scriptie - de waarde van peilingen

66
De Waarde van Peilingen. Een onderzoek naar de waardering van berichtgeving over peilingen en de rol die geloofwaardigheid van de peiling hierin speelt. Auteur: André Boekhorst Studentnummer: 5811201 Master scriptie Opleiding: Master Communicatiewetenschap Specialisatie: Media, Journalistiek en Publieke Opinie Instelling: Universiteit van Amsterdam Faculteit: Faculteit der Maatschappij‐ en Gedragswetenschappen Begeleider: dr. Wouter de Nooy Datum: 09 juni 2010

Upload: andreboekhorst

Post on 20-Jun-2015

436 views

Category:

Documents


3 download

DESCRIPTION

Journalisten verwachten dat het publiek geïnteresseerd is in berichtgeving over peilingen en zien in peilingen een manier om tot eerlijkere berichtgeving te komen. Critici stellen dat veel peilingen door de vele tekortkomingen niet serieus genomen moeten worden, maar denken dat het publiek niet de kennis heeft om peilingen op waarde te schatten. Toch is weinig onderzoek verricht naar de manier waarop berichtgeving over peilingen wordt beoordeeld. Centraal in dit onderzoek staat daarom de vraag of het publiek onderscheid maakt tussen peilingen en of dit invloed heeft op de waardering van de berichtgeving over peilingen.

TRANSCRIPT

Page 1: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  

 

 

De Waarde van Peilingen.  Een onderzoek naar de waardering van berichtgeving over peilingen  

en de rol die geloofwaardigheid van de peiling hierin speelt.  

 

 

 

 

 

 

 

Auteur:     André Boekhorst 

Studentnummer:  5811201 

 

Master scriptie  

Opleiding:    Master Communicatiewetenschap 

Specialisatie:     Media, Journalistiek en Publieke Opinie 

Instelling:    Universiteit van Amsterdam 

Faculteit:    Faculteit der Maatschappij‐ en Gedragswetenschappen 

Begeleider:     dr. Wouter de Nooy 

Datum:     09 juni 2010 

Page 2: Scriptie - De Waarde van Peilingen
Page 3: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 

 

 

 

Tonight is about what you think. And the easiest way for me to tell 

you what you think is with polling. You see, polls boil down public 

opinion to authoritative sounding numbers. In fact, studies show: 

44 percent, 28 percent, and two‐thirds of all American Households. 

Hmm, food for thought.  

‐ Stephen Colbert, 11 maart, 2010 

 

 

Off al the types of news stories, surveys are consistently the most 

suspect. Every two‐bit publicist has long since realised that here is 

an easily‐concocted way of getting coverage for their cause, 

product, policies or organisation. They think of some controversial 

issue, or newsworthy subject, ask people questions about it and 

then construct a press release revealing that X is the nation’s 

favorite breed of dog, Y its favoured policy or Z per cent are now 

doing this or that. And every day newspapers swallow such 

unscientific trivia and print it. 

‐ David Randall, 1996, The Universal Journalist. 

Page 4: Scriptie - De Waarde van Peilingen
Page 5: Scriptie - De Waarde van Peilingen

Samenvatting 

Journalisten verwachten dat het publiek geïnteresseerd is in berichtgeving over peilingen en

zien in peilingen een manier om tot eerlijkere berichtgeving te komen. Critici stellen dat veel

peilingen door de vele tekortkomingen niet serieus genomen moeten worden, maar denken dat

het publiek niet de kennis heeft om peilingen op waarde te schatten. Toch is weinig onderzoek

verricht naar de manier waarop berichtgeving over peilingen wordt beoordeeld. Centraal in dit

onderzoek staat daarom de vraag of het publiek onderscheid maakt tussen peilingen en of dit

invloed heeft op de waardering van de berichtgeving over peilingen.

In het onderzoek hebben 132 studenten met kennis van onderzoeksmethoden een

nieuwsbericht over een peiling gelezen waarna ze enkele vragen over het bericht hebben

beantwoord. De eerste deelvraag richt zich op de factoren die van invloed zijn op de

geloofwaardigheid van de peiling. De representativiteit van de steekproef en het type

onderzoeksorganisatie die in het bericht worden genoemd blijken hier geen invloed op te

hebben. Wel wordt een peiling minder geloofwaardig gevonden als deze bedoeld is om

promotie te maken voor de opdrachtgever. Ook de bestaande attitude van de respondenten ten

opzichte van peilingen is van invloed op de geloofwaardigheid van de peiling in het

nieuwsbericht.

Vervolgens is gekeken naar de invloed die de geloofwaardigheid van de peiling heeft op de

waardering van het nieuwsbericht over de peiling. Deze waardering blijkt uit drie dimensies te

bestaan: geloofwaardigheid, relevantie en kwaliteit. Als een peiling minder geloofwaardig

wordt gevonden, wordt de berichtgeving op al deze dimensies minder gewaardeerd. Al wordt

de relevantie van een artikel voor een groter deel bepaald door de bestaande interesse die men

in het onderwerp heeft. Ook de aanwezigheid van methodische informatie is van invloed op

de waargenomen kwaliteit en relevantie van het artikel. Mensen vinden methodische

informatie waarschijnlijk relevant en het artikel daardoor kwalitatief beter, zolang deze

informatie niet te uitgebreid is.

Studenten in dit onderzoek maken onderscheid tussen verschillende peilingen, maar niet op

basis van de representativiteit van de steekproef. De steekproef is echter essentieel om goede

uitspraken te doen over de populatie. Als studenten met kennis van onderzoekmethoden geen

rekening houden met de steekproefmethode, kan niet worden verwacht dat mensen zonder

deze kennis dat wel doen. Journalisten zouden daarom zelf beter naar de kwaliteit van

peilingonderzoek moeten kijken voordat ze erover berichten.

Page 6: Scriptie - De Waarde van Peilingen
Page 7: Scriptie - De Waarde van Peilingen

Inhoudsopgave

1. Introductie .............................................................................................................................1 2. Peilingen in de twintigste eeuw.............................................................................................4 

2.1 De opkomst van peilingen...............................................................................................4 2.2 Kritiek op peilingen .........................................................................................................6 2.3 Pseudopeilingen..............................................................................................................7 2.4 Invloed van peilingeigenschappen op geloofwaardigheid............................................10 

3. Peilingen in de pers .............................................................................................................13 3.1 Berichtgeving over peilingen ........................................................................................13 3.2 Kritiek op berichtgeving over peilingen ........................................................................14 3.3 Methodologische informatie ........................................................................................15 

4. Peilingen en het publiek. .....................................................................................................18 4.1 Attitude ten aanzien van peilingen ...............................................................................18 4.2 De rol van attitude ten aanzien van peilingen ..............................................................20 

5. Waardering van nieuws. ......................................................................................................22 5.1 Geloofwaardigheid........................................................................................................22 5.2 Nieuwswaardering ........................................................................................................23 5.2 De invloed van geloofwaardigheid op waardering. ......................................................24 

6. Conceptueel model..............................................................................................................26 7. Methode ..............................................................................................................................27 

7.1 Procedure......................................................................................................................27 7.2 Conditiemateriaal .........................................................................................................28 7.3 Operationalisatie van variabelen ..................................................................................29 

8. Resultaten............................................................................................................................32 8.1 Steekproef.....................................................................................................................32 8.2 Randomisatie ................................................................................................................32 8.3 Factoren van invloed op geloofwaardigheid van de peiling .........................................34 8.4 Waardering van het nieuwsbericht...............................................................................36 8.5 Verschillen in nieuwswaardering tussen verschillende condities. ................................40 

9. Conclusie..............................................................................................................................42 10. Discussie ............................................................................................................................43 Appendix A. Origineel conditiemateriaal.................................................................................54 Appendix B. Gemanipuleerd conditiemateriaal ......................................................................55 Appendix C. Vragenlijst............................................................................................................56  

Page 8: Scriptie - De Waarde van Peilingen
Page 9: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  1 

1. Introductie 

In januari 2010 besloot toenmalig minster van Verkeer en Waterstaat Camiel Eurlings een

omstreden besluit omtrent het invoeren van de kilometerheffing af te laten hangen van een

peiling onder de leden van de ANWB. Dit leverde hem veel kritiek op. Het besluit zou

namelijk alle Nederlanders aangaan, niet alleen de leden van de ANWB. Daarnaast was er

veel kritiek op de peiling zelf. De steekproef zou niet representatief zijn voor de Nederlandse

bevolking en ontevreden burgers zouden worden gemotiveerd om tegen te stemmen (De

Graaf, 2010). Ook zouden de vragen suggestief zijn en zou het publieke sentiment over een

dergelijk complex onderwerp niet met een peiling gemeten kunnen worden (Houtekamer,

2010).

Kritiek op peilingen bestaat al sinds de opmars van peilingen aan het begin van de twintigste

eeuw. De kritiek op de ANWB peiling komt overeen met algemene kritiek op peilingen. Het

is daarom opmerkelijk dat in de media haast kritiekloos over veel andere peilingen worden

bericht. Veel nieuwsmedia hebben bijvoorbeeld een wekelijkse verkiezingspeiling en

verschillende actualiteitenprogramma’s gebruiken opiniepanels om de opinie over actuele

thema’s te meten. Daarnaast worden ook veel peilingen verricht die geen relatie hebben met

nieuws of politiek. Zo bericht dagblad Spits over een peiling van IKEA waaruit blijkt dat

tweederde van de Nederlanders blij wordt als ze het interieur aanpassen (Bellinzis, 2010) en

een peiling van Wilkinson Sword toont aan dat meer dan de helft van de Nederlandse mannen

scheren in het weekend overslaat (Stamkot, 2010). Dergelijke peilingen worden door critici

pseudopeilingen genoemd omdat ze alleen entertainmentwaarde hebben en methodologisch

vaak tekortkomen (Johnson, 2002). Volgens Kim en Weaver (2001) zijn dergelijk peilingen

op zichzelf niet erg, maar worden ze door de media serieus genomen waardoor het voor het

publiek lastig wordt een peiling op waarde te schatten.

Ondanks de tekortkomingen die peilingen volgens critici hebben, bezitten ze blijkbaar een

vorm van nieuwswaarde. Peilingen passen in het nieuwsformat doordat ze actueel en concreet

zijn (Atiken & Gaudino, 1984). Journalisten verwachten ook dat het publiek geïnteresseerd is

in peilingen en zien peilingen als een manier om tot eerlijke berichtgeving te komen

(Wichmann & Brettschneider, 2009). Volgens Meyer (1991) bevorderen peilingen bovendien

de geloofwaardigheid van het nieuws, wat als een belangrijke factor wordt gezien voor

commercieel succes van de nieuwsmedia.

Page 10: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 2 

Door de relatie die peilingen hebben met nieuws, publieke opinie en politieke besluitvorming

is veel wetenschappelijk onderzoek naar peilingen verricht. Veel van dit onderzoek richt zich

op de manier waarop peilingen in het nieuws komen (bv. Paletz et al. 1980; De Boer, 1995;

Kim & Weaver, 2001; Frankovic, 2005), de mate waarin peilingen op zichzelf van invloed

zijn op de opinie (bv. Ceci & Kain, 1982; Marsh, 1985; McAllister & Studlar, 1991) en wat

mensen van peilingen vinden (bv. Dran & Hildreth, 1995; Goyder, 1986; Kohut, 1986; Price

& Stroud, 2005, De Vreese & Semetko, 2002). In dergelijk onderzoek wordt echter

verondersteld dat, zoals Roll en Cantril (1972) het verwoorden: “In the public mind one poll

tends to equal another” (p. 155). Maar is het daadwerkelijk zo dat het publiek ‘goede’

peilingen niet van ‘slechte’ peilingen kan onderscheiden? En wordt berichtgeving over

methodologisch slechte peilingen even geloofwaardig gevonden als berichtgeving over goede

peilingen? Weinig onderzoek is verricht naar waardering van berichtgeving over peilingen

door het publiek, terwijl door veel journalisten verwacht wordt dat het publiek behoefte heeft

aan berichtgeving over peilingen. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom:

In hoeverre maakt het publiek onderscheid tussen peilingen en heeft dit invloed op 

de waardering van de berichtgeving over peilingen? 

In bestaand onderzoek naar dit onderwerp wordt de geloofwaardigheid van berichtgeving

over peilingen belicht (Mosier & Ahlgren, 1981; Salwem, 1987). Deze onderzoeken richten

zich direct op de geloofwaardigheid van het artikel over de peiling en niet direct op de

geloofwaardigheid van de peiling zelf, een onderscheid dat volgens Kim, Weaver en Willnat

(2000) wel moet worden gemaakt. Er bestaat een conceptueel verschil tussen de

geloofwaardigheid van de peiling en de waardering van het nieuwsbericht. In dit onderzoek

zal een dergelijk verschil ook worden gemaakt en wordt de geloofwaardigheid van de peiling

als determinant gezien van de waardering van het nieuwsbericht. Dit onderscheid deelt de

hoofdvraag op in de volgende twee deelvragen:

Deelvraag 1: Welke factoren zijn van invloed op geloofwaardigheid van een peiling? 

Deelvraag 2: Wat is het effect van geloofwaardigheid van een peiling op waardering 

van de berichtgeving over de peiling? 

 

Page 11: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  3 

Door dit onderscheid biedt dit onderzoek niet alleen inzicht in de manier waarop peilingen

worden beoordeeld maar wordt ook de relatie getoetst die door Meyer en Zhang (2002) wordt

verwacht tussen de geloofwaardigheid en de waardering van het nieuws. Om de gestelde

deelvragen te beantwoorden worden, aan de hand van bestaande wetenschappelijke literatuur

en empirisch onderzoek, verschillende hypotheses gesteld. Daarbij zal ook de geschiedenis

van peilingen, de relatie die peilingen hebben met media en de kritiek op peilingen worden

besproken.

Page 12: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 4 

2. Peilingen in de twintigste eeuw 

2.1 De opkomst van peilingen 

Media hebben in de geschiedenis van peilingen altijd een belangrijke rol gespeeld. De relatie

tussen mediaorganisaties en peilers heeft in de Verenigde Staten grofweg drie fases ondergaan

(Brettschneider, 2008). De eerste fase begon in 1824 toen de eerste peiling, en de eerste

publicatie erover, werd uitgevoerd in opdracht van de krant Harrisburg Pennsylvanian. Zoals

ook het geval is bij veel peilingen die erna zijn verricht, was het doel van deze peiling te

voorspellen wie de volgende president van de Verenigde Staten zou worden. De steekproef

van deze eerste peiling bestond uit 504 personen, maar in de periode erna werden de peilingen

steeds groter opgezet. Zo was in 1904 het aantal respondenten in een peiling door de New

York Herald al gestegen naar 30.000. Het blad The Literary Digest hield voor de

presidentsverkiezingen in 1936 een peiling waar miljoenen mensen aan deelnamen. Ondanks

deze grote steekproef wist het blad de verkiezingsuitslag niet juist te voorspellen (Crossley,

1937). Deze peiling werd hiermee een schoolvoorbeeld van het belang van een

representatieve steekproef. Volgens Squire (1988) lag de fout niet in de initiële steekproef,

maar ontstond het vertekende beeld door een non-response bias. De personen die aan de

peiling deelnamen verschilden van de mensen die weigerden deel te nemen.

In de tweede fase, die in de jaren dertig begon, zagen verschillende nieuwe

onderzoeksbureaus het licht die met vernieuwde methoden verkiezingsuitslagen beter konden

voorspellen. Veel bekende onderzoeksbureaus werden in deze periode opgericht zoals het

American Institute of Public Opinion door George Gallup, de Crossley Poll door Archibal

Crossley en de Fortune Poll door Elmo Roper. Bij deze nieuwe peilers stond niet langer de

grootte van de steekproef centraal, maar werd belang gehecht aan de representativiteit van de

steekproef om hiermee de externe validiteit van de peiling te vergroten. Met succes, want de

nieuwe onderzoeksbureaus wisten, in tegenstelling tot de Literary Digest, met een veel

kleinere steekproef te voorspellen dat Roosevelt in 1936 de presidentsverkiezingen zou

winnen (Crossley, 1937). Naast de nieuwe onderzoeksmethoden werd deze fase ook

gekenmerkt door peilingen die in opdracht van de media werden verricht. Het aantal peilingen

dat in opdracht van een mediabedrijf werd verricht groeide gestaag. Mediaorganisaties

gebruikten peilers ook om marktonderzoek te verrichten (Brettschneider, 2008). De relatie

tussen de journalistiek en de peilers begon echter stroef doordat journalisten vonden dat

peilers de onderzoekende waarde van de journalist ondermijnden; waar eerst de journalist de

Page 13: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  5 

stem van het volk vertolkte nam de opiniepeiler deze rol over (Wichmann & Brettschneider,

2009).

In de jaren zeventig begon de derde fase in de relatie tussen media en peilingen. Deze fase

kenmerkte zich door in-house polls. Peilingen werden niet meer door externe

onderzoeksbureaus verricht, maar door mediaorganisaties zelf (Bardes & Oldendick, 2003;

Weaver & McCombs, 1980). Televisieorganisaties en dagbladen begonnen een samenwerking

en startten hun eigen onderzoeksafdelingen. Ook ontstonden nieuwe vormen van peilingen

zoals de exit poll waar personen op de verkiezingsdag zelf worden gevraagd naar wat ze

hebben gestemd en de tracking poll, een tussentijdse peiling die meerdere malen wordt

verricht om een trend in kaart te brengen.

