toekomstvisie ketelwald zukunft svision ketelwald · 2008. 4. 15. · in einem sonderheft der...

Toekomstvisie Ketelwald Zukunft svision Ketelwald

Toekomstvisie Ketelwald 1

Het project is fi nancieel mogelijk gemaakt dankzij medefi nanciering door het EU-programma INTERREG IIIA van de Euregio Rijn-Waal, het Ministerie van Economische Zaken van de deelstaat Nordrhein-Westf alen en de Nederlandse provincies Gelderland en Limburg.Kofi nanziert durch das EU-Programm INTERREG IIIA der Euregio Rhein-Waal sowie durch das Ministerium für Wirtschaft , Mitt elstand und Energie des Landes Nordrhein-Westf alen und die Provinzen Gelderland und Limburg.

Toekomstvisie Ketelwald Zukunft svision Ketelwald

2007

Zukunft svision Ketelwald2

INHOUD

Voorwoord Vorwort 3

Achtergrond Hintergrund 4Werkwijze Entstehung 7

Toekomstvisie op het Ketelwald Zukunft svision Ketelwald Vroeger Vergangenheit 8Heden Gegenwart 10De Toekomst Zukunft 13Van heden naar toekomst Von jetzt bis zur Zukunft 17 Projectideeën Projektideen 1. Instellen natuurbosreservaten 1. Einrichtung von Waldreservaten 182. Ecologische verbinding natuurbossen 2. Verbund Naturwälder 20 3. Ruimte voor het Edelhert 3. Mehr Raum für den Rothirsch 22 4. Weide- of hoedebos 4. Hudewald 265. Herstelplan Koningsven 5. Pfl ege und Entwicklungsplan Koningsven 29 6. Heideontwikkeling in het Ketelwald 6. Heideentwicklung im Ketelwald 317. Herstel oude rivierarm van de Niers 7. Revitalisierung des Altarmes der Niers 338. Herstel van cultuurhistorische elementen 8. Wiederherstellung von kulturhistorischen Elementen 349. Speelbossen 9. Spielwälder 3610. Wandelkaart Ketelwald 10. Wanderkarte Ketelwald 3811. De Edelhertt rail 11. Der Rothirschtrail 39

Gebiedsbeschrijving Gebietsbeschreibung Geologie en prehistorie Geologie und Frühgeschichte 42Geschiedenis Die Geschichte des Ketelwaldes 44Wett elijke status van natuurbescherming Schutzgebiete im Ketelwald 52Bodem Boden 54Water Feuchtgebiete 56Eigendom Eigentumsverhältnisse 58Huidige natuurwaarden van het Ketelwald Die heutigen Naturschätze des Ketelwaldes 60

Lijst van deelnemers aan workshops en gesprekken Liste der Teilnehmer an Workshops und Gespräche 68Literatuur Literatur 69Colofon Impressum 70

INHALT


VOORWOORD

Bijna tien jaar geleden heeft een groepje natuurliefh ebbers uit het Rijk van Nijmegen het initiatief genomen om het Ketelwald-concept te ontwikkelen. Door het Nederlands-Duitse bosgebied tussen Nijmegen en Kleef als een geheel te beschouwen, en daar het bosbeheer op af te stemmen, zouden de natuurwaarden van het gebied sterk kunnen toenemen, zo was hun idee. Het initiatief is aangeslagen en heeft in 2004 geresulteerd in het INTERREG-project “Ketelwald – Natuur over grenzen heen”. Daarin werken enkele grote boseigenaren samen en nemen ze een aantal concrete maatregelen om de biodiversiteit in het gebied te vergroten.

Voor u ligt de Toekomstvisie op het Ketelwald die in het kader van het INTERREG-project is opgesteld. Het is een pleidooi voor een meer natuurlijke ontwikkeling van het bos. Met een oppervlakte van 9.000 ha, een rijke cultuurhistorie en een grote verscheidenheid in biotopen heeft het Ketelwald alles in zich om uit te groeien tot een ecologisch waardevol natuurgebied. Waar het ook voor de mens goed toeven is.

Maar dat gaat niet vanzelf. Een doelgerichte aanpak en samenwerking is noodzakelijk. Dat is niet alleen een zaak van de boseigenaren, ook van andere relevante actoren wordt medewerking gevraagd. Kwesties als wildbeheer, robuuste verbindingen en houtproductie overstijgen het lokale en regionale niveau en vereisen nadrukkelijk betrokkenheid van overheden en andere partijen.

Behalve een inspirerende schets van hoe aantrekkelijk en waardevol het Ketelwald zou kunnen worden bevat deze brochure ook voorstellen voor vervolgprojecten. Ze zijn tot stand gekomen in overleg met tal van deskundigen op het terrein van natuurbeheer, cultuurhistorie en natuurgerichte recreatie. Het zijn concrete stappen in de realisatie van de toekomstvisie. Deze brochure is dan ook vooral bedoeld als een uitnodiging aan eigenaren, terreinbeheerders, bestuurders, landbouworganisaties en andere belanghebbenden om voortvarend met ons samen te werken aan de verwezenlijking van een mooie toekomst van het Ketelwald.

Jeanett e van der VegtVoorzitt er Werkgroep Milieubeheer Groesbeek

VORWORT

Vor fast zehn Jahren hat eine Gruppe Naturliebhaber aus dem Reich von Nimwegen die Initiative zur Entwicklung des Ketelwald-Projektes ergriff en. Indem der deutsch-niederländische Wald zwischen Nimwegen und Kleve als Einheit gesehen wird und der Waldbau darauf abgestimmt wird, kann der Wert der Natur gesteigert werden. So war ihre Idee. Die Initiative hat gezündet und 2004 zum INTERREG-Projekt „Ketelwald – Natur über Grenzen hinweg“ geführt. Darin arbeiten einige große Waldbesitzer zusammen und ergreifen Maßnahmen um die Artenvielfalt im Gebiet zu vergrößern.

Vor Ihnen liegt das erste Konzept der Ketelwald-Zukunft svision, das im Rahmen des INTERREG-Projektes angefertigt wurde. Es ist ein Plädoyer für eine natürlichere Entwicklung des Waldes. Mit rund 9.000 ha Fläche, einer reichen Kulturhistorie und einer großen Vielfalt an Lebensräumen bringt der Ketelwald alles mit, um sich zu einem ökologisch bedeutsamen Naturgebiet zu entwickeln, in dem es sich auch für den Menschen gut leben lässt.

Aber das geschieht nicht von selbst. Eine zielgerichtete Initiative und Zusammenarbeit ist notwendig. Das ist nicht allein die Sache der Waldeigentümer, auch die Mitarbeit anderer wichtiger Akteure ist gefragt. Fragen des Wildschutzes, des Biotopverbundes und der Holzproduktion übersteigen das lokale und regionale Niveau und erfordern die Beteiligung der Behörden und anderer Parteien.

Außer einer anregenden Skizze, wie att raktiv und wertvoll der Ketelwald werden kann, umfasst diese Broschüre auch die Präsentation von Folgeprojekten. Sie sind durch das Zusammenwirken einer großen Zahl von Fachleuten für Naturschutz, Kulturhistorie und naturnahe Erholung zustande gekommen. Es sind konkrete Schritt e zur Realisierung der Zukunft svision. Diese Broschüre ist damit als Einladung an Grundbesitzer, Bewirtschaft er, Verwaltungen, Landwirtschaft sorganisationen und andere Interessenten gedacht, mit uns zusammen an der Verwirklichung einer schönen Zukunft zu arbeiten.

Dr. Volkhard WilleVorsitzender NABU-Naturschutzstation e.V. in Kranenburg


ACHTERGROND

Op 9 juni 2000 vond in Hotel De Wolfsberg te Groesbeek een bijeenkomst plaats met eigenaren, beheerders en overheidsinstanties over het idee van een grensoverschrijdend natuurpark in de regio tussen Nijmegen en Kleve. Het initiatief voor deze workshop was afk omstig van een groepje enthousiaste, betrokken en deskundige natuurliefh ebbers die in hun vrije tijd, sommige al tientallen jaren, actief waren met veldonderzoek in de bossen op de stuwwal. Naar hun overtuiging zou het bosgebied veel aan natuurwaarden kunnen winnen door een betere samenwerking tussen de eigenaren. Gemeenschappelijk bosbeheer zou meer ruimte kunnen bieden voor het realiseren van ecologische doelstellingen. En daarin zou ook het groot wild een plaats moeten krijgen. In de workshop brachten ze deze ideeën voor het eerst naar buiten. De reacties waren voorzichtig positief. De kiem was gelegd.

In een themanummer van tijdschrift De Nieuwe Wildernis (2001, jaargang 6, nr 21-22) werd het idee van een aaneengesloten natuurgebied verder onderbouwd. De initiatiefgroep vatt e daarna het plan op om een visie op het Ketelwald te formuleren, waarmee niet alleen de basis gelegd zou worden voor concrete projecten, maar waarin een aantal van die projecten concreet beschreven zou worden. Tegelijkertijd liep het project “Actie Groene Band – Natuur zonder grenzen in Europa” van NABU en Natuurmonumenten. Doel daarvan was om de natuurgebieden aan beide zijden van de grens te inventariseren en natuurbeschermers aan beide zijden van de grens met elkaar in contact te brengen ten behoeve van toekomstige grensoverschrijdende natuurprojecten.

Het contact met NABU en Natuurmonumenten, en later met Forstamt Kleve, resulteerde in een projectaanvraag bij de Euregio Rijn-Waal, de deelstaat Nordrhein-Westf alen en de provincies Gelderland en Limburg. In 2004 werd de aanvraag van het project ‘Ketelwald – Natuur over grenzen heen’ door alle partijen gehonoreerd en kon in de periode tot eind 2007 een zestal deelprojecten worden uitgevoerd. Deze zes projecten zijn:

1. Inrichting van een ecologische verbindingszone St. Jansberg – ReichswaldDe verbinding tussen het Nederlandse bos en het Duitse Reichswald is maar 200 meter breed. Bovendien vormen de zeer steile bermen van de diep ingesneden weg tussen Grafwegen en Milsbeek een bijna onneembare barrière voor niet-vliegende dieren. Om een betere aansluiting tussen beide bosgebieden mogelijk te maken wordt iets hogerop een bredere, gelijkvloerse verbinding gemaakt. Op voormalige landbouwgrond worden bosschages aangeplant en

HINTERGRUND

Am 9. Juni 2000 fand im Hotel De Wolfsberg eine Zusammenkunft mir Landbesitzern, Landnutzern und Verwaltungen statt , um über die Idee eines grenzübergreifenden Naturparks zwischen Nimwegen und Kleve zu beraten. Die Initiative zu diesem Workshop ging von einer kleinen Gruppe begeisterter, sachkundiger Naturliebhaber, die in ihrer Freizeit, zum Teil schon seit Jahrzehnten, die Natur der Wälder auf der Stauchmoräne untersuchten. Nach ihrer Überzeugung konnte die Natur durch eine bessere Zusammenarbeit der Waldbesitzer viel an Wert gewinnen. Eine abgestimmte Bewirtschaft ung des Waldes soll Naturschutzzielen mehr Raum geben. Darin sollen auch die großen Wildtiere einen Platz erhalten. Auf diesem Workshop trugen sie ihre Ideen zum ersten Mal in die Öff entlichkeit. Die Reaktionen waren vorsichtig positiv. Der Keim war gelegt.

In einem Sonderheft der Zeitschrift De Nieuwe Wildernis (2001, Jahrgang 6, Nr. 21-22) wurde die Idee eines einheitlichen Naturgebietes weiter ausgebreitet. Die Initiativgruppe fasste danach den Plan, eine Vision für den Ketelwald zu formulieren, worin nicht nur die Basis für Projekte gelegt werden sollte, sondern eine Anzahl davon auch konkret beschrieben werden sollte. Gleichzeitig lief das Projekt von NABU und Natuurmonumenten „Aktion Grünes Band – Natur ohne Grenzen in Europa“. Dessen Ziel war es den Naturraum auf beiden Seiten der Grenze nach möglichen grenzüberschreitenden Naturprojekten zu durchleuchten und Naturschützer von beiden Seiten der Grenze miteinander ins Gespräch zu bringen.

Der Kontakt mit der NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten und später dem Forstamt Kleve führte zu einem Projektantrag bei der Euregio Rhein-Waal, dem Bundesland Nordrhein-Westf alen und den Provinzen Gelderland und Limburg. 2004 wurde dem Antrag von allen Parteien zugestimmt und bis 2007 konnten sechs Teilprojekte realisiert werden. Diese sind:

1. Einrichtung einer ökologischen Verbindungszone St. Jansberg – ReichswaldDie Verbindung zwischen dem niederländischen Wald und dem deutschen Reichswald ist gerade 200 m breit. Außerdem bilden steile Böschungen der tief eingeschnitt enen Straße für

nicht-fl iegende Tiere fast unüberwindbare Hindernisse. Um eine bessere Verbindung zwischen den beiden Wäldern zu ermöglichen, wird etwas oberhalb, ebenerdig eine breitere Verbindung angelegt. Auf der ehemaligen Landwirtschaft sfl äche werden Wäldchen angepfl anzt, so dass eine breite Verbindungszone von 500 m entsteht. Diese Verbindung ist ein Teil der „robuuste

Om het Reichswald met de St. Jansberg verbinden zal deze opgekochte landbouwgrond in-gericht gaan worden als robuuste ecologische verbindingszone (ambitieniveau Edelhert). Um den Reichswald mit dem St. Jansberg zu verbinden soll dieser aufgekaufte Acker zu einer „robusten Verbindung“ entwickelt werden.


Ligging van de deelprojecten van het INTERREG-project “Ketelwald – Natuur over grenzen heen”1. Inrichting van een ecologische verbindingszone St. Jansberg – Reichswald2. Ecologische koppeling Koningsven – Reichswald3. Observatieplaatsen edelherten4. Verkeerslachtoffers onder wild verminderen

Lage der Teilprojekte des INTERREG-Projektes “Ketelwald – Natur über Grenzen hinweg”1. Einrichtung einer ökologischen Verbindungszone St. Jansberg – Reichswald2. Ökologische Verknüpfung Koningsven – Reichswald3. Beobachtungsmöglichkeit Rothirsche4. Wildunfälle vermindern

2

3

42

2

1

Zukunft svision Ketelwald6ecologische verbinding“, die von Oostvaardersplassen über die Veluwe, den Ketelwald und die Maasdünen zur Eifel verläuft .

2. Ökologische Verbindung Koningsven – ReichswaldAm Südrand des Reichswaldes liegt das frühere Koningsven. Durch den vorhandenen Übergang von nass zu trocken ist der potentielle Naturschutzwert hoch. Dieser Streifen wird an den Reichswald angeschlossen, wobei der Feldschutzzaun stellenweise abgesenkt wurde. Gleichzeitig wurde das Koningsven umzäunt. Das ist ein erster Ansatz dem natürlichen Wanderverhalten des Rothirsches entgegenzukommen, wonach dieser gerne waldfreie, feuchte Nahrungsgebiete aufsucht. Außerdem wurde der Südrand des Reichswaldes stellenweise zurückgenommen um den Resten von Heide mehr Platz zu geben.

3. Beobachtungsmöglichkeit RothirschUm Wildtiere beobachten zu können, wurde ein Beobachtungsstand in einem Gebiet angelegt, wo im September die Rothirsche ihre Brunft austragen. Um den Tieren Ruhe zu geben, werden in der Umgebung die Besucher um die Einstandsgebiete herumgelenkt und die Jagd eingestellt.

ontstaat een eff ectieve verbindingszone van 500 m breed. De zone maakt onderdeel uit van de robuuste ecologische verbinding die loopt vanaf de Oostvaardersplassen, via de Veluwe, Ketelwald en Maaswoud naar de Eifel. 2. Ecologische koppeling Koningsven – ReichswaldAan de zuidrand van het Reichswald ligt het voormalige Koningsven. Door de aanwezige droog-nat gradiënt is de

potentiële natuurwaarde hoog. Deze strook wordt aangesloten op het Reichswald, waarbij het wildraster aan de bosrand ter plekke wordt verlaagd. Gelijktijdig wordt het Koningsven omrasterd. Hiermee wordt een eerste aanzet gegeven voor het natuurlijke gedrag van edelherten om naar vochtige grazige voedselgebieden te trekken. Daarnaast wordt de zuidrand van het Reichswald opgeschoond om de heide, die daar plaatselijk nog fragmentarisch aanwezig is, weer een kans te geven.

3. Observatieplaatsen edelhertenOm wild te kunnen observeren worden in het Reichswald observatieplaatsen aangelegd. Dit zal gebeuren op plaatsen waar in september edelherten burlen. Om de dieren rust te geven vindt ‘bezoekersgeleiding’ plaats en wordt op deze locaties de jacht beëindigd.

4. Verkeerslachtoff ers onder wild verminderenOp de twee doorgaande verkeerswegen door het Reichswald vallen jaarlijks ongeveer 40 slachtoff ers onder het groot wild. Met de aanleg van een infrarood waarschuwingssysteem wordt getracht dit aantal, persoonlijke schade en blikschade aan auto’s bij een van die wegen te verminderen. De weg worden hierbij afgerasterd op een ongeveer 250 m lange ‘oversteekplaats’ na. Daar worden in verbrede bermen van de weg sensoren geplaatst. Wanneer een dier de weg over wil steken, gaan waarschuwingsborden oplichten, zodat automobilisten hun snelheid kunnen aanpassen.

5. ‘Toekomstvisie Ketelwald – Programma voor het bos tussen Nijmegen en Kleef’Deze publicatie maakt een beschrijving van het Ketelwald en geeft een visie op de toekomst. Ook wordt een aantal vervolgprojecten ten behoeve van natuur, cultuurhistorie en bezoekers beschreven. Zo wordt ook na 2007, wanneer de projecten zijn afgerond, voor continuïteit gezorgd.

6. Monitoring en voorlichtingOm te kunnen beoordelen of de projecten succesvol verlopen vindt monitoring plaats. Dat geldt vooral voor de herinrichting van de zuidrand van het Reichswald. Behalve de ontwikkeling van de vegetatie worden ook populatieveranderingen bij bijen, sprinkhanen en reptielen onderzocht. Daarnaast zal gedurende de looptijd van het project voorlichting plaatsvinden, onder andere via de website www.ketelwald.nl of .de, maar ook door het geven van lezingen en excursies.

Door een deel van het Koningsven te omrasteren kunnen nu edelherten vanuit het Reichswald Nederlands grondgebied betreden om er te foerageren. Da ein Teil des Koningsvens einge-zäunt ist, können jetzt Rothirsche aus dem Reichswald niederländischen Boden zum Äsen betreten.

4. Wildunfälle vermindernAuf zwei Straßen, die den Reichswald durchqueren, gibt es jährlich ungefähr 40 Wildunfälle. Mit dem Bau einer elektrischen Warnanlage soll diese Zahl und die Menschen- und Blechschäden an einer Straße vermindert werden. In dem Bereich, in dem Wildtiere die Straße überqueren, wurden Lichtschranken installiert. Immer wenn ein Tier die Straße queren will, gehen Warnsignale für den Autofahrer an, so dass dieser seine Geschwindigkeit anpassen kann.

5. „Zukunft svision Ketelwald – Programm für den Wald zwischen Nimwegen und Kleve“Diese Publikation gibt eine Beschreibung des Ketelwaldes und eine Vision der Zukunft . Es werden auch einige Folgeprojekte beschrieben, die sich der Natur, der Kulturgeschichte und den Besuchern dieses Gebietes widmen. Damit wird auch nach 2007, wenn das Projekt abgelaufen ist, für Kontinuität gesorgt.

6. Monitoring und Öff entlichkeitsarbeitUm den Erfolg der Projekte messen zu können, wird ein so genanntes Monitoring durchgeführt. Das betrifft vor allem die Gestaltung des Südrandes des Reichswaldes. Außer der Veränderung der Vegetation, werden auch Populationsveränderungen der Heuschrecken, der Wildbienen und der Reptilien untersucht. Außerdem soll die Öff entlichkeit während der Laufzeit des Projektes unter anderem über die Internetseite www.ketelwald.de oder .nl, aber auch über Vorträge und Exkursionen informiert werden.


WERKWIJZE

Deze brochure is het resultaat van deelproject 5.

Omdat een ambitieus project als het Ketelwald alleen kan slagen bij voldoende draagvlak in de samenleving, is al in een vroeg stadium betrokkenheid van wetenschap en beleid bij de totstandkoming van de Toekomstvisie gezocht. In november 2004 is een workshop gehouden met deskundigen op het gebied van natuurbeheer, cultuurhistorie en natuurgerichte recreatie. Aan de hand van de thema’s bosontwikkeling, grote zoogdieren, cultuurhistorie en recreatie, toerisme en educatie is met hen een groot aantal ideeën voor vervolgprojecten besproken. In vervolggesprekken is met een aantal individuele personen verder van gedachten gewisseld over de kansen en knelpunten van vervolgprojecten.

De contouren van de Toekomstvisie werden langzaam zichtbaar. Het voorlopige resultaat is in een tweede workshop, in juni 2006, voorgelegd aan vertegenwoordigers van eigenaren, beleids- en beheersinstanties, heemkundegroepen en wetenschappers. Daarbij werd vooral aandacht besteed aan de economische kant van recreatieve ontwikkeling van het Ketelwaldconcept. Ook na deze workshop zijn nog individuele gesprekken gevoerd om voorstellen nader uit te werken.

Een lijst van deelnemers aan de workshops en de individuele gesprekken staat op pagina 68.

Het eindresultaat is deze brochure. In het volgende hoofdstuk staat de toekomstvisie geformuleerd, gevolgd door de projectideeën. Een beschrijving van de kernkwaliteiten van het Ketelwaldgebied vindt u in het laatste hoofdstuk.

ENTSTEHUNG

Diese Broschüre ist das Ergebnis von Teilprojekt 5.

Da ein so ehrgeiziges Unterfangen wie das Ketelwald-Projekt nur mit ausreichender Unterstützung der Gesellschaft funktionieren kann, wurde schon in einem frühen Stadium Wissenschaft und Verwaltung beim Zustandekommen der Zukunft svision gesucht. Im November 2004 wurde ein Workshop mit Fachleuten aus den Gebieten Naturschutz, Kulturhistorie und naturorientierte Erholung abgehalten. Anhand der Th emen Waldentwicklung, Großsäuger, Kulturhistorie und Erholung, Tourismus und Bildung ist mit Ihnen eine große Zahl Ideen für Folgeprojekte besprochen worden. In Folgegesprächen wurde mit einer Anzahl einzelner Personen Gedanken zu Problemen und Chancen dieser Folgeprojekte ausgetauscht.

Die Umrisse der Zukunft svision wurden langsam sichtbar. Das vorläufi ge Ergebnis war ein zweiter Workshop im Juni 2006, der mit Grundbesitzern, Behörden, Verbänden, Heimatvereinen und Wissenschaft lern abgehalten wurde. Dabei kam besonders der ökonomischen Seite der Entwicklung des Erholungspotentials des Ketelwaldes viel Aufmerksamkeit entgegen. Auch nach diesem Workshop wurden noch Einzelgespräche geführt um die Vorstellungen weiter auszuarbeiten.

Eine Liste der Teilnehmer der beiden Workshops und Einzelgesprächen steht auf Seite 68.

Das Endergebnis ist diese Broschüre. Im folgenden Kapitel ist die Vision ausformuliert, gefolgt von den Projektideen. Eine Beschreibung der wichtigsten Qualitäten des Ketelwaldes fi nden Sie im letzten Kapitel.


ZUKUNFTSVISION KETELWALD

VERGANGENHEITAus der Vergangenheit lernen…

1869 wurde das letzte Stück Urwald der Niederlande, der 8000 Jahre alte Beekbergerwald, gefällt. Es war die Zeit, als sich Kultur und Natur in der Erlebniswelt der Menschen unversöhnlich gegenüber standen. Die wilde Natur sollte kultiviert werden. Das soll aber nicht heißen, dass die Natur keinen Eindruck hinterließ. Der Beekbergerwald ist gut beschrieben, die Natur war dort großartig und wies einen kaum vorstellbaren Artenreichtum auf. Sogar der Unternehmer, der den Wald einschlug, war von seiner Schönheit und den majestätischen Bäumen beeindruckt. Dennoch protestierte niemand gegen den Kahlschlag, auch nicht die Naturkundler, die den Reichtum dieses Waldes gut kannten und ihn beschrieben hatt en. Naturschutz gab es auch noch nicht. Nur der Botaniker Frederik von Eeden, der Vater des bekannten Schrift stellers, bedauerte 1886 –freilich zu spät- dass man den Wald eigentlich als Naturdenkmal hätt e bewahren müssen, ebenso wie alte Gebäude bewahrt werden.

Die Forstwirtschaft im Ketelwald hat lange Zeit ausschließlich im Dienst der Wirtschaft und der Jagd gestanden. Nachdem im Mitt elalter der ursprüngliche Urwald durch fortschreitende Fällungsaktionen und Beweidung zu Heide und Niederwald verkam, begann im 18. Jahrhundert Wiederauff orstung im großen Stil. Dabei wurden nichtheimische Nadelbaumarten wie Kiefer, Fichte, Lärche und Douglasie verwendet. Bis heute besteht ein Großteil des Ketelwalds aus Nadelbäumen. Dies bringt auch Nachteile mit sich. Durch die immergrünen Nadeln an den Bäumen, die ganzjährig Niederschläge auff angen, erreicht weniger Niederschlag den Waldboden als im Laubwald. Daraus folgt eine Austrocknung des Bodens. Hinzu kommt, dass Nadelbäume doppelt so viele Schadstoff e aus der Luft auskämmen wie Laubbäume. Dies führt zu einer verstärkten Anhäufung von Stickstoff aus der Massentierhaltung und aus dem Verkehr.

TOEKOMSTVISIE OP HET KETELWALD

VROEGERLessen trekken uit het verleden....

In 1869 werd het laatste oerbos van Nederland gekapt, het 8.000 jaar oude Beekbergerwoud. Het was in de tijd dat cultuur en natuur in de beleving van mensen lijnrecht tegenover elkaar stonden. Wilde natuur moest in cultuur worden gebracht. Dat wil niet zeggen dat de natuur geen indruk maakte. Het Beekbergerwoud is goed beschreven, de natuur was er groots en onvoorstelbaar soortenrijk. Zelfs de aannemer die het woud sloopte was getroff en door haar schoonheid en majestueuze bomen. Toch protesteerde niemand tegen de kap, ook niet de natuurvorsers die de rijkdom van het gebied goed kenden en hadden beschreven. Natuurbescherming bestond nog niet. Alleen de botanicus Frederik van Eeden, vader van de bekende gelijknamige schrijver, verzuchtt e in 1886 -te laat- dat men het bos eigenlijk als natuurmonument had moeten bewaren, zoals oude gebouwen worden bewaard.

Het bosbeheer in het Ketelwald heeft lange tijd alleen ten dienste gestaan van de economie en de jacht. Nadat het oorspronkelijke oerloofb os in de middeleeuwen door toenemende kap- en begrazingsdruk langzaam degenereerde tot heidevelden en hakhout, vond vanaf de 18de eeuw op grote schaal herbebossing plaats. Daarbij werden uitheemse naaldhoutsoorten zoals Grove den, Fijnspar, Lork en Douglas gebruikt. Nog steeds bestaat het overgrote deel van het Ketelwald uit naaldbos. Daaraan zitt en nadelen. Door het jaarrond aanwezig zijn van naalden aan de bomen bereikt jaarlijks maar zo’n 400 mm regenval de bodem, met verdroging tot gevolg. Daarnaast vangen naaldbomen luchtvervuiling dubbel zo effi ciënt op als loofb omen. Dat leidt tot versterkte depositie van meststoff en uit de landbouw en verzurende stoff en van verkeer en industrie.

Vanuit hetzelfde rationele denken is ongeveer 200 jaar geleden in het Reichswald, met zijn eeuwenoude kronkelende wegen en paden, een rechthoekig wegennet aangelegd. Voor de bosrand geldt hetzelfde. Van nature of bij kleinschalige menselijke beïnvloeding vertonen bosranden een grillig verloop, maar de

Nat oerbos; zo zal het Beekber-ger Woud eruit hebben gezien. Urwald auf feuchtem Boden; so könnte der Beekberger Wald ausgesehen haben.

Eind 19de eeuw zijn de oude “Jagen” in het Reichswald verkleind tot een grootte van 28 ha. End des 19. Jh. wurden die alten Jagen im Reichswald auf eine Größe von etwa 28 ha verkleinert.

Toekomstvisie Ketelwald 9door de mens planmatig aangelegde bosranden hebben allemaal kaarsrechte lijnen en rechte hoeken. Dat geeft een onaantrekkelijk beeld.

Menselijke ingrepen in de natuur waren niet altijd negatief. Vaak had de mens een verrijkende invloed op de natuur en ontstonden nieuwe ecosystemen. Dat gebeurde vooral bij ingrepen die langdurig werden herhaald. Heide, hakhoutbos en blauwgraslanden zijn voorbeelden van halfnatuurlijke biotopen. Ze zijn door invloed van de mens ontstaan en blijven ook alleen in stand door toedoen van de mens. Zo zijn er in het Groesbeeks bos enkele kleinschalige leemwinningen, waarin bijzondere planten voorkwamen die verdwenen nadat de winning gestaakt werd en de leemkuilen dichtgroeiden. Ook heide en blauwgraslanden verbossen bij achterwege blijven van beheer en van het bestaan van weide- en hoedebos zijn alleen voor het geoefende oog nog de relicten zichtbaar.

In de 20ste eeuw werd de invloed van de mens op de natuur grootschalig en overheersend. In korte tijd verdween de variatie in het landschap door modernisering van landbouwmethoden. Natt e gebieden werden ontwaterd, schrale gronden werden bemest met kunstmest, houtwallen en struweel werden gerooid. In ruilverkavelingen maakte het gevarieerde, kleinschalige landschap plaats voor een economisch landschap van rechte landbouwpercelen, wegen en watergangen. Het gevolg is een enorme verarming van de variatie in ecosystemen. Een beperkt aantal planten- en diersoorten domineert in deze genivelleerde omstandigheden, ten koste van talloze andere soorten die zeldzaam worden of zelfs uitsterven.

Blauwgraslanden in De Bruuk Pfeifengras-Wiesen in De Bruuk

Bekken van Groesbeek:De natuurlijke variatie is in het landbouwgebied sterk afgeno-men. Becken von Groesbeek: Die Vielfalt hat in der landwirt-schaftlich genutzten Fläche stark abgenommen.

Aus dem gleichen wirtschaft lichen Denken heraus wurde vor ca. 200 Jahren im Reichswald mit seinen ursprünglich gewundenen Wegen und Pfaden ein rechteckiges Wegenetz angelegt. Für den Waldrand gilt das gleiche. Von Natur aus bzw. bei sehr alten Waldrändern haben diese einen unregelmäßigen Verlauf, während die jüngst vom Menschen festgelegten Waldränder allesamt gerade Linien und rechte Winkel aufweisen. Das reduziert den Erlebniswert der Landschaft .

Menschliche Eingriff e in der Natur waren nicht immer nachteilig. Manchmal hatt e der Mensch einen bereichernden Einfl uss auf die Natur und neue Ökosysteme wurden geschaff en. Dies geschah vornehmlich bei Eingriff en, die über lange Zeit stets wiederholt wurden. Heide, Niederwald und Pfeifengras-Wiesen sind ein Beispiel für halbnatürliche Ökosysteme. Sie sind unter Einfl uss des Menschen entstanden und werden auch nur durch menschliches Eingreifen in Stand gehalten. So gibt es im Groesbeeker Wald einige kleine Lehmgruben, in denen besondere Pfl anzen wuchsen. Diese verschwanden jedoch nach Beendigung der Abgrabungen, während die Gruben wieder zu wuchsen. Auch Heiden und Pfeifengras-Wiesen verbuschen, wenn die Pfl ege nicht weiter geführt wird und von den Weide- und Hudewäldern sind nur noch mit geübtem Auge Reste erkennbar.

Im 20. Jahrhundert nahm der Mensch großräumig und übermäßig Einfl uss auf die Natur. In kurzer Zeit verschwand die Vielfalt der Landschaft durch die Modernisierung der landwirtschaft lichen Methoden. Feuchtgebiete wurden entwässert, magere Böden wurden mit Kunstdünger bearbeitet, natürliche Hindernisse und Sträucher wurden entf ernt. Als Folge der Flurbereinigungen, musste die vielfältige, in kleine Flächen eingeteilte Landwirtschaft einer ökonomisch orientierten Landwirtschaft mit gradlinigen Parzellen, Wegen und Wasserläufen weichen. Die Folge ist eine sehr starke Verarmung des Landschaft sbildes. In diesem gleichmachenden System herrscht eine beschränkte Anzahl von Tier- und Pfl anzenarten vor. Dies geschieht auf Kosten zahlloser anderer Arten, die allmählich selten werden oder gar aussterben.



HEDENHet moet beter......

De werkgroep Ketelwald, waarin het Regionalforstamt Niederrhein, de NABU-Naturschutzstation Kranenburg, de Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, Vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer zitt ing hebben, wil:

* meer hoogwaardige natuur in de regio voor mens en natuur* integratie van functies als houtproductie en recreatie* rekening houden met cultuurhistorie.

Steeds meer mensen beseff en dat mens en natuur onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De mens maakt deel uit van de natuur. Misschien daardoor weet de natuur ons telkens te verwonderen. We worden geraakt door haar schoonheid en vele verschijningsvormen. Gebergten en bossen zijn geliefde vakantiebestemmingen. Maar ook dichter bij huis zoeken mensen de natuur op, om er te recreëren, te sporten of tot rust te komen. In het Ketelwald, dat in de directe nabijheid van de steden Nijmegen en Kleve ligt, zou meer op deze tendens ingespeeld kunnen worden. Zonder grootschaligheid te bevorderen is er zeker nog ruimte voor een betere economische ontwikkeling van de recreatieve en toeristische potenties van het gebied.

In verbetering van het bosbeheer kan enorme winst behaald worden in het Ketelwald. Daarbij staan oorspronkelijkheid en biodiversiteit voorop. Met een omvang van 9.000 ha is het Ketelwald groot genoeg om er verschillende vormen van beheer te voeren: van nietsdoen, af en toe ingrijpen tot sterk ingrijpen. Zolang het mott o “overal anders, maar wel steeds hetzelfde” maar wordt toegepast, want dat levert de grootste biodiversiteit

op. Delen van het bos zouden we de kans moeten geven om stokoud te worden, zodat we kunnen ervaren hoe een oerbos eruitziet. Andere delen zouden door uitgekiende begrazing met vee omgevormd kunnen worden tot een parkachtig hoedebos met enorme breedkronige eiken en beuken. In Duitsland worden dergelijke bossen niet voor niets soms ‘Paradies’ of ‘Urwald’


GEGENWARTEs muss besser werden...

Die Arbeitsgemeinschaft Ketelwald, bestehend aus dem staatlichen Regionalforstamt Niederrhein, der NABU-Naturschutzstation Kranenburg, der Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, Natuurmonumenten und Staatsbosbeheer, will:

* mehr hochwertige Natur in der Region für Mensch und Natur* Integration von Funktionen wie Holzgewinnung und Erholung* Berücksichtigung der Kulturgeschichte.

Immer mehr Menschen erkennen, dass Mensch und Natur unwiderrufl ich miteinander verbunden sind. Der Mensch ist Teil der Natur. Dadurch vielleicht vermag die Natur uns immer wieder zu überraschen. Wir werden berührt durch ihre Schönheit und durch ihre vielen verschiedenen Erscheinungsformen. Gebirge und Wälder sind beliebte Ferienziele. Aber auch dicht bei uns zu Hause sucht der Mensch die Natur, sei es um sich zu erholen, Sport zu treiben oder um einfach zur Ruhe zu kommen. Auch im Ketelwald, der in unmitt elbarer Nähe der Städte Nimwegen und Kleve liegt, sollte man auf diese Entwicklung achten. Auch ohne Förderung von Großprojekten besteht sicherlich noch Raum für ökonomische Entwicklung des Erholungs- bzw. touristischen Potentials der Region. Durch die Verbesserung des Waldbaus kann im Ketelwald ein enormer Fortschritt verbucht werden. Dabei stehen Ursprünglichkeit und Artenvielfalt an erster Stelle. Bei einer Ausdehnung von 9.000 ha kommen im Ketelwald verschiedene Formen der Bewirtschaft ung und Pfl ege vor – vom „Nichts tun“ über gelegentliche Pfl egeeingriff e bis hin zur konzentrierten Nutzung. Solange das Mott o „überall verschieden, aber immer wieder dasselbe“ Anwendung fi ndet, ergibt dies die größte Artenvielfalt. Wir sollten Teilen des Waldes die Möglichkeit geben uralt zu werden, damit wir einen Eindruck bekommen, wie Urwald aussehen könnte. Andere Teil sollten durch eine angemessene Beweidung zu einem parkähnlichen Hudewald mit breitkronigen Eichen und Buchen umgewidmet werden. In Deutschland werden

Sprookjesachtige bomen in het Borkener Paradies Märchenhafte Bäume im Borkener Paradies

Wandelen in het bos Wandern im Wald


genoemd. Ook voor heide en hakhout, voorbeelden van sterk ingrijpen, moet een plaats worden ingeruimd.

Bij de keuze van beheer en inrichting speelt cultuurhistorie een belangrijke rol. Veel vroegere ingrepen in het bos hadden

een verrijkende invloed op de biodiversiteit. Denk maar aan hoedebossen, heidevelden, leemkuilen, wallen en sprengen. Bovendien vertellen ze iets over de geschiedenis van het bos. Zo zou ook een bosbessenrijk naaldbos een plek kunnen krijgen in het gebied. De Blauwe bosbes verdwijnt nu in snel tempo uit het Ketelwald door natuurlijke successie en het achterwege blijven van adequaat beheer. Waar mogelijk zou het beheer met een economische functie gecombineerd kunnen worden om de haalbaarheid te vergroten. Teruggrijpen naar het verleden kan in de toekomst iets nieuws opleveren. Niet door introductie van middeleeuwse toestanden, maar door een combinatie van historische elementen met moderne inzichten en technologie.

BosbessenbosHeidelbeerenwald

Wild zwijn in ReichswaldWildschwein im Reichswald

derartige Wälder nicht umsonst manchmal „Paradies“ bzw. „Urwald“ genannt. Auch für Heide und Niederwald, Beispiele für starke Nutzungen der Vegetation, müssen Flächen gefunden werden.

Bei der Wahl der Betreuungsform und Eingriff e spielt die Kulturgeschichte eine wichtige Rolle. Viele frühere Eingriff e hatt en einen bereichernden Einfl uss auf die Artenvielfalt. Man denke nur an den Hudewald, die Heidefl ächen, Lehmgruben, Wälle und Brunnen. Ferner erzählen sie uns etwas über die Geschichte des Waldes. So sollte auch ein heidelbeerreicher Nadelwald seinen

Wo sind die Heidelbeeren geblieben?

Heidelbeerbestände entstanden aus Heideaufforstungen mit Kiefern, als die Bestände mit zunehmendem Alter immer mehr aufl ichteten. Sicher hat die damalige intensive Nutzung allen toten Holzes und ev. sogar der Streu den Säurezeiger Heidekraut begünstigt. Diese besonderen Wälder lieferten damals vielen armen Familien ein kleines Zubrot über den Verkauf der gesammelten Heidelbeeren. Generationen von Schulkindern aus den Dörfern rund um den Wald bescherten sie Unterrichtsbefreiung damit sie den ganzen Tag Heidelbeeren sammeln konnten. Das heutige Verschwinden dieser Wälder hat verschiedene Ursachen:• Die Anreicherung der Wälder mit Laubbäumen: Falllaub kompensiert die

Säure der Nadelstreu teilweise.• Mit dem Reisig bleiben heutzutage auch viele Nährstoffe im Wald, was

Konkurrenzpfl anzen der Heidelbeere begünstigt.• Durch Kalkungen wurde im Reichswald der Versauerung durch den

Sauren Regen entgegengewirkt.• Die bedeutendste Ursache liegt jedoch

in der Luft: Stickoxyd-Emissionen aus Massen-Tierhaltung und Verkehr sorgen seit wenigen Jahrzehnten für eine erhebliche Düngung der Wälder. Hierdurch kommt es zu einem massenhaften Auftreten von Brom- und Himbeere, Klett-Labkraut und Brennnessel. Heidelbeere, Harzer Labkraut und Pillen-Segge verschwinden.

