vensters op de wereld - universiteit leiden · 2009. 9. 8. · geesteswetenschappen 01 woord vooraf...
TRANSCRIPT
Vensters op de WereldJaarbericht 2008-2009
Faculteit der Geesteswetenschappen
Geesteswetenschappen 01
Woord vooraf
Prof.dr. W. van den Doel decaan
Voor u ligt de tweede editie van Vensters op de Wereld. In dit jaarbericht van de Faculteit der Geestesweten-
schappen over het jaar 2008-2009 staan weer zeven bijzondere academische prestaties centraal. Deze prestaties,
waarover u kunt lezen in interviews die door studenten van de faculteit zijn geschreven, zijn voorbeelden van
het wetenschappelijk onderzoek dat meer dan ooit noodzakelijk is voor de samenleving. Zonder de kennis en
het begrip van de talen, culturen, godsdiensten, filosofieën, kunsten en geschiedenissen van de wereld zoals
geesteswetenschappers die ontwikkelen, zou de Nederlandse samenleving immers niet alleen armer zijn,
maar ook volstrekt onvoorbereid op de uitdagingen van de 21e eeuw.
Voor de Leidse geesteswetenschappers stond het jaar 2008-2009 ook in het teken van de fusie tussen de voor-
malige faculteiten Letteren, Godsdienstwetenschappen, Wijsbegeerte en Kunsten. Dat fusieproces werd succes-
vol afgerond, terwijl tegelijkertijd een geheel vernieuwde facultaire organisatie van de grond kwam waarin
zeven krachtige instituten een centrale rol spelen. Ook is een nieuwe dienst Onderwijs- en Studentenzaken
gevormd – dat alles ondersteund door ons heringerichte faculteitsbureau.
Helaas was dit jaar ook het jaar waarin een bezuinigingsoperatie werd doorgevoerd die de vorm van twee
reorganisaties kreeg. Universiteiten in Nederland - en dus ook onze faculteit - hebben het niet makkelijk.
De rijksbijdrage per student daalt al jarenlang en in 2008-2009 werden de gevolgen duidelijk van de over-
heveling van 100 miljoen aan universitaire middelen naar de NWO. De faculteit moest hierdoor nood-
gedwongen afscheid nemen van gewaardeerde medewerkers.
Desondanks zijn de circa 700 medewerkers van de faculteit geïnspireerd blijven werken aan de bloei van
de geesteswetenschappen in Leiden en hebben de ruim 4.000 studenten uitstekend onderwijs genoten.
De minister van Onderwijs heeft daarbij 15 miljoen euro - van de door de commissie-Cohen gevraagde
70 miljoen - structureel beschikbaar gesteld voor de geesteswetenschappelijke faculteiten in Nederland
en zo een klein begin gemaakt met de duurzaamheid van dit wetenschapsgebied. Het is een positief
gebaar om de geesteswetenschappen in Leiden naar een nog hoger plan te kunnen brengen.
Dit jaarbericht geeft een inkijk in de boeiende geesteswetenschappelijke prestaties van het afgelopen
academisch jaar; ik wens u veel plezier bij het lezen daarvan.
Wim van den Doel, decaan
September 2009
Geesteswetenschappen 03
Inhoudsopgave
1. De faculteit en haar instituten 0052. Bijzondere onderscheidingen en prijzen 0113. Zeven vensters 0154. Nieuwe projecten 0455. Eregalerij 048
Geesteswetenschappen 05
samengewerkt met Amsterdam, Gent, Leuven, Londen en
Oxford. De Academie der Kunsten biedt bovendien onder-
dak aan minoren en keuzepakketten voor bachelorstudenten
en levert bijdragen aan het masteronderwijs van de Leidse
universiteit. Daarbij zorgt de academie ook voor opvallende
verschijningen van kunst en kunstenaars in universiteit en
stad.
Leiden University Institute for Cultural DisciplinesHet Leiden University Institute for Cultural Disciplines
(ICD, Instituut voor Culturele Disciplines) is verantwoor-
delijk voor onderzoek en graduate onderwijs op het gebied
van letterkunde en literatuurwetenschap, de geschiedenis van
kunst en materiële cultuur, en de studies van film en nieuwe
media. Het ICD omvat drie clusters: de klassieke cultuur, de
Leiden University Academy for Creative and Performing ArtsOnderzoek in en de beoefening van kunsten komen samen in
de Leiden University Academy for Creative and Performing
Arts (ACPA, Academie der Kunsten). Hier ontmoeten weten-
schappers en studenten van de Universiteit Leiden het onder-
wijs en onderzoek in de kunsten zoals dat plaatsvindt bij het
Koninklijk Conservatorium en de Koninklijk Academie van
Beeldende Kunsten in Den Haag, en omgekeerd. Centraal
staan de doctoraats trajecten in de muziek en in de beeldende
kunsten en vormgeving, toegankelijk voor kunstenaars die
hun artistieke ontwikkeling expliciet laten leiden door een
helder geformuleerde onderzoeksvraag. Zij worden begeleid
door academici en kunstenaars-hoogleraren. Dit alles vindt
plaats in een internationale Graduate School waarin wordt
De faculteit en haar instituten
1
De Faculteit der Geesteswetenschappen is rijk aan expertise op het terrein van onder meer de filosofie, godsdienstwetenschappen, geschiedenis, kunsten, kunstgeschiedenis, letterkunde, taalkunde en regiostudies van vrijwel de gehele wereld. In 2008 ontwikkelde ze voor meer dan 1 50 miljoen aan activiteiten op het terrein van onderwijs en onderzoek. De faculteit bedient ruim 4000 studenten en heeft circa 700 medewerkers. Het onderzoek van de faculteit is georganiseerd binnen zeven instituten, waarbij tussen september 2008 en juni 2009 in totaal 44 promovendi hun doctorstitel hebben verworven.
Geesteswetenschappen06
Leiden University Instute for HistoryIn Leiden wordt al sinds de dagen van Justus Lipsius
(1547-1606) geschiedenis gedoceerd. Met de benoeming van
Robert Fruin tot hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis
aan de Leidse universiteit in 1860 begon de moderne
geschied beoefening in Nederland. De belangrijkste onder-
zoeksthema’s van het Institute for History (Instituut voor
Geschiedenis) zijn het functioneren van de grote imperia van
de antieke wereld, kwesties van identiteit in Europa van 1300
tot 1700, politieke cultuur en nationale identiteit, migratie,
stads geschiedenis, sociale cohesie, en Europese expansie en
glo balisering. Het instituut verenigt ongeveer 75 onderzoekers.
Promoties• PaulBronzwaer:Maastricht en Luik bezet
(prof.dr. J.Th.M. Bank)
• WouterterBruggenHugenholtz:De landrentebelasting
op Java 1812-1920 (prof.dr. J.L. Blussé Van Oud Alblas)
• JoséJoaquinBrunnerRied:Educación superior en
Chile (prof.dr. P. Silva)
• Adriaanin’tGroen:De Wende en Humboldts erfenis: de
utopie voorbij (prof.dr. W. Otterspeer en prof.dr. A. Visser)
• SaskiaHin:The dynamics of life (prof.dr. L. de Ligt)
• HenkKern:Denken over Rusland (prof.dr. M.E.H.N. Mout)
• MinoriKogure:National prestige and economic interest -
Dutch diplomacy towards Japan 1850-1863
(prof.dr. J.L. Blussé Van Oud Alblas)
• JoséLópezUlloa:Entre aromas de incienso y pólvora
(prof.dr. P. Silva)
• ChrisNierstrasz:In the shadow of the company (prof.dr.
J.L. Blussé Van Oud Alblas en prof.dr. F.S. Gaastra)
middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, en de moderne en
hedendaagse periode. Ieder cluster biedt een interdiscipli-
nair kader voor de bestudering van kunst en literatuur en
het cluster voor de nieuwste tijd tevens voor film en nieuwe
media. Binnen het instituut werken zo’n 90 onderzoekers
en 35 Phd-studenten.
Promoties• EliseDiallo:Moi qui vous parle (prof.dr. W.J.J. Schipper-
de Leeuw)
• Adriaanin’tGroen:De Wende en Humboldts erfenis:
de utopie voorbij (prof.dr. W. Otterspeer en
prof.dr. A. Visser)
• ÇimenGünay-Erkol:Cold war masculinities in Turkish
literature: A Survey of March 12 novels (prof.dr. E. van
Alphenenprof.dr.E.J.Zürcher)
• NanaLeigh: Building the image of modern art
(prof.dr. C.J.M. Zijlmans en prof.dr. C.A. van Eck)
• LijntjePronk:The English political broadside ballad
in the second half of the seventeenth century
(prof.dr. R.K. Todd)
• EricRoose:The architectural representation of islam
(ISIM, prof.dr. A.J.J. Mekking en prof.dr. M.M. van
Bruinessen)
• SjengScheijen:Diaghilev, een leven voor de kunst
(prof.dr. J. Schaeken)
• SophieOosterwijk:‘Fro Paris to Inglond’?
(prof.dr. R.H. Bremmer en prof.dr. R.K. Todd)
Geesteswetenschappen 07
teert zich rationaliteit in logica, taal- en wetenschaps t heorie?
En: hoe worden ethiek, politiek en economie bepaald door
op vattingen over rationeel handelen? Het helder stellen van
de vragen is hierbij minstens zo belangrijk als het formuleren
en beargumenteren van mogelijke antwoorden.
Leiden University Centre for LinguisticsHet Leiden University Centre for Linguistics (LUCL) verenigt
al het Leidse taalkundige onderzoek. Het instituut omvat
de studie van vele talen van de wereld in hun complexiteit
en verscheidenheid, en benadert talen vanuit alle mogelijke
invalshoeken: beschrijvend en theoretisch, formeel en
functioneel, historisch en modern. De circa 140 onderzoekers
hebben hun onderzoek geclusterd rond taalbeschrijving,
taalgeschiedenis, taalkundige modellen en verschillende
interdisciplinaire domeinen. Het instituut verzorgt de
internationaal georiënteerde onderzoeksmaster ‘Linguistics:
Structure and variation in the languages of the world’ en
organiseert jaarlijks talrijke conferenties, workshops en
andere wetenschappelijke bijeenkomsten.
Promoties• LuisellaCaon:Authorial or Scribal? (prof.dr. I.M.
Tieken-Boon van Ostade en prof.dr. C.J. Ewen)
• StellaGryllia:On the nature of preverbal focus in Greek
(prof.dr. J.E.C.V. Rooryck en prof.dr. van V.J.J.P. Heuven)
• JohnKing:A grammar of Dhimal (prof.dr. G. van Driem)
• GuusKroonen:Consonant and vowel gradation in the
Proto-Germanic n-stems (prof.dr. A. Lubotsky)
• ElisabethMauder:Pronoun use in Latin-American
Spanish (prof.dr. V.J.J.P. van Heuven en prof.dr.
