van lauwerzee tot dollard - beknopte geschiedenis van de groninger kust- en zeevisserij

36
Albert Buursma Van Lauwerzee tot Dollard Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij Visserijmuseum Zoutkamp

Upload: visserijmuseum-zoutkamp

Post on 06-Aug-2015

349 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

De tekst geeft een beknopt overzicht van de ontwikkeling van de Groninger kust- en zeevisserij en kwam tot stand in het kader van de wisselexpositie 'Van Lauwerzee tot Dollard' van het Visserijmuseum Zoutkamp.

TRANSCRIPT

Page 1: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

Albert Buursma

Van Lauwerzeetot Dollard

Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

Visserijmuseum Zoutkamp

Page 2: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij
Page 3: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

Albert Buursma

VanLauwerzeetot Dollard

Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

Visserijmuseum Zoutkamp

Page 4: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

2

Page 5: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

3

lutie duidelijk over zeevis gesproken. In 1634 worden ‘visschers huijsen’ te Zoutkamp ge-noemd. Gezien de ligging aan het Reitdiep, bij zee, zou het om visserij op dit laatstgenoemde water kunnen gaan. De Zoutkampers hielden zich in ieder geval al vroeg bezig met de oes-terteelt: in 1671 kreeg de Zoutkamper visser Jan Brouwer van de Staten van Stad en Lande een octrooi voor twintig jaar tot het ‘posten van oes-terbanken’ op de Wadden. Een bericht over gar-nalenconsumptie levert een journaal uit 1720, waarin melding wordt gemaakt van een reisge-zelschap dat op de Ennemaborg te Midwolda bij ‘de Heer Hora (…) een schotel Garnaten’

Vroege historische gegevens

Er is nog weinig bekend over de Noord-Gro-ningse visserij in de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw. De gegevens duiden erop dat Zoutkamp al vroeg een vissersgemeenschap kende die zeevis leverde aan de stad Gro-ningen, waar vanouds al werd verkocht. De ‘Vischmarkt’ – vaak de eerste vorm van een markt in de ‘Hollandse’ steden – stamt al uit de Middeleeuwen. Aan de Zoutkamper, maar ook Vierhuister vissers herinneren namen als de Vishoek en de Visserstraat, tot circa 1500 ‘Vierhuisterstraat’.

De vroegste bekende bepalingen over de visverkoop in de stad Groningen dateren van het begin van de 17e eeuw. Pas in de tweede helft van de 17e eeuw wordt in een stadsreso-

Fragment van de kaart van Abraham Goos en Johannes Visscher, 1649, met vissers boven de Oostelijke Waddeneilanden (Gronin-ger Archieven 817 - 0986).

Inleiding

Over de Groninger kust- en zeevisserij in de Middeleeuwen en de tijd van de Republiek is tot op heden weinig bekend, hoewel er zeker vis gevangen, gegeten en verhandeld is zolang er men-sen aan de kust gevestigd waren en zijn. Dat blijkt onder meer uit archeologische vondsten van visresten. De visserij van de Waddenkust en Waddeneilanden in de late Middeleeuwen was vergelijkbaar met de zogenaamde ‘Zijdevisserij’. De Zijde was de duinstrook van Hoek van Holland tot Den Helder. Vanaf de gehele kust viste men op schelvis, wijting, schol, kabeljauw, schar, rog, tong en haring. Gedurende de 17e eeuw ontwikkelde zich in het Noorden een eigen visserij, gericht op de relatief kleine afzetmarkten van Groningen en Dokkum. In de 18e eeuw was die visserij vrij omvangrijk. Een sterke inzinking volgde in de eerste helft van de 19e eeuw, terwijl de Zuiderzeevloot juist groeide. Na 1850 volgde een opbloei in het Waddengebied, onder meer ook door de verbeterde afzetmogelijkheden in het buitenland.

Page 6: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

4

de 18e eeuw worden Zoutkamper ‘bunsnikken’ of ‘vissnikken’ genoemd. Het waren rond ge-bouwde schepen met een stompe voorsteven. De lengte over de steven was ongeveer 12 tot 13 meter met een mast en een bezaansmast. Ze werden ook wel getypeerd als ‘breede twee-mast vaartuigen’ van ongeveer 20 last of 39 ton. Een ‘bun’ of ‘beun’ was een voorziening om levende vis te bewaren en zo vers te houden. Uit diezelfde periode stammen vermeldingen

nuttigde. De schrijver van het reisjournaal vermeldt erbij dat ‘het selve een seer choleri-que [=heftige, A.B.] kost [schijnt] te zijn’. Waar-schijnlijk wordt daarmee bedoeld dat men nog-al eens ziek werd vanwege bedorven garnalen.

Zoutkamper visserij in de 18e eeuw

In de tweede helft van de 18e eeuw visten de Zoutkampers op zeevis met snikken, een vrij algemeen scheepstype in de periode van de 17e tot in de 19e eeuw. Voor de tweede helft van

De visbanken aan het Hoge der A, waar in de 18e en 19e eeuw vis werd verkocht. Olieverfschilderij van H.W. Mesdag (Groninger Museum. Foto: Marten de Leeuw).

Page 7: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

5

zij visten met een kor. De zojuist genoemde officier zond zijn familie te ’s-Hertogenbosch een tonnetje met ‘oesters (…) vertrouwende dat zij nog goed geweest zullen hebben’. Zo-wel van Texel als van Schiermonnikoog waren er omstreeks 1775 zo’n 75 schepen in de vaart voor de oestervangst. Zoutkamp had er 25. Het vangstgebied was de noordelijke Zuiderzee. In

1766 waren Zoutkampers be-trokken bij een internati-onaal visserijconflict. Het ging om Schiermonniko-gers die met een twintig tot misschien wel veertig

in de gerechtelijke archieven over visvervoer door Zoutkampers, zoals ene Harm Jans, die in 1775 een ‘scheepke’ had om ‘met visch en groenten op Groningen te varen’.

Een jaar na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) werd Zoutkamp – evenals Delfzijl – versterkt met geschut. Een daar gelegerde officier van het detache-ment artillerie schetst in 1781 het dorp en de visserij: ‘Hier wonen niet anders dan zeevis-schers, en bestaand uijt eene 80 huijsen. Ik ben gebilietteerd [= ingekwartierd, A.B.] bij een visscher en mijn heele Detachement zijn ook bij die luijden gebilietteerd (…).’ Versfeldt at geregeld een ‘zeevischje’ en schreef zijn broer, dat wanneer deze met zijn familie zou komen: ‘dan zoude ik ulieden alle dagen op springlevendige zeevis van alle zoort kunnen tracteeren, want ik heb ze hier goed leeren ee-ten. Zij is hier haast te geefts, want een springlevendige kabeljauw voor 12 stuijvers, zeer groote tongetjes stuk voor stuk à een stuijver, levendige tarrebot voor 10 stuijvers’.

Oestervisserij

In de tweede helft van de 18e eeuw waren de Zoutkamper vissers ook ‘oesterkorders’. Dat wil zeggen dat

18e-eeuws uithangbord met de afbeelding van een vissnik (Groninger Museum. Foto: Marten de Leeuw).

Afbeelding van een snik op een tabakszak van een winkel aan het Hoge der A te Groningen, 18e eeuw (afgebeeld in Feith, Wandelingen door het oude Groningen).

Page 8: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

6

als Bol, ‘Boetties’ (Buitjes) en ‘Vrik’ (Frik).Interessant zijn de scheepsnamen die erbij vermeld worden. Daarbij zijn gebruikelijke, zoals ‘Drie Gebroeders’ en ‘Zeemeeuw’, maar ook een opvallende naam als ‘Eenzaam’.

In de jaren dertig van de 19e eeuw heet het van de dorpsbewoners: ‘zijnde het merendeel

snikken wederrechtelijk oesters wegvisten van een pas ontdekte, rijk voorziene bank bij Bor-kum, waarover de pachters van de oesterban-ken zich beklaagden bij de regering, het Ko-ninklijk-Pruisische gouvernement te Aurich. De Pruissische autoriteiten spraken daarop de heer van Schiermonnikoog aan. Bij één van de acties van de Duitse autoriteiten werd een handlanger, de Zoutkamper Egbert Evers, op-gepakt en na een lichte straf weer vrijgelaten.