Waar zijn de bosbessen gebleven?

Bosbesbestanden ontstonden doordat heide beplant werd met den-nen, die naarmate ze ouder werden meer licht doorlieten. Het intensieve gebruik van het bos waarbij hout werd gesprokkeld en strooisel verzameld was gunstig voor de ontwikkeling van de bosbes. De pluk en verkoop van bessen leverde indertijd voor vele arme gezinnen een noodzakelijke aan-vulling op hun inkomen. Hele generaties schoolkinderen uit omliggende dorpen kregen vervroegd zomervakantie om de hele dag bosbessen te kunnen plukken. Het verdwijnen van dit type bos heeft diverse oorzaken:• De toename van loofhout: de grote bladeren bedekken de

bosbessenstruikjes en leveren minder zuur strooisel dan dennennaalden.

• Er blijft meer hout en strooisel in het bos liggen, waardoor het bos voedselrijker wordt ten gunste van de concurrenten van de bosbes (de bosbes kan goed tegen voedselarmoede).

• Door bekalking (van het Reichswald) is de bodem minder zuur geworden.

• De belangrijkste oorzaak komt uit de lucht: stikstofdepositie vanuit de landbouw en het verkeer. Dit zorgt voor bemesting van de bodem, waardoor stikstofminners zoals bramen, Framboos, Kleefkruid en Brandnetel sterk opkomen en bosbes, Liggend walstro en Pilzegge verdwijnen.

Zukunft svision Ketelwald12Platz im Gebiet bekommen. Die Heidelbeere verschwindet zurzeit rasant aus dem Ketelwald.

Im Ketelwald soll auch Raum sein für Wald zur Holzgewinnung, jedoch sollte diese nicht so intensiv sein, wie es zurzeit der Fall ist. In Bezug auf Holzgewinnung hat der „Produktionslaubwald“ mit Berücksichtigung ökologischer Belange den Vorzug, wobei auch Nadelwald möglich sein sollte.

Größeres Wild wie Hirsche, Wildschweine und Rehe gehören in den Wald. Ihre Bedeutung für den modernen Menschen geht über ihre Rollen als „ Jagdbeute“ bzw. „Schädling“ hinaus. Tiere haben in unserem Umfeld einen eigenen Wert für sich und das Recht, ihr eigenes Leben zu führen. Darum wollen wir, dass auf der niederländischen Seite des Ketelwalds auch Hirsche leben können. Zäune sollen so wenig wie möglich errichtet werden. Die Tiere müssen in der Lage sein, andere Lebensräume aufzusuchen. Hierzu dienen so genannte „robuste“ Verbindungszonen. Darüber hinaus soll die Anwesenheit der Hirsche die Anziehungskraft des Gebietes für Besucher vergrößern und so als Anregung für den Tourismus dienen.

In het Ketelwald moet ook plaats zijn voor productiebos, alleen wat minder prominent dan nu vaak het geval is. Met betrekking tot houtproductie heeft productieloofb os met een zo ecologisch mogelijk beheer de voorkeur, maar ook zal er plaats zijn voor naaldhoutbos.

Groot wild zoals edelherten, wilde zwijnen en reeën hoort in het bos thuis. Hun betekenis voor de moderne mens gaat verder dan die van jachtbuit of schadelijk dier. Dieren hebben in onze beleving een eigen, intrinsieke waarde en het recht om hun eigen leven te leiden. Daarom willen we dat er aan de Nederlandse kant van het Ketelwald ook edelherten kunnen leven. Raster moet zoveel mogelijk worden teruggedrongen. De dieren moeten de mogelijkheid hebben om naar andere leefgebieden te trekken via zgn. robuuste verbindingszones. Bovendien zal de aanwezigheid van het edelhert de aantrekkelijkheid van het bos voor bezoekers vergroten en daarmee een stimulans voor het toerisme kunnen opleveren.

Uitgangspunten

De MensVerantwoordelijkheid van de mens jegens de natuurDe mens kan en mag de rijke natuur benutt en, zolang de soortenrijkdom en identiteit van het landschap voor volgende generaties behouden blijft .

De NatuurLeefruimte voor allenBossen produceren hout en geven ons de lucht om te ademen. Maar ze zijn ook het leefgebied van vele planten en dieren. Natuurlijke bosontwikkeling moet daarom meer ruimte krijgen.

Wilde dierenVrij baan voor natuurlijk gedragDe vrij levende dieren maken een belangrijk deel uit van een levensgemeenschap en van de biologische kringloop. Hindernissen die het natuurlijke gedrag van de dieren beperken moeten zoveel mogelijk worden opgeheven.

GeschiedenisSleutel tot begrip van het hedenIets wat groeit heeft altijd een geschiedenis. De sporen die de mens in het landschap heeft achtergelaten behoren tot ons culturele erfgoed. De conservering van cultuurhistorische landschapselementen draagt bij tot de kennis van onze identiteit.

Ausgangspunkte

Der MenschDer Mensch darf den Reichtum der Natur nutzten, solange Artenvielfalt und die Eigenheit der Landschaft für nachfolgende Generationen erhalten bleiben.

Die NaturLebensräume für alleWälder liefern Holz und schenken uns die Luft zum Atmen. Aber sie sind auch Lebensräume für viele Tiere und Pfl anzen. Der natürlichen Waldentwicklung muss daher mehr Raum gegeben werden.

WildtiereDie in freier Wildbahn lebenden Tiere bilden einen wichtigen Teil einer Lebensgemeinschaft und eines biologischen Kreislaufs. Hemmnisse, die das natürliche Verhalten der Tiere einschränken, müssen -so gut es geht- entf ernt werden.

GeschichteSchlüssel zum Verstehen der heutigen SituationEtwas, was wächst, hat immer eine Geschichte. Die Spuren, die der Mensch in der Landschaft hinterlassen hat, gehören zu unserem Kulturerbe. Der Schutz kultureller Landschaft selemente trägt zur Bewahrung unserer Identität bei.



DE TOEKOMSTHoe het straks zou kunnen zijn

Een zwerft ocht door het Ketelwald van de toekomst Komend vanuit de Maasduinen door een half-open heggenlandschap dat een robuuste verbinding vormt tussen deze bosgebieden, zien we de zuidrand van het Ketelwald als een groene muur voor ons oprijzen. Voordat we het bos bereiken, lopen we eerst door het Koningsven. Het moerassige gebied is tien jaar geleden geheel opnieuw ingericht en het resultaat is verbluff end. Het pad gaat door orchideeënrijke blauwgraslanden met de fraaie Spaanse ruiter, Grote ratelaar en Tormentil. Een pluk Dophei verraadt het heideachtige karakter van dit hooilandtype. Verderop verandert het pad in een smal knuppelpaadje. De bodem wordt drassiger en we ontdekken veenmos. Het vormt karakteristieke bulten en slanken. De groeisnelheid van het veenmos bleek na het plaggen van de voormalige landbouwgronden enorm te zijn. In een paar jaar tijd heeft zich plaatselijk al bijna een halve meter levend hoogveen gevormd. Kraanvogels hebben het gebied ontdekt en strijken er in het voor- en najaar neer. Dit is het domein van de vleesetende Ronde zonnedauw en de Witt e snavelbies. De Veenmosorchis is een weinig opvallende, maar zeer bijzondere soort. Dichter tegen het Ketelwald wordt het nog drassiger en ontstaat een moeras met Riet en Galigaan dat plassen omzoomt. De gele bloempjes van diverse soorten blaasjeskruid, ook een vleesetende plant, steken boven het water uit evenals de fonteinkruiden. Een Grote zilverreiger loopt statig langs de oever. Het knuppelpad stopt abrupt en we lopen via een strookje dophei omhoog naar de droge hei van het Ketelwald dat hier als een strook aan weerszijden van de grensweg de hele zuidrand van het Reichswald omzoomt. Een Gladde slang ligt te zonnen op een oude stobbe. Bij een groepje oude eiken zien we enkele vliegende herten op de stam zitt en. Ze drinken vocht dat uit bastwondjes tevoorschijn komt.

We gaan verder omhoog en bereiken via een berkenbos met een oude dassenburcht een wildweide van waarachter een scherm edelherten, reeën en wilde zwijnen te observeren zijn. Er is momenteel niets te zien. We lopen nu door het bos in noordoostelijke richting. Hier zijn enkele jaren geleden de naaldbomen weggekapt, waardoor de loofb omen die zich al gevestigd hadden tussen de dennen, konden gaan uitdijen. Op de lössrijke bodem vinden we een zich snel uitbreidende populatie bosanemoontjes, Witt e klaverzuring en Slanke sleutelbloem.

Spaanse ruiter Englische Kratzdistel

Grote ratelaarGroßer Klappertopf

Vliegend hert Hirschkäfer


ZUKUNFTWie es bald sein könnte

Ein Streifzug durch den Ketelwald der Zukunft Wenn man von den Maasdünen, eine robuste Verbindung, kommt, sieht man den Südrand des Ketelwalds als grüne Wand vor sich aufsteigen. Bevor wir den Ketelwald erreichen, laufen wir zunächst durch das Koningsven. Das morastige Gebiet wurde vor zehn Jahren völlig verändert, und das Ergebnis ist überraschend. Der Weg läuft über orchideenreiche Pfeifengras-Wiesen mit wunderschönen Englischen Kratzdisteln, Großem Klappertopf und Blutwurz. Ein Büschel Glockenheide verleiht diesem Grünland etwas Heidecharakter. Etwas weiter geht der Weg in einen schmalen Knüppelpfad über. Der Boden wird

mooriger und wir entdecken Torfmoos. Es bildet hier typische Bulte, kleine Hügel. Die Wachstumsgeschwindigkeit des Torfmooses erwies sich nach der Aufgabe des früheren Ackers als sehr hoch. In wenigen Jahren hat sich an Ort und Stelle schon fast ein halber Meter Torf gebildet. Kraniche haben dieses Gebiet für sich entdeckt und lassen sich im Frühjahr und Herbst hier nieder. Dies ist der Herrschaft sbereich des fl eischfressenden Sonnentaus und des Weißen Schnabelrieds. Die Weichständel ist eine unauff ällige, aber sehr seltene Orchideen-Art. Etwas näher zum Ketelwald hin wird folgt ein Sumpf mit Schilf und Deutscher Schneide, welches die Wasserfl ächen säumt. Die gelben Blüten verschiedener Wasserschlauch-Arten, ebenfalls fl eischfressende Pfl anzen, schauen über das Wasser, ebenso wie die der Laichkräuter. Ein Silberreiher läuft mit langen Beinen am Ufer lang. Der Knüppelpfad endet plötzlich und wir gelangen über einen

Streifen Glockenheide zur trockenen Heide, die hier ein Band am Grenzweg am Südrand des Reichwaldes bildet. Eine Schlingnatt er sonnt sich auf einer alten Wurzel. Bei einer Gruppe Eichen sehen wir einige Hirschkäfer auf den Stämmen sitzen. Sie lecken den Saft , der aus einer Verwundung an der Rinde hervortritt .

Wir gehen hoch und erreichen über ein Stück Birkenwald mit einem Dachsbau eine Wildwiese, wo man einige Rothirsche, Rehe und Wildschweine beobachten kann. Im Moment jedoch ist nichts zu sehen. Wir gehen jetzt durch den Wald in nordöstlicher Richtung. Hier wurden vor einigen Jahren die Nadelbäume gefällt, wodurch es möglich war, dass sich die Laubbäume, die zwischen den Kiefern wuchsen, sich ausbreiten konnten. Auf dem lößreichen Boden entdecken wir wachsende Populationen von Buschwindröschen, Wald-Sauerklee und Schlüsselblumen.

Zukunft svision Ketelwald14We vervolgen onze trail en komen bij de Geldenberg, een bosreservaat waar al 60 jaar het beheer van nietsdoen wordt gevolgd. Uit een oorspronkelijk ‘middenbos’ (een bostype waar men na kap overstaanders laat staan voor de verjonging van het bos) dat hier 200 jaar geleden lag, heeft zich via een Eiken-Beukenbos bijna een puur beukenbos ontwikkeld dat zich nu volop in de aft akelingsfase bevindt.

Overal liggen dode bomen waartussen jonge beuken omhoog schieten en zich breed maken. Slechts hier en daar houden nog enkele groepjes oude eiken stand. Doordat zij ouder en daardoor hoger zijn dan de beuken, kunnen zij het winnen van de beuk. Hoewel het aantal plantensoorten erg beperkt is, is de variatie aan paddestoelen, mossen en kevers enorm. We vinden een slaaphol van de Zwarte specht dat te herkennen is aan de diverse ovale gaten in de boom die uitmonden in één grote centrale holte.

We volgen het nauwe pad verder door de loofh outverbindingszone in zuidwestelijke richting naar de Nederlands-Duitse grens en steken die bij de St. Jansberg over. Nadat we langs prachtige Elzenbroekbossen met Koningsvaren zijn gelopen en de brongebieden met Reuzenpaardestaart passeren, komen we verderop bij het Zevendal. Hier heeft het open bos een parkachtig uiterlijk. In de verte loopt een veehoeder met zijn kudde Brandrode runderen. De inmiddels beroemde kudde van zo’n 75 dieren groot loopt hier al een jaar of 15 rond. Door hun vraat is het bos al fl ink open geworden. De bodem heeft een grazig karakter gekregen. Eiken gedijen hier goed en vormen bomen met brede kronen. Ook de Zoete kers en Linde doen het hier goed. We vinden er prachtige zomen met soorten als Salamonszegel, Slanke sleutelbloem, Eikvaren, Klimop en Dalkruid. Plaatselijk weeft Bosrank de struiken, waaronder Mispel en Wilde appel, aaneen tot een ondoordringbare wand. Het grasland vertoont al tekenen van verschraling. Met name op de drogere, wat extensievere plaatsen zien we Duizendblad, Biggenkruid, Hazepootje en Veelbloemige veldbies.Aan het eind van het gebied zien we een grote stal waar ’s winters het vee staat. Hier wordt maaisel van de blauwgraslanden en geplagde heide gebruikt als strooisel voor de potstal. Tezamen met koeienmest wordt er in een speciaal daarvoor gemaakte vercomposteringsinstallatie, die ook biogas produceert, prima compost gemaakt. Deze wordt gebruikt voor de akkers die voor

Zwarte specht gooit houtspaanders uit zijn hol Ein Schwarzspecht wirft Holzspäne aus seiner Höhle

Slanke Sleutelbloem Hohe Schlüsselblume

Bloem MispelMispelblüte

Wir folgen unserem Weg und kommen zum Geldenberg, einem Waldreservat wo schon seit 60 Jahren jegliche Pfl ege und Nutzung unterbleibt. Aus einem eichenreichen Mitt elwald, der sich hier vor 200 Jahren befand, hat sich über einen Eichen-Buchen-Mischwald ein reiner Buchenwald entwickelt, der jetzt in die Zerfallsphase übergeht. Überall liegen tote Stämme, zwischen denen junge Buchen hochkommen und sich breit machen. Nur ab und zu halten sich einige Gruppen von Eichen. Dadurch dass sie älter und darum größer sind als die Buchen, können sie sich gegen diese behaupten. Obwohl die Zahl der Pfl anzenarten sehr gering ist, ist die Artenvielfalt an Moosen und Käfern enorm. Wir fi nden die Höhle eines Schwarzspechts, welche man an den vielen eiförmigen Löchern im Baum, die in einer Höhle im Stamminnern münden, erkennt.

Wir folgen weiter dem schmalen Pfad durch die Laubholz-verbindungszone in südwestliche Richtung und überqueren die deutsch-niederländische Grenze beim St. Jansberg. Nachdem wir längs einiger Erlenwälder, mit Königsfarn und Riesen-Schachtelhalm gegangen sind, kommen wir beim Zevendal aus dem Wald heraus. Hier ähnelt der Wald einer Parklandschaft . In der geht ein Viehhirte mit seiner Herde Brandroter Rinder. Die Herde von ungefähr 75 Tieren weidet hier seit ungefähr 15 Jahren. Durch ihren Fraß hat sich der Wald schon beträchtlich gelichtet. Auf dem Boden wachsen deutlich mehr Gräser und Kräuter. Vor allem Eichen bilden hier breitkronige Baumgestalten. Das gilt auch für Buchen und Linden. Wir fi nden dort Arten wie Vielblütige Weißwurz, Schlüsselblume, Tüpfelfarn, Efeu und Schatt enblümchen am Waldrand. Teilweise wachsen Sträucher, unter ihnen Mispel

und Wildapfel, zu einer undurchdringlichen Wand zusammen. Das Grünland zeigt bereits Zeichen von Ausmagerung. Besonders auf trockenen, besonnten Stellen wachsen Schafgarbe, Ferkelkraut, Hasen-Klee und Vielblütige Hainsimse.Am Ende des Gebietes sehen wir einen großen Stall, wo im Winter das Vieh steht. Hier wird Einstreu von den Pfeifengras-Wiesen und der Heide als Streugut für den Unterstellplatz genutzt. Zusammen mit Kuhmist wird in einer extra dafür angelegten


de wintervoedering en aanvullend krachtvoer zorgen. In het bijbehorende winkeltje kopen we de inmiddels beroemde pitt ig smakende Kranenburger Waldkäse die geproduceerd wordt van de melk van de Brandrode runderen. In een pension brengen we de nacht door. We wisselen onze ervaringen uit met de andere gasten, meest wandelaars die een meerdaagse route volgen.

De volgende dag gaat het verder over de Mookerheide. Ook hier lopen runderen. Zij worden ingezet om de heide in stand te houden. Het uitzicht op de kerk van Cuijk en het Brabantse land is prachtig. Een Boomvalk jaagt op libellen. Aan de bosrand staat een Edelhert te grazen met enkele meters achter haar een gevlekt jong. De dieren zijn weinig schuw, maar om ze niet te storen lopen we er in een grote boog omheen. Voorbij Het Zwaantje vinden we de aangevreten resten van een Ree, die misschien wel door een Lynx is gedood. Sinds kort worden steeds vaker waarnemingen van lynxen in de streek gemeld. We komen bij een oude, middeleeuwse leemafgraving die bijna dichtgegroeid was met bomen, maar een aantal jaar geleden is schoongemaakt. In deze vochtige leemkuil met opgestuwde preglaciale leem groeien Betonie, Knollathyrus en Karwijselie. In het voorjaar bloeit in de omgeving van de leemkuil massaal Bosanemoon, Grootbloemige muur, Dalkruid en Salamonszegel. Het omringende vroegere eikenhakhoutbos is hersteld, evenals een mooie boswal. Zij geven een beeld van het bosgebruik in de middeleeuwen. Op het interactieve “Internet Ketelwaldinfo” is hierover informatie beschikbaar, met 3D beelden die het ontstaan van het landschap duiden.

Dan komen we bij het heidegebiedje Mulderskop dat op een glaciale sandrvlakte ligt. Sinds hier heideherstel heeft plaatsgevonden, gaat het weer goed met de Gladde slang. Ook de Nachtzwaluw doet het goed. De Rode Dophei, die hier het meest oostelijke deel van zijn verspreidingsgebied bereikt, staat er mooi bij. De Zandhagedis is hier algemeen. In de berm langs het pad groeit de Breedbladige wespenorchis en Fraai hertshooi. Gevlekt havikskruid geeft aan dat er leem in de grond zit. Na een pauze waarin we een Buizerd zien overvliegen gaan we verder naar het Kraaiendal. Dit terrein rondom een diep droogdal is nu een bosreservaat. De naaldbomen zijn 20 jaar geleden gekapt en er heeft zich een gevarieerd loofb os ontwikkeld. Het aantal keversoorten van dood hout is sterk toegenomen, zo blijkt uit een

Veelbloemige salamonszegel Vielblütige Weißwurz

Kompostieranlage, die auch Biogas produziert, hervorragender Kompost hergestellt. Dieser wird für die Äcker, die für Winterfutt er und Beifütt erung sorgen, verwendet. Im dazugehörigen Laden kaufen wir den inzwischen bekannten, herzhaft schmeckenden Kranenburger Waldkäse, welcher aus der Milch der im Hudewald lebenden Brandroten Rinder hergestellt wird. In einer Pension verbringen wir die Nacht. Wir tauschen unsere Erfahrungen mit anderen Gästen, meistens Wanderer auf mehrtägiger Route.

Am folgenden Tag geht es weiter über die Mookerheide. Auch hier weiden Rinder. Sie halten die Heide instand. Die Aussicht auf die Kirche von Cuijk und das Brabant`sche Land ist prächtig. Ein Baumfalke jagt nach Libellen. Am Waldrand steht ein Hirsch und grast mit einigen Metern Abstand gefolgt durch ihr gefl ecktes Junges. Die Tiere sind kaum scheu, aber um sie nicht zu stören, machen wir einen großen Bogen um sie herum. An „Het Zwaantje“ vorbei stoßen wir auf die angefressenen Überreste eines Rehs, das möglicherweise von einem Luchs getötet wurde. Seit kurzem werden immer mehr Luchse in dieser Gegend gesichtet.Wir gelangen zu einer alten, mitt elalterlichen Lehmabgrabung. Sie war beinahe mit Bäumen zugewachsen, wurde aber vor einigen Jahren aufgelichtet. In dieser feuchten Lehmgrube mit voreiszeitlichem Lehm wachsen Heil-Ziest, Berg-Platt erbse und Kümmel-Silge. Im Frühjahr blühen in der Umgebung der Lehmgrube massenhaft Buschwindröschen, Große Sternmiere, Schatt enblümchen und Vielblütige Weißwurz. Der frühere Eichenniederwald in der Umgebung ist wieder hergestellt, ebenso eine Wallhecke. Sie geben einen Einblick in die Waldnutzung im Mitt elalter. Im interaktiven „Internet Ketelwald-Info“ stehen Informationen ergänzt um 3-D-Bilder, die das Entstehen der Landschaft erklären, zur Verfügung.

Dann gelangen wir zum kleinen Heidegebiet „Mulderskop“, welches auf einem eiszeitlichen Sander liegt. Seit der Renaturierung der Heide, die hier statt fand, geht es der Schlingnatt er wieder gut. Auch der Ziegenmelker hat hier wieder ein großes Vorkommen. Die Grau-Heide, die hier das am weitesten im Osten gelegene Vorkommen hat, kommt hier schön zur Geltung. Die schöne Zauneidechse gibt es hier überall. An den Wegrändern wachsen die Breitblätt rige Stendelwurz und das Schöne Johanniskraut. Auch das Gefl eckte Habichtskraut zeigt, dass Lehm im Boden ist. Nach einer Pause in der wir einen Bussard überfl iegen

Edelhert Rothirsch

Zukunft svision Ketelwald16recente publicatie. Daar zijn ook weinig mobiele soorten bij die 20 jaar geleden alleen nog op de Geldenberg gevonden werden en die via de nieuwe ecologische loofb osverbinding eindelijk het Kraaiendal hebben weten te bereiken. Met behulp van het “Internet Ketelwaldinfo” vinden we er inderdaad een paar. Aan de rand van het Kraaiendal bij een heideterreintje heeft zich een fl inke populatie Vliegende herten gevestigd. Vlakbij is ook een rustgebied van edelherten. Het is afgesloten voor het publiek. Wel is er aan de rand een observatiescherm van waarachter het wild onopgemerkt te observeren is.

We lopen verder richting De But en steken bij een speciale wildoversteekplaats veilig de drukke Nijmeegse Baan over. We volgen de ecologische bosverbindingszone naar de Duivelsberg.

Halverwege is een mogelijkheid om af te slaan naar het Romeinse aquaduct bij de Watermeerwijk. Wij lopen rechtdoor en komen langs de Holdeurn. Hier heeft in de Romeinse tijd een grote dakpannenfabriek gestaan. Het landschap van bulten en kuilen stamt uit die tijd. Vervolgens gaan we via een holle weg de Duivelsberg in. Het grootste deel van dit bosgebied is bosreservaat. We vinden er imposante beukenbossen. Er liggen veel omgevallen, met mos overdekte bomen. Sommige zijn nog vers, andere zijn al zo ver weggerot dat ze alleen nog te herkennen zijn aan een met Haarmos begroeid ruggetje op de grond. Langs de beken staan weelderige Eiken-Haagbeukenbossen en natt e Elzenbronbosjes. Onze wandeltocht eindigt aan de voet van de Duivelsberg, de vindplaats van de ‘Armpotige bergduivel’, een klein soort duizendpootje dat hier gevonden is en nergens anders ter wereld voorkomt. Van hieruit gaan edelherten en andere wilde dieren de polder in om via de robuuste verbindingen van de Querdam, de uiterwaarden van de Waal en het Pannerdens Kanaal naar de Veluwe te trekken.

Brongebied op de Duivelsberg. De boom rechts van de geul heeft op een rottende boom gestaan. De ‘steltwortels’ groeiden in de houtmolm die inmiddels helemaal verdwenen is.Quellgebiet am Duivelsberg. Der Baum auf der rechten Seite des Einschnittes stand auf einem verrottenden Baumstamm. Die „Stelzwurzeln“ wuchsen im Holzmulm der mittlerweile völlig verschwunden ist.

Brongebied vol Goudveil Quellgebiet mit Milzkraut

sehen, gehen wir weiter zum Kraaiendal. Dieses Gebiet, das ein Trockental umschließt, ist jetzt ein Waldschutzgebiet. Der Nadelwald wurde vor 20 Jahren eingeschlagen und es hat sich ein gemischter Laubwald entwickelt. Die Zahl der Totholzkäfer hat stark zugenommen, wie aus einer kürzlich erschienenen Untersuchung hervorgeht. Es sind auch wenig mobile Arten dabei, die vor 20 Jahren nur auf dem Geldenberg gefunden wurden und die über eine neue, ökologische Laubwaldverbindung endlich das Kraaiendal zu erreichen wussten. Mithilfe der Internetseite „Ketelwald-Info“ fi nden wir tatsächlich einige. Am Rand des Kraaiendals, in der Nähe eines kleinen Heidestückes hat sich eine beträchtliche Population Hirschkäfer etabliert. Hier ist auch das Rückzugsgebiet für die Hirsche. Es ist für das Publikum nicht zugänglich. Es gibt aber am Rande einen Beobachtungsstand, von wo aus das Wild zu beobachten ist, ohne dass dieses den Beobachter sehen kann.

Wir gehen weiter in Richtung „De But“ und überqueren an einem speziellen Wildübergang sicher die verkehrsreiche Nijmeegse Baan. Wir folgen der ökologischen Waldverbindungszone in Richtung Teufelsberg. Auf halbem Wege besteht die Möglichkeit, in Richtung Römisches Aquädukt bei Watermeerwijk abzubiegen. Wir gehen geradeaus und kommen am „Holdeurn“ vorbei. Hier befand sich zur Römerzeit eine Ziegelei. Die Landschaft aus Hügeln und Gruben stammt aus dieser Zeit. Danach gehen wir über einen Hohlweg zum Teufelsberg. Der größte Teil dieses Waldgebietes ist zugleich Waldschutzzone. Hier stehen eindrucksvolle Buchenbestände. Mit Moos bedeckte, umgefallene Bäume liegen

an manchen Stellen kreuz und quer. Einige sind noch frisch, andere wiederum so weit verrott et, dass sie nur an einer kleinen Bodenwelle, die mit Haarmoos bewachsen ist, zu erkennen sind. Längs der kleinen Bäche stehen auch üppige Eichen, Hainbuchen und Erlen. Unsere Wanderung endet am Teufelsberg. Dies ist der Fundort des “Armfüßigen Bergteufels”, einer kleiner Tausendfüßer-Art, die sonst nirgends auf der Welt vorkommt. Wildtiere können von hier aus in die Rheinniederung gelangen, wo sie über eine „robuste Verbindung“ durch das Deichvorland der Waal längs des Pannerdens Kanal Richtung Veluwe weiter können.


VAN HEDEN NAAR TOEKOMST

Met het doorknippen van de afrastering aan de zuidkant van het Reichswald hebben deelstaatminister mw. Bärbel Höhn en Limburgs gedeputeerde Ger Driessen op 28 januari 2005 het INTERREG-project offi cieel van start doen gaan. Voortaan zouden edelherten uit het Reichswald voet kunnen zett en op Nederlandse bodem. Weliswaar nog binnen een raster, maar niett emin het begin is er! Niet alleen fysieke grenzen werden geslecht, ook markeert deze daad het begin van een Nederlands-Duitse samenwerking tussen boseigenaren aan beide zijden van de grens, Regionalforstamt Niederrhein (voorheen Forstamt Kleve) en Natuurmonumenten. Een derde grote boseigenaar, Staatsbosbeheer, heeft inmiddels verklaard graag te willen deelnemen in vervolgprojecten.

We realiseren ons dat er nog een lange weg te gaan is. Hoewel het tij meezit en er draagvlak is voor grote natuurgebieden die met elkaar worden verbonden, liggen er nog grote uitdagingen op ons pad. Denk aan de problematiek van vrij wild en landbouwschade. De uitdagingen en op te lossen problemen overstijgen het regionale niveau. We kiezen voor een stap-voor-stap benadering: projectgewijs thema’s aanpakken. Daarvoor hebben we de volgende projectideeën ontwikkeld.

VON JETZT AN BIS ZUR ZUKUNFT

Mit dem Zerschneiden des Feldschutzzaunes an der Südseite des Reichswaldes haben Landesministerin Bärbel Höhn und der Limburger Deputierte Ger Driessen am 28. Januar 2005 das INTERREG-Projekt „Ketelwald - Natur über Grenzen hinweg“ offi ziell eröff net. Von nun an können Hirsche auf niederländischen Boden wechseln. Dort wohlgemerkt noch von einem neuen Zaun von weiterer Wanderung abgehalten. Aber nichtsdestotrotz wurde ein Anfang gemacht! Es wurde nicht nur ein Zaun abgesenkt, diese Maßnahme markiert

auch den Beginn der deutsch-niederländischen Zusammenarbeit zwischen Waldbesitzern auf beiden Seiten der Grenze, sprich: Regionalforstamt Niederrhein und Natuurmonumenten. Staatsbosbeheer hat inzwischen erklärt auch an Folgeprojekten mitarbeiten zu wollen.

Wir sind uns darüber klar, dass noch ein weiter Weg zurückgelegt werden muss. Obwohl die Umstände günstig sind und eine Basis besteht, große Naturschutzgebiete miteinander zu verbinden, liegen doch noch große Herausforderungen auf unserem Weg. Man denke nur an die Problematik bezüglich des freien Wildes und des Flurschadens. Die zu lösenden Probleme übersteigen die regionalen Möglichkeiten und Verantwortlichkeiten. Wir schlagen eine Schritt -für-Schritt Lösung: Projektweise Th emen angehen - so wie die folgenden Projekte.


PROJEKTIDEE 1

EINRICHTUNG VON WALDRESERVATEN

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: < 10.000 Euro

Mögliche Projektt räger: Initiativgruppe Ketelwald

Mögliche Projektpartner: NABU-Naturschutzstation, Regionalforstamt Niederrhein, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landgut Nederrijk

Abstimmung nötig mit: Waldbesitzer

ProjektzielEinrichtung einiger Waldreservate mit unbeeinfl usster Entwicklung zur wissenschaft lichen Erforschung von Entwicklungsprozessen im Wald und für den Naturschutz

Beschreibung Auf der deutschen Seite des Ketelwaldes gibt es zwei Waldreservate (so genannte “Naturwaldzellen”). Die Eichen-Buchen-Wälder der Naturwaldzellen Geldenberg und Rehsol sind seit 1971 aus jeglicher Bewirtschaft ung genommen. Ursprünglich stand die wissenschaft liche Erforschung der Waldentwicklung mit der Frage, ob die gewonnenen Erkenntnisse im Waldbau genutzt werden können, im Vordergrund. Zwischenzeitlich wurden die beiden Naturwaldzellen zu einem knapp 600 ha großen Naturschutzgebiet zusammengefasst und als FFH-Gebiet “Reichswald” an die Europäische Union gemeldet. Der Grund hierfür sind die naturnahen Buchen- und Eichenwälder auf trockenen, nährstoff armen und sauren Standorten. Trotz der scheinbaren Artenarmut sind die Buchenwälder beeindruckend. Der große Anteil an Totholz gibt dem Wald ein eigenes Gepräge und einen hohen, verborgenen Artenreichtum.

Buchenwälder besitzen ihr Weltoptimum in Mitt eleuropa. Hier gibt es viele verschiedene Ausbildungen. Auch wenn die bodentrockene und –saure Variante im Reichswald arm an Pfl anzenarten ist, fi ndet sich hier ein großer Reichtum an Pilz- und Käferarten, eventuell auch an Moos und Flechtenarten. Auch in den Niederlanden

PROJECTIDEE 1INSTELLEN NATUURBOSRESERVATEN

Duur: ca. 2 jaar Kosten: < 10.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Initiatiefgroep Ketelwald

Mogelijke projectpartners: NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Regionalforstamt Niederrhein, Landgoed Nederrijk

Afstemming noodzakelijk met: Boseigenaren

ProjectdoelInstellen van een aantal natuurbosreservaten waar natuurlijke bosontwikkeling kan plaatsvinden voor natuurbescherming en voor wetenschappelijk onderzoek naar ontwikkelingsprocessen in het bos.

Beschrijving Aan de Duitse kant van het Ketelwald zijn twee bosreservaten aanwezig, zgn. ‘Naturwaldzellen’. In de Naturwaldzellen Geldenberg en Rehsol wordt sinds 1971 in het 150-200 jaar oude Eiken-Beukenbos een beheer van nietsdoen gevoerd. Het aanvankelijke doel van dit experiment was te bestuderen hoe de bosontwikkeling bij een dergelijk beheer verloopt en of de ervaringen te gebruiken zijn in de bosbouw. Inmiddels heeft bijna 600 ha bos van de Geldenberg en Rehsol de status Habitatrichtlijngebied Reichswald gekregen, vanwege het voorkomen van oud, droog, zuur en voedselarm beukenbos. De Eiken-Beukenbossen van de Geldenberg zijn ondanks hun schijnbare soortenarmoede indrukwekkend om te zien. De grote hoeveelheid dood hout geeft het bos nog een extra dimensie.

Beukenbossen bereiken hun wereldoptimum in Midden-Europa. Er zijn vele soorten beukenbossen te vinden. Hoewel de droge, zure variant van het Reichswald arm is aan plantensoorten, is dit oude beukenbostype rijk aan schimmelsoorten, paddestoelen en kevers met vaak een bijzondere mos- en korstmosfl ora. Ook in Nederland is de Beuk de dominante boomsoort in natuurlijke bossen. Beukenbos is de climaxvegetatie van een lange bosontwikkeling en hier tamelijk zeldzaam, omdat

Toekomstvisie Ketelwald 19de meeste bossen met naaldbos zijn beplant op voormalige heide. Het is nog niet bekend hoe dergelijk bos zich ontwikkelt bij langdurig beheer van nietsdoen. Daarom is het zinvol ook aan de Nederlandse kant van het Ketelwald enkele bosreservaten in te richten. De bodem is er duidelijk voedselarmer dan in het Reichswald. In aanmerking komen

oude bossen zoals we vinden bij de Duivelsberg, Kraaiendal en de St. Jansberg. Ook nabij de Wolfsberg en omgeving zijn er mogelijkheden. In de praktijk wordt al in delen van het bos het beheer van nietsdoen (nagenoeg) gevolgd. Ook aan de Duitse kant zijn nog diverse locaties denkbaar zoals in de omgeving van Kleef of bij de Freudenberg. Door het instellen van bosreservaten wordt het te volgen beheer geformaliseerd en voor langere tijd gegarandeerd. Daarnaast is het belangrijk de ontwikkeling in de bosreservaten te monitoren. Dat kan in het reguliere of in een uitgebreider monitoringsprogramma plaatsvinden.

Stappenplan* Met boseigenaren overleggen of zij iets zien in het idee van

bosreservaten* Percelen zoeken die daarvoor eventueel in aanmerking

komen, waarbij rekening gehouden wordt met de ligging van bosverbindingszones

* Begrenzen en vaststellen van de status

Knelpunten* (Verkeers)veiligheid op paden en wegen die het gebied

doorsnijden vanwege vallend hout

ist die Buche die dominierende Baumart naturnaher Wälder. Buchenwälder stellen das Endglied einer langen Waldentwicklung dar und sind im Flachland relativ selten, da die hier meisten Wälder erst in den letzten 200 Jahren als Nadelforste auf früheren Heiden begründet wurden.

Da wir noch immer nicht wissen, wie sich Wälder ohne unmitt elbaren menschlichen Einfl uss langfristig entwickeln und derartige Naturwälder sehr beeindruckend sind, ist es sinnvoll,

derartige Wälder auch auf der niederländischen Seite des Ketelwaldes einzurichten, wo die Böden deutlich ärmer sind als auf der deutschen Seite. In Frage kommen in erster Linie alte Wälder, wie am Duivelsberg, im Kraaiendal oder am St. Jansberg. Auch am Wolfsberg und Umgebung gibt es geeignete Bestände. In der Praxis werden auch heute schon viele Wälder (fast) nicht bewirtschaft et. Auf der deutschen Seite gibt es auch noch einige geeignete Stellen wie z. B. in der Nähe von Kleve und am Freudenberg. Durch die Festschreibung des Status “Waldreservat” werden die Bestände nachhaltig gesichert. Ein langfristiges Monitoring erscheint sinnvoll.

Vorbereitungsphase* Motivieren von Waldeigentümern, die die Idee mitt ragen* Wahl geeigneter Flächen, wobei die Idee des Verbundes

naturnaher Wälder besonders berücksichtigt wird* Feststellen des Status

Hürden* Verkehrssicherung an tangierenden oder querenden

Wegen


PROJECTIDEE 2

ECOLOGISCHE VERBINDING NATUURBOSSEN

Duur: ca. 2 jaar Kosten: ca. 10.000 euro


Mogelijke projectpartners: NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Regionalforstamt Niederrhein

Afstemming noodzakelijk met: Boseigenaren

ProjectdoelGemeenschappelijke verklaring van alle bosbezitt ers van het Ketelwald om te komen tot een grensoverschrijdende ecologische verbinding van natuurbossen.

BeschrijvingIn het Ketelwald zijn diverse bestanden van oude, bijna natuurlijke Beuken-Eikenbossen. Als voorbeeld worden de volgende bijna natuurlijke bossen van west naar oost genoemd: Duivelsberg, Kraaiendal, St. Jansberg, Freudenberg, Geldenberg, Rehsohl, Stoppelberg, Tiergarten. Omdat de meeste bossen in het gebied beheerd worden volgens de richtlijnen van de Forest-Stewartship Council (FSC), is de natuurbescherming van de bossen via dit verdrag veilig gesteld. Toch zijn deze bijna natuurlijke bossen door de grootschalige naaldbosaanplanten van elkaar geïsoleerd. Daardoor kunnen populaties van bijv. zeer weinig mobiele, aan dit type oude bossen gebonden keversoorten of plantensoorten zich niet uitbreiden en is de kans op uitsterven groot. Het project wil bevorderen dat de boseigenaren deze loofb oskernen met elkaar verbinden.

In het kader van ecologisch bosbeheer wordt veel naaldbos op termijn in loof- of gemengd bos omgezet. Door bij de planning van het beheer rekening te houden met de loofb oskernen, ook over de grenzen van het eigen bosbezit heen, kan met relatief weinig inspanning al veel worden bereikt. Er is een reeks bosbouwkundige maatregelen te bedenken die leiden tot een dergelijke ecologische verbinding, zoals:* Het aanplanten van loofb omen op strategische

verbindingsassen in naaldbos waar nog geen sprake is van natuurlijke bosverjonging.