P. Muysken (RU Nijmegen))
• AartNoordzij:Gelre. Dynastie, land en identiteit in de
late middeleeuwen (prof.dr. W.P. Blockmans)
• HanNijdam: Lichaam, eer en recht in middeleeuws
Friesland (prof.dr. J.A. Mol en prof.dr. J.G.A. Bazelmans
(VU Amsterdam))
• DamianPargas:Weathering different storms: regional
agriculture and slave families in the non-cotton south,
1800-1860 (prof.dr. P.C. Emmer)
• FilipaRibeirodaSilva:The Dutch and the Portuguese
in West Africa: empire building and Atlantic system
(1580-1674) (prof.dr. P.C. Emmer)
• JessicaRoitman: Us and them: inter-cultural trade and
the Sephardim, 1595-1640 (prof.dr. P.C. Emmer)
• SaskiaRoselaar:Public land in the Roman Republic
(prof.dr. L. de Ligt)
• BenSchoenmaker:Burgerzin en soldatengeest
(prof.dr. P.M.H. Groen en prof.dr. H. te Velde)
• AnnettedeWit:Leven, werken en geloven in zeevarende
gemeenschappen (prof.dr. J.R. Bruijn)
Leiden University Institute for PhilosophyHet Leiden University Institute for Philosophy (LUIP, Insti-
tuut voor Wijsbegeerte) beoefent de wijsbegeerte in al haar
facetten, in relatie met alle aan deze universiteit gedoceerde
vakwetenschappen. Een voorname bron van inspiratie is de
geschiedenis van de wijsbegeerte vanaf de oudheid tot de
moderne tijd. Juist in de filosofie wordt steeds op die geschie-
denis teruggegrepen om de vragen van onze tijd te stellen en
te interpreteren. Nationale en internationale samenwerking
zijn daarbij karak teristiek voor het instituut. De ongeveer
vijftien onder zoekers richten zich direct of indirect op de
notie rationaliteit. Zij stellen daarbij vragen als: hoe manifes-
Geesteswetenschappen08
ondergaan in de moderne tijd, bijvoorbeeld ten gevolge van
migratie, de invloed van modernisering en wetenschap, en de
opkomst van niet-institutionele religiositeit.
Promoties• MuftiAli:Muslim opposition to logic and theology in
the light of the works of Jalal al-Din al-Suyuti (911-1505)
(prof.dr. P.S. van Koningsveld)
• ValeriyAlikin:The earliesth history of the christian
gathering (prof.dr. H.J. de Jonge)
• ArendKagchelland:Van dompers en verlichten
(prof.dr. W. Verboom en prof.dr. E.G.E. van der Wall)
Leiden University Institute for Area StudiesHet Leiden University Institute for Area Studies (LIAS, Leids
Instituut voor Regiostudies) is verantwoordelijk voor onder-
zoekers die actief zijn op terreinen met betrekking tot Oost-,
Zuid- en Centraal- en Zuidoost-Azië en het Midden Oosten.
Het instituut omvat een School voor Aziëstudies en een
School voor Midden-Oostenstudies. Typerend voor het on-
derwijs en onderzoek in dit instituut is de multidisciplinaire
benadering die zowel de moderne als de traditionele perio-
den omvat en waarbij de kennis van de brontalen essentieel
is. Het onderzoek van de rond 75 medewerkers (waaronder
20 hoogleraren) verenigt de studie van onder meer de ge-
schiedenis, het recht, de economie, de literatuur, de religie
en de filologie van de genoemde gebieden zowel in de
moderne tijd als in de oudheid.
• TijmenPronk:The Slovene dialect of Egg and Potschach
in the Gailtal, Austria (prof.dr. J. Schaeken en prof.dr.
F.H.H. Kortlandt)
• HilkeReckman:Flat but not shallow: towards flatter
representations in deep semantic parsing for precise
and feasible inferencing (prof.dr. V.J.J.P. van Heuven
en prof.dr. J.H.M. Zwetsloot)
• KarèneSanchez:Politiques, éducation et identités
linguistiques (prof.dr. J.E.V.C. Rooryck)
• ZsófiaTálasi:Het Nederlandse prefix ge- in historisch
perspectief (prof.dr. M.J. van der Wal)
• ElenaTribushinina:Cognitive reference points (prof.dr. A.
Verhagen en prof.dr. Th.A.J.M. Janssen (VU Amsterdam))
• JennekevanderWal:Word order and information
structure in Makhuwa-Enahara (prof.dr. L.L. Cheng en
prof.dr. T.C. Schadeberg)
Leiden University Institute for Religious StudiesDe naam Godsdienstwetenschappen past bij de weten-
schapstheoretische positie van een openbare universiteit:
niet God, maar godsdiensten worden bestudeerd als uitingen
van mense lijke cultuur. Het Leiden University Institute for
Religious Studies (LIRS, Leids Instituut voor Godsdienst-
wetenschappen) rekent in principe alle godsdiensten tot
het eigen domein van expertise, al ligt het zwaartepunt van
de 22 onderzoekers bij de bestudering van christendom,
islam, jodendom en zoroastrianisme, terwijl het instituut
sinds 2007 ook de leerstoel boeddhisme mede mogelijk
heeft gemaakt.
Het onderzoek is georganiseerd in twee programma’s, gericht
op religies in de oudheid en op de veranderingen die ze
Geesteswetenschappen 09
Promoties• ChiaraBrivio:The human being: when philosophy meets
history (prof.dr. C.S. Goto-Jones en prof.dr. R. Kersten
(Australian National University))
• VéroniqueDegroot:Candi, space and landscape: a study
on the distribution, orientationand spatial organization
of central Javanese temple remains (prof.dr. B. Arps)
• ÇimenGünay-Erkol:Cold War masculinities in Turkish
literature: a survey of March 12 novels (prof.dr. E. van
Alphenenprof.dr.E.J.Zürcher)
• İsmail Hakkı Kadı: Natives and interlopers: competi-
tion between Ottoman and Dutch merchants in the
eightteenth century(prof.dr.E.J.Zürcher)
• KatinkavanHeeren:Contemporary Indonesian film:
spirits of Reform and ghosts from the past
(prof.dr. B. Arps)
• SilviaMarijnissen:From transparency to artificiality:
modern Chinese poetry from Taiwan after 1949
(prof.dr. M. van Crevel)
• PınarYelsalıParmaksız:Modernization and gender
regimes: life histories of the wives of Turkish political
leaders (prof.dr.E.J.Zürcher)
• KazuhikoTogo:The inside story of the negotiations
on the northern territories (prof.dr. C.S. Goto-Jones)
• RobbertWoltering:Occidentalisms (prof.dr. A. Bayat)
Geesteswetenschappen 011
Prof.dr. Louis Andriessen, componist en hoogleraar in de
scheppende kunsten, is op 6 juni door de stad Amsterdam
onderscheiden met de zilveren medaille. Andriessen kreeg
de onderscheiding door burgemeester Job Cohen uitgereikt
tijdens het vieren van zijn zevenstigste verjaardag in het Mu-
ziekgebouw aan ‘t IJ. De zilveren medaille wordt toegekend
aan personen die zich buitengewoon verdienstelijk hebben
gemaakt voor de stad Amsterdam en de naam van de stad
naar buiten toe hebben uitgedragen.
Dr. Markus Davidsen, promovendus bij het Instituut voor
Godsdienstwetenschappen, werd winnaar van de 2009
Arenberg-Coimbra Group Prize for Erasmus Students met
zijn project Fictional Religions. The Morphology and Recep-
tion of Invented Religions embedded in Works of Fiction.
Anna Dlabačová kreeg de Rijklof Michaël van Goensprijs
voor haar artikel ‘Drukken en publieksgroepen. Productie
en receptie van gedrukte Middelnederlandse meditatieve
Levens van Jezus (ca. 1479-1540)’, dat werd gepubliceerd in
Ons Geestelijk Erf (jaargang 79). Dlabačováisalsonderzoek-
assistent verbonden aan het VIDI-project Men of Letters.
Medieval Dutch literature and learning van dr. Geert Warnar.
Bijzondere onderscheidingen en prijzen
2
Geesteswetenschappen012
Prof.dr. Reinbert de Leeuw, hoogleraar in de uitvoerende
en scheppende kunsten van de 19e, 20e en 21e eeuw, werd
op 8 september bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaar-
dag benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse
Leeuw.
Laura Meijer ontving voor haar doctoraalscriptie ‘Weten-
schap en religie in het werk van Galenus van Pergamum’
(Griekse en Latijnse taal en cultuur) de aanmoedigingsprijs
op het gebied van de Medische Humaniora. Deze wordt
eens in de twee jaar uitgereikt door de Pieter van Foreest
Stichting.
Sabrina Otterloo kreeg de Roosevelt American History
Award 2008 van het Roosevelt Study Center voor haar
masterscriptie Geschiedenis ‘The War on Walter Lippmann:
How Lyndon B. Johnson Handled His First Among Critics’.
Prof.dr. Hisashi Owada, bijzonder hoogleraar op het gebied
van de betrekkingen tussen Europa en Japan, ontving op
5 juni 2009 een dubbel eredoctoraat van de Rijksuniversiteit
Groningen: een in de internationale betrekkingen, met name
de betrekkingen tussen Japan enerzijds en Nederland en de
Europese Unie anderzijds, en een voor zijn bijdragen aan
het internationale recht.
Prof.dr. Mineke Schipper, hoogleraar interculturele litera-
tuurwetenschap, werd op 12 december benoemd tot Officier
in de Orde van Oranje Nassau. Zij kreeg deze onderscheiding
na afloop van haar afscheidscollege ‘Na ons de zondvloed’.
Prof.dr. W.R. van Gulik, hoogleraar kunstgeschiedenis en
materiële cultuurkunde van Oost-Azië, heeft de Nederland-
Japan Prijs toegekend gekregen. Van Gulik en prof.dr. Toshi-
hisa Nagasaka van de Takushoku Universiteit ontvangen
samen de tweejaarlijkse prijs voor hun grote verdiensten
voor de wetenschappelijke betrekkingen tussen Nederland
en Japan.
Sharon Hagenbeek, student Wijsbegeerte, ontving De Luis
voor Studenten, de prijs voor het beste interview van 2008
geschreven door een student in Nederland. De prijs is een
initiatief van Fontys Hogeschool voor de Journalistiek.
Hagenbeek krijgt de prijs voor een interview met Arnon
Grunberg, gastschrijver aan de Universiteit Leiden in het
academisch jaar 2008-2009, en dr. Eric Schliesser, universitair
docent bij het Instituut voor Wijsbegeerte.
Prof.dr. Vincent van Heuven, hoogleraar experimentele taal-
kunde, in het bijzonder de fonetiek, werd door de Konink-
lijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)
tot lid gekozen in de Afdeling Letterkunde.
Han Lamers, alumnus Griekse en Latijnse taal en cultuur
en promovendus, won de Leidse Universitaire Scriptieprijs
2009. Lamers sloot zijn onderzoeksmaster af met de scriptie
‘A Byzantine Poet in Italian Exile: Politics and Identity
Formation in the Latin Epigrams of Manilio Cabacio Rallo
of Sparta (1447-1523)’.
