snel aan de slag met cameratechniek 4 - digifotocursus · inhoud 1 - bekende fotografen - ed van...

50
4 © digifotocursus | robert van den eijk Cameratechniek 4 Snel aan de slag met Cursus Compleet ver 2.3

Upload: doanliem

Post on 26-Feb-2019

216 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

4

© digifotocursus | robert van den eijk

Cameratechniek 4Snel aan de slag met

Cursus Compleet ver 2.3

Inhoud

1 - Bekende fotografen - Ed van der Elsken 3

2 - Onderhoud van uw materiaal 8

3 - Lichtmeting 14

4 - Scherpstellen 22

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen 30

Oefeningen 41

Begrippenlijst 45

2

“Er is alleen maar jijzelf en je

camera. De beperkingen in je foto-

grafie zitten in jezelf, want wat je

ziet is wat je bent.”

Ernst Haas (1921 - 1986)

1 - Bekende fotografen - Ed van der Elsken (1925 - 1990)

Ed van der Elsken (Amsterdam, 1925)

is één van de markantste fotografen

die Nederland rijk is geweest. Zijn

camera was geen muur waarachter

hij zich verschool, maar een venster

waardoor deze getalenteerde

“enfant terrible” contact zocht met

exoten en excentriekelingen.

Hij groeide op in Betondorp, dit is een buurt in het Amsterdamse stadsdeel Oost, waar zijn vader meubelmaker was. Al op vroege leeftijd wou hij graag beeldhouwer worden en in 1937 leerde hij bij de ‘Amsterdamse Van Tetterode Steenhouwerij’ de basis hiervoor.

Na het voltooien van voorstudies bij het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, de voorloper van de Rietveld Academie, werd hij in 1944 gedwongen, om dwangarbeid te voorkomen, om deze studie te stoppen en onder te duiken. Dit laatste jaar van de oorlog zat hij ergens in Zuid Holland ondergedoken. Na de slag om Arnhem werd hij bij de Britse geallieerden gestationeerd in een ‘mine-disposal unit’. Hier kwam hij in aanraking met de ‘Picture Post’ en ook met ‘Weegees* Naked City’.

Dit interesseerde hem voor de fotografie! Hij vond in de periode 1945-1947 werk als verkoper bij een fotowinkel en volgde hij een schriftelijke cursus aan de Fotovakschool in Den Haag waar hij overigens voor zakte.

Met de camera van zijn vader, een 9 x 12” plaatcamera, maakte hij zijn eerste ‘straatfoto’s’. Door te werken voor diverse andere fotografen deed hij bovendien veel ervaring op en maakte zijn eerste reis naar het buitenland. Zijn foto’s van Parijs en

Ed van der Elsken (1925 - 1990)

1 - Bekende fotografen - Ed van der Elsken (1925 - 1990)

4

* = pseudoniem voor Arthur Fellig (1899 - 1968), fotograaf en

journalist, bekend om zijn ‘sterke’ zwart wit straatfotografie.

Presentatie filmacademie Van der Elsken:

http://www.youtube.com/watch?v=3bhWwhDs48Y

Marseille werden enthousiast ontvangen door deleden van de GKf, ‘sectie fotograaf van de federatie van de beoefenaars van de toegepaste kunsten’, de belangrijkste naoorlogse organisatie voor fotografen in Nederland.

In 1950 kreeg hij van Kryn Taconis, een fotograaf die ook lid was van de GKf, een aanbevelingsbrief aan Pierre Gassman, toenmalig ‘Director of Pictorial Service’, het fotolaboratorium van de Magnum-fotografen in Parijs. Na een paar maanden gewerkt te hebben in de ‘donkere kamer’ koos hij ervoor om toch weer voor zichzelf te gaan fotograferen.

1 - Bekende fotografen - Ed van der Elsken (1925 - 1990)

5

Zelfportret, Paris 1950 - 1954In 1956 debuteert hij met zijn fotoboek “Een liefdesgeschiedenis in Saint Germain des Prés”

Vanaf 1950 zijn er in het leven van Ed van der Elsken drie periodes te onderscheiden. Deze hingen nauw samen met zijn respectievelijke echtgenotes en resulteerden in grensverleggende egodocumenten.

De eerste periode betrof zijn verblijf in Parijs van 1950 tot 1955 waarin hij het leven deelde met de twaalf jaar oudere Hongaarse fotografe Ata Kandó. Zijn camera richtte hij in die jaren op een groep intellectuele ‘hangjongeren’ die hij in grofkorrelige zwart-wit foto’s vastlegde. Hun gezamenlijke avonturen vormden het onderwerp van de beeldroman ‘Een liefdesgeschiedenis in Saint-Germain-des Prés’ (1956), waarmee hij direct internationale bekendheid verwierf.

Na terugkeer in Amsterdam brak een periode van reizen aan, in 1957 te beginnen met een verblijf in Frans Equatoriaal Afrika dat resulteerde in het oogstrelende boek ‘Bagara’ (1958). In 1959-1960 maakte hij een wereldreis met zijn tweede echtgenote Gerda van der Veen. Omdat het geplande fotoboek ‘Sweet Life’ over deze wereldreis uiteindelijk tot 1966 op zich zou laten wachten, concentreerde Van der Elsken zich in de tussenliggende jaren vooral op het maken van films. Zijn gefilmde zelfportret ‘De verliefde camera’ werd in 1971 bekroond met de Staatsprijs voor Filmkunst, maar betekende tevens het einde van zijn tweede huwelijk.

Van 1971 tot zijn overlijden in 1990 woonde Ed van der Elsken met Anneke Hilhorst in Edam. In deze periode reisde hij verschillende malen naar Japan en publiceerde hij een aantal fotoboeken in kleur. Toen zich in 1988 een ongeneeslijke ziekte bij hem openbaarde nam hij afscheid van het leven en zijn publiek door de ontroerende film ‘Bye’ (1990).

Het leven van Ed van der Elsken draaide om de camera met zichzelf als middelpunt. Maar hij verschool zich er nooit achter, gebruikte de camera vooral om contact te leggen met zijn ‘tegenspelers’. In de fotografie en de film brak hij vanaf de jaren vijftig met bestaande beeldconventies en ontwikkelde hij zich tot een van de meest vooraanstaande Nederlandse beeldmakers uit de tweede helft van de vorige eeuw.

7

1 - Bekende fotografen - Ed van der Elsken (1925 - 1990)

2 - Onderhoud van uw materiaal

Camera’s hebben onderhoud

nodig. Vingerafdrukken op de lens,

stof op de sensor en verdwaalde

zandkorrels op de ‘body’ vormen

op lange termijn een risico voor de

beeld-kwaliteit en duurzaamheid

van uw materiaal. Een halfjaarlijkse

‘APK’ voor camera’s is dan ook geen

overbodige luxe.

Algemeen onderhoudGelukkig hebben camera’s niet een dergelijk uitgebreid onderhoud nodig als auto’s, maar het kan geen kwaad om uw fotoapparatuur eens in de zoveel tijd onder handen te nemen. Zonder dat het echt opvalt, nestelt stof zich op allerlei plekken. Mocht stof in de behuizing van een compactcamera terechtkomen dan kan dat gevolgen hebben voor de beeldkwaliteit. U zult niet de eerste zijn met een stofje dat niet weg te krijgen is. Een dure reparatie is dan de enige oplossing, maar meestal niet rendabel omdat er ¬ondertussen weer nieuwe modellen op de markt zijn die beter en goedkoper zijn. En denk bijvoorbeeld ook aan vingerafdrukken op de lens.

2 - Onderhoud van uw materiaal

9Schoonmaakkit voor objectieven

Dat overkomt ons allemaal wel eens, maar het is belangrijk om die vlekken zo snel mogelijk weg te poetsen. Vet en vuil kunnen op termijn de coating van de lens aantasten wat ten koste gaat van de beeldkwaliteit.

Onderhoud objectievenHet objectief is één van de kwetsbaarste onderdelen van een camera. Ze is gemaakt van glas en bevat een speciale coating (als bescherming en om ¬optische problemen te verminderen).

Als basisregel geldt: vermijd het glas met uw vingers aan te raken. Als er vingerafdrukken zijn op het glas mag u ze in geen geval verwijderen met een kledingstuk of zakdoek. De vezels daarvan zijn te ruw en kunnen krassen veroorzaken op het glas.

Wanneer de lensdop is verwijderd staat het objectief continu in contact met de buitenwereld. Zand, regendruppels en vingers komen vaak onbedoeld in contact met het lensoppervlak. Vingerafdrukken en water laten zich makkelijk wegpoetsen, gebruik hiervoor een speciaal doekje! Bijvoorbeeld een microfiber of een brillendoekje (bewaar deze in een afzonderlijk zakje in uw draagtas). Let er vooral op dat deze schoon is anders kan de lens beschadigd

worden door bijvoorbeeld zandkorrels (zelfs microscopische kwarts). Een verkeerde reiniging kan het optische oppervlak beschadigen. Wie een beschermend filter gebruikt heeft hier geen/minder last van.

Schoonmaken met een kwastje (blaasbalgje): Niet in het balgje knijpen als je op je objectief zit, schoon maken met het kwastje en daarna in het balgje knijpen. Hierdoor blaas je het vuil van het kwastje en worden de haren een beetje statisch waardoor het vuil er beter op blijf zitten. Daarna met een microvezeldoekje het objectief schoonmaken. Deze is te koop voor een paar euro in de meeste foto zaken en is nog wasbaar ook.