* Het versneld en selectief kappen van naaldhout uit percelen waarin het loofh out zich door natuurlijke verjonging al fl ink heeft ontwikkeld.

* Het creëren van ‘stapstenen’ op plaatsen waar zich al loofb osopstanden hebben ontwikkeld. Door de ontwikkeling van deze kleinere leefgebieden wordt de migratie van de betreff ende soorten eff ectiever.

De keuze van de methode en de exacte locatie is de verantwoordelijkheid van de boseigenaren. De gevolgde route van de verbinding hangt af van lokale omstandigheden in het bos. Ook neemt de omzett ing zoveel tijd in beslag dat het niet echt

PROJEKTIDEE 2

VERBUND NATURWÄLDER

Dauer: ca. 1 Jahr Kosten: ca. 10.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Initiativgruppe Ketelwald

Mögliche Projektpartner: NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Regionalforstamt Niederrhein

Abstimmung erforderlich mit: Waldbesitzern

ProjektzielGemeinsame Willensbekundung aller Waldbesitzer im Ketelwald zur Schaff ung eines grenzüberschreitenden Verbundes von Naturwäldern.

BeschreibungIm Ketelwald gibt es mehrere Bestände alter, naturnaher Buchen-Eichenwälder. Beispielhaft seien die naturnahen Wälder (von West nach Ost) erwähnt:Duivelsberg, Kraaiendal, St. Jansberg, Freudenberg, Geldenberg, Rehsol, Stoppelberg, Tiergarten. Da die meisten Wälder des Ketelwaldes nach den Richtlinien des Forest-Stewartship Council (FSC) bewirtschaft et werden, ist ein naturschutzverträglicher Umgang gewährleistet. Jedoch sind die alten Laubwälder oft voneinander deutlich durch ausgedehnte Nadelwälder isoliert. Dadurch können sich viele Populationen von z. B. wenig mobilen Käfer- oder Pfl anzenarten nicht ausbreiten und die Gefahr des Aussterbens ist groß. Das Projekt möchte die Waldbesitzer dazu motivieren diese Laubwälder miteinander zu verbinden.

Im Rahmen der naturverträglichen Waldbewirtschaft ung sollen die Nadelwälder zwar sukzessive in Laub- oder Mischwälder überführt werden. Bei der Planung dieses Prozesses spielt jedoch der Gedanke, die Laubholzkerne – auch über den eigenen Waldbesitz hinaus – beschleunigt zu verbinden eine untergeordnete Rolle.Dabei gibt es eine Reihe waldbaulicher Maßnahmen, die man zur Förderung eines solchen Biotopverbundes einsetzen könnte. Z. B.:

Natuurlijke verjonging in het naaldbosNatürliche Verjüngung im Nadelwald

* Mit Laubholzvoranbau schwerpunktmäßig auf Verbundachsen beginnen, sofern noch keine natürliche Laubbaumverjüngung vorhanden ist.

* Konsequente Freistellung von Laubgehölzen aus natürlicher Verjüngung entlang dieser linearen Strukturen.

* Die Entwicklung von „Tritt steinen“ von Laubwäldern. Durch die Schaff ung dieser kleinen Lebensräume werden die Ausbreitungsmöglichkeiten der betreff enden Arten verbessert.

Die Wahl der Methode soll den Waldbewirtschaft ern nicht vorgegeben werden. Die Umsetzung in der Praxis nimmt ohnehin Jahrzehnte in Anspruch und ist deshalb auch nicht planbar. Das Projekt dient dazu, das Bewusstsein bei den

Toekomstvisie Ketelwald 21Waldbesitzern für diese Problematik zu schärfen und die Bedeutung des eigenen Besitzes innerhalb des gesamten Ketelwaldes zu erkennen.Das soll durch eine Versammlung der Waldbesitzer erreicht werden, bei der durch Kurzvorträge in die Problematik eingeführt wird. Anschließend wird eine gemeinsame Erklärung erarbeitet, mit der sich die Waldbesitzer zu diesem Ziel bekennen.Alle zwei Jahre organisieren die Waldeigentümer eine gemeinsame Exkursion, wobei sie sich über ihre Fortschritt e informieren.

Hürden* Zersplitt erung des Waldbesitzes in den Niederlanden* Viele Besitzer haben viele Ansichten und Interessen

planbaar is. Het project wil de boseigenaar bewust maken van het belang van ecologische verbindingen en van de betekenis van zijn bezit binnen het Ketelwald als geheel. In een bijeenkomst met boseigenaren en -beheerders wordt deze problematiek aangesneden en vervolgens wordt een gemeenschappelijke verklaring opgesteld, waarbij de boseigenaren zich scharen achter het doel van het project. Iedere twee jaar organiseren de boseigenaren een excursie waarbij ze elkaar informeren over hun vorderingen.

Knelpunten* Versnipperd bosbezit aan de Nederlandse kant * Vele boseigenaren hebben vele meningen en belangen


PROJEKTIDEE 3

M EHR RAUM FÜR DEN ROTHIRSCH

Dauer: ca. 8 Jahre Kosten: > 500.000 Euro

Potentielle Projektt räger: NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer

Mögliche Projektpartner: Alterra, LÖBF, LANUV, Regionalforstamt Niederrhein

Abstimmung erforderlich mit: Waldbesitzer, Landwirtschaft , Verwaltungen, Verkehrsbehörden

ProjektzieleDie Öff nung des Wildschutzzaunes des Reichswaldes, sodass der niederländische Teil des Ketelwaldes besiedelt werden kann. Darüber hinaus sollen großräumige Wanderungen und ein Austausch mit benachbarten Populationen ermöglicht werden.

BeschreibungEin übergeordnetes Ziel des INTERREG-Ketelwaldprojektes ist die Stärkung des Biotopverbundes in der Region zwischen Kleve und Nimwegen. In der heutigen Landschaft stellen Straßen, Zäune sowie off ene baum- und strauchlose Agrarfl uren, die nur wenige Versteckmöglichkeiten bieten, Hindernisse für sich ausbreitende Tier- und Pfl anzenarten dar. Diese können nicht mehr von einem Lebensraum zum nächsten gelangen. Aufgrund von Inzest oder Krankheiten verschwinden kleine Populationen nach und nach, wenn sie von anderen völlig getrennt sind. Deshalb sollen landes- und europaweit Lebensräume miteinander verbunden werden, um die Artenvielfalt langfristig zu erhalten. Durch das Ketelwald-Projekt wurde der grenzüberschreitende Biotopverbund für alle Tierarten, die den Feldschutzzaun des Reichswaldes fl iegend oder kriechend überwinden können, erheblich verbessert. Jedoch kann der Biotopverbund erst dann seine volle Funktion erfüllen, wenn der Zaun geöff net wird.Dem Rothirsch kommt dabei eine besondere Rolle zu:1. Der Rothirsch unternimmt von Natur aus lange Wanderungen. Regelmäßige

Wanderungen fi nden zwischen den Sommer- und Wintereinständen statt , einzelne

PROJECTIDEE 3

RUIMTE VOOR HET EDELHERT

Duur: ca. 8 jaar Kosten: > 500.000 euro

Mogelijke projectt rekker: NABU-Naturschutzstation, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer

Mogelijke projectpartners: Alterra, LÖBF, LANUV, Regionalforstamt Niederrhein

Afstemming noodzakelijk met: Boseigenaren, landbouworganisaties, beheerseen heden, verkeersinstanties (provincies,gemeenten)

ProjectdoelOpening van het wildraster van het Reichswald, zodat edelherten het Nederlandse deel van het Ketelwald in kunnen trekken en verder weg naar andere populaties.

BeschrijvingEen van de belangrijkste doelen van het INTERREG-project is versterking van de ecologische verbindingen in de regio Kleef-Nijmegen. Wegen, hekken en boom- en struikloos cultuurland dat weinig dekking biedt vormen grote barrières voor rondtrekkende soorten. Dier- en plantensoorten kunnen daardoor niet van het ene leefgebied naar het andere komen. De kans is groot dat door inteelt of ziekten kleine populaties verdwijnen, wanneer ze volledig gescheiden zijn van andere populaties. Om de biodiversiteit op lange termijn te garanderen dienen op zowel nationaal als Europees niveau leefgebieden met elkaar verbonden te worden. In het Ketelwaldproject werd de grensoverschrijdende ecologische verbinding voor alle dieren die het wildraster van het Reichswald vliegend of lopend kunnen passeren aanzienlijk verbeterd. De verbinding kan pas optimaal gaan functioneren, wanneer het hekwerk ter plaatse geopend wordt. Het Edelhert vervult hierbij een speciale rol:1. Het Edelhert trekt van nature veel rond. Seizoengebonden trek vindt plaats tussen

zomer- en winterverblijven. Solitaire mannelijke dieren leggen daarbij vaak grote afstanden af.

2. In de vacht en darmen en tussen de hoeven zitt en zaden en vruchten van uiteenlopende plantensoorten die zich op die wijze verspreiden.

Toekomstvisie Ketelwald 233. Een landschap dat geschikt is als

trekgebied van edelherten wordt in de regel ook gebruikt door veel andere diersoorten. Het edelhert kan wat dat betreft als sleutelsoort worden opgevat.

Het doel van het hier voorgestelde project is de verbinding te optimaliseren door het wildraster ter plekke duurzaam te openen. Belangrijke nevendoelen zijn: A. Mogelijkheid scheppen voor zoveel

mogelijk diersoorten om de grens over te steken.

B. Duurzame vestiging van roodwild in het Nederlandse deel van het Ketelwald.

C. Vergroting van kennis over het wild: hoe gedraagt het zich in het nieuwe leefgebied en hoe benut het de nieuwe mogelijkheid van trekgedrag?

D. Vergroten van de aantrekkelijkheid van recreatie en toerisme door het kunnen waarnemen van het wild.

E. Opdoen van ervaring met beheer dat optimaal rekening houdt met de belangen van mens en roodwild.

Het project zal laten zien dat de belangen van mens en hert ook bij een (gedeeltelijk) open wildraster verenigbaar zijn. Ten behoeve van het behoud van de biodiversiteit kan met de realisatie van dit project een belangrijke mijlpaal worden bereikt in het tot stand brengen van robuuste ecologische verbindingen voor trekkende diersoorten.

VoorbereidingsfaseAlgemeenHet wezenlijke onderdeel van dit project is de plaatselijke opening van het wildraster rond het Reichswald, zodat aan de westzijde een grensoverschrijdende trekbeweging van wild mogelijk wordt. Daarmee is nadrukkelijk de kolonisatie beoogd van ‘Reichswaldherten’ in het Nederlandse deel van het Ketelwald en eventueel nog verder weg. Daardoor wordt grootschalig (natuurlijk) trekgedrag mogelijk, alsmede uitwisseling van genetisch materiaal met andere populaties.Omdat met de kolonisatie van het roodwild in het Nederrijkswald ‘nieuw land’ wordt betreden, is intensieve observatie van dit proces gewenst evenals het nemen van eventueel aanvullende maatregelen. Hoe dat eruit komt te zien, zal in de aanloop naar de opening van de omheining ter sprake komen en afgestemd worden. Gunstig voor het project is dat in de nabije omgeving een reeks van roodwildprojecten wordt uitgevoerd waarin dezelfde doelen worden nagestreefd: “Pilotproject Edelherten in het Weerterbos”, “Kansen voor het Edelhert tussen Reichswald en Meinweg”, “Grenzeloze Veluwe”’, “Natuurbelevingsgebied Üft er Mark in het Dämmerwald”, “Edelherten in de Gelderse Poort” en het “Project tot verbinding Oostvaardersplassen – Veluwe – Reichswald”. Hierin wordt veel waardevolle ervaring opgedaan die gebruikt zal worden om het project tot een succes te maken. Natuurlijk zijn aanpassingen aan de regionale situatie van het Ketelwald noodzakelijk.In het bijzonder voor de onderstaande aspecten zullen de eff ecten van opening van het wildraster en de te nemen practische maatregelen moeten worden besproken.

E. Gewinnung von Erfahrungen in einem Management, das die Ansprüche von Mensch und Rotwild gleichermaßen optimal berücksichtigt

Das Projekt soll zeigen, dass die Ansprüche von Mensch und Hirsch auch mit (teilweise) off enem Zaun miteinander vereinbar sind. Mit der Verwirklichung dieses Projektes könnte mit Blick auf die Erhaltung der Artenvielfalt ein wichtiger Meilenstein bei der Realisierung eines großräumigen Biotopverbundes für wandernde Tierarten geschaff en werden.

VorbereitungsphaseAllgemeinesWesentlicher Inhalt des Projektes ist die versuchsweise Öff nung des Wildschutzzaunes rund um den Reichswald, um an der Westseite eine grenzüberschreitende Wanderung von Wildtieren zu ermöglichen. Damit verbunden ist voraussichtlich das Einwandern der “Reichswald-Hirsche” in den niederländischen Teil des Ketelwaldes und darüber hinaus. Damit werden dieser Tierart wieder die weiträumigen Wanderungen ermöglicht, die in ihrer Natur liegen und die für den genetischen Austausch verschiedener Populationen erforderlich sind (Vermeidung von Inzest).Da mit dem Vordringen des Rotwildes in den Nederrijkswald im wahrsten Sinne des Wortes “Neuland betreten” wird, sind eine intensive Beobachtung der Entwicklung und eventuell begleitende Maßnahmen notwendig.Wie das aussehen soll, wird im Vorfeld der Zaunöff nung mit den Betroff enen erörtert und abgestimmt. Dabei kommt diesem Projekt zugute, dass es im Umfeld eine ganze Reihe von Rotwildprojekten gibt, in denen ähnliche Ziele verfolgt werden und die eine weitere, wirklich großräumige Vernetzung in greifb are Nähe rücken: “Pilotprojekt Rothirsche im Weerterwald”, “Chancen für Rothirsche zwischen Reichswald und Meinweg”, “Grenzenlose Veluwe”, “Naturerlebnisgebiet Üft er Mark im Dämmerwald” und ein “Projekt zum Biotopverbund zwischen Veluwe und Oostvaardersplassen”. Hier werden viele wertvolle Erfahrungen gesammelt, die Basis für einen Erfolg dieses Projektes sein können. Natürlich sind Anpassungen an die regionale Situation im Ketelwald erforderlich.Insbesondere zu folgenden Bereichen sollen die Auswirkungen der Zaunöff nung diskutiert sowie Maßnahmen abgestimmt und umgesetzt werden.

junge, männliche Tiere legen darüber hinaus oft sehr große Entf ernungen zurück.

2. Im Fell, Darm und unter den Klauen großer Huft iere fi nden sich viele Früchte und Samen zahlreicher Pfl anzenarten, die sich auf diese Weise verbreiten.

3. Eine Landschaft , in der der Rothirsch wandern kann, kann auch von anderen Arten leichter durchquert werden.

Ziel des hier vorgeschlagenen Projektes ist es, die Wirkung der Zaunöff nung befristet zu erproben und dauerhaft zu ermöglichen. Unterziele sind:A. Ermöglichung des Wechsels möglichst vieler

Tierarten über die Grenze hinwegB. Dauerhaft e Ansiedlung von Rotwild im

niederländischen Teil des KetelwaldesC. Gewinnung neuer Erkenntnisse über das Wild: Wie

verhält es sich im neuen Lebensraum, wie nutzt es die Möglichkeit des Wanderns?

D. Erhöhung der Att raktivität für Erholung und Tourismus durch Beobachtbarkeit des Wildes.

Zukunft svision Ketelwald241. JachtRoodwild heeft een complexe sociale structuur en maakt vaak grote seizoengebonden trekbewegingen. Beide kunnen sterk door de jacht worden beïnvloed. Daarom is het noodzakelijk de jachtmethode en -intensiteit grensoverschrijdend af te stemmen. Dat is des te belangrijker omdat de jacht op lange termijn een centrale rol speelt. De jachtmethode heeft een beslissende invloed op het gedrag van wilde dieren en hoe ze hun leefgebied benutt en: of het dag- of nachtdieren zijn, waar en wat ze eten, waar ze zich verbergen en hoe snel ze vluchten als ze een mens zien. Dat alles speelt bij de volgende onderwerpen ook een beslissende rol.

2. BosbouwBosbouwers kunnen goed met edelherten leven, wanneer bepaalde fouten worden vermeden. Ervaring uit talrijke Duitse edelhertgebieden leert hoe overmatige schade aan bomen kan worden voorkomen. Zo moet bijvoorbeeld het wildbestand zijn aangepast aan het voedselaanbod en moeten edelherten voldoende gebieden hebben waarin ze zich ongestoord kunnen terugtrekken.

3. Recreatie en toerismeVoor veel mensen zijn grote dieren een integraal onderdeel van de natuur, omdat ze een beeld oproepen van ongerepte natuur. Grote dieren kunnen de recreatiewaarde van het landschap sterk vergroten. Daarom dient het wild in zijn nieuwe leefgebied waarneembaar en ‘beleefb aar’ te zijn voor bezoekers. Voorwaarde is wel dat de dieren zich in rustige gebieden moeten kunnen terugtrekken. Daarnaast dient de mens voor de dieren ‘berekenbaar’ te zijn (bezoekers lopen op paden, jachtvrije perioden zijn voor de dieren herkenbaar). De reductie van hekwerken in het bos komt de edelherten ten goede, juist waar landgoedbezitt ers hun eigendom omheinen om bezoekers te weren. Het verlagen van zulke hekwerken tot 1.50 m is voor het edelhert voldoende om eroverheen te springen, terwijl voor mensen duidelijk blijft dat hen de toegang is verboden.

4. LandbouwIn veel gebieden in Duitsland is ruime ervaring opgedaan met het vreedzaam naast elkaar bestaan van herten en landbouw. Hoewel er soms problemen zijn, kent men tegenwoordig de mogelijkheden om ze in wederzijds voordeel op te lossen. Van belang zijn bosschages die dekking geven en voldoende voedselaanbod in het bos. Om tot een goede belangenafweging te komen tussen natuurbescherming, jacht en landbouw, moet met de betrokken agrariërs en jagers worden overlegd om tot maatregelen te komen waarin ieder zich kan vinden.Schaderegelingen bij eventueel toch optredende schade, bijvoorbeeld uit het faunafonds, dienen van te voren te worden geregeld.

5. VerkeerIndien nodig worden op wegen aan de Nederlandse kant maatregelen genomen om ongelukken met wild te voorkomen.

1. JagdRotwild hat eine komplexe Sozialstruktur und unternimmt z. T. weiträumige, saisonale Wanderungen. Beides kann von der Jagd maßgeblich beeinfl usst werden. Deshalb ist es notwendig, Art und Intensität der Bejagung grenzübergreifend abzustimmen. Das ist umso bedeutender, als dass der Jagd beim langfristigen Umgang mit dem Rotwild eine zentrale Rolle zukommt. Die Art der Jagd hat entscheidenden Einfl uss auf das Verhalten der Wildtiere und die Frage, wie sie ihren Lebensraum nutzen: Wo und was fressen die Tiere, wo verstecken sie sich oder wie schnell fl iehen sie vor dem Menschen? Das alles ist von entscheidender Bedeutung auch für die folgenden Bereiche.

2. Forstwirtschaft Die Forstwirtschaft kann gut mit dem Rotwild leben, wenn bestimmte Fehler vermieden werden. Aus zahlreichen deutschen Rotwildgebieten liegen Erfahrungen darüber vor, wie übermäßige Schäden an Baumbeständen entstehen oder eben verhindert werden. So muss z. B. die Bestandeshöhe an das Nahrungsangebot angepasst sein und die Rothirsche müssen genügend Rückzugsräume haben.

3. Erholung und TourismusGroße Tiere sind für viele Menschen ein Inbegriff der Natur, da sie ein Gefühl der Unberührtheit und Vollständigkeit der Natur vermitt eln. Sie können den Erholungswert einer Landschaft erheblich steigern. Deshalb soll das Wild in seinem neuen Lebensraum von Erholungssuchenden beobachtbar sein.Voraussetzung hierfür ist z. B. die Schaff ung ausreichend großer Rückzugsräume für das Wild und die “Berechenbarkeit” des Menschen für die Tiere (Besucher sind auf den Wegen, jagdfreie Zeiten sind für die Tiere erkennbar).Die Reduzierung der Zäune im Wald kommt dem Rothirsch in besonderem Maße zugute, zumal regelmäßig auch Landgüter umzäunt sind, um ungebetene Besucher abzuhalten. Eine Absenkung solcher Zäune auf 1,50 m reicht aus, um dem Rothirsch das Darüberspringen zu ermöglichen und Menschen deutlich zu signalisieren, dass sie keinen Zugang haben.

4. Landwirtschaft In vielen Bereichen Deutschlands ist die Koexistenz von Rothirschen und Landwirtschaft erprobt. Und auch wenn es vereinzelt zu Problemen kommt, so kennt man heute die Möglichkeiten diese zu beider Vorteil zu vermeiden oder wenigstens zu minimieren. Hier kommt Ruheräumen mit Deckung und Äsung in engem Verbund innerhalb des Waldes eine besondere Bedeutung zu.Für einen vollständigen Interessenausgleich zwischen Naturschutz, Jagd und Landwirtschaft , sollte mit den betroff enen Landwirten und Jägern über entsprechende Maßnahmen beraten werden. Regelungen zu einem Ausgleich für eventuell doch auft retende Schäden z. B. aus dem „Faunafonds“ oder aus jagdlichen Erträgen sollten im Vorfeld getroff en werden.

5. VerkehrEventuell werden an den Straßen auf niederländischer Seite Maßnahmen zum Schutz vor Wildunfällen erforderlich.

1. JaRotwweitmaßIntenumsmit dentsFragTierMendie f

2. FoDie bestRotwSchäwerdangeRück

3. ErGrosie evermerheLebVoraRückMenZeitDie besoumzAbsdas sign

4. LaIn viRothes veMögwenundbesoFür eJagdundRegeSchäsollt

5. VEvenMaß

Toekomstvisie Ketelwald 25Na de opening van het wildraster worden de daaruit optredende eff ecten nauwgezet gevolgd, zodat we een beeld krijgen hoe de dieren reageren op de nieuwe situatie en hoe de mensen erop reageren.Volgens wildbiologen hebben edelherten minstens vijf jaar nodig om in een nieuw gekoloniseerd gebied hun complexe sociale structuur op te bouwen. Die periode moet de minimale looptijd zijn van een experimentele hekopening.

KnelpuntenEr leven veel opvatt ingen en ideeën in de regio, die elkaars deels aanvullen of tegenspreken. Daarbij zijn de wett elijke kaders ten aanzien van wild verschillend in Nederland en Duitsland. Een andere hindernis kan de lange looptijd van het project zijn, omdat dat hoge kosten met zich meebrengt.

Nach der Zaunöff nung werden die daraus folgenden Eff ekte genauestens beobachtet, um zu klären wie sich die Tiere verhalten und welche Auswirkungen die neue Situation auf die Menschen hat. Nach Erfahrungen von Wildbiologen benötigt Rotwild in einem neu besiedelten Bereich mindestens fünf Jahre, bis sich die komplizierte Sozialstruktur gebildet hat. Das ist die Mindestlaufzeit der probeweisen Öff nung.

HürdenEs überlagern sich viele Auff assungen und Interessen in der Region, die sich teilweise ergänzen oder widersprechen. Darüber hinaus sind die gesetzlichen Rahmenbedingungen der Niederlande und Deutschlands zum Umgang mit Wildtieren in der Landschaft noch verschieden. Eine andere Hürde ist die lange Dauer dieses wichtigen Projektes, da dies hohe Kosten mit sich bringt.

Het Edelhert

Het Edelhert is het grootste wilde dier van Midden-Europa. Vanwege zijn imposante verschij-ning en geluid gewaardeerd door de natuurliefhebber, niet in de laatste plaats vanwege zijn gewei gerespecteerd door de jager, wegens schilschade aan bomen kritisch bekeken door de bosbouwer. Het Edelhert krijgt steeds meer aandacht als belangrijke ecologische factor in het bos. En zo hoort het ook, want het edelhert kan meer zijn dan wat de mens hem momenteel toestaat: een schuw, nachtactief dier dat naar de bossen is verbannen, op de verkeerde manier wordt bejaagd, door te intensieve en ongeleide bezoekersdruk wordt opgejaagd en dat door verkeerd beheer van het leefgebied over te weinig geschikte voedselgebieden kan beschikken.

In het verleden en tegenwoordig nog steeds is het natuurlijk gedrag van het dier sterk inge-perkt. Maar het kan anders. Beperkte jachtdruk door effi ciëntere jachtmethoden, voldoende grote voedselgebieden en terugtrekgebieden waar ze ongestoord kunnen verblijven geven de edelherten voldoende vrijheid om hun natuurlijke gedrag te kunnen uitleven, zonder dat dat leidt tot overmatige schade aan landen bosbouw.

Met de juiste maatregelen kunnen twee doelen worden bereikt. De edelherten kunnen weer rondtrekken en zelf hun leefgebied uitzoeken, en bezoekers kunnen de dagactieve dieren weer waarnemen.

Daarbij komt nog dat het edelhert een belangrijke functie vervult in de gebieden waar hij leeft. Dat komt door zijn gedrag. Anders dan het solitair levende Ree dat alleen in open gebieden groepen vormt, is het Edelhert een uitgesproken sociaal dier. De vrouwtjes leven het hele jaar in groepen die door het meest ervaren dier worden geleid. De mannetjes sluiten zich alleen tijdens de bronst aaneen. Afhankelijk van het voedselaanbod gaan de roedels seizoenstrek vertonen. Solitaire mannetjes leggen daarbij grote afstanden af. Het trekgedrag zorgt dat nieuwe leefgebieden worden gevonden, niet alleen voor het edelhert zelf, maar ook voor allerlei soorten planten die zich via zoogdieren verspreiden. Hun zaden zitten aan de vacht vastgehaakt of worden in het spijsverteringskanaal meegevoerd.

Door zijn trekgedrag kan het Edelhert als sleutelsoort voor ecologische verbindingen worden beschouwd. Trekkende edelherten zijn relatief gemakkelijk waar te nemen. Verbindingszones die geschikt zijn voor edelherten zijn dat ook voor vele minder opvallende diersoorten, als trekroute of verbindingszone tussen leefgebieden of als leefgebied.Het edelhert laat zien waarom dergelijke levensaders van belang zijn. Ooit strekte zijn leefgebied zich uit over het Noordwestduitse en Nederlandse laagland, nu zijn er nog maar enkele volledig geïsoleerde eilandjes over. Daardoor ligt genetische verarming op de loer en neemt de kans op uitsterving toe. Geneti-sche verarming leidt ertoe dat populaties zich minder goed kunnen aanpassen aan veranderende omstan-digheden en dat is met de klimaatverandering op komst een niet te onderschatten risico.

Der Rothirsch

Der Rothirsch ist das größte Wildtier in Mitteleuropa. Wegen seiner Erscheinung und Stimme vom Naturfreund geschätzt, nicht zuletzt auch wegen seines Geweihs vom Jäger verehrt, aufgrund von Schälschäden an Bäumen vom Forstwirt kritisch beäugt, rückt der Rothirsch als wichtiger ökologischer Faktor im Ökosystem Wald zunehmend in den Blickpunkt. Und das ist gut so. Denn der Rothirsch kann mehr sein als das, was der Mensch ihm aktuell zugesteht: Ein scheues, nachtaktives Tier, das in Wälder verbannt, mit falschen Methoden bejagt wird, von übermäßigem und ungelenktem Besucherverkehr verschüchtert ist und durch ungeeignetes Management der Lebensräume nur wenige geeignete Nahrungsfl ächen zur Verfügung hat.

In der Vergangenheit und leider auch noch mancherorts in der Gegenwart wird das natürliche Verhalten der Tiere durch Zäune, übermäßigen Besucherverkehr, ungeeignete Jagdmethoden und falsche Hege eingeschränkt und manipuliert. Aber es geht auch anders.Reduzierter Jagddruck bei effi zienten Jagdmethoden und ausreichend große Ruhe- und Äsungs-gebiete geben dem Rothirsch hinreichend Freiheit, ohne dass übermäßige wirtschaftliche Schäden an land- und forstwirtschaftlichen Kulturen entstehen müssen.

Unter diesen Voraussetzungen könnten in der Zukunft zwei Ziele im Umgang zwischen Ro-thirsch und Mensch Wirklichkeit werden: Das Wildtier würde seinen Lebensraum selbst wählen können und es könnte durch Waldbesucher auch wieder tagsüber erlebt werden.

Darüber hinaus ist der Rothirsch ein wichtiger Bestandteil des von ihm besiedelten Lebensrau-mes. Das liegt unter anderem an seinem Verhalten: Im Gegensatz zum Reh, das weitgehend als Einzelgänger lebt und sich nur in der freien Feldfl ur zu Gruppen zusammenschließt, ist der Hirsch ein ausgesprochenes Rudeltier. Die Weibchen leben das ganze Jahr in Gruppen, die vom erfahrensten Tier geführt werden, die Männchen schließen sich nur in der Zeit vor der Brunft zusammen. In Abhängigkeit vom Nahrungsangebot unternehmen die Rudel saisonale Wanderungen. Einzelne männliche Hirsche können darüber hinaus sehr weit umherstreifen. Dieses Verhalten dient der Suche nach neuen Lebensräumen. Einer der vielen Gründe, warum diese Tierart aus ökologischen Gründen von großer Bedeutung ist: Viele Pfl anzen sind auf wandernde Wildtiere für ihre Ausbreitung angewiesen. Manche Samen werden gefressen und wieder ausgeschieden, andere haften im nassen Fell oder krallen sich mit Haken darin fest. Unter Umständen werden sie dadurch über Kilometer weit transportiert.

Das Wanderverhalten lässt den Rothirsch auch als Leitart für den Biotopverbund geeignet erscheinen. Hirschwanderungen sind für den Menschen beobachtbar. Wanderkorridore der Hirsche dienen vielen weiteren, auch weniger gut wahrnehmbaren Tieren und Pfl anzen als Wanderweg, Lebensraumverbindung, Ausbreitungsweg oder neuer Lebensraum. Entsprechend vielfältig sind diese Lebensadern in der Landschaft zu gestalten. Am Rothirsch wird deutlich, wie notwendig der Biotopverbund ist. Vom einstigen geschlossenen Verbreitungsgebiet sind im Nordwestdeutschen Flachland und in den Niederlanden nur mehr kleine, völlig voneinander isolierte Inseln übrig. Die einzelnen Teilpopulationen haben keinen Kontakt miteinander und unterliegen der Gefahr einer genetischen Verarmung und damit verbunden einem höheren Aussterberisiko, weil die kleinen Teilpopulationen nicht mehr schnell genug auf veränderte Umweltbedingungen reagieren können. Vor dem Hintergrund des aktuellen Klimawandels stellt das ein nicht zu unterschätzendes Risiko dar.


PROJEKTIDEE 4

HUDEWALD

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: > 100.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Initiatiefgroep Ketelwald oder Ketelwald BV

Mögliche Projektpartner: Natuurmonumenten, Landgut Nederrijk, Staatsbosbeheer

Abstimmung erforderlich mit: Provinzen

ProjektzielRealisierung eines Hudewaldes, einer Wirtschaft sform aus dem Mitt elalter, die zu halboff enen Waldbeständen mit hoher Artenvielfalt führt. In den Niederlanden, wird diese Bewirtschaft ung mit Rindern gar nicht mehr, in Deutschland nur in kleinen Gebieten durchgeführt. BeschreibungIm Mitt elalter ließen die Bauern Vieh in den Wäldern weiden. Durch den damit verbundenen Fraßdruck wurde die Verjüngung gebremst und in Verbindung mit Holznutzung wurde der Wald stets off ener. Hier entstanden mit der Zeit parkartige Wälder und sogar Heiden. Vorbilder für derartig beweidete Wälder sind der New Forest in England und in Deutschland das Borkener Paradies und die Meppener Kuhweide. Bedeutende Beispiele für durchgewachsene Hudewälder mit riesigen, uralten Eichen sind der Hasbruch bei Bremen und der Urwald Sababurg bei Kassel.Das sind parkartige Wälder, von denen einige Waldkundler annehmen, dass diese den natürlichen Wäldern entsprechen. Aber sie sind unter einem Weidedruck

entstanden, der unter natürlichen Verhältnissen nur sehr kleinfl ächig statt fi nden kann. Damit sei nicht angezweifelt, dass diese Wälder nicht eine sehr interessante Flora und Fauna haben. Gerade in einer Zeit, in der die überdüngten Landbaufl ächen immer weniger Platz für Natur lassen, sind off ene Bereiche im Wald immer wichtiger für den Naturschutz.Für Menschen haben diese off enen, parkartigen Wälder eine enorme Anziehungskraft . Deshalb ist das Experiment, im Ketelwald einen Hudewald zu initiieren, der Mühe wert.

Da der heutige geschlossen Wald noch nicht für die Beweidung geeignet ist, ist zu Beginn die Kombination von Wald und Weideland erforderlich. Im Grünland fi ndet das Weidevieh

PROJECTIDEE 4

WEIDE- OF HOEDEBOS

Duur: ca. 2 jaar Kosten: > 100.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Initiatiefgroep Ketelwald of Ketelwald BV

Mogelijke projectpartners: Natuurmonumenten, Landgoed Nederrijk, Staatsbosbeheer

Afstemming noodzakelijk met: Provincies

ProjectdoelRealisatie van een weidebos, een middeleeuwse bosbeheersvorm die resulteert in een half-open bostype met een zeer hoge biodiversiteit. In Nederland wordt dit bosbeheer met runderen niet meer toegepast, in Duitsland alleen nog in enkele kleine bosgebieden.

BeschrijvingIn de middeleeuwen lieten de boeren hun vee in het bos voedsel zoeken. Door de begrazingsdruk stokte de natuurlijke verjonging en in combinatie met houtkap werd het bos steeds opener. Hierdoor ontstonden op den duur parkachtige bossen en zelfs heidevelden. Voorbeelden van dergelijke begraasde bossen zijn het New Forest in Engeland en het Borkener Paradies en de Meppener Kuhweide in Duitsland. Mooie voorbeelden van doorgegroeide hoedebossen met reusachtige, oude eiken vinden we in de Hasbruch bij Bremen en het oerbos Sababurg bij Kassel.Het zijn deze parkachtige bossen waarvan sommige bosdeskundigen beweren dat ze de natuurlijke toestand van het bos weergeven. Ze ontstaan echter alleen bij een begrazingsdruk die onder natuurlijke omstandigheden niet of hooguit heel plaatselijk voorkomt. Dat neemt niet weg dat dergelijke bossen een zeer interessante fl ora en fauna bezitt en. Juist in een tijd dat in het overbemeste landbouwareaal de mogelijkheden voor natuur steeds kleiner worden, wordt het belang van open (plekken in het) bos steeds groter. Voor de mens zijn open, parkachtige bossen met monumentale bomen zeer aantrekkelijk. Het is niet voor niets dat men ze in Duitsland vaak ‘Paradies’ noemt. Daarom is het de moeite waard in het Ketelwald een experiment te doen met weidebos.

Omdat het huidige gesloten bos nog niet geschikt is voor koeien, is in het begin de combinatie van bos en weiland noodzakelijk. In het weiland vindt het Begrazing van bos door vee leidt tot een parkachtig bos met grazige, kruidrijke ondergroei

Beweidung eines Waldes führt zu einem parkartigen Wald mit üppiger Krautschicht

Toekomstvisie Ketelwald 27Hoedebos

Lange tijd werd het Ketelwald gebruikt als hoede- of weidebos. Inwoners hadden al vanaf de tijd van Karel de Grote het recht hun varkens en rundvee in het bos te weiden, maar ook om er plaggen en strooisel uit te halen, hout te sprokkelen en bosvruchten te verzamelen. Daarvoor moest men wel een kleine vergoeding in geld of natura betalen.Het hoeden van varkens in het bos stamt al van voor onze jaartelling. Plinius schrijft in de 1ste eeuw over majestueuze eiken van het Hercynische woud die uit begin der tijden stammen en over het belang van eikels en beukennoten voor het zwijn.Aanvankelijk bestond het weidegebruik in het Ketelwald uit het weiden van varkens in het mastseizoen. De varkens die bijna iedereen in hokken bij het huis hield, werden in de periode dat de eikels vielen (november) gedurende ca. 6-14 weken door een hoeder het bos in gedre-ven en daar afgemest met eikels. Ook de Heren van Groesbeek hadden recht om varkens te hoeden. In totaal ging het om vele honderden dieren (in 1418 werden er 706 varkens toege-laten in het Nederrijkswald). Het aantal werd bepaald naar de draagkracht van het bos. Ook schapenhoederij was indertijd van groot belang. In de 15de en 16de eeuw raakte het bos door overbeweiding en te intensieve houtkap steeds verder in verval. Het aantal volwassen, vruchtdragende bomen nam sterk af. Het bos bestond steeds meer uit eikenhakhout en heide. De rundveehouderij werd belangrijker ten koste van de varkenshouderij. Er kwam zelfs een hoog gewaardeerde kaas op de markt: de Kranenburgse waldkaas. In 1846 kwam een eind aan de weiderechten in het Nederrijkswald, nadat alle do-meingrond aan particulieren verkocht was. Aan Duitse zijde werden de gebruiksrechten van de bevolking na 1825 geleidelijk afgeschaft, maar niet zonder langdurig en fel verzet en juridische procedures. Er mochten geen paarden, schapen en geiten meer geweid worden, maar nog wel runderen. Maar ook dit werd aan banden gelegd: in steeds meer gemeenten en gehuchten werd het weiderecht verboden. Tot aan de huidige dag mogen de inwoners van Nergena, Hau en Materborn juridisch gezien nog steeds hun koeien in het Reichswald laten weiden.De invloed van het hoeden van vee in het bos is groot. Anders dan bij natuurlijke grote grazers als Edelhert, Wild zwijn en Ree zijn de dichtheden vaak veel groter. De huisdieren worden im-mers in de winter op stal gezet en bijgevoerd, zodat ze deze ongunstige periode doorkomen. Door die hoge dichtheden worden jonge boompjes steeds afgevreten en komt de natuurlijke verjonging van het bos in het gedrang. Het bos wordt daardoor steeds opener en lichter en krijgt op den duur een parkachtig uiterlijk met een grazige en kruidige ondergroei, waarbij de lichtminnende eik gaat domineren en zeer breedkronig wordt. Door vraatschade worden de stammen vaak erg grillig. Alleen in de beschutting van stekelige planten zoals Sleedoorn, Meidoorn, Hulst en mogelijk ook Braam kunnen jonge bomen uitgroeien tot volwassen exem-plaren. Maar dat kan alleen gebeuren als het bos open is, omdat de beschermende stekelplan-ten juist lichtminnend zijn en wegkwijnen wanneer de kroonlaag zich sluit en het bos donker wordt. Wanneer de begrazing intensiever wordt, kan op arme gronden dat parkachtige bos gemakkelijk veranderen in heide. Omdat de burgers ook het recht hadden takken af te hak-ken, te plaggen, strooisel te verzamelen en hout te sprokkelen, was de invloed op het bos nog groter. Tegenwoordig wordt door bosecologen het belang van half open bossen erkend. Dat bostype biedt veel planten en dieren van schrale, open en al of niet zonnige gebieden een uitstekend leefmilieu. Dat is tegenwoordig bijzonder van belang, omdat dat biotoop in het intensief gebruikte cultuurland door egalisatie, ont-watering en overbemesting sterk onder druk is komen te staan.