Geesteswetenschappen 015
Zeven vensters
3
Valeriy Alikin Leiden University Instute for Religious Studies
Lisa Cheng en Thilo Schadeberg Leiden University Centre for Linguistics
Marcel Cobussen Leiden University Academy for Creative and Performing Arts
Thomas Lindblad Leiden University Institute for History
James McAllister Leiden University Institute for Philosophy
Harry Stroomer Leiden University Institute for Area Studies
Peter Verstraten Leiden University Institute for Cultural Disciplines
Valeriy Alexandrovich Alikin (1974, Rusland) voltooide in 1996 een opleiding tot bouwkundig ingenieur en in 1997 de opleiding Engelse taal en cultuur, beide in Kemerovo. Hij studeerde twee keer cum laude af. In de jaren erna volgde hij opleidingen aan theologische faculteiten in Rusland, België, de VS en GrootBrittannië. In 2006 kwam hij naar Leiden om bij het Leiden University Instute for Religious Studies promotieonderzoek te doen op het gebied van vroegchristelijke bijeenkomsten, om na afronding daarvan terug te keren naar zijn geboorteland.
Geesteswetenschappen 017
Van avondmaaltijd naar ochtendmis: de eerste twee eeuwen van het christendomHet christendom is anno 2009 een betrekkelijk oude godsdienst: al bijna 2000 jaar zijn er mensen die hun leven in het teken stellen van Jezus Christus. Vanwege deze eeuwenoude geschiedenis kent het christendom vandaag de dag veel gebruiken en tradities die al zo lang worden toegepast dat de oorsprong ervan onbekend is. Eén van deze gebruiken is het nuttigen van de communiemaaltijd, waarbij men brood en wijn deelt.
De Russische godsdiensthistoricus Valeriy Alikin wilde hier
graag onderzoek naar doen, maar het is in zijn vaderland
niet eenvoudig om op hoog wetenschappelijk niveau op
zoek te gaan naar de oorsprong van het christelijke geloof:
het land van de Volga biedt geen mogelijkheid om te promo-
veren in de theologie. De hoogste in Rusland haalbare graad
in het bestuderen van religie is Master in Bijbelse studies.
Alikin vond een passende oplossing: hij kwam naar Leiden.
Voor veel mensen is het nog steeds vaste prik: op zondag-
ochtend na het ontbijt een uitstapje maken naar de kerk ter
plaatse om de wekelijkse dienst bij te wonen. Dat is niet altijd
zo geweest, betoogt Alikin in zijn proefschrift De vroegste
geschiedenis van de christelijke samenkomst. “Pas in het begin
van de tweede eeuw na Christus begon men deze diensten
’sochtendstehouden.Vóórdietijd,enplaatselijkooknog
lang erna, was de zondagavond het vaste tijdstip om samen
te komen.”
WijnAlikin schetst hoe het er aan toe ging bij de vroegste schare
volgelingen van Jezus Christus: “Zij verzamelden zich
’s avonds voor een maaltijd, bedoeld om hun eenheid als
groep te beleven. Op dat aspect lag de nadruk. Daarnaast
waren de samenkomsten ook een charitatieve en sociale aan-
gelegenheid. De armen kregen een goede maaltijd, er werden
Valeriy AlikinLeiden University Instute for Religious Studies
Geesteswetenschappen018
verhalen verteld en er werd wijn gedronken.” Vaak véél wijn;
Alikin geeft aan dat drankmisbruik van alle tijden is.
“Het was in die dagen gebruikelijk om bij een maaltijd wijn
te drinken. Op de bij een christelijke samenkomst aanwe-
zige gelovigen werd voortdurend het beroep gedaan om
niet teveel te drinken. Er kwamen ruzies en gevechten van.”
Aangezien deze waarschuwing veelal aan dovemansoren was
gericht, werd de zang in christelijke bijeenkomsten een be-
langrijke rol toebedeeld. Alikin: “Zingen bleek namelijk het
ideale middel te zijn om iemands dronkenschap vast te kun-
nen stellen: hoe dieper iemand in het glaasje had gekeken,
hoe slechter de persoon in kwestie zong. Daarnaast hadden
zingende mensen natuurlijk geen tijd om het glas te heffen,
aangezien hun monden ergens anders mee bezig waren.”
Waarschijnlijk al in de eerste eeuw werd ook muzikale
begeleiding geïntroduceerd. Alikin: “Nog niet overal, het
hing er vanaf of de voorganger er zelf interesse in had en
er financieel in kon voorzien. Sommige gemeenschappen
waren erg arm.” Kerkorgels waren nog niet uitgevonden:
“In de praktijk bespeelde men voornamelijk luit en fluit maar
ook allerlei andere instrumenten kwamen in aanmerking.
De voorwaarde was dat een instrument opbeurend klonk.”
Joodse christenenNaast de muziek werd er ook gepreekt. Men putte daarbij
vooral uit nieuw christelijk materiaal; in het allereerste begin
werd er nadrukkelijk niet uit het Oude Testament gepreekt.
Alikin legt uit: “Veel christenen waren verbannen uit de
joodse gemeenschap vanwege hun opvattingen. Ze gaven nu
prioriteit aan ethische thematiek, de betekenis van Jezus en
hun christelijke toekomstverwachting.” Ongeveer vijftig jaar
na het ontstaan van het christendom keerde het gebruik van
de bijbel van Israël terug in de preken, al ging dat stapsgewijs.
Aanvankelijk werden alleen de profeten van het Oude
Testa ment gebruikt, pas veel later, vanaf ongeveer 200, de
Pentateuch: de boeken Genesis tot en met Deuteronomium.
Tussen de jaren 200 en 250 werden de ochtendbijeenkomsten
op zondag steeds belangrijker, ze verdrongen de avondbijeen-
komsten. De zondagochtend bleek namelijk een veel geschik-
ter moment. Dan kostte de samenkomst minder tijd, en
hoefde er ook geen uitgebreide maaltijd georganiseerd te
worden. Dat spaarde geld uit. Bovendien was dit in lijn met
wat andere godsdiensten deden. “Maar”, vertelt Alikin, “de
zondagavondbijeenkomsten bleven nog wel een hele tijd
voortbestaan als liefdadigheidsinitiatief om de armen te
eten te geven.” Tegen 700 na Christus verbood de Kerk deze
charitatieve maaltijd. Hiermee verdween de zondagavond
als moment voor de christelijke bijeenkomst definitief van
het toneel.
Een belangrijke vernieuwende conclusie die Alikin uit zijn
onderzoek kan trekken is dat de oorsprong en gewoontes van
vroegchristelijke bijeenkomsten moeten worden gezocht in
de Hellenistische context waarvan niet-joden en joden deel
uitmaakten. “Veel wetenschappers hebben zich voorname-
lijk verdiept in joodse tradities en aangenomen dat de
christelijke samenkomst een soort doorstart was van joodse
bijeenkomsten.” Alikin betwist dit, en wijst erop dat de rivali-
serende godsdiensten die op dat moment aanhang vonden in
het Romeinse Rijk een zelfde soort samenkomsten kenden.
“Bijeenkomsten in de vorm van avondmaaltijden waarbij
Geesteswetenschappen 019
wijn werd gedronken waren heel gangbaar bij godsdienstige
gemeenschappen in de Grieks-Romeinse wereld.” Alikin be-
strijdt dan ook de suppositie dat de eucharistie, de gewoonte
om tijdens kerkdiensten brood en wijn te delen, teruggaat
op een aanwijzing van Jezus Christus. “Het is het restant
van de zondagavondmaaltijd die zo belangrijk was tijdens
de christelijke bijeenkomst in de eerste eeuw. Zo’n bijeen-
komst werd in die tijd al de eucharistie genoemd.”
Alikin legt uit waarom de samenkomsten juist op zondag
werden houden: “De vroege christenen wilden op de Sab-
bath, op zaterdag dus, aanschuiven bij hun joodse familie-
leden.” Tijdens de verdediging van zijn proefschift op 7 mei
2009 zette hij de stelling krachtig neer: “Christelijke joden
kozen de zondag voor hun gemeenschappelijke maaltijd
omdat dit groepsmaal voor hen het joodse familiemaal op
zaterdag in belang overtrof. Daarom kon het, als ‘overtreffen-
de trap’ het beste zo spoedig mogelijk erna, dus op zondag-
avond, gehouden worden.”
Terug naar RuslandNu Alikin zijn doctorstitel behaald heeft, wil hij weer
terug keren naar Rusland. Is dat dan het einde van de
onderzoeksambitie van de blonde Siberiër? “Zeer zeker niet”,
benadrukt Alikin. Hij wil niet alleen op masterniveau theo-
logie gaan doceren maar hoopt in de toekomst in Rusland
zelf een PhD-programma op te zetten. Bovendien heeft hij
voldoende inspiratie om zijn interessegebied verder te onder-
zoeken. “Ik wil doorgaan met schrijven over christelijke bij-
eenkomsten. Ik zou mijn onderzoek kunnen uitbreiden naar
andere periodieke samenkomsten als de doop, herdenkingen
bij graven van martelaren, of bijeenkomsten van christenen
in gevangenissen. Bovendien is er ook nog de persoonlijke
geloofsbelijdenis. Hoe baden en aten individuele christenen
bijvoorbeeld, en hoe lazen zij de Bijbel?” Gemotiveerd is
hij zeker, want Alikin blijft de eerste eeuw een boeiende tijd
vinden: “Wat je nu nog in christelijke bijeenkomsten ziet,
komt allemaal voort uit de praktijk van de eerste eeuw.”
V.A. Alikin - The Earliest History of the Christian Gathering:
Origin, Development and Content of the Christian Gathering
in the First to Third Centuries (Proefschrift, Universiteit
Leiden 2009).
Pythagoreanen bezingen de zonsopgang, Fedor Andreevich
Bronnikov.
Valeriy Alikin
Lisa Lai-Shen Cheng (1962) is hoogleraar Algemene Taalwetenschap. Na het behalen van de doctorsgraad in Massachusetts in 1991, werkte ze negen jaar bij de University of California, Irvine. In haar onderzoek houdt ze zich vooral bezig met comparatieve syntaxis, met het raakvlak tussen de syntaxis en de semantiek en met dat tussen de syntaxis en de fonologie.
