van start - nt2 · verder heeft elk thema ondersteunend beeldmateriaal (foto’s, illustraties)...
TRANSCRIPT
Van start
Van start in NT2 SCHOOL • Ga naar www.nt2school.nl.• Maak een account aan. (Als je al een account hebt, log dan in!) • Klik op ‘Lesmateriaal’.• Voer eenmalig onderstaande code in. • Bevestig. • Je kunt nu aan de slag!
Mijn inloggegevens www.nt2school.nl Gebruikersnaam: __________________________________________________________________________________________________
Wachtwoord: ________________________________________________________________________________________________________
Niet vergeten!
Van startMiddenopgeleiden naar NT2-niveau A2
Wim TersteegSandra Duenk
Boom, Amsterdam
© 2015, Uitgeverij Boom, Amsterdam
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbe-stand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mecha-nisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schrifte-lijke toestemming van de uitgever.Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van de artike-len 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht (postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van artikel 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permis-sion of the publisher.
Vormgeving en opmaak: Impressie grafische vormgeving (Anja Verhart), GoudaIllustraties: Sjors Vervoort, EindhovenFoto’s: shutterstock.com, Openingsfoto thema 8: Marina Ruempol, Deventer
ISBN 978 90 8953 326 5NUR 110
Inhoud
Voorwoord 10
Taalhulp Grammatica
Thema 1 Kennismaken en begroeten 10
1A Hallo, ik ben Peter. -Kennismaken:naam/land/ woonplaats/taal
-Tegenwoordigetijdenkelvoud-Onderwerpenkelvoud
Thema
1B Hoe gaat het? -Vragenhoehetgaat/ begroeten/bedanken Hetalfabet/spelling
-Tegenwoordigetijdenkelvoudenmeervoud-Onderwerpenkelvoudenmeer-
voud-‘Hebben’en‘zijn’-Zinsbouw:hoofdzin
Thema 2 Persoonsgegevens 45
2A Wat is uw adres? -Getallen,nummers-Adres,postcode,
telefoonnummer
-Bezittelijkvoornaamwoord-Vraagzinnen
2B Wilt u dit formulier invullen?
-Persoonsgegevens-Hoespeljedat? (naamofandereinformatiespel-
len)
-Persoonlijkvoornaamwoord:onderwerp/lijdendvoorwerp/navoorzetsel
-Zinsbouw:normalehoofdzin/hoofdzinmetinversie
Thema 3 Familie en relaties 45
3A Hoeveel broers of zussen heb jij?
-Familierelaties-Dagen/dagdelen/kloktijden/
maanden/seizoenen
-Zelfstandignaamwoordenkel-voudenmeervoud
-Lidwoorden:de/het/een
3B Zullen we iets afspre-ken?
-Eenafspraakmaken-Wensen/uitroepen
-Ontkenning:niet/geen-Hulpwerkwoorden:kunnen,wil-
len,moeten,mogen,zullen
Thema 4 Boodschappen doen, de weg vragen 45
4A Een kilo tomaten, alstublieft.
-Opdemarkt-Indesupermarkt-Dewegvragen/wijzeninde
supermarkt
-Bijvoeglijknaamwoord
Voorwoord 10
Thema 5 Iets afspreken 45
5A Mag ik de menu-kaart?
-Afspreken-Bestellen/betalenineencafé/
restaurant-Maaltijdenengangen
-Zinsbouw:hoofdzin+hoofdzin-Voegwoordenmethoofdzin:en,
of,maar,want,dus-Verwijswoordenvoordingen
5B Kun je een boodschap doorgeven?
-Berichtjesviasocialemedia-Woordenvantijd-Telefoneren
-Zinsbouw:hoofdzin+bijzin-Voegwoordenmetbijzin:omdat,
als,dat
Thema 6 Reizen, openbaar vervoer 45
6A Van welk perron vertrekt de trein?
-Vervoermiddelen,reizenmetopenbaarvervoer
-Reisinfovragen(traject,spoor,reistijd,prijs)
-Vergelijking:vergrotendetrapenovertreffendetrap
6B Vergeet niet uit te checken?
-Instructiegeven-Tijdwoordenindevoltooidetijd
-Imperatief(instructiegeven)-Introductievoltooidetijd
Thema 7 Wonen 45
7A Hoe ziet jouw droom-huis eruit?
-Soortenwoningen-Kamers/indelingvanhuizen
-Herhalinger/daar=plaats-Introductieer+telwoord
7B Te huur: eengezins-woning
-Inrichting/meubels-Voorzetselsvanplaats
-Voltooidetijd2:•werkwoordenmet‘zijn’•werkwoordenmetvoltooiddeel-
woordzonderge-
Thema 8 Gezondheid 45
8A Hoe voel je je? -Eenafspraakbijdedokter-Soortenmedicijnen
-Scheidbarewerkwoorden-(integenwoordigetijdenvoltooi-
detijd)
8B Twee keer per dag innemen!