Blaas nooit met uw mond. Hierdoor kunnen er speekseldeeltjes op de lens terechtkomen die moeilijk te verwijderen sporen nalaten.

Objectieven wisselenWie een spiegelreflex of bijvoorbeeld een systeemcamera bezit, wisselt waarschijnlijk regelmatig van objectief. Dat is immers het grote voordeel van een dergelijke camera. Het wisselen van objectief levert echter wel een ‘gevaar’ op: stof! Tijdens het wisselen kunnen kleine stofdeeltjes in het camerahuis terecht komen. Wanneer er een foto wordt gemaakt wordt de sensor statisch geladen waardoor deze stof aantrekt. Hierdoor komt stof uiteindelijk op de sensor terecht en dat kan terug te zien zijn op uw foto’s. Dit is afhankelijk van het diafragma: hoe hoger de waarde, hoe beter het te zien is. Moderne camera’s beschikken over een zogeheten ‘stofreductiesysteem’ bestaande uit een antistatische laag voor de sensor en een ‘schoonmaakstand’ waarbij de stof van de lens wordt afgetrild. Maar dat kan het probleem niet helemaal voorkomen.

In alle gevallen is het zaak om het wisselen van objectieven zo veilig mogelijk te doen. Doe het bij voorkeur binnen en niet buiten (kans op bijvoorbeeld zandkorrels en druppels). En doe het zo snel mogelijk (maar wel verantwoord). Indien u

bedreven bent met het wisselen van lenzen kunt u zich aanwennen om de lens te wisselen met de opening van de camera naar beneden. Dat ¬minimaliseert de kans dat er stofdeeltjes invallen (en vergroot de kans dat ze er uit vallen). In ieder geval: laat een camera of lens nooit een tijd zonder (lens)doppen liggen.

2 - Onderhoud van uw materiaal

10

Als u gaat fotograferen in een omgeving met veel stof/zand/wind, etc. of bijvoorbeeld met grote temperatuurverschillen denk dan goed na wat voor een objectief u denkt nodig te hebben en wissel nooit uw objectief tijdens een ‘shoot’ om problemen te voorkomen. Een tweede body kan natuurlijk uitkomst bieden.

Filter als beschermingObjectieven voor spiegelreflexcamera’s zijn aan de voorzijde vrijwel altijd uitgerust met schroefdraad. Ook de betere compactcamera’s, met name de zogenoemde ‘bridge’-modellen, hebben schroefdraad. U kunt dan gebruik maken van een beschermingsfilter, doorgaans UV-filter ¬genoemd. Het filteren van UV-stralen is iets uit het verleden, maar de -filters zijn wel ideaal om de kwetsbare lens te beschermen. U hoeft dan minder bang te zijn voor stof, zand, waterdruppels en vingerafdrukken. Ook wanneer u de lens met de voorkant ergens tegenaan stoot zal het filter de eerste klap opvangen. Een nieuw filter is altijd goedkoper dan het glaselement van een lens vervangen.

Onderhoud camerabodyEen voorbeeld: Tijdens een dag op het strand is het mogelijk dat er zandkorrels vast komen te zitten in de groeven van uw camerabehuizing. Als ze ‘s avonds niet onmiddellijk worden verwijderd kunnen ze terechtkomen in het mechanisme van de instelwielen waardoor uw camera vroegtijdig kan verslijten. Het uiteindelijke gevolg hiervan zal zijn dat u uw camera niet meer zal kunnen gebruiken. Zandkorrels kunnen ook schade berokkenen aan de scherpstelringen van uw lens en deze ernstig beschadigen.

De eenvoudigste oplossing om dergelijke deeltjes te verwijderen is om de buitenkant van de camerabehuizing af te borstelen met een zachte penseel. Let erop dat u niet te veel druk uitoefent op het penseel, aangezien de camerabehuizing of het lcd-display hierdoor beschadigd zou kunnen raken.

Een katoenstaafje kan ook worden gebruikt wanneer de vastgehechte stof niet met een penseel kan worden verwijderd. Een blaaspeertje is dan weer vaak efficiënt voor moeilijk bereikbare plaatsen.

Moeilijk te verwijderen vuil (modder enz.) kunt u perfect verwijderen met een microvezeldoekje

(gemakkelijk verkrijgbaar in een brillenwinkel) die u lichtjes hebt bevochtigd met water. Het is aan te raden een microvezeldoekje te gebruiken omdat dit geen krassen veroorzaakt op het lcd-display.

Gebruik geen chemische producten zoals verdunners, benzine, alcohol, wegwerpreinigingsdoekjes enz.

Sensor controleSoms wordt ten onrechte gedacht dat de vlekjes op de foto’s afkomstig zijn van stof op de transparante spiegel (Translucent Mirror), de elektronische zoeker of de lens. Stof op de spiegel of de zoeker heeft geen enkel effect op de kwaliteit van de uiteindelijke foto. Normale stofdeeltjes in het objectief zijn te klein en te ver van het scherpstelpunt om zichtbaar te zijn op uw foto’s.

Hoe kunt u snel controleren of er stofjes, haartjes of krassen op de sensor van uw camera zitten? Dat kan heel makkelijk. Stel uw camera in op de handmatige diafragmastand en kies het hoogst mogelijke diafragmagetal (bijvoorbeeld f/22). Zet het diafragma vervolgens op de hoogst mogelijke waarde (zoals f22), oftewel de kleinste lensopening. Maak vervolgens een foto, zonder flits, van een egaal vlak zoals een witte muur of blauwe of bewolkte

2 - Onderhoud van uw materiaal

11

lucht. Bekijk de foto daarna op het scherm door in te zoomen, of nog beter: op een monitor. De stofjes zijn dan duidelijk zichtbaar. Let op: u ziet de stofjes in spiegelbeeld (mocht u ze willen opsporen).

Stof van de sensor verwijderenEr zijn meerdere manieren om die te verwijderen. De schoonmaakprocedure van de camera zelf gebruiken (veel cameratypes hebben tegenwoordig standaard deze mogelijkheid). Als het loszittende stofdeeltjes betreft kan de reguliere ‘reinigingsprocedure’ van de camera voldoende zijn. De losse deeltjes worden dan van de sensor afgeschud.

Het stof weghalen met een blaasbalg. Klap de spiegel op en de sensor komt bloot te liggen (kijk

om dit zelf te doen en dit door/bij een betere fotospeciaalzaak te laten gebeuren. Zij hebben de ervaring en alles wordt dan gelokaliseerd en echt gecontroleerd of alles echt weg is. Veel van deze zaken bieden bovendien de mogelijkheid, één keer in de zoveel tijd, om dit gratis te laten gebeuren (meestal tijdens promodagen).

2 - Onderhoud van uw materiaal

12

Een foto, met een kleine diafragma, gemaakt om vlekken (in dit geval de kleine zwarte puntjes) op de sensor zichtbaar te maken

hiervoor in de handleiding van uw camera). Wat lucht van een blaasbalgje, bij voorkeur met de opening naar beneden, kan wonderen doen. Alleen hardnekkig vastgekoekt stof blijft dan nog zitten.

Er is op internet veel te vinden over het zelf schoonmaken van de sensor. Wij raden het af

Lightroom 5 heeft tegenwoordig een functie om (sensor-)vlekken zichtbaar te maken:

Kies ontwikkelen, vervolgens vlekken verwijderen en vink onderin de werkbalk vlekken visualiseren aan (je krijgt dan een soort zwart-wit te zien waarop vlekken beter zichtbaar worden).

Foto schoonmaken sensor

Tips ter voorkoming van stof op de sensor of de transparante spiegelU kunt niet helemaal voorkomen dat stof de camera binnenkomt, maar er zijn veel kleine tips die het risico aanzienlijk verminderen.

1. Schakel de camera uit voor u de lens vervangt. Dat vermindert de statische lading op de sensor en verlaagt het risico dat stof wordt aangetrokken.

2. Zorg dat de buitenkant van het achterste lenselement schoon en stofvrij is voor u het aan de camera bevestigt. Gebruik een blaasbalgje om stof en vooral andere deeltjes die krassen op het glas kunnen veroorzaken weg te blazen. Daarna kunt u, indien nodig, een droge doek van microvezel gebruiken.

3. Laat de camera geen lange periode met de lensvatting open liggen. Wanneer u een lens verwijdert plaatst u de lensvattingdop op de camera of vervangt u de lens onmiddellijk.

4. Vervang lenzen, indien mogelijk, enkel in een droge omgeving zonder stof of zand.

5. Wanneer u de lens vervangt houdt u de lensvatting omlaag gericht om te voorkomen dat stof neerdwarrelt in de camera.

6. Zorg dat de achterste lensdop en de dop van de camerabehuizing schoon en stofvrij zijn. Wanneer een lens aan de camera is bevestigd kunt u de achterste lensdop bevestigen aan de dop van de camerabehuizing. Zo voorkomt u dat de doppen stof of vuil verzamelen, vooral wanneer u de dop in een cameratas houdt.

7. Houd uw cameratas schoon. Het zal u verbazen hoeveel vuil en stof zich na een tijdje in uw tas verzamelen. Maak uw tas helemaal leeg en gebruik een stofzuiger om stof en vuil te verwijderen. Zorg dat u alle kleine onderdelen zoals geheugenkaarten, de hoes van de accessoire schoen enz. uit uw tas neemt voor u de stofzuiger gebruikt.

2 - Onderhoud van uw materiaal

13

3 - Lichtmeting

Zonder licht geen foto. Je kunt dus

wel stellen dat licht het belangrijkste

onderdeel van een foto is. Geen

wonder dat een foto kan vallen of

staan bij een correcte belichting.