De belangstelling voor peilingen vanuit de journalistiek is mede veroorzaakt door Philip

Meyer en Maxwell McCombs, twee journalisten die het gebruik van sociaalwetenschappelijke

methoden promootten in de journalistiek (Ismach, 1984; Weaver & McCombs, 1980). In 1974

organiseerden zij een bijeenkomst, die was bedoeld om journalisten gebruik te leren maken

van wetenschappelijke methoden om zelf nieuws te vergaren. Deze vorm van journalistiek

noemt Meyer precision journalism. In het boek ‘The New Precision Journalism’ schrijft

Meyer (1991) dat deze vorm van journalistiek een logische volgende stap is voor de

journalistiek. Zowel wetenschap als journalistiek proberen de behoefte te vervullen om de

wereld om ons heen te begrijpen. Journalisten, zo schrijft Meyer, zijn net als wetenschappers

“in the business of reality testing, examining the existing theories, thinking through their

consequences, developing related hypotheses that can be operationalized, and putting them to

the test” (p. 17).

Peilingen bieden volgens Meyer (1991) ook een goede manier voor journalisten om erachter

te komen wat leeft onder de bevolking. Dit maakt het voor journalisten makkelijker een goede

selectie te maken in het overmatige aanbod aan informatie. Journalisten moeten geen passieve

observant zijn van wat zich in de wereld afspeelt, maar een actieve houding aannemen.

Hierdoor kunnen journalisten effectiever worden ingezet op onderwerpen die het publiek

belangrijk vindt (Kovach, 1980).

In Nederland is peilingonderzoek pas na de Tweede Wereldoorlog van de grond gekomen.

Het eerste Nederlandse onderzoeksbureau was de Nederlandse Stichting voor Statistiek

(NSS), dat in 1940 werd opgericht en tegenwoordig onderdeel uitmaakt van

onderzoeksbureau Synovate. In 1945 kwam hier een tweede onderzoeksbureau bij: het

Page 14: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 6 

Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (NIPO). Waar in de beginjaren de peiling nog

als innovatief product werd gezien, was rond de jaren zestig opinieonderzoek al volledig

geaccepteerd door het publiek. Vanaf deze periode stijgt het aantal onderzoeksbureaus ook

stabiel van acht in 1960 tot vijfentwintig in 1980 (De Boer, 1995, p. 13). Deze groei is mede

te danken aan de technologische ontwikkeling maar een verklaring van deze groei kan

volgens De Boer ook worden gezocht in het ontstaan van de consumptiemaatschappij en de

behoefte van bedrijven om de markt te leren kennen.

2.2 Kritiek op peilingen 

Het gebruik van peilingen is altijd gepaard gegaan met kritiek. Veel van deze kritiek richt zich

op de manier waarop peilingen worden verricht en hoe er in de media over wordt bericht. Een

ander fundamenteler punt is of er wel iets bestaat dat ‘publieke opinie’ genoemd kan worden.

Converse (1987) beschrijft dat voor 1937 publieke opinie door velen werd gezien als de

mening van de notabele personen die zichzelf op de hoogte houden van de gebeurtenissen in

de wereld. Niet iedere mening telde destijds nog even zwaar en er werd door velen gedacht

dat alleen de opinie meetelde van mensen die zichzelf informeerden. De publieke opinie werd

bepaald door degene die het recht hadden verworven om voor een gemeenschap te spreken,

zoals politici of journalisten. Omdat niet elke stem even zwaar telde was het volgens Blumer

(1948) verkeerd om de complexe bevolking samen te vatten in één simpel nummer. Dit

standpunt zou tegenwoordig ‘elitair’ worden gevonden. Doordat peilers ook de onderklasse

een stem gaven, zagen peilers zichzelf als essentieel onderdeel van de democratie (Lavrakas

& Traugott, 2000).

Als er al een publieke opinie bestaat, is het vervolgens de vraag of deze aan het licht kan

worden gebracht door een peiling. Bourdieu (1990) belicht de personen die zich onthouden

van een mening en bij een peiling de optie ‘geen mening’ aanvinken. Deze groep, die volgens

Bourdieu vaker uit vrouwen en lager opgeleiden bestaat, wordt vaak genegeerd waardoor de

peilingen ook geen representatieve weergave zijn van de publieke opinie. Daarnaast wordt in

peilingen verondersteld dat mensen een mening over een onderwerp hebben die er misschien

niet is (p. 172). Personen kunnen of willen dit niet altijd aangeven, een peiling creëert daarom

in deze gevallen de mening.

Een andere criticus van peilingen is Jürgen Habermas. Hij waarschuwt voor wat hij de

sociaalpsychologische liquidatie van publieke opinie noemt. Ten eerste kan volgens

Habermas (1989) niet gesproken worden van één publiek om een opinie aan toe te schrijven.

Page 15: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  7 

Een samenleving bestaat uit verschillende groepen met verschillende opinies. Peilingen

suggereren dat er overeenstemming bestaat tussen de groepen over een bepaald onderwerp.

Ten tweede zet Habermas vraagtekens bij het begrip ‘opinie’. Waar opinie eerst een expressie

van een attitude was, is deze vervangen door de attitude zelf. Peilingen hebben de noodzaak

om attitudes te verbaliseren weggenomen (p. 241). Publieke opinie wordt daardoor niet

bepaald door overwegingen van het publiek maar door degene die de vragen stelt. Osborne en

Rose (1999) schrijven hierover:

…we can observe that public opinion is something that is demanded by 

the very activity of asking questions in surveys. That is, the existence of 

questionaires and surveys themselves promote the idea that there is a 

public opinion ‘out there’ to be had and measured. (p. 387) 

Bourdieu (1990) ziet peilingen, net als Habermas, als een politiek instrument dat is bedoeld

om bestaand beleid te ondersteunen. Peilingen geven antwoorden op problemen die door de

initiatiefnemers worden gesteld en niet op de problemen die door de ondervraagden zelf

worden aangegeven. Publieke opinie is hierdoor een geconstrueerd fenomeen en peilingen

zijn een instrument voor de belanghebbende commerciële of politieke partijen. Daarnaast

hebben peilingen volgens Habermas ook invloed op de ‘opinie’ zelf. Als resultaten van

peilingen in de openbaarheid komen, worden deze ook zelf onderdeel van het discours en

vormen ze een basis voor de volgende peiling.

2.3 Pseudopeilingen 

Peilingen die niet voldoen aan de wetenschappelijke norm en die geen wetenschappelijke of

maatschappelijke relevantie hebben, worden pseudopeilingen genoemd (Gollin, 1980).

Andere benamingen zijn voodoo-polls, SLOPS (Gawiser & Witt, 1994) of junk polls

(Johnson, 2002). Een specifieke vorm van pseudopeilingen zijn verricht door bedrijven of

organisaties met als doel om publiciteit in de media te genereren, en zullen worden aangeduid

als promotionele pseudopeilingen. In het boek Flat Earth News beschrijft Nick Davies (2008)

het gebruik van ‘pseudo-bewijs’ dat door PR bureaus wordt ontwikkeld door middel van

peilingen om gratis publiciteit te genereren (p. 172). Deze PR-berichten worden vaak op

zondag gepubliceerd, zodat ze het nieuwstekort op maandag kunnen vullen. Veel van deze

peilingen hebben geen directe inhoudelijke relatie met het opdrachtgevende bedrijf en de

enige reden om een dergelijke peiling uit te voeren is de publiciteit die het oplevert. Een

bekend voorbeeld is sigarettenmerk Virginia Slims, dat peilingen heeft verricht om de

Page 16: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 8 

waarden van vrouwen in de Verenigde Staten te onderzoeken maar die eigenlijk alleen

bedoeld waren om het merk aan vrouwen te koppelen (Crespi, 1989, p. 44). Dergelijke

peilingen hebben geen wetenschappelijke waarde maar zijn alleen maar nuttig als

entertainment. Nancarrow, Tinson en Evans (2004) stellen dat door dergelijke peilingen een

negatief beeld ontstaat van peilingen, dat ook ‘serieuze’ peilingen beïnvloedt. De peilingen

zijn meestel van lage kwaliteit, maar doordat ze door PR bureaus zijn verricht krijgen ze wel

veel belangstelling.

Door een peiling te verrichten kan een bedrijf op een relatief eenvoudige en goedkope manier

publiciteit genereren. Dat peilingen bewust worden gebruikt voor publiciteit blijkt ook uit een

passage uit het boek ‘PR voor Dummies’ met op de kaft de veelzeggende tekst “de beste

methoden om nieuws te maken voor je bedrijf of product” (Yaverbaum & Bly, 2005).

Met een enquête kun je relatief snel nieuws maken. (…) Zo hebben we bijvoorbeeld 

een belangenvereniging van huisdierenvoedingsproducenten een enquête laten 

uitvoeren, die aantoonde dat 73 procent van de bedrijven aangaf dat huisdieren op 

kantoor de productiviteit verhogen. (…) De kunst van het vragen stellen, is natuurlijk 

vooraf duidelijk weten wat je met de enquête wilt bereiken. (p. 69) 

Een andere vorm van pseudopeilingen zijn peilingen die door nieuwsmedia zelf worden

verricht om een nieuws te ‘maken’. Gawiser en Witt (1994) stellen dat veel

nieuwsorganisaties peilingen gebruiken om de relatie met hun lezers te versterken. Daarnaast

hebben nieuwszenders nieuws nodig om tijd te vullen, en gebruiken ze hiervoor peilingen op

hun website. Ook investeren mediaorganisaties vaak tijd en geld aan peilingen, waardoor ook

de resultaten worden gebruikt als deze minder geloofwaardig of nieuwswaardig zijn (Atiken

& Gaudino, 1984). Een punt van kritiek op deze peilingen is dat de deelnemers van de peiling

zichzelf selecteren (Kent, Harrison, & Taylor, 2006). Dergelijke peilingen geven daarom geen

goed beeld van de bevolking en kunnen ook misbruikt worden door belangengroeperingen die

het beeld van de publieke opinie proberen te beïnvloeden. In de aanloop van de Nederlandse

parlementsverkiezingen van 2010 riep de VVD zijn leden bijvoorbeeld op om zich aan te

melden bij verschillende opiniepanels om ervoor te zorgen dat ook “de mening van liberaal

Nederland wordt meegenomen” (Bouwman, 2010).

Een derde vorm van pseudopeilingen zijn peilingen waar geen data worden verzameld, maar

waar een product of idee wordt verkocht. Dergelijke peilingen worden push polls genoemd

Page 17: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  9 

(Bardes & Oldendick, 2003; p. 29). In de Verenigde Staten worden deze peilingen gebruik bij

presidentsverkiezingen en hebben als doel om, verhuld als peiling, negatieve informatie over

een presidentskandidaat te verspreiden onder de kiezers. Ook telemarketeers gebruiken de

peiling als een methode om producten te verkopen. ‘Respondenten’ mogen dan als dank voor

de deelname aan het onderzoek met korting bepaalde producten kopen.

Pseudopeilingen zijn gerelateerd aan ‘pseudo events’, een term die door Daniel Boorstin

(1972) in zijn boek The Image is geopperd voor gecreëerde gebeurtenissen die enkel als doel

hebben om het nieuws te halen. Voorbeelden hiervan zijn persconferenties of

productpresentaties, maar ook pseudopeilingen vallen onder deze noemer. Boorstin beschrijft

pseudo events als geplande gebeurtenissen die enkel als doel hebben om promotie te creëren.

Publieke opinie is op zichzelf geen gebeurtenis, maar door deze te peilen creëert men deze.

Ondanks dat Boorstin (1972) de term pseudo-event in leven heeft geroepen is het idee dat

mensen niet de realiteit zien, maar een weerspiegeling van de realiteit al veel ouder. Zo

spreekt Lippmann (1922) in zijn boek Public Opinion al over ‘pseudo-environments’. Hij

omschrijft dat men in een wereld leeft die niet alleen ontstaat uit directe waarneming, maar

die ook ontstaat uit verhalen die ons door anderen worden verteld, bijvoorbeeld via het

nieuws. Hierdoor leven we niet in een 100% reële werkelijkheid, maar in een ‘pseudo-

omgeving’. Om dit duidelijk te maken refereert Lippmann aan Plato’s ‘allegorie van de grot’.

In het verhaal uit Plato’s Republiek zijn mensen in een grot met hun hoofd vastgeketend zodat

ze alleen de achterkant van de grot kunnen zien. Hierop worden schaduwen van objecten

geprojecteerd door een vuur dat zich achter de mensen bevindt. De wereld van de

grotbewoners bestaat hierdoor alleen maar uit schaduwen, of images, van objecten. In de

huidige maatschappij is dit ook het geval; het merendeel van de gebeurtenissen in de wereld

maken we niet zelf direct mee maar nemen we waar uit tweede hand doordat we de images

lezen in de krant of zien op het televisiejournaal. Volgens Lippmann heeft dit implicaties voor

de democratie, aangezien de beelden die mensen in hun hoofd hebben niet automatisch

overeenkomen met de ‘echte’ wereld. Acties van een persoon zijn echter niet het directe

gevolg van kennis over de wereld, maar van beelden van de wereld die men in het hoofd heeft

(p. 16). Het gedrag dat personen vertonen en de mening die ze vormen, wordt echter wel

beïnvloed door deze ‘pseudowerkelijkheid’. Ook peilingen kunnen worden gezien als vorm

van images. Ze verschillen van de ‘echte’ wereld, maar beïnvloeden wel het beeld dat we er

van hebben.

Page 18: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 10 

2.4 Invloed van peilingeigenschappen op geloofwaardigheid 

De eerste deelvraag van dit onderzoek heeft betrekking op de factoren die van invloed zijn op

de geloofwaardigheid van de peiling. Critici stellen dat peilingen worden misbruikt door

bedrijven voor andere doeleinden dan het verwerven van kennis en dat de meeste peilingen

methodologische tekortkomingen hebben. Resultaten van peilingen worden desondanks toch

door nieuwsmedia overgenomen, terwijl daarvan wordt verwacht dat ze geloofwaardig

nieuws brengen (Meyer, 2002). Interessant is daarom om erachter te komen hoe

geloofwaardig peilingen door de lezer worden gevonden en of deze onderscheid maakt in de

kwaliteit van peilingen.

Het voornaamste kritiekpunt dat in wetenschappelijke literatuur op peilingen wordt gegeven,

heeft betrekking op de steekproef. Als men op basis van een peiling uitspraken doet over de

populatie, is het van belang dat de steekproef willekeurig is genomen en representatief is voor

de hele populatie. Crossley (1937) stelt dat The Literary Digest in 1936 de

presidentsverkiezingen verkeerd heeft voorspeld doordat de deelname aan de peiling niet in

elke regio even hoog was. De oplossing die Crossley hiervoor geeft is het wegen van

respondenten op basis van demografische kenmerken. Squire (1988) stelt echter dat de

vertekening veroorzaakt wordt doordat de groep mensen die aan het onderzoek meedeed

verschilde van de groep mensen die dit niet deden. Volgens Johnson (2002) doet een

dergelijke tekortkoming zich ook voor bij online peilingen; de steekproef is een gevolg van

zelfselectie waardoor de steekproef uit personen bestaat die graag hun mening over een

onderwerp willen uitten.

In het voorgaand onderzoek is de steekproefmethode van de peiling als belangrijke factor

beschouwd voor het beoordelen van de geloofwaardigheid van de peiling (Kim, Weaver &

Willnat, 2000; Salwen, 1987). Salwen vond dat een peiling met een willekeurige steekproef

significant betrouwbaarder en objectiever werd gevonden dan een niet-willekeurige peiling.

Ook Kim, Weaver en Willnat (2000) vonden een verschil tussen een willekeurige telefonische

peiling en een online peiling, maar dit verschil was niet significant. Dit onderzoek kent echter

enkele tekortkomingen die het uitblijven van dit verschil kunnen verklaren. Ten eerste wordt

in het stimulusmateriaal beschreven dat de meerderheid van de Amerikanen tegen de

afzetprocedure van Clinton is waar de Republikeinse partij wel op aandringt. Dit onderwerp

brengt een politieke lading met zich mee. Afgevraagd kan worden of men bij het vragen naar

geloofwaardigheid van de peiling niet indirect vraagt of ze het met de Republikeinse partij

eens zijn. Ten tweede is het gebruikte artikel met 1200 woorden relatief lang, een kleine

Page 19: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  11 

aanpassing zou hierdoor minder duidelijk zijn. Een eventuele derde verklaring is dat de

kwaliteit van peilingen zelf onderwerp van discussie is in het artikel. Hierbij wordt een

professor geciteerd die over de peilingen zegt: “The results have been amazingly consistent;

these are very solid preferences (Berke, 1998)." Dit kan ervoor gezorgd hebben dat het

verschil in geloofwaardigheid tussen de twee steekproeven is genivelleerd.

Op basis van peilingen met een willekeurige steekproef kunnen betere uitspraken worden

gedaan over de populatie, dan op basis van peilingen met een niet-willekeurige steekproef.

Verwacht wordt dat een peiling met een willekeurige steekproef ook geloofwaardiger wordt

gevonden. De eerste hypothese omtrent eigenschappen van de peiling is daarom:

H1: Peilingen op basis van een niet‐willekeurige steekproef worden minder 

geloofwaardig gevonden dan peilingen op basis van een willekeurige representatieve 

steekproef. 