-Bijdeapotheek -Herhalingvoltooidetijd
4B Waar is het winkel-centrum?
-Dewegvragen/wijzenopstraat-Dewegvragen/wijzenineen
winkelcentrum-Kledingenschoenenkopen
-Er/hier/daar:plaats-Herhalingvoornaamwoorden
Taalhulp GrammaticaThema
Lijst onregelmatige werkwoorden 168
Transcripten luisterteksten 168
1Kennismakenenbegroeten7
Voorwoord
Van start is een basismethode Nederlands als tweede taal voor midden-opgeleide volwassenen binnen en buiten Nederland. De opzet is vergelijk-baar met die van De Opmaat, maar de leerstof wordt aangeboden in kleinere stappen en met veel herhaling. De methode is gericht op anderstaligen die een studie (willen) volgen of een beroep (willen) uitoefenen op mbo-niveau. Maar ook voor hoger opgeleiden die in een wat lager tempo willen leren, is de methode heel geschikt. Het eindniveau is A2. Hiermee zet de cursist een eerste stap richting Staatsexamen NT2 programma I (niveau B1).
Van start bestaat uit acht thema’s waar beginnende NT2-leerders regelma-tig mee in aanraking komen. Het gaat om alledaagse situaties zoals kennis-maken, praten over persoonlijke gegevens, informatie vragen, formulieren invullen, boodschappen doen, iets bestellen, gebruikmaken van sociale media, reizen, een afspraak maken, wonen en naar de dokter gaan. Elk thema begint met een of twee dialogen, gevolgd door de belangrijkste zin-nen uit die dialogen. De zinnen kan de cursist beluisteren en naspreken. Bij elke dialoog horen invuloefeningen of keuzeoefeningen woordenschat en korte vragen over de inhoud. Vervolgens breidt de cursist zijn taalken-nis van het thema verder uit met de taalhulp. Ook hierbij kan hij de zinnen beluisteren en naspreken. Naast de woordenschat wordt er grammatica aangeboden door middel van schematische uitleg, voorbeelden en oefe-ningen. De laatste oefening van een thema bestaat uit zinnen afmaken, waarmee de cursist kan controleren of hij de aangeboden woordenschat en grammatica kan toepassen. Elk thema wordt afgesloten met een lijst van de nieuwe woorden die in dat thema aangeboden zijn. Achter in het boek staan de transcripten van de luisteroefeningen en een lijst met de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden.
Op www.nt2school.nl is het volgende materiaal te vinden:• de geluidsfragmenten;• de antwoordsleutels van de oefeningen;• materiaal voor de docent;• de docentenhandleiding;• totale woordenlijst (alfabetisch) met Engelse vertaling.
Met Van start kan de cursist op een gestructureerde manier stap voor stap aan zijn taalontwikkeling werken. Bij elk onderdeel wordt gewerkt vanuit de uitleg en gestuurde oefeningen naar meer vrije oefeningen. Op deze manier worden woordenschat en grammaticale structuren op verschillende manieren aangeboden en geoefend. Herhaling speelt hierbij een belangrij-ke rol. Deze stap-voor-stap aanpak vindt de cursist ook terug in de moge-
81Kennismakenenbegroeten
lijkheid om bij elk thema naar taalaanbod te luisteren (taalcontact), het na te spreken (imitatie) en het vervolgens zelf te gebruiken (vrije productie). Verder heeft elk thema ondersteunend beeldmateriaal (foto’s, illustraties) voor het verduidelijken van uitleg en voor het uitlokken van taalproductie bij oefeningen.
Wij willen graag onze collega Maud Beersmans bedanken voor haar feed-back bij de ontwikkeling van de methode. Onze dank gaat ook uit naar Paulien Mol, die betrokken is geweest bij de beginfase van het schrijf-proces.
Met het leren van een taal maakt elke taalleerder een nieuwe start. Dit kan spannend en inspirerend zijn. Met deze methode hopen we alle NT2-leerders een gestructureerde en plezierige leeromgeving te bieden, zodat ze hun taalniveau kunnen ontwikkelen en het Nederlands met veel vertrouwen kunnen gebruiken in het dagelijks leven.
Sandra Duenk en Wim Tersteeg
Thema’s
10
1 Kennismaken en begroeten
1Kennismakenenbegroeten11
1A Hallo, ik ben Peter.
A Luister naar de dialogen. Lees mee.