Het meten van de beschikbare

hoeveelheid licht in een opname is

dan ook cruciaal.

Om een geslaagde opname te maken moet er precies de juiste hoeveelheid licht op de sensor van je camera vallen. De hoeveelheid licht die je camera binnen komt kun je afstemmen door je sluitertijd, diafragma en lichtgevoeligheid in te stellen. Om te weten welke instellingen je kunt gebruiken moet je natuurlijk eerst weten hoeveel licht er is op je onderwerp. Hier kom je achter door het licht te meten.

MeetmethodenLicht kun je op verschillende manieren meten. Voor de meeste foto’s wordt het licht gemeten door gebruik te maken van de ingebouwde lichtmeter in je camera. Deze lichtmeter geeft precies aan hoeveel licht je camera binnen komt en kan desgewenst zelf bijpassende instellingen selecteren. De meeste camera’s hebben meerdere methoden beschikbaar waarop ze het aanwezige licht kunnen meten. De drie meest voorkomende zijn evaluatieve of meervelden meting, gemiddelde meting met nadruk op het midden en spotmeting.

3 - Lichtmeting

Meervelden metingBij evaluatieve meting, ook wel matrix of pattern meeting genoemd, worden verschillende delen in het beeld gemeten. Daarnaast worden andere meetgegevens zoals het scherpstelpunt, de scherptediepte en de kleuren in de scène gebruikt om tot een meting te komen. Bij de meeste camera’s is dit de meest geavanceerde meting en wordt deze gebruikt als de basisinstelling.

Bij een gemiddelde meting met nadruk op het midden wordt logischerwijs tevens het hele beeld gemeten, maar geldt het middelste gedeelte van het beeld als het belangrijkste gedeelte voor het meten van de belichting.

Nadeel van deze methode is dat de camera niet per se weet wat het oog ziet en precies wil vastleggen. Het is een interpretatie van de scène, op basis van een grote set voorbeelden, die goed of verkeerd kan uitvallen. Het is voor de fotograaf minder makkelijk te voorspellen hoe de belichting uit zal vallen, het is niet bekend waarop de camera zijn keuze baseert. In het merendeel van de gevallen zal dit echter goed uitvallen, het is de standaard instelling van de meeste camera’s.

3 - Lichtmeting

16

Centrum meting

De centrumgerichte meting kijkt ook naar het gehele beeld, maar legt de nadruk op het midden, deze telt voor 60-80% mee. Het zit daarmee tussen de meervelden en spotmeting in. Ook hier worden metingen gedaan in verschillende zones, maar de zones in het midden tellen zwaarder mee in de algehele berekening. De camera past minder automatische correcties toe waardoor zelf meer rekening moet houden met hoe een scène onder- of overbelicht moet worden om het beste resultaat te krijgen.

Deze methode is goed geschikt voor spontane foto’s, documentaires, straatfotografie, etc. Met spotmeting kun je per ongeluk op een donker of een fel verlicht deel meten waardoor je eindresultaat er niet goed uit komt. Het helemaal overlaten aan de computer

zoals bij matrixmeting werkt soms ook niet goed, zeker als je maar een enkele kans hebt iets vast te leggen en wilt kunnen rekenen op een voorspelbaar resultaat.

Kies voor deze methode van lichtmeting als de belichting bij meervelden, de standaard meting, tegenvalt.

Spotmeting

Gebruik je spotmeting dan wordt alleen het middelste gedeelte van je beeld gemeten.

Deze meetmethode komt het dichtste bij de losse lichtmeters waar je vooral studio fotografen veel mee zag lopen. Spotmeting stelt de fotograaf in

staat heel accuraat de belichting te bepalen waar het eindresultaat bij andere meetmethodes soms minder goed te voorspellen is.

Met spotmeting wordt 2,5-3% van het licht in de scène gemeten, precies in het midden van de sensor (hoewel je sommige camera’s ook zo kunt instellen dat ze op het geselecteerde autofocuspunt meten). Hiermee kun je heel precies de juiste belichting bepalen voor een specifiek punt in de scène.

Deze meetmethode wordt echter vaak lastig gevonden, omdat deze meer kennis van de fotograaf vereist over hoe de camera het licht in de scène meet. Het vereist een oog voor het zien van lichtnuances in een scène.

Spotmeting helpt vooral bij moeilijke belichtingen zoals scènes met een hoog contrast en sterke variatie in helderheid. Het idee is dat als een belangrijke toon in de foto correct wordt belicht, dat de lichttonen die volgen dan ook correct belicht zullen zijn. Lang niet alle camera’s beschikken over deze meetmethode, de instap- en beginnercamera’s zullen vaak geen spotmeting methode hebben. Raadpleeg hiervoor, indien nodig, de handleiding van je camera.

Voor de beste spotmeting zoek je naar een belangrijk oppervlak in de foto met een gelijke toon (bijvoorbeeld een voorhoofd in portretfotografie) en bepaal je wat de normale belichting is (wat de camera denkt dat een normale belichting is, maar

3 - Lichtmeting

17

eigenlijk zoekt deze naar 18% grijs). Aan de hand van deze meting moet de fotograaf interpreteren of dit inderdaad de juiste belichting is of dat er over- of onderbelichting nodig is. Doe de spotmeting op een heel licht deel en de foto wordt in zijn geheel donkerder, doe de spotmeting op een donker deel en de foto wordt in zijn geheel lichter

Probeer het maar eens met een wit en een zwart papiertje, beide zullen naar grijs belicht worden in dezelfde lichtomstandigheden.

De spotmetingstand vereist redelijk wat kennis van hoe de lichtmeter op de camera werkt om een juiste belichting te krijgen die bij jouw visie past. Belangrijk is dat je de tijd hebt om de belichting in te stellen. Deze methode vereist meer werk, in snel veranderende lichtomstandigheden is dit niet de ideale methode. Tijd investeren in het leren kennen van de spotmetingstand is echter de moeite waard. Spotmeting stelt je in staat om preciezer de belichting te bepalen. Gelukkig kun je op een digitale camera snel het resultaat zien en met behulp van het histogram bijsturen. In veruit de meeste gevallen zal de spotmetingstand echter niet de aangewezen meetmethodiek zijn.

Mocht je camera niet beschikken over spotmeting dan kun je spotmeting nabootsen door met je camera heel dicht op het te meten onderwerp te gaan staan. Vul het beeld van je camera met het voorwerp waarvan je de spotmeting wilt en je

camera geeft de gewenste waarde aan. Let er hierbij uiteraard wel goed op dat je niet het licht blokkeert dat op je onderwerp valt.

Reflecterend lichtEr zijn twee manieren om licht te meten; opvallend en reflecterend licht. Je kunt het reflecterend licht meten dat op je scène valt. Dit is de methode die gebruikt wordt wanneer je de camera de lichtmeting laat uitvoeren. Het licht weerkaatst op je onderwerp en komt zo je camera binnen waar het gemeten wordt. De hoeveelheid licht die je camera meet is hierbij dus erg afhankelijk van het materiaal en de kleur van je onderwerp. Een zwart kledingstuk reflecteert tenslotte een stuk minder van het opvallende licht dan een glanzende auto.

Omdat de camera niet kan weten wat voor een materiaal zich in het beeld bevindt gaat de camera uit van een gemiddelde. Dit gemiddelde is vastgesteld (standaard) op 18 procent grijs. De reflectie van het onderwerp zou dus 18 procent van het opvallende licht zijn. Helaas komt het regelmatig voor dat het onderwerp dat je fotografeert niet overeenkomt met deze standaard. Voor een correcte belichting moet je hierbij dus compenseren.

Wanneer je echter een alledaagse scène fotografeert zal de 18 procent grijsregel opvallend vaak op gaan. Een scène met veel afwijkende materialen die variëren van donker tot licht zal

gemiddeld gezien doorgaans aardig overeen komen. Er kunnen echter problemen ontstaan wanneer je foto geen algemeen plaatje meer is.

Denk bijvoorbeeld aan een foto waarbij er sneeuw ligt. De camera gaat uit van 18 procent grijs, maar in werkelijkheid bevat de opname veel minder grijs waardoor je een onderbelichte en dus grauwe foto krijgt. Gebruik in een dergelijk geval je belichtingcompensatie om de opname te ‘plussen’.

De camera past de belichting van het onderwerp aan door meer licht toe te laten dan de camera zelf gemeten heeft.

3 - Lichtmeting

18

Onderbelicht door een foute lichtmeting

Andersom kun je bij bijvoorbeeld een close-up foto van een zwarte hond te maken krijgen met overbelichting. De camera gaat weer uit van een gemiddelde grijswaarde en besluit aan de hand van zijn meting om langer te belichten dan in feite nodig is. Door te ‘minnen’ met de belichtingcompensatie geef je aan dat de camera minder licht binnen moet laten dan de gemeten waarde.

BelichtingcompensatieAlle spiegelreflex- en ook veel van de betere compact camera’s beschikken over een belichtingcompensatie mogelijkheid, doorgaans herkenbaar aan een +/- EV knop. Hiermee stel je snel een afwijking in ten opzichte van de door de camera gemeten waarde. Dit wordt plussen (overbelichten ten opzichte van de gemeten waarde) of minnen (onderbelichten ten opzicht van de gemeten waarden) genoemd. Vergeet niet de belichtingcompensatie na gebruik weer terug te zetten op de neutrale stand.