Een andere factor die naar verwachting van invloed is op de geloofwaardigheid van de peiling

is de opdrachtgever en de intentie waarmee hij de peiling verricht. Een verschil tussen

kwalitatief goede peilingen en promotionele pseudopeilingen is dat de laatste vaak als doel

hebben om op een goedkope manier publiciteit te genereren, correctheid van de resultaten is

hiervoor minder belangrijk. De opdrachtgever heeft zelfs een motief om minder correct te zijn

omdat men daarmee wellicht tot nieuwswaardigere resultaten kan komen. Uit verschillend

onderzoek blijkt intentie van de bron van invloed te zijn op de geloofwaardigheid van de bron

(Walster, Aronson & Abrahams, 1966). Daarnaast wordt verwacht dat de geloofwaardigheid

van de bron van invloed is op de geloofwaardigheid van de boodschap (Hovland & Weiss,

1951; Jain & Posovac, 2001).

Ook in onderzoek naar de geloofwaardigheid van berichtgeving over peilingen blijkt de

opdrachtgever van de peiling van invloed te zijn op geloofwaardigheid. Salwen (1987) vond

bijvoorbeeld dat een peiling in opdracht van een politieke partij minder objectief werd

gevonden dan een onafhankelijke peiling. Onderzoek dat zich specifiek richt op promotionele

pseudopeilingen is nog niet verricht. Aangezien de intentie van promotionele pseudopeilingen

verschilt van peilingen die als doel hebben kennis van de populatie te verwerven, wordt ook

verwacht dat de geloofwaardigheid verschilt.

Page 20: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 12 

H2: Peilingen die door de opdrachtgever als promotiemiddel worden gebruikt 

worden minder geloofwaardig gevonden dan wanneer de peiling voor 

kennisverwerving wordt gebruikt. 

De derde factor die naar verwachting van invloed is op de geloofwaardigheid van de peiling is

de organisatie die de peiling heeft verricht. De onderzoeksorganisatie is samen met de

opdrachtgever een gedeelde afzender van het onderzoek. De genoemde invloed die de

geloofwaardigheid van de bron heeft op de geloofwaardigheid van de boodschap geldt dan in

dit geval ook voor de onderzoeksorganisatie. In verschillend onderzoek is aangetoond dat

expertise van de bron van invloed is op de geloofwaardigheid van de bron (Hovland, Janis &

Kelley, 1959). Ook hebben bronnen met een hoge expertise een grotere persuasieve invloed

en worden commerciële boodschappen positiever geëvalueerd (Pornpitakpan, 2004). Ondanks

dat de uitvoerder van een peiling feitelijk los staat van de kwaliteit, wordt verwacht dat een

peiling door een deskundige onderzoeksorganisatie geloofwaardiger wordt gevonden dan een

peilingen door een organisatie die geen ervaring heeft met onderzoek. De volgende hypothese

is daarom:

H3: Peilingen die door een wetenschappelijke instelling zijn verricht zullen 

geloofwaardiger worden gevonden dan peilingen die door een niet‐

wetenschappelijke instelling zijn verricht. 

Page 21: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  13 

3. Peilingen in de pers 

3.1 Berichtgeving over peilingen 

De afgelopen eeuw is er een grote toename geweest in het gebruik van peilingen in de

Nederlandse dagbladpers. Waar in 1960 dagelijks gemiddeld 0,26 krantenartikelen per krant

gerelateerd waren aan een peiling, was dit aantal in 1980 gegroeid naar 1,33 per krant (De

Boer, 1995). De populariteit van peilingen als basis voor nieuws valt te verklaren door het

karakter van het nieuws. Volgens Atiken en Gaudino (1984) passen peilingen precies in het

nieuwsformat omdat ze concreet, objectief en actueel zijn en zich vaak richten op politieke

thema’s. Journalisten zijn bovendien dol op cijfers, omdat ze volgens Gawiser en Witt (1994,

p. 2) de illusie scheppen van objectiviteit. Kwantitatief onderzoek wordt door journalisten ook

hoger gewaardeerd dan kwalitatief onderzoek met gelijke resultaten (Schmierbach, 2005).

Journalisten haken echter al snel af als de statistische data te ingewikkeld worden (Wormer,

2007). Ook zijn journalisten van mening dat het publiek behoefte heeft aan peilingen. Uit

onderzoek van Wichmann en Brettschneider (2009) blijkt dat het grootste deel van de

ondervraagde Amerikaanse journalisten verwacht dat het publiek belang hecht aan peilingen.

Een andere verklaring voor het gebruik van peilingen is de toenemende marktwerking binnen

de nieuwsmedia. Rosentiel (2005) stelt dat de behoefte om efficiënt te werken in combinatie

met de noodzaak om 24 uur per dag nieuws te leveren ervoor zorgen dat nieuwsmedia

afhankelijker zijn geworden van peilingen. Ook zijn peilingen volgens Rosentiel een

marketingmiddel geworden doordat resultaten worden overgenomen in andere media en voor

promotie zorgen voor de partij die de originele peiling heeft verricht. Op deze manier zijn

peilingen een vorm van branded news. Doordat andere belangen zwaarder wegen gaat dit ten

koste van de kwaliteit van de peilingen.

Het gebruik van peilingen in de pers wordt ook aan de hand van de weerspiegelingstheorie

verklaard. Het dominante perspectief op nieuws is dat de journalistiek de ontwikkelingen in

de maatschappij moet spiegelen. Het nieuws moet over gebeurtenissen gaan die actueel en

relevant zijn voor het publiek (Crespi, 1989, p.108). Specifiek aan Nederland is dat de

samenleving door de ontzuiling gecompliceerder is geworden, waardoor het voor journalisten

moeilijker is geworden de publieke opinie in te schatten (De Boer, 1995, p. 179). Peilingen

bieden hiervoor een goed middel, omdat zij meningen van de samenleving met harde cijfers

kunnen samenvatten en daardoor nieuwswaarde hebben.

Page 22: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 14 

3.2 Kritiek op berichtgeving over peilingen 

Naast de fundamentele kritiek op peilingen richt veel kritiek zich ook specifiek op de manier

waarop media omgaan met peilingen. Een eerste kritiekpunt is dat peilingen door media

worden gebruikt om nieuws te maken. In tegenstelling tot de actieve rol van de journalistiek,

zoals Meyer (1991) promoot, zijn deze critici van mening dat een journalisten een

observerende houding moeten innemen (Ismach, 1984).Volgens Von Hoffmann (1980) is het

verbazend dat peilingen in het nieuws geaccepteerd zijn. Journalisten die in andere

omstandigheden gebeurtenissen ensceneren om nieuws te maken, zouden op staande voet

worden ontslagen.

Ook verschillende onderzoeksbureaus verrichten peilingen om nieuws te maken. In tijden

zonder verkiezingen is er minder te peilen voor onderzoeksbureaus. Daarom worden er

nieuwe vragen opgesteld die de populariteit van de zittende president en zijn partij peilden.

Aan het einde van de jaren zestig leidde dit tot continuing elections, waarbij de vraag wordt

gesteld wat een persoon zou stemmen als er op dat moment verkiezingen zouden zijn

(Ismach, 1984). Deze herhaalde peilingen zorgen ervoor dat een horse race ontstaat tussen de

verschillende partijen. Volgens Von Hoffmann (1980) kan deze horse race verslaggeving

politiek interessant maken voor het publiek, maar wordt hierbij alleen gelet op wie aan kop

ligt in de peilingen en wordt niet ingegaan op de standpunten van de verschillende

kandidaten. Politici gaan daardoor ook zelf waarde hechten aan peilingen en proberen zo

positief mogelijk uit de peilingen te komen hetgeen volgens Lipari (1999) en Rogers (1983)

populisme stimuleert.

Ook de interpretatie van de resultaten van peilingen vormen een punt van kritiek. Brady en

Orren (1992) stellen dat journalisten peilingresultaten zonder tegenspraak kunnen

interpreteren, waardoor zij een belangrijke rol spelen in de betekenis die het publiek aan

peilingen geeft. Journalisten hebben echter vaak onvoldoende kennis van

onderzoeksmethoden om de resultaten van een peiling goed te kunnen interpreteren (Ismach,

1984; Paletz et al.,1980). Hierdoor worden peilingen vaak door een journalist zonder goede

onderbouwing geïnterpreteerd en worden te voorbarig causale verbanden verwacht, waarbij

geen rekening wordt gehouden met eventuele externe factoren die de resultaten van de

peilingen kunnen verklaren. Bauman en Lavrakas (2000, p.162) verklaren deze interpretatieve

rol van de journalist aan de hand van de attributietheorie: mensen hebben van nature de

neiging direct een oorzaak te vinden voor wat er gebeurt. Hierbij nemen mensen ook hun

Page 23: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  15 

eigen kennis, ervaring en vooroordelen mee en waardoor mensen de neiging hebben

waargenomen gebeurtenissen aan elkaar te koppelen zonder dat dit verband is getoetst.

Ook het veronderstellen van verbanden door journalisten wordt verklaard door de aard van

het nieuws. In onderzoek worden twee vormen van fouten onderscheiden. De eerste fout is het

accepteren van een hypothese die onjuist is en wordt een type I fout genoemd. Een type II fout

ontstaat wanneer een juiste hypothese wordt verworpen. Volgens Brady en Orren (1992)

geven wetenschappers liever toe dat ze een juiste hypothese hebben verworpen dan dat ze een

onjuiste hypothese hebben aangenomen. Doordat journalisten worden betaald om nieuws te

maken, geven ze liever een foute conclusie dan dat ze een interessant verhaal aan zich voorbij

laten gaan.

3.3 Methodologische informatie 

Om de kwaliteit en de waarde van een peiling in te kunnen schatten is informatie nodig over

de manier waarop de peiling is verricht en hoe men tot de steekproef is gekomen.

Verschillende organisaties zoals het American Association for Public Opinion Research

(AAPOR) en het European Society for Opinion and Market Research (ESOMAR) hebben

richtlijnen opgesteld voor berichtgeving over peilingen. Hierin staan acht elementen die bij de

rapportage over een peiling vermeld zouden moeten worden: steekproefgrootte,

opdrachtgever, gestelde vragen, foutmarge, populatie, peilingmethode, datum van de peiling

en de respons (Rollberg, Sanders & Buffalo, 1990). Een aanvullende richtlijn van ESOMAR

is dat ook het onderzoeksbureau dat de peiling heeft uitgevoerd in het artikel moet worden

vermeld.

In de praktijk worden de richtlijnen van AAPOR en andere organisaties weinig nageleefd

door journalisten. Crespi (1989, p. 144) stelt dat de journalistiek te maken heeft met enkele

praktische problemen wanneer peilingen een bron worden van nieuws. Zo wordt statistiek

door de meeste mensen saai gevonden en zullen zij er ook weinig kennis van hebben. Omdat

er ook maar een beperkte hoeveelheid ruimte in een krant of nieuwsuitzending beschikbaar is,

zullen veel details van een peiling achterwege worden gelaten en worden de resultaten van

onderzoek vaak samengevat in enkele simpele percentages.

De Boer (1995) constateerde dat in Nederlandse dagbladen in de periode van 1966 tot 1988 in

tweederde van berichten over peilingen de populatie werd vermeld en in de helft van de

berichten de onderzoeksorganisatie. Steekproefgrootte werd maar in een vijfde en de

Page 24: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 16 

opdrachtgever in een zesde van de gevallen vermeld. De andere punten komen echter zelden

voor in berichtgeving over peilingen. Uit een inhoudsanalyse door Welch (2002) onder vier

Amerikaanse kranten blijkt dat gemiddeld 38 procent van de aanbevolen aspecten door

AAPOR worden vermeld in de berichtgeving. Uit onderzoek van Rollberg et al. (1990) blijkt

dat gemiddeld 36 procent van de methodologische informatie in de artikelen wordt vermeld.

In verschillende onderzoeken blijkt dat de opdrachtgever van de peiling wel vaak vermeld

wordt (De Boer, 1995; Paletz et al., 1980; Rollberg, Sanders & Buffalo, 1990; Welch, 2002).

Deze informatie is volgens Welch echter niet voldoende om een goede indruk te krijgen van

de kwaliteit van de peiling. Volgens Rollberg et al. moeten journalisten deze informatie

omwille van de lezer vermelden:

…if newspapers' stories routinely included all eight disclosure standards, along 

with clearly understandable definitions of those standards, they would be 

serving two of the purposes of journalism: reporting the news and educating 

the readers. (p. 91)

Meyer en Jurgensen (1991) weerleggen deze kritiek en stellen dat de meeste critici uit de

wetenschap de plank misslaan. Het is namelijk niet realistisch om te verwachten dat alle

AAPOR richtlijnen worden nageleefd. Ze verwerpen de aanbevelingen van Rollberg et al.

(1995) met “Strong words these, and in our view, they could be spoken only by someone who

has never tried it.” (Meyer & Jurgensen, 1991, p. 3). Het vermelden van alle

methodologische informatie zoals wordt voorgesteld, beperkt volgens Meyer en Jurgensen

zelfs de hoeveelheid informatie die de lezer opneemt. Om hun punt kracht bij te zetten werden

alle artikelen uit 1990 van het Newspaper Research Journal geanalyseerd, het tijdschrift

waarin Rollberg et al. hun bevindingen hadden gepubliceerd. Uit het kleine onderzoek blijkt

dat het wetenschappelijk tijdschrift maar marginaal beter scoorde op het vermelden van

methodologische informatie wanneer er over peilingen werd geschreven. Meyer en Jurgenson

stellen dat de AAPOR richtlijnen ook niet dicteren hoe er over peilingen in het nieuws moet

worden bericht, maar dat de methodologische gegevens door het onderzoeksbureau moeten

worden vrijgegeven als ze er over publiceren. Het is de rol van de journalist om het publiek

over de peilingen te informeren, en daarvoor moet de journalist bewust zijn van de AAPOR

richtlijnen. Het is echter niet de rol van de journalist om simpelweg alle methodologische

informatie letterlijk over te nemen. Meyer en Jurgenson stellen hier daarom over:

Page 25: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  17 

Just as in academic reports, poll stories start with a basic presumption that the 

pollster has done the basic things right. When a reporter finds a questionable 

practice, then he or she will know to alert the reader to that fact. 

De aanname dat de kwaliteit van een peiling van invloed is op de geloofwaardigheid van de

peiling, veronderstelt dat de methode van een peiling op waarde kan worden geschat door de

lezer. Paletz et al. (1980) stellen dat hoewel mensen geen onderscheid maken in de kwaliteit

van peilingen, het geven van methodologische informatie op zichzelf een betrouwbare indruk

geeft. Journalisten gebruiken volgens Paletz et al. het vermelden van methodische informatie

als een manier om betrouwbaarder over te komen. Als voorbeeld wordt een journalist

genoemd die de acht procent foutmarge van een peiling vermeldt, maar stelt dat dit het belang

van de voorsprong van acht procent niet vermindert. Daarom wordt verwacht dat de

aanwezigheid van methodologische informatie op zichzelf van invloed is op de

geloofwaardigheid van de peiling, ongeacht de kwaliteit van de methode.

Hypothese 4: Peilingen met methodologische informatie worden geloofwaardiger 

gevonden dan peilingen zonder methodologische informatie.  

Page 26: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 18 

4. Peilingen en het publiek. 

4.1 Attitude ten aanzien van peilingen 

Peilingen bieden volgens Meyer (1991) een middel voor de journalistiek om directer op de

wensen van de lezer in te gaan. Ook wordt in de journalistiek verwacht dat peilingen

bijdragen aan objectievere berichtgeving en dat het publiek behoefte heeft aan berichtgeving

over peilingen (Wichmann & Brettschneider 2009). Maar deelt het publiek dit vertrouwen in

peilingen? In de Verenigde Staten neemt het vertrouwen van het publiek in peilingen af en

ook blijkt dat het publiek wat genuanceerder denkt over peilingen (Kennedy & Traugott,

2004).

Eén van de eerste peilingen naar de attitude ten opzichte van peilingen zelf, is verricht door

Goldman (1944). Hierin is gevraagd wat men denkt over de relatie tussen peilingen en goed

beleid. Een groot deel van de respondenten had vertrouwen in peilingen en driekwart vond dat

congresleden zich zouden moeten laten leiden door wat het publiek vindt. Echter, een derde

van de respondenten vond het een slechte zaak als een congreslid zou wachten op de uitslagen

van peilingen voordat hij zelf met een mening komt.

Na het onderzoek van Goldman (1944) is bijna vier decennia lang geen onderzoek verricht

naar de publieke attitude ten aanzien van peilingen. Hier kwam verandering in toen

peilingorganisatie Roper onderzocht of het publiek vertrouwen had in peilingen, waaruit zij

constateerde dat het vertrouwen in de peilingen iets aan het afnemen was (Roper, 1986). Toch

was het vertrouwen in peilingen nog relatief hoog. Driekwart van de ondervraagden stelde dat

peilingen het algemeen belang dienen en driekwart van de respondenten vond dat peilers

eerlijk zijn over de resultaten van hun peiling. Ook vond driekwart van de respondenten dat

peilingen invloed hadden op de samenleving, maar een zeer klein percentage was van mening

dat ze te veel invloed hadden. In een vergelijking tussen de peilingen door Goldman en

Roper, concludeert Kohut (1986) dat het gedeelte mensen dat peilingen bijhoudt groter is

geworden en dat het percentage personen dat geen mening over peilingen heeft afneemt. Toch

blijkt er tussen de twee peilingen geen groot verschil te zijn in de mening ten aanzien van

peilingen en staat het merendeel positief tegenover peilingen.