Dialoog 1 Welkom op de cursus Nederlands
1 Luisteren en lezen
Docent: Halloallemaal,ikbenPeterJansen.IkkomuitNederland.IkspreekNederlands.Ikbendedocent.Wiebenjij?
Carlos: Hallo,ikbenCarlosArroyo.Docent: Waarkomjevandaan,Carlos?Carlos: IkkomuitSpanje.Docent: Enjij?Hoeheetjij?Maria: IkheetMariaSanchez.Docent: CarloskomtuitSpanje.Maria,komjijookuitSpanje?Maria: Nee,ikkomuitMexico.Docent: Enwiebenjij?Fatima: IkbenFatima.Docent: Fatima,welkom.
Fatimaisjevoornaam.Watisjeachternaam?Fatima: MijnachternaamisAchaoudi.Docent: KomjeuitMarokko?Fatima: Ja.Docent: EnnudebuurmanvanFatima.Hoeheetjij?
Waarkomjijvandaan?John: IkheetJohnFraser.IkkomuitAmerika.Docent: Uitwelkeplaatskomje,John?John: UitNewYork.Docent: Enwaarwoonjenu?John: IkwoonnuinAmsterdam.Docent: WelkomallemaalopdecursusNederlands.
121Kennismakenenbegroeten
Dialoog 2 In de pauze
John: Hoi,jijbentFatima,hè?Leukjeteontmoeten.Fatima: Enjij,eh…JijheetCarlos.John: Nee,ikbenJohn.Fatima: Oh.Sorry.John…uitAmerika.John: Ja,enjijkomtuitMarokko.Fatima: Ja,uitCasablanca.EnjijkomtuitBoston,hè?John: Nee,uitNewYork.Fatima: Sorry!John: Geenprobleem.Wiljekoffie,Fatima?Fatima: Nee,geenkoffie.Ikwilgraagthee.John: Oké.
1Kennismakenenbegroeten13
B Luister naar de zinnen uit de dialogen. Lees mee.
Dialoog 1
Welkom op de cursus Nederlands.Hallo allemaal.Ik ben (Peter Jansen).Ik kom uit (Nederland).Ik spreek (Nederlands).Wie ben jij?Waar kom je vandaan?En jij?Hoe heet jij?Ik heet (Maria).Hij komt uit (Spanje).Kom jij ook uit (Spanje)?Nee, ik kom uit (Mexico).Wat is je achternaam?Mijn achternaam is (Achaoudi).Kom je uit (Marokko)?Ja.Uit welke plaats kom je?Waar woon je nu?Ik woon in (Amsterdam).
Waar of niet waar? Kruis aan.
Dialoog 1 1 De achternaam van Carlos is Sanchez. waar nietwaar2 Carlos komt uit Spanje. waar nietwaar3 Maria komt ook uit Spanje. waar nietwaar4 Fatima komt uit Marokko. waar nietwaar5 John woont nu in New York. waar nietwaar
Dialoog 2 6 Fatima spreekt in de pauze met Carlos. waar nietwaar7 John komt uit Boston. waar nietwaar8 Fatima wil geen koffie. waar nietwaar
Dialoog 2 Hoi.Jij bent (Fatima), hè?Leuk je te ontmoeten.Oh.Sorry.En jij komt uit (Boston), hè?Geen probleem.Wil je koffie?Nee, geen koffie.Ik wil graag thee.Oké.
2 Luisteren en lezen
141Kennismakenenbegroeten
3 Woorden
Kies het goede woord.
Voorbeeld: Ikwoonin/uitUtrecht.
1 Mijn voornaam/achternaam is Peter.2 Ik kom uit Nederland/Nederlands.3 Welkom/Hallo op de cursus Nederlands.4 Wie/Wat ben je? Ik ben Maria.5 Waar/Wie kom je vandaan?6 Ik kom uit/vandaan Spanje.7 Peter, waar woon/heet je nu? In Utrecht. 8 Hoe/Wie heet jij? Ik heet Maria.9 Hoe/Wie bent u? Ik ben Peter Jansen.
10 Wie/Wat is je achternaam? Mijn achternaam is Jansen.
Vul in. Kies het goede woord.
Kies uit:
Voorbeeld: Hallo allemaal, ___________________________________ op de cursus.
1 Hoi, ___________________________________ je te ontmoeten.2 In welke ___________________________________ woon je? In Amsterdam.3 Ik ben Peter Jansen en ik kom uit ___________________________________ .4 ___________________________________ is je achternaam? Mijn achternaam is Jansen.5 John komt uit Amerika en Susan komt ______________________________ uit Amerika.6 Waar kom je ___________________________________ ? Uit Spanje.7 Jij komt uit Marokko, ___________________________________ ? Ja.8 Wil je ___________________________________ ? Nee, ik wil graag thee.9 Ik woon in Nederland. Ik spreek ___________________________________ .