De visserij, eind 18e en begin 19e eeuw

In de geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij was Zoutkamp veruit de belang-rijkste plaats. In 1794 werden de inwoners van het dorp omschreven als ‘meest alle visschers’ en de visserij als een onderneming ‘waarvan zij een redelijk bestaan hebben’. In het begin van de 19e eeuw legden de Zoutkampers zich voornamelijk toe op de ‘zeevisch vangst’, en wordt vermeld dat ze ‘de markt te Groningen zeevisch fourneren’. Vanuit de stad werd ver-volgens de rest van het departement van zee-vis, een ‘belangrijk product’, voorzien.

Hoewel de toestand van het vissersdorp en de visserij omstreeks diezelfde tijd als dra-matisch omschreven werd, tengevolge van inkwartiering en beperkende maatregelen, bleek Zoutkamp volgens een lijst uit 1811 een vloot van ruim dertig schepen te tellen. Op die lijst komen bekende vissersfamilies voor

De haven te Zoutkamp omstreeks 1800 (Groninger Archieven 817 - 1457).

Page 9: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

7

naal’, die men beter achtte dan de – weliswaar dikkere en meer overvloedige – ebgarnaal vanwege zijn grotere stevigheid en rodere kleur bij het koken. De beste garnalen wer-den ‘het verst naar buiten’ gevangen. Daar-naast was er de haringvangst, vooral bij harde zuidwestenwind in april; voorts ansjovis van half mei tot half juli met een hoogtepunt in laatstgenoemde maand. De spiering sloot het viskalenderjaar af. Ansjovis en haring waren in het ondiepere Dollardgebied schaars, maar kwamen wel voor in de diepere wateren van de Eemsmonding. Daar werden ze vooral gevangen door Oostfriese vissers, met name van Ditzum, met meer zeewaardige vissers-schuiten. De Groninger Dollardvissers voeren

vissers’, die in het zomerseizoen vissen op ‘zeevisch’ als kabeljauw, schelvis, ‘scharbot’, tarbot, schol en panharing. Daarnaast was er de oestervisserij. Men had toen nog zo’n twintig vissersschepen. In het najaar vonden velen werk bij een ‘bokkingdrogerij’, waar de in het voor- en najaar op Zuiderzee, Wadden-zee, maar ook Lauwerszee gevangen haring werd gedroogd met de rook van eikenhout.

Eems- en Dollardvisserij

Ook de visserij in het Dollardgebied is van oude datum. De stad Emden had al in de Middeleeuwen een haringvloot. De bewoners van Reide waren visser, boer of dijkwerker en mogelijk combineerden ze af en toe dergelij-ke beroepen, wat vroeger niet ongebruikelijk was. In 1712 is bij de verkoop van een huis te Reide sprake van een mandelig schip. In 1802 werd het huis verkocht tezamen met een schip genaamd een bol met een stel zeilen, haaken, bomen, draggen, draggetouw, ook platboomde boot met rie-men en een haak; noch vijf netten kuils (kuilnet-ten). Het genoemde vaartuig, een ‘bol’, duidt waarschijnlijk op een vaartuig met een plat-bodem, geschikt voor het vissen en droogval-len in de ondiepe wateren van het Wad. De platboomde boot was voor het leeghalen van netten onder de kust.

De Dollardvisserij omstreeks 1850 was vooral gericht op de garnaal die in grote hoe-veelheden voorkwam; vooral de ‘vloedgar-

Ook in het begin van de 20e eeuw viste men nog met kleine houten bootjes bij de Eems (Collectie Henk Perdok).

Page 10: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

8

bescheiden vorm van garnalenvangst die in totaal 250 gulden opbracht.

De visserij te Finsterwolde ging in de tweede helft van de 19e eeuw gestadig achter-uit door de voortgaande inpoldering van de Dollard – zoals de aanleg van de Reiderwol-derpolder – en de daarmee gepaard gaande aanslibbing, waardoor de vis naar het meer naar binnen gelegen gedeelte van de Dollard trok. De vissers vergrijsden bovendien. Bij de aanleg van de Johannes Kerkhovenpolder wa-ren er nog diefstallen uit de netten door de polderwerkers. Ook de visserij te Termunten betekende in de jaren tachtig weinig meer. Er waren nog een ‘paar arbeiders’, die in de Dol-lard op bot en garnalen visten.

Zoutkamper visserij omstreeks 1850

Rond het midden van de 19e eeuw telde de Zoutkamper vloot een veertiental ‘snikken en visschuiten’. Een opmerkelijk verschil met de Friese visserij was, dat de Zoutkampers niet met ‘hoeken’ (hoekwant) visten, omdat zij niet de daarvoor benodigde pieren konden steken. Ze visten daarom voornamelijk in het zomerseizoen. In de herfst verhandelden ze in Friesland gekochte vis. Nog steeds was de vangst van oesters in zwang. Deze schelpdie-

meest met kleine vurenhouten, platboomde bootjes, geschikt voor zeer ondiep water. Daarnaast gebruikten ze de ‘kraite’ (slikslee) waarmee ze zich schuivend voortbewogen over de drooggevallen slibplaten. In het Dol-lardgebied waren zo’n vijftien beroepsvissers actief, waarvan tien van Finsterwolde, drie van Termunten en twee van Beersterzwaag. Er waren meer vissers, maar voor hen was het een nevenberoep.

De gemeente Finsterwolde telde in totaal een twaalftal ‘boten’, alle bemand door slechts één persoon. De vangstperiode was van on-geveer 1 mei tot 1 oktober. Voor iedere visser was er gemiddeld een tweetal ‘omloopers’ die de garnalen uitventten. De vangst werd ver-kocht in het Oldambt, het Gorecht, maar ook dagelijks naar Groningen gezonden. Het ging daarbij vooral om consumptiegarnalen. In Bierum waren er in 1850 – opvallend genoeg – elf vrouwen die zich bezighielden met een

Bij de garnalenvangst in het Dollardgebied maakte men gebruik van een ‘kraite’, een slikslee (Collectie Visserijmuseum Zout-kamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 11: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

9

gedroogd. Een groot deel van de kabeljauw, schelvis en platvis ging naar de ‘vischbanken’ te Groningen, waar de vissers van Wierum en Moddergat eveneens hun vangst afleverden. Maar ook Delfzijl had een afslagplaats waar ‘elders te huis behoorende visschersschepen’ hun vis aanleverden.

De Zoutkamper vissers gebruikten alleen het schrobnet. Een poging van het Genootschap ter Bevordering van Nijverheid, afdeling Leens, om hen met een premie te stimuleren om – net als de Friese buren – in het najaar met het ‘want’ (hoekwant) op schelvis te vissen, bleek aanvankelijk geen succes. Later probeerden de vissers alsnog het hoekwant uit met garnalen als aas. Deze methode voldeed vooral in het najaar. In 1880 visten al acht van de twintig

ren waren vooral afkomstig van de banken bij Texel, Wieringen en Urk; een nabij Zoutkamp gelegen oesterbank was van weinig betekenis meer. Oesters werden vervoerd naar Hamburg en vandaar verder verhandeld naar het Duitse achterland en zelfs Rusland. De bokkingroke-rij was inmiddels door de ‘schaarschheid’ van panharing al in verval geraakt en gestaakt. Wat de vishandel betrof vermeldde van der Aa: ‘De visch welken men hier vangt, wordt of aanstonds met scheepjes en wagens naar de stad en de dorpen der provincie Gronin-gen vervoerd, of ook gedeeltelijk, vooral de schelvisch, schol en scharren, door de Zolt-kampers gedroogd.’ Niet alleen voorzag men het omringende gebied in het eigen gewest van vis, maar ook werd deze naar Amsterdam of Hamburg verzonden.