In het onderzoek van Goldman worden resultaten van peilingen gelijkgesteld aan de publieke

opinie. De respondenten vinden dat politici zich moet laten leiden door de publieke opinie,

maar dit betekent niet dat het publiek peilingen een goede manier vindt om deze opinie te

Page 27: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  19 

meten. In de peiling van Roper (1986) is bijvoorbeeld meer dan de helft van de respondenten

van mening dat een steekproef van 1500 tot 2000 personen geen goed beeld geeft van de

meningen van de hele Amerikaanse bevolking. Wellicht bestaat er een verschil in de perceptie

van publieke opinie en de resultaten van een opinieonderzoek. In een ingenieus onderzoek

van Dran en Hildreth (1995) blijkt dat respondenten eerder vonden dat er naar de publieke

opinie moet worden geluisterd als deze omschreven is als ‘de mening van de meerderheid’,

dan wanneer deze was omschreven als ‘resultaten van opiniepeilingen’. Volgens Dran en

Hildreth tonen deze resultaten aan dat niet alleen onder critici maar ook onder het publiek een

verschil bestaat tussen de resultaten van een opiniepeiling en de mening(en) van het publiek.

Ironisch is dat dit onderzoek één van de eerdergenoemde kritiekpunten op peilingen aantoont;

het formuleren van vragen beïnvloedt de opinie die wordt blootgelegd.

De positieve stemming over peilingen die in het onderzoek van Roper (1986) blijkt, lijkt in

recenter onderzoek enigszins gekanteld. In een secundaire analyse van Kennedy & Traugott

(2004) vond tweederde van de 754 ondervraagde stemgerechtigde Amerikanen dat er te veel

peilingen waren en meer dan de helft vond het peilen geen wetenschappelijk proces.

Daarnaast gaf een derde aan dat ze niet veel vertrouwen hadden in de resultaten van peilingen.

In onderzoek van Price en Stroud (2005) blijkt een groter gedeelte negatief dan positief tegen

peilingen aan te kijken, al was het grootste gedeelte van de ondervraagden onverschillig over

peilingen. Veel mensen dachten bijvoorbeeld dat peilingen van invloed waren op de opkomst

bij de verkiezingen. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het onderzoek is

verricht in de nasleep van de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2000, waarbij Al Gore

voortijdig door verschillende nieuwszenders ten onrechte werd uitgeroepen tot winnaar.

Johnson (2002) schrijft hierover: “Nothing in the 2000 election more hurt the credibility of

the media or the polling industry than the miscalculations of the Voter News Service” (p.

1011). Het onderzoek van Price en Stroud brengt ook een ander aspect aan het licht: een

overgrote meerderheid van de ondervraagden was van mening dat peilingen invloed hadden

op het stemgedrag. Op de vraag of peilingen ook effect hebben op de keuze van de respondent

zelf gaf echter een kwart aan dat dit het geval is. Dit verschil word ook wel

derdepersoonsperceptie genoemd: anderen worden beïnvloed door de media maar wijzelf niet

(De Boer, 2003, p. 80). Een dergelijk effect is in verschillende onderzoeken aangetoond (bv.

Mutz, 1989; Pan, Abisaid, Sun & Houden; 2005).

Eén van de weinige onderzoeken uit Europa die is gericht op de perceptie van peilingen door

het publiek is verricht door De Vreese en Semetko (2002). Tijdens het Deense referendum

Page 28: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 20 

over de invoering van de Euro hebben zij middels een focus group en een panelstudie

onderzocht hoe het Deense publiek dacht over de berichtgeving over de Euro. Bijna de helft

van de ondervraagde personen stond positief tegen een verbod op peilingen in de periode voor

verkiezingen. Ook waren personen die veel nieuws over het referendum hadden gezien of

gelezen in hogere mate ontevreden over de dominantie die peilingen hadden in de

berichtgeving.

4.2 De rol van attitude ten aanzien van peilingen 

Van peilingen wordt veelal verwacht dat ze zelf invloed hebben op de opinie en op de

politieke besluitvorming. Peilingen meten niet alleen wat het publiek vindt, maar zij kunnen

ook de mening van het publiek vormen. Hierbij worden vaak twee vormen van invloed

genoemd, het bandwagon effect waarbij ervan uit wordt gegaan dat mensen zich willen

conformeren aan de groep en het underdog effect dat optreedt als mensen de kandidaat tijdens

verkiezingen steunen omdat deze in de peilingen achter ligt (Ceci & Kain, 1982). Onderzoek

naar deze effecten levert echter wisselende resultaten op (McAllister & Studlar, 1991; Sonck

& Loosveldt, 2008).

Critici van peilingen gaan vaak uit van een publiek dat resultaten van peilingen kritiekloos

aanneemt en gaan niet uit niet van een actieve rol van het publiek. Genoemd onderzoek naar

de publieke perceptie van peilingen duidt echter op het bestaan van een kritische houding

onder het publiek ten aanzien van peilingen. Ook persoonlijke overtuigingen spelen een rol in

de acceptatie van de resultaten van peilingen. Tsfati (2004) concludeert dat bestaande

politieke voorkeuren en maatschappelijke verbanden bepalend zijn voor de houding van

mensen ten aanzien van peilingen. Bij het lezen van berichtgeving over peilingen accepteren

mensen de berichten die ze willen horen en verwerpen ze de berichten die ze niet aanstaan.

Ook als de resultaten van de peiling overeenkomen met het idee dat mensen zelf van de

maatschappij hebben accepteren ze de peilingresultaten eerder. Onderzoek van Tsfati (2003)

en Price en Stroud (2005) vindt ook een rol van vertrouwen in de media in de acceptatie van

de peilingresultaten. Daarnaast tonen Price en Stroud aan dat personen waarbij een

derdepersoonseffect aanwezig is een negatievere houding hebben ten aanzien van peilingen.

Dit onderzoek richt zich op waardering van berichtgeving over peilingen, niet direct op

effecten op persoonlijke opinie. Toch is het verstandig de vooringenomen houding ten

aanzien van peilingen mee te nemen, omdat ook in eerder onderzoek een dergelijk effect

wordt verwacht. Zo hebben Mosier en Ahlgren (1981) de geloofwaardigheid van

Page 29: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  21 

berichtgeving op basis van peilingen onderzocht, waarbij krantenartikelen zijn gevarieerd op

statistische data. Eén met een ‘goede’ methode, één met ‘pseudo’ methode en een standaard

krantenartikel waarbij geen peiling is vermeld. In de analyse komen geen significante

verschillen tussen de groepen naar voren. Zelf stellen de onderzoekers dat dit komt doordat de

onderwerpen van het stimulusmateriaal te bekend en controversieel waren waardoor

respondenten er al een duidelijke mening over hadden. Mosier en Ahlgren hebben in het

onderzoek ook geen rekening gehouden met de bestaande mening van de respondenten ten

aanzien van de onderwerpen van de artikelen. Ze verwachten zelf dat dit wel de

geloofwaardigheid beïnvloedt en stellen daarom dat in vervolgonderzoek ook met de

bestaande mening van de respondenten rekening moet worden gehouden.

Het is te verwachten dat personen die kritischer zijn ten opzichte van peilingen in het

algemeen daardoor ook een negatievere houding hebben ten opzichte van individuele

peilingen. Om verschil in geloofwaardigheid van berichtgeving over peilingen te toetsen,

moet er daarom ook worden gecontroleerd of algemene attitude hier van invloed op is.

Vandaar de volgende hypothese:

Hypothese 5: Personen met een negatievere attitude ten opzichte van peilingen in 

het algemeen zullen peilingen in het nieuws minder geloofwaardig vinden. 

Page 30: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 22 

5. Waardering van nieuws. 

5.1 Geloofwaardigheid 

Verwacht wordt dat geloofwaardigheid van de peiling een centrale rol speelt in de waardering

van de berichtgeving hierover. De reden hiervoor is dat geloofwaardigheid altijd een centrale

rol heeft gespeeld in de waardering van nieuws. Meyer (2004) stelt dat het voor een krant

belangrijk is om geloofwaardig te zijn om het aantal lezers en advertentie-inkomsten te

behouden. Kranten richten zich volgens Meyer namelijk steeds meer op directe winst, doordat

ze onderdeel zijn van beursgenoteerde bedrijven en een manier om meer winst te maken is om

op kosten te besparen. Meyer vreest dat hierdoor de kwaliteit van het nieuws uit het oog

wordt verloren. Het influence model dat door Meyer wordt voorgesteld voorspelt dat als de

kwaliteit van een krant verbetert deze krant een hogere ‘sociale invloed’ en

geloofwaardigheid krijgt. Deze laatste factoren zijn vervolgens bepalend voor het aantal

lezers en de advertentie-inkomsten van de krant. Om zijn stelling te onderbouwen weet Meyer

een verband aan te tonen tussen geloofwaardigheid van de krant en de afname van het aantal

abonnementen.

Eén van de eerste onderzoeken naar geloofwaardigheid is verricht door Hovland en Weiss

(1951), waarbij werd gekeken of geloofwaardigheid van een medium van invloed was op de

persuasieve impact van het medium. Vanaf de jaren zestig kwam er met de opkomst van

televisie nieuwe interesse in onderzoek naar geloofwaardigheid. Een vraag die hierin centraal

staat, en ook in dit onderzoek van belang is, is wat geloofwaardigheid precies inhoudt en hoe

deze het beste kan worden gemeten. Hovland, Janis & Kelley (1959) identificeerde twee

componenten die ten grondslag liggen aan de geloofwaardigheid van een bron en in veel later

onderzoek ook werden gebruikt: trustworthiness en expertise. Deze dimensies zijn echter te

beperkt voor specifiek onderzoek naar nieuwsmedia (Kohring & Matthes, 2007). In de jaren

tachtig is door Gaziano en McGrath (1986) voor het eerst onderzoek verricht naar

geloofwaardigheid dat zich toespitst op journalistiek. Zij vonden één schaal van twaalf items

die geloofwaardigheid meet bestaande uit de twaalf items voor geloofwaardigheid die ook in

later onderzoek door Rimmer en Weaver (1987) betrouwbaar werden bevonden. Meyer

(1988) bekritiseert echter de door Gaziano en McGrath ontwikkelde schaal en stelt dat er geen

logica in zit. Hij wijdt dit aan te weinig gekantelde schalen in de vragenlijst. Als een

respondent bij de eerste vragen de rechteroptie aanvinkt zal de respondent bij vervolgvragen

dit ook eerder doen, waardoor een vertekening ontstaat. Volgens Meyer moet daarom de helft

Page 31: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  23 

van alle vragen ‘omgekeerd’ worden om de respondent over elk item te laten nadenken.

Meyer heeft daarom de zelfde items als Gazano en McGrath getoetst maar deze willekeurig

gekanteld. Hieruit ontstonden twee schalen: believability (bestaande uit vier semantische

differentialen: fair, unbiased, tells the whole story, exact en trustworthy) en community

affiliation (bestaande uit concerned with your interests, concerned with society’s welfare,

patriotic en mostly concerned with public interests). De door Meyer ontwikkelde schaal is

ook in vervolgonderzoek betrouwbaar gebleken (Kiousis, 2001) en in onderzoek door West

(1994) werden de schalen van Meyer betrouwbaarder gevonden dan die van Gaziano en

McGrath.

De schaal die Meyer voorstelt voor geloofwaardigheid heeft echter betrekking op de zender

van een boodschap. Als wordt gekeken naar de geloofwaardigheid van de peiling en de

waardering van de berichtgeving lijkt de schaal minder geschikt. Een van de onderzoeken die

zich ook richt op de geloofwaardigheid van individuele berichten is verricht door Mosier en

Ahlgren (1981). Om tot een meetinstrument te komen voor geloofwaardigheid zijn negen

artikelen beoordeeld op 19 verschillende semantische differentialen. Deze zijn gebaseerd op

eerdere literatuur en inzicht van de auteurs. Aan de hand van deze toets kwamen ze op vier

factoren voor geloofwaardigheid: accuracy, clarity, trustworthiness en believability.

5.2 Nieuwswaardering 

Niet deelt de verwachting dat geloofwaardigheid centraal staat in de perceptie van

nieuwsmedia. Kohring en Matthes (2007) stellen dat de componenten van Meyer en van

Hovland et al. (1959) niet gebaseerd zijn op een theorie van geloofwaardigheid van media,

maar te veel rusten op ‘gezond verstand’. Volgens Blake en Wyatt (2002) is geen enkel

verband aangetoond tussen geloofwaardigheid van kranten en de frequentie waarmee de krant

wordt gelezen. Nieuws vervult niet alleen de behoefte om geïnformeerd te worden en het is

daarom te beperkt om waardering van nieuws alleen op basis van geloofwaardigheid te meten.

In onderzoek naar nieuws vanuit de Uses and Gratifications benadering komen bijvoorbeeld

vier behoeften naar voren die door nieuws worden vervuld: de behoefte aan information,

entertainment, social interaction en escapism (Didde & Larose, 2006).

Het kan dus behulpzaam zijn om vanuit een breder perspectief de waardering van nieuws te

meten. Ander onderzoek dat is gericht op de entertainment waarde van het nieuws richt zich

voornamelijk op de uiterlijke kenmerken van een nieuwsbericht (bv. Wanta & Gao, 1995;

Wise, Bolls & Schaefer, 2008). Overig bestaand onderzoek naar nieuwswaarde is veelal

Page 32: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 24 

gebaseerd op onderzoek van Galtung en Ruge (1965) die een twaalftal nieuwsfactoren hebben

blootgelegd die bepalend zijn in hoeverre een buitenlandse gebeurtenis nieuws wordt (bv.

Schwarz, 2006; Harcup & O’Neill, 2001). Deze factoren worden vaak gebruikt om de rol van

de journalist als gatekeeper van het nieuws te onderzoeken en in deze onderzoeken wordt

vaak gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse van kranten. Ze zijn dus niet automatisch

geschikt om te meten in hoeverre een artikel door het publiek nieuwswaardig wordt

gevonden.

In de zoektocht naar een manier om waardering van nieuwsberichten te meten, bieden de

dimensies die in onderzoek door Sundar (1999) aan het licht komen uitkomst. Sundar heeft 42

respondenten verschillende nieuwsberichten laten lezen en heeft ze vervolgens gevraagd op te

schrijven wat ze van het bericht vonden. Hieruit is een lijst van 92 bijvoeglijke termen

ontstaan, waarvan de volgende vaker dan één keer zijn vermeld: biased, boring, brief,

confusing, detailed, disturbing, incomplete, informative, interesting, objective, pleasant,

sensational, short, terse, en well-written. Daarnaast zijn in de lijst enkele termen toegevoegd

uit onderzoek naar nieuwswaardering die in dit artikel eerder zijn besproken. De uiteindelijke

lijst van termen is ingekort tot 21 door overlappende termen te verwijderen. Vervolgens is per

item op een 10-puntsschaal gevraagd in hoeverre de term het artikel omschrijft. Om de schaal

te toetsen heeft Sundar twee groepen respondenten een tekst laten lezen die uit een geprinte

bron of van een online bron afkomstig waren. Na een factoranalyse werden vier dimensies

van nieuwswaardering ontdekt: credibility, liking, quality en representativeness.

De dimensies die zijn aangetoond vormen volgens Sundar (1999) een goede basis voor

journalisten om nieuwsverhalen te beoordelen. Omdat de dimensies bij zowel geprint als

online nieuws aanwezig zijn, zijn de dimensies en verwante items in de wetenschap vooral

gebruikt om waardering van nieuwswebsites te meten. Omdat de dimensies breder zijn dan

alleen geloofwaardigheid bieden de dimensies en bijbehorende vragen een goede basis om

nieuwswaardering te meten in dit onderzoek.

5.2 De invloed van geloofwaardigheid op waardering.  

Onderzoek naar waardering van nieuws beperkt zich veelal tot de geloofwaardigheid van het

nieuws. Meyer (1991) stelt dat het gebruik van sociaalwetenschappelijke methoden de

geloofwaardigheid van het nieuws vergroot. Ook het beperkte onderzoek naar berichtgeving

over peilingen is gericht op geloofwaardigheid. Dergelijk onderzoek maakt geen onderscheid

tussen de peiling en het nieuwsbericht (Kim & Weaver, 2000). Daarnaast, kijkend naar de

Page 33: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  25 

functie die peilingen in het nieuws hebben, is het mogelijk dat peilingen in de nieuwsmedia

een andere rol vervullen dan alleen informatie verschaffen (Kent, Harrison & Taylor, 2006).

Johnson (2002) stelt bijvoorbeeld dat peilingen ook een entertainmentwaarde hebben.

Ondanks dat waardering van nieuws vanuit een breder perspectief moet worden beschouwd,

wordt er wel van uitgegaan dat de geloofwaardigheid van de peiling van invloed is op de

waardering van het nieuwsbericht.

Hypothese 6: Als een peiling geloofwaardiger wordt gevonden zal ook het 

gerelateerde nieuwsbericht positiever gewaardeerd worden. 