4 Woorden
hè – koffie – leuk – Nederland – Nederlands – ook – plaats – vandaan – wat – welkom
welkom
1Kennismakenenbegroeten15
Kennismaken
A Luister en lees mee.B Luister, lees mee en zeg na.C Luister nog een keer en zeg na. Kijk niet in het boek.
1 Hallo, wie ben jij?2 Mijn naam is Maria.3 Wat is je achternaam?4 Mijn achternaam is Gonzalez.5 Waar kom je vandaan?
Taalhulp
5 Taalhulp Luisteren en lezen
Wie ben je?
vraag antwoord
Hallo,wiebenje?Hoi,hoeheetje?Watisjenaam?Watisjevoornaam?Watisjeachternaam?
Hallo,ikbenPeterJansen.IkheetPeterJansen.MijnnaamisPeterJansen.Peter.Jansen.
Waar kom je vandaan?
vraag antwoord
Waarkomjevandaan?Uitwelklandkomje?
IkkomuitNederland.UitTurkije.
Waar woon je?
vraag antwoord
Waarwoonje?Inwelkeplaatswoonje?
IkwooninUtrecht.InAmsterdam.
Welke taal spreek je?
vraag antwoord
Welketaalspreekje?SpreekjeNederlands?BegrijpjeNederlands?
IkspreekNederlandsenEngels.Nee,ikspreekgeenNederlands.Ja,eenbeetje.
161Kennismakenenbegroeten
7 Taalhulp Schrijven
6 Ik kom uit Spanje.7 Waar woon je nu?8 Ik woon in Nederland, in Amsterdam.9 Welke taal spreek je?
10 Ik spreek Spaans en Engels.11 Begrijp je Nederlands?12 Ja, een beetje.13 Leuk je te ontmoeten.14 Welkom op de cursus.
Luister naar de informatie en vul in.
A Geef antwoord.
1 Hoe heet je? ________________________________________________________________
2 Uit welk land kom je? ________________________________________________________________
3 Waar woon je nu? ________________________________________________________________
4 Welke taal spreek je? ________________________________________________________________
6 Luisteren
land woonplaats taalnaam
CarlaPeters
GlenSmith
PierreLegrand
BulentCetin
MariaRomero
1Kennismakenenbegroeten17
B Doe nu oefening A met twee andere cursisten. Vul in.
Werk in tweetallen. Cursist A en cursist B krijgen informatie van de docent. De informatie is niet compleet. Vraag de informatie aan je medecursist en vul in.
Tegenwoordige tijd: nu
Grammatica
onderwerp persoonsvorm rest
IkJe/JijUHijZe/Zij
komkomtkomtkomtkomt
uitNederland.uitAmerika.uitMarokko.uitSpanje.uitTurkije.
IkJe/JijUHijZe/Zij
spreekspreektspreektspreektspreekt
Nederlands.ookNederlands.geenNederlands.Spaans.Engels.
IkJe/JijUHijZe/Zij
woonwoontwoontwoontwoont
inUtrecht.inNederland.inAmsterdam.inAmerika.inDenHaag.
IkJe/JijUHijZe/Zij
benbentbentisis
Peter.Fatima.dedocent.JohnFraser.MariaSanchez.
8 Taalhulp Spreken en schrijven
Vraag1naam
Vraag2land
Vraag3woonplaats
Cursist1
Cursist2
Vraag4taal
181Kennismakenenbegroeten
Kies het goede woord.
Voorbeeld: Peterkom/komtuitNederland.
1 Ik woon/woont in Nederland.2 Maria woon/woont in Amsterdam.3 Carlos kom/komt uit Spanje.4 Waar kom/komt u vandaan?5 Jij ben/bent John.6 Peter bent/is de docent.7 Ik spreek/spreekt geen Nederlands.8 Zij spreek/spreekt Spaans.9 Ik ben/bent Johan Smid.
10 Mijn voornaam ben/is Johan.
Vul in. Kies het goede woord.
Kies uit:
Voorbeeld: Ik ___________________________________nuinAmsterdam.
1 Peter Jansen ___________________________________ de docent.2 Ik ___________________________________ uit Amerika.3 Hoe ___________________________________ jij? Johan.4 Wie ___________________________________ u? Ik ben Peter Jansen.5 Ik ___________________________________ geen Nederlands.6 In welke plaats ___________________________________ u, meneer Jansen?7 John komt uit Amerika. Hij ___________________________________ Engels.8 Uit welk land ___________________________________ Carlos? Uit Spanje.
Kijk naar de foto’s. Vul in.