Thilo Schadeberg (1942) is emeritus hoogleraar in de Afrikaanse taalkunde. Zijn bijzondere belangstelling gaat uit naar het Swahili en andere Bantutalen waarvan hij de grammatica analyseert en de historische samenhang reconstrueert. Hij heeft het Nyamwezi (Tanzania) en het Koti (Mozambique) beschreven. Schadeberg is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
De puzzelstukjes van de BantutalenSommige Bantutalen kennen een grote vrijheid in de woordvolgorde in zinnen. Dat kan omdat de betekenis van een zin niet verandert door de volgorde van de woorden te wijzigen: zogenoemde markeringen geven aan welk woord de nadruk moet krijgen. De taalwetenschappers prof.dr. Lisa Cheng en prof.dr. Thilo Schadeberg onderzochten dit aspect van het Bantu, waarvan er in Afrika zo’n vijfhonderd varianten worden gesproken. Ze deden dit samen met de PhDstudenten Jenneke van der Wal en Kristina Riedel, en postdoc Leston Buell. Na vijf jaar onderzoek is het project Word Order and Morphological Marking in Bantu succesvol afgesloten.
“Je kunt onmogelijk alle talen van de wereld beschrijven,
dat is meer dan een lifetime work”, meent Lisa Cheng,
hoogleraar Algemene Taalwetenschap. “Daarom kan een
individuele onderzoeker zich beter richten op toegespitste
vraagstukken, in de hoop een klein onderdeel van de puzzel
op te lossen.”
Emeritus hoogleraar Afrikaanse Taalkunde Thilo Schadeberg
trekt een vergelijking met de archeologie: “Als je één fossiel
van een eikenblad van een miljoen jaar geleden hebt, en je
wilt de eikenboom beschrijven waartoe die heeft behoord,
Leiden University Centre for Linguistics
Lisa Cheng en Thilo Schadeberg
Geesteswetenschappen022
“Maar in het Engels” vervolgt Cheng, “is er wel een duidelijk
verschil tussen bijvoorbeeld ‘John hit Bill’ en ‘Bill hit John’.
Toch is het niet zo dat je bij de omdraaiing van die Duitse zin
precies dezelfde betekenis houdt. Door te kijken naar wat wij
de informatiestructuur noemen, kun je zien op welk woord
de nadruk ligt.”
Wat er met die nadruk bedoeld wordt, legt Schadeberg uit:
“In het Nederlands kun je zeggen dat er een verschil is tussen
de zinnen ‘Ik heb dat gekocht’ en ‘Dat heb ik gekocht’. Omdat
je het woord ‘dat’ naar voren haalt, leg je nadruk op dat wat
je gekocht hebt. Maar als je de nadruk wilt leggen op het feit
datjeietsgekóchthebt,benjeinhetNederlandsafhankelijk
van de nadruk die je met je stem gebruikt.”
dan kom je niet ver. Maar hoe meer eikenbladeren je verza-
melt, des te beter je in staat bent de eikenboom te beschrij-
ven. Zo is het ook met de Bantu-talen in Afrika. Het Bantu
is een taalfamilie van meer dan vijfhonderd talen, en daarom
heb je ontzettend veel variatie in de talen onderling. Het aan-
trekkelijke aan onderzoeken als het onze, is dat er nog zoveel
te ontdekken valt.”
InformatiestructuurCheng en Schadeberg vatten het onderzoek over de woord-
volgorde en morfologische markering in het Bantu in een
paar zinnen samen: “We hebben ons hierbij gericht op de
nadruk die je binnen een zin op bepaalde woorden kunt
leggen”, legt Cheng uit. Schadeberg geeft een voorbeeld:
“In het Duits kun je zeggen: ‘Der Hund beisst den Kater.’
Maar je kunt ook zeggen: ‘Den Kater beisst der Hund’ en
dat betekent in principe hetzelfde. Dat kun je zien aan de
naamvallen. Omdat er sprake is van een specifieke marke-
ring, is de woordvolgorde om te draaien.” Vrouwen op Ilha de Moçambique. Jenneke van der Wal
onderzocht hier het Makhuwa-Enahara.
Geesteswetenschappen 023
“Wij zijn de eersten in Leiden die deze twee vakgebieden
combineren”, zegt Cheng.
Schadeberg en Cheng vertellen hoe zich tussen de twee
vakgebieden een lange tijd geleden een scheiding voltrok in
heel academisch Europa. En hoe ze sindsdien uiterst geschei-
den werden gehouden. “Het theoretische gedeelte werd het
westerse deel genoemd, en het beschrijvende deel noemde
men het niet-westerse deel”, vertelt Cheng. “Voor mij was
dat natuurlijk altijd al vreemd. Ik ben Chinees en houdt me
ook veel bezig met de Chinese taalkunde. Die is natuurlijk
niet-westers. Maar omdat ik een theoretica ben, valt mijn
onderzoek niettemin onder het westerse gedeelte. Het onder-
scheid klopt dus niet eens.” Schadeberg knikt: “Die scheiding
is een rare zaak die zich meer heeft afgespeeld in de hoofden
van de academici dan in de praktijk. Er werd de laatste jaren
al over nagedacht om de twee disciplines samen te voegen,
omdat dat vruchtbaar kan zijn voor beide. Ons onderzoek is
een voorbeeld van zo’n overlapping, en je ziet dat het invloed
heeft op het profiel van de faculteit.”
“We hebben inmiddels samen college gegeven over de struc-
tuur van de Bantu-talen”, vervolgt Cheng, “en dat is natuur-
lijk goed nieuws. En in het PhD-programma wordt inmid-
dels gezamenlijk materiaal aangeboden.” Voorts bestaat er
een researchmaster waarin beide tradities samengaan. “Ik zie
heel graag dingen bij elkaar komen”, zegt Schadeberg. “Zoiets
leidt tot een intellectuele uitdaging. Maar het belangrijkste
is dat het gewoon leuk onderzoek is. In één uur veldwerk zit
acht uur voorbereiding en uitwerking. Daarin kun je je als
onderzoeker echt verliezen.”
“In het Duits is die afhankelijkheid minder vanwege de
naamvallen”, valt Cheng hem bij. “En in sommige Bantu-
talen is er nog meer vrijheid mogelijk op het gebied van
woordvolgorde omdat er strenge regels zijn wat betreft de
markering. Dat was ons uitgangspunt bij het onderzoek.”
Om dit te onderzoeken zijn de twee PhD-studenten en de
postdoc naar Afrika gegaan om drie Bantu-talen onder de
loeptenemen.HetMakhuwadatinMozambiquegesproken
wordt, het Sambaa in Tanzania en het Zulu in Zuid-Afrika.
Dat het onderzoek succesvol is afgerond blijkt uit het feit dat
de twee PhD-studenten dit jaar promoveren en Cheng en
Schadeberg samen een synthetisch boek hebben geschreven,
dat de onderzoeksresultaten naast elkaar zet.
Het samenvoegen van traditiesHet onderzoek klinkt heel technisch en is waarschijnlijk
vooral interessant voor collega-wetenschappers. “Het zal
inderdaad niet meevallen om een groter publiek met de
vraagstelling te boeien, of het van de relevantie te overtui-
gen” geeft Schadeberg onmiddellijk toe. Maar dit onderzoek
is heel belangrijk gebleken voor het taalwetenschappelijk on-
derzoek in brede zin. “Thilo en ik hebben een heel verschil-
lende achtergrond”, zegt Cheng. “Ik ben een theoretica. Voor
mij fungeren talen als een soort instrument waarmee je je
theorie opbouwt.” “En ik”, vult Schadeberg aan, “ben een be-
schrijvende en vergelijkende taalkundige, ook op historisch
gebied. Dus waar Lisa zich voornamelijk bezig houdt met het
fenomeen ‘taal’ op een vrij abstract vlak, ben ik meer geïn-
teresseerd in de ontwikkeling van een aantal specifieke talen
en gebieden, in de historische en maatschappelijke context.”
Lisa Cheng en Thilo Schadeberg
Marcel Cobussen is filosoof, musicoloog en jazzpianist. In 2002 promoveerde hij op Deconstruction in Music, het eerste proefschrift in Nederland dat als een website werd gepresenteerd (zie www.cobussen.com). Als hij niet schrijft over muziek en filosofie, doceert hij auditieve cultuur en muziekfilosofie aan de Universiteit Leiden en het Orpheus Instituut in Gent. Een van zijn belangrijkste doelen is te laten zien dat muziek kan bijdragen aan de vorming van de maatschappij.
Geesteswetenschappen 025
De ervaring van het onbestemde“Muziek kan de toegang zijn naar een nieuwe inhoud van het begrip spiritualiteit”, zegt Marcel Cobussen. In zijn boek Thresholds: Rethinking Spirituality Through Music toont Cobussen aan de hand van de muziek van onder anderen John Coltrane, Arvo Pärt en The Eagles aan dat élke muzieksoort tot een spirituele ervaring kan leiden.
Geen boekhandel of er is wel een stevige afdeling Spirituali-
teit te vinden. Door middel van posters, andere vormen van
reclame en zelfs manifestaties worden keer op keer nieuwe
werken gepresenteerd die inspelen op een groeiende behoefte
aan zingeving, inspiratie en levenskunst. Thresholds: Rethin-
king Spirituality Through Music laat in deze van entertain-
ment doordrongen markt een nieuw geluid horen. Cobussen:
“Spiritua liteit wordt teveel aan transcedentie gekoppeld.
Het begrip is in de hoek van de New Age terechtgekomen
en heeft daarmee een inhoud gekregen waarop af te
dingen valt.”
Volgens Cobussen moet de betekenis van de door Nietzsche
afgekondigde dood van God worden gezocht in de gedachte
dat er niet één transcendentale kracht is die ons bestaan
in deze wereld reguleert. “De gedachte dat de wereld en de
betekenis van dingen te herleiden zijn tot één oorsprong is
in de westerse filosofie, en nu ook wijder verspreid, een
onmogelijkheid geworden. Het is niet zo dat alles start
vanuit een kracht die zich aan gene zijde van het leven
bevindt, of je die nou ‘God’, ‘Waarheid’ of ‘het Al’ noemt.”
Toch wordt in de meeste literatuur over spiritualiteit wel
aan zo’n bovennatuurlijk beginpunt vastgehouden.
Daarom is het volgens Cobussen noodzakelijk opnieuw
na te denken over de betekenis van het begrip spiritualiteit.
Marcel Cobussen
Leiden University Academy for Creative and Performing Arts
Geesteswetenschappen026
bestaan. Ze zoeken iets waarbij ze zich al dan niet tijdelijk
thuis voelen.” Het spirituele is voor Cobussen echter niet het
antwoord op die onzekerheden. Het spirituele is voor hem
juist dat wat niet te plaatsen is, dat waarop je geen grip kunt
krijgen. “Het spirituele is het afgrondelijke, het beangstigende.
Iets wat je normaal gesproken probeert weg te stoppen
of te vermijden.”
De ervaring van het onbestemde, van iets dat voorbij gaat
aan wat we onder woorden kunnen brengen, kennen we
volgens Cobussen allemaal. “Elke dag zijn er wel momenten
waarop je ervaart dat er iets gebeurt - iets interessants, fijns
of juist iets gruwelijks - wat je niet precies onder woorden
kunt brengen. De hele constellatie - hoe je je lichamelijk
en geestelijk voelt, hoe de omgeving zich gedraagt, de plek
waar je je bevindt - leidt soms tot een ervaring die je lang
bijblijft.” Iets dergelijks kan volgens Cobussen ook door
muziek geëvoceerd worden. “Ik denk dat muziek toegang
kan geven tot wat voorbijgaat aan onze rationele vermogens
en denkkaders.”