Deze laatste informatie was waarschijn-lijk verouderd, want volgens een verslag van 1853 werd de meeste door Zoutkampers ge-vangen vis al op zee aan opkopers verkocht en vervolgens vooral naar ‘Holland’ vervoerd, maar soms ook naar Engeland en Frankrijk. Naar Amsterdam ging vooral schelvis om daar gezouten te worden en vervolgens per spoor naar het Duitse achterland te worden getransporteerd. Wanneer de kleine vissen niet direct voor een behoorlijke prijs konden worden verkocht, werden ze gezouten en

Bakje met lijnen, zogenaamd ‘hoekwant’ (Collectie Visserij-museum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 12: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

10

Een deel van de Noordzee-oesters werd ge-plaatst op banken boven Oostmahorn en bij de Babbelaar (Lauwerszee). In 1861 oogstte men 40.000 grote en 30.000 kleine oesters die per 1000 werden verkocht voor respec-tievelijk 15 en 5 gulden. Een gedeelte van de oesters ging direct naar Bremen, of via Em-den verder het Duitse achterland in. In 1875 was het met de oestervangst allertreurigst ge-steld: door de afsluiting van het Reitdiep gin-gen pas aangelegde oesterbanken in de Lau-werszee verloren, terwijl de Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid juist de kunstmatige teelt bevorderde en het planten van zeeoes-ters verbood. De opbrengst van het Brakzand verbeterde nog enigszins, maar in 1878 bleek de oestervisserij op sterven na dood.

De mosselvangst stelde omstreeks het midden van de 19e eeuw nauwelijks iets voor. In de jaren zeventig van die eeuw visten Zout-kampers wèl op deze schelpdieren. Daarnaast werden mosselen verzameld door inwoners van Kloosterburen, Eenrum, Bierum, Warf-fum en Usquert. Vooral te Bierum leverde dit enig voordeel op voor ‘de geringere volksklas-se’. Ook elders aan de kust, en van Simons-zand, werden op bescheiden schaal mosse-len gevist of van banken geraapt. Ze werden veelal als mest naar ‘de veenen’ vervoerd, of voor eigen gebruik verzameld. Omstreeks 1900 zond men mossels vanuit Delfzijl naar Engeland. Ook visten de Zoutkampers weer op deze schelpdieren.

schepen op deze wijze. In het voorjaar viste men op schol buiten Texel en Terschelling. Tijdens de ‘voorzomer’ en zomer werd buiten Schiermonnikoog, Borkum en Juist op schel-vis gevist. In 1850 bedroeg hun totale vangst 300.000 schelvissen, 20.000 korven schol en 1000 korven tong met een gezamenlijke waar-de van 30.000 gulden. Daarmee vergeleken was de opbrengst van Delfzijl, met een waarde van 1600 gulden, slechts gering, terwijl vis-sers van de gemeente Finsterwolde voor 6300 gulden hadden gevangen. Het leeuwendeel van de vangst (5400 gulden) bestond hier uit garnalen en voorts bot (320 korven), spiering (160 korven), aal en haring (beide 40 korven) en ten slotte nog vijf stuks zalm. De vangst te Zoutkamp bestond voorts nog uit ‘knorhaan’ (de poon, die bij gevaar een knorrend geluid met zijn zwemblaas produceert) en voorts scharbot, tong, kabeljauw, de ‘snuiver’ (griet), rog en tenslotte nog de steur, in 1861 maar liefst honderd! Later kwam er de koolvis bij.

Oester- en mosselvisserij

Omstreeks het midden van de 19e eeuw telde Zoutkamp een zevental oestervissers; een tak van visserij die weer opleefde in deze periode, onder meer door de aanleg van een nieuwe bank in het Brakzandstergat en later ook de Schildknoopen, beide gelegen onder Schier-monnikoog. Daarnaast vingen zij oesters in de Noordzee en bij Wangeroog en Helgoland.

Page 13: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

11

Delfzijl had vier schepen met tien koppen. Bo-vendien telde Finsterwolde elf ‘scheepjes’ met ieder één bemanningslid. De vangst – en ook de prijs – kon per jaar sterk variëren. Zo was de opbrengst in 1852 vanwege het ongunstige weer en de vele stormen de helft minder, ver-geleken bij het voorgaande jaar.

Een belangrijke verandering was hier de oprichting van een – geregeld – Rijksloods-

Delfzijl en andere vissershavens

De grote verschillen tussen de vissersplaatsen blijken uit de aantallen schepen en bemannin-gen. Van de 44 schepen die in 1853 in het gewest betrokken waren bij de visserij buitengaats, hadden er veertig Zoutkamp als thuishaven. Deze waren bemand met in totaal 120 koppen.

Fragment van kaart van het Friesche Gat (1854), getekend door S.J. Keuchenius, met daarop het gebied van de oesterbedden (Collectie H.M. Dubblinga).

Page 14: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

12

Deze telde in 1860 nog twintig schepen met zestig koppen. Een deel van de schepen werd gebruikt ‘om den gevangen visch naar onder-scheidene markten in en buiten de provincie te vervoeren’. In de tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig groeide de Zout-kamper vloot weer en nam de welvaart toe, hoewel de afsluiting van het Reitdiep (1877) bij het dorp haar schaduwen vooruitwierp. Al tijdens de werkzaamheden voeren de vissche-pen niet meer naar Groningen vanwege het

wezen voor op de Eems, gevestigd te Delfzijl. Het grootste gedeelte van de vissers stapte naar deze dienst over, terwijl ze hun schepen verkochten. In 1859 was er nog één scheepje met twee koppen. Maar in een volgend jaar was ook dat verdwenen. Inmiddels telde Delf-zijl in 1860 al wel veertig ‘elders te huis be-hoorende schuiten, waaronder van vreemde natien’. In 1876 was het aantal schepen in-middels gegroeid naar 87. De omstandighe-den voor verder vervoer van de aangevoerde vis verbeterden sterk door de aanleg van het Eemskanaal, waardoor vissers hun vangst – vooral schelvis – direct met het eigen vaar-tuig naar Groningen konden vervoeren. On-danks deze verbetering en de malaise elders, bleef Delfzijl als vissershaven vooral in trek bij schepen van elders, zoals Urk, Borkum, Juist en Blankenese (bij Hamburg). Zelfs la-gen er geregeld enkele Engelse loggers. In 1880 waren er maar liefst 144 schepen, waar-onder ook Deense, die Delfzijl aandeden en vis aanbrachten met onder meer een record van ruim 140.000 schelvissen. Onderwijl had Delfzijl zelf ook weer een eigen vloot van een tiental schepen, ieder met twee à drie kop-pen, die zich vooral toelegden op de vangst van panharing.

In Zoutkamp was de vloot aanvankelijk, evenals te Finsterwolde, sterk gekrompen.

Schuifnet voor de ‘handmatige’ garnalenvangst. Reconstructie, gemaakt door Waalke Visser (Collectie Visserijmuseum Zout-kamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 15: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

13

Westdongeradeel (Moddergat en Wierum) en in Zoutkamp. Het aantal schepen dat voor dit doel in de vaart was, bedroeg respectievelijk 40, 8, 35 en 20. Bij Terschelling en Westdon-geradeel hadden de schepen een bemanning

van gemiddeld vijf koppen; de Amelanders had-

den gemiddeld vier en de Zoutkam-pers drie. Behalve de Terschellingers,

die vooral op de Wad-denzee visten, richtten de vissersplaatsen zich

vooral op de Noordzeevis-serij. Die geschiedde deels

met de zogenaamde ‘beug’ of hoekwant: een lange met stenen

(vaak fragmenten van kloostermoppen) ver-zwaarde lijn met daaraan – haaks daarop – lij-nen met haken die voorzien waren van aas. Met dit gerei viste men vooral op schol en schelvis. Behalve op de Noordzeevis richtten de Zoutkampers zich – binnengaats – op de vangst van mosselen en garnalen. Zij onder-vonden inmiddels veel overlast van de Engel-sen die met een omvangrijke vloot van grote schepen (loggers) met kleinmazige netten de zee afstroopten op een wijze, waarvan men vreesde dat die de kusten van Den Helder tot

oponthoud bij de sluizen. De verkoop op zee of in de havens van Harlingen en zelfs Enk-huizen leverde meer op. Door de afsluiting van het Reitdiep raakte Zoutkamp bovendien zijn haven kwijt. Burgemeester Dijkhuis van Ulrum bepleitte tevergeefs een goede vlucht- en aanleghaven voor de vissers.