In onderzoek van Mosier en Ahlgren (1981) werden geen significante verschillen gevonden

tussen verschillende berichtgeving over peilingen. Zelf verwachtten ze dat de gekozen

onderwerpen te uitgesproken waren waardoor mensen er al een houding over hadden

ingenomen, terwijl in de analyses niet is gecontroleerd op een deze bestaande houding. Het is

te verwachten dat de interesse van een persoon in het onderwerp van het nieuwsbericht van

invloed is op de waardering van een artikel. Om het effect van geloofwaardigheid van de

peiling op waardering te toetsen, is het van belang dat interesse in het onderwerp van het

nieuwsbericht als variabele wordt meegenomen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat mensen

die geïnteresseerd zijn in het onderwerp van het nieuwsbericht het nieuwsbericht ook hoger

zullen waarderen.

Hypothese 7: Als personen geïnteresseerd zijn in het onderwerp van het 

nieuwsbericht zal het nieuwsbericht positiever gewaardeerd worden. 

Page 34: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 26 

6. Conceptueel model. 

De hoofdvraag van dit onderzoek is of het publiek onderscheid maakt tussen verschillende

peilingen en of dit de waardering van de berichtgeving beïnvloedt. Centraal staat hierin de

geloofwaardigheid van de peiling. Aan de hand van voorgaande wetenschappelijke literatuur

en empirisch onderzoek zijn verschillende factoren voorgesteld die naar verwachting invloed

hebben op de geloofwaardigheid van de peiling. Deze geloofwaardigheid is vervolgens van

invloed op de waardering van de berichtgeving. Het resulterende conceptueel model staat

afgebeeld in Figuur 1.

Ten eerste wordt verwacht dat peilingen met een willekeurige en representatieve steekproef

geloofwaardiger worden gevonden dan peilingen waarbij de steekproef is ontstaan door

zelfselectie. Daarnaast wordt verwacht dat ook de aanwezigheid van deze informatie op

zichzelf tot een hogere geloofwaardigheid leidt dan als deze achterwege wordt gelaten. De

tweede factor is de intentie van de opdrachtgever van de peiling. Peilingen die zijn bedoeld

om daadwerkelijk kennis van de populatie te verkrijgen zullen naar verwachting

geloofwaardiger worden gevonden dan peilingen die bedoeld zijn om promotie voor de

opdrachtgever te maken. Als derde wordt verwacht dat peilingen die uitgevoerd zijn door een

wetenschappelijke instelling geloofwaardiger worden gevonden dan als ze zijn uitgevoerd

door een niet-wetenschappelijke instelling. Naast deze peilingeigenschappen wordt ook

verwacht dat de bestaande attitude ten aanzien van peilingen van invloed is op

geloofwaardigheid van de peiling. Geloofwaardigheid wordt gekoppeld aan de waardering

van media en aan het succes van de krantensector (Hovland & Weiss, 1959; Meier, 1988).

Verwacht wordt daarom dat de geloofwaardigheid van de peiling in het bericht van invloed is

op de waardering van de berichtgeving zelf, waarbij rekening wordt gehouden met de

bestaande interesse in het onderwerp.

Figuur 1 ‐ Conceptueel Model 

Page 35: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  27 

7. Methode 

7.1 Procedure 

Om de gestelde hypothesen te toetsen zijn 433 studenten Communicatiewetenschap aan de

Universiteit van Amsterdam uitgenodigd deel te nemen aan een online experiment. Deze

studenten waren allemaal ingeschreven voor het vak Methoden voor communicatieonderzoek

II en om dit vak te mogen volgen hebben ze een basisvak onderzoeksmethoden met een

voldoende afgerond. Om studenten te motiveren deel te nemen zijn onder de deelnemers drie

cadeaubonnen verloot en is verteld dat het onderzoek een goed voorbeeld is van een

scriptieonderzoek dat ze zelf wellicht ook gaan verrichten.

Gezien de eerder genoemde kritiek ten aanzien van de representativiteit van peilingonderzoek

is het wellicht vreemd dit onderzoek onder studenten te houden. Echter, het doel van dit

onderzoek is om aan te tonen of er onderscheid wordt gemaakt in kwaliteit van peilingen.

Naar dit onderwerp is nog weinig onderzoek gedaan en eerder onderzoek laat niet

onomstotelijk zien dat dit het geval is (Kim, Weaver & Willnat, 2000; Mosier & Ahlgren,

1981; Salwen, 1987). Als studenten, met kennis van onderzoeksmethoden, geen onderscheid

maken in kwaliteit van een peiling valt niet te verwachten dat personen zonder kennis van

onderzoeksmethoden dit onderscheid wel maken.

Tijdens dit experiment kregen de studenten een nieuwsbericht te lezen waarin een peiling

stond beschreven over reisplannen van Nederlanders. Dit artikel is op drie punten gevarieerd:

steekproefmethode, opdrachtgever van de peiler en onderzoeksbureau. Voordat ze het artikel

konden lezen zijn vragen gesteld over de interesse in het onderwerp en hun attitude ten

aanzien van peilingen. Na het lezen van het artikel zijn vragen gesteld over de

geloofwaardigheid van de peiling en de waardering van het nieuwsbericht. Het experiment

duurt tussen de tien en vijftien minuten.

Het experiment maakt gebruikt van een online onderzoeksapplicatie. Ondanks dat veel

pseudopeilingen op het internet zijn verricht, biedt dit medium verschillende voordelen die

het experiment betrouwbaarder maken. Respondenten kunnen willekeurig aan een conditie

worden toegewezen, items kunnen in een willekeurige volgorde worden getoond en non-

respons wordt verminderd doordat respondenten er direct op kunnen worden gewezen dat

vragen niet zijn ingevuld. Een tekortkoming van online peilingen is volgens Evans en Mathur

(2005) dat online peilingen op verschillende computers en verschillende internetbrowsers er

Page 36: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 28 

anders uit kunnen komen te zien. Hierdoor kunnen antwoorden bij schalen bijvoorbeeld

verder van elkaar af staan wat het antwoord kan beïnvloeden. Om deze variatie te beperken is

de online peiling op verschillende computers en op verschillende internetbrowsers getest en

zonodig aangepast, zodat de peiling er overal gelijk uitziet.

Een eerste versie van het onderzoek is onder twintig personen verricht om te testen hoe het

onderzoek werd ervaren. Het onderzoek werd positief ervaren en ook vond men het

onderzoek niet te lang duren. De volgorde van de vragen zorgde voor enige onduidelijkheid

en is daarom aangepast. Ook de inleidende teksten bij de vragen waren niet overal duidelijk

en zijn aangepast.

7.2 Conditiemateriaal 

Het krantenartikel dat ten basis ligt aan het conditiemateriaal beschrijft een peiling over

vakantieplannen van Nederlanders waarin wordt gesteld dat meer Nederlanders de komende

zomer in eigen land op vakantie gaan (zie Appendix A). Voor dit onderwerp is gekozen

omdat respondenten hier waarschijnlijk geen extreme bestaande attitudes over hebben die

invloed kunnen hebben op het onderzoek. Mosier en Ahlgren (1981) dachten dat het

onderwerp van hun conditiemateriaal te uitgesproken was waardoor ze geen verschillen

ontdekten. Ook betreft het artikel geen peiling naar opinie. De reden hiervoor is dat acceptatie

van peilingresultaten, en daardoor de geloofwaardigheid van een peiling, wordt beïnvloed

door de persoonlijk opinie van de respondent (Tsfati, 2004). Dit is een probleem dat ook in

onderzoek van Kim et al. (2000) naar voren komt. Het krantenartikel is gevarieerd op drie

punten die betrekking hebben op de peiling. Dit resulteerde in een 3×2×2 factorieel ontwerp

met twaalf verschillende condities waar de respondenten willekeurig aan zijn toegekend (zie

Appendix B voor het gemanipuleerde conditiemateriaal).

Het eerste punt waarin is gevarieerd is de steekproefmethode. Verwacht wordt dat een

willekeurige en representatieve steekproef geloofwaardiger wordt gevonden dan een

steekproef op basis van zelfselectie. In de eerste conditie wordt daarom gesproken over een

telefonische peiling verricht onder een willekeurige selectie van 16.000 Nederlanders die

representatief is voor de bevolking. In de tweede conditie wordt beschreven dat het een online

peiling betreft onder 16.000 bezoekers van de website van de opdrachtgevende organisatie.

Om de verwachting te toetsen dat de aanwezigheid van methodische informatie op zichzelf

geloofwaardigheid van het artikel beïnvloedt, is op dit punt ook een derde conditie

toegevoegd waar geen enkele methodologische informatie wordt gegeven.

Page 37: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  29 

Het tweede punt waarin het conditiemateriaal is gevarieerd is de opdrachtgever van de

peiling. Een peiling die wordt verricht om enkel publiciteit te genereren zal naar verwachting

minder geloofwaardig worden gevonden dan een peiling waarvan de kennis van de populatie

zelf het doel is. Hiervoor wordt in één conditie gesteld dat het onderzoek is verricht door

Vakantiediscounter.nl. Om de promotionele intentie duidelijk te maken wordt in deze conditie

vermeld dat ze ‘de nieuwe klanten verwelkomen om een voordelige en vermakelijke vakantie

te organiseren’. In de tweede conditie is het onderzoek verricht in opdracht van het

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen. Bij deze conditie wordt vermeld dat ze

geen grote krimp van de binnenlandse toeristische sector verwachten.

Het laatste punt waarop het conditiemateriaal is aangepast, is op de organisatie die de peiling

heeft verricht. Als de peiling door een wetenschappelijke instelling is verricht zal deze naar

verwachting geloofwaardiger worden gevonden dan wanneer deze door een niet-

wetenschappelijke instelling is verricht. In één conditie is de peiling daarom verricht door

Radboud Universiteit Nijmegen, in de andere door het opdrachtgevende bedrijf.

7.3 Operationalisatie van variabelen 

Centraal aan dit onderzoek staan drie variabelen die gemeten worden: algemene attitude

jegens peilingen, geloofwaardigheid van peiling, waardering van het nieuwsbericht en

interesse in het onderwerp. Er wordt nu beschreven hoe deze individuele variabelen gemeten

zijn. De uiteindelijke vragenlijst is te zien in Appendix C.

Attitude t.a.v. peilingen – Om de attitude ten aanzien van peilingen in het algemeen te

meten zijn de vragen van Roper (1986) als basis gebruikt. Deze vragen komen ook in

ander onderzoek terug (Kohut, 1986; Loosveldt & Storms, 2008; Price & Stroud, 2005;

Stocké, 2006). Hierin is gevraagd of peilingen goed zijn voor de maatschappij,

nauwkeurig zijn en een goed beeld geven van de bevolking. Ook is gevraagd of men

denkt dat media een nauwkeurig beeld geven van peilingen en of onderzoeksbureaus en

respondenten eerlijk zijn. Enkele vragen die betrekking hebben op het deelnemen aan

peilingen zijn achterwege gelaten aangezien deze losstaan van de te meten variabele.

De vragen van Roper zijn aangevuld met vragen uit ander onderzoek naar attitude ten

aanzien van peilingen. Hierin wordt gevraagd of er te veel peilingen worden verricht

(Dran & Hildreth, 1995), peilingen Nederland meer democratisch maken en of de

overheid te veel aandacht schenkt aan peilingen (Loosveldt & Storms, 2008). Dit

Page 38: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 30 

resulteert in totaal negen vragen die zijn gemeten op een 7-puntsschaal, variërend van

zeer mee oneens tot zeer me eens.

Interesse in onderwerp van nieuwsbericht – De bestaande interesse is gemeten met vier

stellingen. Hierin wordt gesteld dat de respondent geïnteresseerd is in nieuws over de

reisbranche en de reisplannen van andere Nederlanders en dat ze dit belangrijk vinden.

Per stelling kon op een 7-puntsschaal worden aangeven of men het er mee eens was,

lopend van zeer mee oneens tot zeer me eens.

Geloofwaardigheid van peiling – Om de geloofwaardigheid van de peiling te meten zijn

items gebruikt naar nieuwsgeloofwaardigheid in eerder onderzoek van Salwen (1987) en

Meyer (1988). Sommige vragen waren dubbel en niet alle items waren geschikt om de

geloofwaardigheid van peilingen te meten en zijn daarom weggelaten. Dit resulteerde

uiteindelijk in zeven stellingen waarin werd gesteld dat de peiling objectief, onpartijdig,

eerlijk, oprecht, betrouwbaar, nauwkeurig en geloofwaardig was. Ook hier kon op een 7-

puntsschaal worden aangeven of men het er mee eens was, lopend van zeer mee oneens

tot zeer me eens.

Waardering van nieuwsbericht – De enige getoetste items die de waardering van nieuws

meten op een breder manier dan alleen geloofwaardigheid komen van Sundar (1999). Hij

vond aan de hand van exploratief onderzoek verschillende termen die ten grondslag

liggen aan vier dimensies van nieuwswaardering: credibility, liking, quality en

representativeness. Hoewel verwacht wordt dat dit een goede schaal oplevert, zijn naast

deze items ook items van Salwen (1987), Mosier & Ahlgren (1981) gebruikt. In totaal

heeft dit geleid tot twintig semantische differentialen; schalen met aan weerzijde twee

woorden met tegenovergestelde betekenis. De respondent geeft aan welk woord het beste

bij het nieuwsbericht past.

Eén van de kritiekpunten van Meyer (1988) op de onderzoeksmethode van Gaziano en

McGrath (1986) is dat gebruikte items niet willekeurig gekanteld zijn. Mensen hebben

namelijk de neiging om alle items aan één kant in te vullen wat Meyer een leftward or

rightward bias noemt. Uit een factoranalyse komen daardoor sneller factoren naar voren.

Om dit probleem te voorkomen worden alle vragen bij elke respondent in een

willekeurige volgorde getoond en zijn de schalen ook willekeurig gekanteld.

Page 39: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  31 

Volgorde van vragen – In het vooronderzoek werd eerst een artikel getoond, waarna de

vragen werden gesteld. Hieruit bleek echter dat niet duidelijk was wanneer er gevraagd

werd naar het artikel en wanneer naar een algemene attitude. Hierom, en om een

eventueel priming-effect te voorkomen, is de volgorde aangepast. Voordat het artikel

wordt getoond wordt daarom naar attitude ten opzichte van peilingen en interesse in het

onderwerp gevraagd. Vervolgens wordt gevraagd naar de waardering van het

nieuwsbericht en waardering van de peiling.

Page 40: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 32 

8. Resultaten 

8.1 Steekproef 

In totaal zijn 433 studenten voor het onderzoek benaderd waarvan 132 studenten (30,5%)

daadwerkelijk aan het onderzoek hebben deelgenomen. De gemiddelde leeftijd is 23 jaar (M

= 23,11, SD = 3,22) en alle respondenten zijn negentien jaar of ouder. Drie respondenten zijn

ouder dan dertig waarvan één vijftig jaar is. Driekwart van de respondenten is vrouwelijk en

tweederde heeft een bachelor diploma gehaald aan een HBO instelling voordat ze

Communicatiewetenschap zijn gaan studeren. Doordat de gegevens over de totale populatie

niet bekend zijn, is geen non-response analyse verricht. De respondenten zijn willekeurig aan

de verschillende condities toegewezen waardoor respondenten niet precies evenredig verdeeld

zijn, maar zoals in Tabel 8.1 te zien is hebben alle condities minimaal negen respondenten.

8.2 Randomisatie 

Om te toetsen of de randomisatie gelukt is, zijn verschillende analyses verricht. Ten eerste is

getoetst of een verband bestaat tussen geslacht en de toegewezen conditie, maar deze blijkt

niet te bestaan (p = 0,09, Fisher’s Exact Test). Per conditievariabele methode, intentie en

onderzoeker is aan de hand van Cramer’s V getoetst of er een significant verband bestaat met

geslacht, maar ook deze is niet gevonden. Ten tweede is getoetst of een verband bestaat

tussen vooropleiding en de toegewezen conditie. Hiervoor is vooropleiding gehercodeerd naar

twee condities: HBO Bachelor en Anders. Ook hier bestaat geen significant verband (p =

0,93, Fisher’s Exact Test). Vervolgens is per conditievariabele voor een verband getoetst,

maar hierbij is geen significant verband gevonden.

Twee variabelen zijn in het onderzoek meegenomen die invloed kunnen hebben op de

geloofwaardigheid van de peiling en de waardering van het nieuwsbericht. De eerste variabele

Tabel 8.1 ‐ Overzicht Verdeling Respondenten 

Methode Onderzoeker     Intentie    Willekeurig  Zelfselectie  Niet Aanwezig  Totaal 

Promotioneel   11  13  10  34 

Kennisvergaring  9  10  15  34 

Universiteit 

Subtotaal  20  23  25  68 

Promotioneel  10  10  11  31 

Kennisvergaring  12  10  11  33 

Organisatie Zelf 

Subtotaal  22  20  22  64 

  Totaal  42  43  47  132 

Page 41: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  33 

is interesse in het onderwerp die met vier vragen op een 7-puntsschaal is gemeten. De vragen

hebben een goede interne betrouwbaarheid (α = 0,85) en de geconstrueerde schaal, die is

gebaseerd op het gemiddelde van de vier gestelde vragen, is redelijk normaal verdeeld

(skewness = 0,28, SE = 0,21). Gemiddeld zijn de respondenten enigszins ongeïnteresseerd in

berichtgeving over reizen (M =3,45 SD = 1,29). Uit een variantieanalyse blijkt geen

significant verschil in interesse tussen de twaalf condities (F = 1,20 df = 11, 120, p = 0,30).