LoslatenAls jazzpianist kent Cobussen de ervaring van het spirituele
als het onbestemde en onbeheersbare door muziek niet al-
leen als luisteraar maar ook als uitvoerend musicus. In deze
laatste hoedanigheid heeft hij veel ervaring met improvisatie.
“Er zijn zoveel factoren en actoren aan het werk tijdens een
improvisatie dat je geen grip hebt op wat er gebeurt. Het is
een laten gaan, een laten gebeuren. Het kan zijn dat loslaten
voor veel mensen een angstige ervaring is. Je probeert zoveel
mogelijk grip te houden op je muziek, maar bij geïmprovi-
seerde muziek wordt bijna bewust gezocht naar het moment
Als fervent bezoeker van festivals en concerten werd Cobus-
sen regelmatig geconfronteerd met muziek die onder de noe-
mer ‘spiritueel’ zou vallen. “Op het moment dat je een groep
componisten onder die noemer schaart, wil dat zeggen dat
andere componisten en andere muziek daar niet toe zouden
behoren. Muziek zou dus bepaalde eigenschappen hebben
die haar spiritueel maakt en andere muziek zou daarvan
uitgesloten zijn.” Cobussen zette daar vraagtekens bij. Daar-
meekwamookdevraagopofhetüberhauptwelmogelijkis
het spirituele te classificeren of te begrenzen. “De vraag wat
spiritualiteit is, is problematisch. Die veronderstelt dat je tot
identificatie komt, tot afgrenzing: dit hoort er wel bij en dat
niet. Maar precies dat afgrenzen, een eenduidige betekenis
willen toekennen aan iets, het insluiten en uitsluiten, is het
probleem.”
Het beangstigendeOnder invloed van Michel de Certeau en Mark Taylor en
door bespreking van het denken van onder anderen Heideg-
ger, Derrida en Lyotard ontwikkelt Cobussen in zijn boek
de gedachte dat het spirituele datgene is wat zich steeds aan
begrenzing onttrekt. “Er bevindt zich een dubbele beweging
in mijn denken. Allereerst bekritiseer ik de mogelijkheid dat
je op basis van definities kunt komen tot het begrijpen van
spiritualiteit. Tegelijkertijd zet ik de betekenis van spirituali-
teit in tegen die mogelijkheid. Wat ik betoog, is dat spirituali-
teit te allen tijde ontsnapt aan identificatie.”
Spiritualiteit heeft voor Cobussen dus niet per se iets te
maken met geluk, blijheid en liefde zoals dat in de wereld
van de New Age wel het geval is. Hij herkent dat mensen op
zoek zijn naar zekerheden. “Dat betekent dat die zekerheden
er niet meer zijn. Mensen leiden als het ware een nomadisch
Geesteswetenschappen 027
John Coltrane heeft in 1971, vier jaar na zijn overlijden,
van The Saint John Coltrane African Orthodox Church
de heiligenstatus gekregen.
waarop je de controle verliest. Dat is ook wat een geïmpro-
viseerd concert geslaagd maakt, dat ongrijpbare moment
waarop je ‘weet’ dat er iets gebeurt. Je voelt dat en ook het
publiek voelt dat.”
In zijn boek toont Cobussen door uitgebreide bespreking van
de muziek van onder anderen John Coltrane, Arvo Pärt en
The Eagles aan dat geen enkele muziek uitgesloten is van de
mogelijkheid een spirituele ervaring te geven. “De ervaring
van het onbekende of onbestemde kan via heel veel verschil-
lende soorten muziek verlopen. Ik heb in mijn boek bewust
geput uit klassieke muziek, pop, jazz en wereldmuziek om
aan te geven dat de beleving van het spirituele zich niet
exclusief laat beperken tot bepaalde soorten muziek.”
Cobussen wil bovenal iets duidelijk maken over de relatie
tussen muziek en luisteraar. Zo wil hij mensen een nieuwe
toegang geven tot muziek. “Ik hoop dat dit boek er op de
een of andere manier voor kan zorgen dat mensen andere
muziekgaanluisterenenmuziekándersgaanbeluisteren.
Dat is natuurlijk niet de enige inzet, maar ik vind het belang-
rijk. Door in mijn boek verschillende soorten muziek naast
elkaar te plaatsen waartussen geen onmiddellijk verband
bestaat, kan het zijn dat mensen kennis maken met muziek
waarvan ze anders geen kennis hadden genomen.”
Marcel Cobussen - Thresholds: Rethinking Spirituality
Through Music (Ashgate, 2008)
Marcel Cobussen
Thomas Lindblad (1949) werd geboren in Zweden en studeerde politicologie en internationale betrekkingen in de Verenigde Staten en economie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1975 is hij verbonden aan de Universiteit Leiden. Hij is universitair hoofddocent bij de opleiding Geschiedenis en de opleiding Talen en culturen van Indonesië. Zijn onderzoek richt zich op de moderne economische geschiedenis van Zuidoost Azië, in het bijzonder Indonesië.
Geesteswetenschappen 029
Indonesianisasi: van een Indische naar een Indonesische economie“Ooit”, vertelt economisch historicus dr. Thomas Lindblad, “was ik gespecialiseerd in de Gouden Eeuw en de handel op de Oostzee tussen Nederland en Zweden. Een interessant onderwerp, maar ik miste een link met kwesties die in de huidige samenleving spelen.” Lindblad verlegde vanaf het midden van de jaren tachtig zijn blikveld enkele duizenden kilometers oostwaarts en houdt zich sindsdien voornamelijk bezig met de geschiedenis van Indonesië. Zijn onderzoek naar de economische dekolonisatie van NederlandsIndië staat in het midden van een actueel debat.
In 1949 erkende Nederland de onafhankelijkheid van het
voormalige Nederlands-Indië. Voor alle betrokkenen was
de vestiging van een onafhankelijke Indonesische staat een
ingrijpende gebeurtenis. Daar is Lindblad zich van bewust
sinds hij zich met de geschiedenis van Indonesië bezighoudt.
“Met name in de Indische gemeenschap in Nederland leefde
het gevoel dat zij in het dekolonisatieproces achtergesteld
waren. De vraag was hoe dat gevoel tegemoet te treden.”
Het Nederlandse kabinet besloot verschillende groepen
betrokkenen een eenmalige uitkering te geven en stelde zich
daarnaast ten doel de kennis over dit hoofdstuk uit de va-
derlandse geschiedenis in de samenleving te vergroten door
middel van gedegen wetenschappelijk onderzoek. De uit-
voering van deze besluiten duurt tot op de dag van vandaag.
In 2001 gaf het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumen-
tatie (NIOD) opdracht voor een groots opgezet onderzoeks-
project getiteld ‘Van Indië naar Indonesië - de herschikking
van de Indonesische samenleving’.
Thomas LindbladLeiden University Institute for History
Geesteswetenschappen030
blijven of in Indonesische handen zouden komen. In eerste
instantie werd een antwoord in het midden gelaten.
De bedrijven konden gewoon werkzaam blijven.
Lindblad legt uit. “Bij de onderhandelingen in de aanloop
van de soevereiniteitsoverdracht was de positie van het Neder-
landse bedrijfsleven een belangrijk vraagstuk. In een vrij vage
toezegging beloofden de Nederlanders dat zij zich ervoor
zouden inzetten dat meer Indonesiërs in leidinggevende
posities zouden worden aangenomen, en dat de bedrijven
zo langzaamaan in bezit van Indonesiërs zouden kunnen
komen. Van een onmiddellijke overname door Indonesische
partijen of zelfs nationalisatie was geen sprake. Deze geleide-
lijke overgang van Nederlands naar Indonesisch eigendom
staat in de geschiedschrijving bekend als Indonesianisasi.”
Het NIOD vroeg enkele wetenschappers verschillende kwesties rond de dekolonisatie van Indonesië te belichten.
De publicaties die hieruit zouden voortvloeien waren uit-
drukkelijk bedoeld voor een breed publiek. Lindblad kreeg
het verzoek of hij de economische aspecten van de dekoloni-
satie wilde uitdiepen. Een omvangrijk onderwerp, dat niet
eerder volledig in kaart was gebracht. “Uiteindelijk heb ik
met mijn assistent Jasper van de Kerkhof drie jaar lang onder-
zoek gedaan in archieven in Nederland en Indonesië. En kon
ik een half jaar als gastonderzoeker doorbrengen aan de
Australian National University in Canberra. Ik kwam daar
aan met een grote stapel aantekeningen en een harde schijf
vol informatie.” In Australië had Lindblad slechts één doel:
schrijven aan het boek dat in 2008 verscheen onder de titel
Bridges to new business. The economic decolonization of
Indonesia.
Vage toezegging“De economische dekolonisatie is vooral interessant omdat
deze niet hetzelfde is verlopen als de politieke dekolonisatie”,
vertelt Lindblad. “Het economische proces was pas ver in
de jaren vijftig voltooid en verliep zeker niet zonder strub-
belingen.”
Van oudsher fungeerde Nederlands-Indië voor Nederland
als een wingewest. De koloniale aanwezigheid hing voor
een belangrijk deel samen met de opbrengsten van Indische
producten. Het koloniale bestuur liet de exploitatie over aan
Nederlandse bedrijven. Het geld dat werd verdiend sluisden
zij door naar Nederland. Toen de soevereiniteit van het land
op 27 december 1949 aan Indonesië werd overgedragen, was
de grote vraag of de bedrijven Nederlands eigendom zouden
President Soekarno en Haji Agus Salim begin 1949. Salim,
voortrekker in de Indonesische nationalistische beweging,
voorspelde toen dat de economische dekolonisatie van
Indonesië nog helemaal moest beginnen.
Geesteswetenschappen 031
Het deed de reputatie van het Nederlandse bedrijfsleven geen
goed. Nadat Indonesië in 1956 met Nederland in conflict was
geraakt over Nieuw-Guinea, deed de Indonesische regering
eenzijdig afstand van de afspraken rond de soevereiniteits-
verklaring van 1949. President Soekarno verklaarde ver-
volgens dat Indonesië vanaf nu het recht had bedrijven
Indonesisch te maken zonder daarvoor een gepaste ver-
goeding te betalen. Vanaf december 1957 kwam dit proces
in een stroomversnelling en namen radicale Indonesische
vakbonden honderden bedrijven over. In een half jaar tijd
repatrieerden 33.000 Nederlanders die na de onafhankelijk-
heid nog in Indonesië werkten.
Hun stijfkoppigheid heeft de Nederlandse bedrijven uitein-
delijk de das om gedaan, denkt Lindblad. “De Nederlandse
bedrijfsleiders waren zozeer overtuigd van hun onmisbaar-
heid dat zij veel signalen uit de Indonesische maatschappij
niet hebben opgepikt. Veel uitwijkmogelijkheden had de Ne-
derlandse bedrijvigheid overigens niet. De meeste pogingen
om bedrijven elders in de wereld te vestigen, mislukten.”