Pas in het vierde kwart van de 19e eeuw horen we van andere vissersplaat-sen, zoals Usquert, Uithui-zen en Warffum. De vissers hier legden zich uitsluitend toe op de garnalenvangst. Heel wat kustdorpen had-den echter al langer en-kele garnalenvissers. Ten noorden van Usquert en Warffum konden vissers de getijdehaven bij Noordpolderzijl, bij de uitwateringssluis van de in 1811 inge-dijkte Noordpolder, als uitvalsbasis gebrui-ken. Dan was er ook de kustvisserij zonder bootjes, door de Zoutkampers later wel ‘blo-tekontvissers’ genoemd. Zij vingen vooral garnalen met een kuilnet of een schuifnet. Dat gebeurde langs vrijwel de gehele Gronin-ger kust, evenals de botvangst.

Noordzeevisserij

Omstreeks 1880 was de Noordzeevisserij in het noordoosten van Nederland vooral ge-concentreerd op Terschelling en Ameland, in

Fragment van een kloostermop, gebruikt als verzwaarder voor het hoekwant. Vondst van Simonszand 2005 (Collectie Albert Buursma).

Page 16: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

14

nikoog en Rottumeroog en in de Oostelijke Waddenzee vergingen. De catastrofe bracht een zware slag toe aan het Friese vissersdorp Paesens-Moddergat waarvan een groot deel van de mannelijke bevolking omkwam. Maar ook Zoutkamp verloor drie schepen met in totaal negen opvarenden. De ramp zou leiden tot de oprichting van de eerste vissersver-eniging van Nederland: ‘Hulp in Nood’ (1889), voor de Zoutkamper vissers. Nadien zou de zeevisserij sterk in omvang afnemen: van zestien schepen in 1890 naar elf in 1900. Dit had in belangrijke mate te maken met de ver-mindering van de vangsten, die men vooral weet aan de Engelse en Duitse stoomtrawlers, waarvan men bij helder weer vanuit Zout-kamp de rookpluimen kon waarnemen.

Elbe visarm zou maken. Men hoopte daarom op internationale maatregelen, vooral wat betrof de maaswijdte, maar die bleven voor-lopig uit.

De ramp van 1883

De Noordzeevisserij zou in het laatste kwart van de 19e eeuw een ongekende ramp beleven. De eerste dagen van maart 1883 was het fraai voorjaarsweer. Vissers die graag weer naar zee wilden om wat te verdienen, voeren uit met als bestemming het ‘Scholveld’ bij Borkum. Maar op 5 maart sloeg het weer om en op 6 maart ontwikkelde zich een loeiende storm met huizenhoge golven, waardoor heel wat schepen op de ondiepten boven Schiermon-

De binnenhaven van Zoutkamp omstreeks 1900 met vissers schepen die nog onder zeil voeren (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp).

Page 17: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

15

niet meer vermeld. In 1895 kwamen twee grote zeilkotters in de vaart van de ‘Gronin-ger-Zoutkamper zeevisscherij maatschappij’. Men wilde ‘Zoutkamp zoo mogelijk zijn ouden bloei teruggeven’ en tevens ‘Groningen een geregelden toevoer van zeevisch verzekeren’. Maar de grote vaartuigen voldeden niet bij de passage van de zeegaten in het oostelijke Waddengebied, waar vooral bij binnenkomst – met name tijdens storm door grondzeeën – gevaarlijke situaties konden ontstaan. Al in het volgende jaar werden ze dan ook over-gebracht naar IJmuiden. De onderneming werd in 1900 opgeheven. In later jaren had Zoutkamp alsnog een tweetal loggers: de ‘Mi-nister Kuijper’ (ZK 43) en de ‘Minister Colijn’

Loggers

Eigenlijk had Zoutkamp altijd al relatief kleine schepen voor de visserij. Dat bleek ook uit het aantal koppen dat de schepen ge-middeld telden: meest drie, in tegenstelling tot de schepen van Paesens-Moddergat die doorgaans vijf koppen telden. Op de Noord-zee voeren de nog grotere (haring)loggers. In 1870 werd Maatschappij het Noorden opgericht met het doel loggerschepen te bouwen en die met Groninger zeelieden te bemannen. In het navolgende jaar wordt deze onderneming

De logger, ‘Minister Colijn’ (ZK 52) bij de nieuwe vishal te Zout-kamp, omstreeks 1930 (Collectie Wim Mollema).

Page 18: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

16

zee, vooral op garnalen, die steeds betere re-sultaten opleverde. Hiervoor waren achttien schepen in de vaart die de Engelse markt bedienden en drie die te Groningen hun vis afzetten. Bovendien gingen vele vissers naar de Zuiderzee voor de ansjovisvangst en zoch-ten wel een vijftig tot zestig ‘jongelieden’ hun geluk bij de Duitse haringvloot.

‘Zeeboompjes’

Omstreeks 1910 maakte de visserij nog steeds een moeilijke tijd door. Tegelijkertijd kwam een bijzondere tak van visserij tot grote bloei:

(ZK 52). Laatstgenoemde, voorheen ‘Goede Verwachting’, kwam in 1927 in handen van de Zoutkamper Stoom Visschermij Fa. J. Scherpenhui-zen, welke haar beginjaren dertig aan Katwij-kers verkocht.

Visserij omstreeks 1900

Aan het begin van de nieuwe eeuw stond de visserij aan de vooravond van de overgang van zeil naar motorvaart. In Zoutkamp maak-te men nog gebruik van houten zeilschepen als schokkers, in de wandeling ‘schuiten’ ge-noemd, en botters. Beide scheepstypen wer-den gebruikt voor de Zuiderzeevisserij, maar konden met enige aanpassingen ook dienst doen op de ondiepe wateren van de Lauwers-zee en de oostelijke Waddenzee. Daarnaast visten de Zoutkampers met blazers en Wie-ringer aken op de Noordzee. Deze zeevisserij was van weinig betekenis meer: in 1901 waren er nog maar vier schepen met twaalf koppen. Het loonde niet meer om nog schepen voor dit doel uit te rusten. In 1903 berichtte de gemeente Ulrum: ‘De visscherij spoedt haar einde tegemoet’. In 1909 was ze verdwenen. Men moest alter-natieven zoeken, zoals de visserij op de Lauwers-

Scheepsmodel van de botter ‘Anje’ (ZK 2). Deze viste tot de sloop in 1940 op de Lauwerszee, Waddenzee en Noordzee. Vervaardigd door J. Huisman te Zoutkamp (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 19: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

17

werden – vooral in het najaar – opgevist door een met ‘stiekeldroad’ (prikkeldraad) omwon-den garnalenkor gedurende ongeveer een kwartier tegen de stroom in over de bodem te trekken. Dit gebeurde in de Waddenzee, ondermeer bij zandbanken tussen Rottumer-oog en Borkum, maar ook wel in de Zeeuwse wateren. De vangst maakte men ‘handdroog’ door deze in elkaar te drukken. Daarna volgde verkoop per kilo. Na preparatie was ‘zeemos’ vrijwel onbeperkt houdbaar. Het werd gepre-pareerd en geverfd door firma’s als E.J. Brands en A. Houweling, of R. Feenstra te Harlingen. Het ‘blomkevissen’, dat hoogtijdagen be-leefde in de periode van circa 1908-1930, was aanvankelijk zeer lucratief. Per kilo bracht het zeemos 1 tot 2 gulden op; een paar dagen vissen kon 30 gulden of meer opleveren. Door overbevis-sing zakte de prijs echter snel en raakten de vangstgebieden uitgeput.

het vissen op ‘zeeboompjes’. Dit waren op takjes lijkende huisjes of kalkskeletjes van een poliepenkolonie. De visserij op deze ‘bloemetjes’, in het Gronings ‘blomkes’, was aan het einde van de 19e eeuw in zwang geko-men in Oost-Friesland. Aanvankelijk werden ze gebruikt als decoratiemateriaal, maar in de eerste decennia van de 20e eeuw vonden ze steeds meer ingang in de mode, bijvoorbeeld als versiering op dameshoeden. De blomkes

Zeemos.