Opvallend lichtDe tweede mogelijkheid is het meten van het opvallend licht. In plaats van het licht te meten dat van je onderwerp af komt meet je het licht dat op je onderwerp valt. Deze methode geeft een beter resultaat omdat het hierbij niet uit maakt wat de reflectie van het materiaal is.

3 - Lichtmeting

19

Je kunt op twee manieren het opvallend licht meten. Door gebruik te maken van een externe lichtmeter of de lichtmeter in je camera in combinatie met een grijskaart. Een grijskaart is een kaart die een grijze tint heeft die precies de eerder genoemde 18 procent is. Houdt de grijskaart dicht bij je onderwerp en zorg ervoor dat het licht hier goed op valt. Voer de meting met je camera vervolgens uit op deze kaart. Hoewel je feitelijk het reflecterende licht meet komt dit door gebruik van een grijskaart overeen met het meten van opvallend licht.

GrijskaartEen grijskaart is te koop voor circa 20 euro. Veel boeken over fotografie bevatten overigens ook een bijgeleverde grijskaart in de vorm van een grijze bladzijde. Soms zijn deze tevens voorzien van een

zwart en wit vlak. Natuurlijk zijn deze minder stevig dan de kunststof grijskaarten, maar het is een goedkope mogelijkheid om het werken met een grijskaart eens te proberen.

Voor het meten van een correcte belichting kun je een grijskaart gebruiken, zoals Esmé hierboven in haar handen heeft. Daarnaast is een grijskaart een nuttige accessoire om de witbalans achteraf met het RAW formaat op exact de juiste kleurtemperatuur in te stellen.

Een veel gebruikte truc wanneer je geen grijskaart bij de hand hebt is het meten op de binnenkant van je hand. Afhankelijk van je huidstint kan het verschil met een grijskaart aanzienlijk zijn. Het is daarom

Goed en onderbelicht door een foute lichtmeting

handig om de meting eens uit te voeren wanneer je wel een grijskaart bij de hand hebt. Meet zowel je hand als de grijskaart onder hetzelfde licht en kijk in hoeverre je hand afwijkt van de grijskaart. Met deze afwijking kun je rekening houden wanneer je later de grijskaart niet bij je hebt.

Zowel bij het gebruik van de grijskaart als bij een externe lichtmeter moet je voor een goed resultaat zo dicht mogelijk op je onderwerp meten. Het gemeten licht komt dan immers zo goed mogelijk overeen met het daadwerkelijke licht dat op je onderwerp valt. Het meten van opvallend licht is een stuk lastiger dan het

meten van gereflecteerd licht. Het kost daarnaast extra werk en tijd, maar kan je wel beter belichte foto’s opleveren.

Doordat je dicht bij je onderwerp moet kunnen komen is de opvallend licht meetmethode vooral geschikt bij portret- of objectfotografie. Voor het meten van de belichting voor een landschap is deze methode eigenlijk niet geschikt.

LichtmeterEen lichtmeter is een handzaam apparaatje dat aan kan geven wat de hoeveelheid licht op een bepaalde plek is. Bij moderne lichtmeters kun je aangeven welke waarde je variabel wilt hebben, de sluitertijd of het diafragma. Je stelt de gewenste ISO waarde in en de lichtmeter geeft aan welke sluitertijd je moet gebruiken bij een ingesteld diafragma. De lichtmeter kan ook aangeven welk diafragma je moet gebruiken bij een bepaalde sluitertijd.

3 - Lichtmeting

20

Rechts de gecorrigeerde kleuren op basis van de grijskaart

Wil je exact en relatief snel weten welk licht zich in de scène van je foto bevindt dan kan een externe lichtmeter uitkomst bieden. Het kan dus een bruikbaar hulpmiddel zijn. De bekendste merken zijn Gossen, Sekonic en Minolta. Alle drie leveren ze uitstekende lichtmeters. Bij de aankoop van een lichtmeter is het de overweging waard om een meter te kopen die zowel daglicht als flitslicht kan meten. De meter is dan veelzijdig inzetbaar. Zelfs wanneer je momenteel nog niet met (studio)flitslicht werkt kan het kleine extra bedrag een nuttige investering voor de toekomst zijn. FlitslichtmetingIn een studio is het gebruik van een lichtmeter eveneens de eenvoudigste en beste methode om een goed belichte opname te krijgen. Een flitslichtmeter meet het licht dat tijdens de flits op het ‘oog’ valt. Vooraf stel je de gewenste ISO waarde in en de sluitertijd. In de meting wordt tevens het aanwezige licht meegenomen. De flitslichtmeter geeft vervolgens aan welk diafragma je bij de gemeten waarde moet gebruiken voor een correcte belichting.

Ook in de studiosituatie meet je het opvallende licht. Houd de flitslichtmeter dus dicht bij het onderwerp dat je op de foto wilt zetten, bijvoorbeeld het gezicht van je model. Besluit vooraf welke scherptediepte je in je foto wilt gaan gebruiken en selecteer het

3 - Lichtmeting

21

hiervoor gewenste diafragma. Meet eerst het licht van je hoofdlicht door de lichtmeter vlak bij je model te houden en de flitser af te laten gaan. Verhoog of verlaag de kracht van je flitslicht aan de hand van het diafragma dat de lichtmeter aan geeft. Bij de meeste flitsers kun je dit instellen, maar mocht dit niet mogelijk zijn dan kun je uiteraard de flitser verder weg of dichterbij het model plaatsen.

Nadat je het hoofdlicht naar wens hebt ingesteld kun je eventuele extra lichtbronnen uitmeten. Richt de lichtmeter steeds richting de nieuwe lichtbron, je weet dan precies hoeveel licht de extra bron in de scène in brengt en hoeveel verschil er in lichtsterkte is ten opzichte van het hoofdlicht.

Zodra je alle lichtbronnen naar wens hebt ingesteld maak je een testfoto en controleer je de foto en het bijbehorende histogram op je camera. Bij een goed belichte opname is de histogram mooi verdeeld over de hele range. Uiteraard kan dit bij specifieke opnamen afwijken. Een foto met daarin een pikzwarte achtergrond heeft uiteraard een histogram met de piek aan de linkerkant omdat er veel meer donkere pixels aanwezig zijn dan lichte. Gebruik je een witte achtergrond dan zal de piek rechts zitten.

Diafragma keuzeIn een studio heb je zelf de keuze voor een diafragma, je kunt de sterkte van het flitslicht hierop aanpassen. Voor portretfotografie is f/9.0 een geschikt diafragma om mee van start te gaan. Je beschikt dan over een mooie scherptediepte waarbij de onscherpte ongeveer bij het achterhoofd zal beginnen wanneer je op de ogen scherp stelt. Daarnaast geeft bijna elke lens op dit diafragma optisch de beste resultaten. Je hoeft zo geen duur objectief te hebben om toch een haarscherpe foto te maken.

Overigens zijn er ook fotografen die altijd het opvallende licht meten richting de camera. De meningen over de beste methode zijn verdeeld. Schroom niet om beide methode te proberen en ontdek wat je zelf de beste resultaten vindt geven.

ConclusieJe camera beschikt over meerdere meetmethode voor het bepalen van de juiste belichting. Elk met zijn eigen voor- en nadelen. Bepaal dus voor elke opname wat de beste meetmethode zal zijn in die specifieke situatie. Wil je echt zeker zijn van een correcte belichting; gebruik dan een externe lichtmeter of een grijskaart om je onderwerp exact uit te meten. Ook bij het werken met flitslicht is een lichtmeter een onmisbaar instrument.

4 - Scherpstellen

Om een goede foto te kunnen

maken is het van essentieel belang

dat er goed wordt scherpgesteld.

Bij spiegelreflexcamera’s kijk je via

een spiegel en prisma door de lens

heen. Daardoor kun je in de zoeker

precies zien wat er bij een bepaalde

instelling scherp wordt.

Je zult als fotograaf zelf moeten bepalen wat er scherp moet worden en derhalve waarop je scherp stelt. Dit is nog niet altijd eenvoudig.

Wanneer je van grotere afstand bijvoorbeeld een bos tulpen in een tuin wilt fotograferen, kun je gemakkelijk op de hele bos als geheel scherpstellen. Als je dichterbij komt zul je al snel een keuze moeten maken tussen de individuele tulpen.

4 - Scherpstellen

23

Bepalend voor de keuze is meestal het onderwerp zelf. Bij een foto van bijvoorbeeld een leeuw in de dierentuin wil je graag dat in elk geval de ogen scherp zijn; de oren mogen dan best buiten deze scherpte vallen. Bij een foto van een tulp wil je graag dat de gekleurde bloembladeren scherp zijn. De groene bladeren mogen dan best onscherp zijn.

Het is van belang dat je ervoor zorgt dat je als fotograaf degene bent die bepaalt wat scherp wordt en niet de camera! In het geval van autofocus (AF), de camera stelt technisch scherp op het door de fotograaf gekozen deel van de foto, zorgt de camera hiervoor. Je kunt er bij de meeste digitale spiegelreflexcamera’s echter ook voor kiezen om zelf scherp te stellen. Door de zoeker heb je dan goede controle over de scherpe en onscherpe delen.

FocuspuntenAls je door de zoeker van een spiegelreflexcamera kijkt zie je een aantal puntjes. Afhankelijk van de camera kunnen dit er drie, maar ook tientallen

4 - Scherpstellen

24

zijn. Dit zijn de punten waarop de camera scherp kan stellen, we noemen ze ‘focuspunten’. Als je de sluiterknop half indrukt zul je zien dat vaak het middelste focuspunt rood oplicht en je hoort in de standaard instelling een ‘piep’ (deze kan worden uitgeschakeld). Als dit gebeurt heeft de camera op dat punt scherpgesteld.