Ook blijkt uit een t-toets geen significant verschil in interesse onderwerp op de

conditievariabelen intentie (t = 0,45, df =130, p = 0,64) en onderzoeker (t = -1,85, df =130, p

= 0,07). Op conditievariabele methode, met drie condities, is door middel van een

variantieanalyse getoetst of er verschil in interesse bestaat. Ook hier bestaat geen significant

verschil tussen de drie groepen (F = 0,17 df = 2, 129, p = 0,85).

Tabel 8.2 ‐ Componentenlading voor attitude peilingen met orthogonale rotatie   Component Attitude_kwaliteit  1    2 De meeste peilingen zijn nauwkeurig     ,747  ,231 Onderzoeksbureaus die peilingen verrichten zijn eerlijk   ,581  ‐,031 Peilingen geven een goed beeld van de Nederlandse bevolking     ,709  ,142 De ondervraagde personen in peilingen geven eerlijk antwoord    ,692  ,027 De media geven een nauwkeurig beeld van peilingen   ,586  ,322      Attitude_belang     De overheid schenkt te veel aandacht aan peilingen  ‐,091  ,832 Er worden te veel peilingen verricht    ,069  ,821 Peilingen maken Nederland meer democratisch     ,335  ,639 Peilingen zijn goed voor de maatschappij    ,437  ,564      Verklaarde Variantie  36,85%  16,55% Chronbach’s α  0,73  0,74 

De tweede controlevariabele, algemene attitude peilingen, is gemeten met negen vragen op

een 7-puntsschaal. Om te controleren of deze vragen ook één latente variabele meten, is een

factoranalyse uitgevoerd. In Tabel 8.2 is te zien dat de algemene attitude ten opzichte van

peilingen uit twee component bestaat met een eigenwaarden die groter is dan één en die

samen 53 procent van de variantie verklaren. De eerste component bestaat uit vragen die

betrekking hebben op de waargenomen kwaliteit van peilingen (attitude_kwaliteit) en heeft

een redelijke interne consistentie (α = 0,73). Op basis van de gemiddelden van deze vijf

vragen is een schaal geconstrueerd. Onder de respondenten bestaat gemiddeld geen

uitgesproken attitude ten opzichte van de kwaliteit van peilingen (M = 4,09; SD = 0,85) en de

Page 42: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 34 

antwoorden zijn redelijk normaal verdeeld (skewness = -0,21; SE = 0,21). De tweede

component bestaat uit vragen die gerelateerd zijn aan het belang van peilingen in de

maatschappij (attitude_belang) en hebben een redelijke interne consistentie (α = 0,74) welke

niet verbetert als een vraag werd weggelaten. Vervolgens is een schaal geconstrueerd die

bestaat uit de gemiddelde waarde van de antwoorden. De antwoorden op deze schaal zijn

normaal verdeeld (skewness = -0,04; SE = 0,21) en gemiddeld genomen zijn respondenten

licht positief over het belang van peilingen in de maatschappij (M = 4,3; SD = 1,04). De twee

verschillende schalen hebben een redelijk verband (r = 0,41, p < 0,01). Per factor is

gecontroleerd of er een verschil bestaat tussen de verschillende condities, maar geen

significante verschillen zijn ontdekt op zowel de factor attitude_kwaliteit als attitude_belang

tussen de twaalf condities en tussen de conditievariabelen intentie, onderzoeker en methode.

Samengevat blijkt uit de verrichtte analyses dat er tussen de condities geen verschillen

bestaan in de interesse die de respondenten in nieuws over de reisbranche hebben en in de

houding ten aanzien van de kwaliteit en belang van peilingen. Deze resultaten geven extra

zekerheid dat de respondenten willekeurig verdeeld zijn over de condities.

8.3 Factoren van invloed op geloofwaardigheid van de peiling 

In de verschillende hypotheses is gesteld dat de karakteristieken van de peiling van invloed

zijn op de geloofwaardigheid van de peiling. Geloofwaardigheid van de peiling is gemeten

door zeven vragen op een 7-puntsschaal. Uit een componentenanalyse komt één component

naar voren die 71 procent van de totale variantie verklaart en waar alle vragen op laden. De

vragen hebben een zeer hoge interne betrouwbaarheid (α = 0,93) die niet hoger wordt als een

item wordt weggelaten. De uiteindelijke schaal is ontstaan door het gemiddelde te nemen van

de zeven vragen. Gemiddeld zijn geen extreme waarden gevonden voor geloofwaardigheid

peiling (M = 3,98; SD = 1,11) en zijn de antwoorden redelijk normaal verdeeld (skewness = -

0,32; SE = 0,21).

Om de verschillende hypotheses te toetsen is gebruik gemaakt van een covariantieanalyse

waarvan de resultaten te zien zijn in Tabel 8.3. De afhankelijke variabele, geloofwaardigheid

peiling, wordt naar verwachting bepaald door verschil in opdrachtgever, onderzoeker en

methodische informatie. In deze analyse zijn ook de variabelen attitude_kwaliteit en

attitude_belang als covariaten meegenomen.

Page 43: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  35 

De eerste verwachting is dat een peiling met niet-willekeurige steekproef minder

geloofwaardig wordt gevonden dan een peiling op basis van een niet-willekeurige steekproef.

Er bestaan echter geen significante verschillen op de conditietak methode, Hypothese 1 wordt

daarmee niet ondersteund.

De tweede verwachting is dat peilingen minder betrouwbaar worden gevonden als de

opdrachtgever een promotionele intentie heeft voor de peiling. Opdrachtgever heeft een zeer

zwak maar significant effect op geloofwaardigheid van de peiling (F = 6,99, df = 1, 118, p <

0,01, η2= 0,06). De peiling wordt minder geloofwaardig gevonden in de conditie waarin de

peiling als promotiemiddel is ingezet (M = 3,76, SD = 1,19), dan in de conditie waarin de

peiling als kennisvergaring is gebruikt (M = 4,18, SD = 1,00). Deze resultaten ondersteunen

Hypothese 2.

Uit de analyse blijkt dat peilingen die door de wetenschap zijn verricht, niet significant

geloofwaardiger worden gevonden dan peilingen door een niet-wetenschappelijke instantie.

Hypothese 3 wordt hiermee niet ondersteund.

De vierde hypothese betreft de aanwezigheid van peilinginformatie. Als de methodische

informatie van een peiling niet wordt vermeld, zal de peiling minder geloofwaardiger worden

gevonden dan wanneer deze informatie wel is vermeld. De conditietak methode heeft

hiervoor een conditie zonder methodologische informatie. Aangezien er geen verschillen zijn

gevonden tussen de condities met methodologische informatie wordt Hypothese 4 niet

ondersteund.

Van de drie covariaten heeft alleen attitude_kwaliteit een significant maar wederom zeer

zwak effect (F = 9,03, df = 1, 118, p < 0,01, η2= 0,07). Verwacht wordt dat mensen die

negatiever zijn over peilingen in het algemeen ook individuele peilingen minder

geloofwaardig vinden. Voor deze attitude twee dimensies gevonden: één ten aanzien van de

kwaliteit en één ten aanzien van het belang van peilingen. Hiervan was alleen de dimensie

kwaliteit van invloed op geloofwaardigheid van de peiling. Hypothese 5 wordt dus

gedeeltelijk ondersteund.

Page 44: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 36 

Tabel 8.3 – Covariantie‐analyse met geloofwaardigheid peiling als afhankelijke variabele            

  Kwadratensom  Vrijheidsgraden Gemiddelde Kwadraten  F  Sig.  η2 

Covariaten             Attitude_Kwaliteit  10,581  1  10,581  9.031  .003  .071 Attitude_Belang  1,799  1  1,799  1.536  .218  .013              Condities             Methode  0,446  2  0,223  0,190  .827  .003 Opdrachtgever1  8.195  1  8,195  6,994  .009  .056 Onderzoeker  2,992  1  2,992  2,554  .113  .021              Interactie Effecten             Methode * Opdrachtgever  0,394  2  .197  0,168  .845  .002 Methode * Onderzoeker  0,154  2  .077  0,066  .936  .001 Intentie * Onderzoeker  2,027  1  2.027  1,730  .191  .014              Kwadratensom fout  138,253  118  1,172       Gecorrigeerd Totaal  162,224  131          1. Promotionele peiling van Vakantiediscounter.nl < Peiling van NBTC met kennisverwerving als doel  

8.4 Waardering van het nieuwsbericht 

Verwacht wordt dat geloofwaardigheid van een peiling in dit onderzoek van invloed is op de

waardering van het artikel. Om deze waardering te meten is aan de hand van twintig

verschillende semantische differentialen gemeten wat de respondenten van het gelezen artikel

vonden. Uit een principale componenten analyse die gebruik maakt van orthogonale rotatie

ontstaan vijf componenten met een eigenwaarden hoger dan één die samen 63% van de totale

variantie verklaren. Salwen (1999) selecteerde alleen de componenten waar drie of meer

items op laadden en waarbij de items een minimale lading hadden van 0,50 zonder dat er op

een andere component een hogere lading dan 0,35 bestond. In dit onderzoek resulteert dit in

twee componenten, geloofwaardigheid (eerlijk, onpartijdig, objectief, betrouwbaar) en

kwaliteit (duidelijk, samenhangend, goed geschreven). Andere onderzoekers maken echter

geen gebruik van een maximumlading op andere componenten (bv. Mosier & Ahlgren, 1981;

Meyer, 2001).

In dit onderzoek is een minimale lading van 0,50 als vereiste gesteld en de component moet

uit minimaal drie items bestaan. Dit resulteert in drie bruikbare componenten zoals in Tabel

8.4 te zien is. In totaal ontstaan er volgens de genoemde criteria drie componenten:

Page 45: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  37 

geloofwaardigheid (eerlijk, onpartijdig, objectief, betrouwbaar, oprecht), kwaliteit (duidelijk,

samenhangend, goed geschreven, nauwkeurig, volledig) en relevantie (relevant, belangrijk,

interessant, boeiend). Alle drie de componenten hebben een goede interne betrouwbaarheid

van minstens 0,80 welke nergens sterker wordt als er een item uit wordt gelaten.

De gevonden componenten hebben overeenkomsten met de componenten die door Sundar

(1999) zijn gevonden, ondanks dat niet exact de zelfde items zijn gebruikt. Ten eerste laadden

de items die Sundar heeft gevonden voor de component geloofwaardigheid ook in dit

onderzoek op één component. Ook de items die uit ander onderzoek zijn gebruikt naar

geloofwaardigheid laden op deze component. Een tweede component die uit de factoranalyse

naar voren komt en overeenstemming vertoont met die van Sundar is kwaliteit. Alle

(vertaalde) items van Sundar die voor kwaliteit zijn gebruikt laadden op één component.

Alleen het item consize, dat is vertaald als beknopt, laadde op geen enkele component. De

overige twee componenten uit het onderzoek van Sundar zijn liking en representativeness. In

dit onderzoek zijn deze twee aparte componenten echter niet gevonden. Wel komt er een

component naar voren die uit items bestaat uit beide componenten van Sundar. Deze

component is relevantie genoemd. De items belangrijk en relevant zijn afkomstig van de

component representativeness, terwijl de items interessant en boeiend afkomstig zijn van de

component liking.

Per component is gecontroleerd of de antwoorden op de geconstrueerde schaal normaal

verdeeld zijn en of er geen extreme waarden aanwezig zijn die vervolganalyses

onbetrouwbaar kunnen maken. De schalen voor de componenten geloofwaardigheid en

kwaliteit blijken licht scheef verdeeld te zijn. De waarden op deze twee schalen zijn daarom

vervolgens gekwadrateerd. Hierna hebben op de component geloofwaardigheid twee

respondenten extreme waarden: één respondent heeft de maximale waarde van 47 en één

43,56. Om de analyses betrouwbaarder te maken zijn deze respondenten in de

vervolganalyses niet meegeteld. Hierna zijn de schalen geloofwaardigheid (skewness = -0,06,

SE = 0,21), relevantie (skewness = 0,05, SE = 0,21) en kwaliteit (skewness = -0,17, SE = 0,21)

redelijk normaal verdeeld.

Page 46: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 38 

  Tabel 8.5 ‐ Correlatiematrix met Pearson’s r voor dimensies van waardering          Geloofwaardigheid  Kwaliteit  Relevantie Geloofwaardigheid  ‐     Kwaliteit  **0,52  ‐   Relevantie  *0,22  **0,44  ‐        **Significant op p < .01 niveau, *Significant op p < .05 niveau, N= 130  

Tabel 8.4 ‐ Geroteerde factorladingen van de waardering van het nieuwsbericht. 

  Component 

  1. Geloof‐waardigheid 

2. Kwaliteit  3. Relevantie  4  5 

           

Eerlijk  ,684  ,293  ,026  ,082  ,165 

Onpartijdig  ,834  ‐,033  ‐,040  ,055  ‐,077 

Objectief  ,776  ,059  ,049  ‐,020  ,026 

Betrouwbaar  ,745  ,281  ,086  ,189  ,107 

Oprecht  ,703  ,162  ,080  ‐,024  ,377 

           

Duidelijk  ,048  ,651  ‐,120  ,231  ,321 

Samenhangend  ,166  ,806  ,095  ,105  ,160 

Goed geschreven  ,073  ,680  ,268  ,302  ‐,003 

Nauwkeurig  ,466  ,676  ,118  ,021  ‐,084 

Volledig  ,454  ,519  ,240  ‐,026  ‐,052 

           

Relevant  ,184  ,094  ,800  ,070  ,253 

Belangrijk  ,010  ,081  ,762  ,134  ‐,074 

Interessant  ,154  ,236  ,676  ,395  ‐,053 

Boeiend  ‐,054  ,122  ,620  ,466  ,314 

           

Vermakelijk  ,132  ,151  ,333  ,767  ,018 

Aangenaam  ,146  ,310  ,087  ,755  ,066 

Geruststellend  ,169  ‐,073  ,111  ,260  ,650 

Actueel  ,107  ,382  ,150  ‐,188  ,660 

Levendig  ‐,171  ‐,042  ,306  ,395  ,249 

Bondig  ,071  ,322  ‐,362  ,223  ,410 

           

Verklaarde variantie  29,7%  13,8%  8,4%  6,1%  5,2% 

Chronbach’s α  0,84  0,80  0,82  0,73  0,35 

           

Page 47: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  39 

Vervolgens is gekeken of er overlap tussen de schalen bestaat. In de correlatiematrix die in

Tabel 8.5 te zien is blijkt dat er enige overlap bestaat tussen de componenten. De kwaliteit

van het artikel heeft een redelijke samenhang met zowel geloofwaardigheid als relevantie.

Als mensen vinden dat een artikel goed is geschreven vinden zij het ook geloofwaardiger (r =

0,52, p < 0,01) en relevanter (r = 0,44, p < 0,01). Geloofwaardigheid en relevantie hebben een

significant maar zwak verband (r = 0,22, p < 0,05). Als iemand een nieuwsbericht relevant

vindt hoeft dat dus niet te betekenen dat het bericht ook geloofwaardig wordt gevonden en

vice versa.

Tabel 8.6 ‐ Regressieanalyse waardering nieuwsbericht          Geloofwaardigheid    Kwaliteit   Relevantie   R2

adj = 0,46  R2adj = 0,27  R2

adj = 0,23                Onafhankelijk  b  β  t  b  β  t  b  β  t                    Geloofw. peiling  4,41  0,69  **10,28  0,25  0,33  **4,22  1,64  0,26  *3,28 Interesse   0,41  0,08  1,16  0,09  0,14  1,85  2,21  0,40  **5,04 Attitude Kwaliteit  0,06  0,01  0,11  0,34  0,34  **4,04  0,41  0,05  0,56 Attitude Belang  0,11  0,02  0,23  ‐0,02  ‐0,02  ‐0,25  0,46  0,07  0,76                    * p < 0,01 ** p < 0,001  

Om de zesde hypothese te toetsen, is per component van waardering een regressieanalyse

verricht waarbij naast de geloofwaardigheid van de peiling ook attitude_kwaliteit,

attitude_belang en interesse in onderwerp zijn meegenomen. De resultaten hiervan zijn te

zien in Tabel 8.6. Geloofwaardigheid van de peiling heeft een sterke samenhang met de

geloofwaardigheid van het artikel (β = 0,69, t = 10,28, p < 0,001). Een minder geloofwaardige

peiling leidt dus ook tot een minder geloofwaardig artikel.

Een ander kleiner maar nog steeds redelijk verband bestaat tussen de geloofwaardigheid van

de peiling en de kwaliteit van het nieuwsbericht (β = 0,33, t = 4,22, p < 0,001). Mensen die de

peiling geloofwaardig vinden zijn eerder van mening dat een bericht goed is geschreven. Ook

de variabele attitude_kwaliteit heeft een verband met de waargenomen kwaliteit van het

nieuwsbericht (β = 0,40, t = 5,04, p < 0,001). Uit een aanvullende hiërarchische

regressieanalyse blijkt dat een model met de variabele geloofwaardigheid peiling 9 procent

meer verklaart (R2adj = 0,27) dan het model zonder deze variabele (R2

adj = 0,18). De meeste

variantie in de waargenomen kwaliteit van het artikel kan dus verklaard worden door de

bestaande attitude ten opzichte van peilingen.