Monsterboekje voor de haringvangst, uitgegeven te Emden in 1904 aan Sieger Bol uit Ulrum (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp).

Page 20: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

18

telde de vloot er al een tiental, waaronder de ‘IJsbrand Pieter’. Dit was tevens de naam van de rederij van de stad-Groninger Scher-penhuizen, die meerdere trawlers in de vaart had. Dat gold eveneens voor Zoutkamper Buitjes met zijn compagnons Luit en Mulder. Zij hadden sleepboten die geschikt gemaakt waren voor de visvangst op de Noordzee. Ze droegen voorts namen als ‘Rottum’, ‘Hoop op Zegen’, ‘Zeemeeuw’, ‘Vier Gebroeders’, ‘Oost-zee’, ‘Noordzee’. Door het uitbreken van de

Opleving: trawlers

Na de Eerste Wereldoorlog leefde de zeevis-serij in Zoutkamp weer sterk op. Er was vis in overvloed. In 1918 waren er alweer negentien schepen – waaronder nieuwbouw – met 48 koppen, die zich vooral toelegden op schol en in mindere mate schelvis en voorts alle ande-re zeevis die men voorheen ving. Het aantal vissersvaartuigen dat voorzien was van een stoomaandrijving nam toe en in 1919 deed voor het eerst een stoomtrawler mee. Dat jaar bracht de ‘N.V. Eerste Zoutkamper Stoom-trawler Maatschappij’ het ‘stoomvissersschip’ de ‘Noordzee’ (ZK 35) in de vaart. In 1929

Scheepsmodel van de trawler ‘Albatros’ (ZK 85) van rederij Buitjes, voorheen de ‘Oostzee’. Deze was in bedrijf van 1929-1941. Vervaardigd door J. Huisman te Zoutkamp (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 21: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

19

dehands vaartuigen aan, veelal (reddings-)sloepen van grote passagiersschepen, die zo een tweede leven kregen. Gebeurde het vis-sen aanvankelijk nog onder zeil, met de op-komst van de automobiel kwamen er ook tweedehands benzinemotoren beschikbaar. Zo werden ‘garnalensloepen’ bijvoorbeeld uitgerust met (veelal vanwege de crisis over-bodige Amerikaanse auto-)motoren, die voor dit speciale gebruik werden aangepast door onder meer Garage Bakker en Jacob ter Borg te Ulrum.

De garnalenvangst vond hoofdzakelijk plaats op de Lauwerszee en deels op de ooste-lijke Waddenzee. In 1927 telde de Zoutkamper garnalenvloot maar liefst zestig kleine, vaak open boten, met een bemanning van één tot twee personen. Met het uitbreken van de cri-sis volgden moeilijke tijden voor de visserij. Duitsland verdween praktisch als afzetgebied vanwege de torenhoge invoerrechten die de regering daar hanteerde, waardoor de afzet van gedroogde garnalen zeer sterk daalde. De burgemeesters van Ulrum en Termunten, Sterkenburg en Van der Ley, wisten echter met succes in Den Haag regeringssteun voor de garnalenvisserij te bepleiten, dit op basis van de Landbouwcrisiswet. Via een aparte ‘crisiscentrale’ voor de visserij kocht de rege-ring garnalen tegen vastgestelde prijzen om ze vervolgens te laten distribueren. De maat-

crisis, in 1929, lagen de trawlers vanwege de lage visprijzen en de hoge brandstofprijzen jarenlang werkeloos te roesten in de haven van Zoutkamp en verdwenen geleidelijk via een sloopregeling die de Minister van Land-bouw en Visserij invoerde. De garnalenvissers redden het, omdat voor hun specialiteit een minimumprijs werd vastgesteld.

Garnalensloepen – visserij in crisistijd

In een moeilijke tijd voor de visserij bleken de Zoutkampers vindingrijk – ze pasten hun vangstmethoden aan. De garnalenvangst le-verde flink wat op en de visgronden daarvoor lagen dicht bij huis: in het Lauwerszeegebied. Voor deze tak van visserij waren geen grote schepen nodig. De vissers schaften twee-

Een garnalensloep, de ZK 37 (Collectie Jan van der Veen).

Page 22: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

20

tingen die haaks op elkaar werden neergezet. In de hoek waar de schuttingen el-

kaar bijna raakten zat een opening met fuiken erach-

ter. Deze visserij werd uitgeoefend door een zeven tot acht vis-sers aan de kust tussen Termunten en Fiemel. Daarnaast waren er paalkuilen in ondermeer de Oosterhorn, de Delfzijlse Balkenhaven, ten noorden van Weiwerd, Oterdum, Borgs-weer en in het Schanskerdiep. Zij gebruikten daarbij kleine, platboomde bootjes. De vis-serij in deze uithoek, waar de vangst via de ventster naar de afnemers ging, bleef klein-schalig. Omstreeks de jaren tien en twintig van de 20e eeuw concentreerde de visserij zich steeds meer op de Eems met Termunter-zijl als uitvalsbasis. Men ging varen met gro-tere schepen en viste met de kor, een sleepnet verbonden aan de mast, dat – meest voor de stroom aan – werd voortgetrokken. Het vis-sen met één net was gebruikelijk omdat men het onmogelijk achtte om twee grote zware – katoenen – netten aan weerszijden tegen de stroom in te trekken. Nadat Ulrich Wilms van Greetsiel het tegendeel had bewezen, was het Geert Kuiper met de ‘Meeuw’ van Termunter-zijl die in de jaren dertig deze vismethode in Nederland introduceerde.

regelen werden later uitgebreid voor de consumptiegarnalen en zo volgde er een opleving van de visserij. Door de opkomst van het gemotoriseerde wegvervoer verbe-terden bovendien de afzetmogelijkheden en werd de handel grootschaliger. Heel wat vissers – maar ook werkloze landarbeiders die hun brood moesten verdienen – zoch-ten daarom hun heil in een bescheiden vorm van garnalenvisserij met een niet al te groot scheepje. Zo begon de bloeitijd van de ‘garna-lensloep’. Overigens was het niet alleen kom-mer en kwel, want in deze periode werd ook nog een tiental – meestal kleinere – nieuwe schepen gebouwd, voornamelijk voor visserij op de Lauwerszee. Zoutkamp kreeg in de jaren 1930 en 1933 bovendien nog een groot haven-terrein en een vishal, waar men door de crisis echter niet volop gebruik van kon maken.

De opkomst van Termunterzijl

De vissers in het Dollardgebied hadden altijd al gevist met paalkuilen en ‘botschutten’ of ‘harges’. Het laatstgenoemde vanggerei be-stond uit van wilgetenen gevlochten schut-

Bak voor ca. 40 kilo garnalen of ca. 50 kilo vis (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

Page 23: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

21

Garnalenvangst en – drogerijen

De visserij op garnalen mikte aanvankelijk op de directe menselijke consumptie. Er werd daarbij onderscheid gemaakt tussen ‘dikken” (de grote consumptiegarnalen) en ‘leutjen’ (de kleinen, die vaak als voer of mest dienden). De

Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was er nog een visserijconflict tussen Nederland en het Duitse Rijk over de visserijrechten op de Dollard. Het kwam her-haaldelijk voor dat Duitse vissers actief waren op de Nederlandse visgronden in dat gebied, terwijl de Nederlandse vissers niet in Duitse vaarwateren durfden vissen; eerder was al eens een Delfzijlster visser door de Duitse autoriteiten daarvoor vastgehouden en zijn vaartuig en netten in beslag genomen.

De haven van Termunterzijl in de jaren veertig van de vorige eeuw (Collectie Henk Perdok).