Kies uit:
9 Grammatica
10 Grammatica
bent – heet – is – kom – komt – spreek – spreekt – woon – woont
woon
11 Kijken en invullen
Naam: Barack Obama – Monroe – Lionel Messi – Napoleon – Maxima – Willem AlexanderLand: Nederland – Argentinië – Spanje – Amerika – FrankrijkTaal: Engels – Nederlands – Spaans – Frans
1Kennismakenenbegroeten19
foto 1 foto 2 foto 3
foto 4 foto 5 foto 6
Wieisdit? Uitwellandkomthij/zij?
Inwelklandwoonthij/zij?
Foto1
Foto2
Welketaalspreekthij/zij?
Foto3
Foto4
Foto5
Foto6
201Kennismakenenbegroeten
A Kies een persoon uit oefening 11. Geef informatie over die persoon:
Dit is ___________________________________________________________________________________________________ . Hij / Zij komt uit _______________________________ en woont in ________________________________ . Hij / Zij spreekt ____________________________________________________________________________________ .
B Zoek een foto van een andere bekende persoon. Geef informatie over de persoon:
Dit is ___________________________________________________________________________________________________ . Hij / Zij komt uit _______________________________ en woont in ________________________________ . Hij / Zij spreekt ____________________________________________________________________________________ .
12 Spreken
1Kennismakenenbegroeten21
1B Hoe gaat het?
A Luister naar de dialogen. Lees mee.
Dialoog 1 Op straat
Mark: Hoi,Anne!Anne: Ha,Mark!Hoegaathet?Mark: Metmijgoed.Enmetjou?Anne: Prima.Ikbenvandaagvrij.Mark: O,leuk.Nou,eenfijnedag.Dag!Anne: Dankje.Jijook.Doei!
13 Luisteren en lezen
221Kennismakenenbegroeten
Dialoog 2 In de bus
Ellen: Hallo,Marie.Marie: Hoi,Ellen.Hoeishet?Ellen: Goed.Enmetjou?Marie: Hetgaatwel.Ikbenverkouden.Ellen: Datisvervelend.Nou,sterkte!Marie: Dankjewel.Doeg!
1Kennismakenenbegroeten23
Dialoog 3 Op het werk
Hans: Goedemorgen,Frank.Frank: Goedemorgen,Hans.Allesgoed?Hans: Ja,prima.Magikjeietsvragen?Frank: Ja,natuurlijk.Hans: Ikhebeenprobleemmetmijncomputer.Kunjemehelpen?Frank: Ja,hoor.Ikkomzo.Oké?Hans: Fijn.Dankje.Frank: Totzo.
241Kennismakenenbegroeten
B Luister nog eens naar de belangrijke zinnen uit de dialogen. Lees mee.
Beantwoord de vragen.
Dialoog 1 1 Mark is vrij vandaag. waar nietwaar 2 Het gaat goed met Anne. waar nietwaar
Dialoog 2 3 Marie is verkouden. waar nietwaar 4 Ellen is ook verkouden. waar nietwaar
Dialoog 2 5 Frank wil Hans niet helpen. waar nietwaar 6 Hans heeft een probleem met het Nederlands. waar nietwaar
Vul in. Kies het goede woord.
Kies uit:
Voorbeeld: Het ___________________________________ wel.
1 Ik ben ___________________________________ vrij.2 Nou, een ___________________________________ dag.3 Hoe is ___________________________________ ?4 Ik ben ___________________________________ .
14 Luisteren en lezen
15 Woorden
fijne – goed – helpen – het – probleem – vandaag – verkouden – vervelend – vragen – zo – gaat
gaat
Dialoog 1
Ha, (Mark)!Hoe gaat het?Met mij goed.En met jou?Prima!O, leuk!Nou, een fijne dag!Dag!Dank je.Jij ook.Doei!
Dialoog 2
Hoe is het?Het gaat wel.Ik ben verkouden.Dat is vervelend.Nou, sterkte!Dank je wel.Dag!
Dialoog 3
Goedemorgen, (Frank).Alles goed? Ja, prima.Mag ik je iets vragen?Ja, natuurlijk.Kun je me helpen?Ja, hoor.Ik kom zo.Fijn. Dank je.Tot zo.
1Kennismakenenbegroeten25
5 Dat is ___________________________________ .6 Alles ___________________________________ ?7 Mag ik je iets ___________________________________ ?8 Ik heb een ___________________________________ met mijn computer.9 Kun je me ___________________________________ ?
10 Ik kom ___________________________________ .
Kies het goede woord.