Page 48: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 40 

Een ander significant verband bestaat tussen de geloofwaardigheid van de peiling en de

relevantie van het artikel. Dit verband is echter zwak (β = 0,26, t = 3,28, p < 0,01). Ook blijkt

de aangegeven interesse in het onderwerp sterker met de relevantie van het onderwerp samen

te hangen dan met de geloofwaardigheid van de peiling (β = 0,40, t = 5,04, p < 0,001). Het

regressiemodel is significant (F = 10,35, df = 4, 125, p < 0,01) en verklaart voor 23 procent de

variantie in de component relevantie (R2adj = 0,23). Dit is echter maar drie procent hoger dan

in het regressiemodel met alleen de covariaten attitude_kwaliteit, attitude_relevantie en

interesse in onderwerp als voorspellers (R2adj = 0,17). Het grootste gedeelte van de variantie

in relevantie kan verklaard worden aan de hand van de bestaande interesse in het onderwerp

en niet aan de geloofwaardigheid van de peiling.

De regressieanalyses laten zien dat de geloofwaardigheid van de peiling van invloed is op de

verschillende dimensies van waardering van het nieuwsbericht. Hypothese 6 is hiermee

ondersteund. De bestaande interesse die men heeft ten aanzien van het onderwerp heeft echter

alleen invloed op de relevantie van het artikel, en niet op de geloofwaardigheid of de

kwaliteit. Hypothese 7 wordt dus gedeeltelijk ondersteund. Een overzicht van de significante

verbanden die tot dusver zijn aangetoond staan in Figuur 8.1.

Figuur 8.1   Verbanden tussen variabelen        * p < 0,05   ** p < 0,01  

8.5 Verschillen in nieuwswaardering tussen verschillende condities. 

Naast de al verrichte analyses is het ook interessant om een exploratieve analyse te verrichten

om er achter te komen of er verschillen bestaan tussen de verschillende condities op de

waardering van het nieuwsbericht. Hiervoor is een MANCOVA verricht met de drie

Page 49: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  41 

dimensies van waarderen als afhankelijke variabelen. De verschillende conditievariabelen

hebben als onafhankelijke variabelen gefungeerd en zowel interesse in het onderwerp,

attitude_kwaliteit, attitude_relevantie en geloofwaardigheid van de peiling zijn als covariaten

meegenomen.

Zoals ook uit de eerder vermelde regressieanalyse blijkt, hebben drie covarianten significante

invloed op de waardering van het nieuwsbericht: geloofwaardigheid peiling (Wilks’ λ = 0,54,

F = 32,42 df = 3, 112, p < 0.001), attitude_kwaliteit (Wilks’ λ = 0,91, F = 3,49 df = 3, 112, p

< 0.05) en interesse in onderwerp (Wilks’ λ = 0,75, F = 12,53 df = 3, 112, p < 0.001). De drie

conditievariabelen methode (Wilks’ λ = 0,89, F = 2,21 df = 6, 224, p < 0,05), opdrachtgever

(Wilks’ λ = 0,89, F = 4,57 df = 3, 112, p < 0.01), en onderzoeker (Wilks’ λ = 0,93, F = 2,90

df = 3, 1112 p < 0.05) hebben een significant effect. Geen interactie-effecten zijn significant.

Opdrachtgever heeft een significante invloed op de component geloofwaardigheid (F = 10,09,

df = 1, 114, p < 0,001, η2= 0,08). De geloofwaardigheid van het artikel op basis van een

promotionele peiling (M = 15,51, SD = 8,00) is lager dan bij de condities met kennisvergaring

(M = 19,62, SD = 5,07).

De mulivariate covariantie-analyse laat zien dat het type onderzoeker een significante invloed

heeft op de component relevantie (F = 5,57, df = 1, 114, p < 0,05, η2= 0,05). De peiling die

door een universiteit is verricht wordt relevanter gevonden (M = 16,73, SD = 7,73) dan een

peiling die door de organisatie zelf is verricht (M = 14,59, SD = 6,44).

Van de conditievariabelen heeft de steekproefmethode een hoofdeffect op kwaliteit (F = 3,39,

df = 2, 114, p < 0,05, η2= 0,06) en relevantie (F = 3,77, df = 2, 114, p < 0,05, η2= 0,06). De

gemiddelde waardering van kwaliteit ligt hoger in de condities met een peiling op basis van

zelfselectie (M = 4,74; SD = 0,81) dan in de condities waar geen informatie over de

steekproef is gegeven (M = 4,22, SD = 0,79). Ook de gemiddelde waardering van relevantie

ligt hoger in de groep met een peiling op basis van zelfselectie (M = 17,69; SD = 6,96) dan

waar er geen informatie over de steekproef is gegeven (M = 14,05, SD = 6,51). Op beide

dimensies is de conditie met zelfselectie ook hoger beoordeeld dan de conditie met de

willekeurige steekproef, al is dit verschil niet significant.

Page 50: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 42 

9. Conclusie 

Centraal in dit onderzoek staat de vraag hoe berichtgeving over peilingen wordt beoordeeld.

Verwacht wordt dat geloofwaardigheid van de peiling hier een belangrijke rol in speelt. De

eerste deelvraag is daarom welke factoren van invloed zijn op de geloofwaardigheid van een

peiling. In dit onderzoek blijkt dat het type steekproef en de onderzoeksorganisatie geen

invloed hebben op de geloofwaardigheid van de peiling. Opvallend is dat ook de

aanwezigheid van de informatie deze geloofwaardigheid niet beïnvloedt. Wel wordt een

peiling waarvan de opdrachtgever de bedoeling heeft om publiciteit te genereren minder

geloofwaardig gevonden dan een peiling met kennisverwerving als doel. Ook vinden mensen

die negatiever staan ten opzichte van peilingen in het algemeen, de peiling in de berichtgeving

minder geloofwaardig.

De tweede deelvraag is of geloofwaardigheid van een peiling invloed heeft op de waardering

van de berichtgeving. Deze waardering bestaat uit drie dimensies: geloofwaardigheid,

relevantie en kwaliteit. Geloofwaardigheid van de peiling heeft een positieve samenhang met

al deze componenten, maar het sterkst op de geloofwaardigheid van het artikel. De relevantie

kan echter beter verklaard worden door de bestaande interesse die men voor het onderwerp

heeft. Een exploratieve analyse laat zien dat een peiling door een wetenschappelijke instelling

relevanter wordt gevonden dan een peiling door een niet-wetenschappelijke instelling.

Vreemd is dat berichtgeving van een peiling op basis van zelfselectie relevanter en kwalitatief

beter wordt gevonden dan de berichtgeving zonder methodologische informatie. Verwacht

wordt dat steekproefinformatie wel relevant wordt gevonden, maar dat een te uitgebreide

onderbouwing van de steekproef het leesplezier vermindert.

Samengevat blijkt dat de geloofwaardigheid van een peiling van invloed is op de waardering

van de berichtgeving over de peiling. Deze geloofwaardigheid is echter niet afhankelijk van

de kwaliteit van de peiling, maar voornamelijk van de opdrachtgever en bestaande attitude

van de lezer. Daarnaast wordt de relevantie van het artikel voornamelijk bepaald door de

interesse die men voor het onderwerp heeft en in mindere mate door de geloofwaardigheid

van de peiling. Peilingresultaten kunnen dus nog steeds als relevant nieuws worden ervaren,

zelfs als deze niet geloofwaardig zijn. De kritische houding vanuit de wetenschap ten aanzien

van de kwaliteit van veel peilingen wordt dus niet gedeeld door de studenten die aan dit

onderzoek deelnamen. Het valt dus niet te verwachten dat mensen zonder kennis van

onderzoeksmethoden wel kritisch zijn ten opzichte van peilingresultaten.

Page 51: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  43 

10. Discussie 

Uit dit onderzoek blijkt dat peilingen op basis van een willekeurige en representatieve

steekproef niet geloofwaardiger worden gevonden dan peilingen op basis van een steekproef

waarbij respondenten zichzelf selecteren. Een willekeurige en representatieve steekproef is

echter essentieel om uitspraken te doen over de populatie, die in veel peilingen vaak de hele

bevolking is. Deze peilingen vormen naar verwachting echter wel het beeld dat men van de

bevolking heeft, vooral als dergelijke peilingresultaten in de media serieus worden genomen.

Media zouden daarom met enige terughoudendheid over peilingen moeten berichten en ook

de beperkingen van peilingen moeten belichten, met name als deze betrekking hebben op

beleidsmatige kwesties als de kilometerheffing.

Wel blijkt uit dit onderzoek dat peilingen die worden verricht met promotionele intentie

minder geloofwaardig worden gevonden dan peilingen die worden verricht om kennis over de

populatie te vergaren. Als media geloofwaardigheid van belang achten, zouden ze niet over

dergelijke pseudopeilingen moeten berichten. De vraag is echter of een dergelijk onderscheid

ook wordt gemaakt onder een minder hoog opgeleid publiek dan dat in dit onderzoek is

gebruikt. Ook blijft de vraag bestaan of dit het artikel minder relevant maakt. In dit onderzoek

is namelijk geen direct effect van intentie op relevantie gevonden en ook het effect van de

geloofwaardigheid van de peiling is zeer klein. Een promotionele peiling kan dus nog steeds

een relevante nieuwsbron zijn.

Een ander resultaat dat nog enige verklaring vereist is de aanwezigheid van methodologische

informatie. Het artikel op basis van een slechte steekproef word relevanter en kwalitatief beter

gevonden dan het artikel met een willekeurige en representatieve steekproef en het artikel

zonder deze informatie, maar alleen het laatste verschil is significant. Deze resultaten lijken in

eerste instantie verrassend, maar kunnen verklaard worden doordat de conditie met de goede

steekproef ook een uitgebreidere en langere onderbouwing heeft dan de conditie met een

slechte steekproef. De onderbouwing van de steekproefmethode komt de waargenomen

relevantie en kwaliteit ten goede, maar een te uitgebreide onderbouwing werkt waarschijnlijk

averechts. Deze resultaten sluiten aan bij het betoog van Meyer en Jurgensen (1991) die

stellen dat de aanwezigheid van te veel methodologische informatie de lezer tot last is.

Doordat lezers geen onderscheid maken in de kwaliteit van een peiling en waarschijnlijk niet

geïnteresseerd zijn in te veel methodologische informatie is het aan de journalist om een

peiling op waarde te schatten. Meyer en Jurgensen (1991) verwijten critici die vinden dat er

Page 52: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 44 

meer methodologische informatie in de berichtgeving moet komen een gebrek aan realisme.

Maar hoe realistisch is de verwachting dat journalisten zorgvuldig met de resultaten van

peilingen omgaan? Het is daarom interessant voor vervolgonderzoek om zich te richten op

journalisten en hoe zij peilingresultaten interpreteren.

Een ander thema van dit onderzoek is nieuwswaardering. Tot dusver beperkt veel onderzoek

zich tot geloofwaardigheid van nieuws, waaronder ook verschillend onderzoek naar

mediagebruik. Dit onderzoek laat echter drie onderliggende dimensies van nieuwswaardering

zien: geloofwaardigheid, kwaliteit en relevantie. Opvallend is dat geloofwaardigheid maar

een zwakke samenhang vertoont met relevantie, dat er op duidt dat het wellicht te beperkt is

om enkel naar geloofwaardigheid te kijken. Deze dimensies bieden de mogelijkheid om op

een kwantitatieve en bredere manier nieuwswaardering te meten. In een tijd waarin de

krantensector te maken heeft met een terugloop in abonnementen bieden deze dimensies een

manier om nieuwsperceptie bij het publiek te toetsen en beter in te spelen op de wensen van

het publiek. Een interessante mogelijkheid tot vervolgonderzoek is om de relatie te

onderzoeken tussen mediagebruik en de waardering van de berichtgeving aan de hand van

deze dimensies.

Ondanks de interessante implicaties moeten de resultaten van dit onderzoek met enige

terughoudendheid worden benaderd. De kritiek die op peilingonderzoek wordt gegeven is

namelijk ook ten dele op dit onderzoek van toepassing. Eén van de genoemde tekortkomingen

van veel peilingonderzoek is de steekproef. In dit onderzoek zijn studenten gevraagd deel te

nemen aan het onderzoek wat ongeveer een derde heeft gedaan. Het is alleen onduidelijk hoe

de steekproef zich tot de populatie verhoudt. De studenten die bereid zijn geweest aan het

onderzoek deel te nemen zijn misschien iets gemotiveerder en kritischer dan de studenten die

niet hebben deelgenomen. De gevonden verbanden kunnen daarom wat sterker zijn dan het

geval zou zijn als alle studenten hebben deelgenomen.

De steekproef heeft ook implicaties op de gevonden dimensies van nieuwswaardering. Ten

eerste is de steekproef niet representatief voor de samenleving. Voordat de gevonden schalen

als breder meetinstrument kunnen fungeren voor nieuwswaardering moeten deze getest

worden op een meer diverse groep mensen. Ook is de steekproefgrootte voor de

componentenanalyse een beperking. DeVellis (2003) waarschuwt voor te kleine steekproeven

bij het verrichten van een componentenanalyse en noemt als indicatie een minimum van vijf

Page 53: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  45 

tot tien respondenten per item (p. 137). Vanuit dit criterium is de steekproef van 132 op

twintig items aan de kleine kant.

Een tweede tekortkoming van dit onderzoek is het gebruikte conditiemateriaal. Er is gekozen

voor een peiling naar vakantieplannen van Nederlanders en niet zozeer een opiniepeiling. Dit

is gedaan om persoonlijke opinie zo veel mogelijk uit te sluiten waardoor de eventueel

gevonden verschillen in geloofwaardigheid aan de methodologische aspecten van de peiling

zijn toe te schrijven. Het zou echter kunnen zijn dat door dit ‘neutrale’ onderwerp mensen

minder kritisch zijn en dat daardoor minder verschillen in geloofwaardigheid tussen de

condities zijn gevonden.

Bijna een eeuw na de opkomst van de grote peilingen in de Verenigde Staten zijn peilingen

nog steeds een relevant onderwerp. Ondanks de tekortkomingen zijn peilingen namelijk nog

steeds een efficiënte manier om uitspraken over een populatie te doen. Buiten de filosofische

argumenten over het bestaan van een ‘publieke opinie’ richt de meeste kritiek op peilingen

zich daarom niet op de peiling als meetinstrument maar op de manier waarop en waarvoor ze

worden ingezet. Peilingen worden steeds vaker gebruikt om nieuws te maken en het inzicht

dat peilingen kunnen geven is ondergeschikt geraakt aan de nieuwswaarde. Journalisten

hebben een belangrijke rol in het beeld dat mensen van de wereld. Journalist David Randall

(1996) beschrijft in zijn boek The Universal Journalist daarom dat journalisten voorzichtig

om moeten gaan met peilingonderzoek:

Most of the surveys that try to seduce journalists come not from academics, but 

from businesses and activists. Neither group has much of a track record in 

producing dispassionate research. So when confronted with a survey the first issue 

is: who is telling you this – and why? (p. 98) 

Page 54: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 46 

Literatuurlijst

Atiken, C.K. & Gaudino, J. (1984). The impact of polling on the mass media. Annals of the

American Academey of Political and Social Science, 472(1), 119-128.

Bardes, B.A. & Oldendick, R.W. (2003). Public opinion; Measuring the American mind (2nd

ed). Belmont: Wadsworth.

Bauman, S.L. & Lavrakas, P.J. (2000). Reporters' use of casual explanation in interpreting

election polls. In P.J. Lavrakas. & M.W. Traugott, (Eds.), Election Polls, the News Media,

and Democracy (pp. 162-184). New York: Seven Bridges Press.

Bellinzis, A.T. (2010, 31 maart). Vrouw past 'stiekem' het interieur aan. Spits, p. 12.

Berke, R.L. (1998, 15 December). Polls find most americans still oppose impeachment and

now frown on the GOP. New York Times, p. 24.

Blake, K.R. & Wyatt, R.O. (2002). Has newspaper credibility mattered? A perspective on

media credibility debate. Newspaper Research Journal, 23(1), 73-77.

Blumer, H. (1948). Public opinion and opinion polling. American Sociological Review, 13(5),

542-549.

Boer, C. de. (1995). Peilingen in de pers. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Boorstin. D.J. (1972). The image; A guide to pseudo-events in America. New York:

Atheneum.

Bourdieu, P. (1990). In other words; Essays towards a reflexive sociology. Cambridge: Polity

Press.

Bouwman, R. (2010). VVD probeert wéér peilingen te beïnvloeden. Opgehaald 20 april, 2010,

van http://www.hpdetijd.nl/2010-04-15/vvd-gaat-maurice-de-hond-bestormen

Brady, H.A. & Orren, G.R. (1992). Polling pitfalls; Sources of errors in public opinion. In T.

E. Mann & G.R. Orren (Eds.), Media polls in American politics (pp. 55-94). Washington:

Brookings Institution.

Page 55: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  47 

Brettschneider, F. (2008). The news media’s use of opinion polls. In W. Donsbach & M.W.

Traugott (Eds.), The SAGE handbook of public opinion research (pp. 451–458). London:

Sage.