Het middelste punt voor het automatisch scherpstellen wordt het meest gebruikt en is meestal ook het meest accuraat. Maar wat nu als je je aan ‘de regels’ probeert te houden en dus je onderwerp links of rechts van het midden of de horizon boven of onder het midden in het beeld wilt plaatsen? Gaat de camera dan niet op de achtergrond scherpstellen?

Scherp gesteld op de ogen!

In het midden van het beeld de geselecteerde scherpstelpunbten.

Autofocussystemen

Om scherp te kunnen stellen met de AF bezitten spiegelreflexen over moderne autofocussystemen met steeds meer scherpstelpunten en steeds meer goed functionerende software.

Om in verschillende situaties zo goed mogelijk gebruik te kunnen maken van de AF beschikken de meeste spiegelreflexen over een aantal instellingen. De meeste camera’s stellen overigens scherp als je de ontspanknop half indrukt.

Enkelvoudige servo AFEnkelvoudige autofocus is de stand waarop de camera meestal standaard staat ingesteld. Het is ook de stand die door fotografen voor stilstaande beelden het meest wordt ingezet. De knop wordt half ingedrukt, de camera stelt scherp op het gewenste gebied en zolang je de knop half ingedrukt houdt, blijft de scherpstelling vergrendeld. Veel camera’s bieden een lampje in de zoeker of een geluidssignaal om aan te geven dat de camera succesvol heeft scherpgesteld.

Continue servo AFDe stand continue servo zorgt ervoor dat de autofocus continue actief is. Zolang je de ontspanknop half ingedrukt houdt blijft de camera scherpstellen.

HandmatigIn de stand handmatig is de autofocus uitgeschakeld. Dit betekent dat je handmatig scherp dient te stellen door aan de scherpstelring op het objectief te draaien. Dit betekent ook dat je volledige controle hebt over wat er scherp gaat worden in de foto.

In de periode voor de AF was dit de manier waarop scherpstelling diende plaats te vinden. In moeilijke omstandigheden waarin de AF het laat afweten kun je gemakkelijk overstappen naar handmatig om toch een foto te kunnen maken.

4 - Scherpstellen

25

De oplichtende rode ‘stippen’ geven aan waar er scherpgesteld is!

Een tweede voordeel van handmatig scherpstellen is dat je altijd een foto kunt maken, ongeacht de instelling. In de handmatige stand is het voor de camera niet meer van belang dat er sowieso ergens op scherpgesteld is.

Bij veel merken, waaronder Canon, & Nikon zet je de autofocus op het objectief uit.

Anticiperende meevolgende AFAls het autofocussysteem van de camera signaleert dat het onderwerp zich beweegt terwijl de ontspanknop half wordt ingedrukt, dan wordt automatisch de anticiperende meevolgende scherpstelling geactiveerd. Bij sommige merken dient u handmatig deze optie te selecteren.

Als het onderwerp zich naar de camera toe of van de camera af beweegt, volgt de camera de scherpstelling en probeert te voorspellen waar het onderwerp zich zal bevinden op het moment dat de sluiter wordt ontspannen. De scherpstelling wordt vergrendeld zodra het onderwerp stil staat.

In de continue AF stand activeert de camera ook de anticiperende meevolgende scherpstelling als het onderwerp zich beweegt nadat de ontspanknop half is ingedrukt, maar nu wordt de scherpstelling niet vergrendeld wanneer het onderwerp stil staat. De

anticiperende meevolgende scherpstelling kan niet worden gebruikt in de handmatige scherpstelstand.

NoteVerschillende fabrikanten hebben er verschillende namen voor. De AI Focus optie van Canon heet Single-servo bij Nikon, Autofocus Single bij Pentax, Single AF bij Olympus, AF-S bij Sony, Single AF bij Sigma en Single-servo bij Fuji.

De AI Servo optie van Canon heet Continuous Servo bij Nikon, Autofocus Continuous bij Pentax, Continuous AF bij Olympus, AF-C bij Sony, Continuous AF bij Sigma en Continuous Servo bij Fuji.

Compositie met autofocus

Je kunt hier twee dingen doen. Allereerst kun je met het middelste focuspunt mikken op het deel van de foto dat je scherp in beeld wilt krijgen. Houd je nog niet bezig met de compositie, maar druk de sluiterknop half in zodat de camera scherpstelt op dat deel van de foto waar je de focus wilt leggen. Vervolgens houd je de sluiterknop nog steeds ingedrukt en maak je een nieuwe compositie. Het deel wat scherp moet zijn blijft scherp en toch heb je een meer dynamische compositie. Focus and then recompose (FTR).

Doe dit wel alleen met de one-shot modus, in de AI Focus modus gaat de camera toch de focus verleggen als je de lens van het onderwerp weghaalt. Druk in dat geval op de * knop, deze kan de belichting en/of focus vastzetten zodat je rustig een nieuwe compositie kunt maken.

De andere manier is om vanuit de compositie te werken en één van de beschikbare scherpstelpunten te selecteren. De meeste camera’s hebben een optie om door alle punten te scrollen en het punt dat het beste op je onderwerp valt te selecteren. Dus als je rechts bovenin wilt scherpstellen, omdat daar je onderwerp is, dan selecteer je dus het focuspunt dat rechtsboven staat en hetzelfde geldt voor linksboven. Hoe meer focuspunten de camera heeft, hoe makkelijker het wordt dat ene punt te selecteren dat precies op de goede plek valt.

Punten die verder uit het midden liggen zijn minder gevoelig dan het middelste punt, in donkere omstandigheden zal de camera dan meer moeite hebben om een goede autofocus te bereiken. Je kunt dan het best terugvallen op de eerste optie van eerst scherpstellen en dan de compositie bepalen of overstappen op handmatige scherpstelling.

‘Focus and recompose’ heeft de voorkeur bij de meeste onderwerpen. Je hebt dan de meeste

4 - Scherpstellen

27

controle over waar de focus precies moet liggen. Maar de selectieve focuspunten zijn wel heel handig als je met een statief bezig bent en dus niet met het middelste focuspunt kunt focussen zonder elke keer het statief te moeten verzetten/vertillen. Of als je onderwerp in beweging is en je wilt met AI Focus en een specifiek focuspunt het onderwerp volgen. Alles scherpNaast de losse punten zit er ook een optie op de camera om alle focuspunten te activeren. Handig als je meerdere onderwerpen in één beeld wilt vangen die op verschillende afstanden van elkaar zitten. Dan werkt één focuspunt niet goed. De slimme chip in de camera zoekt dan het meest dichtstbijzijnde voorwerp, selecteert het focuspunt dat daar het dichtst bij zit en houdt hier de focus dus op gericht.

Let op: gebruik deze optie niet voor bijvoorbeeld portretten waar je kans loopt dat de camera scherp gaat stellen op de neus in plaats van de ogen. In portretten moeten de ogen haarscherp zijn, het is het eerste waar iedereen onbewust naar kijkt.

RaakschietenHoe goed de autofocus ‘raakschiet’ zodra je de sluiterknop indrukt wordt onder meer bepaald door de beschikbare hoeveelheid licht, het contrast met de omgeving, de lichtsterkte van de lens en de kwaliteit van de camera.

4 - Scherpstellen

29

Met lichtsterke lenzen, richtgetal kleiner dan f/2.8, is de focus over het algemeen razendsnel. Met bijvoorbeeld een 28-135mm f/3.5-5.6 merk je dat de focus er langer over doet om het onderwerp scherp te zetten. Ook snel afwisselen tussen dichtbij en veraf focussen betekent dat je tijd verliest omdat de camera op zoek moet naar een nieuw focuspunt. Ditzelfde geldt trouwens ook voor je ogen. Houd maar eens iets heel dichtbij en kijk er dan langs naar een onderwerp ver weg. Het duurt even voordat de focus er weer is. Veel fabrikanten hebben speciale benamingen voor autofocusmotortjes die snel en geruisloos werken. Bijvoorbeeld ‘USM’ van Canon.

JagenAls het te donker wordt merk je dat de autofocus op zoek gaat naar het onderwerp. Hij gaat dan ‘jagen’, snel verschillende scherpstelstanden uitproberen om het onderwerp te vinden. Hij gaat dan van volledig scherp naar onscherp en dan weer terug en blijft niet op de juiste stand staan. Soms moet je dan je focus iets verleggen, bijvoorbeeld op de rand tussen een licht en donker vlak in het beeld in plaats van alleen in het donkere vlak of bij gaan lichten. Sommige camera’s hebben een hulplichtje die even snel een flits er uitgooit zodat de camera kan zien waar het focuspunt ligt voordat de echte foto wordt genomen. Soms is het beter en sneller om in ‘donkere’ gevallen over te stappen naar het handmatig scherpstellen.

ConclusieVerwacht niet dat autofocus al je focus problemen oplost. Vooral bij grote diafragma openingen (lage F-waarden) is de foutmarge erg klein en loop je al snel de kans dat de focus achter of voor het onderwerp ligt. Een stevige hand en een goede keuze van de sluitertijd spelen een grote rol. De fotograaf bepaalt nog steeds voor 90% hoe de foto er uit komt te zien, De focuspunten en -programma’s zijn gewoon een handig hulpmiddel.

Bestudeer je handleiding ten aanzien van de instellingen voor het scherpstellen.