Hudewald

Lange Zeit wurde der Ketelwald auch als Hude- oder Weidewald genutzt. Anwohner hatten seit der Zeit Karl des Großen das Recht Schweine und Rinder in den Wald zu treiben aber auch zu plaggen, Streu zu rechen, Holz und Waldfrüchte zu sammeln. Hierfür musste man freilich eine kleine Entschädigung in Form von Geld oder Naturalien bezahlen. Das Hüten von Schweinen im Wald stammt von vor unserer Zeitrechnung. Plinius schrieb im ersten Jahrhun-dert darüber und über die majestätischen Eichen des „Herzynischen Waldes“, die vom Beginn der Zeit stammten und über die Bedeutung der Eicheln und Bucheckern.Zu Beginn bestand die Weidenutzung im Ketelwald aus dem Weiden von Schweinen während der Mastsaison. Die Schweine, die beinahe jeder bei seinem Haus hielt, wurden zu der Zeit in der die Eicheln fi elen (November) von einem Hirten für etwa 6-14 Wochen in den Wald getrieben und da mit den Eicheln gemästet. Auch die Herren von Groesbeek hatten das Recht Schweine in den Wald zu treiben. Insgesamt ging es um viele hundert Tiere. So waren im Jahr 1418 706 Schweine im Niederreichswald zugelassen. Die Anzahl wurde nach der Ergiebigkeit der Mast festgelegt. Auch das Hüten von Schafen war in dieser Zeit wichtig.Im 15. und 16. Jh. löste sich der Wald durch Übernutzung allmählich auf. Der Anteil ausge-wachsener, fruchttragender Bäume nahm stark ab. Der Wald bestand zunehmend aus Eichen-Niederwald und Heide. Die Rinderhaltung nahm auf Kosten der Schweinehaltung zu. Es kam sogar ein sehr geschätzter Käse auf den Markt: der Kranenburger Waldkäse. 1846 wurden alle Weiderechte im Niederreichswald abgelöst als der gesamte Wald an private Besitzer verkauft war. Auf der deutschen Seite wurden die Weiderechte nach 1825 nach und nach abgeschafft. Dieser Prozess vollzog sich unter langem und heftigem Widerstand und wurde teils vor Gericht ausgefochten. Es durften dann keine Pferde, Schafe und Ziegen mehr in den Wald getrieben werden, wohl aber noch Rinder. Jedoch auch hier wurden Grenzen gesetzt. In immer mehr Gemeinden und Weilern wurde das Weiden verboten. Bis zum heutigen Tag dürfen die Einwoh-ner Nergenas, Haus und Materborns rechtlich gesehen immer noch Kühe in den Reichswald treiben.Der Einfl uss der Weide auf den Wald ist groß. Anders als bei den wilden großen Pfl anzen-fressern wie Rothirsch, Reh und Wildschwein waren die Bestandsgrößen sehr viel höher. Die Haustiere wurden im Winter im Stall gehalten und dort gefüttert, so dass sie die ungünstige nahrungsarme Zeit unabhängig von der Waldvegetation überstanden. Durch die großen Viehdichten wurden Jungbäume oft abgefressen und die natürliche Waldverjüngung kam unter Druck. Der Wald wurde dadurch immer offener und heller und bekam auf die Dauer ein parkartiges Aussehen mit einer ausgeprägten Grasschicht. Die lichtbedürftige Eiche kam dabei zur Dominanz und bildete sehr breitkronige Baumgestalten aus. Infolge des Fraßes wachsen die Stämme oft krumm. Nur im Schutz von dornenbewehrten Pfl anzen, wie Schlehe, Weißdorn und ev. auch Brombeere, konnten junge Eichen überhaupt zu erwachsenen Bäumen empor-wachsen. Das konnte aber nur geschehen, wo der Bestand sehr offen war, denn die Dornpfl an-zen sind sehr lichtliebend. Sie sterben oder verkümmern wenn sich das Kronendach schließt und der Bestand dunkler wird. Unter starkem Weideeinfl uss verwandelte sich der parkartige

Wald auf armen (Sand-)böden oft in Heide. Da die Anwohner oft auch das Recht hatten, Streu zu rechen, Reisig zu sammeln und die Humusschicht zu plag-gen, war der Einfl uss auf die Vegetation noch größer.Gegenwärtig wird von Waldöko-logen die Bedeutung von halbof-fenen, lichten Wäldern erkannt. Diese Art der Wälder bietet vielen Tier- und Pfl anzenarten nähr-stoffarmer, mehr oder weniger sonniger Lebensräume eine hervorragende Existenz. Dies ist gegenwärtig von besonderer Be-deutung, da in der heutigen, in-tensiv genutzten Agrarfl ur durch Flurbereinigungen, Entwässerun-gen und Düngung naturnahe Lebensräume sehr unter Druck geraten sind.


vee in principe voldoende voedsel om te leven. De veehoeder zorgt ervoor dat ze ook in het bos grazen. Op den duur wordt het bos dan vanzelf opener en geschikter als voedselgebied.Deze proef zou goed te combineren zijn met streekproducten. Niet alleen kan het vlees van de dieren worden verkocht, ook kan er kaas worden gemaakt. Een geschikt ras zou het Brandrode rund zijn, een kleurslag (donkere vacht, neusspiegel en tong) van het Maas-Rijn-IJsselras. Ze zijn niet alleen erg fraai, maar ook redelijk winterhard. De eventuele kaas zou vanwege de weidebosbegrazing veel kunnen lijken op de in de middeleeuwen zo beroemde ‘Kranenburger Waldkäse’.

In het Ketelwald is met name de St. Jansberg zeer geschikt voor weidebos. Er is een goede combinatie tussen bos (185 ha) en weiland (160 ha). Ook op het Nederrijk zou de combinatie landgoed/landbouw zeer geschikt zijn: hier is het bosareaal 125 ha groot en weideareaal 45 ha. De combinatie landgoed/hoedebos ligt voor de hand. Voor de Duivelsberg is dat resp. 130 ha en 22 ha. Het Reichswald is minder geschikt vanwege de ongeschikte verhouding van bosoppervlakte en weide: 50 ha weide ligt verspreid over een bosgebied van 5.150 ha. Bij Kleef is een militair oefenterrein waar een hoedebos mogelijk zou kunnen zijn.Omdat deze beheersvorm niet meer voorkomt, is het noodzakelijk vóór de start een bedrijfsplan te maken waarbij het project ook economisch tegen het licht wordt gehouden.

Knelpunten* Nieuwe beheersvorm waarbij aanloopproblemen te verwachten zijn* Onzekerheid over een economisch duurzame bedrijfsvoering * Huidige natuurdoeltypen dienen te worden aangepast.

hinreichend Nahrung. Der Viehhirte sorgt dafür, dass die Tiere auch im Wald grasen und dass dieser dadurch mit der Zeit off ener und damit nahrungsreicher wird.

Dieses Experiment zur Landschaft sgestaltung lässt sich gut mit der Vermarktung regionaler Produkte kombinieren. Es kann nicht nur das Fleisch der Tiere, sondern auch Käse verkauft werden, wenn die Kühe gemolken werden. Eine geeignete Rasse scheint das “Brandrote Rind” zu sein, eine Farbvariante (dunkleres Fell, Nasenspiegel und Zunge) des Maas-Rhein-Ijssel-Viehs, die nicht nur schön sondern auch winterhart ist. Der Käse, den man von der Milch machen kann, sollte dem im Mitt elalter berühmten “Kranenburger Waldkäse” ähneln.

Im Ketelwald scheint insbesondere der St. Jansberg für einen Hudewald geeignet. Es fi ndet sich hier eine gute Kombination von Wald (185 ha) und Weide (160 ha). Das Landgut Nederrijk scheint auch geeignet zu sein. Hier ist das Waldareal 125 ha und das Weidegebiet 45 ha groß. Am Duivelsberg sind das 130 und 20 ha. Der Reichswald bietet hierfür schlechtere Vorraussetzungen: 50 ha Grünland sind weit über rund 5.150 ha Waldgebiet verstreut. In der Nähe von Kleve liegt auch ein militärisches Übungsgelände, das ebenfalls geeignet erscheint.

Da diese Wirtschaft sform nicht mehr existiert, ist die Aufstellung eines Betriebsplanes vor Projektbeginn notwendig um den Betrieb gerade auch unter wirtschaft lichen Aspekten zu beleuchten.

Hürden* Mangel an praktischen Erfahrungen kann insbesondere in der Startphase zu

Problemen führen* Unsicherheit, ob ein dauerhaft wirtschaft licher Betreib möglich ist.* Die aktuelle Naturschutzzielsetzung der Gebiete muss angepasst werden.

Bij juiste begrazingsdruk en afhankelijk van bodemsoort ontstaan bloemrijke schraal-landjes (Borkener Paradies). Bei der richtigen Beweidungsintensität und in Abhängigkeit von der Bodenart entstehen blumenreiche Magerrasen (Borkener Paradies).

Natuurgebied de St. Jansberg bestaat uit een goede verhouding van grasland en bos, zodat hier hoedebos makkelijk te realiseren is. Das Naturgebiet St. Jansberg besteht aus einem guten Verhältnis von Weideland und Wald, sodass Hudewald hier leicht zu entwickeln scheint.


PROJECTIDEE 5

HERSTELPL AN KONINGSVEN

Duur: ca. 2 jaar Kosten: 10.000 – 100.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Natuurmonumenten, Initiatiefgroep Ketelwald

Mogelijke projectpartners: Zandwinner Teunesen, Radboud Universiteit Nijmegen RUN

Afstemming noodzakelijk met: Provincie Limburg, waterschap, agrariërs

ProjectdoelOpstellen van een herstelplan voor bestaande eigendommen van Natuurmonumenten in het voormalige Koningsven. BeschrijvingHet Koningsven, gelegen ten zuiden van de St. Jansberg en het Reichswald, was honderd jaar geleden één van de mooiste moerasgebieden van Nederland. De veenvorming was te danken aan de lage ligging, in een oude glaciale Rijnarm, aan de voet van de stuwwal waaruit ijzerrijk kwelwater tevoorschijn kwam. Rond 1935 is het gebied geheel ontgonnen. De bijzondere watervegetatie, de venen en de blauwgraslanden verdwenen. De daarop volgende decennialange bemesting heeft de resterende natuurwaarden vernietigd. Toch zijn de abiotische omstandigheden nog steeds goed. Dat betekent dat in principe herstel zeer goed mogelijk is.Een deel van het Koningsven is eigendom van Natuurmonumenten. Wanneer de vermeste bovengrond wordt verwijderd, kan er in principe herstel plaatsvinden. Voor hernieuwde veenvorming is echter ook vernatt ing noodzakelijk. De aanwezigheid van (restanten van) veenpakkett en in de bodem kan daarbij een rol spelen. Kennis van lokale condities is daarom van groot belang om tot de juiste maatregelen te komen.

Voorbereidingsfasea. Instellen begeleidingsgroep KoningsvenEr worden diverse aanspraken gedaan op het gebied. Zo heeft zandwinner Teunissen er veel grond in eigendom. Voor landbouw, waterberging en recreatie is het gebied ook van belang. Om het project te kunnen laten slagen is het noodzakelijk een werkgroep te vormen van belanghebbenden en deskundigen: Teunesen, Natuurmonumenten, Waterschap, Initiatiefgroep Ketelwald, boerenorganisaties, gemeente en Radboud Universiteit. Draagvlak en realisatiemogelijkheden kunnen sterk vergroot worden wanneer met de zandwinner een win-win situatie kan worden bereikt.

PROJEKTIDEE 5

PFLEGE- UND ENTWICKLUNGSPL AN KONINGSVEN

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: 10.000 – 100.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Natuurmonumenten, Initiatiefgroep Ketelwald

Mögliche Projektpartner: Sandbaubetrieb Teunesen, Abt. Biogeochemie Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)

Abstimmung erforderlich mit: Provinz Limburg, Wasserwirtschaft , Landwirten

ProjektzielDie Erarbeitung eines Pfl ege- und Entwicklungsplanes für das bestehende Eigentum von Natuurmonumenten im ehemaligen Koningsven.

BeschreibungDas Koningsven, südlich vom St. Jansberg und Reichswald war vor 100 Jahren eines der schönsten Moorgebiete der Niederlande. Die Kombination aus einem eiszeitlichen Rheinarm, durch den der tiefste Punkt der heutigen Niers- und

Maasniederung an Reichswald und St. Jansberg geschaff en wurde, und Quellwasser aus der Moräne, war für die sehr diff erenzierte Moorentwicklung verantwortlich. Um 1935 war das gesamte Gebiet kultiviert. Die besondere Feuchtgebietsvegetation und die Pfeifengraswiesen waren verschwunden. Die anschließende jahrzehntelange Entwässerung und Düngung haben die letzten Reste beseitigt. Aber die abiotischen Bedingungen sind noch gut. Das bedeutet, dass eine Renaturierung sehr gut möglich ist. Ein Teil des Koningsvens ist mitt lerweile in Besitz von Naturmonumenten. Wenn der nährstoff reiche Oberboden abgetragen werden kann, ist eine Renaturierung möglich. Für die erneute Moorbildung sind die Vernässung und das Vorhandensein von Torf(resten) förderlich.Die Kenntnis der genauen lokalen Bedingungen ist für die Ausarbeitung zielführender Maßnahmen wichtig.

Vorbereitungsphasea. Einrichten einer Begleitgruppe KoningsvenIn dem Gebiet werden verschiedene Ansprüche erhoben. So besitzt der sandabbauende Betrieb Teunesen viel Gelände in unmitt elbarer Nachbarschaft . Für Landwirtschaft und Erholung ist das Gebiet ebenfalls von Bedeutung. Um das Projekt zu einem Erfolg zu bringen, ist die Einrichtung einer Arbeitsgruppe aus Verwaltung, Teunesen, Natuurmonumenten, Wasserwirtschaft , der Initiativgruppe Ketelwald, Landwirtschaft , Gemeinde und RUN erforderlich.

Koningsven in 1905 (boven) en 2005 (onder)Koningsven in 1905 (oben) und 2005 (unten)

Zukunft svision Ketelwald30b. Beheer- en inrichtingsplanOm het ven te regenereren is een goed herstelplan noodzakelijk. De afdeling Biogeochemie van de RU Nijmegen heeft veel ervaring in het renatureren van venen. Door ter plekke onderzoek te doen aan water- en nutriëntenhuishouding kan men nauwkeurig bepalen waar welke maatregelen nodig zijn om tot een bepaald natuurdoeltype te komen. Vervolgens kan het te voeren beheer worden geformuleerd. Uit een verkennend bodem- en waterhuishoudkundig onderzoek is al gebleken dat renaturering door plaggen en aanpassing van de waterhuishouding tot de gewenste situatie zal leiden.Ook is het wenselijk op korte termijn op kleine schaal proefprojecten te starten en die op te schalen, zodat snel met herstel kan worden begonnen en ook snel de mogelijkheden zichtbaar worden.

Knelpunten* Waterhuishouding van het gebied moet worden aangepast * Landbouwkundige gevolgen van ingrepen in de waterhuishouding* Kwaliteit kwelwater uit Reichswald* Diepte van fosfaatbemesting in bodem* Ammoniakdepositie* Bestemmingsplannen

b. Pfl ege- und Entwicklungsplan Um das Moorgebiet wieder herzustellen ist ein guter Pfl ege- und Entwicklungsplan erforderlich. Die Abteilung Biogeochemie der RU Nimwegen besitzt viel Erfahrung bei der Renaturierung von Mooren. Durch örtliche Untersuchung des Wasser- und Nährstoffh aushaltes können genaue Maßnahmen bestimmt werden, die für die Entwicklung bestimmter Biotoptypen notwendig sind. Außerdem ist die Festlegung der laufenden Pfl egemaßnahmen notwendig, die nach der Einrichtung durchgeführt werden müssen. Die Ergebnisse einer entsprechenden Untersuchung des Bodens und des Wasserhaushalts lassen erwarten, dass die Renaturierung durch Abschieben des Oberbodens und Anpassung des Wasserhaushaltes zum gewünschten Ergebnis führen wird.Es ist auch möglich auf kleinen Flächen probeweise zu beginnen, so dass man schnell zu ersten sichtbaren Ergebnissen kommt.

Hürden* Wasserhaushalt des Gebietes muss angepasst werden* mögliche Fernwirkung bei Eingriff en in den Wasserhaushalt* Qualität des Quellwassers aus dem Reichswald* Tiefe der Phosphatanreicherung im Boden* Ammoniakdeposition* Festsetzungen in Flächennutzungsplänen

Robuuste verbindingen

In het dichtbevolkte Nederland en het Duitse Noordrijn-Westfalen zijn in de afgelopen eeuw natuurgebieden kleiner geworden. Door toenemende verstedelijking en intensief agrarisch landgebruik zijn die natuurgebieden bovendien van elkaar geïsoleerd geraakt. Om die isolatie te stoppen is in Nederland de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ontwikkeld. Hierbij worden bestaande natuurgebieden beschermd en met elkaar verbonden. Dit gebeurt door ecologische verbindingszones. Omdat gebleken is dat smalle lijnvormige verbindingszones nauwelijks hun doel bereiken, heeft men ook de zgn. robuuste verbindingszones in het leven geroepen. Dat zijn forse, voor het grootste deel natuurlijk ingerichte zones die natuurgebieden effi ciënt met elkaar verbinden.

Een van die robuuste verbindingszones loopt van Noord naar Zuid door het Ketelwald en moet de Veluwe via het Ketelwald verbinden met de Maasduinen en Zuid-Limburg. De robuuste verbindingen dienen dusdanig te zijn dat edelherten er gebruik van kunnen maken. Maar ook andere dieren en planten zullen gebruik maken van deze ‘ecologische snelweg’. De verbinding van natuurgebieden en de daarin levende populaties van planten en dieren moet voorkomen dat te kleine populaties in de geïsoleerde gebiedjes uitsterven door tijdelijk ongunstige omstan-digheden, toeval of inteelt waarna die gebiedjes onbereikbaar zijn geworden voor die soorten dieren en planten. De robuuste verbinding door het Ketelwald is van bijzonder belang vanwege de klimaatsverandering. Planten en dieren kunnen zich via de verbindingsroute beter noord-waarts verplaatsen met het klimaat mee, mits de veranderingen niet te snel gaan.

Voor natte, schrale natuur, zoals blauwgraslanden, venen en vennen, maar ook voor droge schrale natuur zoals heides en droge graslanden kunnen de robuuste verbindingen belangrijk zijn, mits ze op de juiste manier ingericht worden, waarbij die natte of droge natuurgebieden niet te ver van elkaar afl iggen. Er zijn voldoende stapstenen nodig. Daarom is het ook van belang dat de natte natuur van het Koningsven ontwikkeld wordt met zijn vennen, veenmoe-rassen, blauwgraslanden en Dotterbloemhooilanden. Het vormt een belangrijke schakel tussen de natte, schrale vennen en moerassen van de Maasduinen en de natuurgebieden De Bruuk, Kranenburger Bruch enerzijds en de Hatertse Vennen anderzijds, en verder naar de schraallan-den richting Veluwe en Achterhoek.

Om dezelfde reden is het van belang dat het heidekarakter van de zuidrand van het Reichs-wald versterkt wordt. Het is niet alleen een mooi leefgebied voor allerlei heideplanten en dieren als Zandhagedis, Gladde slang en graafwespen, maar vormt ook een belangrijke schakel tussen de heidegebieden van Heumens Oord, Mulderskop, Mookerheide in het noordwesten en de Hammsche Bruch, Gennepse Hei, Het Quin bij Afferden en de heides van Nieuw-Bergen en de Hamert in het Zuiden.

Biotopverbund

In den dicht bevölkerten Niederlande und Nordrhein-Westfalen sind in den letzten hundert Jahren die Naturgebiete kleiner geworden. Durch die zunehmende Verstädterung und die in-tensive landwirtschaftliche Nutzung wurden diese zudem voneinander isoliert. Um die Isolation zu beenden, wurde in den Niederlande das Instrument der „Ecologische Hoofdstructuur“ (EHS) entwickelt. Dabei werden bestehende Naturgebiete unter Schutz gestellt und miteinander ver-bunden. Das geschieht mittels so genannter „Ökologischer Verbindungszonen“. Da schmale linienförmige Verbindungselemente ihr Ziel selten erreichen, plant man so genannte „robuste Verbindungszonen“. Das sind breite Streifen mit einem hohen Anteil naturnaher Lebensräume, die die Naturgebiete effi zient miteinander verbinden.

Eine der robusten Verbindungszonen läuft von Nord nach Süd durch den Ketelwald und soll das Gebiet der Veluwe über den Ketelwald mit den Maasdünen und Südlimburg verbinden. Der Biotopverbund soll so gestaltet sein, dass Rothirsche diese benutzen können. Aber auch andere Tiere und Pfl anzen sollen sich über diese „ökologischen Schnellstraße“ ausbreiten können. Die Verbindung von Naturgebieten und den darin vorkommenden Tier- und Pfl anzen-Populationen soll verhindern, dass kleine Populationen in isolierten Gebieten aufgrund ungünstiger Umstän-de, Zufall und Inzucht aussterben und nicht durch zuwandernde Tiere wieder neu begründet werden können. Der Biotopverbund durch den Ketelwald ist aufgrund des Klimawandels von besonderer Bedeutung. Pfl anzen und Tiere können sich über die Verbindungszone dem Klima folgend besser nordwärts verlagern – zumindest wenn sich das Klima nicht zu schnell verän-dert.

Für Feuchtgebiete, wie Feuchtwiesen und Moore aber auch Trockenlebensräume wie Heiden und Trockenrasen kann ein Biotopverbund wichtig sein, zumindest wenn er richtig eingerichtet wird und die entsprechenden Biotope nicht zu weit auseinander liegen. Es sind ausreichend „Trittsteine“ nötig. Deshalb ist die Renaturierung des Koningsven mit seinen Heidetümpeln, Mooren, Pfeifengras-Wiesen und Sumpfdotterblumen-Wiesen, auch sehr wichtig. Es bildet ein wichtiges Bindeglied zwischen den Heidemooren und Sümpfen der Maasduinen und den Naturschutzgebieten De Bruuk und Kranenburger Bruch einerseits und den Hatertsche Vennen andererseits und weiter zu den Feuchtgebieten von Veluwe und Achterhoek.

Aus dem gleichen Grund ist es bedeutsam, dass der Heidecharakter des Reichswald-Südrandes gestärkt wird. Dieser bildet nicht nur einen bedeutenden Lebensraum für Heidepfl anzen und –tiere, wie Zauneidechse, Schlingnatter und Grabwespen, sondern bildet auch ein Bindeglied zwischen den Heiden von Heumens Oord, Mulderskop und Mookerheide im Nordwesten und Hammsche Bruch, Genneper Heide, Het Quin bei Afferden und den Heiden von Nieuw-Bergen und de Hamert im Süden.


PROJECTIDEE 6

HEIDEONTWIKKELING IN HET KETELWALD

Duur: ca. 2 jaar Kosten: 10.000 - 100.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Natuurmonumenten

Mogelijke projectpartners: Regionalforstamt Niederrhein

Afstemming noodzakelijk met: Eigenaren, overheden, evt. gebruikers (schaapskuddes)

ProjectdoelVerbetering van het heidebestand binnen het Ketelwald door: a) Aanleggen van voldoende grote heidevelden ten behoeve van specifi eke soorten heidebewoners (Gladde slang, Boomleeuwerik, Nachtzwaluw)b) Realiseren van doeltreff ende verbindingen tussen heidegebieden bij de Maas en Niers enerzijds en Nederrijkswald anderzijds. BeschrijvingRoofb ouw op het bos heeft eeuwenlang in heel Noordwest-Europa uitgestrekte heidevelden doen ontstaan. Met de komst van rationele bosbouw en betere landbouwmethoden zijn die grotendeels weer verdwenen. Ook in het Ketelwald. Ongeveer 1,1 % (99 ha) van het Ketelwald bestaat thans uit heide. Het aandeel hiervan zou vergroot kunnen worden. Hiervoor zijn vooral zandige bodems (podsolbodems) geschikt. Met name naaldbosplantages, die vaak slecht groeien vanwege de schrale grond, komen in aanmerking. Wat de gewenste omvang betreft is niet de historische situatie leidend. Aangezien heide alleen voor de mens en voor een aantal specifi eke planten- en diersoorten van belang is, dient het aandeel doelgericht vergroot te worden.

Twee criteria, buiten de bodemkundige voorwaarden, voor het bepalen van de locatiekeuze zijn: 1. Het creëren van heidecomplexen van dermate

omvang dat een effi ciënt beheer mogelijk is en dieren met een groot leefgebied genoeg ruimte krijgen (zie boven).

2. Het maken van verbindingselementen (lijnvormige elementen en stapstenen) tussen de bestaande heidegebieden.

Aan de Nederlandse kant zouden bestaande heidevelden vergroot kunnen worden. Op De But stond een eeuw geleden nog veel heide. Regeneratie van een paar percelen zal niet moeilijk zijn. Dat geldt ook voor Heumensoord. Hier ligt nog steeds een fors heideterrein op het voormalige schiett errein, maar

PROJEKTIDEE 6

HEIDEENTWICKLUNG IM KETELWALD

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: 10.000 - 100.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Natuurmonumenten

Mögliche Projektpartner: Regionalforstamt Niederrhein

Abstimmung erforderlich mit: Grundbesitzern, Behörden, potentiellen Heidenutzern (Schafh altern)

ProjektzielOptimierung des Heidebestandes im Ketelwaldes hinsichtlich: a) Schaff ung ausreichend großer Flächen für anspruchsvolle heidebewohnende Tierarten (Schlingnatt er, Heidelerche, Ziegenmelker)b) Schaff ung eines leistungsfähigen Verbundes zwischen den Heidegebieten an Maas und Niers einerseits und Nederrijkswald andererseits.

BeschreibungDie historische (Über-)Nutzung des Waldes hat in weiten Bereichen des nordwesteuropäischen Flachlandes ausgedehnte Heiden entstehen lassen. Diese sind mit dem Entstehen einer rationellen Forstwirtschaft und der Verbesserung landwirtschaft licher Methoden weitgehend verschwunden. So auch im Ketelwald.

Ungefähr 1,1 % des Ketelwaldes (99 ha) bestehen heute aus Heide. Der Anteil könnte vergrößert werden. Hierfür sind vor allem die ärmsten Sandböden (Podsol-Boden) geeignet. Insbesondere Nadelholzforste, die aufgrund des armen Bodens von schwachem Wuchs sind, kommen in Frage. Dabei soll (was den Flächenumfang betrifft ) nicht an die historische Situation angeknüpft werden. Da Heiden aber für den Menschen und für eine ganze Reihe von Tier- und Pfl anzenarten von entscheidender Bedeutung sind, soll ihr Anteil doch zielgerichtet vergrößert werden.

Für die Auswahl von Flächen sollten neben den bodenkundlichen Voraussetzungen zwei Kriterien wichtig sein: 1. Schaff ung großer Heidekomplexe um eine

rationelle Pfl ege organisieren zu können und um Tierarten mit hohem Lebensraumbedarf genügend Lebensraum zu bieten (siehe oben).

2. Schaff ung von Verbundelementen (lineare Strukturen und Tritt steine zwischen den bestehenden Heiden).

Auf niederländischer Seite können verschiedene bestehende Heiden erweitert werden. Auf Der But gab’s vor 100 Jahren noch viel Heide.

Zukunft svision Ketelwald32dit is door het jaarlijkse vierdaagsekampement sterk gedegenereerd en krijgt nooit de kans zich te herstellen. Voor het bostraject van de voormalige spoorlijn Nijmegen – Groesbeek is heideuitbreiding gewenst. Met relatief weinig middelen kunnen zo bestaande gebieden groter en waardevoller worden. Eventueel zou de voormalige spoorlijn of een bospad ontwikkeld kunnen worden tot ecologische verbinding voor trekkende, warmteminnende soorten van heidegebieden. Momenteel wordt aan deze uitbreidingen gewerkt en is een heideherstelplan gemaakt, inclusief fi nanciën voor de eerste fasen. Het Ketelwald-heideherstelplan beperkt zich daarom tot de Nederlands-Duitse grens aan de zuidrand van het Reichswald.

Aan Duitse zijde zijn de mogelijkheden beperkt. Ze zijn geconcentreerd in oost-westrichting aan de zuidrand van het bos. Deze zuidrand is uitstekend geschikt voor heideontwikkeling vanwege de zuidexpositie. Hierdoor vindt snelle opwarming plaats wat het gebied uitermate geschikt maakt voor Zandhagedis, Gladde slang en vele soorten graafb ijen, sluipwespen en vlinders. In een groep oude eiken is een belangrijk leefgebied van het Vliegend hert vastgesteld. De ligging tussen Maasduinen en Nederrijkswald maakt het Reichswald uitermate geschikt als ecologische verbinding. In het kader van het INTERREG-project zijn hiertoe de eerste stappen genomen. In de toekomst kan het oppervlak aan heide verder worden vergroot aan beide zijden van de Grensweg, zodat er een fraaie overgang ontstaat tussen Koningsven en Reichswald, een overgang waarin natt e heide overgaat in droge heide. Vanwege de aanwezigheid van de Grensweg, die geheel autovrij gemaakt kan worden, is de beleefb aarheid van die heide groot.De eerste stappen om dit te realiseren zijn al gezet. Knelpunten* Het veilig stellen van langjarig beheer, met name van lijnvormige en kleine

verbindingszones.

Die Regeneration einiger Parzellen wird nicht schwierig sein. Das gilt auch für das Heumensoord. Hier befi ndet sich noch immer ein großes Heidegebiet auf dem ehemaligen militärischen Übungsgebiet, aber es wird durch das jährliche Campen anlässlich der Wandergroßveranstaltung “Vierdaagse” stark degeneriert und es bekommt nie die Zeit sich davon zu erholen. Für den Waldabschnitt bei der Eisenbahn Nimwegen – Kleve wird auf der niederländischen Seite eine Heideausbreitung gewünscht.Damit können mit wenig Aufwand einige bestehende Gebiete deutlich aufgewertet und vergrößert werden. Eventuell kann die Bahnlinie oder ein Waldweg für die bessere Verknüpfung dieser Fläche für wandernde, wärmeliebende Arten entsprechend entwickelt werden. Zurzeit wird an dieser Ausbreitung auf Basis eines Wiederherstellungsplans für Heide gearbeitet. Die Heideentwicklung im Rahmen des Ketelwald-Projektes beschränkt sich deshalb auf den Südrand des Reichswaldes.

Auf deutscher Seite sind die geeigneten Flächen deutlich kleiner. Aber sie liegen konzentriert in Ost-West-Ausdehnung am südlichen Waldrand. Dieser Waldrand ist aufgrund seiner Südexposition prädestiniert für die Heideentwicklung. Die schnelle Erwärmung des Bodens macht das Gebiet sehr geeignet für Zauneidechsen, Schlingnatt er, viele Arten von Wildbienen, Schlupfwespen und Schmett erlingenDeshalb und aufgrund der Lage des Reichswaldes zwischen Maasdünen und Nederrijkswald bietet sich für den Reichswald die Stärkung der Biotopverbund-Funktion an. Im Rahmen des INTERREG-Ketelwald-Projektes wurde hierzu ein Grundstein gelegt. Dieser kann in den Folgejahren auf beiden Seiten des Grenzweges vergrößert werden, so dass ein breiter Übergang vom Koningsven zum Reichswald entsteht; ein Übergang, der sowohl Feuchtheide, als auch nasse Heide umfasst. Wegen des Grenzweges, der gänzlich vom Autoverkehr befreit werden kann, ist der Erlebniswert der Heide hoch. Die ersten Schritt e sind schon erfolgt.

Hürden* Sicherstellung einer langfristigen Pfl ege, insbesondere bei linearen oder kleinen

Verbundstrukturen. Zandhagedis

Zauneidechse


PROJECTIDEE 7

HERSTEL OUDE RIVIERAR M VAN DE NIERS


Mogelijke projectt rekker: Regionalf. Niederrhein, NABU-Naturschutzstation

Mogelijke projectpartner: Niersverband

Afstemming noodzakelijk met: Jagers, Toerisme

ProjectdoelInitiëren van een natuurlijke dynamiek in de oude rivierloop en ontwikkeling van natuurlijke elzenbroekbossen in het aangrenzende Reichswald.

BeschrijvingOp een sinds lange tijd braak liggend weiland bij het ‘Versunkenen Kloster’ bevinden zich restanten van een oude Niersarm. Hiervan is in het landschap alleen nog een depressie zichtbaar, met daarin een kleine vijver die wellicht door jagers is aangelegd. Overstromingen treden al lang niet meer op in de oude rivierloop, terwijl natuurlijke veranderingen van de rivierbedding juist een bijzondere biotoop voor planten en dieren betekenen. Grenzend aan de oude loop ligt een vochtig bos met elzen en veenmos. Dit bosgebied is echter door sparrenaanplant nagenoeg verdwenen en drooggelegd. In de kruid- en moslaag zijn bijna geen vochtindicatoren meer aanwezig, wat waarschijnlijk te wijten is aan het grote watergebruik van de sparren en de aanwezigheid van enkele greppels.

Mogelijke maatregelen zijn: inventarisatie van de natuurwaarden en opstellen van een beheerplan, verwijderen van de oeverbeschoeiing van de Niers, gedeeltelijk uitdiepen van de oude rivierarm, versnelde bosomvorming, hydrologische maatregelen in het bos (verbetering watervasthouding).De maatregelen passen zeer goed binnen de doelstellingen van het Niersverband. Ook voor toerisme en natuureducatie (wandelen en fi etsen) zijn de maatregelen aantrekkelijk. Knelpunten* Indien de ingrepen in de waterhuishouding

onomkeerbaar blijken te zijn, kan het project maar ten dele worden uitgevoerd.

PROJEKTIDEE 7

REVITALISIERUNG DES ALTAR M ES DER NIERS

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: 10.000 - 100.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Regionalf. Niederrhein, NABU-Naturschutzstation

Mögliche Projektpartner: Niersverband

Abstimmung erforderlich mit: Jagd, Tourismus

ProjektzielInitiierung natürlicher Auendynamik; Entwicklung naturnaher Erlenbestände im angrenzenden Reichswald.

BeschreibungAuf einer seit langem brachliegenden Wiese am „Versunkenen Kloster“ fi nden sich Reste eines alten Niersarmes – heute nur noch eine Vertiefung im Gelände, in der sich ein kleiner Teich befi ndet, der vielleicht von Jägern angelegt worden ist. Eventuelle Überschwemmungen des Geländes führen schon seit längerem nicht mehr zu Veränderungen des Flussbett es, wie sie natürlicherweise auft reten. Gerade diese Veränderungen bieten aber den Tieren und Pfl anzen besonderen Lebensraum.In unmitt elbarer Nähe befi ndet sich ein feuchter Waldbereich mit Erlen und Torfmoos. Dieser Wald ist deutlich durch angepfl anzte Fichten beeinträchtigt, die nicht zur natürlichen Waldvegetation gehören. Die Kraut- und Moosschicht weisen nur wenige Feuchtezeiger auf, was möglicherweise auf den hohen Wasserverbrauch der Fichten und einige Gräben zurückzuführen ist.

Mögliche Maßnahmen könnten sein: Bestandserhebung und Planung, Initiale Beseitigung der Uferbefestigung an der Niers, teilweise Austiefung der Rinne, beschleunigter Waldumbau im Bereich der angrenzenden Feuchtwälder,

hydrologische Maßnahmen innerhalb des Waldes (bessere Wasserrückhaltung).Die Maßnahmen könnten das angrenzende Niersauenkonzept hervorragend ergänzen. Aufgrund des ohnehin bestehenden naturorientierten Tourismus (Wandern, Fahrradfahren) in diesem Bereich, entstehen Chancen für Umweltbildung und Naturschutzwerbung.

Hürden* Vielleicht erweisen sich eventuelle Störungen

des Wasserhaushaltes als irreversibel. Dann ließe sich das Projektziel nur in eingeschränktem Umfang erreichen.

Niers


PROJECTIDEE 8

HERSTEL VAN CULTUURHISTORISCHE ELEM ENTEN

Duur: ca. 3 jaar Kosten: 1.300.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Stichting Probos

Mogelijke projectpartners: Initiatiefgroep Ketelwald, terreineigenaren

Afstemming noodzakelijk met: ROB (Rijksdienst voor het Oudheidkundig bodemonderzoek)

ProjectdoelInventarisatie van cultuurhistorische elementen in het Ketelwald, herstel van belangrijke elementen en het beleefb aar maken van de cultuurhistorische elementen.

BeschrijvingHet Ketelwald kent een rijke geschiedenis die op heel veel plaatsen nog fysiek is terug te vinden in het bos. Sprengen, houtwallen, beukenlanen, leemkuilen en oude padenstructuren, hoe vervallen, overwoekerd of verwaarloosd ze ook zijn, ze vertellen iets over het vroegere gebruik van het bos. Ze geven daarmee een eigen identiteit aan een gebied. Dat geldt met name voor streekgebonden elementen die men elders niet of nauwelijks aantreft . Het idee van versterking van de ecologische samenhang tussen de bossen aan beide zijden van de grens (een wezenlijk doel van het Ketelwaldproject) voert terug op het verleden, toen het Ketelwald inderdaad een groot grensoverschrijdend bosgebied was. Aandacht voor de cultuurhistorie brengt daarom het doel van het Ketelwaldproject dichterbij.

Bovendien hebben veel cultuurhistorische elementen een ecologische betekenis. Heides vormen leefgemeenschappen met een heel eigen fl ora en fauna. Houtwallen en lanen bestaan meestal uit oude loofb omen en vormen zo refugia in de merendeels jong gehouden naaldbossen. Leemkuilen herbergen bijzondere planten. Hakhout heeft vanwege de grote lichtdoorlatendheid een rijke ondergroei. Ook herstel van sprengen is belangrijk als het gaat om de natt e natuur.

Naar schatt ing zijn er duizenden cultuurhistorische elementen in het Ketelwald te vinden. Deze zouden allereerst geïnventariseerd moeten worden. Op grond daarvan kan dan besloten worden enkele of een deel ervan te herstellen, met name die elementen die bijdragen aan de cultuurhistorische

PROJEKTIDEE 8

WIEDERHERSTELLUNG VON KULTURHISTORISCHEN ELEM ENTEN

Dauer: ca. 3 Jahre Kosten: 1.300.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Stichting Probos

Mögliche Projektpartner: Initiatiefgroep Ketelwald, Grundbesitzer

Abstimmung erforderlich mit: Bodendenkmal-Schutz

ProjektzielInventarisierung von kulturhistorischen Elementen im Ketelwald, wiederherstellen und erlebbar machen der wichtigsten Elemente.

BeschreibungDer Ketelwald hat eine reiche Geschichte hinter sich, die noch an vielen Stellen

im Wald erkennbar ist. Brunnen, Wallhecken, Buchenalleen, alte Wege und Lehmgruben, erzählen, auch wenn sie verfallen, überwuchert und verwahrlost sind, etwas über die frühere Nutzung des Waldes. Sie geben dem Wald damit eine eigene Identität. Das betrifft vor allen regionale Elemente, die man andernorts nicht oder nur selten antrifft . Die Idee der Stärkung der ökologischen Verbindung zwischen dem deutschen und dem niederländischen Teil des Ketelwaldes (ein wesentliches Ziel des Ketelwald-Projektes) geht auf die Geschichte zurück, in der der Ketelwald tatsächlich ein großer, geschlossener, grenzüberschreitender Wald war. Die Berücksichtigung der Kulturgeschichte bringt uns diesem Ziel des Ketelwald-Projektes näher.

Außerdem besitzen viele kulturhistorische Landschaft selemente eine ökologische Bedeutung. Heiden bilden Lebensgemeinschaft en mit ganz eigener Tier und Pfl anzenwelt. Wallhecken und Alleen bestehen oft aus alten Laubbäumen und bilden deshalb wertvolle Refugien besonders in Nadelwäldern. In Lehmgruben wachsen besondere Pfl anzen. Niederwälder haben aufgrund der großen Lichtdurchlässigkeit im Kronenbereich einen üppigen Unterwuchs. Auch die Wiederherstellung von Brunnen ist für die Entwicklung von Feuchtgebieten bedeutsam.

Nach Schätzungen fi nden sich tausende Kulturhistorische Landschaft selemente im Ketelwald. Diese sollen zuerst kartiert werden. Aufb auend darauf kann dann entschieden werden, einige Beukenlaan Buchenallee

Toekomstvisie Ketelwald 35en natuurwaarden in het Ketelwald. Daarnaast is het belangrijk dat er snel herstelwerkzaamheden plaatsvinden aan enkele projecten. Voorbeelden zijn: het Romeinse aquaduct bij de Heilig Landstichting, leemkuil en hakhout. Belangrijk is ook de bevolking bij dit project te betrekken. Dat kan door publiciteit, website, lezingen, excursies en (educatieve) fi etsen wandelroutes.