Page 24: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

22

die van de consumptiegarnalen; een trend die zich zou voortzetten tot de Tweede Wereldoor-log. De vangst van drogerijgarnalen groeide daarmee uit tot de ‘hoofdmoot’ van de kust-visserij. Aan die ontwikkeling lagen twee be-langrijke factoren ten grondslag: de groeiende vraag vanuit de eenden- en pluimveeteelt naar eiwitrijk voedsel, waarvoor de garnalen uitste-kend geschikt waren en daarnaast de verbete-ring van de vangstmethoden, die behalve tot grotere opbrengsten, ook tot meer bijvangst in de vorm van ‘leutjen’ en ander ziftsel leidde. Het kwam zover, dat garnalendrogerijen in de jaren dertig al een belangrijk aandeel hadden in de eigendom van schepen.

consumptiegarnalen gingen zo snel mogelijk naar de wal voor de pellerij en de verkoop, daarna droogden en verwerkten de vissers zelf de resterende vangst. Omstreeks 1910 ging de drogerij over op een meer georganiseerde, be-drijfsmatige vorm. Termunten had een groot-schalige drogerij omstreeks 1908 en er volgden in de loop der jaren meer, zoals bijvoorbeeld te Noordpolderzijl in de jaren dertig. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog nam de gar-nalendrogerij een hoge vlucht. In 1920 over-troffen de opbrengsten uit drogerijgarnalen al

Garnalendrogerij van Kuiper in de haven van Termunterzijl in de jaren vijftig (Collectie Henk Perdok).

Page 25: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

23

de vissers bericht, zodat ze het visgerei nog van hun vaartuig konden verwijderen; een twee weken later moesten ze het schip dan overdragen aan de bezetter. In Termunterzijl kampten de vissers met soortgelijke proble-men. Heel wat Zielsters herinneren zich nog de vreugdeloze aftocht van de inmiddels mastloze schepen uit de haven van Termun-

terzijl. Na de Bevrijding gingen nogal wat vissers zelf op zoek naar hun schepen in de Duitse zeehavens. Veel van de uit Zoutkamp weggevoerde vaartuigen keerden naderhand terug, zij het vaak als wrak.

Visserij in oorlogstijd

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en vooral de daaropvolgende Duitse bezetting van Nederland (mei 1940) hadden verstrek-kende gevolgen voor de visserij. Deze werd in noordwest-Groningen al vrij snel beperkt tot Zoutkamp. Dat betekende voor de vissers uit Usquert werkloosheid, zodat ze vlas moesten trek-ken. Garnalenvisserij met een schuifnet bood aan-vankelijk nog een alterna-tief, maar werd al gauw verboden. Een deel van de Usquerders ging vissen vanuit Zoutkamp.

Een ander probleem was de rantsoenering van brandstof. Voor het vissen met motorboten moesten de vissers dus oliebonnen verzamelen. De weinig brandstof verbruikende an-kerkuilvisserij bood echter een goed alternatief en er werd zelfs op wul-ken gevist. Ondanks alle beperkingen was het wel een gunstige tijd, want de vis bracht goe-de prijzen op. Heel wat vissersschepen wer-den vooral vanaf 1943 door de Duitsers gevor-derd. De bezetter zette grote aantallen kleine vaartuigen na een verbouw in als nevelwer-per. Voorafgaand aan de vordering kregen

‘Ausweis’ voor Enne Zwart te Zoutkamp om in oorlogstijd te mogen vissen (Collectie Berend Zwart).

Page 26: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

24

groothandelsfirma Jansen uit Stellendam, en die van Heidema en Van der Ploeg te Zout-kamp leidde tot aanmerkelijke verbetering. Daarnaast volgde ook de groei van nevenin-komsten in Zoutkamp en Termunterzijl in de vorm van de garnalenpellerij aan huis. Aan deze opbloei kleefden ook enige nadelen voor de vissers, want de machtige afnemers wisten wat er in de verschillende vissersplaatsen werd aangeleverd en konden zo de prijs bepalen.

Termunterzijl kreeg na veel aarzeling in het begin van de jaren vijftig een visafslag. Toen die er eenmaal was, voltrok de opbloei van de visserij zich in een hoger tempo. In 1955 was er inmiddels een dertigtal schepen dat een twee ton aan vangst aanbracht: gar-nalen, schar, tong, bot en – meest in de herfst – spiering en soms ansjovis. Na Zoutkamp en Harlingen was Termunterzijl de derde garna-lenhaven van Nederland. Met de dijkverzwa-ring in het kader van de Deltawerken kreeg Termunterzijl een grotere vissershaven. De opkomst van industrie in Delfzijl veroorzaak-te in de loop van jaren zestig echter een ader-lating bij de Zielster visserij, omdat velen de voorkeur gaven aan een geregelde werkweek en een gegarandeerd inkomen.

Evenals in Termunterzijl groeide en bloei-de in de jaren vijftig en zestig aanvankelijk de vloot van Zoutkamp die werd uitgebreid met

Visserij in de jaren vijftig en zestig

Aanvankelijk bleven de – relatief lage – prijs-voorschriften voor garnalen gehandhaafd, wat leidde tot een zeer bescheiden afzet. Dit had een remmend effect op de ontwikkeling van de visserij. Het zal mede daarom zijn ge-weest dat in de jaren vijftig de zeemosvisse-rij als een alternatief nog even opleefde. De ‘boompjes’ werden ook toen nog als decora-tiemiddel voor bloemstukken en grafkransen gebruikt, maar eveneens in de speelgoed-branche, als boompjes bij modelspoorwegen. De opkomst van het plastic betekende dat er een goedkoop alternatief kwam, en daarom stortte de markt uiteindelijk in.

De vestiging van grote garnalenpellerij-en in Delfzijl en Termunterzijl, beide van de

Het thuis pellen van garnalen door ‘Dirkje van Diekje’ en Griet Balk, in 1935 te Zoutkamp (Collectie Jan van der Veen).

Page 27: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

25

garnalenhaven van Usquert, het dorp waar in 1977 nog de wereldkampioenschappen garna-lenpellen plaatsvonden.

Afsluiting van de Lauwerszee

Met de afsluiting van de Lauwerszee, in 1969, kwam een einde aan de zoutwatervisserij al-daar. Op de dag van de afsluiting hingen in

een zestal nieuwe schepen. Ook de verdere groei van het wegverkeer speelde mee: veel beurtschippers stapten over op een auto en dankten hun scheepjes af. Deze vaartuigen, geschikt voor het varen in ondiepe wateren, konden daarom goed gebruikt worden voor kustvisserij. In de winter was er naast de gebruikelijke visserij nog die met de kuil en die op haring en sprot. In 1954 telde de Zout-kamper vloot 29 ‘normale’ en negen kleinere schepen met in totaal 81 koppen. Voorts wa-ren er vijf garnalendrogerijen, één pellerij en een doppendrogerij en enkele nevenbedrijven die in totaal aan 484 mensen – op een bevol-king van 1200 zielen – werk boden. Daarnaast waren er ook nog vijf bedrijven actief in de schelpenvisserij.

In Noordpolderzijl viste men in de jaren dertig ook met sloepen op garnalen. De Us-querder Derk Meijer was in 1937 één der eer-sten die een groter schip aanschafte. Deze tjalk, de ‘Narwal’, werd ingeschreven als de UQ 10. Na de Tweede Wereldoorlog waren er in Noordpolderzijl meerdere vissers die een tjalk of een beurtscheepje aanschaften, of zich zelfs aan nieuwbouw waagden. Deze haven bleef nog een belangrijke voor de garnalen-vissers. Hun vangsten verkochten ze aanvan-kelijk bij afslag in de open lucht aan de dijk aan opkopers, maar in 1963 kreeg Usquert een eigen visafslag. Het verbod op het vangen van de pufgarnalen, in 1972, betekende een be-langrijke slag. Noordpolderzijl bleef echter de

De haven van Termunterzijl omstreeks de jaren zestig (Collectie Henk Perdok).

Page 28: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

26

was eerst nog ‘scharrelen’ met alle nadelige gevolgen van dien. De schadeclaims die wer-den ingediend wegens inkomstenderving door de afsluiting leidden in veel gevallen tot een eindeloos slepende zaak. Een andere zorg was de daling van de garnalenprijs door

Zoutkamp de vlaggen halfstok. Ook de vissers van Dokkumer Nieuwezijlen kampten met de ingrijpende gevolgen van de afsluiting. De voorzieningen in de nieuwe haven van Lau-wersoog waren aanvankelijk nog provisorisch en het vervoer leverde ook problemen op. Het

De UQ 2, UQ 19, UQ 18, UQ 7 en UQ 10 in de haven van Noord-polderzijl, 1951 (Collectie Albert Flikkema).