1 Anne: Ha Mark, hoe ___________________________________ het?
a gaat b moet c mag
2 Mark: Met mij gaat het goed. En met ___________________________________ ?
a jij b me c jou
3 Marie: Ik ben verkouden. Ellen: Dat is ___________________________________ .
a prima b vervelend c leuk
4 Hans: Mag ik je iets ___________________________________ ?
a hebben b helpen c vragen
5 Kun je me ____________ ?
a hebben b helpen c vragen
16 Woorden
261Kennismakenenbegroeten
Begroeten
A Luister en lees mee.B Luister, lees mee en zeg na.C Luister nog een keer en zeg na. Kijk niet in het boek.
1 Hoi, Anne.2 Hoe gaat het?3 Met mij goed.4 En met jou?5 Het gaat wel.6 Ik ben verkouden.7 Dat is vervelend.8 Goedemorgen, Frank.9 Alles goed?
10 Ja, prima.11 Kun je me helpen?12 Ja hoor. 13 Bedankt.14 Ik kom zo.15 Oké. Tot zo.
Taalhulp
Hoe gaat het?
vraag antwoord
Hoegaathet?Enmetjou?Hoeishet?Enmetjou?Allesgoed?
Metmijgoed.Prima.Goed.Hetgaatwel.Ja,prima.
17 Taalhulp Luisteren en lezen
begroeten
Hoi!Doeg!Goedemorgen!Totzo.
Hallo!Dag!Goedenavond!Totdan.
Ha!Doei!Goedemiddag!Totstraks.
Hi!
Totmorgen.
bedanken
Dankje. Dankjewel. Bedankt.
1Kennismakenenbegroeten27
Geef antwoord.
Zoek de juiste plaatjes bij de dialogen. Lees daarna de dialogen in tweetallen.
Plaatje A hoort bij dialoog _______________
Plaatje B hoort bij dialoog _______________
Plaatje C hoort bij dialoog _______________
Plaatje D hoort bij dialoog _______________
18 Taalhulp Vraag en antwoord
vraag antwoord
Hoeishet?Allesgoed?Hoegaathet?Magikjeietsvragen?Kunjemehelpen?
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
_____________________________________________________________
A B
C D
19 Taalhulp Spreken
281Kennismakenenbegroeten
Dialoog 1 Aan de telefoon
Marie: HoiAlbert!Albert: Ha,Marie!Hoegaathet?Marie: Metmijgoed.Enmetjou?Albert: Nou,hetgaatnietzogoed.Ikbenverkouden.Marie: Watvervelend.Gajenaardedokter?Albert: Ja,ikgavanmiddag.Marie: Nou,sterkte!Albert: Dankjewel.Totgauw!
Dialoog 2 Op straat
Bas: Hé,Peter!Peter: HoiBas!Hoegaathet?Bas: Metmijgaathetsupergoed.Ikhebdeloterijgewonnen!
100.000euro!!!Peter: Osuper,gefeliciteerd!Bas: Dankje,gajemeenaareencafé?Ikbetaal!Peter: Leuk,goedidee!
Dialoog 3 In de bus
Judith: HoiMarjolein,hoegaathet?Marjolein: Hoi!Prima,enmetjou?Judith: Heelgoed.Ikhebzaterdageenafspraakje!Marjolein: Oh,watleuk!Metwie?Judith: MetMenno,vandesportschool.Marjolein: Leuk,veelplezier!Judith: Dankje!
Dialoog 4 Op het werk
Carolien: HoiSimone.Simone: Hé,goeiemorgen!Hoegaathet?Carolien: Goed,ikhebeenvraagje.Ikhebtweeconcertkaartjesvoor
MarcoBorsato.Hetzijndelaatstekaartjes!Gajemee?Simone: Watleuk!Ikgagraagmee.Wanneerishetconcert?Carolien: Optweeoktober.Simone: Oké,hetstaatinmijnagenda!Carolien: Leuk!
1Kennismakenenbegroeten29
Onderwerp: ‘wie’ of ‘wat’ (subject)
Tegenwoordige tijd: nu
Let op: u helpt (enkelvoud) en u helpt (meervoud). De vorm van het werkwoord is hetzelfde
Grammatica
onderwerp: wie of wat voorbeeldzinnen
ikje/jijuhijze/zijhet
Ikbenvandaagvrij.Kunjemehelpen?Hoeheetu?Hijheefteenprobleem.Zeisverkouden.Hetgaatwel.
enkelvoud (singularis: 1 persoon)
we/wijjullieze/zij
Wezijnvrijvandaag.Julliehebbeneenprobleem.Zekomenzo.