Knelpunten* Afstemming met heemkundegroepen aan weerszijden van de grens* Eventuele tegenstelling natuurbelang- cultuurhistorisch belang

davon wieder herzustellen – insbesondere solche von kulturhistorischer oder naturschutzfachlicher Bedeutung. Beispiele sind: das römische Aquädukt bei Heilig Landstichting, Lehmgruben und Niederwälder.Wichtig ist die Einbindung der Bevölkerung in das Projekt. Das kann durch Öff entlichkeitsarbeit, Internet, Vorträge und thematische Wander- und Radwanderstrecken erfolgen.

Hürden* Abstimmung mit Denkmal- und Heimatschutz beiderseits der Grenze von

Bedeutung* Eventuelle Widersprüche zwischen Natur- und Denkmalschutz

Houtwal St. Jansberg

Houtwallen zijn zeer algemeen in het Ketelwald. Ze zijn te vinden langs oude boswegen en markeren eigendomsgrenzen, gemeentegrenzen, provinciegrenzen en landsgrenzen. De hout-wal bestond vroeger uit een opgeworpen aarden rug en een goot. De aarden wal was beplant met een dichte begroeiing van struiken en bomen en moest de doorgang van in het bos gra-zend vee verhinderen. Vaak is er aan het eind van een boswal een grensboom te vinden, vaak een Wintereik. Bomen op de houtwal werden ook als gebruikshout geoogst.Op de St. Jansberg is langs de Helweg een prachtige houtwal te vinden. Er zijn veel verschil-lende bomen en struiken geplant. De meest algemene boomsoort is de Winterlinde, die deels als hakhout aanwezig is, gevolgd door de Zoete kers. Ook de Hazelaar is zeer algemeen. Voorts vinden we Wintereik (grensboom), Beuk, Eensteilige meidoorn, Wilde appel en Mispel.

Wallhecke St. Jansberg

Wallhecken sind im Ketelwald verbreitet. Sie sind an alten Waldwegen zu fi nden und markieren Eigentums-, Gemeinde-, Provinz- und Landesgrenzen. Die Wallhecke besteht aus einem Erdwall und einem Graben. Der Wall war dicht mit Sträuchern und Bäumen bepfl anzt und sollte Wei-detieren den Durchgang in den Wald unmöglich machen. Oft ist am Ende einer Wallhecke ein Grenzbaum zu fi nden, oft eine Trauben-Eiche. Das Holz der Bäume der Wallhecken wurde für den täglichen Bedarf genutzt.Auf dem St. Jansberg ist längs des Helweges eine prächtige Wallhecke zu fi nden. Hier sind viele verschiedene Arten angepfl anzt. Die häufi gste Baumart ist die Winter-Linde, die teils aus Stockausschlag hervorgegangen ist, gefolgt von der Vogel-Kirsche. Außerdem fi nden wir Trauben-Eiche (als Grenzbaum), Buche, Eingriffl iger Weißdorn, Holz-Apfel und Mispel.

Winterlinde Zoete Kers Vogel-Kirsche Hazelaar Gemeine Hasel Wintereik Traubeneiche Beuk Buche


PROJECTIDEE 9

SPEELBOSSEN



Mogelijke projectpartners: Gemeente, bewoners, beheerders

Afstemming noodzakelijk met: Provincies

ProjectdoelRealisatie van enkele speelbossen aan de randen van steden en dorpen.

BeschrijvingKinderen hebben van nature interesse in de natuur. Met name bossen en water spreken erg tot de verbeelding en nodigen uit tot spelen en onderzoeken. Daarvoor zijn geen speeltoestellen nodig. Kinderen benutt en de mogelijkheden van het bos, vooral als dat een aantrekkelijk, vormenrijk bos is met omgevallen bomen etc. Veel kinderen komen niet meer in aanraking met de natuur. Het drukke verkeer en angst van ouders voor het bos maken dat kinderen afgesloten raken van die natuur. Hierdoor verdwijnt die interesse. Niet alleen vanwege de natuurbelangstelling van kinderen, maar ook omdat kinderen volwassen worden en dan invloed hebben op de natuurbescherming, is het nodig dat kinderen de mogelijkheid hebben in de natuur te spelen en er een band mee op te bouwen. Speelbossen zijn aantrekkelijke stukken bos langs de randen van steden en dorpen, zodat ze gemakkelijk te voet te bereiken zijn. Door eenvoudige ingrepen is het mogelijk er een aantrekkelijk speelgebied van te maken. Een oppervlakte van 200 x 300 m is in de regel al voldoende.

Een probleem met speelbossen is dat wanneer een stuk bos de status ‘speelbos’ krijgt er allerlei regels ten aanzien van veiligheid en aansprakelijkheid gaan gelden. Normaliter hoeft de eigenaar van het bos er alleen voor te waken dat er zich geen gevaarlijke situaties bij de paden voordoen, maar bij een speelbos geldt dat voor het hele terrein. De eigenaar of toezichthouder krijgt te maken met een zorgplicht. Ook moet een verzekering worden afgesloten.

Het is wenselijk om speelbossen te realiseren samen met bewonersgroepen die deelnemen in een op te richten vereniging waarin ook de boseigenaar, gemeente en de initiatiefgroep Ketelwald participeren. De inrichting van het speelbos zou de gemeente op zich kunnen nemen, het onderhoud zou deels bij de bewoners kunnen liggen. Kansrijke locaties liggen bij Nijmegen, Malden en Kleef.

PROJEKTIDEE 9

SPIELWÄLDER

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: < 10.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Initiatiefgroep Ketelwald

Mögliche Projektpartner: Gemeinden, Anwohnern, Eigentümer

Abstimmung erforderlich mit: Provinzen

ProjektzielRealisierung von einigen Spielwäldern am Rand von Städten und Dörfern.

BeschreibungKinder haben von Natur aus ein Interesse an Natur. Insbesondere Wälder und Wasser regen die Phantasie an und laden zum Spielen und Untersuchen ein. Hierfür sind keine Spielgeräte notwendig. Kinder nutzen die Möglichkeiten des Waldes, vor allem in att raktiven, abwechslungsreichen Wäldern mit umgestürzten Bäumen etc.Viele Kinder kommen nicht mehr mit Natur in Berührung. Der dichte Verkehr und die Angst der Eltern vor dem Wald sorgen dafür, dass die Kinder von der Natur getrennt sind. Hierdurch verschwindet das Interesse. Nicht allein wegen des Interesses der Kinder für die Natur, sondern auch weil die Kinder als Erwachsene später kein Gefühl für den Wert der Natur bewahren, ist es erforderlich, dass die Kinder in der Natur spielen und eine Verbindung zu ihr entwickelnSpielwälder sind ungefähr 200 x 300 m groß. Insbesondere an Stadt und Dorfrändern sind sie von Bedeutung.

Ein Problem der Spielwälder sind Sicherheitsvorschrift en, mit denen der Wald belegt wird, wenn er den Titel Spielwald erhält. Der Wald muss dann spielplatztauglich sein. Auf Bäume klett ern ist dann nicht mehr opportun. In einem Wald zu spielen, der nicht als Spielwald ausgewiesen ist, ist ohne weiteres möglich. Die Aufl ösung könnte vielleicht in der Ausweisung eines Waldes als “Kinderwald” liegen. Die Kinder könnten hier auch abseits der Wege spielen, aber auf eigenes Risiko.

Die Entwicklung von Spielwäldern sollte möglichst gemeinsam mit Anwohnern erfolgen. Diese sollten zusammen mit der Gemeinde, dem Waldeigentümer und der Initiativgruppe Ketelwald einen Verein gründen. Die Einrichtung des Spielwaldes könnte die Gemeinde auf sich nehmen, der Unterhalt sollte teilweise von den Anwohnern geleistet werden. Geeignete Stellen liegen bei Nimwegen, Malden und Kleve.


Het project bestaat uit:1. Het in kaart brengen van de veiligheidskwesties2. Informatie-avonden voor bewoners 3. Formeren van bewonersgroepen4. Zoeken van locatie5. Maken van inrichtings- en onderhoudsplannen6. Financiering (subsidiegevers) 7. Inrichten speelbos Knelpunten* Veiligheid en aansprakelijkheid* Uitlaat honden* Vandalisme

Das Projekt besteht aus:1. Klärung der Sicherheitsfrage 2. Informationsabende für Anwohner3. Bildung von Anwohnergruppen4. Wahl eines Standorts5. Erstellung eines Einrichtungs- und Unterhaltsplanes6. Suche nach Förderern 7. Einrichtung des Spielwaldes

Hürden* Verantwortung für Eigentümer eines Kinderwaldes* Hunde in Kinderwäldern* Vandalismus


PROJECTIDEE 10

WANDELK A ART KETELWALD

Duur: ca. 1,5 jaar Kosten: 10.000 – 20.000 euro

Mogelijke projectt rekker: Ketelwald BV

Mogelijke projectpartners:

Afstemming noodzakelijk met: Toerisme

ProjectdoelWandelkaart (1:25.000) met relevante toeristische objecten en bezienswaardigheden die het gehele Ketelwald omvat. BeschrijvingOp bestaande wandelkaarten zoals de kaart ‘Rijk van Nijmegen’ van Staatsbosbeheer en de ‘Wanderkarte Kleve und der Reichswald’ van de Landesvermessungsamt Nordrhein-Westf alen wordt slechts een deel van het Ketelwaldgebied aangeduid. Men volgt min of meer de grenzen van de offi ciële topografi sche kaarten van de Nederlandse en Duitse topografi sche diensten. Het gehele Ketelwald is echter voor het gebied Nijmegen-Kleef één van de belangrijkste recreatiegebieden. Dat het Nederrijkswald en het Reichswald bij elkaar horen wordt alleen op grootschalige kaarten duidelijk.

Met de publicatie van een kaart van het gehele Ketelwald wordt de eenheid van het gebied benadrukt. Een kaart kan bijdragen aan de natuurrecreatieve ontwikkeling van het Ketelwald. Tevens is de kaart een middel om bekendheid te geven aan ontwikkelingen in het Ketelwald. Op deze kaart moeten, sterker dan gebruikelijk, de natuurbezienswaardigheden uitkomen.De achterkant van de kaart kan voor toeristische, landschappelijke en cultuurhistorische beschrijvingen gebruikt worden.

PROJEKTIDEE 10

WANDERK ARTE KETELWALD

Dauer: ca. 1,5 Jahre Kosten: 10.000 – 20.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Ketelwald BV

Mögliche Projektpartner:

Abstimmung erforderlich mit: Tourismus

ProjektzielWanderkarte mit Einträgen der touristisch relevanten Freizeiteinrichtungen und Sehenswürdigkeiten auf Basis der topografi schen Karte 1:25.000, die den gesamten Ketelwald abdeckt.

BeschreibungAuf bestehenden Wanderkarten wie der Karte des „Rijk van Nijmegen“ von Staatsbosbeheer oder der Wanderkarte „Kleve und der Reichswald“ des Landesvermessungsamtes Nordrhein-Westf alens wird nur ein Teil des Ketelwaldes abgebildet. Man folgt mehr oder weniger den Grenzen der offi ziellen Topographischen Karten des niederländischen und deutschen topographischen Dienstes. Dabei gehört der gesamte Ketelwald für die Bevölkerung des Raumes Kleve und Nimwegen zu den wichtigsten Erholungsgebieten. Dass Nederrijkswald und Reichswald zusammengehören, wird auf großräumigen Karten deutlich.

Mit der Erstellung einer Karte des gesamten Ketelwaldes wird die Einheit des Gebietes betont. Eine Karte kann einen Beitrag zur naturorientierten Erholung liefern und Entwicklungen im Ketelwald bekannt machen. In der geplanten Karte steht die Kennzeichnung von Natursehenswürdigkeiten im Vordergrund, sofern diese durch ein erhöhtes Besucheraufk ommen nicht beeinträchtigt werden. Die Rückseite der Karte sollte für touristische, landschaft liche und kulturhistorische Beschreibungen und Erläuterungen genutzt werden.


PROJECTIDEE 11

DE EDELHERTTRAIL

Duur: ca. 2 jaar Kosten: 10.000 – 100.000 euro


Mogelijke projectpartners: Terreineigenaren, Recreatieschap, gemeenten

Afstemming noodzakelijk met: o.a. Stichting ARK, Limburgs landschap, Recreatieschap, gemeenten

ProjectdoelRealisatie van het eerste deel van een lange afstandsnatuurwandelroute “De Edelhertt rail” langs de robuuste verbindingszone Edelhert die loopt van de Eifel naar de Oostvaardersplassen. Natuurbeleving staat bij deze trail voorop.

BeschrijvingDe aanleg van “De Edelhertt rail” in het Ketelwald zou het begin kunnen zijn van een eerste Duits-Nederlandse natuurwandelroute. Deze route volgt de geplande robuuste ecologische verbindingszone van de (Oostvaardersplassen), Veluwe, Gelderse Poort, Nederrijks Wald, Reichswald tot in de Maasduinen en eventueel verder tot in de Eifel. De route gaat langs zoveel mogelijk gebieden waar (in de toekomst) Edelherten te zien zijn. Om de att ractiviteit van deze natuurwandelroute te vergroten, de natuurbeleving onderweg te bevorderen en het belang van de verbindingszone te onderstrepen denken wij aan de volgende bouwstenen: * De trail loopt over kronkelige paden langs de hoogtepunten van het gebied.

Hiervoor zou gedeeltelijk een nieuw pad moeten worden aangelegd dat te vergelijken is met een hertenwissel, dus als een smal, kronkelig pad. Ook kan gebruik worden gemaakt van historische paden die deels nagenoeg verdwenen zijn. Ter compensatie zouden enkele bestaande boswegen afgesloten kunnen worden, bijvoorbeeld in terugtrekgebieden voor Edelherten.

* Vanaf de hoofdroute worden aft akkingen gemaakt naar omliggende dorpen, zodat de trail ook kan worden gebruikt voor kortere rondwandelingen. De aft akkingen kunnen ook leiden naar overnachtingsmogelijkheden.

PROJEKTIDEE 11

DER ROTHIRSCHTRAIL

Dauer: ca. 2 Jahre Kosten: 10.000 – 100.000 Euro

Potentielle Projektt räger: Initiatiefgroep Ketelwald

Mögliche Projektpartner: Grundeigentümer,Tourismus-Akteure,Gemeinden

Abstimmung erforderlich mit: u. a. Stichting ARK, Limburgs Landschap, Erholung und Tourismus, Gemeinden

ProjektzielRealisierung des ersten Teiles eines Fernwanderweges „Der Rothirschtrail“ entlang des Biotopverbundes von der Eifel bis zu Oostvaardersplassen. Das Naturerleben steht bei diesem Weg im Vordergrund.

BeschreibungDie Anlage des „Rothirschtrails“ im Ketelwald könnte der Beginn des ersten deutsch-niederländischen „Wildwanderwegs“ werden.Dieser Weg führt entlang des Biotopverbundes von der Veluwe über die Gelderse Poort, Nederrijkswald, Reichswald bis in die Maasdünen und vielleicht weiter bis in die Eifel. Der Weg folgt soweit möglich den zukünft igen Lebensbereichen des Rothirsches.Um die Att raktivität des Wanderweges zu steigern und einen Beitrag zur Umweltbildung und insbesondere für die Belange des Biotopverbundes zu leisten, soll dieser Wanderweg mit verschiedenen Bausteinen ergänzt werden:* Der Weg soll auf geschlängelten Pfaden verlaufen und die schönsten Stellen des

Gebietes berühren. Hierfür sollen teilweise neue Wegstrecken in der Art von

Zukunft svision Ketelwald40* Het beschrijven van de overnachtingsmogelijkheden. Hierbij denken wij aan

natuurcampings, hotels, bed & breakfasts etc. * Op termijn is het misschien ook mogelijk in het bos aan Nederlandse en Duitse

zijde een overnachtingsplaats aan te leggen in de vorm van een blokhut, die tevens dienst doet als informatiepunt en als uitgangspunt voor begeleide excursies.

* Langs de route kunnen ook enkele schuilhutt en aangelegd worden (naar Fins model evt. uit te breiden met vuurplaats).

* Uitgave van een wandelgids, waarbij ook GPS en internet een rol speelt.

In dit project wordt alleen de trail met aft akkingen uitgezet en de wandelgids (incl. overnachtingsadressen, website en GPS-gegevens) uitgegeven. In een latere fase kunnen de andere bouwstenen aan bod komen, afh ankelijk van het succes van de trail.Het is ook denkbaar om in eerste instantie te spreken van het “Ketelwaldpad” en deze later na opschaling (realisatie van de robuuste verbindingen) om te vormen tot Edelhertt rail. Knelpunten* Mooie route versus kwetsbaarheid natuur* Afstemming met organisaties buiten Ketelwald

Wildwechseln, also als schmale, gewundene Pfade, angelegt werden. Teilweise können auch historische Wege genutzt werden, die oft fast völlig verschwunden sind. Zum Ausgleich für die Neuanlagen werden alte Wege in den Ruhegebieten des Rotwildes aufgelöst.

* Vom Hauptweg können auch Abzweigungen in die Dörfer angelegt werden, um auch kürzere Wanderungen zu ermöglichen.

* Es könnte eine Reihe von Übernachtungsmöglichkeiten geschaff en werden. Denkbar wären z. B. Natur-Campingplätze, Jugendherbergen, Hotels, Bed & Breakfast etc.

* Auch könnte langfristig auf deutscher und niederländischer Seite je eine Übernachtungsmöglichkeit z. B. in Form einer Blockhütt e angelegt werden, die auch als Informationspunkt und Ausgangspunkt von Führungen dient.

* Es sind auch Schutzhütt en nach fi nnischem Modell entlang des Weges mit integrierter Feuerstelle möglich.

* Klassische Wanderführer können das Angebot ebenso ergänzen wie moderne GPS- und Internet-basierte Systeme.

In diesem Projekt wird zunächst nur die Route mit den Abzweigungen festgelegt, die GPS-Daten erhoben und die Übernachtungsmöglichkeiten in einem Wanderführer und im Internet beschrieben. Die weiteren Bausteine können später in Rahmen weiterer Projekte hinzugefügt werden.Denkbar ist es auch, in einer ersten Stufe nur von einem Ketelwald-Wanderweg zu sprechen und diesen erst mit der großräumigen Vernetzung zum Rothirsch-Trail “aufzuwerten”.

Hürden* Die Wahl besonders schöner Wegstrecken könnte im

Widerspruch zum Naturschutz stehen.* Es besteht umfassender Abstimmungsbedarf mit

verschiedenen Organisationen in einem weiten Gebiet.


GEBIEDSBESCHRIJVING GEBIETBESCHREIBUNG

Zukunft svision Ketelwald42GEOLOGIE EN PREHISTORIE

Het Ketelwald ligt in een landschap dat meer dan 150.000 jaar geleden is ontstaan tijdens het Saalien. Vanuit Scandinavië bereikte het honderden meters dikke landijs via het IJsseldal dit gebied en splitste in enkele tonggletsjers. Eén ervan drong door tot in Groesbeek en stuwde een hoefi jzervormige wal op van zand, grind en klei. De stuwwal dwong de Rijn zuidelijker te gaan stromen, in het dal waar tegenwoordig de Niers doorheen loopt. Toen de koudeperiode ten einde liep en het ijs begon te smelten, brak het smeltwater op diverse plaatsen door de stuwwal heen en vormde diepe smeltwaterdalen. Daarachter werd een enorme hoeveelheid zand en grind afk omstig uit de stuwwal afgezet in de vorm van puinwaaiers of sandurs. Aan de binnenkant van de stuwwal gleed de met water verzadigde bodemlaag de helling af het bekken in (solifl uctie).

In het interglaciaal Eemien werd het warm. Het gebied raakte bebost en op de natste, lage plekken ontwikkelde zich veen. Ongeveer 110.000 jaar geleden werd het weer kouder en begon de laatste ijstijd, het Weichselien. Het ijs bereikte dit keer ons land niet, maar er heerste wel een toendraklimaat. De wind was een belangrijke bodemvormer. Zand van de stuwwalranden daalde in zandruggen neer in het bekken van Groesbeek. Grote hoeveelheden lössdeeltjes uit de drooggevallen Noordzee werden aan de leizijde van de stuwwal afgezet, in het bekken en in grote delen van het Reichswald. In de stuwwal werden nieuwe dalen gevormd. Ze werden uitgeschuurd door water dat alleen oppervlakkig kon afstromen over de bevroren ondergrond. Deze ‘droogdalen’ voeren nu geen water meer.

Na de laatste ijstijd kwam het bos tot ontwikkeling. Aanvankelijk vooral Berk, Den en Hazelnoot, daarna volgde een uitbreiding van Eik, Iep, Linde en Els. Vanaf 5.000 v Chr. gaat de Beuk domineren op de lössgronden. Op lager gelegen gronden vooral elzen, eiken en iepen.

10.000 v Chr.: Einde ijstijd, toendraplanten en -dieren verdwijnen. De eerste bossen komen tot ontwikkeling.10.000 – 8.000 v Chr.: Berk, Den en Hazelnoot overheersend8.000 v Chr.: Uitbreiding van Eik, Iep, Linde en Els5.000 v Chr.: Beuk neemt sterk toe op lössgronden; elzen, eiken en iepen op lager gelegen gronden.4.000 v Chr.: Invloed van de mens merkbaar. Primitieve akkerbouw en veehouderij op lösshellingen. Bossen op de stuwwal: Beuk met toenemend aantal Zomer- en Wintereik; in de beekdalen: Wilg en Els.1.000 v Chr.: Linde verdwijnt uit de bossen.800 – 15 v Chr.: Ontbossing t.b.v. akkerbouw en brandhout neemt sterk toe.

Landijs stuwt stuwwal opEin Gletscher schiebt eine Moräne auf

Droge toendra met Wollige Wilg en Dryas Trockene Tundra mit Wollweide und Silberwurz

Sandurvlakte aan eind van smeltwaterdal Sander am Ende eines Schmelzwassertals

150.000 110.000

Oerbos tijdens Eemien Urwald während der Eem-Zwischeneiszeit

GEOLOGIE UND FRÜHGESCHICHTE

Der Ketelwald liegt in einer Landschaft , die vor mehr als 150.000 Jahren in der Saale-Eiszeit entstanden ist. Aus Skandinavien erreichte ein mehrere hundert Meter dicker Gletscher über das Ijseltal unser Gebiet und zerteilte sich in mehrere Gletscherzungen. Eine davon stauchte bei Groesbeek eine hufeisenförmige Moräne aus Sand, Kies und Ton. Diese Moräne zwang den Rhein nach Süden in das heutige Nierstal auszuweichen.Gegen Ende der Kälteperiode brach das Schmelzwasser an verschiedenen Stellen durch die Moräne und formte tiefe Schmelzwassertäler. Dahinter wurden große Mengen Sand und Kies aus der Moräne in Form von Schwemmfächern und Sandern abgelagert. An der Innenseite der Moräne glitt wassergesätt igter Boden an den Hängen ins Zungenbecken.

Im Eem-Interglazial wurde es warm. Das Gebiet bewaldete sich und in den tiefsten, nassen Stellen entstanden Moore.Vor 110.000 Jahren wurde es wieder kälter und die letzte, die Weichsel-Eiszeit begann. Das Eis erreichte unser Gebiet nicht mehr, aber es herrschte hier ein Tundra-Klima. Der Wind war ein wichtiger Faktor für die Bodenentstehung. Sand aus den Moränen setzte sich als Sandrücken im Becken von Groesbeek ab. Große Mengen feiner Lößteilchen aus der trockengefallenen Nordsee setzten sich an der Leeseite der Moräne ab: im Groesbeeker Becken und in weiten Teilen des Reichswaldes. In der Stauchmoräne wurden neue Täler geformt. Sie wurden von oberfl ächlich, über gefrorenem Boden abfl ießenden Wasser ausgewaschen. Diese Täler werden als Trockentäler bezeichnet.

Nach der letzten Eiszeit kam der Wald aus südlicheren Gebieten zurück. Zuerst Birken, dann Haselnuss, danach folgte die Einwanderung von Eiche, Ulme, Linde und Esche. Seit 5000 v. Chr. gelangte die Buche zur Dominanz auf den Lössböden. In den tiefer liegenden, feuchten Bereichen siedelten sich vor allem Erlen, Eichen und Ulmen an.

10.000 Jahre vor Chr.: Nach der Eiszeit weichen Tundravegetation und –fauna und Vegetation gemäßigter Breiten entwickelt sich.10.000 – 8.000 v. Chr.: überwiegend Birke, Kiefer und Hasel8.000 v. Chr.: Ausbreitung von Eiche, Ulmen, Linden und Erlen5.000 v. Chr.: Buche nimmt auf Lössböden stark zu, Erlen, Eichen und Ulmen in den Tiefl agen.4.000. v. Chr.: Einfl uss des Menschen erkennbar. Einfacher Ackerbau und Viehwirtschaft auf den Lösshängen. Wälder auf den Moränenhügeln: Buche, zunehmend mit Stiel- und Traubeneiche und in den Bachtälern Erle und Weide.1.000 v. Chr.: Die Linde verschwindet aus den Wäldern.800 – 15 v. Chr.: Die Entwaldung für Ackerbau und Holzgewinnung nimmt stark zu.


Eerste bossen: 6 m hoge berken Erste Wälder: 6 m hohe Birken

Impressie veen in bekken van GroesbeekEindruck Moor in Becken von Groesbeek

Nat oerbos ca. 8.000 v. Chr. Bodenfeuchter Urwald ca. 8.000 v.Chr.

10.000

Hoedebos vanaf ca. 500 v. Chr. Hudewald ca. 500 v. Chr.

0

Zukunft svision Ketelwald44GESCHIEDENIS

Romeinse tijdToen de Romeinen zich in de 1ste eeuw v Chr. in het grensgebied langs de Rijn vestigden, lag tussen Nijmegen, Xanten en Goch een groot en dicht woud waarin eiken en beuken de meest voorkomende boomsoorten waren. Hun verblijf, dat tot in de 5de eeuw na Chr. duurde, heeft veel sporen nagelaten. Zij hebben een groot deel van het bos gekapt voor bouwmateriaal en brandstofvoorziening van hun woningen, legergebouwen en baden. Zeer veel hout is gebruikt voor het stoken van de grote pannen- en pott enbakkerijen op de Holdeurn in Berg en Dal en in de huidige Heilig Landstichting. Een opzienbarend restant van de Romeinse cultuur in deze streek is een aquaduct dat water aanvoerde van de bronnen bij Berg en Dal naar de legerplaatsen. Men heeft een mogelijk tracé van dit aquaduct gereconstrueerd. Het liep vanaf de Oude Kleefsebaan door het Kerstendal en via de Meerwijkselaan naar het Kops Plateau en de Hunerberg in Nijmegen. In Groesbeek zijn veel Romeinse bodemvondsten gedaan die erop wijzen dat zij in het bosgebied jaagden, ontginningen aanlegden en heiligdommen voor hun goden oprichtt en. Vaak wordt beweerd dat de Romeinen de (eetbare) Tamme kastanje vanuit Zuid-Europa in onze streken hebben geïntroduceerd. In aardewerkvondsten zijn echter tot nu toe geen sporen aangetroff en die erop wijzen dat de kastanje deel uitmaakte van het voedingspakket. Een zwaar belast pandgoed Na de Romeinse tijd kon het bos zich geleidelijk herstellen. De Duitse vorsten kwamen er vaak jagen als zij op hun palts in Nijmegen verbleven. Vooral Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, maakte gebruik van deze locatie. Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel onbewoond. Uit de periode tot omstreeks de 11de eeuw zijn nauwelijks bodemvondsten gedaan. In enkele middeleeuwse oorkonden wordt het uitgestrekte woud tussen Nijmegen, Xanten en Goch aangeduid met Ketila of Kelkt. De herkomst van de naam is niet met zekerheid bekend. Zij zou te maken kunnen hebben met de betekenis van ‘ketel’ als vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila wat ‘vee’ of ‘runderen’ betekent (vergelijk het Engelse ‘catt le’). Deze laatste betekenis is niet onlogisch, omdat de meeste bossen in de toen gebruikt werden voor het hoeden van vee.

0

In de 12de en 13de eeuw kwamen overal in Noordwest-Europa kleine machthebbers op die voortdurend hun territorium probeerden uit te breiden. De graven van Gelre vergroott en hun machtsgebied vanuit Geldern en omgeving geleidelijk in noordwaartse richting naar de regio Arnhem-Nijmegen, terwijl aan de zuidzijde het graafschap Kleef aan invloed won, vooral door ontginningen en gronduitgift en aan lokale heren en kloosters.

Van de 13de tot de 16de eeuw heeft het Ketelwoud of later Rijkswoud een turbulente tijd doorgemaakt. De concurrerende graven van Gelre en Kleef maakten beiden aanspraak op het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun

DIE GESCHICHTE DES KETELWALDES

Die RömerBis die Römer sich im ersten Jh. v. Chr. im Grenzgebiet längs des Rheines dauerhaft niederließen, lag zwischen Nimwegen, Kleve und Goch ein großer geschlossener Wald in dem Eichen und Buchen die häufi gsten Baumarten waren. Die Römer haben während ihres Aufenthaltes bis ins 5. Jahrhundert nach Chr. viele Spuren hintergelassen. Sie haben einen großen Teil des Waldes gerodet um Baumaterial und Brennstoff für ihre Häuser, Kasernen und Bäder zu bekommen. Ein sehr großer Teil des Holzes wurde für das Brennen von Geschirr und Dachpfannen in den Ziegeleien benötigt, die bei Berg en Dal, Holdeurn und der Heilig Landstichting standen. Ein anderes Aufsehen erregendes Zeichen der Anwesenheit der Römer in unserer Region ist das vermutete Aquädukt, das Wasser aus Quellgebieten bei Berg en Dal zu den Kastellen. Man hat einen möglichen Verlauf dieses Aquädukt rekonstruiert. Es lief von der “Oude Kleefsebaan” durch das Kerstendal über die Meerwijkselaan zum Kopsplateau und Hunerberg in Nimwegen. In der heutigen Gemeinde Groesbeek gelangen viele Bodenfunde aus der Römerzeit, die darauf hinweisen, dass sie im Wald jagten, ihn kultivierten und Heiligtümer für ihre Gött er anlegten. Es wird oft unterstellt, dass die Römer die Esskastanie in unser Gebiet aus Südeuropa einführten.

Bei Ausgrabungen sind jedoch bisher keine Hinweise gefunden worden, die darauf hinweisen, dass die Esskastanie Bestandteil ihres Speiseplanes war.

Ein schwer belastetes Pfandgut Nach der römischen Zeit konnte sich der Wald allmählich erholen. Die deutschen Fürsten kamen oft zur Jagd hierher, wenn sie in der Pfalz in Nimwegen residierten. Vor allem Ludwig der Fromme nutzte diesen Ort. Aber das Gebiet blieb außer dem kleinen städtischen Zentrum unbewohnt. Aus der Zeitspanne bis zum 11. Jahrhundert wurden kaum archäologische Funde gemacht. In einigen mitt elalterlichen Urkunden wurde der Wald der sich zwischen Nimwegen, Goch und Xanten erstreckte, mit Ketila oder Kelkt bezeichnet. Der Name kann auf die Bezeichnung “Ketel” für eine fruchtbare Niederung hinweisen: das Becken von Groesbeek. Eine andere Deutung ist die Ableitung vom keltischen Wort “ketila”, das für Rind oder Vieh steht (vergleich das englische Wort „catt le“). Da die meisten Wälder damals beweidet wurden erscheint diese Deutung ebenfalls nicht unlogisch.

Im 12. und 13. Jh. kommen überall in Nordwest-Europa kleine Machthaber auf, die ihr Territorium stets zu vergrößern trachteten. Die Grafen von Geldern erweiterten ihr Territorium allmählich nach Norden in die Region Arnheim-Nimwegen, während sich im Süden die Grafschaft Kleve, vor allem durch Zukäufe von Land von anderen Landsherren und Klöstern und Kultivierung von Wald an Einfl uss gewann.

In der Zeit vom 13. bis 16. Jh. hat der Ketelwald oder Reichswald eine turbulente Geschichte durchgemacht. Die konkurrierenden Grafen erhoben beide Ansprüche auf das Waldgebiet. Sie litt en ständig unter Geldnot durch das ausschweifende Leben und die vielen Kriege, die sie führten. Durch die Verpfändung des Waldes

Het Ketelwald in de middeleeuwen. De naam Kelkt of Ketel-wald werd in de latere middeleeuwen alleen nog voor een klein stukje bij Kleef gebruikt (naar Bouwer 2003).Der Ketelwald im Mittelalter. Der Namen Kelkt oder Ketelwald wurde im späteren Mittelalter nur noch für ein kleines Teil bei Kleve benützt (nach Bouwer 2003).


Keizerkroning van Otto III (Meister der Reichenauer Schule)

Keizer Otto III

In juli 980 was de hoogzwangere Theophanu, vrouw van keizer Otto II, op weg van Keulen naar de palts in Nijmegen. Tijdens de reis beviel ze van een zoon “in silva quae Ketil vocatur” (‘in het bos dat Ketelwald wordt genoemd’). Daarmee is het Ketelwald de geboorteplaats van een keizer: Otto III. Wie was Otto III?Hoewel hij na de dood van zijn vader Otto II in 983 op driejarige leeftijd tot koning was gekroond, bestuurde zijn moeder als keizer Theophanu (zij noemde zich keizer en niet keizerin!) tot haar dood in 991 het zgn. Heilige Roomse Rijk. Daarna zwaaide haar schoonmoeder Adelheid van Bourgondië de scepter, totdat Otto III in 995 zelf het bestuur op zich nam. Op 21 mei 996 liet hij zich tot keizer kronen door paus Gregor V, zijn neef die hij eerder dat jaar als paus naar voren had geschoven. In die tijd was er nog geen scheiding van kerk en staat. Beide instituten streefden hetzelfde na, elk met een eigen verantwoordelijkheid. Otto III wilde het Rijk versterken en richtte zijn oog vooral naar het zuiden. Hij wilde naar Romeins voorbeeld Rome weer het centrum maken van het Heilige Roomse (=Romeinse) Rijk. Maar ook aan de oostgrens van het rijk, richting Bohemen en Polen, probeerde hij zijn invloed te vergroten door plaatselijke koningen aan zich te binden. Rome bleef echter zijn hoofddoel.Rome werd indertijd geregeerd door edelen onder leiding van Crecentius II. Die hadden paus Johannes XV in de laatste jaren tot zijn dood in 996 fl ink tegengewerkt. Otto III ondernam daarna een veldtocht naar Rome en liet zijn neef Gregor V tot paus benoemen. Dat zette in Rome kwaad bloed, want Gregor kwam uit de randen van de kerkelijke wereld. Crecentius, die verbanning boven het hoofd hing, kreeg van Gregor vergiffennis, mocht in Rome blijven, maar werd van zijn ambt ontheven. Toen Otto III de stad verliet, kwamen de Romeinse edelen onder aanvoering van Crecentius II in opstand. Paus Gregor V moest vluchten en Crecentius II stelde een tegenpaus aan, Johannes XVI. Deze rebellie dwong Otto in december 997 opnieuw een veldtocht te ondernemen tegen Rome dat hij zonder problemen innam. Crecentius verschanste zich in Castel Sant’Angelo in Rome. De tegenpaus vluchtte, maar werd later gevangen genomen en naar een klooster verbannen. Crecentius moest na enkele maanden zijn beleg opgeven en werd gedood.Deze veldtochten werden Otto niet door al zijn adviseurs en bondgenoten in dank afgenomen. Dit leidde ertoe dat de keizer enkele pelgrimstochten hield en zelfs enige tijd als kluizenaar leefde. Daarna trok hij weer op naar Rome om zijn macht te bevestigen. Hij stelde nadat Gregor V in 999 overleed een nieuwe Paus aan: Gerbert van Aurillac als paus Sylvester II, die het ook niet lukte de Romeinse burgers en edelen op zijn had te krijgen. In 1001 brak er weer opstand uit onder de Romeinse edelen. Toen Otto opnieuw met een leger naar Rome trok overleed hij vlakbij Rome in januari 1002, net als zijn vader aan malaria.

uitbundige levensstijl en vanwege de vele oorlogen die zij voerden. Door het bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij van elkaar geld lenen. Over de leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer ruzies.

De ondergang van het oerbosAls pandgoed werd het bos slecht verzorgd. Men wilde er in korte tijd zoveel mogelijk profi jt uit trekken. Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór de komst van olie en steenkool een essentiële grondstof en energiebron was. Turf was schaars en duur. Vrijwel alle woningen werden van hout gebouwd en voor vestingwerken, voertuigen en schepen waren eveneens grote hoeveelheden hout nodig.

1300

an den anderen, konnten sie sich Geld leihen. Über die Leihgaben und Rückkäufe entstanden oft wieder Auseinandersetzungen.

Der Untergang des UrwaldesAls Pfandgut wurde der Wald schlecht gepfl egt. Er wurde oft geplündert um in kurzer Zeit so viel Holz wie möglich zu ernten. Hierbei ist zu bedenken, dass Holz vor dem Aufk ommen von Öl und Kohle ein essentieller Energieträger war. Torf war selten und teuer. Nahezu alle Bauten waren aus Holz und für Burgen, Fahrzeuge und Geräte wurde ebenfalls sehr viel Holz benötigt. Wahrscheinlich gab es im Mitt elalter mindestens im Nederrijkswald keinen systematischen Eichenniederwaldbetrieb, bei

Kaiser Otto III

Im Juli 980 war Theophanu, die Frau des Kaisers Otto II, hochschwanger auf dem Weg von Köln zur Pfalz in Nimwegen. Während dieser Reise gebar sie ihren Sohn Otto „in silva quae Ketil vocatur“ („in dem Wald der Ketelwald genannt wird“). Damit ist der Ketelwald der Ge-burtsplatz eines Kaisers: Otto III.Wer war Otto III?Obwohl Otto III nach dem Tod seines Vaters Otto II 983 als Dreijähriger zum König gekrönt wurde, leitete seine Mutter als Kaiser Theophanu (sie nannte sich Kaiser, nicht Kaiserin!) bis zu ihrem Tod 991 das Heilige Römische Reich. Danach übernahm ihre Schwiegermutter Adelheid von Burgund das Zepter bis Otto III 995 selbst die Führung übernahm und am 21. Mai 996 durch Papst Gregor V zum Kaiser gekrönt wurde. Dieses wiederum war sein Neffe und wurde von Otto III unmittelbar davor in das Amt des Papstes gehoben.Zu dieser Zeit gab es noch keine Trennung von Staat und Kirche. Beide Institutionen streben dasselbe Ziel an, jedoch mit den jeweils eigenen Möglichkeiten. Otto III wollte das Reich verstärken und orientierte sich dabei vor allem nach Süden. Er wollte nach römischem Vorbild Rom wieder zum Zentrum des Heiligen Römischen Reiches machen. Aber auch an der Ost-grenze des Reiches, in Richtung Böhmen und Polen, versuchte er seinen Einfl uss zu vergrößern,

indem er die lokalen Könige an sich band. Dabei blieb Rom sein Hauptziel.Rom wurde in dieser Zeit durch Adlige unter der Führung von Crescentius II regiert. Diese haben sich Papst Johannes XV in den letzten Jahren vor seinem Tod 996 widersetzt. Otto III un-ternahm nach dem Tod von Johannes XV einen Feldzug gegen Rom und ließ seinen Neffen Gregor V zum Papst ernennen. Das gab böses Blut in Rom, denn Gregor V kam vom Rand der kirchlichen Welt. Crescentius, der verbannt worden ist, wurde von Gregor V begnadigt, durfte in Rom bleiben, wurde aber seiner Ämter enthoben. Sobald Otto II Rom verließ, erhob sich der römische Adel unter Führung von Crescentius II. Papst Gregor V musste fl iehen und ein Gegenpapst wurde eingesetzt: Johannes XVI. Diese Rebellion zwang Otto III im Dezember 997 erneut zu einem Feldzug gegen Rom, das er ohne Probleme einnahm. Crescentius verschanzte sich in der Engelsburg in Rom. Der Gegenpapst fl üchtete, wurde aber schnell gefangen genommen. Er wurde schwer verstümmelt und in ein Kloster verbannt. Crescentius musste nach einigen Monaten Belagerung aufgeben und wurde hingerichtet.Die Feldzüge wurden nicht von allen seinen Beratern und Ver-bündeten gut geheißen. Das führte dazu, dass Otto III einige Pilgerfahrten unternahm und einige Zeit als Einsiedler lebte. Danach zog er erneut nach Rom um seine Macht zu festigen, er setzte nachdem Gregor V 999 verstarb einen neuen Papst ein: Gerbert von Aurilliac als Papst Silvester II, dem es aber auch nicht gelang den römischen Adel für sich zu gewinnen. 1001 brach erneut ein Aufstand unter dem römischen Adel aus. Als Otto III erneut gegen Rom zog, verstarb er in der Nähe von Rom im Januar 1002 wie sein Vater an Malaria.