Kijk met name ook naar het selecteren van de autofocuspunten.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

Bij fotografie staat of valt alles met

licht en belichting. Per slot van

rekening betekent fotograferen

‘schrijven met licht’. Te weinig

licht betekent dat je detail verliest

(verdwijnt in zwart), te veel licht ook

(verdwijnt in wit). De sluitertijd van

de camera bepaalt hoeveel licht er

op de sensor valt en dus ook hoeveel

detail je in een foto ziet. Maar ook

hoe scherp of onscherp de foto er uit

komt te zien. Sluitertijd is daarmee

één van de belangrijkste elementen

in de belichtingsdriehoek.

Foto’s worden gemaakt door het aanwezige licht, voor een ‘vooraf’ bepaalde tijd, op een lichtgevoelig oppervlak te laten vallen. Vroeger was dat oppervlak de film, tegenwoordig is dat een sensor waarbij de ISO waarde bepaalt hoe lichtgevoelig het oppervlak is.

Hoe lang het licht op dit oppervlak valt wordt bepaald door de sluitertijd. In een spiegelreflexcamera zit, zoals de naam al zegt, een spiegel. In eerste instantie dient deze om het licht dat door de lens valt in de zoeker te laten zien, zodat je een compositie kunt maken en de belicvhting kunt

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

31

instellen. Op het moment dat de foto zelf gemaakt moet worden wordt de spiegel opgeklapt voor de tijdsduur van de ingestelde sluitertijd en vervolgens klapt deze weer terug. Dat is het typische klikklak geluid wat je hoort.

De sensor is erg lichtgevoelig. De sluitertijd is daarom vaak maar heel kort, fracties van seconden. Sluitertijd wordt uitgedrukt in waarden zoals 1000, 640, 250, 20 etc. Dit betekent eigenlijk 1/640 seconde, 1/250 seconde, etc. Hoe hoger het getal, hoe sneller de sluiter weer dicht gaat en hoe minder licht er op de sensor valt.

Deze opengewerkte camera laat goed zien hoe het licht via de lens en de spiegel naar de zoeker wordt gestuurd. Klapt de spiegel omhoog, dan valt het licht op de sensor.

LichtmeterEr is niet één ‘juiste sluitertijd’, de benodigde sluitertijd (om een goed belichte en niet bewogen foto te krijgen) wordt bepaald door de hoeveelheid aanwezig licht in een scène, de opening van het diafragma en het gewenste effect. De sluitertijd hoef je niet te gokken, daar helpt de ingebouwde lichtmeter van de camera bij.

In bijna elke stand op de camera, behalve de automatische stand, zie je als je de sluiterknop half indrukt een balkje met een verticaal streepje eronder (bij spiegelreflex in de lens, bij compact camera’s vaak op het scherm). Dit streepje geeft aan of de

Omdat de camera altijd belicht op gemiddeld 18% grijs krijg je over het algemeen foto’s die redelijk wat details laten zien in de donkere en in de lichtere delen van de foto (wel afhankelijk van je onderwerp en het aanwezige contrast). Maar hierdoor loop je ook het risico dat de mooie kleuren, bijvoorbeeld bij een zonsondergang, wat onderdrukt worden.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

32

lichtmeter van de camera vindt dat de foto precies goed (gemiddeld 18% grijs in het beeld, streepje staat in het midden), onderbelicht (streepje aan de linkerkant van het midden) of overbelicht (aan de rechterkant van het midden) is. Over het algemeen geldt dat hoe duurder de camera is, hoe beter hij dit kan inschatten.

De video van James Pearman laat goed zien wat er gebeurd als de sluiterknop wordt ingedrukt. De spiegel klapt op om het licht van de lens op de sensor te kunnen laten vallen, de twee lamellen die de echte sluitertijd bepalen schuiven razendsnel van boven naar beneden.

http://jpearman.smugmug.com/High%20Speed%20Tests

Deze foto was onderbelicht waardoor er een grauwe gloed over de foto kwam. Door de belichting +1,75 stop te belichten worden de kleuren zoals ze er in het echt uitzagen.

Dit betekent dat zwart minder zwart wordt en wit minder wit.

Dit is ook de reden waarom je bij foto’s met sneeuw bij perfecte belichting, volgens de lichtmeter van de camera, vaak ziet dat de sneeuw een beetje grijs wordt weergegeven (en blauw, maar dat is een onderwerp later in de cursus).

Op de automatische stand zal de camera altijd op zoek gaan naar gemiddeld 18% grijs in het beeld. Dit is in de meeste gevallen ook de juiste belichting. De camera heeft een uitgebreide database van voorkomende situaties en schat aan de hand daarvan de juiste belichting in. Maar het kan toch lonen om zelf de belichting in te stellen of bij te stellen om meer controle uit te oefenen op de foto. Dit kan door te kiezen om iets onder te belichten of juist over te belichten afhankelijk van de situatie. Controleer de handleiding van de camera om te zien hoe je dat voor jouw camera kunt doen.

Zelfs hiermee kun je al hele creatieve effecten bereiken. Bijvoorbeeld als je een zonsondergang fotografeert met een boom voor in het beeld (een tegenlicht situatie). Je richt eerst op de lucht om het licht te meten. Je zorgt ervoor dat hierop de sluitertijd wordt afgesteld en vervolgens maak je een

compositie met de boom in beeld. Dan zul je zien dat de boom sterk wordt onderbelicht, want je hebt de sluitertijd aangepast op fel licht, en krijg je een silhouet van de boom.

Onder-/overbelichtVoor het meten van het licht maakt het dus wel uit waar je de lens op richt. Als je op een donker vlak richt om het licht te meten zal de camera het

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

33

Belichting ingesteld op de lucht, zodat het onderwerp als silhouet wordt weergegeven.

donkere deel naar het grijze midden willen halen. Mik je op een licht stuk dan maakt hij juist het lichte deel neutraler grijs. Dit betekent dat als je een foto neemt waarin een groot donker vlak en een groot licht vlak voorkomt, zowel in de lichte als donkere delen minder details zichtbaar zullen zijn. Een camera kan minder contrastverschil vastleggen dan het menselijk oog kan waarnemen. Het dynamisch bereik is beperkt.

Dit krijg je bijvoorbeeld als je een kerk met een donkere kant in de schaduw en een felblauwe lucht op de foto wilt zetten. Het blauw trekt dan veel meer naar het wit, omdat er veel meer licht op de sensor moet vallen om het donkere deel met genoeg detail weer te geven. Er zit dan te veel verschil tussen donker en licht. Dit verschil kan de digitale camera niet overbruggen, waar onze ogen dit wel kunnen.

Je kunt er dan voor kiezen om de foto te onder- of overbelichten. Je kiest hiermee dan voor het lichte (onderbelichten) of juist voor het donkere deel (overbelichten). Je kiest er dan voor om het donkere deel donkerder te maken of het lichte deel lichter. Dat is een artistieke keuze. Maar soms kan het ook helpen als je het licht meet op het lichte deel en dat vervolgens iets overbelicht zodat je donkere deel gedetailleerder wordt. Je kunt hiermee proberen om een zo goed mogelijk evenwicht in de foto te krijgen qua belichting.

Onder- of overbelichten wordt uitgedrukt in “stops”. Op de lichtmeter balk staat een -2, -1 0 +1 en +2 waarde. +1 Betekent 1 stop overbelicht. Vaak ga je bij onder- of overbelichten naar de hele waarden toe op de lichtmeter balk. Bijvoorbeeld bij sneeuw is het vaak nodig om 1 stop over te belichten. Dus je stelt de sluitertijd bij totdat het lichtmeter streepje bij de +1 staat. Er valt dan meer licht van de witte sneeuw op de sensor zodat het wit wit blijft en niet meer naar het neutrale grijs trekt.

Veel fotografen onderbelichten standaard 1/3 stop (eerste streep links van het midden) om er voor te zorgen dat de witte delen net genoeg detail vasthouden en niet overbelicht worden, hoewel er ook mensen zijn die zeggen dat je bij het fotograferen in RAW formaat juist moet overbelichten, omdat het in de nabewerking makkelijker is details uit de lichte delen te halen dan uit de schaduwen.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

34

Drie foto’s met verschillende belichtingen

3 - Scherptediepte

StilhoudenHoe langer de sluitertijd is, hoe meer risico je loopt dat de foto bewogen is. Je moet namelijk de camera stil houden zolang er licht op de sensor valt. Wordt de sluitertijd te lang, dan wordt de foto onscherp door de beweging in je handen (als je de camera niet op een statief hebt staan).

Een ezelsbruggetje: om tot op zekere hoogte een scherpe foto te kunnen garanderen, is dat 1 gedeeld door de focale lengte van de lens de minimale sluitertijd is. Dus als je met een 70-300mm zoomlens op 200mm fotografeert, dan moet je sluitertijd ruwweg 1/200s zijn om een beeld zonder onbedoelde bewegingsonscherpte te kunnen garanderen. De dichtstbijzijnde sluitertijd is dan 1/250s. Dit geldt zowel voor camera’s met een crop sensor, met een verlengingsfactor van de focale lengte van 1.5x, 1.6x of 2x, als voor camera’s met een full-frame sensor.

Tot ongeveer 1/60s-1/30s kun je een lens meestal nog handmatig stil houden, daarna is een stabiele ondergrond aan te raden. Met een 12mm lens heb je dus niet gegarandeerd scherpe beelden met een sluitertijd van 1/15s. Het kan wel, maar is geen standaard gegeven.