“Er was nauwelijks verzet”, zegt Lindblad. “Het Nederlandse
bedrijfsleven was als representant van het koloniale verleden
zondebok geworden. De weinig coöperatieve houding ten
aanzien van de in het vooruitzicht gestelde Indonesianisasi
versterkte dat. De Indonesiërs vonden dat zij in hun recht
stonden.”
Thomas J. Lindblad, Bridges to New Business. The Economic
Decolonization of Indonesia (KITLV 2009)
Aanvankelijk deed de Indonesische overheid pogingen om
via het opkopen van aandelen van Nederlandse bedrijven
grip te krijgen op het economisch leven van de jonge staat.
Dat gebeurde rechtsgeldig en tegen een goede prijs. “In 1951
werd bijvoorbeeld de centrale bank overgenomen, die kort
daarna door Indonesië omgedoopt werd tot Bank Indonesia,
en een aantal jaar later de nationale luchtvaartmaatschappij
Garuda, een product van samenwerking tussen de KLM en
de Indonesische regering. De regering kocht de KLM uit
om de luchtvaartmaatschappij vervolgens weer in te huren
voor technische diensten en het opleiden van Indonesische
piloten. Die waren er nog niet.”
StijfkoppigheidUit de archieven die Lindblad bestudeerde, komt naar voren
dat die beoogde Indonesianisasi behoorlijk moeizaam verliep.
“Niet vreemd”, zegt hij. “In slechts enkele gevallen werd actief
naar Indonesianisasi gestreefd, zoals bij Koninklijke Shell,
dat speciale opleidingen voor Indonesische stafmedewerkers
startte. Shell had daar het benodigde kapitaal voor. Binnen
de meeste bedrijven bleef het aandeel Nederlanders in de
top echter even sterk als het altijd was geweest. Er waren
weinig goed opgeleide Indonesiërs die gekwalificeerd genoeg
waren om de hoge posities te vervullen. De meeste bedrijven
voelden zich niet geroepen zelf opleidingen te verzorgen.
Bedrijven die zich er wel mee bezig hielden, deden voorna-
melijk aan window-dressing. Ze creëerden speciaal nieuwe
functies op hoger niveau. Bovendien lieten de bedrijven hun
winsten nog steeds naar Nederland afvloeien in plaats van
geld binnen Indonesië te investeren.”
Thomas Lindblad
James McAllister is geboren in Italië. Hij studeerde natuurwetenschap en wijsbegeerte aan de universiteiten van Cambridge en Toronto. Sinds 2004 is hij universitair hoofddocent aan het Instituut voor Wijsbegeerte. Zijn onderzoeksgebied is de wetenschapsfilosofie. McAllister is de auteur van Beauty and Revolution in Science (Cornell University Press, 1996), een boek over de rol van esthetische factoren bij de keuze van wetenschappelijke theorieën. Daarnaast is hij redacteur van het tijdschrift International Studies in the Philosophy of Science.
Geesteswetenschappen 033
‘ De wereld is radically polymorphous’Als wetenschapsfilosoof heeft dr. James McAllister talloze publicaties op zijn naam staan en vele subsidies verworven. McAllister ontdekte recent dat wetenschappers en wetenschapsfilosofen niet op de juiste manier naar empirische gegevens kijken. “Álle mogelijke patronen in empirische data hangen samen met structuren in de werkelijkheid.”
Bij James McAllister is niets zwart of wit. Hij kan zich verdie-
pen in verschillende filosofische onderwerpen en projecten
tegelijk. Zo is hij geïnteresseerd in processen waarbij de
dynamiek van wetenschap in de tijd centraal staat, maar ook
in structuren. Hij is niet alleen geïnteresseerd in metafysica,
maar ook in de praktijk van empirische wetenschap. “Volgens
veel mensen gaan die twee dingen moeilijk samen. Omdat
metafysica buiten het bereik van empirische methoden zou
liggen, zou empirische wetenschap niets over de metafysica te
zeggen hebben, en andersom zouden metafysische stellingen
ontoetsbaar zijn. Ik probeer deze kloof te overbruggen.”
Het is opvallend dat de manier waarop McAllister tegen
wetenschap aankijkt, ook terug te vinden is in zijn onder-
zoek. “We worden meestal opgeleid tot monodisciplinair
wetenschapper. Toch kun je op verschillende schalen struc-
turen zien zonder dat deze elkaar uitsluiten. Als ik met mijn
vingers over de tafel ga, voelt die effen én ruw, maar toch
vooral effen. Als ik door een microscoop naar de tafel kijk,
zal ik hem eerder ruw dan effen vinden.”
James McAllister
Leiden University Institute for Philosophy
Geesteswetenschappen034
in zijn onderzoek zien dat een aantal van de criteria aan de
hand waarvan men fysisch significante patronen van overige
patronen probeert te onderscheiden, de plank misslaan.
Eén van deze criteria is de hoeveelheid ruis, het verschil
tussen het patroon en de gegevens uit de dataset. “Je kunt als
wetenschapper een grens stellen aan de hoeveelheid ruis in
je onderzoek, bijvoorbeeld een grens van tien procent. Maar
er ontbreekt een argument om te concluderen dat patronen
die aan deze vereiste voldoen, een grotere claim op realiteit
hebben dan andere patronen. De grens van tien procent
is subjectief en het zou ons verbazen als de keuze voor dit
getal met metafysische categorieën zou overeenkomen.”
In de dataset met temperatuurmetingen van de atmosfeer
vertoont het patroon met een periode van 21.000 jaar meer
ruis ten opzichte van de gegevens dan het dag/nachtpatroon.
Toch hangen beide patronen samen met fenomenen in de
werkelijkheid.
In zijn onderzoek weerlegt McAllister niet alleen veelge-
bruikte criteria voor fysische significantie, hij beweert ook
dat het onmogelijk is om een criterium te vinden op basis
waarvan je fysisch significante patronen van niet-fysisch
significante patronen kunt onderscheiden. “Dat betekent
dat alle mogelijke patronen in empirische data samenhangen
met structuren in de werkelijkheid.”
Verregaande implicatiesHet is moeilijk de implicaties van deze ontdekking te over-
zien. Omdat verschillende patronen volgens McAllister niet
door dezelfde variatie veroorzaakt kunnen worden, bevat de
wereld naar zijn idee alle mogelijke structuren. McAllister
FocusEn dat is één van de lijnen van zijn onderzoek in een noten-
dop: alles hangt af van je focus. Als wetenschappers aan de
slag gaan met een dataset (een verzameling van empirische
gegevens), zoeken ze naar het meest geschikte datamodel om
de gegevens mee te analyseren. Volgens McAllister houden
ze hierbij vaak onvoldoende rekening met het feit dat er
meerdere modellen toepasbaar zijn, waarbij het ene niet
per se beter hoeft te zijn dan het andere.
Als voorbeeld noemt McAllister een dataset met tempera-
tuurmetingen in de atmosfeer. Er zijn verschillende patronen
te ontdekken in deze gegevens. Allereerst zijn er cyclische
patronen die samenhangen met de rotatie van de aarde
rond haar as (een dag); de rotatie van de aarde rond de zon
(een jaar); maar bijvoorbeeld ook cycli met een periode van
ongeveer 21.000 jaar die samenhangen met de kanteling van
de as van de aarde. Ten tweede zijn er patronen die samen-
hangen met individuele weersystemen en die enkele dagen
of weken duren, en minder veelvoorkomende patronen die
elke vier tot tien jaar terugkomen. Het verschijnsel El Niño is
hiervan een voorbeeld. En ten slotte zijn er nog niet-cyclische
patronen, zoals het broeikaseffect. “Eén model kiezen dat
slechts één van deze patronen beschrijft, mag natuurlijk”,
stelt Mc Allister. “Je mag als wetenschapper dan niet geïnte-
resseerd zijn in bepaalde andere patronen maar dat wil niet
zeggen dat ze dan ook niet bestaan.”
McAllister gaat nog een stapje verder. “Wetenschappers
kijken naar hun dataset en gaan er vanuit dat slechts één pa-
troon correspondeert met een fenomeen in de werkelijkheid.
Maar deze aanname is nergens op gebaseerd.” McAllister laat
Geesteswetenschappen 035
noemt de wereld dan ook radically polymorphous. Dit idee
is niet alleen baanbrekend binnen de wetenschapsfilosofie,
maar lijkt in eerste instantie ook in te gaan tegen de manier
waarop wij de wereld zien.
Toch denkt McAllister dat zijn tegenstanders niets tegen zijn
argumenten in kunnen brengen. “De ruimte die ik voor hen
beschikbaar laat, is beperkt,” legt hij uit. Hij geeft toe dat hij
teleurgesteld zou zijn als iemand met een overtuigend tegen-
argument zou komen. “Ik zou het erg verrassend vinden als
iemand iets fundamenteels tegen mijn idee zou weten in te
brengen. Maar mocht dat gebeuren, dan hoop ik nog steeds
een substantiële bijdrage aan de discussie geleverd te hebben.”
Volgens McAllister is zijn onderzoek geen aanval op de
wetenschap. Wel hoopt hij dat wetenschappers gaan naden-
ken over hun aannames en zich de vraag stellen waar die
op gebaseerd zijn. Daarnaast wil hij af van heilige huisjes als
uniciteit, het onderscheid tussen signaal en ruis en begrippen
als ‘meetfout’. “Vaak bleek ruis in het ene onderzoek in het
andere onderzoek te duiden op een patroon. Niet elk gegeven
is interessant voor elk onderzoek, maar elk gegeven is wel
interessant voor de werkelijkheid.”
Aanvankelijk studeerde McAllister natuurwetenschap. Maar
tijdens die studie kwam hij erachter dat de vragen waarvoor
hij belangstelling had, niet gesteld, laat staan beantwoord
werden. Binnen de wetenschapsfilosofie, waar men nadenkt
over de grondslagen en methodologie van de wetenschap,
voelde hij zich wel meteen thuis. “Mijn interesse voor de
wetenschap en de werkelijkheid is hetzelfde gebleven,
alleen is de discipline van waaruit ik werk een andere.”
Afbeelding van temperatuursschommelingen in de kosmische
achtergrondstraling op verschillende schalen, gemaakt door de
COBE-satelliet (bron: NASA). Cosmologen analyseren gegevens
van de satelliet in termen van patronen met verschillende golf-
lengtes. Elk patroon geeft andere cosmologische processen weer.
James McAllister
Harry Stroomer (1946) heeft altijd een passie gehad voor vreemde talen. Als taalwetenschapper heeft hij een uitgebreide expertise in Arabische en AfroAziatische talen, in het bijzonder in Berberse en ZuidSemitische talen. Stroomer heeft ruime ervaring met veldwerk en maakt sinds de jaren tachtig studenten enthousiast voor Berberstudies in Leiden. Momenteel redigeert hij een reeks publicaties over de Berberse talen en dialecten. Daarnaast schrijft Stroomer een woordenboek TachelhiytBerber.