Slag op de Mookerheide

‘1574 - Slag op de Mookerheide’ dreunden de Nederlandse kinderen vroeger op. Het is een markante gebeurtenis in de Nederlandse geschiedenis, die zich voltrok aan de randen van het Ketelwald.

De slag vond plaats in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De kiem van deze oorlog lag in de toenemende invloed van het protestantisme in Nederland vanuit Duitsland en doordat het Spaanse gezag onder koning Karel V (1515-1549) de invloed van de adel in de Nederlanden wilde beperken door het instellen van burgerambtenaren en het invoeren van een nieuw belastingsysteem. Reeds onder de regering van Karel V werd tegen de protestanten de koninklijke inquisitie ingesteld en werden ongeveer tweeduizend executies uitgevoerd. Onder zijn opvolger Filips II trad de inquisitie nog sterker op. Deze godsdienstige terreur en politiek leidden tot verzet bij de adel en het volk van de Nederlanden. Daarom stuurde Filips II (1527-1598) de hertog van Alva met een leger van tienduizend man.

In 1568 ondernam het militaire verzet onder leiding van Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Utrecht en Zeeland, een eerste veldtocht in de richting van Brussel (Slag bij Heiligerlee). Dit was het begin van de Tachtigjarige Oorlog tussen de meeste van de zeventien provinciën en Spanje. Na aanvankelijk succes slaagden uiteindelijk alleen de zeven noordelijke provinciën (Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Groningen en Friesland) erin zich blijvend aan het Spaanse gezag te onttrekken en zij werden overwegend calvinistisch, terwijl de Zuidelijke Nederlanden (inclusief België) een bastion van de katholieken bleven. Bij de Vrede van Münster in 1648 werd deze situatie geformaliseerd.In deze context speelde de Slag op de Mookerheide zich af.

In 1574 viel een huurleger onder leiding van hertog Christoffel van de Paltz en graaf Lodewijk van Nassau ter hoogte van Maastricht de Lage Landen binnen om de opstand van Willem van Oranje tegen de Spanjaarden te ondersteunen. De troepen onder leiding van Lodewijk en zijn broer Hendrik bestonden uit 5.500 man voetvolk en 800 man cavalerie en trokken langs de rechteroever van de Maas naar het noorden op.

De Spanjaarden hieven hun beleg van Leiden op om het huurleger te verhinderen Holland binnen te trekken. Op 13 april 1574 arriveerden de troepen van de Van Nassau’s in Mook, maar ze wisten niet dat de Spaanse troepen bij Grave door middel van een pontonbrug de Maas reeds waren overgestoken. De Spanjaarden legerden zich vervolgens tussen Heumen en Overasselt. Er volgde een confrontatie tussen de cavalerie van beide legers die in het voordeel uitpakte van de Van Nassau’s. De volgende ochtend begon de veldslag. Aanvankelijk hielden de troepen van de rebellen stand, maar aanvoer van Spaanse versterkingen veranderde de situatie. De verschansingen werden doorbroken en de ruiters leverden een beslissende slag. De overlevenden vluchtten richting Gennep waar ze in het moerasgebied van het Koningsven terecht kwamen. Beide broers kwamen om, samen met 3.000 manschappen. Aan Spaanse kant vielen 150 doden.

Op onze hedendaagse kaarten staan nog steeds namen die herinneren aan deze slag: de Hel, het Vagevuur en het Himmeltal in het Reichswald. De Hel is waar de troepen van de twee broers werden afgeslacht, het Vagevuur waar de op de vlucht geslagen soldaten met honderden wegzakten in de moerassen en de Himmel waar de overlevenden een veilig heenkomen vonden.

Schlacht auf der Mooker Heide

“1574 – Schlacht auf der Mooker Heide” leierten die Kinder früher herunter. Es ist ein markantes Ereignis in der niederländischen Geschichte, das sich am Rande des Ketelwaldes vollzog.

Diese Schlacht fand während des 80-jährigen Krieges (1568-1648) statt. Der Ausgangs-punkt für diesen Krieg lag in dem zunehmenden Einfl uss des von Deutschland ausgehenden Protestantismusses in den Niederlanden und in dem Bestreben der Spanischen Machthaber unter König Karl V (1515-1549) den Einfl uss des Adels in den Niederlanden durch die Einset-zung bürgerlicher Beamter und die Einführung eines neuen Steuersystems zu begrenzen.Bereits unter der Regierung von Karl V wurde gegen die Protestanten die königliche Inquisi-tion eingesetzt und etwa 2.000 Hinrichtungen ausgeführt. Unter seinem Nachfolger Phillip II wurde die Inquisition noch verschärft. Dieser gottgeweihte Terror und die Politik führten zu einem Aufstand von Adel und Volk in den niederländischen Provinzen. Darum schickte Phillip II (1527-1598) Herzog Alba eine Armee mit 10.000 Mann. 1568 führte der militärischen Aufstand zu einem ersten Feldzug gegen Brüssel (Schlacht bei Heiligerlee), der von Wilhelm von Oranien, Statthalter von Holland, Utrecht und Zeeland, angeführt wurde. Dies war der Beginn des Achtzigjährigen Kriegs zwischen den meisten der 17 Provinzen und Spanien. Nach anfänglichem Erfolg gelang es nur den sieben nördlichen Provinzen (Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Groningen und Friesland) sich dauerhaft der spanischen Herrschaft zu entziehen. Diese Provinzen wurden überwiegend calvinistisch. Die südlichen Niederlande, einschließlich Belgien, blieben katholisch. Im Friede von Münster wurde dies 1649 formal besiegelt.Vor diesem Hintergrund spielte sich die Schlacht auf der Mooker Heide ab.

1574 drang ein Söldnerheer unter Leitung von Christoph von der Pfalz und Graf Ludwig von Nassau auf der Höhe von Maastricht in die Niederlande ein um den Aufstand von Wilhelm von Oranien gegen die Spanier zu unterstützen. Die Truppen unter der Führung von Ludwig und seinem Bruder Heinrich bestanden aus 5.500 Mann Fußvolk und 800 Mann Kavallerie und zogen am rechten Maasufer nach Norden.

Die Spanier unterbrachen die Belagerung von Leiden um zu verhindern, dass die Trup-pen der Nassauer nach Holland zogen. Am 13. April kamen diese in Mook an. Sie wussten nicht, dass die spanischen Truppen die Maas schon bei Grave mittels einer Ponton-Brücke überquert hatten. Die Spanier lagerten darauf zwischen Heumen und Overasselt. Es folgte ein Zusammentreffen der Kavallerien beider Armeen, das zum Vorteil der Nassauer ausging. Am folgenden Morgen begann die Schlacht. Anfangs konnten sich die Truppen der Rebellen halten, aber anrückende Verstärkung der Spanier veränderte die Situation. Die Befestigung wurde durchbrochen und die Reiter bestritten die abschließende Schlacht. Die Überlebenden fl ohen Richtung Gennep, wo sie in das Koningsven gerieten. Die beiden Brüder kamen zus-ammen mit 3.000 Mann um. Auf der spanischen Seite fi elen 150 Kämpfer.

Auf den heutigen Karten stehen noch Namen, die an die Schlacht erinnern: “De Hel” (die Hölle), „Het Vagefuur“ (Das Fegefeuer) und „Himmeltal“ im Reichswald. Die Hölle ist, wo die Truppen der beiden Brüder abgeschlachtet wurden; das Fegefeuer ist, wo sie der Schlacht entkamen und fl iehen wollten und zu hunderten im Moor versanken und der Himmel als letztes für diejenigen, die die Schlacht überlebten.

Toekomstvisie Ketelwald 47Waarschijnlijk was er in de middeleeuwen, althans in het Nederrijkswald, nog geen systematische eikenhakhoutt eelt waarbij de stammen om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt. In plaats daarvan velde men het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was opgegroeid. Toen de Gelderse graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpanding terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd, dat hij zelfs een verbod op houtkap en ontginning uitvaardigde. Toch hadden de graven en hertogen een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een doeltreff end beheer mogelijk maakte. Aan het hoofd ervan stond de ‘waldgraaf ’ als vertegenwoordiger van de landsheer. Daaronder waren enkele ‘waldforsters’ werkzaam die het dagelijkse toezicht hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar terwijl de traditionele weide- en sprokkelrechten van de boeren door de toezichthouders werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral belust op maximale kortetermijninkomsten uit hun (tijdelijk) bezit.Tenslott e kwam het in de 15de eeuw tot een defi nitieve splitsing van het grote bosgebied. Het deel dat ongeveer ten oosten van de huidige Gelders-Duitse grens ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd, het kleinere stuk ten zuiden en zuidoosten van Nijmegen werd het Nederrijkswald. Herstelpogingen in de 16de en 17de eeuw In de 16de eeuw werden de Staten van Gelderland eigenaar van alle hertogelijke domeinen. De Gelderse Rekenkamer (ingesteld door Karel V in 1559) kreeg het beheer over de domeinen, waaronder het Nederrijkswald. Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef, maar het bosbeheer werd wel steeds meer gecentraliseerd in Brandenburg. In dat kader kondigde keurvorst Friedrich Wilhelm in 1649 de eerste ‘Jagd- und Forstordnung für das Herzogtum Kleve’ af. Ondanks het feit dat het Duitse gedeelte in de middeleeuwen sterk in oppervlakte gereduceerd was door de vele ontginningen aan de zuiden oostzijde, werd in het overblijvende woud van circa 7.000 hectare een beter beheer gevoerd dan in het Gelderse Nederrijkswald.

Het bos degradeerde tot heideDer Wald degenerierte zur Heide

1500

Nieuwe aanplanten in het Nederrijkswald mislukten vaak door gebrek aan kennis over bosbouw en grondbewerking. Aan een beter beheer van het bestaande bos werd wel gewerkt. De Staten van Gelderland kondigden vele plakkaten af tegen houtdiefstal en illegale beweiding. Zij stelden ook een bosreglement of Waldordonnantie op, maar de praktische uitwerking daarvan was gebrekkig. Dat kwam ook doordat de stad Nijmegen halsstarrig weigerde om die ordonnantie af te kondigen en eraan mee te werken. Uit oude kaarten blijkt dat het Nederrijkswald in de 16de en 17de eeuw voor een aanzienlijk deel uit heide en struikgewas bestond. De grote behoeft e aan hout

dem die Stämme der Eichen alle 8 bis 10 Jahre geschlagen werden. Sondern man fällte den Wald nahezu als Ganzes nachdem er einige Jahre nachgewachsen war. Als Graf Reinald II den Nederrijkswald 1331 nach einer Verpfändung von seinem Klever Nachbarn zurückerhielt, war er so ausgeplündert, dass er eine Anordnung erließ, wonach er nicht mehr eingeschlagen oder kultiviert werden durft e.Dabei hatt en die Herren von Kleve und Geldern eine Forstverwaltung, die theoretisch einen zielführenden Schutz möglich machte: An ihrer Spitze stand ein Waldgraf als Vertreter des Landesherren, darunter einige Waldförster, die tags Aufsicht führten und bei Übertretungen die Täter festnahmen. Aber während den Bauern die traditionellen Weide- und Holzsammelrechte vom Aufsichtspersonal wegen des möglichen Schadens stritt ig gemacht wurden, waren die Herren aus Arnheim und Kleve vor allem auf maximalen, kurzfristigen Gewinn aus ihrem Besitz aus.Letztendlich kam es im 15. Jh. zu einer endgültigen Trennung des großen Waldgebietes. Das Gebiet östlich der heutigen deutsch-gelderischen Grenze wurde Oberreichswald oder Oberwald genannt. Das kleinere Stück im Süden und Südosten von Nimwegen wurde zum Niederreichswald.

Wiederherstellungsbemühungen im 16. und 17. Jh.Im 16. Jh. werden die Staaten von Gelderland Besitzer aller herzoglichen Domänen. Die Geldersche “Rekenkamer” (eingeführt 1559 durch Karl V) erhält die Verwaltung der Domänen, darunter der Nederrijkswald. Der Oberreichswald blieb unter dem Herzog von Kleve. Aber die Forstverwaltung wurde immer mehr zentral in Brandenburg geregelt. In diesem Rahmen verkündete Kurfürst Friedrich Wilhelm 1649 die erste Jagd- und Forstverordnung für das Herzogtum Kleve. Ungeachtet der großen Flächenverluste des deutschen Waldteiles durch Kultivierungen im Süden und Osten wurde der verbliebene Teil von ca. 7.000 ha besser bewirtschaft et als der Geldersche Nederrijkswald.Neuanpfl anzungen im Nederrijkswald missglückten oft aufgrund der damals fehlenden Kenntnis über Waldbau und Bodenbearbeitung. An einer besseren Bewirtschaft ung wurde freilich gearbeitet. Die Staaten von Gelderland

verkündeten in vielen Anschlägen das Verbot von Holzentnahme und Waldweide. Sie stellten auch ein Waldregelwerk oder “Waldordonnantie” auf, aber deren praktische Umsetzung war ungenügend. Das lag auch daran, dass sich die Stadt Nimwegen hartnäckig weigerte, die „Ordonnantie“ zu verkünden und daran mitzuarbeiten.Aus alten Karten ist ersichtlich, dass der Nederrijkswald im 16. und 17. Jh zu einem beträchtlichen Teil aus Heide und Gebüsch bestand. Der große Bedarf an Holz während des 80-jährigen Krieges erzwang immer wieder eine bessere Forstwirtschaft . Aber ebenso oft scheiterten die Bemühungen weitgehend. Die

Zukunft svision Ketelwald48tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwong telkens weer tot verbetering van het bosbeheer, maar even zo vaak mislukten de pogingen. De houtveilingen die jaarlijks op de Valkhofb urcht werden gehouden brachten soms nauwelijks de kosten op van het beheer (waarvan de loonkosten van waldgraaf en waldforsters een belangrijk deel uitmaakten). Verbeteringen in de 18de eeuwVanaf omstreeks 1720 ging men eff ectiever te werk in het bosbeheer. De leden van de Rekenkamer uit Arnhem bezochten jaarlijks het bos om de problemen met eigen ogen te aanschouwen en advies te geven over verbetering van de situatie. Zij waren zeker niet ondeskundig. Zij kenden de Duitse methoden van bosbeheer en bosbouw uit de eerste handboeken die in de tweede helft van de 18de eeuw over dit onderwerp verschenen. Als onderdeel van de verbeteringen in de bosbouw werd rond 1730, wellicht in navolging van het Kleefse beheer, een groot deel van het Nederrijkswald herverkaveld in rechte stukken zodat men het onderhoud, toezicht, kappen en de houtafvoer beter kon regelen. Wat het houtbestand betreft bleef tot omstreeks 1780 de exploitatie van het grootste deel van het Nederrijkswald gericht op eikenhakhout. Daarbij ging het vooral om de productie van eikenschors voor de leerlooierijen; branden timmerhout kwamen op de tweede plaats. Opgaand bos vinden we in die tijd vooral in de oostelijke helft waar de lösshoudende bodem vruchtbaarder was dan de westelijk gelegen zand- en grindgronden. De Grove den werd in het Nederrijkswald in de eigenlijke bosbouw toegepast vanaf omstreeks 1740-1750. Tot die tijd werd hij alleen aangeplant als laanboom. Dennenhout werd in de 18de en 19de eeuw steeds meer geproduceerd, eikenhakhout nam geleidelijk af. Het grenenhout werd gebruikt voor de bouw en in toenemende mate voor de mijnbouw. De Fijnspar kwam ongeveer een halve eeuw na de Grove den in zwang. Bij deze ontwikkelingen diende ongetwijfeld de Kleefse en in het algemeen de Duitse bosbouw als voorbeeld. Dennenzaad kwam uit Brandenburg, in Gelderland waren diverse Duitsers als rentmeester of boswachter aangetrokken.Het Kleefse bosbeheer was voor de waldforsters van het Nederrijkswald een lichtend voorbeeld voor hun arbeidsomstandigheden en beloning. Hun Kleefse collega’s verdienden in 1638 meer dan tweemaal zoveel voor hetzelfde werk.

In de omgeving van de boerderij De Meiberg begon de Reken-kamer in de 16e eeuw met herbebossingIn der Umgebung des Bauernhofs De Meiberg fi ng die Reken-kamer im 16. Jh. mit der Wiederbewaldung an

1700

Van houtproductie naar natuurontwikkelingTot ver in de 19de eeuw was het beheer zowel in het Nederlandse als in het Duitse deel van het oude Ketelwald vrijwel uitsluitend gericht op houtproductie. Alleen de heren Statenleden uit Arnhem en Nijmeegse notabelen mochten er jagen op grof wild. Daarnaast hebben het woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als weidegronden. Boeren staken er heideplaggen voor de potstallen. Het sprokkelen van dood hout was toegestaan aan de in- en aanwonende bevolking.Wat er in het Nederrijkswald en Reichswald aan verfraaiing werd gedaan kwam geheel voor rekening van de particuliere grootgrondbezitt ers. Vooral in het

jährlichen Holzauktionen auf der Valkhofb urg brachten kaum die Kosten der Verwaltung ein, von denen die Gehälter des Waldgrafen und Waldförster einen großen Teil ausmachten.

Verbesserungen im 18. Jh.Seit ungefähr 1720 wurde die Forstwirtschaft eff ektiver. Die Herren der “Rekenkamer” aus Arnheim kamen jährlich um den Wald zu begutachten und die Probleme mit eigenen Augen zu sehen und Anweisungen zur Verbesserung des Zustandes zu geben. Sie waren sicher keine Laien. Oft kannten sie die deutschen Waldbaumethoden aus den ersten Lehrbüchern, die in der zweiten Hälft e des 18. Jahrhunderts in Deutschland erschienen.Als Teil der waldbaulichen Verbesserungen wurde um 1730, wohl nach Vorbild der Klever Forstwirtschaft , ein großer Teil des Nederrijkswald in rechteckige Teile gegliedert, so dass man Pfl ege, Überwachung, Einschlag und Holzabfuhr besser regeln konnte. Der Holzbestand selbst bestand bis 1780 hauptsächlich aus Eichenniederwald. Dabei ging es primär um die Gewinnung von Eichenrinde für Gerbereien, des Weiteren um die Gewinnung von Feuer- und Bauholz. Mitt elwald wuchs vor allem

im östlichen Teil auf den wüchsigen, lösshaltigen Böden, die fruchtbarer sind als die Sand- und Kiesböden im westlichen Teil.Die Kiefer wurde im Nederrijkswald ungefähr seit 1740-1750 in den Waldbau eingeführt (davor wurde die Kiefer als Alleebaum gepfl anzt). Im 18. und 19. Jh. wurde immer mehr Kiefernholz produziert, während Eichenniederwald stetig abnahm. Kiefernholz wurde für den Haus- und zunehmend auch den Bergbau benötigt. Fichte kam ungefähr ein halbes Jahrhundert nach der Kiefer in mode. Bei diesen Entwicklungen dienten zweifellos der Klever und der deutsche Waldbau im Allgemeinen als Vorbild. Kiefernsaat kam aus Brandenburg, in Gelderland waren mehrere Deutsche als Rentmeister oder Förster beschäft igt. Die Klever Forstwirtschaft war für die Waldförster des Nederrijkswald auch leuchtendes Vorbild für Arbeitsbedingungen und Lohn. Die Klever Kollegen verdienten 1638 mehr als doppelt so viel für die gleiche Arbeit.

Von Holzproduktion zur NaturentwicklungBis weit ins 19. Jh. hinein diente der Wald, sowohl im niederländischen als auch im deutschen Teil, ausschließlich der Holzproduktion. Allein die „heren Stadenleden“ aus Arnheim und Nimweger Honoratioren wollten auf Großwildjagd. Außerdem haben Wald und die angrenzende Heide immer als Weidegrund und zur Gewinnung von Heideplaggen für die Ställe der Bauernhöfe gedient. Das Sammeln von Totholz wurde der lokalen Bevölkerung zugebilligt.Was im Nederrijkswald und Reichswald an Verschönerungen gemacht wurde, ging ausschließlich auf Großgrundbesitzer zurück. Vor allem im Nederrijkswald gab die “Rekenkamer” Grundstücke in Erbpacht aus, worauf die neuen Besitzer einen

Toekomstvisie Ketelwald 49Nederrijkswald gaf de Rekenkamer stukken grond uit in erfpacht. De nieuwe eigenaren lieten daarop een boerderij, landhuis of zomerwoning bouwen. Ze legden in de 18de eeuw sterrenbossen aan (Watermeerwijk en Uilenput) en markeerden de wegen op hun bezitt ingen met lanen van Beuk, Linde en Robinia.

Pas toen vrijwel alle rijksdomeinen in het Nederrijkswald omstreeks 1850 waren verkocht, kwam de overheid tot het inzicht dat zij geen greep meer had op de houtproductie, juist toen de behoeft e steeds groter werd. In deze lacune werd voorzien door de oprichting van Staatsbosbeheer die vanaf 1900 de rol van nationale houtvester kreeg te vervullen. Geleidelijk verwierf Staatsbosbeheer steeds grotere delen van het voormalige Nederrijkswald. Typerend voor het onderscheid tussen bos- en natuurbeheer in de eerste helft van de 20ste eeuw is dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, kort na Staatsbosbeheer opgericht, in bosbouwkringen het imago had dat zij niet goed voor een bos kon zorgen. Toen de Vereniging in 1928 een overheidssubsidie voor de aankoop van de Muntberg en Wolfsberg aanvroeg, leidde dat tot een ernstige regeringscrisis. Men vond deze particuliere organisatie ongeschikt om het gebied voor de bosbouw te exploiteren. Staatsbosbeheer heeft het terrein toen al gauw overgenomen.

Dergelijke voorvallen kwamen niet voor in het Reichswald. Rationele bosbouw, uitgedrukt in productienormen van kubieke meters hout per hectare en per jaar, en de al even rationele jacht, waren en bleven tot voor kort de enige gebruiksvormen. In het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog werd er zwaar gevochten in het gebied en had de westkant van het Reichswald het zwaar te verduren.

Geldenberg, sinds 1971 beheer van nietsdoenGeldenberg, seit 1971 aus der Nutzung genommen

Natuurreservaat De Bruuk, sinds 1940 natuurreservaat De Bruuk, seit 1940 Naturreservat

1900

Na de oorlog volgde een grootschalige houtkap door Nederlanders als een soort herstelbetaling. Grote delen raakten ontbost. Van 1949 tot 1963 werd 4.100 ha bos opnieuw aangeplant waarvan het grootste deel in de eerste vijf jaar. Aanvankelijk waren alleen dennen in voldoende mate voorhanden, pas later kwamen ook andere boomsoorten beschikbaar. Daarom ontstonden eerst monoculturen van Grove den en pas later ook Spar, Lork, Eik en gemengde bossen. Op de achterkant van het oude 50-Pfennig-muntstuk wordt de enorme arbeid van deze naoorlogse aanplant herdacht.

Bauernhof, ein Landhaus oder eine Sommerwohnung bauen ließen. Sie legten im 18. Jh. Sternwälder an (Watermeerwijk, Uilenput) und markierten die Wege mit Alleen aus Buchen, Linden und Robinien.

Kaum waren alle Reichsdomänen im Nederrijkswald um 1850 verkauft , stellte man fest, dass der Staat keinen Zugriff auf die Holzproduktion mehr hatt e, gerade als der Holzbedarf wieder zunahm. Ab 1900 sollte Staatsbosbeheer diese Lücke der Forstverwaltung schließen. Allmählich erwarb Staatsbosbeheer immer größere Teile des früheren Nederrijkswaldes.Charakteristisch für den Unterschied zwischen Forstwirtschaft und Naturschutz in der ersten Hälft e des 20. Jh. ist, dass der „Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten“, kurz nach Staatsbosbeheer gegründet, in einigen Forstkreisen nachgesagt wurde, dass sie nicht gut für einen Wald sorgen können. Als diese Vereinigung 1928 einen Antrag auf Unterstützung für den Kauf des Munt- und

Wolfsberg stellte, führte das zu einer ernsten Regierungskrise. Man hielt diesen Verein nicht für geeignet Waldbau zu betreiben. Staatsbosbeheer hat diesen Wald bald darauf gekauft .

Derartige Vorfälle kamen im Reichswald nicht vor. Rationeller Waldbau, ausgedrückt in m³ Holz pro Hektar und Jahr und die ebenso hohe Jagdausbeute waren und blieben bis nach dem 2. Weltkrieg die wichtigsten Ziele der Forstwirtschaft . Gegen Ende des zweiten Weltkrieges fanden im westlichen Teil des Reichswaldes schwere Kämpfe statt .

Nach dem Krieg erfolgten noch großfl ächige Reparatonshiebe durch die Niederländer. Große Teile waren entwaldet. Zwischen 1949 und 1961 wurden 4.100 ha Wald neu angepfl anzt, der größte Teil davon in den ersten fünf Jahren. Zunächst waren nur Kiefern in ausreichendem Maße erhältlich, später kamen auch andere Baumarten hinzu. Deshalb entstanden zunächst Monokulturen aus Kiefern, später dann auch Fichten- und Lärchenbestände, Eichen- und Mischwälder. Auf der Rückseite der früheren 50 Pfennig-Münze wurde an diese enorme Pfl anzleistung nach dem Weltkrieg erinnert.

Zukunft svision Ketelwald50Hoewel vanaf 1950 het begrip recreatie zijn intrede deed in het leven van de werkende mens, speelde deze ontwikkeling aanvankelijk nauwelijks een rol.Economische problemen met de grote naoorlogse dennenplantages en nieuwe bosbouwkundige inzichten leidden al snel na de grote herbebossingsgolf van rond 1950 tot een steeds groter wordende afk eer van pure naaldbosaanplanten. Een mijlpaal voor de natuurbescherming in het Reichswald was de aanwijzing in 1971 van twee natuurbospercelen (‘Naturwaldzellen’) met een gezamenlijke oppervlakte van bijna 50 ha. Deze aanwijzing diende weliswaar primair het natuurwetenschappelijk onderzoek naar natuurlijke processen in het bos bij het uitblijven van menselijk ingrijpen, maar van deze processen profi teert ook een groot aantal schimmels en doodhoutkevers. In 2000 werd het ongeveer 600 ha grote Habitatrichtlijngebied Geldenberg aangewezen, waarbij houtproductie weliswaar niet helemaal gestopt is, maar aan de wensen van de natuurbescherming wordt aangepast. De Eik wordt vanweze zijn grote ecologische betekenis door selectieve kap bevoordeeld, omdat die in bos waarin geen beheer meer plaatsvindt wordt verdrongen door de Beuk. Houtkap vindt verder bijna alleen in het aanwezige naaldhout plaats waardoor de overgang naar loofb os versneld wordt. Ook op de overige percelen van het Forstamt vindt in toenemende mate een ecologisch bosbeheer plaats. Met de certifi cering van het Forstamt met het FSC-label (Forest Stewartship Council) wordt de integratie van natuurbeschermingsbelangen in het bosbeheer vastgelegd en regelmatig geëvalueerd. Aan de Nederlandse zijde van de grens zien we in de beheersplannen van het bos Groesbeek-De But vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw een gestage verschuiving naar een ‘vernatuurlijking’ van het bos: selectiever kappen en streven naar gemengd bos met hogere natuurwaarden. Daarnaast is recreatie, voorzover niet strijdig met de natuurwaarden, in de laatste halve eeuw steeds meer een doel geworden.

Natuurbescherming De natuurbescherming kan in het gebied van het Ketelwald bogen op een relatief lange geschiedenis. Een van de oudste en belangrijkste natuurreservaten van Nederland ligt tussen beide bosgebieden. Dit gebied, De Bruuk, werd als eerste graslandreservaat in 1940 door de Nederlandse Staat aangekocht. Haar geschiedenis toont de verandering in opvatt ingen over natuurbescherming. Aanvankelijk overheerste het standpunt van nietsdoen en de natuur haar gang laten gaan. Dat stuitt e gaandeweg op steeds meer protesten, toen bleek dat de zeer soortenrijke blauwgraslanden in toenemende mate verruigden en begroeid raakten met struiken. Vanaf 1957 werd het oude beheer van jaarlijks maaien en afvoeren weer ingesteld. Het blauwgrasland herstelde zich. Het historisch gevoerde beheer is sindsdien een onlosmakelijk bestanddeel van natuurbescherming van half-natuurlijke landschappen.

1950

Intussen hebben nog andere elementen van natuurbescherming ingang gevonden: milieubeheer, biotoopaanleg en het verbinden van natuurgebieden door ecologische verbindingszones en natuur waarbij natuurlijke processen en grote grazers een hoofdrol spelen.

Uit de bescherming van meer of minder toevallig uitgekozen gebieden is een Europadekkende, systematische benadering voortgekomen met als doel het aanhoudende soortenverlies te stoppen. De te beschermen gebieden worden nu op basis van inhoudelijke criteria aangewezen. Als ‘Natura-2000 gebieden’ vormen zij een Europees netwerk waarin de Europese natuur moet worden beschermd.

Obwohl seit 1950 der Begriff Naherholung in das Leben der arbeitenden Bevölkerung eintrat, spielte sie anfangs keine große Rolle in der Forstwirtschaft . Ökonomische Probleme mit den großen Kiefernforsten, die nach den kriegsbedingten Waldverwüstungen gegründet wurde, führten in Verbund mit erweiterten waldökologischen Kenntnissen schon bald nach der großen Auff orstungswelle um 1950 zu einer weitgehenden Abkehr vom reinen Nadelholz-Anbau. Ein Meilenstein für den Naturschutz im Reichswald war 1971 die Ausweisung zweier Naturwaldparzellen mit zusammen knapp 50 ha. Diese dienen zwar primär der Erforschung natürlicher Prozesse im Wald bei Ausbleiben jeglicher Eingriff e, aber von diesen Prozessen profi tieren auch eine große Zahl von Pilzen und Totholzkäfern. 2000 wurde das knapp 600 ha große Naturschutzgebiet Geldenberg ausgewiesen, bei dem die Holzproduktion zwar nicht ruht, aber an die Erfordernisse des Naturschutzes angepasst wird. Da in den Flächen, in denen der Waldbestand ganz oder weitgehend sich selbst überlassen wird, die Eiche verdrängt wird, wird die Eiche wegen ihrer herausragenden ökologischen Bedeutung in den etwas intensiver bewirtschaft eten Flächen gefördert. Holzeinschlag fi ndet überwiegend im Nadelwald statt , dessen Umbau zu Laubwäldern forciert wird. Auch auf der übrigen Fläche des Forstamtes fi ndet eine zunehmend ökologische Ausrichtung des Waldbaus statt . Mit der Zertifi zierung des Forstamtes mit dem ökologischen Gütesiegel des FSC (Forest Stewartship Council) wird die Integration von Naturschutzbelangen in die Forstwirtschaft verbindlich festgelegt und im Abstand weniger Jahre regelmäßig überprüft .Auf der niederländischen Seite fand nach den 60er Jahren bei der Boswachterij Groesbeek-De But eine deutliche Verschiebung der Waldbaurichtlinien in Richtung naturnaher Waldbaus statt : einzelbaumweiser Einschlag statt Kahlschlag, und die Entwicklung von Mischwäldern mit höherem ökologischen Wert. Außerdem ist die Naherholung sofern sie dem Naturschutz nicht entgegensteht im letzten halben Jahrhundert immer wichtiger geworden.

Naturschutz im KetelwaldDer Naturschutz kann in der Region auf eine lange Geschichte zurückblicken. Eines der ältesten und bedeutendsten Naturreservate der Niederlande befi ndet sich zwischen den beiden Waldgebieten. Dieses Gebiet, De Bruuk, wurde als erstes Grünland-Reservat vom Reich der Niederlande aufgekauft . Seine Geschichte wiederum spiegelt auch in Etwa den Wandel des Naturschutzes insgesamt wider. Zunächst bestand Naturschutz aus Nichtstun. Das führte zu immer mehr Protesten, als sich zeigte, dass die artenreichen Pfeifengraswiesen zunehmend verbuschten. Ab 1957 wurde frühere jährliche Mahdnutzung als ein Bestandteil des Naturschutzes wieder aufgenommen. Die Pfeifengraswiesen erholten sich. Die Weiterführung historischer Nutzungsformen ist seither fester Teil des Naturschutzes in halbnatürlichen Landschaft en.

Mitt lerweile haben weitere Elemente des Naturschutzes in die Gebietsbetreuung Eingang gefunden: Umweltbildung, Biotopanlage und Einbindung in einen Biotopverbund.

Aus dem Schutz mehr oder weniger zufällig ausgewählter Gebiete ist ein europaweiter, systematischer Prozess geworden, der ernsthaft das Ziel verfolgt, den anhaltenden Artenschwund aufzuhalten. Die Gebiete werden nach fachlichen Kriterien ausgewählt und ausgewiesen. Als “Natura2000-Gebiete” stellen sie ein europaweites Netz dar, das die europäische Natur bewahren soll.Dieser europäische Ansatz betrifft natürlich Deutschland genauso wie die

Toekomstvisie Ketelwald 51Dit Europese initiatief is in het Nederlandse en Duitse deel van het Ketelwald terug te vinden (De Bruuk, Kranenburger Bruch, St. Jansberg, Geldenberg). Ook particuliere natuurbeschermingsinitiatieven hebben zich ongeveer op dezelfde wijze in beide landen voltrokken. De instelling van biologische stations in Nordrhein-Westf alen is hier een voorbeeld van. Het NABU-Naturschutzstation in Kranenburg vormt een scharnierpunt tussen professionele en vrijwillige natuurbescherming en tussen natuurbescherming en de samenleving. Het bezoekerscentrum “De Gelderse Poort” van de gemeente Kranenburg is daar het bewijs van.

2000

NABU-Naturschutzstation in Kranenburg

Niederlande (De Bruuk, Kranenburger Bruch, St. Jansberg, Geldenberg). Auch die Entwicklung der Naturschutzansätze hat sich in Deutschland ähnlich wie in den Niederlande vollzogen. Die Einrichtung eines Netzes der Biologischen Stationen in Nordrhein-Westf alen ist Ausdruck dieses Wandels. Die NABU-Naturschutzstation in Kranenburg z.B. stellt den Knotenpunkt zwischen haupt- und ehrenamtlichen Naturschutz und zwischen Naturschutz und Gesellschaft dar. Der Betrieb des Besucherzentrums “de Gelderse Poort” der Gemeinde Kranenburg zeigt dies deutlich.


WETTELIJKE STATUS VAN NATUURBESCHERMING

Het Ketelwald is grotendeels beschermd natuurgebied met verschillende planologische beschermingstatussen. Sommige zijn Europees, zoals de Habitat- en Vogelrichtlijnen (Natura 2000, natuurnetwerk voor Europa). Andere zijn nationaal zoals de Boswet en Natuurmonument, provinciaal, zoals de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) en de “Gebiete für den Schutz der Natur” in Noordrijn-Westf alen of lokaal bestemmingsplan. Sommige statussen overlappen elkaar.

Habitatrichtlijngebied (FFH-gebied)Deze status is gebaseerd op de EU richtlijn Fauna en Flora Habitat uit 1992, die de bescherming van bepaalde levensgemeenschappen en soorten moet garanderen. Voorbeelden: St. Jansberg, Bruuk, Wylermeer, Reichswald (Geldenberg).

VogelrichtlijngebiedDe beschermingsstatus is hetzelfde als die van de Habitatrichtlijngebieden. Voorbeelden: alleen buiten het Ketelwald vallende gebieden: Nederrijn, De Gelderse Poort.

Naturschutzgebiet (NSG) / Natuurmonument / NatuurreservaatDeze natuurbeschermingsgebieden vallen onder de natuurbeschermingswet die bescherming biedt tegen bouwwerken, verstoringen en intensief landgebruik. Noordrijn-Westf alen: Landschaft sgesetz; Kranenburger Bruch, Düff el, Geldenberg en enkele kleine natuurterreinen aan de zuidrand van het Reichswald.Nederland: De Reft er, Mulderskop en Heselenberg, De Bruuk.

Ecologische Hoofd Structuur (EHS)Landomvatt end programma uit 1990 om belangrijkste natuurgebieden van het land te beschermen. Aankoop en inrichting moet in 2018 afgerond zijn. Voorbeelden: gehele Nederlandse deel van het Ketelwald, De Bruuk.

Bestemming Bos- en natuurgebiedIn de bestemmingsplannen van de gemeenten van het Ketelwald hebben de gebieden met de status EHS ook de bestemming natuur.De bestemming Natuur biedt een planologische bescherming tegen verdere bebouwing.

Gebieden für den Schutz der NaturIn de planologische plannen van Noordrijn-Westf alen aangegeven gebieden, waarin natuurbescherming voorrang krijgt boven alle andere functies. Bestaand gebruik wordt toegestaan.Voorbeelden: Niersdal, Duff elt, Geldenberg.

Naturwaldzellen (NWZ)In de Naturwaldzellen is alle gebruik verboden. Ingrepen dienen slechts bosbouwkundige onderzoek en natuurbescherming. Deze status is in de boswet geregeld. Net als de Nederlandse boswet regelt de Noordrijn-Westf aalse boswet de instandhouding van bosbestanden. Voorbeelden: NWZ Geldenberg en Rehsohl.

SCHUTZGEBIETE IM KETELWALD

Der Ketelwald steht zu einem beträchtlichen Teil unter Naturschutz. Die Schutzgebietskategorien sind dabei recht unterschiedlich. Einige sind europarechtlich, wie die FFH- und Vogelschutzgebiete (Natura2000-Schutzgebietsnetz für Europa), andere national, wie die Kategorien der Naturschutz- und Waldgesetze oder es sind planerische Instrumente wie EHS (Ecologische Hoofd Struktuur) in den Niederlanden und die “Gebiete für den Schutz der Natur” in NRW. Auf lokaler Ebene werden diese in der Regel in den Flächennutzungsplan (Deutschland) bzw. „bestemmingsplan“ (Niederlande) übernommen. Oft überlappen sich die verschiedenen Kategorien.

FFH-GebietDieser Status basiert auf der EU-Richtlinie Fauna-Flora-Habitat aus dem Jahr 1992, die den Schutz bestimmter Lebensräume und Arten garantieren soll. Beispiele: St. Jansberg, De Bruuk, Wylermeer, Reichswald (Geldenberg).

Vogelschutzrichtliniengebiet-GebietDer Schutzstatus ist ähnlich dem der FFH-Gebiete. Beispiele: nur außerhalb des Ketelwaldes: Niederrhein, De Gelderse Poort.

Naturschutzgebiet (NSG) / Natuurmonument, NatuurreservatDiese Schutzgebiete werden nach dem jeweiligen Naturschutzgesetz erlassen und bieten den Gebieten in der Regel einen guten Schutz gegen Verbauung und sonstige Zerstörungen und zu intensive Landnutzung. Nordrhein-Westf alen: Landschaft sgesetz; Kranenburger Bruch, Düff el, Geldenberg und einige kleine NSG an der Südseite des Reichswaldes.Niederlande: Natuurbeschermingswet; De Reft er, Mulderskop, Heselenberg, De Bruuk.