Je kunt er voor zorgen dat met een relatief langzame sluitertijd de foto’s toch scherp worden door jezelf of de camera tegen een muur aan te drukken of de camera op een muurtje of een prullenbak te

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

36

Vuurwerk met een sluitertijd van 1/13s geschoten, maar toch onbewogen

plaatsen. Als je snel drie foto’s achter elkaar neemt door de sluiter ingedrukt te houden is de middelste foto vaak scherp. Zo is bovenstaande foto ook tot stand gekomen:

Vooral met zoomlenzen, en met weinig licht, wordt het een lastig verhaal foto’s te nemen met de camera in de hand. Gelukkig hebben camerafabrikanten hiervoor de beeldstabilisatie techniek ontwikkeld.

Hulpmiddelen als Image Stabilisation (IS, Canon) of Vibration Reducation (VR, Nikon) op lenzen kunnen helpen om toch iets af te wijken van dit ezelsbruggetje.

Soms is bij gebruik van beeldstabilisatie wel 2 tot 3 licht stops winst te behalen, wat bij 1/250s zou betekenen dat je op 1/250s > 1/125s > 1/60s ook nog scherpte resultaten zou kunnen behalen. Je betaalt er echter wel een prijs voor, de lens is duurder en zwaarder.

Sommige camera’s, alle Sony Alpha camera’s en verschillende Olympus en Pentax camera’s, hebben beeldstabilisatie standaard ingebouwd zitten om zich te onderscheiden van marktleiders als Canon en Nikon. Dit betekent dat de genoemde nadelen voor deze camera’s en lenzen niet gelden en dit maakt deze merken voor veel mensen interessant.

Sluitertijd verlengen of verkortenAfhankelijk van de benodigde sluitertijd, voor een correcte belichting en om onscherpte door beweging tegen te gaan, en je creatieve keuze heb je een snelle(re) of langzame(re) sluitertijd nodig.

De sluitertijd wordt grotendeels bepaald door het aanwezige natuurlijke of kunstmatige (flits) licht.

Afhankelijk daarvan kun je aanpassingen doen om tot de gewenste sluitertijd te komen. Als de sluitertijd te lang is om een onbewogen foto te krijgen, dan kun je er bijvoorbeeld voor kiezen de ISO waarde te verhogen of het diafragma verder te openen (lager f-getal, bijvoorbeeld f/4 in plaats van f/5.6) om meer licht op de sensor te laten vallen.

Is er juist te veel licht, bijvoorbeeld midden op een warme zomerdag, dan kun je er juist voor kiezen om het diafragma verder te sluiten (een hoger f-getal, bijvoorbeeld f/8 in plaats van f/5.6) of indien je dan te veel scherptediepte krijgt een polarisatiefilter of grijsfilter voor de lens te plaatsen om minder licht op de sensor te laten vallen.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

Er was niet veel licht! Toch is er voor gekozen een dicht diafragma (f/22) in te stellen om een langere sluitertijd te krijgen voor het

opnemen van lichtstrepen in het beeld!

Alle instellingen op de camera hebben invloed op elkaar, ze vormen de belichtingsdriehoek.Wil je je niet bezig hoeven houden met ISO en diafragma, maar wel creatief willen werken met de sluitertijd, dan kun je gebruik maken van de sluitertijdprioriteitstand op de camera (Tv bij Canon of S bij Nikon). Je stelt dan een voorkeur in voor de sluitertijd, de camera zorgt ervoor dat het juiste diafragma en eventueel ook de ISO waarde er bij wordt gezocht om deze sluitertijden ook mogelijk te maken.

BewegingDe sluitertijd bepaalt dus in grote mate of een foto bewegingonscherpte te zien geeft. Er zijn echter ook bedoelde effecten van bewegingsonscherpte, bijvoorbeeld het vastleggen van een snelle auto, snel stromend water in een waterval of rennende kinderen. Je kunt daarmee meer dynamiek in je foto brengen.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

38

Door een hoog diafragmagetal te kiezen (f/22) werd de sluitertijd teruggebracht tot 1.5s, waardoor het stromend water dynamischer

kon worden vastgelegd dan met een snelle sluitertijd.

Meebewegen met de auto (panning) geeft een onscherpe achtergrond. Kies een sluitertijd rond de 1/100s zodat de autowielen niet stilstaan, maar beweging suggereren.

3 - Scherptediepte

Bij een snelle auto wil je de auto scherp vastleggen, maar de achtergrond mag best onscherp zijn. Door mee te bewegen met de auto en een relatief langzame sluitertijd te kiezen verandert de achtergrond in strepen die beweging suggereren. Bij een waterval geeft een lange sluitertijd het water een mistachtig effect waardoor de stroming van het water duidelijk in beeld wordt gebracht. Sluitertijd is een enorm belangrijk element in de belichtingsdriehoek voor het bepalen van het uiteindelijke resultaat van de foto. Een ideale belichting hoeft niet altijd het beste te zijn voor de foto, soms is onderbelichten of overbelichten beter. Aarzel niet om verschillende belichtingen te proberen, bekijk wat het beste resultaat geeft en leer ervan voor toekomstige situaties.

5 - Sluitertijd, de beste tijd kiezen

40

Ook met stilstaande voorwerpen kun je toch een dynamische foto maken. Bij deze foto werd tijdens het afdrukken ook aan de zoomknop gedraaid. De sluitertijd van 1/15s

zorgt er voor dat de beweging wordt vastgelegd.

Een lange sluitertijd toont de snelle beweging van het windmolentje in de wind.

Oefeningen

De vierde les richten we ons op

lichtmeting, scherpstellen &

sluitertijd.

Oefening 1

Lichtmeting, de verschillende methodes die te meten zijn met de camera.

Zie ook bladzijde 16

Neem een onderwerp tegen een lichte achtergrond (bijhvoorbeeld blauwe lucht) en waarbij het onderwerp ± een kwart tot een derde deel uitmaakt van het beeld.

Maak aan de hand van dit onderwerp 3 foto’s met elk een andere methode van belichten.

Tip; zie je geen vershillen (of nauwelijks) kijk dan met welk ‘punt’ de lichtmeting wordt gedaan; meestal is dat het middelste punt, plaats dan ook hier je onderwerp (of selecteer een ander meetpunt).

Oefening 2

Scherpstellen, enkelvoudige autofocus.

Zie ook bladzijde 25

Neem een onderwerp. Stel scherp, druk hiervoor de ontspanknop half in, houd deze ingedrukt en kies vervolgens een andere compositie!

Zorg in elk geval voor een foto met beperkte scherptediepte (dus gebruik een laag richtgetal).

Oefeningen

42

Oefening 3

Scherpstellen, anticiperende meevolgende AF.

Zie ook bladzijde 27

Kies een onderwerp, bijvoorbeeld rennende kinderen of een dier, en maak een serie foto’s waarbij de AF ‘volgend’ is (het beste werkt dit als het onderwerp van je afgaat of naar je toekomt).

Oefening 4

Sluitertijd, spelen met de belichtingsmeter.

Zie ook bladzijde 33

Maak een silhouetfoto!

Wees creatief, maak deze oefening bijvoorbeeld bij een mooie zonsondergang.

Oefening 5

Sluitertijd, verschillende belichtingen.

Zie ook bladzijde 34

Neem weer een onderwerp tegen een lichte achtergrond (bijhvoorbeeld blauwe lucht) en waarbij het onderwerp ± een kwart tot een derde deel uitmaakt van het beeld.

Maak drie foto’s op dezelfde manier (verschillende belichtingstijden door middel van belichtingscompensatie).

Oefeningen

43

Oefening 6

Sluitertijd, langzaam en snel.

Zie ook bladzijde 37 en verder

Kies een bewegend onderwerp.

Maak twee foto’s: de eerste volgens de ‘panning-methode’, de tweede waarbij de beweging compleet bevroren wordt.

Voor vragen, advies en ter beoordeling van de foto’s/oefeningen kunt u deze het eenvoudigst opsturen naar:

Bij voorkeur per Wetransfer:

http://www.wetransfer.com

Of naar het volgende e-mailadres:

[email protected]

Vermeld hierbij uw naam, les en bij welke opdrachten de foto’s horen!

Oefeningen

44

Begrippenlijst

Begrippenlijst

Accu Stroomvoorziening camera / flitsers / etc.

Acculader Lader om accu's op te laden

AdobeRGB Kleurruimte met een groter bereik dan sRGB.

AF AutoFocus (Automatisch scherpstellen van de lens).

Algoritme Een wiskundige routine om een probleem of vergelijking op te lossen. In de beeldvorming, wordt de term meestal gebruikt om de set routines te beschrijven die zorgen voor een com-pressie- of die van het kleur management programma.

Autofocus (AF) Automatisch scherpstellen van de lens.

Batterijgrip Een batterijgrip is een camera-accessoire met extra accu's of batterijen. Bovendien wordt de grip op de camera steviger.

Beeldsensor Het onderdeel in de digitale camera dat het licht dat door de lens naar binnenvalt, registreert het beeld via miljoenen lichtgevoelige elementen. De meest gebruikte beeldsensoren zijn de CCD en de CMOS. Een minder gebruikte is de Foveon-sensor.

Beeld-stabilistie (IS)

Bewegingscorrectie tot maximaal 4 stops. Meestal door de lens, maar ook sommige camera body's hebben een dergelijke optie.

Beeldstijlen Voorgeprogrammeerde aanpassingen/correcties die in de camerabody worden toegepast bij het fotograferen in JPEG

Belichtings-meter

Lichtmeter. Kan zowel extern zijn als intern plaatsvinden in de body.