Bladzijde 2385 van het TachelhiytwoordenboekHet TachelhiytBerber wordt door acht tot tien miljoen mensen gesproken, maar onder de Marokkanen heeft het een lagere status dan het Modern Standaard Arabisch. Voor arabist en taalwetenschapper prof.dr. Harry Stroomer is status geen reden om een taal te verwaarlozen. Hij wil de kennis over de Berberse spreektalen vergroten en schrijft een imposant woordenboek van een paar duizend pagina’s.
“Weet je wat medina in het Arabisch betekent?” Stad, toch?
“Ja, en in het Tachelhiyt is het lmdint. Weet je toevallig ook wat
sunna betekent?” Dat zijn toch de uitspraken van de profeet
Mohammed? “Dat zijn richtlijnen van de orthodoxe islam. In
het Tachelhiyt heet dat ssunt. Lmdint en ssunt zijn twee voor-
beelden van uit het Arabisch afkomstige woorden in hun aan
het Berber aangepaste vorm.” Harry Stroomer lacht beschei-
den terwijl hij met zijn lange gestalte boven de boekenstapels
op zijn bureau uittorent. Het grote whiteboard waarop hij de
Harry StroomerLeiden University Institute for Area Studies
woorden schrijft hangt prominent in zijn werkkamer, als
een soort enorm notitieblok dat nooit kwijt kan raken.
Harry Stroomer omschrijft zichzelf als een ‘praktisch denk-
mens’, en hij heeft een passie voor taalkunde. Toen hij 44 jaar
geleden begon als arabist was hij snel geïnteresseerd in de
diversiteit van de gesproken talen van de Arabische wereld.
Toch worden ze vaak dialecten genoemd, waarmee de lagere
status van de gesproken talen ten opzichte van het geschre-
ven Modern Standaard Arabisch duidelijk wordt. Stroomer:
“Het gaat mij om de praktijk van taal in het Midden-Oosten,
niet om de literaire norm. Arabisten zeggen tegen mij dat
er in het Berbers geen geschreven bronnen zijn, maar dat
kunnen ze toch niet weten? Ze hebben het zelf nooit onder-
zocht. En alleen het geschreven woord mee laten tellen is
een elitaire kijk op taal.”
Geesteswetenschappen038
Stroomer zelf heeft met zijn studie niet als doel de Tachel-
hiyt-Berbers te steunen. “Ik verzamel veel gegevens – en
helaas te weinig mensen met mij. Maar ik ben een echte
arabist en taalwetenschapper, geen historicus.” Hij houdt
zich dan ook niet bezig met de sociaal-politieke problema-
tiek en de marginalisering van het Berber door Arabisch-
talige overheden. Stroomer registreert vooral, waarmee hij
meer gericht is op data dan op de vorming van theorieën.
Een Marokkaanse minderheidstaal bestuderen lijkt voor
Nederland misschien ver weg, maar in Nederland wonen
een kwart miljoen Marokkanen met een Riffijns-Berberse
achtergrond. Het Tachelhiyt-Berber wordt hier door zo’n
50.000 mensen gesproken, in Marokko is het precies anders-
om. Daar is het Tachelhiyt-Berber de grootste taal, terwijl
het Riffijns juist het kleinst is. Na het Turks is het Berbers de
grootste allochtonentaal in Nederland. Stroomers voorgan-
ger, de beschrijvend taalkundige professor Drewes, reageerde
onmiddellijk op de komst van Berberse gastarbeiders in de
jaren zestig en deed ‘veldwerk’ in flats in Utrecht waar hij
gegevens over het Rif-Berber noteerde. In antwoord op de
In alle Arabische landen zijn er grotere en kleinere minder-
heden van wie de taal door de naburige Arabische spreek-
talen worden beïnvloed. Sinds de oorlog tegen Saddam
Hoessein weten de Nederlanders via de kaarten in de krant
heel goed dat er in Irak niet alleen Arabisch-taligen wonen
maar ook Koerden en sprekers van het Modern Aramees.
Deze talen wonen dus samen met het gesproken Arabisch
van Irak. “Hetzelfde geldt voor alle zogenaamde ‘Arabische’
landen van Noord-Afrika”, stelt Stroomer. “Mauretanië,
Marokko, Algerije, Tunesië. Al deze landen hebben grotere
of kleinere ‘Berberpockets’, gebieden waar de bevolking een
Berberse taal spreekt”.
Scratch a MoroccanVóórdekomstvandeArabierenwasheelNoord-Afrika
geheel Berbertalig, rond 1900 in Marokko nog steeds onge-
veer tachtig procent van de bevolking. Vooral in grote steden
als Casablanca spreekt de helft van de inwoners een Berberse
taal. Ook in Agadir en verder naar het zuiden wordt veel
Tachelhiyt-Berber gesproken. Alleen het Tachelhiyt wordt
al door acht tot tien miljoen mensen gesproken. De rol die
de taal daar sociaal en cultureel vervult is typerend. Veel
Marokkanen zeggen in eerste instantie geen Berber te spre-
ken, maar bij doorvragen blijkt dat wel degelijk het geval te
zijn. Zoals een bekend antropoloog ooit schreef: ‘Scratch a
Moroccan, find a Berber’. Voor Stroomer is status geen reden
om een taal te verwaarlozen. “Om een taal te onderzoeken
is het niet van belang hoeveel mensen die taal spreken.” De
omgang met taal is juist een graadmeter voor beschaving,
vindt Stroomer. “Dat mensen zich mogen uitdrukken in
hun eigen taal als onderdeel van hun identiteit is een teken
van beschaafdheid.”
Talen van Marokko.
In de gearceerde gebieden wordt Berber gesproken.
Geesteswetenschappen 039
van de sigarettenpakjes zien die hij in mappen opgeslagen
bewaart in zijn werkkamer. “Alleen het kopiëren heeft al
negen maanden geduurd. Toen ben ik de teksten gaan lezen.”
Grijnzend zegt hij: “Het is allemaal erg leuk werk.” Zijn eigen
enorme woordenboekdocument is het resultaat van twintig
tot vijfentwintig jaar studie. De vorderingen houdt hij met
rode stift bij in de rechterbovenhoek van zijn whiteboard.
Op de datum van het interview, 26 juni 2009, is hij op
bladzijde 2385 van de in totaal beoogde 3600 aangeland.
Op de vraag of er dan echt niets vervelends is aan zijn werk
antwoordt Stroomer dat e-mails soms erg kunnen afleiden.
Maar na enig nadenken zegt hij: “Misschien zit hier een van
de weinige gelukkige Nederlanders voor je. Ik ben psycholo-
gisch nog niet aan mijn pensioen toe.” Dat blijkt, hij zit nog
boordevol plannen. “Eerst ga ik het woordenboek afmaken.
Daarna wil ik teksten publiceren uit Zuid- en Midden-
Marokko. Ik zou ook nog in Oman onderzoek willen doen
naar het Jibali. Die taal is lekker moeilijk en lekker moeilijk
is leuk.”
vraag of veel jonge Nederlandse Marokkanen vloeiend
Berber spreken antwoordt Stroomer bevestigend. “Maar
zoals gezegd heeft die taal weinig status.” Marokkanen zien
zichzelf eerder als Arabisch dan als Berbers.
De taal krijgt wel meer status in de wetenschap. De Neder-
landse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
heeft veel waardering voor de projecten waar Stroomer bij
betrokken is. In een recent project werkt Harry Stroomer
samen met zijn Leidse collega berberoloog Maarten Koss-
mann. Het project heeft als doel de kennis van de Berberse
spreektalen te vergroten. Er zijn er twee promovendi aan-
gesteld die onderzoek gaan doen naar de interactie tussen
het Berber en het Arabisch in Noordoost-Marokko (Stanly
Oomen) en het Ghomara-Berber in Noord-Marokko
(Khalid Mourigh).
SigarettenpakjesStroomer houdt zich op dit moment vooral bezig met zijn
eigen onderzoek naar de cultuur van het Tachelhiyt Berberse
taalgebied van Zuid-Marokko. Tachelhiyt is op grond van
het aantal sprekers ’s werelds grootste Berberse taal, maar
nogaltijdisergeenadequaatwoordenboek.Daaromwerkt
Stroomer aan een groot referentiewoordenboek, waarin de
lexicale gegevens uit zijn eigen veldwerk worden gecombi-
neerd met de gegevens uit het duizelingwekkende archief
vandeFranseberberoloogArsèneRouxuitdeeerstehelft
van de twintigste eeuw. “Ik begon met zijn kaartenbakje
van alle woorden en sindsdien is het vreselijk uit de hand
gelopen, want er is zoveel beschikbaar.” Roux heeft tientallen
duizenden notities in het Tachelhiyt gemaakt op kartonnetjes
van sigarettenpakjes. Stroomer laat originelen en kopieën
Berberverkoopster van geitenhuiden karnzakken op de markt
in Khemisset.
Harry Stroomer
Peter Verstraten (1967) promoveerde in 1999 aan de Universiteit van Amsterdam met zijn proefschrift Screening Cowboys, een onderzoek naar mannelijkheid in het genre van de western. Een jaar later kreeg hij een docentaanstelling op het gebied van film bij zowel de Universiteit van Amsterdam (tot 2003) als de Universiteit Leiden. Als universitair docent intermediale literatuurwetenschap in Leiden houdt hij zich met name bezig met de verwantschap tussen literatuur en film.
Geesteswetenschappen 041
Film is een soort kameleonToen dr. Peter Verstraten gevraagd werd Kernthema’s van de filmwetenschap te schrijven, het eerste boek van de serie Kernthema’s in de wetenschap, besloot hij meer te doen dan alleen een overzicht te geven van het vakgebied. In zijn boek geeft hij een nieuwe definitie van het medium film; een definitie die vorm krijgt door het digitale tijdperk. “Film krijgt pas kleur door het medium waar je het mee asso cieert.”
Dat hij boeken over filmwetenschap zou schrijven, was lang
niet aan de orde. Toen Verstraten van de Academie van de
Journalistiek kwam, was hij van plan om de journalistiek
in te gaan. Toch ging hij eerst naar de universiteit, om uitstel
van militaire dienst te krijgen. “Ik had niet het idee een
academischecarrièretestarten,maarwildeterugnaarde
journalistiek.”
Peter Verstraten
Leiden University Institute for Cultural Disciplines
Hij begon met Nederlands in Nijmegen en koos als speciali-
satie Literatuurwetenschappen. Via de roman De ballade van
de beul van Louis Ferron werd zijn interesse voor westerns
gewekt en hij koos dit genre als onderwerp voor zijn scriptie.