Ceci, S.J. & Kain, E.L. (1982). Jumping on the bandwagon with the underdog; The impact of

attitude polls on polling behavior. The Public Opinion Quarterly, 46(2), 228-242.

Converse, P.E. (1987). Changing conceptions of public opinion in the political process. The

Public Opinion Quarterly. 51(2), 12-24.

Crespi, I. (1989). Public Opinion Polls and Democracy. Boulder: Westview Press.

Crossley, A. M. (1937). Straw polls in 1936. The Public Opinion Quarterly, 1(1), 24-35.

Davies, N. (2008). Flat earth news. Londen: Vintage Books.

DeVellis, R.F. (2003). Scale Development: Theory and Applications (2nd ed.). London: Sage

Publications.

Didde, A. & Larose, R. (2006). Getting hooked on news; Uses and gratifications and the

formation of news habits among college students in an internet environment. Journal of

broadcasting & Electronic Media, 50(2), 193-210.

Dran, E.M. & Hildreth, A. (1995). What the public thinks about how we know what it is

thinking. International Journal of Public Opinion Research, 7(2), 128-144.

Evans, J.R. & Mathur, A. (2005). The value of online surveys. Internet Research, 15(2), 195-

219.

Frankovic, K.A. (2005). Reporting the polls in 2004. Public Opinion Quarterly, 69(5), 682-

697.

Gawiser, S.R. & Witt, G.E. (1994). A Journalist’s guide to public opinion polls. Preager:

Westport.

Gaziano, C. & McGrath, K. (1986). Measuring the concept of credibility. Journalism

Quarterly. 63(3), 451-462.

Page 56: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 48 

Goldman, E.F. (1944). Polls on the Polls. The Public Opinion Quarterly, 8(4), 461-467.

Gollin, A.E. (1980). Exploring the liaison between polling and the press. The Public Opinion

Quarterly, 44(4), 445-461.

Goyder, J. (1986). Surveys on surveys; Limitations and potentialities. The Public Opinion

Quarterly, 50(1). 27-41.

Graaf, P. de. (2010, 26 januari). Peiling is geen snelle enquête, ook geen steekproef. De

Volkskrant, p. 3.

Habermas. J. (1989). The structural transformation of the public sphere. Cambridge: Polity

Press.

Harcup, T. & O’Neill, D. (2001). What is news? Galtung and Ruge revisited. Journalism

Studies, 2(2), 261-280.

Houtekamer, C. (2010, 25 januari). Een broddelenquête die je zo vaak kan invullen als je wilt.

NRC Next, p. 1.

Hovland, C.I., Janis, I.L. & Kelley, H. (1959). Communication and persuasion; Psychological

studies of opinion change (3rd ed.). New Haven: Yale University Press.

Hovland, C.I. & Weiss, W. (1951). The influence of source credibility on communication

effectiveness. Public Opinion Quarterly, 15(4), 635-650.

Ismach, A.H. (1984). Polling as a news-gathering tool. Annals of the American Academy of

Political and Social Science, 472(1), 106-118.

Jain, S.P. & Posovac, S.S. (2001). Prepurchase attribute verifiability, source credibility, and

persuasion. Journal of Consumer Psychology, 11(3), 129-189.

Johnson, D.W. (2002). Elections and public polling; Will the media get online polling right?

Psychology & Marketing, 19(12), 1009-1023.

Kent, M.L., Harrison, T.R. & Taylor, M. (2006). A critique of internet polls as symbolic

representation and pseudo-event. Communication Studies, 57(3), 299-315.

Page 57: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  49 

Kim, S.T., Weaver, D. & Willnat, L. (2000). Media reporting and perceived credibility of

online polls. Journalism & Mass Communication Quarterly, 77(4), 846-864.

Kim, S.T. & Weaver, D. (2001). Traditional, online polls reported differently. Newspaper

Research Journal, 22(3), 71-85.

Kiousis, S. (2001). Public trust or mistrust? Perceptions of media credibility in the

information age. Mass Communnication and Sociey, 4(4), 381-403.

Kohring, M. & Matthes, J. (2007). Trust in news media; Development and validation of a

multidimensional scale. Communication Research, 34(2), 231-252.

Kohut, A. (1986). Rating the polls: the views of media elites and the general public. The

Public Opinion Quarterly, 50(1), 1-10.

Kovach, B. (1980). A user’s view of the polls. Public Opinion Quarterly, 44(1), 567-571.

Lavrakas, P.J. & Traugott, M.W. (2000). Election polling in the twenty-first century:

challenges and opportunities. In P.J. Lavrakas & M.W. Traugott (Eds.). Election Polls; The

News media and Democracy (pp. 321-334). New York: Seven Bridges Press.

Lipari, L. (1999). Polling as ritual. Journal of Communication, 49(1), 83-102.

Lippmann, W. (1922). Public opinion. Transaction Publishers: New Jersey.

Loosveldt, G. & Storms, V. (2008). Measuring public opinion about surveys. International

Journal of Public Opinion Research, 20(1), 74-89.

Marsh, C. (1985). Back on the bandwagon; The effect of opinion polls on public opinion.

British Journal of Political Science, 15(1), 51-74.

McAllistar, I. & Studlar, D.T. (1991). Bandwagon, underdog or projection? Opinion polls and

electoral choice in Brittain. The Journal of Politics, 53(3), 720-741.

Meyer, P. (1988). Defining and measuring credibility of newspapers; Developing an index.

Journalism Quarterly, 65, 567–572.

Meyer, P. (1991). The new precision journalism. Bloomington: Indiana University Press.

Page 58: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 50 

Meyer, P. (2004). The influence model and newspaper business. Newspaper Research

Journal. 25(1), 66-83.

Meyer, P. & Jurgensen, K. (1991). Beating disclosure to death. Newspaper Research Journal,

12(3), 2-7.

Meyer, P. & Zhang, Y. (2002). Anatomy of a death spiral; Newspapers and their credibility.

Gedownload 10 mei 2010 van http://www.unc.edu/~pmeyer/Quality_Project/

anatomy_of_death_spiral.pdf

Mosier, N.R. & Ahlgren, A. (1981). Credibility of precision journalism. Journalism

Quarterly, 58(3), 375-381.

Mutz, D.C. (1989). The influence of perceptions of media influence; Third person effects and

the public expression of opinions. International Journal of Public Opinion Research, 1(1),

3-23.

Nancarrow, C., Tinson, J. & Evans, M. (2004). Polls as marketing weapons; Implications for

the market research industry. Journal of Marketing Management. 20, 639-655.

Osborne, T. & Rose, N. (1999), Do the social sciences create phenomena? The example of

public opinion research. British Journal of Sociology. 50(3), 367-398.

Pan, Z. Abisaid, J.L., Paek, H., Sun, Y. & Houden, D. Exploring the perceptual gap perceived

effects of media reports of opinion polls. International Journal of Public Opinion

Research, 18(3), 340-350.

Paletz, D.L., Short, J.Y., Baker, H., Campell, B.C., Cooper, R.J. & Oeslander, R.M. (1980).

Polls in the media: content, credibility, and consequences. Public Opinion Quarterly,

44(4), 495-513.

Pornpitakpan, C. (2004). The persuasiveness of source credibility; A critical review of five

decades’ evidence. Journal of applied social psychology. 34(2), 243-281.

Page 59: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  51 

Price, V. & Stroud N.J. (2005). Public attitudes toward polls; Evidence from the 2000 U.S.

presidential elections. International Journal of Public Opinion Research, 18(4), 393-421.

Rimmer, T. & Weaver, D. (1987) Different questions, different answers? Media use and

media credibility. Journalism Quarterly, 64, 28-36.

Rogers, E.M. (1983). Diffusion of innovations (3rd ed.). New York: Free Press.

Roper, B.W. (1986). Evaluating polls with poll data. The Public Opinion Quarterly, 50(1).

10-16.

Roll, C.W. & Cantril, A.H. (1972). Polls; Their use and misuse in politics. New York: Basic

Books.

Rollberg, J.N., Sanders, L.W. & Buffalo, M.D. (1990). Down to the wire; How six

newspapers reported public opinion polls during the 1988 presidential campaign.

Newspaper Research Journal, 11(4), 80-93.

Rosentiel, T. (2005). Political polling and the new media culture; A case of more being less.

Public Opinion Quarterly, 69(5), 698-715.

Salwen, M.B. (1987). Credibility of newspaper opinion polls; Source, source intent and

precision. Journalism Quarterly, 64(4), 813-819.

Schmierbach, M. (2005). The influence of methodology of journalists’ assessments of social

science research. Science Communication, 26(3), 269-287.

Schwarz, A. (2006). The theory of newsworthiness applied to Mexico’s press; How the news

factors influence foreign news coverage in a transitional country. Communications, 31, 45-

65.

Sonck, N. & Loosveldt, G. (2008). Making news based on public opinion polls; The Flemish

case. European Journal of Communication, 23(4), 490-500.

Squire, P. (1988). Why the 1936 Literary Digest poll failed. The Public Opinion Quarterly,

52(1), 125-133.

Page 60: Scriptie - De Waarde van Peilingen

 52 

Stamkot, S. (2010, 13 april). Scheren nog altijd een moeite. Spits, p. 15.

Stocké, V. (2006). Attitudes toward surveys, attitude accessibility and the effect on

respondents’ susceptibility to non-response. Quality & Quantity, 40(2), 259-288.

Sundar, S.S. (1999). Exploring receivers criteria for perception of print and online news.

Journalism & Mass Communication Quarterly, 76(2), 373-386.

Kennedy, C. & Traugott, M.W. 2004, The public image of polls and pollsters. Opgehaald 20

mei, 2010, van http://sitemaker.umich.edu/ckennedy/files/public_image_of_polls__

mapor_04_.pdf

Tsfati, Y. (2003). Media skepticism and climate of opinion perception. International Journal

of Public Opinion Research, 15(1), 65-82.

Tsfati, Y. (2004). Why do people trust media pre-election polls? Evidence from the Israeli

1996 elections. International Journal of Public Opinion Research, 13(4), 433-441.

Vanacker, B. en Belmas, G. (2009). Trust and the economics of news. Journal of Mass Media

Ethics. 24(2), 110-126.

Von Hoffman, N. (1980). Public opinion polls: Newspapers making their own news? The

Public Opinion Quarterly. 44(4). 572-573.

Vreese, C.H. de. & Semetko, H.A. (2002). Public perception of polls and support for

restrictions on the publication of polls; Denmark’s 2000 Euro referendum. International

Journal of Public Opinion Research, 14(4), 367-390.

Wanta, W. Gao, D. (1995). Young readers and the newspaper; Information recall and

perceived enjoyment, readability, and atractiveness. Journalism Quarterly, 71(4), 926-936.

Walster, E., Aronson, E., & Abrahams, D. (1966). On increasing the persuasiveness of a low

prestige communicator. Journal of Experimental Social Psychology, 2, 325-342.

Weaver, D.H. & McCombs, M.E. (1980). Journalism and social science; A new relationship?

Public Opinion Quarterly, 44(4), 477-494.

Page 61: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  53 

Welch, R.L. (2002). Polls, polls, and more polls; An evaluation of how public opinion polls

are reported in newspapers. The Harvard International Journal of Press, 7, 102-114.

West, M.D. (1994). Validating a scale for the measurement of credibility; A covariance

structure modeling approach. Journalism Quarterly, 71(1), 159-168.

Wichmann, W. & Brettschneider, F. (2009). American and German elite journalists’ attitudes

toward election polls. International Journal of Public Opinion Research, 21(4), 406-524.

Wise, K., Bolls, P.D. & Schaefer, S.R. (2008). Choosing and reading online news; How

available choirce affects cofnitive processing. Journal of Broadcasting & Electronic

Media, 52(1), 69-85.

Wormer, H. (2007). Figures, statistics and the journalist; An affair between love and fear.

Advances in Statistical Analysis. 91(4), 391-397

Yaverbaum, E. & Bly, B. (2005). PR voor Dummies (Nederlandse vertaling). Indianapolis,

Indiana: Wiley Publishing.

Page 62: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  54 

Appendix A. Origineel conditiemateriaal 

Verschenen in Algemeen Dagblad, 2 Februari 2010, p. 25. 

Page 63: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  55 

Appendix B. Gemanipuleerd conditiemateriaal 

Manipulaties in conditiemateriaal: A. Steekproefmethode  B. Opdrachtgever C. Onderzoeker 

Page 64: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  56 

Appendix C. Vragenlijst 

Inleidende tekst 

Hartelijk dank voor je interesse om deel te nemen aan dit onderzoek, jouw mening wordt zeer

op prijs gesteld. Het onderzoek zal zeer kort zijn en maximaal 10 minuten van je tijd vragen.

Als dank worden er onder de deelnemers vier Bijenkorf cadeaubonnen verloot. Mocht je

vragen of opmerkingen hebben dan kunt je deze aan het eind van het onderzoek stellen.

1. Demografische gegevens 

Om te beginnen vragen we je naar wat algemene informatie.

1.1 Wat is je leeftijd?

1.2 Wat is je geslacht?

1.3 Wat is de laatste opleiding die je hebt gevolgd voor je bent begonnen aan

communicatiewetenschap?

a. VWO

b. HBO Propedeuse

c. HBO Bachelor

d. Universitaire Bachelor

e. Anders

 

2. Algemene attitude jegens peilingen 

Hieronder staan enkele stellingen die betrekking hebben op peilingen in het algemeen. Je kunt

per stelling aangeven hoezeer je het met die stelling eens bent. De antwoordmogelijkheden

variëren van 1: Zeer mee oneens tot 7: Zeer mee eens.  

2.1 Peilingen zijn goed voor de maatschappij.

2.2 De meeste peilingen zijn nauwkeurig.

2.3 Onderzoeksbureaus die peilingen verrichten zijn eerlijk.

2.4 Peilingen geven een goed beeld van de Nederlandse bevolking.

2.5 De ondervraagde personen in peilingen geven eerlijk antwoord

2.6 De media geven een nauwkeurig beeld van peilingen.

2.7 Peilingen maken Nederland meer democratisch.

2.8 De overheid schenkt te veel aandacht aan peilingen.

2.9 Er worden te veel peilingen verricht.

 

Page 65: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  57 

3. Interesse in onderwerp 

Je krijgt op de volgende pagina een nieuwsbericht te lezen over ontwikkelingen in de

reisbranche. Voorafgaand staan hieronder enkele stellingen, je kunt per stelling aangeven

hoezeer je het met die stelling eens bent. De antwoordmogelijkheden variëren van 1: Zeer

mee oneens tot 7: Zeer mee eens.

3.1 Ik ben geïnteresseerd in nieuws over de reisbranche

3.2 Ik vind nieuws over de reisbranche belangrijk

3.3 Ik vind het interessant wat de reisplannen van andere Nederlanders zijn

3.4 Ik vind nieuws over de reisplannen van andere Nederlanders belangrijk

4. Blootstelling aan stimulusmateriaal 

Hieronder wordt een nieuwsbericht getoond. Het is voor het onderzoek van belang dat je dit

nieuwsbericht aandachtig leest, je hebt namelijk niet de mogelijkheid dit nogmaals te lezen.

Aan de hand van dit nieuwsbericht zullen vervolgens enkele vragen worden gesteld.

5. Waardering van het nieuwsbericht.  

Zojuist heb je een krantenartikel gelezen. Graag willen we van je weten welke woorden er

volgens jou het beste bij het nieuwsbericht passen. Hiervoor staan verschillende woordparen

met tegenovergestelde betekenis. Het is de bedoeling dat je een cirkel aanvinkt tussen deze

twee woorden. Als je vindt dat het nieuwsbericht meer bij het eerste woord past dan bij het

tweede, vink je een cirkel aan die dichter bij het eerste woord staat.

5.1 Eerlijk - Oneerlijk

5.2 Onpartijdig - Partijdig

5.3 Objectief - Subjectief

5.4 Betrouwbaar - Onbetrouwbaar

5.5 Oprecht - Onoprecht

5.6 Boeiend - Saai

5.7 Vermakelijk - Vervelend

5.8 Interessant - Oninteressant

5.9 Levendig - Eentonig

5.10 Aangenaam - Onaangenaam

5.11 Nauwkeurig - Slordig

Page 66: Scriptie - De Waarde van Peilingen

  58 

5.12 Duidelijk - Onduidelijk

5.13 Samenhangend - Onsamenhangend

5.14 Bondig - Uitgebreid

5.15 Goed geschreven – Slecht geschreven

5.16 Volledig - Onvolledig

5.17 Geruststellend - Zorgwekkend

5.18 Belangrijk - Onbelangrijk

5.19 Relevant - Irrelevant

5.20 Actueel - Achterhaald

6. Waardering van de peiling 

Het nieuwsbericht dat je hebt gelezen is gerelateerd aan een peiling. Graag zouden we van je

willen weten wat je van deze peiling vind. Je kunt per stelling aangeven hoezeer je het met die

stelling eens bent. De antwoordmogelijkheden variëren van 1: Zeer mee oneens tot 7: Zeer

mee eens.

6.1 De peiling is objectief.

6.2 De peiling is onpartijdig.

6.3 De peiling is eerlijk.

6.4 De peiling is oprecht.

6.5 De peiling is betrouwbaar.

6.6 De peiling is nauwkeurig.

6.7 De peiling is geloofwaardig.