Page 29: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

27

Een nieuwe haven: Lauwersoog

In de loop van de jaren zeventig en tachtig ontwikkelde de nieuwe haven van Lauwers-oog zich tot een goed geoutilleerde, bedrijvi-ge haven. De haven werd populair wegens de ligging nabij de rijke visgronden, noordelijk van de Waddeneilanden. Een kortere route scheelt tijd en geld (brandstof en loon) en is van belang bij slecht weer. De oorspronke-lijke vloot bestond uit 55 schepen. Daarvan kwamen er 34 uit Zoutkamp, 10 uit Usquert en voorts nog een twaalftal schepen uit Oost en Westdongeradeel. Toen de Zoutkampers overgingen tot aanpassing en vernieuwing voor de visserij buitengaats, volgden vele vis-sers van elders – zoals Urkers en Wieringers

invoer uit Duitsland. Na acties, gesteund door burgemeester Van der Vliet van Ulrum, zegde landbouwminister Van der Stee finan-ciële steun toe, maar veel effect had dat niet. Ook steunverzoeken na het ‘zwarte jaar’ 1977 boden geen soelaas. Een andere langlopende kwestie veroorzaakte de eis van het ministe-rie, omstreeks het midden van de jaren zeven-tig, om de registratieletters ‘ZK’ te vervangen door ‘LO’ (Lauwersoog). De Zoutkamper vis-sers weigerden, met slepende procedures als gevolg. Ditmaal echter met positief resultaat, want in 1982 werd het voeren van de registra-tieletters ZK definitief toegestaan.

De afsluiting van de Lauwerszee leefde in Friesland meer dan in Groningen, getuige deze handdoek (Collectie Egge Knol).

Page 30: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

28

een jaar door naar 33 miljoen. Vanwege de aantrekkingskracht van de nieuwe vissers-haven werd het gebouw al snel te klein en er volgde een uitbreiding met de helft van de ca-paciteit in de jaren 1982 en 1983. Ook kwam er een vergroting van de haven, met een nieuwe kademuur en een verlenging van de loswal met 230 meter in de jaren 1984-1987. Tevens werd de vaargeul met 1 meter uitgediept tot 7 meter. Al met al werd de capaciteit van de haven zodoende verdubbeld. Er kwam boven-dien een bedrijventerrein, dat plaats biedt aan visgroothandelaren, een ijsfabriek, een scheepswerf, een jachtbouwer en de door de

die zich richtten op de kabeljauwvangst – en nog later Zeeuwen en Denen hun voorbeeld. In 1973 kwam in Lauwersoog een nieuwe vis-afslag gereed met een oppervlakte van 1800 m2 en een opslagruimte voor 100 tot 120 ton vis. De omzet van deze afslag bedroeg in 1979 ruim 21 miljoen gulden en groeide binnen

De haven van Lauwersoog in 1976 (Collectie Jan van der Veen).

De haven van Delfzijl omstreeks 1970 (Collectie Rob Martens).

Page 31: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

29

als een industriehaven met de mogelijkheid voor op- en overslag. Deze haven moest een aanvuling zijn op die van Delfzijl, welke door de schaalvergroting in de scheepvaart on-voldoende mogelijkheden bood. De aanleg vond plaats in de jaren 1970-1973. Pas na de bouw van de Handelskade kwam de aanloop van vissersschepen goed op gang. De ligging maakte de haven tot een verzamelpunt van schepen met vangsten uit het noordelijk deel

van de Atlantische Oceaan. Een groot koel- en vrieshuis van Sealane Coldstorage bood bovendien goede opslagmo-gelijkheden voor vis. Veel Ur-kers verruilden Delfzijl voor deze dichter bij zee gelegen haven.

Gevaarlijk beroep

De vissersvaartuigen kregen steeds moderner vangst- en navigatieapparatuur, dus-danig, dat men bij wijze van spreken wel met een ‘dicht getimmerde stuurhut’ zou

kunnen varen. Ondanks alle modernisering bleef de visserij echter één van de gevaarlijk-ste beroepen. In de periode van 1945 tot he-

Zoutkampers in 1968 opgerichte coöperatieve in- en verkoopvereniging (CIV) Lauwerszee.

Na de uitbreidingen is er in de haven ruimte voor 150 vissersschepen. Meestal lig-gen er in het weekend tussen de 80 en 130. Naast Zoutkampers, die een behoorlijk deel van de vloot uitmaken, de schepen van Oost en West-Dongeradeel (OL en WL) en enkele van Usquert en Termunten, liggen er Urker en Hollandse vissersschepen, maar ook Deense en Duitse kotters. In de periode van 1973 tot 1998 werd alleen al 326 miljoen kilo vis en garnalen verhandeld met een gezamenlijke waarde van meer dan 1,1 miljard gulden. Het leeu-wendeel van de vangst bestond uit zeevis als kabeljauw en schol en in mindere mate tong, tar-bot, wijting en haring. De garnalen maakten zo’n 30 procent van de vangst uit. Momenteel is de verhou-ding zo’n 80 procent gar-nalen en 20 procent vis.

Een andere nieuwe haven, die – zij het ten dele – gebruikt werd door de visserij, was de Eems-haven. Dit ‘project van allure’ in de vorm van een buitendijks aange-legde haven op het Uithuizerwad, noordelijk van de Emma- en de Oostpolder, was bedoeld

De DZ 5 gezonken op 14 mei 1975 (Collectie Visserij museum Zoutkamp).

Page 32: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

30

vissers moesten toen hun vangst in speciale koelwagens naar Lauwersoog laten vervoe-ren. In 2001 vertrok de laatste zeevisser uit de haven van Termunterzijl. Lauwersoog was de nieuwe thuishaven. De haven van Noordpol-derzijl zag in deze periode eveneens de laatste vissersschepen vertrekken. Ook hier speelden factoren als schaalvergroting en de daarmee samenhangende sluiting van de afslag in de jaren tachtig een rol, maar belangrijker was dat deze getijdehaven niet meer goed toegan-kelijk bleek voor de vissersschepen en dat er beperkingen kwamen door de inrichting van ‘gesloten gebieden’ in de oostelijke Wadden. De meeste overblijvende Usquerders kozen voor de Eemshaven als thuishaven.

den vergingen ten minste veertien Groninger vissersschepen. Gedeeltelijk hield het vergaan van deze schepen verband met het vissen in de diepere wateren van de oostelijke Wadden-zee. De vaak relatief kleine vaartuigen waren niet bijzonder stabiel en wanneer men bij het vissen op stroom achter een wrak raakte, kon het gebeuren dat het schip kapseisde.

Vertrek uit ’t Ziel en Polderziel

Tegenover de opkomst van de nieuwe havens als Lauwersoog en de Eemshaven stond de gestage afname van de Zielster vissersvloot, vooral in de jaren tachtig. De sluiting van de Termunter visafslag versnelde dit proces ge-durende het daaropvolgende decennium: de

jaar schip plaats aard lot bemanning

1953 TM 31 Oostfriese Gaatje op wrak gelopen en omgeslagen gered

1955 TM 28 Huibertgat op wrak gelopen en gezonken gered

1961 DZ 58 - gekapseisd schipper omgekomen

1961 TM 40 Pilsumerwad uitgebrand gered

1962 DZ 51 Westmeep (Tersch.) gekapseisd en gezonken gered

1964 TM 18 Huibertgat gekapseisd, netten haakten aan boei gered

1964 TM 25 - uitgebrand gered

1966 ZK 30 Simonszand gestrand gered

1967 TM 1 bij Helgoland gezonken bemanning (3) omgekomen

1969 TM 14 bij Helgoland gezonken gered

1969 TM 7 Oude Eems netten verstrikt in mosselbank gered

1972 ZK 10 Engelsmanplaat gestrand in veiligheid

1973 ZK 44 boven Schiermonnikoog overvaren gered

1979 ZK 24 boven Terschelling gezonken na aanvaring gered

Overzicht van na 1945 verongelukte schepen.

