scoliose en congenitale hartaandoeningen
TRANSCRIPT
Scoliose en congenitale hartaandoeningen
Noriaki Kawakami � Kentaro Mimatsu
Keywords congenitale hartaandoening �hartaandoening � congenitale � idiopathische scoliose � encongenitale hartaandoening scoliose � thoracale scoliosebij congenitale hartaandoening
Onderzoeksopzet. Analyse van de klinische eigenschap-
pen van, met congenitale hartaandoeningen gepaard
gaande, scolioses. Ter bepaling van frequentie, soort,
ontstaan en progressie werden rontgenopnamen
bestudeerd.
Onderzoeksdoelen. Vaststelling welke patienten met
scoliose en congenitale hartaandoeningen zorgvuldige
nazorg behoeven.
Samenvatting van de achtergrondgegevens. Hoewel er
diverse studies zijn gerapporteerd over scoliose en con-
genitale hartaandoeningen, is de etiologie van scoliose bij
patienten met congenitale hartaandoeningen nog onbe-
kend. Daarnaast bleek het moeilijk de progressie van de
scoliose vast te stellen.
Methode. Er werden thorax-rontgenopnamen bestu-
deerd van 680 patienten die een hartoperatie hadden
ondergaan in verband met congenitale
hartaandoeningen.
Resultaten. Vierenzeventig (10,9%) van deze patienten
hadden een scoliose van meer dan 10 graden, hoewel de
meesten van hen slechts lichte curves vertoonden. De
scolioses bij patienten jonger dan tien jaar, die een hart-
operatie ondergingen, waren ernstiger dan bij geopereerde
patienten ouder dan tien jaar. De met hartaandoeningen
gepaard gaande scoliose vertoonde geen speciale
kenmerken. Patienten met een open ductus arteriosus
vertoonden een links convexe, hoog thoracale scoliose na
de operatie.
Conclusies. De ontstaansmechanismen van scoliose bij
patienten met congenitale hartaandoeningen waren
gecompliceerd en werden beınvloed door diverse facto-
ren, zoals leeftijd tijdens de operatie, de soort benadering
en congenitale hartaandoening.
Beschouwing
Sinds de beschrijving van Taussig van de nauwe relatie
tussen congenitale hartaandoeningen (CHA) en scoliose
hebben zich diverse onderzoekers beziggehouden met
de prevalentie van scoliose bij patienten met CHA. In
1968 onderzochten Luke en McDonell 3540 patienten
met CHA, van wie er 73 (2%) een scoliose hadden. Deze
auteurs meldden ook dat patienten met cyanotische CHA
de hoogste scoliose-incidentie hadden, maar gaven niet
duidelijk aan of alle patienten met CHA een hartoperatie
ondergingen. Om het verband na te gaan tussen scoliose
en CHA onderzochten Reckles e.a. 377 patienten die een
hartoperatie hadden ondergaan. Volgens hun verslag
hadden 32 patienten (8,5%) een scoliose van meer dan
20 graden, maar er was geen correlatie tussen scoliose en
sekse, CHA, aanwezigheid van cyanose, of leeftijd bij
operatie. In wordt de incidentie getoond van scoliose,
gepaard gaande met CHA, zoals die door diverse auteurs
wordt gegeven. Het verschil in frequentie van scoliose
bleek het gevolg te zijn van verschillen in patientense-
lectie en de definitie van scoliose. De onderhavige studie
betrof patienten die evenals in de studie van Reckles e.a.
een hartoperatie hadden ondergaan. De scoliose-
Noriaki Kawakami, e.a., (*)Scoliosis and congenital heart disease [Spine 1995; 20:1252–6]Department of Orthopaedic Surgery, Nagoya UniversitySchool of Medicine, Nagoya, Japan Samenvatting
Stimulus (1996) 15:231–232
DOI 10.1007/BF03062536
13
incidentie was 10,9%, hoewel de meeste patienten een
lichte scoliose van minder dan 30 graden vertoonden.
tabel 1
Het is niet duidelijk geworden waarom scoliose veel
vaker voorkomt bij patienten met CHA dan bij de bevol-
king in het algemeen. Er zijn diverse veronderstellingen
geopperd ter verklaring van de etiologie van scoliose,
gepaard gaand met CHA. Roth e.a. meldden dat de pre-
valentie van scoliose bij cyanotische patienten meer dan
driemaal groter was dan bij acyanotische patienten. Zij
denken dat gestoorde oxigenatie en deficiente of asym-
metrische bloedvoorziening van de wervellichamen of
bindweefselstructuren, causale factoren zouden kunnen
zijn ten aanzien van de ontwikkeling van scoliose. In de
onderhavige studie werd echter geen enkele correlatie
aangetoond tussen cyanose en scoliose.
Inzake het soort CHA en scoliose werd door Reckles e.
a. en Morisaki e.a., geen correlatie tussen beide beschre-
ven. Van Biezen e.a. meldden een scoliose-incidentie van
22% bij patienten met coarctatie van de aorta, waarbij
alle patienten na linker thoracotomie een scoliose had-
den. In de onderhavige studie vertoonden alle patienten
die een scoliose en een open ductus arteriosus hadden,
een scoliose na een linker thoracotomie.
Deze resultaten en die welke in de literatuur worden
gemeld, leidden ons tot de conclusie dat scoliose en CHA
een van meerdere factoren afhankelijke relatie met elk-
aar hebben. Bij de meeste patienten met een open ductus
arteriosus en een coarctatie van de aorta, was de sco-
liose ’ met name een linker hoge thoracale curve, die zich
postoperatief ontwikkelde ’ het resultaat van de opera-
tie (linker thoracotomie) en werd deze niet veroorzaakt
door CHA. Met betrekking tot andere cardiale aandoe-
ningen bestond er echter geen correlatie tussen scoliose
en operatie.
Bij de onderhavige studie kon geen typerende etiologie
van de met CHA gepaard gaande scoliose worden vastge-
steld. Het merendeel van de patienten met een scoliose
die gepaard ging met CHA, kwam qua curve-verloop,
locatie van de scoliose en klinisch verloop, overeen met
idiopathische scoliosepatienten. Deze overeenkomst
doet vermoeden dat idiopathische scoliose voortkomt
uit hartafwijkingen.
Tot besluit. De ontstaansmechanismen van scoliose en
de relatie tussen scoliose en CHA zijn complex. Vele fac-
toren, zoals de leeftijd waarop de scoliose ontstaat, de
leeftijd bij operatie, de chirurgische benadering en de
aard van de CHA, beınvloeden het ontstaan en de progres-
sie van de scoliose.
[96085 ’ vert. L. Eenkhoorn]
Tabel 1. Incidentie van scoliosemet congenitale hartaandoeningen.
Scoliose
Auteur Aantal patienten >10˚ >20˚
Wright en Niebauer (1956) 425 5,5 -
Morisaki e.a. (1964) 2715 3,3 -
Luke en McDonnell (1968) 3540 2,0 -
Jordan e.a. (1972) 121 19,0 -
Roth e.a. (1973) 500 12,0 4,6
Reckles e.a. (1975) 377 - 8,5
Sato e.a. (1977) 823 4,7 -
232 Stimulus (1996) 15:231–232
13