meervoud (pluralis: 2 of meer personen)
onderwerp persoonsvorm voorbeeld: helpen voorbeeld: vragen
ikje/jijuhijze/zijhet
stam stam + tstam + tstam + tstam + tstam + t
ik helpje/jij helptu helpthij helptze/zij helpthet helpt
ik vraagje/jij vraagtu vraagthij vraagtze/zij vraagthet vraagt
het hele werkwoord (de infinitief ): helpen vragen kennen
de stam van het werkwoord: help vraag ken
enkelvoud (singularis)
meervoud (pluralis)
we/wijjullieze/zij
hele werkwoordhele werkwoordhele werkwoord
we/wij helpenjullie helpenze/zij helpen
we/wij vragenjullie vragenze/zij vragen
voorbeeld: kennen
ik kenje/jij kentu kenthij kentze/zij kenthet kent
we/wij kennenjullie kennenze/zij kennen
301Kennismakenenbegroeten
Let op de spelling:
Vul de goede vorm van het werkwoord in.
Voorbeeld: (spreken) ik ___________________________________ wij___________________________________
enkelvoud meervoud1 (wonen) jij ___________________________________ jullie ___________________________________ 2 (liggen) ik ___________________________________ wij ___________________________________ 3 (helpen) hij ___________________________________ zij ___________________________________ 4 (stoppen) jij ___________________________________ jullie ___________________________________ 5 (kennen) ik ___________________________________ wij ___________________________________ 6 (lopen) zij ___________________________________ zij ___________________________________ 7 (vragen) ik ___________________________________ wij ___________________________________ 8 (spreken) jij ___________________________________ jullie ___________________________________ 9 (vragen) u ___________________________________ u ___________________________________
10 (kennen) u ___________________________________ u ___________________________________
klinkers: a – e – i – o – u – y
medeklinkers: b – c – d – f – g – h – j – k – l – m – n – p – q – r – s – t – v – w – x – z
enkelvoud: dubbele klinker + 1 medeklinker ( + -t)
meervoud (= hele werkwoord):1 klinker + 1 medeklinker + -en
woon woontspreek spreektloop loopt
wonensprekenlopen
ken kentlig ligtstop stopt
kennenliggenstoppen
enkelvoud: 1 klinker + 1 medeklinker ( + -t)
meervoud (= hele werkwoord):1 klinker + dubbele medeklinker + -en
20 Grammatica
spreek spreken
1Kennismakenenbegroeten31
Hebben en zijn
Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Voorbeeld: (hebben) ik ___________________________________ wij ___________________________________
enkelvoud meervoud1 (zijn) jij ___________________________________ jullie ___________________________________ 2 (zijn) ik ___________________________________ wij ___________________________________ 3 (hebben) hij ___________________________________ zij ___________________________________ 4 (zijn) zij ___________________________________ zij ___________________________________ 5 (hebben) jij ___________________________________ jullie ___________________________________ 6 (hebben) u ___________________________________ u ___________________________________ 7 (zijn) u ___________________________________ u ___________________________________
hebben zijn
ikje/jijuhijze/zijhet
we/wijjullieze/zij
hebhebthebt/heeftheeftheeftheefthebbenhebbenhebben
benbentbentisisis
zijnzijnzijn
onderwerp persoonsvorm persoonsvorm
Grammatica
heb hebben
21 Grammatica
321Kennismakenenbegroeten
Vul in. Wat is de goede persoonsvorm?
Kies uit:
Voorbeeld: Hoe_____________________________het? Prima.Ik__________________________________vandaagvrij.
1 Hoe is het? Het _____________________________ wel.2 Ik _____________________________ verkouden.3 Dat _____________________________ vervelend.4 _____________________________ ik je iets vragen?5 Ik _____________________________ een probleem met mijn computer.6 _____________________________ je me helpen?7 Ik _____________________________ zo.8 Peter _____________________________ in Nederland.9 _____________________________ jullie Nederlands?
10 Carlos _____________________________ uit Spanje.
Zinsbouw
Maak zinnen. Begin met het onderstreepte woord.
Voorbeeld: inUtrecht/Wij/wonen/._____________________________________________________________________________________________________________
1 een probleem / Ik / heb / . _________________________________________________________________________________________________________
2 vervelend / is / Dat / . _________________________________________________________________________________________________________
ben (2x) – gaat (2x) – heb – is – kom – komt – kun – mag – spreken – woont
gaatben
1 = onderwerp + 2 = persoonsvorm + 3 = rest
IkIkDatIkZij
kombenishebspreken
uitSpanje.verkouden.vervelend.eenprobleem.Nederlands.
22 Grammatica
Grammatica
23 Grammatica
Wij wonen in Utrecht.