Page 33: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

31

de rechten die ze hadden opgebouwd of aan-gekocht. De kustvisserij richtte zich hoofdza-kelijk op consumptiegarnalen, zoals vooral in Groningen het geval was. Enkele vissersfami-lies met vangstrechten concentreerden zich op de vangst van Noordzeevis. De visserij werd duurzamer; men was zich meer bewust van een ‘rentmeesterschap’. Ook ging men meer vissen voor de markt. In samenwerking met wetenschappers werden nieuwe vismethodes ontwikkeld en bestaande aangepast. Kernon-derdeel van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserijbeleid van Europa is een meer duurza-me visserij met de plaatsing van visbestanden onder beheersplannen voor de lange termijn. Dat biedt kansen voor de ‘geïntegreerde vis-serij’, een kleinschalige vorm van kustvisserij die tevens moet bijdragen aan de leefbaarheid van de kustgemeenschappen. «

Schaalvergroting en de ‘nieuwe visserij’

De leegloop van de beide kleine havens was mede een uitvloeisel van de voortgaande schaalvergroting. Een belangrijke factor daar-bij was de instelling van een nationaal vangst-quotum, in 1974, dat de koop en verkoop van vangstrechten mogelijk maakte. Bij het in 1983 gestarte Europees Visserijbeleid bepaal-den, behalve de aan de Noordzee grenzende landen, ook die welke aan de Middellandse Zee gelegen waren de vangsthoeveelheden. Hierdoor ontstond een politiek spel. De Noordzee werd verdeeld in vangstgebieden met daaraan gekoppelde vangstquota. Dit be-tekende een aanscherping van de regels met onder meer zogenaamde ‘aanlandingscontro-les’. In Nederland was dit de taak van de Alge-mene Inspectiedienst (AID). Omstreeks deze tijd maakten vissers keuzes, afhankelijk van

De haven van Termunterzijl in de jaren zeventig (Collectie Henk Perdok).

De haven van Lauwersoog in 2007 (Foto: Jan van der Veen).

Page 34: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

32

ColofonUitgave: Visserijmuseum Zoutkamp, 2012Tekst: Albert BuursmaTekstredactie: Harry PertonVormgeving: Richard BosDruk: Grafische Industrie de Marne

ISBN: 978-94-6190-013-5

Copyrights: De tekst van deze uitgave is beschikbaar gesteld onder een Creative Commons Naamsvermelding (CC BY 3.0) licentie. Dit houdt in dat iedere vorm van hergebruik van de tekst van deze uitgave is toegestaan, mits de door de licentie-gever aangegeven naam vermeld wordt. De correcte naams-vermelding is: Albert Buursma/Visserijmuseum Zout kamp. Raadpleeg voor een samenvatting van de CC BY 3.0 licentie: http://creativecommons.org/licenses/by/3.0/nl/ Ten aanzien van het beeldmateriaal van deze uitgave wordt het auteurs-recht nadrukkelijk voorbehouden.

Met dank aan: Stichting Historische Visserij Zoutkamp, Visserijmuseum Zoutkamp; Vissersvereniging Hulp in Nood, Zoutkamp; Gemeente Eemsmond; Gemeente Delf-zijl; Gemeente De Marne; Groninger Museum; Museumhuis Groningen (Waddenland Groningen); Noordelijk Scheep-vaartmuseum Groningen; RHC Groninger Archieven; Be-rend Zwart, Appingedam; Albert Flikkema, Assen; Jan Köl-ler, Rinze K. Mast en Henk Perdok te Delfzijl; Sebo Abels, Eexterzandvoort; drs. Harry Perton, Hoogkerk; dr. Egge Knol, Rob G.E.G. Martens, Sjoerd Moes, dr. Gerben de Vries en Tobias Wagenaar, allen te Groningen; Wim Mollema en Jannes Russchen, Leens; Hessel M. Dubblinga, Schiermon-nikoog; Siewert Meijer, Usquert; Garmt Visser (†) Raard; en ‘last, but not least’: Anouk Bakker, Willy Bakker, Betto Bolt, Jan Gerdez, Onne Nienhuis, Harmannus van Oosterom, Es-ther Toxopeus, Henk Rispens, Jan van der Veen, Waalke Vis-ser en Henny Zwart, allen te Zoutkamp.

Deze uitgave werd financieel mogelijk gemaakt door: het Europees Visserijfonds (EVF: Investering in duurzame visserij) en tevens door bijdragen van de gemeenten Delfzijl, De Marne en Eemsmond.

Geraadpleegde bronnen en literatuur (selectie; verkorte titels)N.B.: een geannoteerd exemplaar is – onder dezelfde titel – te raadplegen via het Visserijmuseum te Zoutkamp en RHC Groninger Archieven.

Bronnen:- (Gemeente)verslagen Gedeputeerde Staten van Groningen 1851-

1930;- Archief Vissersvereniging Hulp in Nood (nog te Zoutkamp,

later Gr.A.).

Literatuur:Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek, dl. 13 (Gorin-chem 1851); Beukema, Hans, Termunterzijl (Delfzijl 2000); Boelmans Kranenburg, H.A.H. en J.P. ter Voort, Een zee te hoog (Bussum 1979); Boiten, Patricia (eindred.), Lauwers-land (Leeuwarden 2011); Bos, H.J. e.a., Watersportvereniging Lauwerszee 1966-1991 (Lauwersoog 1991); Buursma, Albert, ‘Een stormramp treft Zoutkamp (1807)’, Stad & Lande jg. 19 (2010) nr. 1, 14-21; Buursma, Albert, ‘Uitleiding’, in: Dag zee, donkere zee (Zoutkamp 2008) 140-143; Feenstra, Hidde, ‘Een visserijconflict in de 18e eeuw’ in: De Hogelandster 11 sep-tember 1991; Flikkema, Albert en Siewert Meijer, Noord-polderzijl (Usquert 2009); Hartsema, David, Rondom de oude Lauwerszee (Zutphen 2000); Kirchoff, Joost, Fischfang auf dem Wattengrund (Weener 2000); Kremer, H., Beknopte aardrijks- en geschiedkundige en plaats-beschrijving der provincie (Gronin-gen 1837); Leunen, Pieter van, Terschelling en de visserij (Har-lingen 1998); Martens, Rob, en Lieuwe Westra, Aanzien van de oude visserij (Hoogeveen/Genk 1988); Meijer, Siewert en Albert Flikkema, Noordpolderzijl (Usquert 2009); Molen, S.J. van der, Vissers van Wad en Gat (2e dr. Leeuwarden 1976); Scherpenhuizen, J.F., De visserij van Zoutkamp (ongepubli-ceerde scriptie – Groningen 1961); Schroor, Meindert, Op de loggers (Buitenpost 1980); (Sitter, A.J. de), Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden XXIV (herdr.; Zaltbommel 1965); Stratingh, G.A. en G.A.Venema, De Dollard (reprint Harlin-gen/Groningen 1979); IJbema, R. en H. de Haan, De ramp van Moddergat (5e dr., Moddergat 2008); Venema, G.A., ‘De visscherij in de provincie Groningen’, in: Bijdragen tot de kennis van den tegenwoordigen staat der provincie Groningen (Groningen ca. 1865) 83-271; Versfelt, H.J., ‘De Schans te Zoutkamp’, in: Stad & Lande jg. 15 nr. 4 (2006), 12-16.

Page 35: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij
Page 36: Van Lauwerzee tot Dollard - Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

WADDENLAND GRONINGEN

Europees Visserijfonds: Investering in duurzame visserij

Visserijmuseum Zoutkamp

Dit boekje is bedoeld als een aanvullende bron van informatie bij de reizende expositie (2011-2014) ‘Van Lauwerzee tot Dollard’ over de geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij. Deze tentoon-stelling is tot stand gekomen op initiatief van Visserijmuseum Zoutkamp en is verder ontwikkeld met Muzeeaquarium Delfzijl en vele organisaties en deelnemers uit de gemeenten De Marne, Delfzijl en Eemsmond en van elders. Daarnaast is dit ook een beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij vanaf de Middeleeuwen tot op heden, een boeiend onderwerp waarover tot nog toe weinig overzichten zijn gemaakt, en waar evenmin veel onderzoek naar verricht is.

www.visserijmuseum.com