Ecologische Hoofd Struktur (EHS)Reichsweites Programm in den Niederlande von 1990, um die bedeutendsten Naturgebiete des Landes für den Naturschutz zu sichern. Aufk auf und ökologische Gestaltung soll bis 2018 abgeschlossen sein.Beispiele: Nederrijkswald, De Bruuk.

Gebiete für den Schutz der NaturIn NRW landesplanerisch festgelegte Gebiete, in denen der Schutz der Natur Vorrang vor anderen Nutzungen hat. Bestehende Nutzungen genießen Bestandsschutz.Beispiele: Nierstal, Düff el, Geldenberg.

Naturwaldzellen (NWZ)In Naturwaldzellen ist jede Nutzung untersagt. Sie dienen der waldbaulichen Forschung und dem Naturschutz. Die Ausweisung ist im Waldgesetz geregelt. Ebenso wie das niederländische „boswet“ sichert das nordrhein-westf älische Waldgesetz den Bestand des Waldes.Beispiele: NWZ Geldenberg und Rehsol.


KAART WETTELIJKE STATUS VAN HET KETELWALD KARTE DER SCHUTZGEBIETE DES KETELWALDES


BODEM

Löss is een van de meest opvallende bodems. Het is een afzett ing van fi jn stof die door de wind in de laatste ijstijd aangevoerd is. In het bekken van Groesbeek en in de lage delen van het Reichswald varieert de dikte van 70 tot 125 cm. Löss bestaat grotendeels uit materiaal fi jner dan 0,063 mm. De löss van het Ketelwald bestaat voor 70-80% uit die fractie en voor 20-30% uit ietwat grover zand. Hiermee is deze löss hier wat grover dan die van Zuid-Limburg die voor bijna 100% uit fi jn stof bestaat. Daarnaast is de löss van de Nijmeegse-Kleefse regio niet kalkhoudend (PH = ca. 5). Grote delen van het Reichswald zijn bedekt met löss. Ook het Sandurgebied in het Reichswald is bedekt, in tegenstelling tot het westelijke, Nederlandse deel van het Ketelwald waar zand de boventoon voert.De löss komt in twee vormen voor: löss op droge grond heeft een grijsbruine kleur en een goede doorluchting; op natt e plaatsen verandert de löss door contact met grondwater in lössleem die grijs tot wit van kleur is en waarin roestvlekken zitt en. Deze leem is in vochtige toestand taai en in opgedroogde toestand keihard.

Zand komt in het gebied ook veel voor. Voor het merendeel gaat het om zand en grind afk omstig van het rivierengebied dat door het landijs opgeduwd is tot een stuwwal. Plaatselijk zaten hier ook kleibanken bij die verweerd zijn tot leem, zoals bij de leemkuil Heselenberg, Het Zwaantje en de Holdeurn.Naast dit opgestuwde materiaal hebben we nog de sandurs. Het zand van deze puinwaaiers is door stromend water enigszins gesorteerd, soms zijn er daardoor leemlaagjes aanwezig. Daarnaast is ook veel zand van de stuwwal afgegleden over een bevroren ondergrond (solifl uctie). In deze sedimenten zijn vaak grindbanken te vinden.Tenslott e hebben we nog dekzanden die zich in het verlengde van het (smeltwater)dal van de spoorlijn in het bekken van Groesbeek hebben afgezet.De mens heeft invloed gehad op de zandbodems. Doordat er in het verleden op grote delen van de stuwwal heide heeft gestaan, heeft hier het proces van podsolidering plaatsgehad. Door zuur heidestrooisel is ijzer uit de bovenlaag van de bodem uitgespoeld en dieper neergeslagen. Podsolbodems zijn voedselarm en zuur. Het grootste deel van de Groesbeekse stuwwal bestaat uit dergelijke bodems, evenals de noordkant van het Reichswald, de hoogste toppen en de zuidrand.

Daar waar de stuwwal grenst aan het rivierengebied vinden we ook klei. Aan de noordzijde is deze klei afgezet door de Rijn en kalkrijk. De aan de zuidkant door de Maas en Niers afgezett e klei is kalkarm en zanderiger. Lokaal kan de klei zwaar zijn (komklei).

Tenslott e zijn er nog een paar venige plaatsen. Bij De Bruuk vinden we venige tot moerige grond op lössleem. Venige grond vinden we ook bij het Koningsven (moerige grond op zand) en bij de Kranenburger Bruch laagveen op lemig zand.

A: Lössbodem Lössboden B: Zandbodem

SandbodenC: Veen/leem-bodem Moor-/Leem-boden

BODEN

Lössboden ist einer der bemerkenswertesten Böden. Löss ist Feinmaterial, das vom Wind während der letzten Eiszeit angeweht wurde. Im Becken von Groesbeek und den tiefer gelegenen Teilen des Reichswaldes variiert die Dicke zwischen 70 und 125 cm. Löss besteht zum größten Teil aus Material, mit Korndurchmessern unter 0,063 mm. Der Löss bei Groesbeek besteht zu 70-80 % aus dieser Fraktion und zu 20-30 % aus etwas gröberem Material. Damit ist der Löss hier etwas gröber als in Südlimburg, wo der Löss vollständig aus der feineren Fraktion besteht. Außerdem enthält der Löss in der Gegend um Nimwegen und Kleve keinen Kalk (pH = 5). Im Gegensatz zum westlichen, niederländischen Teil des Ketelwaldes sind auff allend große Teile des Reichswaldes mit Löss bedeckt. Auch das Sandergebiet trägt großteils eine Lössdecke.Löss tritt in zwei Formen auf: Löss auf trockenem Grund hat eine graubraune Farbe und eine gute Durchlüft ung. Auf nassen Standorten ändert sich der Löss durch Kontakt mit Grundwasser zu Lösslehm. Dieser ist grau bis weißlich und hat Rostf lecke. Dieser Lehm ist in feuchtem Zustand zäh und in trockenem steinhart.

Sandböden kommen im Gebiet auch reichlich vor. Großteils stammt der Sand aus dem Flussgebiet, der zum Teil vom Gletscher in den Eiszeiten zu einer Stauchmoräne zusammen geschoben wurde. Stellenweise befi nden sich hier Tonbänke, die zu Lehm verwitt ert sind, so bei der Lehmgrube Heselenberg, bei Het Zwaantje und bei Holdeurn.Neben diesem aufgeschobenen Material fi nden sich hier auch so genannte Sander. Der Sand dieser Schwemmfächer ist vom strömenden Wasser etwas sortiert. Dadurch gibt es hierin Lehmschichten. Außerdem ist Sand der Moräne über gefrorenem Boden abgeglitt en (Solifl uktion). In diesen Sedimenten sind oft Kiesbänke zu fi nden. Schließlich haben wir noch Decksande, die sich in der Verlängerung des Schmelzwassertals, in dem heute die Bahnlinie im Becken von Groesbeek liegt, abgesetzt haben.Der Mensch hat die Sandböden beeinfl usst. Da in der Vergangenheit auf großen Teilen Heide stand, kam es hier zur Podsolierung. Dabei wird durch die saure Heide-Streu Eisen aus den oberen Bodenschichten gelöst und weiter unten wieder abgesetzt. Podsolböden sind nährstoff arm und sauer. Der größte Teil der Groesbeeker Moräne trägt diesen Boden, ebenso der Nord- und Südrand des Reichswaldes und dessen höchste Kuppen.

Da wo die Stauchmoräne an das Flussgebiet grenzt, fi nden wir Ton. An der Nordseite wurde dieser kalkreiche Ton durch den Rhein abgesetzt. Am Südrand wurde er durch Maas und Niers angeschwemmt. Hier ist er kalkärmer und sandiger. Stellenweise kann der Ton sehr schwer sein.

Letztendlich gibt es noch ein paar moorige Stellen. Im Naturreservat De Bruuk fi nden wir sumpfi ge bis moorige Böden

auf Lösslehm. Moorboden fi nden wir auch im Koningsven (Moorboden auf Sand). Im Kranenburger Bruch gibt es Niedermoorboden über Sand.


BODEMKAART VAN HET KETELWALD

C

B

A

BODENKARTE DES KETELWALDES


WATER

Bovenop de stuwwal is het droog, aan de fl anken komt water bij ondoorlatende leemlagen aan de oppervlakte en treedt via bronnen en sprengen uit. Aan de voet van de heuvels van het Ketelwald zijn kwelgebieden aanwezig. In het hele gebied liggen poelen en vijvers.

Water aan de noordwestrand van het KetelwaldHet bronwater was in de 19de eeuw in het dorp Beek de basis van een grote wasserijnijverheid. De brongebieden bij de Wylerberg en in het Filosofendal, met 1100 m het langste beekdal, waren tot 23 april 1949 Duits grondgebied. De bronnen van De Reft er waren al in de middeleeuwen onderdeel van het terrein van het kasteel Ubbergen. In het Kastanjedal bij Beek ligt een spreng. Hier stond tot het einde van de 19de eeuw watermolen ‘De Oorsprong’. De belangrijkste brongebieden rond de Wylerberg zijn de bronweide boven de muur aan de Rijksstraatweg bij villa ‘Wylerberg’ . Hier ligt het beekproject “Water werkt”.

Water tussen Kranenburg en KleveIn de heuvelachtige noordrand van het Reichswald tussen Kleve en Kranenburg zijn drie brongebieden waar beken ontspringen: Rindernsche Wässerung, Klarebeke en Schwarzwasser. Bij de brongebieden liggen enkele gestuwde bronvijvers. Bij Schott heide ligt natt e heide met kwelinvloed. Het Natuurreservaat Kranenburger Bruch is 115 ha groot. Het is een laagveengebied in het dal van de Rijn onder invloed van kwelwater uit het Reichswald. Dit kwelwater wordt grotendeels door de Moorwässerung aan de zuidzijde van het gebied afgevangen.

De Bruuk Natuurreservaat De Bruuk staat onder invloed van regionale kwel (verblijft ijd in de bodem 100 tot 200 jaar) uit de omringende stuwwal. Vooral de blauwgraslanden en andere bloemrijke hooilanden, die afh ankelijk zijn van die kwel, zijn botanisch van groot belang.

St. JansbergIn de St. Jansberg liggen drie brongebieden: het Dal van de Molenbeek, de Helkuil en het Dal van de Drie Meertjes. Het broekbos langs de stuwwal staat onder invloed van grondwater van de Maas, kwel uit de stuwwal en beekwater. De Helbeek loopt in een opgeleide bedding langs de stuwwal.

KoningsvenAan de zuidrand van het Ketelwald ligt tussen Plasmolen en Ven-Zelderheide een groot gebied met kwel: De Geuldert en het Koningsven. Het botanisch zeer bijzondere Koningsven is in 1935 bij de aanleg van de Kroonbeek verloren gegaan .

Poelen en vijversDaarnaast zijn er in het gebied op vele plaatsen poelen en vijvers aangelegd. Sommige worden gevoed door bronnen en beken, andere zijn kunstmatig en bedoeld als drinkpoelen voor wild of als brandblusvijvers. Met name in het Reichswald zijn veel van dergelijke poelen aanwezig.

FEUCHTGEBIETE

Oben auf der Moräne ist es trocken, aber an den Flanken tritt Wasser über undurchlässigen Lehmschichten in Form von Quellen und Brunnen an die Oberfl äche. Am Fuß der Moräne gibt es einige Quellgebiete. Im ganzen Gebiet fi nden sich kleine Tümpel und Teiche.

Feuchtgebiete am Nordwestrand des KetelwaldesDas Quellwasser war im 19. Jahrhundert im Dorf Beek die Basis für das zahlreich vertretene wasserkraft abhängige Gewerbe. Die Quellgebiete am Wylerberg und im Filosophendal, das mit 1100 m das längste Bachtal im Ketelwald ist, waren bis zum 23 April 1949 deutsches Gebiet. Die Quellen am Reft er gehörten im Mitt elalter zur Burg Ubbergen. Im Kastanjendal bei Beek stand bis zum Ende des 19. Jahrhunderts die Wassermühle „De Oorsprong“. Das wichtigste Quellgebiet am Wylerberg ist die Quellweide oberhalb der Mauer am „Rijksstraatweg“ bei der Villa „Wylerberg“. Hier liegt das Projekt „Water werkt“, das den Wasserlauf wieder sichtbar macht.

Feuchtgebiete zwischen Kranenburg und KleveAm hügeligen Nordrand des Reichswaldes zwischen Kleve und Kranenburg liegen drei Quellgebiete, in denen Bäche entspringen: Rindernsche Wässerung, Klarebeke und Schwarzwasser. Bei den Quellen gibt es einige aufgestaute Quellteiche. Bei Schott heide fi ndet sich nasse Heide mit Quelleinfl uss.Das Naturschutzgebiet „Kranenburger Bruch“ ist 115 ha groß. Das ist ein Niedermoorgebiet in der Rheinniederung mit Einfl uss von Quellwasser aus dem Reichswald. Dieses Quellwasser wird zu einem Großteil von der Moorwässerung an der Südseite des Gebietes abgeführt.

De BruukDas Schutzgebiet De Bruuk steht unter Einfl uss von Quellwasser aus der umgebenden Moräne, das erst etwa 100 bis 200 Jahre nach Bildung austritt . Vor allem die Pfeifengras-Wiesen, die auf dieses Quellwasser angewiesen sind, sind botanisch von großer Bedeutung.

St. JansbergIm St. Jansberg liegen drei Quellgebiete: das Dal van Molenbeek, die Helkuil und das Dal van de Drie Meertjes. Der Bruchwald längs des Moränenfußes wird von Grundwasser der Maas, Quellwasser aus der Moräne und Bachwasser beeinfl usst. Der Helbeek verläuft in einem hochgelegten Bachbett an der Moräne entlang.

KoningsvenAm Südrand des Ketelwaldes liegt zwischen Plasmolen und Ven-Zelderheide ein großes Gebiet unter Quellwassereinfl uss: De Geuldert und das Koningsven. Das botanisch außerordentlich bedeutsame Koningsven ist 1935 durch den Bau des Grabens Kroonbeek zerstört worden.

Tümpel und TeicheAußerdem wurden im Gebiet an vielen Stellen Tümpel oder Teiche angelegt. Einige werden von Quellen oder Bächen gespeist. Viele wurden als Wildtränken oder Feuerlöschteiche angelegt. Insbesondere im Reichswald gibt es viele solcher Gewässer.


HYDROLOGISCHE KAART VAN HET KETELWALD HYDROLOGISCHE KARTE DES KETELWALDES


EIGENDOM

De totale oppervlakte van het Ketelwaldgebied bedraagt bijna 9.000 ha.Daarvan bestaat 93,2 % uit bos, 5,7 % uit grasland en 1,1% uit heide.

De eigendom van het Ketelwald is verdeeld over vele eigenaren. Dit betreft vooral de Nederlandse kant. Het Duitse deel is vrijwel volledig in bezit van het Bundesland Noordrijn-Westf alen. Slechts een klein deel aan oostelijke kant is particuliere eigendom. Tevens ligt vlakbij Kleve een eigendom van de Bondsrepubliek.

Aan de Nederlandse kant is de eigendom sterk versnipperd. Dit is het gevolg van de uitverkoop aan particulieren van het Nederrijkswoud aan het begin van de 19de eeuw. Latere terugkoop door de overheid en natuurbeschermingsinstanties heeft dit eff ect slechts deels teniet gedaan. De grootste eigenaar is Staatsbosbeheer (Groesbeeks Bos, Duivelsberg), gevolgd door Natuurmonumenten (St. Jansberg, Mookerheide, bossen rond Mook). Het Gelders Landschap bezit de Heerlijkheid Beek. De gemeente Nijmegen heeft aanzienlijke oppervlakten in bezit (Heumensoord, Vier Perken, Westermeerwijk), evenals de gemeente Heumen (Maldens Vlak).

Daarnaast zijn er nog enkele grote particuliere eigenaren (20-200 ha) zoals Landgoed Nederrijk, Watermeerwijk, de Holtheurnse Hof, Museum Orientalis, Stichting Habicura (Dekkerswald) en Mariënboom. Middelgrote particulieren en stichtingen (5-20 ha) zijn de fam. Krol, Maartenskliniek, Stg. Congregatie v.d. H. Geest, Stg. Nieuwland, Transworld Energy Ltd, Villandry, Cantecleer, Jachtslot Mookerheide en fam. Van Bakel bij de St. Jansberg.Tenslott e is er nog een groot aantal particulieren en stichtingen die kleine stukken grond hebben in het Ketelwald. Vaak betreft het woonwijken of buurtschappen zoals Kwakkenberg en Biesselt. Daarbij gaat het totaal om 298 ha.

EIGENTUMSVERHÄLTNISSE

Der gesamte Besitz im Ketelwald macht etwa 9.000 ha aus. Davon besteht 93,2 % aus Wald, 5,7 % aus Grünland und 1,1 % aus Heide.

Der Ketelwald ist im Besitz von vielen Eigentümern. Das betrifft vor allem die niederländische Seite. Der deutsche Teil ist nahezu ganz in Händen des Landes Nordrhein-Westf alen. Nur ein kleiner Teil im Osten des Reichswaldes ist in privatem Besitz. Des Weiteren ist bei Kleve ein kleiner Standortübungsplatz in Händen des Bundes.

Das Eigentum auf Niederländischer Seite ist sehr zerteilt. Das ist die Folge des Verkaufes des Nederrijkswaldes zu Beginn des 19. Jahrhunderts an Privatleute. Spätere Rückkäufe durch die Regierung und Naturschutzorganisationen machten dies zum Teil rückgängig. Der größte Eigentümer ist Staatsbosbeheer (Boswachterij (Försterei) Groesbeek, Duivelsberg), gefolgt von Natuurmonumenten (St. Jansberg, Mookerheide, Wälder bei Mook). Het Gelders Landschap besitzt die „Herrlichkeit Beek“. Die Gemeinde Nimwegen besitzt ansehnliche Flächen (Heumensoord, Vier Perken, Westermeerwijk), ebenso die Gemeinde Heumen (Maldens Vlak).

Daneben gibt es einige große Privateigentümer und Stift ungen (20-200 ha) wie die Landgüter Nederrijk, Watermeerwijk, der Holtheurnse Hof, Museum Orientalis, Stg. Habicura (Dekkerswald) und Marienboom. Mitt elgroße Eigentümer und Stift ungen (5-20 ha) sind die Familie Krol, die Maartensklinik, Stg. Congregatie v. d. H. Geest, Stg. Nieuwland, Transworld Energy Ltd., Villandry, Cantecleer, Jagdschloss Mookerheide und Familie Van Bakel beim St. Jansberg.Schließlich gibt es eine große Anzahl Eigentümer und Stift ungen, die kleine Grundstücke im Ketelwald besitzen. Oft handelt es sich um Ortsteile, in denen diese geballt vorhanden sind, wie Kwakkenberg und Biesselt. Insgesamt geht es dabei um 298 ha.


KAART EIGENDOM VAN HET KETELWALD KARTE DER EIGENTUMSVERHÄLTNISSE


HUIDIGE NATUURWAARDEN VAN HET KETELWALD

Hoewel veel mensen bos per defi nitie als natuur beschouwen, moeten we toch vaststellen dat er na 2000 jaar beschaving weinig oernatuur in het Ketelwald is overgebleven. Het oerbos, dat van nature was ontstaan zonder ingrijpen van de mens, was al in de middeleeuwen verdwenen. In het grootste deel van het bos heeft de mens door aanplant en kap bepaald waar welke boomsoorten groeien. Inmiddels hebben zich op sommige plaatsen door natuurlijke verjonging bosbestanden ontwikkeld met een vrijwel natuurlijke soortensamenstelling. In het natuurbeschermingsgebied Geldenberg is bos waarin alleen de ecoloog nog de invloed van de mens kan waarnemen. Andere oude Beuken- en Eikenbossen en restanten van Elzenbroek- en Elzenbronbossen op de St. Jansberg en Duivelsberg zijn als bijna natuurlijk te beschouwen.

Na de grote veenontginningen, die tot in de 20ste eeuw werden uitgevoerd, is nagenoeg iedere vierkante meter buiten het bos door de invloed van de mens gevormd. De rietlanden en Elzenbroekbossen in het voormalige Kranenburger Bruch en in De Bruuk kunnen weliswaar als bijna natuurlijk worden gekenmerkt. Schrale graslanden (zoals in De Bruuk) en oude heidevelden zijn half-natuurlijk. De mens heeft er door beperkte, langdurige ingrepen een zeer soortenrijke levensgemeenschap doen ontstaan. Het gros van het agrarische en bebouwde gebied in de streek moet als ‘cultuurlijk’ worden beschouwd. De invloed van de mens is daar zo groot dat die juist heeft geleid tot nivellering en soortenarmoede.

Onderstaande beschrijving geeft een globaal beeld van de huidige natuurwaarden in het Ketelwald, zonder uitputt end te willen zijn.

Grote bonte specht drinkend uit natuurlijke waterbeker in oude beukBuntspecht trinkt aus natürlichem Trinkbecher in alter Buche

Naturwaldzelle Geldenberg

DIE HEUTIGEN NATURSCHÄTZE DES KETELWALDES

Auch wenn viele Menschen im Wald grundsätzlich „Natur“ sehen, haben rund 2.000 Jahre Zivilisationsgeschichte im Ketelwald keine “Urnatur” übrig gelassen. Der Urwald, der ohne Eingriff e des Menschen entstanden ist, war schon im Mitt elalter verschwunden. Im größten Teil des Waldes hat der Mensch durch Holzeinschlag und Anpfl anzung bestimmt welche Bäume wachsen. In der Zwischenzeit haben sich in einigen

Bereichen aus Naturverjüngung Wälder entwickelt, die eine sehr naturnahe Artenzusammensetzung haben. Insbesondere im Naturschutzgebiet Geldenberg gibt es Wälder, bei denen sich der Einfl uss des Menschen nur waldökologisch geschulten Beobachtern erschließt. Weitere alte Buchen- und Eichenwälder und Reste eines Erlenbruches am St. Jansberg und am Duivelsberg sind ebenfalls als naturnah einzustufen.

Nach den großen Moorkultivierungen, die bis ins 20. Jahrhundert dauerten, ist auch beinahe jeder Quadratmeter außerhalb des Waldes vom Menschen geformt. Die Schilfgebiete und Erlenbruchwälder im Kranenburger Bruch und De Bruuk können ebenso als naturnah bezeichnet werden. Ungedüngtes Grünland (etwa in De Bruuk) und alte Heidefl ächen werden als bedingt naturfern bezeichnet. Der Mensch hat durch bestimmte, lange andauernde Maßnahmen sehr artenreiche Lebensräume geschaff en. Der Großteil des landwirtschaft lichen und bebauten Gebietes muss als naturfern bezeichnet werden. Der Einfl uss des Menschen ist hier so groß, dass er zu Nivellierung und Artenarmut geführt hat.

Die folgende Beschreibung gibt ein allgemeines Bild der heutigen Naturschätze des Ketelwaldes, ohne den Anspruch der Vollständigkeit.

Toekomstvisie Ketelwald 61VegetatieBossenDuidelijk is dat de natuurlijke loofb ossen van de tijd waarin het Ketelwald haar naam kreeg niet meer te vinden zijn. De mens heeft het bos sterk veranderd. Er zijn degradatiestadia ontstaan zoals eikenhakhout en heide. Daarnaast wordt tot op heden het bos door houtkap erg jong gehouden. De omlooptijd bedraagt vaak niet meer dan 120 jaar. De bomen zijn vaak even oud, gelijksoortig en bestaan meestal uit aangeplante uitheemse naaldbomen. Omdat deze bomen altijd

groen zijn, houden zij veel regenwater tegen. Onder een gesloten dennenbos valt jaarlijks nog geen 400 mm regen op de bodem. De boomsoortkeuze leidt in feite tot verdroging. Vaak zijn bosbouwkundige ingrepen nadelig voor de biodiversiteit van het bos. Het meest extreme voorbeeld van een dergelijk soortenarm bos zijn plantages van Douglasspar van ca. 40 jaar oud. In deze donkere bossen leeft bijna niets.

Daarentegen zijn er ook delen van het Ketelwald die er zelfs erg natuurlijk uitzien zoals de ‘Naturwaldzelle’ op de Geldenberg en Rehsol. Vanuit botanisch perspectief zijn deze bijna natuurlijke bossen zeer soortenarm. Alleen onder de lichte boomkronen van dennen of lorken of onder gaten in de kronen van schaduw- en halfschaduwbomen komen enkele soorten voor die niet echt tot de typische loofb ossoorten, maar eerder tot de bosranden boskapfl ora behoren. Typisch voor het Reichswald is het massaal voorkomen van Adelaarsvaren die ‘s zomers een ondoordringbare, meer dan twee meter hoge ondergroei vormt in het relatief open en lichte bos. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan het voorkomen van löss. De Adelaarsvaren belemmert met haar schaduw de natuurlijke verjonging. Daarnaast biedt de plant aan muizen bescherming tegen roofdieren waardoor de zaadpredatie hoog is. Aan de zandiger Nederlandse kant domineert de Adelaarsvaren slechts zeer plaatselijk en zijn de planten veel kleiner. Voorts zijn er aan de Nederlandse zijde fl inke stukken met loofb os en open dennenbossen waar natuurlijke verjonging optreedt. Er zijn ook gebieden in het Ketelwald met hoge natuurwaarden, ondanks of juist dankzij de invloed van de mens. Zowel op de St. Jansberg als op de Duivelsberg vinden we oude beukenbossen met een wat minder spaarzame ondergroei. Door het voorkomen van löss groeit er Witt e klaverzuring en Ruige veldbies.

Witte klaverzuring Wald-Sauerklee Muskuskruid Moschuskraut

Zwarte rapunzel, ooit algemeen op de St. Jansberg, nu zeer zeldzaam Schwarze Teufelskralle, früher verbreitet am St. Jansberg, nun sehr selten Bosanemonen op de Duivelsberg

Buschwindröschen auf dem Duivelsberg

VegetationWälderEs ist sicher, dass zu der Zeit, in der der Ketelwald seinen Namen erhielt, Naturwälder nicht mehr vorhanden waren. Der Mensch hatt e den Wald schon deutlich verändert. Durch übermäßige Holznutzung und Waldweide ist der Wald degradiert. Eichenniederwälder und Heide sind entstanden. Bis heute werden die meisten Wälder durch die Holznutzung sehr jung gehalten. Die Umtriebszeit beträgt oft unter 120 Jahre. Der Wald besteht aus Altersklassenwäldern aus einer zumeist nichtheimischen Nadelbaumart. Aufgrund der ganzjährigen Benadelung halten diese eine größere Niederschlagsmenge zurück. Unter einem geschlossenen Kiefernbestand fallen nur unter 400 mm Niederschlag jährlich. Hier entsteht ein trockenes Klima infolge der Baumartenwahl. Häufi g sind die waldbaulichen Eingriff e nachteilig für den Wald. Das extremste Beispiel für artenarme Wälder stellen ca. 40-jährige Douglasien-Forste dar. In diesen dunklen Wäldern lebt beinahe nichts.

Es gibt auch Bereiche, in denen der Wald sehr naturnah ist, wie die Naturwaldparzellen Geldenberg und Rehsol. Aus botanischer Sicht müssen die naturnahen Wälder des Ketelwaldgebietes weithin als extrem artenarm eingestuft werden. Nur unter dem lichten Schirm von Kiefern oder Lärchen oder in Verlichtungen der Halbschatt - und Schatt baumarten treten einige Arten auf, die aber nicht zu den typischen Laubwaldarten, sondern eher zur Waldrand- oder Schlagfl ora gehören. Typisch für den Reichswald ist das Massenvorkommen des Adlerfarns, der im Sommer einen undurchdringbaren, bis zwei Meter hohen Unterwuchs in lichten Wäldern bildet. Dies geht vermutlich auf den Lössgehalt im Boden zurück. Der Adlerfarn hemmt mit seinem Schatt en die natürliche Waldverjüngung.

Außerdem bietet er Mäusen Schutz vor Fressfeinden, so dass der Fraßverlust durch Mäuse bei der Baumsaat sehr hoch ist. Auf den sandigeren Böden der niederländischen Seite dominiert der Adlerfarn nur auf wenigen Stellen und die Pfl anzen sind kleiner. Ferner fi nden sich auf niederländischer Seite ansehnliche Bereiche mit Laubwald und off ene Kiefernwälder mit Naturverjüngung.


Natuurlijk bos versus cultuurbos

Duidelijk is dat de natuurlijke loofbossen van de tijd waarin het Ketelwald haar naam kreeg niet meer te vinden zijn. De mens heeft het bos sterk veranderd. Er zijn degradatiestadia ont-staan zoals eikenhakhout en heide. Daarnaast wordt ook tegenwoordig het bos door houtkap ook erg jong gehouden. De omlooptijd bedraagt vaak niet meer dan 120 jaar. De bomen zijn vaak even oud, gelijksoortig en bestaan meestal uit aangeplante exotische bomen. Het overgrote deel van de Ketelwald bestaat uit dergelijke naaldbossen. Doordat die bomen altijd groen zijn, houden zij het hele jaar door regenwater tegen. Zelfs onder een gesloten dennen-bos valt jaarlijks nog geen 400 mm regen. Hierdoor ontstaat er in feite een droog klimaat en ontstaat verdroging als gevolg van boomsoortkeuze. Vaak zijn de bosbouwkundige ingrepen nadelig voor de biodiversiteit van het bos. Het meest extreme voorbeeld van een dergelijk soortenarm bos zijn plantages van douglasspar van ca. 40 jaar oud. In deze donkere bossen leeft bijna niets, hoewel Havik en Sperwer deze bossen vaak uitkiezen voor het maken van hun horsten.

Wat gebeurt er bij natuurlijke bosontwikkeling?Dominantie van de beukOver wat er ontstaat wanneer een bos zich zelf kan ontwikkelen, zijn de meningen verdeeld. Het is duidelijk dat de beuk gaat domineren, behoudens op zeer natte plaatsen. Niet alleen worden concurrerende boomsoorten door beschaduwing verdrongen, ook wordt ondergroei sterk geremd door lichtvang van de boomkronen en ophoping van blad op de bodem. Groot-schalige ‘verbeuking’ leidt tot een monotoon bos.

Het effect van windworp en vuurWindworp kan tot fl inke open plekken leiden, maar het laat zich aanzien dat het bos de plek al weer snel bezit neemt waarbij de beuk een dominante rol speelt. De invloed van bosbran-den door blikseminslag is onduidelijk. In droge en boreale gebieden is het effect van brand groot, maar in loofbossen in gematigde klimaten zoals de onze branden bomen niet snel. Sterker nog, vroeger werden loofhoutsingels als brandwering aangeplant rond naaldhoutper-celen. Bosbranden spelen in natuurlijke loofbossen nauwelijks een rol van betekenis.

Het effect van grote grazersSommige bosdeskundigen denken dat grote grazers een cruciale rol spelen en door hun vraat de bosverjonging tegenhouden, waardoor het bos op een bepaald moment van ouderdom instort. Op die open plaatsen zou dan een tijd lang een grazige vegetatie in stand blijven, totdat jonge eiken en hazelaars, in de bescherming van stekelige struiken, de open plek weer laten dichtgroeien. Als zo een bos tot ontwikkeling komt, sterven de beschermende struiken door de toenemende duisternis en wordt de natuurlijke verjonging door de grazers opnieuw tegengehouden. Zo ontstaat onder invloed van grazers een mozaïek van bossen en open plek-ken, een parkachtig landschap dat lijkt op het New Forest in Engeland.

De meeste onderzoekers gaan er echter van uit dat de grazers in ons klimaat de verjonging niet geheel kunnen tegenhouden en dat eventueel open plekken zo snel dichtgroeien dat de populatie van grote grazers in het zich sluitende bos wegens voedselgebrek snel zal dalen tot een laag niveau, waardoor hun effect op de omgeving verder afneemt. Alleen water (rivieren, opgestuwd water) en veen kunnen bosgroei belemmeren.Het is met de huidige stand van de wetenschap nog niet duidelijk in welke richting natuurlijke bosontwikkeling op lange termijn zal leiden. We weten niet of de ‘verbeuking’, die bijna overal optreedt bij niets doen, misschien slechts een tussenstadium is. Er zijn in West-Europa geen oerbossen meer aanwezig waaraan we het ‘eindstadium’ kunnen afl ezen.

Andere loofbostypenVariatie door de aanwezigheid van de stuwwal en de daarbij behorende bodemsoorten (zand en löss-leem) en verschillen in waterhuishouding heeft al diverse bostypen tot ontwikkeling laten komen: Eiken-Berkenbos op schrale droge grond bovenop de stuwwal, Beukenbossen op wat rijkere gronden, Eiken-Haagbeukenbos op vochtige, lössrijke plaatsen, Elzenbron- en broekbossen op zeer natte plaatsen.Het lijkt erop dat de beuk alleen zal blijven ontbreken op plaatsen waar een hoge waterstand heerst, dus in de Elzenbron- en broekbossen en misschien op het onderste randje van het Eiken-Haagbeukenbos. Dat betekent dat op den duur zo’n 95% van de bossen op de stuwwal beukenbossen zullen zijn.

Plaats voor bestaande loofbostypenDe vraag is natuurlijk of de andere loofbostypen, die in de potentiële beukenzone liggen, gehandhaafd moeten worden of dat we ze verloren laten gaan. Dat geldt met name voor de Eiken-Berkenbossen, de Eiken-Beukenbossen en de Eiken-Haagbeukenbossen. Dit zijn bostypen die in een bepaald successiestadium zitten (Eiken-Berken en Eiken-Beukenbos) of door de mens in stand worden gehouden door het selectief kappen van de beuk (Eiken-Beukenbos, Eiken-

Naturwald versus Kulturwald

Es ist sicher, dass zu der Zeit, in der der Ketelwald seinen Namen erhielt, Naturwälder nicht mehr vorhanden waren. Der Mensch hatte den Wald schon stark verändert. Durch übermäßi-ge Holznutzung und Waldweide ist der Wald degradiert. Eichenniederwälder und Heide sind entstanden. Bis heute werden die meisten Wälder durch die Holznutzung sehr jung gehalten. Die Umtriebszeit beträgt oft unter 120 Jahren. Der Wald besteht aus Altersklassenwäldern aus einer zumeist nichtheimischen Nadelbaumart. Aufgrund der ganzjährigen Benadelung halten diese eine größere Niederschlagsmenge zurück. Unter einem geschlossenen Kiefernbestand fallen nur unter 400 mm Niederschlag jährlich. Hier entsteht ein trockenes Klima als Folge der Baumartenwahl. Häufi g sind die waldbaulichen Eingriffe nachteilig für den Wald. Das extremste Beispiel für artenarme Wälder stellen ca. 40-jährige Douglasien-Forste dar. In diesen dunklen Wäldern lebt beinahe nichts.

Was geschieht bei natürlicher Waldentwicklung?Dominanz der BucheÜber die Frage nach der natürlichen Waldentwicklung gehen die Meinungen auseinander. Es zeigt sich deutlich, dass die Buche außer auf nassen Böden zur Dominanz gelangt. Die Beschattung anderer Bäume führt zu deren Absterben, Anhäufung von Laubstreu führt zur Behinderung der Verjüngung. Die großfl ächige „Verbuchung“ führt zu einheitlichem Waldauf-bau.

Die Wirkung von Windwurf und FeuerWindwurf kann recht große offene Flecken im Wald schaffen, aber es lässt sich absehen, dass diese Fläche schnell wieder zuwächst und dass die Buche dabei schnell wieder eine dominante Stelle einnimmt. Die Rolle von Waldbränden durch Blitzschlag ist unklar. In trockenen und borealen Gebieten sind Waldbrände sehr wichtig. Aber in gemäßigten Klimaten, wie unserem, brennen Bäume nicht schnell. Früher wurden Laubbaumreihen und -parzellen als Schutz ge-gen die Ausbreitung von Waldbränden gepfl anzt. Waldbrände spielen in natürlichen Laubwäl-dern wohl kaum eine Rolle.

Die Wirkung großer Pfl anzenfresserManche Waldökologen denken, dass große Pfl anzenfresser mit ihrem Fraß eine entscheidende Rolle bei der Eindämmung der Waldverjüngung spielen, wodurch der Wald in einem Moment der Überalterung zusammenbricht. Auf der entstandenen Freifl äche soll sich für eine Zeitlang eine grasige Fläche einstellen, sodass junge Eichen und Haselsträucher erst im Schutz von Dornsträuchern wieder wachsen können. Wenn sich so ein Wald entwickelt, sterben die schüt-zenden Sträucher im zunehmenden Schatten ab und die natürliche Verjüngung kann durch die Pfl anzenfresser erneut dezimiert werden. Auf diese Weise entstehen parkartige Landschaf-ten mit einem Mosaik aus offenen und bewaldeten Bereichen wie im New Forest in England.

Die meisten Forscher gehen davon aus, dass Huftiere in unserem Klima die Verjüngung nicht unterdrücken können und dass eventuell offene Stellen im Wald schnell wieder zuwachsen und die Population der Pfl anzenfresser aufgrund des entstehenden Nahrungsmangels schnell auf ein niederes Niveau zurückgeht, wodurch ihr Einfl uss auf die Umwelt abnimmt. Lediglich Flüsse und Moorentwicklung können das Waldwachstum verhindern.Gemäß dem Stand der Wissenschaft kann man die langfristige Entwicklung der natürlichen Waldentwicklung nicht absehen. Selbst bei der „Verbuchung”, die fast überall auftritt, wo der Wald sich selbst überlassen ist, kann nicht abgesehen werden ob das eine vorübergehende Entwicklung ist. Es gibt in Europa keine Urwälder, an denen man ein „Endstadium” ablesen kann. Außerdem spielen für die Waldentwicklung außer dem Fraßdruck, Windwurf und Feuer noch weitere Faktoren wie Witterung, Bodenart, Wasser- und Nährstoffhaushalt eine wichtige Rolle.

Andere LaubwaldtypenDie Vielfalt der zur Stauchmoräne gehörenden Bodenarten und den verschiedenen hydrologi-schen Bedingungen ließ neben den weithin dominierenden Buchenwäldern weitere Waldtypen entstehen:Eichen-Birkenwälder auf den ärmsten und trockendsten Böden auf den Kuppen, Eichen-Hain-buchenwälder auf feuchten Lössböden, Erlenbruch- und -bachauenwälder auf sehr nassen Böden.So wie es aussieht, können an den nassesten Bereichen des Erlenbruch- und Bachauenwaldes und des feuchtesten Teils des Eichen-Hainbuchen-Waldes keine Buchen wachsen, ansonsten schon. Das bedeutet, dass langfristig über 95 % des Waldes Buchenwald würde.

Platz für bestehende LaubwaltypenDurch historische Waldnutzungen wurde die Buche vielerorts verdrängt und eichenreiche Wälder konnten sich in dieser potenziellen Buchenzone ausbreiten. Die Frage ist, wie man mit


Naast de bijna in het hele gebied dominante beukenbossen zijn er enkele soorten eikenbos. Op de droogste zandbodems staan Eiken-Berkenbossen, op de vochtige leembodems wat Eiken-Haagbeukenbos. Het zijn bossen met een fraaie ondergroei van Bosanemoon, Vingerhelmkruid, Gele dovenetel, Muskuskruid, Slanke sleutelbloem, Gevlekte aronskelk en Dubbelloof. Op de St. Jansberg kunnen Parelgras en Zwarte rapunzel aan dit lijstje worden toegevoegd. In het Nederlandse deel van het Ketelwald is tenslott e het plaatselijk algemeen voorkomen van de Tamme kastanje opvallend. Een opvallende boom op de St. Jansberg is de Zoete kers die vooral langs bosranden en in houtsingels veel voorkomt. Dat is ook de vindplaats van Wilde appel en Wilde mispel, waarvan in het Nederlandse deel van het Ketelwald 75% van de Nederlandse populatie voorkomt. De Kamperfoelie is algemeen, terwijl ook Bosrank vrij veel voorkomt. In de ondergroei zit vaak Klimop en Salamonszegel. De aanwezigheid van Wintereik en af en toe Winterlinde beperkt zich tot dergelijke houtwallen. Het zijn oude cultuurhistorische relicten.