1Kennismakenenbegroeten33
3 Engels / Wij / spreken / ._________________________________________________________________________________________________________
4 verkouden / Ik / ben / . _________________________________________________________________________________________________________
5 uit Amerika / komt / John / ._________________________________________________________________________________________________________
Luister naar de letters van het alfabet. Lees mee.Luister nog een keer. Lees mee en zeg na.
24 Luisteren en spreken
HOOFDLETTERS
A B C D E F G H I J K L M
N O P Q R S T U V W X Y Z
kleine letters
a b c d e f g h i j k l m
n o p q r s t u v w x y z
341Kennismakenenbegroeten
Woordenlijst Thema 1
achternaam (de), achternamen _________________________________
allemaal _________________________________
alles _________________________________
Amerika _________________________________
antwoord (het), antwoorden _________________________________
Argentinië _________________________________
beantwoorden _________________________________
bedankt _________________________________
begroeten _________________________________
bekende _________________________________
ben (zijn) _________________________________
bent (zijn) _________________________________
bus (de), bussen _________________________________
buurman (de) _________________________________
computer (de), computers _________________________________
cursus (de), cursussen _________________________________
dag (de), dagen _________________________________
dan _________________________________
dank (danken) _________________________________
dat _________________________________
de _________________________________
dialoog (de), dialogen _________________________________
dit _________________________________
docent (de), docenten _________________________________
doeg _________________________________
doei _________________________________
en _________________________________
Engels _________________________________
fijn _________________________________
foto (de), foto’s _________________________________
gaat (gaan) _________________________________
geef (geven) _________________________________
geen _________________________________
goed, goede _________________________________
goedemiddag _________________________________
goedemorgen _________________________________
goedenavond _________________________________
graag _________________________________
ha _________________________________
hallo _________________________________
hè _________________________________
heb (hebben) _________________________________
heet (heten) _________________________________
helpen _________________________________
het _________________________________
hij _________________________________
hoe? _________________________________
hoi _________________________________
hoor (Ja, hoor.) _________________________________
iets _________________________________
ik _________________________________
in _________________________________
informatie (de) _________________________________
is (zijn) _________________________________
ja _________________________________
je (Wie ben je?) _________________________________
je … (Wat is je naam?) _________________________________
je (Mag ik je iets vragen?) _________________________________
jij _________________________________
jou _________________________________
jullie _________________________________
kennen _________________________________
kennismaken _________________________________
kies (kiezen) _________________________________
kijk (kijken) _________________________________
koffie (de) _________________________________
kom (komen) _________________________________
komt (komen) _________________________________
kun (kunnen) _________________________________
land (het), landen _________________________________
leuk _________________________________
lees (lezen) _________________________________
lees mee (meelezen) _________________________________
luister (luisteren) _________________________________
mag (mogen) _________________________________
Marokko _________________________________
me _________________________________
met _________________________________
Mexico _________________________________
mij _________________________________
mijn ... _________________________________
naam (de), namen _________________________________
naar (in: luister naar ...) _________________________________
natuurlijk _________________________________
1Kennismakenenbegroeten35
Nederland _________________________________
Nederlands (het) _________________________________
nee _________________________________
nou _________________________________
nu _________________________________
oh _________________________________
oefening (de), oefeningen _________________________________
oké _________________________________
ontmoeten _________________________________
ook _________________________________
op (op straat) _________________________________
pauze (de), pauzes _________________________________
persoon (de), personen _________________________________
plaats (de), plaatsen _________________________________
prima _________________________________
probleem (het), problemen _________________________________
schrijven _________________________________
sorry _________________________________
Spaans _________________________________
Spanje _________________________________
spreek (spreken) _________________________________
spreekt (spreken) _________________________________
spreken _________________________________
sterkte _________________________________
straat (de), straten _________________________________
straks (in: tot straks) _________________________________
te _________________________________
thee (de) _________________________________
tot _________________________________
Turkije _________________________________
u _________________________________
uit _________________________________
van _________________________________
vandaag _________________________________
vandaan _________________________________
verkouden _________________________________
vervelend _________________________________
voornaam (de) _________________________________
vraag (de), vragen _________________________________
vragen _________________________________
vrij _________________________________
vul in (invullen) _________________________________
waar? _________________________________
wat? _________________________________
we _________________________________
wel _________________________________
welk? _________________________________
welke? _________________________________
welkom _________________________________
werk (het) _________________________________
wie? _________________________________
wij _________________________________
wil (willen) _________________________________
woon (wonen) _________________________________
woont (wonen) _________________________________
woord (het), woorden _________________________________
ze (Waar komen ze vandaan?) _________________________________
ze (Waar komt ze vandaan?) _________________________________
zij (Hoe heet zij?) _________________________________
zij (Hoe heten zij?) _________________________________
zijn (Wij zijn in Nederland). _________________________________
zo _________________________________