Belichtings-programma

Bij digitale camera's kun je fotograferen in de automatische stand en bij meer geavanceerde camera's ook volledig hand-matig. Daartussenin hebben fabrikanten de mogelijkheid gecreëerd om zonder fotografische kennis zelf instellingen te doen die passen bij de situatie waarin gefotografeerd wordt.

Body Behuizing van de spiegelreflexcamera.

Bokeh Drukt de kwaliteit van de onscherpte in een foto uit. Het gaat om de onscherpte die ontstaat doordat het voorwerp buiten het scherptevlak ligt.

Bracketing Is een methode om automatisch meerdere foto's achter elkaar nemen met verschillende belichtingswaarden.

Brandpunt-afstand

De brandpuntsafstand van een objectief is de afstand in mil-limeters tussen het midden van de lens en de plaats waar de invallende lichtstralen samenkomen.

CCD Type beeldsensor. In een CCD wordt de hoeveelheid licht geregistreerd om het vervolgens om te zettten in een digitaal signaal (apart onderdeel).

Centrum meting

Bij centrum meting wordt alleen licht gemeten in het cen-trale punt. In de meeste camera's kent de lichtmeter drie voorkeursstanden namelijk integraal meting, centrum meting en spot meting.

Chromatische aberratie

Chromatische aberratie/afwijking is een optische lensfout waarbij scherpe (kleur) overgangen een purperen franje gaan vertonen.

46

Begrippenlijst

Compact flash geheugen (CF)

Opslag, type geheugenkaartje

Compactflitser Een compactflitser type flitser dat bovenop uw camera wordt bevestigd en bevat vaak een zwenkkop om onder een ander hoek te kunnen flitsen.

Crop-factor De crop-factor is de verhouding tussen de diagonalen van twee opnameformaten, namelijk die van de digitale sensor en die van kleinbeeld (meestal het referentie formaat). De crop-factor duidt aan in welke mate de beeldsensor van een fototoestel groter of kleiner is dan bijvoorbeeld een 35mm negatief.

Diafragma Het diafragma, iris, is het onderdeel van de objectief dat be-paalt hoeveel licht de film of digitale sensor bereikt. De hoeveelheid licht die op de sensor valt bepaalt hoeveel scherptediepte er in de foto zit.

Diffusiefilter Een diffusiefilter is een transparant lichtdoorlatend optisch filter. Het wordt gebruikt in de verlichtingstechniek om het licht van lichtbronnen over een groot oppervlak te verspreiden, zodat een egaal licht ontstaat.

DNG Digitaal negatief. Een open archiveringsindeling voor Raw-bestanden die door digitale camera's worden gegenereerd.

F Met f wordt het diafragmagetal of -waarde bedoelt. Hoe groter de waarde hoe kleiner het diafragma is en de scherptediepte groter wordt.

Fisheye-objectief

Objectief met extreem grote beeldhoek.

Fps Frames Per Second. Aantal opnames per seconde.

Frames per second (fps)

Aantal opnames per seconde.

Full Frame Full frame sensoren zijn 36 x 24 mm (kleinbeeldformaat) en worden gebruikt in de duurdere spiegelreflexcamera’s. De beelddiagonaal is ongeveer 43 mm. Ter vergelijking: Sensoren in compact camera’s hebben een diagonaal van ongeveer 6 tot 11 mm. Bij instapmodellen voor spiegelreflexcamera’s is dat ongeveertot 28 mm.

Gordijn Bij fotografie wordt hier de belichtingslamellen in de camera bedoelt.

GPS Het global positioning system (gps) is de commerciële naam voor een wereldwijd satellietplaatsbepalingssysteem.

Groothoek-objectief

Een lens met een (zoom)bereik van 24 tot 35 mm, waarbij er meer op de foto komt dan bij een standaard lens (50 mm).

High key Verlichtingstechniek, waarbij de foto's hoofdzakelijk in tedere en lichte tinten zijn gehouden.

Hoekzoeker Wordt bevestigd op het oculair waardoor men onder een hoek door het objectief kan kijken.

47

Begrippenlijst

48

Hyperfocale afstand

De hyperfocale afstand is de afstand vanaf waar alle onderw-erpen aanvaardbaar scherp zijn wanneer de lens op oneindig is ingesteld.

Image Stabili-sator (IS)

Zie beeldstabilisatie!

ISO Norm voor lichtgevoeligheid van de film analoog) en de sensor (digitaal). Hoe hoger hoe lichtgevoeliger.

JPEG Een bestandsindeling aangeduid voor het opslaan van raster-afbeeldingen in digitale vorm (gecomprimeerd).

Kitlens Is een 'starterszoomlens' die vaak standaard bij een body wordt meegeleverd (vaak 18 - 55 mm)

Kleinbeeld-formaat

Kleinbeeldformaat - 36 x 24 mm. De afmetingen van een kleinbeeldnegatief (analoge fotografie). Zie ook Full frame sensor!

Kleurruimte De hoeveelheid kleuren binnen een bepaald bereik.

Lcd scherm Het 'beeldschermpje' dat op de meeste camera's tegen-woordig aanwezig is. Zit op de achterkant en is soms ook beweegbaar. Behalve dat er via dit schermpje instellingen en foto's kunnen worden bekeken/aangepast heeft het vaak ook een live view functie voor het maken van de foto's.

Lensopening Diameter van het gaatje achter de lens van een camera waar-mee de hoeveelheid invallend licht wordt bepaald fotografie (diafragma).

Lichtsterkte De lichtsterkte van een lens, objectief of optisch instrument is een maat voor de hoeveelheid licht die het opvangt en nuttig gebruikt om een beeld te vormen.

Lithium-Ion Zijn accu's die vaak in consumentenelektronica worden gebruikt, vooral vanwege hun hoge energiedichtheid.

Low key Verlichtingstechniek, waarbij slechts de voor het beeld belangrijke elementen helder worden verlicht en de rest donker wordt gehouden.

Macrofiltser Type flitser dat voorop het objectief wordt bevestigd en veel gerbuikt wordt voor macro- en portretfotografie.

Macro-fotografie

Officieel betekent ‘macro’ dat het onderwerp van de foto op ware grootte of groter op het oppervlak van de sensor terecht komt.

Matrixmeeting Bij matrix meting wordt licht gemeten in het grootste gedeelte. Zie ook centrum meeting.

Monopod Een monopod is een 'één-been-statief'!

ND Grijsverloopfilter wat het gebruik van langere belichtings-tijden mogelijk maakt.

Oculair Bij een spiegelreflexcamera kijk je door een opening, het oculair of zoeker, aan de achterkant door de lens heen.

Begrippenlijst

49

Polarisatiefilter Een filter dat licht (of andere elektromagnetische straling) alleen doorlaat als het in een bepaalde richtinggepolariseerd is. Geeft bij fotograferen een soort van zonnenbrileffect.

RAW RAW duidt op een methode om afbeeldingen, gemaakt met een digitale camera, op te slaan. Een RAW-bestand bevat de oorspronkelijke ruwe en onbewerkte gegevens zoals die van de beeldsensor zijn uitgelezen.

Reflectie-scherm

Een reflector is in de basis niet meer of minder dan een object wat gebruikt wordt om licht te weerkaatsen

Ruis Korrelstructuur die in het beeld onstaat bij te hoge ISO-waarden.

Scherptediepte Scherptediepte is de afstand waarbinnen het onderwerp op de foto scherp wordt weergegeven.

Sensor Zie Beeldsensor.

Sky filter Zelfde werking als een UV Filter. Bovendien filtert dit type filter overmatig blauw uit het kleurbereik.

Slaveflitser Losse flitser ter ondersteuning.

Sluitertijd Een foto heeft een bepaalde hoeveelheid licht nodig voor een goed resultaat. De sluitertijd bepaalt hoe lang het licht door de beeldsensor wordt vastgelegd.

sRGB Kleurruimte met een kleiner bereik dan AdobeRGB

Staafflitser Externe flitser die naast de camera is bevestigd.

Statief Is een standaard met drie poten die u onder een (video)cam-era bevestigd, zodat u een basis heeft om stabiele opnamen te kunnen maken. Vooral wanneer de camera foto's moet maken met langere sluitertijden, is een statief onontbeerlijk. Zonder een statief krijgt u bij dergelijke foto's snel bewegingsonscherpte.

Stop De sprong/stap van een sluitertijd naar een hogere of lagere tijd wordt een 'stop' genoemd. Dat geld ook voor het diafragma. De sprong van de ene diafragma-opening naar de volgende of de vorige is ook een stop. Een stop betekent altijd een verdubbeling of halvering.

UV - Filter Voorkomt hinderlijke kleurzweem en wordt veel gebruikt ter bescherming van het onbjectief.

Vignettering Vignettering of lichtafval is het afnemen van de helderheid in de hoeken van een afbeelding of foto, ten opzichte van het midden.

Wifi Draadloze verbinding met een netwerk.

Witbalans-insteling

Met de witbalans zorg u ervoor dat de invloed van de li-chtbronkleur op de kleurweergave van de foto wordt geneutraliseerd. Als u dit niet doet kunnen de foto's in min of meerdere mate een kleurafwijking vertonen (bijvoorbeeld te rood of te blauw).

Colofon

TekstRobert van den EijkLianne van den EijkNico Richie

VormgevingPetra MeerdinkWouter Steller

FotografieRobert van den Eijk E.a.

Copyright 2014 DigiFotoCursus

Internet www.dfcursus.nlTwitter @digifotocursusFacebook digifotocursusE-mail [email protected]

50