Rode Dophei Glockenheide

Reuzenpaardenstaart Riesen-Schachtelhalm

Haagbeukenbos). Gezien de relatief grote tot zeer grote biodiversiteit van deze bostypen lijkt het niet zinvol deze bostypen te laten verdwijnen ten gunste van beukenbos.

Plaats voor naaldbossenNaaldbossen maken veruit het overgrote deel uit van de bostypen in het Ketelwald. Het is zeer zinvol een groot deel van het naaldbos te vervangen door loofbos. Dat kan door natuurlijke verjonging, maar ook versneld door selectieve kap. Dat betekent overigens niet dat alle naald-bomen zouden moeten verdwijnen. Ook zij hebben een cultuurhistorische betekenis. Grove Dennenbossen met een ondergroei van Blauwe bosbes, rond 1930 algemeen in het Ketelwald, zijn door successie nagenoeg verdwenen. Zij vormen een successiestadium na heide. In een gebied waar heide en de opvolgende successiestadia een kans moeten krijgen, passen ook dergelijke bosbesbossen.

Oude loofbossenDoor een ecologisch beheer van grote delen van het bos zullen zich op den duur oude loofbos-sen ontwikkelen. Op lemige bodems en op standplaatsen waar de bomen weinig concurrentie hebben van andere bomen, zoals bij bosranden, kunnen de bomen een omvang van wel 6 m of meer bereiken met hoogten rond 35 m. Maar ook als het bos nog geen honderden jaren oud is, zal het al heel aantrekkelijk zijn. Het bos is nu al op veel plaatsen de moeite waard. Er zijn overal plekken in het Ketelwald waar bomen staan die tussen de honderd en tweehonderd jaar oud zijn, en soms zelfs nog ouder. Wanneer kap achterwege blijft, worden die plekken alleen maar mooier. Daarnaast kunnen we het resultaat van zo’n dertig jaar natuurlijker beheer al waarnemen op de Duivelsberg, St. Jansberg en Geldenberg.

diesen Waldtypen umgeht. Das gilt für Eichen-Birken-, Eichen-Buchen- und Eichen-Hainbu-chen-Wälder. Angesichts der großen Artenvielfalt dieser Waldtypen erscheint es nicht sinnvoll diese vollständig an den Buchenwald abzutreten.

Platz für NadelwälderNadelwälder nehmen immernoch den größten Teil des Ketelwaldes ein. Es ist sinnvoll einen großen Teil der Nadelwälder in Laubwälder zu überführen. Das kann über natürliche Verjün-gung oder beschleunigt durch selektiven Holzeinschlag geschehen. Das bedeutet nicht, dass alle Nadelbäume verschwinden müssen. Auch sie haben eine kulturhistorische Bedeutung. Kiefernwälder mit dominierender Heidelbeere im Unterwuchs, wie sie in den 30er Jahren verbreitet waren, sind in Folge der Sukzession nahezu verschwunden. Sie bilden ein Sukzes-sionssstadium nach Heide. In einem Gebiet, in dem Heide und deren Sukzessionsstadien eine Chanze bekommen sollen, passen derartige Wälder.

Alte LaubwälderDurch eine ökologisch ausgerichtete Waldwirtschaft in großen Teilen des Waldes können sich alte Laubwälder entwickeln. Auf lehmigen Böden und wo Bäume großen Standraum mit wenig Konkurrenz haben, wie zum Beispiel an Waldrändern, können Bäume einen Stamme-numfang von bis zu 6 m und eine Höhe von ungefähr 35 m erreichen.Auch im Alter von unter hundert Jahren können diese Wälder schon sehr schön sein. Der Wald kann dann schon eine hohe ökologische Bedeutung haben. Es gibt überall im Ketelwald Waldbestände, die zwischen 100 und 200 Jahre, zum Teil sogar noch älter sind. Falls der Holzeinschlag ausbleibt, werden diese Bestände immer artenreicher. Das Ergebnis von gut 30 jährigem Schutz der Bestände kann man z. B. am Duivelsberg, St. Jansberg und vor allem am Geldenberg sehen.

Es gibt im Ketelwald auch Bereiche mit hohem Naturschutzwert obwohl oder gerade weil der Mensch diese stark geprägt hat. Sowohl am St. Jansberg als auch am Duivelsberg fi nden wir alte Buchenwälder mit etwas weniger spärlichem Unterwuchs. Durch einen Lössanteil im Boden fi nden wir Wald-Sauerklee, Wald- und Behaarte Hainsimse.Neben den fast das gesamte Gebiet dominierenden Buchenwäldern gibt es auch einige Eichenwaldgesellschaft en. Auf den trockensten Sandböden stehen Eichen-Birken-Wälder und auf etwas feuchten Lehmböden am St. Jansberg stehen Eichen-Hainbuchenwälder. Es sind Wälder mit einem schönen Unterwuchs aus Waldanemone, Finger-Lerchensporn, Gelber Taubnessel, Moschuskraut, Hoher Schlüsselblume, Aronstab und Rippenfarn. Auf dem St. Jansberg können der Liste Perlgras und Schwarze Teufelskralle zugefügt werden. Im niederländischen Teil des Ketelwaldes ist schließlich das stellenweise häufi ge Auft reten der Ess-Kastanie auff allend. Ein bemerkenswerter Baum am St. Jansberg ist die Vogel-Kirsche, die vor allem an Waldrändern und in Wallhecken vorkommt. Das ist auch der Wuchsort des Wild-Apfels und der Mispel, von denen im Ketelwald 75 % des niederländischen Bestandes wachsen.Das Wald-Geißblatt und Wald-Rebe sind verbreitet. Im Untergrund wachsen oft Efeu und Vielblütige Weißwurz. Trauben-Eiche und ab und zu Winter-Linde wachsen auch nur in diesen Wallhecken. Diese sind alte Kulturrelikte.

Heidegebiete im KetelwaldDie Heiden unseres Gebietes sind durch jahrhundertelangen Raubbau an der Vegetation entstanden. Beweidung und Abplaggen haben die Böden völlig verarmen lassen. Nur wenige Pfl anzenarten können unter diesen Bedingungen leben. Diese bilden aber eine außerordentlich reizvolle Landschaft , die heute eine starke Anziehungskraft auf Menschen ausübt. Zur Besenheide,


Koningsvaren, met typische, bruine sporenbladeren Königsfarn, mit typischen, braunen Sporenblättern

Herstel van levensgemeenschappen

Op grond van hun zeldzaamheid en hun betekenis voor de biodiversiteit kunnen de oude loof-bossen, vochtige natuurgebieden, heides en schraallanden tot de belangrijkste levensgemeen-schappen van het Ketelwaldgebied gerekend worden. Deze natuurgebieden hebben al sinds eeuwen, maar voor een deel pas in de vorige eeuw fl ink aan oppervlakte verloren. Zelfs de laatste resten zijn vaak door toedoen van de mens sterk achteruit gegaan. Natuurbescherming moet zich inzetten voor de verbetering en vergroting van de aanwezige resten van natuurlijke en half-natuurlijke levensgemeenschappen. Daarbij is de vraag aan de orde of een levensge-meenschap kan worden hersteld. Herstel van oerbossen en venen kost vaak honderden jaren of zelfs meer. Toch kan men bijv. bij veenherstel, wanneer men de juiste maatregelen neemt, al na enkele jaren weer een deel van de karakteristieke fl ora en fauna vinden. Ook bossen die aan zichzelf worden overgelaten vertonen al na enkele decennia belangrijke kenmerken van een oerbos.Onbemeste, soortenrijke graslanden hebben vaak decennia nodig om zich uit bemeste gras-landen terug te ontwikkelen. Bij blauwgraslanden duurt dat meer dan een eeuw.Andere levensgemeenschappen zoals heides kunnen in korte tijd uit oude restanten ontwikkeld worden. Sinds enige tijd dreigt er voor al deze renatureringsmaatregelen een gevaar vanuit de lucht: de depositie van voedingsstoffen door emissie uit verkeer, industrie, landbouw en huishoudens. De ontwikkeling van waardevolle, voedselarme levensgemeenschappen is hierdoor op grote schaal in gevaar gekomen. Alle maatregelen om te komen tot aanleg van natuur en het beheer ervan dreigen te worden teniet gedaan als deze problemen blijven bestaan.

Heide De heidevelden zijn door eeuwenlange roofb ouw van de bosvegetatie ontstaan. Beweiding en plaggen hebben de bodem sterk verarmd en uitgeloogd. Weinig plantensoorten kunnen onder deze omstandigheden overleven. Ze vormen echter een aantrekkelijk landschap. Naast Struikheide, die in augustus de velden paars kleurt, en soorten als Brem, Borstelgras en Bochtige smele (Mookerheide) zijn er op plaatsen met leemlaagjes in de bodem zeldzame soorten te vinden als Rode dophei, die hier de oostelijke grens van het verspreidingsgebied bereikt, Fraai hertshooi en Gevlekt havikskruid (Mulderskop).

Vochtige en natt e locaties In het Ketelwald zijn brongebieden aanwezig, met name op de St. Jansberg, Duivelsberg en in het Reichswald ten noorden van Nütt erden. In de brongebieden aan Nederlandse kant groeien Paarbladig en Verspreidbladig goudveil. Verder vinden we bij het opwellende bronwater (temperatuur 10º C) Reuzenpaardenstaart, Bosbies, Boswederik en andere soorten van het Elzenbronbos. Bij de bronnen in het Reichswald boven Nütt erden groeien enkele vochtminnende zeggensoorten. De typische kwelvegetatie ontbreekt. Daarentegen zijn de verlandingsstadia van enkele poelen op diverse plaatsen in het Reichswald interessant. Hier vinden we Waterpostelein, Kikkerbeet, Waternavel, Waterdrieblad en Waterscheerling.

Wiederherstellbarkeit von Lebensräumen

Aufgrund ihrer Seltenheit und ihrer Bedeutung für die Biodiversität können die alten Laubwäl-der, die Feuchtgebiete, Heiden und ungedüngten Grünländer als die wichtigsten Lebensräume des Ketelwald-Gebietes bezeichnet werden. Diese haben zum teil in früheren Jahrhunderten, zum Teil aber auch erst in den letzten 100 Jahren erheblich an Fläche verloren und selbst die Reste sind oft vom Menschen beeinträchtigt. Naturschutz muss sich um die Verbesserung und Vergrößerung der vorhandenen Reste an natürlichen oder wenigstens halbnatürlichen Lebens-räumen kümmern. Hier stellt sich die Frage nach der Wiederherstellbarkeit der Lebensräume. Urwälder und Moore sind nur im Laufe von hunderten, wenn nicht gar tausenden Jahren wiederherstellbar. Allerdings kann man bei geeigneten Renaturierungsmaßnahmen von Mooren schon nach wenigen Jahren Lebensräume schaffen, die immerhin einen Teil der typischen Tier- und Pfl anzenwelt der Moore beherbergen können. Auch Wälder, die sich selbst überlassen werden, zeigen schon nach wenigen Jahrzehnten wichtige Elemente eines Urwaldes.Ungedüngte, artenreiche Grasländer brauchen oft Jahrzehnte um sich aus gut gedüngten Gras-ländern zurückzuentwickeln. Insbesondere die bedeutenden Pfeifengraswiese benötigen hierfür rund ein Jahrhundert.Andere Lebensräume wie Heide können in wenigen Jahren aus vorhandenen Resten zu typisch anmutenden großen Beständen entwickelt werden.Seit einigen Jahren droht allen Renaturierungsmaßnahmen auf der Erdoberfl äche aber eine Gefahr aus der Luft: der Eintrag von Nährstoffen aus Emissionen von Verkehrs, Industrie, Land-wirtschaft und Haushalten. Die Entwicklung der besonders wertvollen nährstoffarmen Lebens-räumen ist großräumig gefährdet. Alle Maßnahmen der Biotopanlage und –pfl ege erreichen nur das halbe Ziel, wenn dieses Problem weiter bestehen bleibt.

die im August weite Flächen rosa färbt, und Arten wie dem Besenginster, Borstgras und Draht-Schmiele (Mookerheide), gesellen sich auf Böden mit Lehmaufl agen auch einige wenige, seltene Pfl anzenarten wie die Grauheide, die hier die Ostgrenze ihrer Verbreitung erreicht und Schönes Johanniskraut und Gefl ecktes Habichtskraut (Mulderskop).

Feuchtgebiete im KetelwaldIm Ketelwald gibt es einige Quellgebiete, insbesondere am St. Jansberg, dem Duivelsberg und oberhalb Nütt erden. In den

Quellfl uren auf der niederländischen Seite wachsen Gegenblätt riges und Wechselblätt riges Milzkraut.Außerdem wachsen im Quellwasserbereich (Temperatur unter 10°C) auch Riesen-Schachtelhalm, Waldsimse, Hain-Gilbweiderich und andere Arten der Bach-Eschenwälder. An den Quellen im Reichswald oberhalb Nütt erden wachsen einige feuchte-liebenden Seggenarten, aber keine ausgesprochene Quellvegetation. Interessant ist hingegen die Verlandungsvegetation an einigen aufgestauten oder ausgebaggerten Teichen an verschiedenen Stellen im Reichswald. Hier fi nden sich Sumpf-Quendel, Froschbiss, Wassernabel, Fieberklee und Wasser-Schierling.

Toekomstvisie Ketelwald 65Aan de zuidrand van het Reichswald en de St.Jansberg lag vroeger het Koningsven, een uitgestrekt veengebied. Het lag in een oud Rijndal vlak aan de bosrand van het Reichswald. Hier vormden zich meertjes en poelen, waarin allerlei bijzondere planten groeiden zoals vele soorten blaasjeskruid en fonteinkruid. Eromheen lag een oeverzone met hoge zeggen- en rietsoorten, waaronder Galigaan. Verder zuidwaarts volgde dan een zone met laagveen en hoogveen die omzoomd werd door soortenrijke blauwgraslanden. Op plaatsen waar water stagneert, zoals aan de voet van de St. Jansberg vinden we nog kleine restanten van deze begroeiing. Hier groeit een brede zone Elzenbroekbos. Naast Moeraszegge en Gele lis, vinden we er Koningsvaren, Klein glidkruid, Galigaan en Paardehaarzegge.Om een beeld te krijgen van de vroegere blauwgraslanden moet men naar De Bruuk, een natuurreservaat dat een van de laatste restanten bevat van dit eertijds zo algemene vegetatietype waarvan Nederland het centrum vormde.

LeemkuilenDan zijn er een paar oude leemkuilen, waar oud glaciaal leem dagzoomt. De leem is zeer zwak kalkhoudend, wat een zwak gebuff erde bodem oplevert. Doordat ze in het verleden door kleinschalige leemwinning open bleven en er licht op de bodem viel, ontwikkelde zich op deze speciale ondergrond een bijzondere vegetatie. De leemkuil van natuurreservaat Heselenberg is het mooist. Het is de enige vindplaats in Nederland van Duitse brem. Verder groeien er Mannetjesereprijs en Tormentil. Vroeger kon men er ook Zaagblad , Knollathyrus en Blauwe knoop aantreff en. Aan de randen van de leemkuil en het aangrenzende doorgeschoten eikenhakhoutbos groeit nog vrij veel Bosanemoon, Lelietje-van-dalen en Dalkruid. In de leemkuil langs de Bisseltse baan bij Het Zwaantje groeit naast Bosanemoon veel Grootbloemige muur, Dalkruid en Gewone salomonszegel.

FaunaZoogdierenHet grootste in het wild levende zoogdier binnen het Ketelwaldgebied is het Edelhert. Binnen het wildraster van het Reichswald leeft een populatie van ongeveer 80 dieren. Ook het Wild zwijn komt daar algemeen voor. Aan Nederlandse kant worden regelmatig zwijnen aangetroff en, hoewel formeel de nulstand geldt. In het hele gebied komt het Ree voor. Andere bos(rand)bewoners zijn Vos, Das, Konijn, Haas, Eekhoorn, Wezel, Hermelijn, Steenmarter en verschillende muizensoorten. De laatste zekere waarneming van de Boommarter dateert al weer van 20 jaar geleden. Van de verschillende vleermuizensoorten noemen we de meest zeldzame, de Grote Baardvleermuis.

Duitse Brem in de leemkuil De Heselenberg, enige vindplaats in Nederland Deutscher Ginster

Ontluikende Lelietjes-van-dalen bij de Leemkuil Sich entfaltendes Maiglöckchen bei der Lemgrube

Het sierlijke Ree Ein elegantes Reh

Am Südrand des Reichswaldes und des St. Jansberges lag früher das Koningsven, ein ausgedehntes Moorgebiet. Es lag in einem früheren Rheinarm direkt am Rand des Reichswaldes. Hierdurch bildeten sich Tümpel und Seen, die reich an seltenen Wasserpfl anzen waren, z.B. mehrere Wasserschlauch- und Laichkraut-Arten. Daran schloss sich ein Groß-Seggenried unter anderem mit der äußerst seltenen Schneide an. Weiter südlich schloss sich eine Zone mit Nieder- und Hochmooren an, die ihrerseits von artenreichen Pfeifengras-Wiesen umgeben waren. An Stellen, an denen sich das Wasser staut, wie am Fuß des St. Jansberg fi nden wir noch kleine Reste dieser Vegetation. Hier wächst ein breiter Streifen Erlen-Bruchwald. Neben Sumpf-Segge und Gelber Schwertlilie fi nden wir hier auch die Raritäten Königsfarn, Kleines Helmkraut, Wunder-Segge und Schneide.Um einen Eindruck der Pfeifengras-Wiesen zu bekommen, kann

man sie sich im Naturreservat De Bruuk ansehen, wo einer der letzten Reste dieses einstmals so verbreiteten Wiesentyps wächst, der sein Verbreitungszentrum in den Niederlande hatt e.

LehmgrubenAn einigen Lehmgruben tritt eiszeitlicher Lehm zu Tage. Der Lehm ist schwach kalkhaltig und der Boden dadurch etwas weniger sauer. Weil sie in der Vergangenheit kleinfl ächig off en gehalten wurden, entwickelte sich auf diesem speziellen Untergrund eine besondere Vegetation. Die Lehmgrube am Heselenberg, auch ein Naturreservat, ist die schönste. Hier ist der einzige niederländische Fundort des Deutschen Ginsters. Außerdem wächst hier Wald-Ehrenpreis und Blutwurz. Früher wuchs hier auch Färber-Scharte, Wald-Platt erbse und Teufelsabbiss. Am Rand der Lehmgrube und dem angrenzenden, durchgewachsenen Eichen-Niederwald wächst viel Buschwindröschen, Maiglöckchen und Schatt enblümchen. In der Lehmgrube bei Het Zwaantje wächst neben Buschwindröschen auch viel Große Sternmiere, Schatt enblümchen und Vielblütige Weißwurz.

TierweltSäugetiereDas größte wildlebende Säugetier des Gebietes ist der Rothirsch. Hiervon lebt im Reichswald eine kleine Population von ca. 100 Tieren innerhalb eines Feldschutzzaunes. Im gesamten Ketelwald leben Rehe und Wildschweine, letztere in den Niederlandes allerdings „illegal“. Außerdem leben im Ketelwald Füchse, Dachse, Kaninchen, Eichhörnchen, Kleinsäuger und Marder. Unter letzteren verdient der Baummarder eine besondere Aufmerksamkeit. Der letzte sichere Nachweis der sehr leicht mit dem Steinmarder

Zukunft svision Ketelwald66VogelsIn het Ketelwald leven veel vogelsoorten. Behalve algemene soorten van bosachtig gebied ook enkele soorten die elders zeldzaam zijn, zoals Zwarte specht, Groene specht, Kleine bonte specht, Bonte vliegenvanger, Gekraagde roodstaart, Appelvink en heel soms de Taiga boomkruiper. In het voorjaar van 2007 is zowel op de St. Jansberg als op de Duivelsberg de Middelste bonte specht waargenomen. In de Duivelsberg heeft hij zelfs gebroed. In de heidegebieden aan de Nederlandse kant broeden de Nachtzwaluw en de Boomleeuwerik.Opvallend is de havik- en sperwerstand. Nadat in de jaren zestig de roofvogelstand gedecimeerd was tot een dieptepunt van 4 broedparen Havik en hooguit 3 broedparen Sperwer, is de stand hersteld tot naar schatt ing 50 paar per soort. Verder is er een goede populatie van Buizerd. Boomvalk is schaars, evenals de Wespendief.

Amfi bieën en reptielenIn de vele poelen en plassen in het Ketelwald leven veel amfi bieën. Alpenwatersalamander, Gewone pad en Bruine kikker zijn er algemeen. Groene kikker en Kleine watersalamander zijn zeldzamer. De Vinpootsalamander is een bijzondere soort die sinds 1984 in het Reichswald gevonden wordt. Het is een voorhoedepopulatie die zich buiten het eigenlijke areaal van de soort bevindt.Voor reptielen zijn de heidevelden van belang. Hier vinden we de Levendbarende hagedis en Zandhagedis en bij de Mulderskop tevens de Gladde slang. De Zandhagedis leeft ook aan de zuidrand van het Reichswald. De Levendbarende Hagedis en de Hazelworm dringen verder het bos in. Vanuit De Bruuk heeft zich een populatie Ringslangen in bosranden en op vochtige plekken gevestigd.

Zwarte Specht vliegt voor zijn hol Der Schwarzspecht fl iegt seine Höhle an

Het gaat weer goed met de Havik in het Ketelwald Es geht dem Habicht wieder gut im Ketelwald

RingslangRingelnatter

verwechselbaren Art liegt allerdings 20 Jahre zurück. Die Fledermäuse sind mit mehreren Arten vertreten. Eine der seltensten Arten ist dabei die Große Bartf ledermaus.

VögelIm Ketelwald lebt eine recht große Zahl an Vogelarten. Bei den meisten Arten handelt es sich um Arten, die fast überall zu fi nden sind, wo Gehölze wachsen. In den naturnahen Laubwäldern gibt es jedoch einige Arten die sonst selten sind: Schwarzspecht, Grünspecht, Kleinspecht, Trauerschnäpper, Gartenrotschwanz, Kernbeißer und selten der Waldbaumläufer. Im Frühjahr 2007 hat am Teufelsberg der seltene Mitt elspecht erstmals

gebrütet. In den Heidegebieten auf der niederländischen Seite brüten

Heidelerche und Ziegenmelker.Auff allend ist der Sperber- und Habichtbestand. Nachdem in den 60er-Jahren durch den Gebrauch von Pestiziden der Greifvogelbestand dezimiert wurde und einen Tiefpunkt erreichte (4 Paare Habichte und 1-3 Paare Sperber im Ketelwald), nahmen die Bestände wieder rund 50 Paare je Art zu. Außerdem gibt es eine gute Mäusebussard-Population. Baumfalke und Wespenbussard sind selten.

Amphibien und ReptilienIn den Tümpeln und Teichen des Reichswaldes leben für ein Waldgebiet erstaunlich viele Amphibienarten: Bergmolch, Erdkröte und Grasfrosch sind weit verbreitet. Wasserfrosch, Teichmolch und Fadenmolch sind etwas seltener. Letzterer ist erst seit 1984 im Reichswald bekannt. Er besitzt hier eine ansehnliche „Vorposten-Population“, deutlich außerhalb seines geschlossenen Areals. Für die Reptilien stellen die Heiden einen wertvollen Lebensraum dar. Hier fi nden sich Zaun- und Waldeidechsen und am Mulderskop und am Reichswald-Südrand auch Schlingnatt ern.

VosFuchs

Toekomstvisie Ketelwald 67InsectenDe rijkdom aan insectensoorten is zoals te verwachten valt bijna onvoorstelbaar. Hier worden alleen enkele bekende voorbeelden besproken.Libellen: In de vochtige gebieden en bij poelen leven talloze libellensoorten. Wij noemen hier de Venwitsnuitlibel in het Reichswald, de Noordse Witsnuitlibel in het Reichswald en Kranenburger Bruch en de Koraaljuff er bij de St. Jansberg en Kranenburger Bruch.Kevers: De soortenrijke groep van de kevers is voor het Reichswald vrij goed onderzocht. In de Geldenberg vond Frank Köhler in 2002 427 soorten, waaronder enkele zeer zeldzame soorten. Terwijl de beukenbossen extreem arm aan plantensoorten zijn, blijken ze wat betreft de dierenwereld zeer soortenrijk.Algemeen bekend is het voorkomen van het Vliegend hert aan de oostzijde van het Reichswald. Ook aan de zuidrand zit een populatie, evenals bij Dekkerswald. De larven van deze grote keversoort leven in rott ende wortelstobben van loofb omen (eik, kers) op zonnige plaatsen.

Overige dierenIn de kwelmilieu’s van de Geuldert op de St. Jansberg komt de Zeggekorfslak voor. Het is een van de vier vindplaatsen in Nederland. Begin 2004 haalde een bijzondere vondst de pers. Op de Duivelsberg was een nieuwe diersoort gevonden. Allopauropus montidiabolus is 0,3 tot 1,7 millimeter groot en leeft in de strooisellaag van de bosbodem. De witt e, blinde diertjes zijn verwant aan duizendpoten. De soortaanduiding montidiabolus verwijst naar de vindplaats.

Allopauropus montidiabolus

Die Zauneidechse lebt auch am südlichen Waldrand des Reichswaldes. Weit bis ins Waldesinnere sind nur Waldeidechse und Blindschleiche verbreitet. In Folge einer Ansiedlung im Naturreservat De Bruuk konnte sich eine Population Ringelnatt ern an den Waldrändern und in Feuchtgebieten etablieren.

InsektenDie Vielfalt an Insekten ist – wie nicht anders zu erwarten – fast unüberschaubar. Hier seien nur einige bekannte Beispiele herausgegriff en.Libellen: In den Feuchtgebieten und den Teichen des Gebietes leben zahlreiche Libellenarten. Zu erwähnen sind z. B. die Kleine Moosjungfer im Reichwald und Nordische Moosjungfer im Reichswald und Kranenburger Bruch, Späte Adonislibelle bei St. Jansberg und im Kranenburger Bruch.Käfer: Die artenreiche Gruppe der Käfer ist für den Reichswald recht gut untersucht. Im NSG Geldenberg konnten im Jahre 2002 von Frank Köhler 427 Arten nachgewiesen werden, darunter waren einige extrem seltene Arten. Während die Laubwälder extrem arm an Pfl anzenarten sind, erweisen sich für die Tierwelt somit als höchst artenreich. Allgemein bekannt ist der Hirschkäfer, der gelegentlich am Ostrand des Reichswaldes und selten in anderen Bereichen des Ketelwaldes angetroff en wird. Die Larven dieses großen Käfers leben im zerfallenden Holz von toten Eichenstubben an sonnigen Stellen.

Sonstige TiereIm Quellbereich von de Geuldert auf dem St. Jansberg kommt die Bauchige Windelschnecke vor. Diese Stelle ist eine der vier Vorkommen in den Niederlanden.Anfang 2004 sorgte ein besonderer Fund für Schlagzeilen. Auf dem Duivelsberg war eine neue Tierart entdeckt worden: Allopauropus montidiabolus ist 0,3 bis 1,7 mm groß und lebt in der Streuschicht des Waldbodens. Die weißen, blinden Tiere sind mit den Tausendfüßern verwandt. Die Artbezeichnung montidiabolus verweist auf den Fundort.

Bij het vrouwtje Vliegend hert ontbreken de enorme kaken Der weibliche Hirschkäfer hat keine große Zangen


LIJST VAN DEELNEMERS AAN WORKSHOPS EN GESPREKKEN

Deelnemers eerste workshop / Teilnehmer erster Workshop

Th omas Bäumen Kreis Kleve, Untere Landschaft sbehörde Klaas Bouwer Initiatiefgroep KetelwaldHenny Brinkhof Werkgroep Milieubeheer Groesbeek / Initiatiefgroep KetelwaldDietrich Cerff NABU Naturschutzstation / Initiatiefgroep KetelwaldPaul Duijsings Stichting Veldwerk NederlandGeert Groot Bruinderink AlterraMatt hijs de Gruijter Werkgroep Milieubeheer Groesbeek / Initiatiefgroep KetelwaldPaul Haverman Vereniging NatuurmonumentenWouter Helmer Stichting ArkHolger Hilmann Kreis Kleve, Untere Landschaft sbehörde

Deelnemers tweede workshop / Teilnehmer zweiter Workshop

H. Ketelaar Bronnen BomenR. van Loon Bronnen BomenGertrud Kersten CDU KreistagsfraktionJulius Meisters Deichverband Kleve-LandesgrenzeE. Schurer Fortis Vastgoed LandelijkT. Giesbers Gemeente GroesbeekWilli Fleskes Gemeinde KranenburgMichael Bay Grüne-KreisverbandHerman Brendieck Grüne-KreisverbandTh eodor Brauer Heimatverein KleveJohan Th issen Initiatiefgroep KetelwaldKlaas Bouwer Initiatiefgroep KetelwaldTh omas Bäumen Kreis KleveLeo Reyrink Naturpark Maas-Schwalm-Nett eFons Mandigers NatuurmonumentenRobert Ketelaar NatuurmonumentenMartin Bons Provincie GelderlandWalter Ahrendt SDW Kreis Kleve

Heinz Boskamp SPD KreistagsfraktionJan Meesters StaatsbosbeheerTh eo Wijers StaatsbosbeheerHarry Woesthuis StaatsbosbeheerBert Th issen Stadtarchiv KleveP.J.G. van Rossum Teunesen zand en grint BVPeter Burggraaff Universität Koblenz, Abteilung GeographieJan Eikholt Vereniging Landschapsbeheer De PloegdrieverKoos Janssen Vereniging Landschapsbeheer De PloegdrieverWilli Vorego Verkehrs- und Heimatverein GochJakob Voss Verkehrsverein KranenburgJo de Valk Werkgroep Milieubeheer GroesbeekMarc Nabuurs LTB MaasduinenDietrich Cerff NABU-Naturschutzstation e. V.Roland Pietsch NABU-Naturschutzstation e. V.Sven Margull NABU-Naturschutzstation e. V.Henny Brinkhof Werkgroep Milieubeheer GroesbeekHanns-Karl Ganser Wald und Holz, Regionalforstamt Niederrhein

De ideeën in deze toekomstvisie werden in samenwerking met diverse deskundigen op het gebied van natuur, cultuurhistorie en recreatie ontwikkeld.

Wij noemen en bedanken in dit kader: Hans van der Lans (Ecoplan)Riyan van den Born (Natuurrecreatie, Radboud Universiteit Nijmegen)Rienk Jan Bijlsma (Bosecoloog, Alterra)Ad van Hees (Bosecoloog, Staatsbosbeheer) Geert Groot Bruinderink (deskundige grote grazers, Alterra)Klaas Bouwer (Cultuurhistoricus Ketelwald)Frans Vera (Bosecoloog, Staatsbosbeheer) Jan Roelofs (Biogeochemie, Radboud Universiteit Nijmegen) Gijs Kurstjens (Kurstjens Ecologisch Adviesbureau)Th omas Hübner (LÖBF)Michael Petrak (Wildbiologe, LÖBF)Bert Lanphen (Niersverband)Th eo Meeuwissen (Staatsbosbeheer)

Die Ideen wurden zusammen mit zahlreichen Fachleuten für Natur, Kulturgeschichte und Erholung entwickelt.

In diesem Sinn bedanken wir uns bei: Hans van der Lans (Ecoplan)Riyan van den Born (Naturnahe Erholung, Radboud Universiteit Nijmegen)Rienk Jan Bijlsma (Waldökologe, Alterra)Ad van Hees (Waldökologe, Staatsbosbeheer)Geert Groot Bruinderink (Experte für Großsäuger, Alterra)Klaas Bouwer (Kulturgeschichtler Ketelwald)Frans Vera (Waldökologe, Staatsbosbeheer)Jan Roelofs (Biogeochemie, Radboud Universiteit Nijmegen)Gijs Kurstjens (Kurstjens Ecologisch Adviesbureau) Th omas Hübner (LÖBF)Michael Petrak (Wildbiologe, LÖBF),Bert Lanphen (Niersverband)Th eo Meeuwissen (Staatsbosbeheer)

LISTE DER TEILNEHMER AN WORKSHOPS UND GESPRÄCHE

Th omas Hübner Landesanstalt für Ökologie, Bodenordnung und Forsten (LÖBF)Uwe Krüger Hans van der Lans Ecoplan NatuurontwikkelingGerard Müskens Werkgroep Milieubeheer Groesbeek / Initiatiefgroep KetelwaldHenk Siebel Vereniging NatuurmonumentenSandra Schulz LÖBF Johan Th issen Werkgroep Milieubeheer Groesbeek / Initiatiefgroep KetelwaldWim Wiersinga Ministerie van LNV, ExpertisecentrumRonald Zollinger Werkgroep Milieubeheer Groesbeek / Initiatiefgroep Ketelwald


LITERATUUR/ LITERATUR KETELWALD

Arntz, W., D. Möller, G. Müskens & Th issen, J. (1995): Anmerkungen zur Brutvogelkartierung im Waldnaturschutzgebiet „Geldenberg“, unveröff entlichtes Gutachten im Auft rag der LÖBF/LAfAO NRW, 25 S. + Anhang

Ariaens, D. (1993): Het Reichswald – Problematiek voor mens natuur en milieu. Stageverslag milieugeografi e, 95 S.

Bouwer, K. (2003): Een notabel domein. De geschiedenis van het Nederrijkswald. Matrijs, Utrecht.

Brauer, T. (2004): Waldbeerernte im Reichswald, Kalender für das klever Land auf das Jahr 2004, 4 S.

Brinkhof, H.W.K. (1999). Het Ketelwoud, oerbos tussen Nijmegen en Kleef. Groesbeeks Milieujournaal nr. 99.

Büro für angewandte Ökologie und Landschaft splanung Dense – Goll - Lorenz GbR (2006): Untersuchungen zum Fledermausvorkommen Im NSG „Geldenberg“, Reichswald Kleve, im Auft rag der NABU-Naturschutzstation e. V. Kranenburg, 20 S. + Anhang

Coelen, J. v. d. (1989): Vleermuizen in de boswachterij Groesbeek – Een studie van de Stichting Vleermuiz-Onderzoek in opdracht van Staatsbosbeheer. 23 S.

Dirkse, G.M., S.M.H. Hochstenbach & A.I. Reijerse. (2007): Flora van Nijmegen en Kleef 1800-2006. Het Zevendal, Mook.

Gehrmann, J. (1996): Monitoringkonzept für den Reichswald, LÖBF-Mitt eilungen 4/96, S. 58-61

Jansen, P. & M. van Benthem. (2005): Historische boselementen. Geschiedenis, herkenning en beheer. Stichting Probos.

Koggel, K. et al. (2000): Het Ketelwoud. Een voorstudie naar de haalbaarheid. Scriptie Hogeschool Larenstein, Velp.

Köhler, F. (2000): Totholzkäfer in Naturwaldzellen des nördlichen Rheinlandes; Hrsg.: LÖBF NRW, LÖBF-Schrift enreihe Bd. 18, 351 S.

Köhler, F. (2002): Neue Untersuchungen zur Totholzkäferfauna (Coleoptera) des Waldnaturschutzgebietes Geldenberg bei Kleve, Mitt eilungen der Arbeitsgemeinschaft Rheinischer Koleopterologen, Bd. 12 (2002) Heft 3-4, S. 71 – 111.

Krebbers, B. et al (2001): Waar ligt de grens? Een studie naar de planologische potenties en beperkingen van een grensoverschrijdend natuurpark Ketelwald. Scriptie studie-richting Planologie Katholieke Universiteit, Nijmegen.

Kreuer, W. (1985): Der Reichswald - Erholungsgebiet am Niederrhein. 152 S.

ÖKO-LOG (1996): Wild und Vegetation im Reichswald. Unveröff entlichtes Gutachten im Auft rag der LÖBF/LAfAO NRW, 102 S + Anhang.

Pott , R. & J. Hüppe. (1991): Die Hudelandschaft en Nordwestdeutschlands. Westf älisches Museum für Naurkunde, Münster, Landschaft sverband Westf alen-Lippe.

Pryce, Renee. (2006): Redesigning the Ketelwald. Research on fundamental att itudes, images of nature and authenticity. For receiving the title of Master of Science at the University of Wageningen.

Scheller, U., M.P. berg & M.G.M. jansen. (2004): Pauropoda (Myriapoda), a class new to the Dutch fauna, with the description of a new species. Entomologische Berichten 64 (1): 3-9.

Th emanummer Ketelwald. (2002). De Nieuwe Wildernis 6.

Th emanummer ketelwald. (2004). Groesbeeks Milieujournaal nr. 116/117

Th emanummer Ketelwald. (2006). Natuurhistorisch Maandblad 95 (5)

Vera, F. en F. Buissink. (2001): Wildernis in Nederland. Het verhaal van bossen en beesten. Tirion.

Vuure, C. van. (2003): De Oeros. Het spoor terug. Rapport 186 Wageningen UR.


COLOFON

© Oktober 2007 NABU-Naturschutzstation e. V. en Werkgroep Milieubeheer Groesbeek

Tekst: Nel van den Bergh, met bijdragen van Henny Brinkhof (Werkgroep Milieu-beheer Groesbeek) und Dietrich Cerff (NABU-Naturschutzstation e. V.)Foto’s: Till Weber (pag. 17), Dietrich Cerff (pag. 19, 31 en omslag), Sönke Hardersen (pag. 49), NABU-Naturschutzstation e. V. (pag. 51), Henny Brinkhof (Ketelwald BV, overige foto’s)Cartografi e: Henny BrinkhofLay-out: Bureau Centaurea, GroesbeekUitgever: Bureau Centaurea, GroesbeekOpdrachtgever: Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, NABU-Naturschutzstation e. V., Regionalforstamt Niederrhein, Vereniging NatuurmonumentenDruk: DHD GroesbeekWebsite: www.ketelwald.nl

Het project is fi nancieel mogelijk gemaakt dankzij medefi nanciering door het EU-programma INTERREG IIIA van de Euregio Rijn-Waal, het Ministerie van Economi-sche Zaken van de deelstaat Nordrhein-Westf alen en de Nederlandse provincies Gelderland en Limburg.

De Werkgroep Milieubeheer Groesbeek heeft voor de totstandkoming van deze brochure tevens fi nanciële steun verkregen van Ketelwald BV en de Stichting School van Z.M. Koning Willem III en H.M. Koningin Emma der Nederlanden.

IMPRESSUM

© Oktober 2007 NABU-Naturschutzstation e. V. und Werkgroep Milieubeheer Groesbeek

Texte: Nel van den Bergh, mit Beiträgen von Henny Brinkhof (Werkgroep Milieu-beheer Groesbeek) und Dietrich Cerff (NABU-Naturschutzstation e. V.)Bildautoren: Till Weber (S. 17), Dietrich Cerff (S. 19, 31 und Umschlag), Sönke Hardersen (S. 49), NABU-Naturschutzstation e. V. (S. 51), Henny Brinkhof (Ketelwald BV, überige Bilder)Kartographie: Henny BrinkhofLay-out: Büro Centaurea, GroesbeekHerausgeber: Büro Centaurea, GroesbeekAuft raggeber: Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, NABU-Naturschutzstation e. V., Regionalforstamt Niederrhein, Vereniging NatuurmonumentenDrucker: DHD Groesbeek.Website: www.ketelwald.de

Kofi nanziert durch das EU-Programm INTERREG IIIA der Euregio Rhein-Waal sowie durch das Ministerium für Wirtschaft , Mitt elstand und Energie des Landes Nordrhein-Westf alen und die Provinzen Gelderland und Limburg.

Driedimensionale kaart van de ligging van het Ketelwald Dreidimensionale Karte der Lage des Ketelwaldes

toekomstvisie ketelwald zukunft svision ketelwald · 2008. 4. 15. · in einem sonderheft der...

Documents