“Ik merkte dat het boek allerlei western-conventies bevatte
en realiseerde me: ik kan die conventies plaatsen terwijl ik
nooit naar westerns kijk. Er moet dus een cultureel ingebak-
ken stramien zijn op grond waarvan we westerns herken-
nen, zonder dat we ons ervan bewust zijn dat we er iets over
weten. Misschien krijg je het mee als je als kind Lucky Luke
leest.” Na voltooiing van zijn scriptie zei zijn toenmalige
begeleider in Leiden, Ernst van Alphen, dat er een proef-
schrift in zat. Uiteindelijk kreeg hij bij de Universiteit van
Amsterdam de kans dat te schrijven.
Geesteswetenschappen042
greep iedereen terug op oude teksten van Bordwell. Zijn
filmnarratologie gaat uit van de idee dat er geen verteller is
in de cinema. Het verhaal ontstaat in het hoofd van de kijker.
Dit is te kort door de bocht; deze idee botst met de theorie
die in de literatuur is ontwikkeld. Die heb ik aan de hand
van een analyse van een verfilmde roman uitgelegd. In film
wordt gespeeld met geluid, met kleur, met een voice-over,
met flash-backs. Wat is de relatie tussen geluid en beeld?
Wat kun je met beeld manipuleren?”
Het succes van het Handboek Filmnarratologie en de grote
waarde ervan voor het vakgebied, leidde ertoe dat Verstraten
gevraagd werd zijn nieuwste boek te schrijven: Kernthema’s
in de filmwetenschap. Een overzicht van het vakgebied. “Zoiets
komt vrij standaard tot stand. Je slaat de werken van grote
filmwetenschappers open: Metz, Bazin, Elsaesser. In essentie
houdt een overzicht in dat je weergeeft wat er al is, op een
goede, gestructureerde manier. Maar ik wilde iets nieuws
Verstraten was als kind niet bijzonder geïnteresseerd in film.
Hij groeide op in een klein dorp waar geen bioscoop was en
ook zijn ouders gingen niet naar de film. “Ik ben het product
van televisiecultuur. Je had maar een paar netten dus ieder-
een had hetzelfde gezien. Interessant vond ik dat.”
In Amsterdam werd Verstraten op het hart gedrukt niet
terughoudend te zijn; interdisciplinair onderzoek werd er
gestimuleerd. “Het zou ook idioot geweest zijn als ik film
links liet liggen in mijn proefschrift.” In 1999 verdedigde
Verstraten zijn proefschrift Screening Cowboys over manne-
lijkheid in westerns. Voordat hij in de wetenschap aan de
slag ging, kwam hij bij toeval bij IdTV terecht. Hij maakte
quizzenenwasveelmetkortefilmpjesindeweer.Maardaar
miste hij de verdieping. Toen hij in 2000 in Leiden en aan
de Universiteit van Amsterdam college ging geven, merkte
hij dat dat hem goed af ging. “Ik had heel veel parate kennis.
Dat kwam omdat ik nooit geconfronteerd wilde worden met
het verwijt dat ik een film niet gezien had omdat ik geen film
had gestudeerd. Ik zag zeven films per week.”
Nieuwe mediaIn Leiden had Verstraten tijd voor verdieping en schreef hij
twee boeken: Celluloid Echo’s over het postmodernisme en
Handboek Filmnarratologie over de theorie van vertellen in
film. “Mijn boeken kwamen voort uit de collegereeks die ik
gaf. Ik miste literatuur over bepaalde aspecten, die was er
gewoon niet.” Dus schreef hij die zelf. Afgelopen zomer ver-
scheen een Engelstalige editie van zijn handboek. “Ik vroeg
me af of de theorie die we voor literatuur gebruiken niet ook
waarde zou hebben in de filmwetenschap. En waar leidt dat
dan toe? Dat was nog niet eerder gedaan. Bij narratologie
Filmbeeld uit The Matrix Reloaded, het tweede deel uit de
Matrix trilogie.
Geesteswetenschappen 043
ik hoefde er niet mee aan de haal.” Deleuze kwam nu wel
aan bij Verstraten maar deze begreep tevens hoe moeilijk zijn
filosofie toe te passen is op film: “Om zijn theorie kracht bij
te zetten gebruikt Deleuze alleen complexe films. Bij popu-
laire werken zijn zijn ideeën veel minder overtuigend.”
Rode draadVerstraten zelf gebruikt juist wel een populaire film om zijn
verhaal kracht bij te zetten. “Mijn proeflezer kwam met het
idee één film te nemen waar ik al mijn theorieën aan kon
koppelen. Eerst dacht ik aan Hitchcock, maar zo’n jarenvijf-
tigfilm is lastig te gebruiken bij theorieën over nieuwe media.
Dus is het The Matrix geworden.” Deze film liet hij als een
rode draad door zijn verhaal heen lopen. Verstraten bracht
alle visies en benaderingen die er van film zijn sinds het
medium aan de academie wordt onderwezen, onder in vier
hoofdstukken: film als technologisch medium, als verhalend
medium, als kunst en als theorie.
Toch zou Verstraten dit boek uit zichzelf niet snel geschreven
hebben. “De andere twee boeken voorzagen in een lacune.
Op het terrein van mijn laatste boek zijn al vaker boeken
uitgebracht, zij het met andere accenten.” Ondanks dat vindt
Verstraten zijn boek geslaagd. Hij is blij met dat eigen oor-
deel. “Dat hangt samen met een oude angst. De teksten voor
mijn proefschrift blééf ik herschrijven. Gelukkig heb ik dat
nunietmeer.Welkanikbijherlezingineensdenken:dáthad
ik moeten zeggen. Maar dan blijk ik het twee alinea’s verder
toch te hebben aangestipt.”
Peter Verstraten, Kernthema’s in de filmwetenschap
(Boom, 2008)
doen, dus heb ik de vraag ‘Wat is cinema?’ anders benaderd.
Vanuit het perspectief van de nieuwe media krijg je namelijk
een nieuw antwoord.”
Verstraten deed zijn inspiratie op bij wetenschapper en au-
teur Lev Manovich. In zijn boek The language of new media
stelt die dat nieuwe media niet helemaal nieuw zijn. “Mano-
vich zegt dat film altijd al multimediaal is geweest. Ik heb
dit idee gebruikt om alle media binnen film te belichten.
Mij viel op dat als film als een kunstvorm wordt beschouwd,
het genre wordt gedefinieerd als een soort samenraapsel
van muziek, dans, poëzie, schilderkunst en beeldende kunst,
maar niet van theater en literatuur. Deze laatste twee zijn
weer belangrijk als je film vooral als verhalenvertellend
medium opvat. Vanuit het nu, het tijd perk van de nieuwe
media kan ik zeggen: het medium dat als belangrijkste asso-
ciatie wordt gezien, bepaalt welke definitie er gehanteerd
wordt. De filmmaker Carlos Reygadas zegt bijvoorbeeld dat
ritme in de opeenvolging van shots veel belang heeft. Voor
hem is muziek dus het meest verwant. Film krijgt pas kleur
door het medium waar je het mee asso cieert. Het is een
soort kameleon. Iedereen heeft zijn idee over film, maar van
dichtbij bekeken blijkt het een medium dat steeds van kleur
verschiet.”
Verstraten had in zijn overzichtswerk de kans een groot filo-
soof/filmwetenschapper waar hij nooit echt grip op kreeg,
onder de loep te nemen. “Over de Franse filosoof Gilles
Deleuze had ik nog nooit wat geschreven. Het is alge meen
erkend dat hij belangrijk is, maar zijn ideeën – die ik tegen-
kwam in andere studies – wisten me nooit te pakken. Het
voordeel was dat ik enkel zijn werk hoefde te beschrijven,
Peter Verstraten
Geesteswetenschappen 045
De Faculteit der Geesteswetenschappen haalde tussen juli
2008 en juli 2009 een rijke oogst aan onderzoekssubsidies
binnen. Beginnende en ervaren getalenteerde onderzoekers
konden met gelden van NWO en andere subsidiegevers een
groot aantal uiteenlopende onderzoeksprojecten starten.
Dit hoofdstuk geeft daarvan een overzicht.
Dr. José Aguiar
Informal security at the Tri-border region: Argentina, Brazil
and Paraguay (History, subsidie Global Consortium on
Security Transformation)
Dr. Azeb Amha
Multi-media documentation of the Oyda language (LUCL,
VolkswagenStiftung. Hoofdaanvrager: prof.dr. Rainer Voßen,
Universität Frankfurt am Main)
Prof.dr. Leonard Blussé Van Oud Alblas
Encountering a common past in Asia (History,
Vrije Competitie)
Prof.dr. Roberta D’Alessandro
Documenting Old Abruzzese (LUCL, Marie Curie
Intra-European fellowship)
Dr. Francesca Dal Lago
Drawing modernity: the role of French academic training and
the Parisian experience in the practice of Chinese modern
painting (LIAS, Hulsewé-Wazniewski)
Drs. Anna Dlabačová
Mystiek voor een nieuwe eeuw (ICD, Mozaïek)
Dr. Joost van Driel
De oorsprong van het proza/ The poetics of prose: the use of
prose in Middle Dutch literature (ICD, Veni)
Dr. Aone van Engelenhoven
Documentation and archiving oral traditions: research and
interdisciplinary approaches (LIAS, NWO/ESRC Bilateral
Agreement)
Becoming a nation of readers in East Timor: language policy
and adult literacy development in a multilingual context
(LIAS/LUCL, Vrije competitie. Hoofdaanvrager:
Prof. dr. J.W.M. Kroon, Universiteit van Tilburg)
Dr. Aya Ezawa
In search of the Japanese family: modernity, social change,
and women’s lives in contemporary Japan (LIAS, NWO
Vervangings subsidie)
Nieuwe projecten
4
Geesteswetenschappen046
Dr. Marian Klamer
Alor-Pantar languages: origins and theoretical impact (LIAS/
LUCL, EuroBABEL)
Prof.dr. Pauline Kleingeld
Morality beyond illusions: re-assessing the philosophical
implications of empirical studies of moral agency (LUIP,
Vrije Competitie)
Dr. Thomas Lindblad
State and economy in modern Indonesia’s change of regimes
(History, Vrije Competitie)
Dr.AnikóLipták
De logica achter stilte/ The logic behind silence (LUCL, Vidi)
Dr. Olga van Marion
Ridders in de Renaissance/Indigenous roots of the Dutch
Renaissance: a study of the conceptions of the medieval in
early modern Dutch literature (ICD, Veni)
Prof.dr. Maarten Mous
Documentation of Bakola of Cameroon (LUCL, Volkswagen-
Stiftung)
Dr. Victoria Nyst
Sign languages of Mali and Ghana (LUCL, EuroBABEL)
Dr. Christian Rapold
KhoiSan languages as a linguistic area, South Africa
(LUCL, EuroBABEL)
Prof.dr. Adam Fairclough
Democratization and political terrorism: the formation and
destruction of the two-party system in the Red River Valley
of Louisiana, 1865-1878 (History, Vrije Competitie)
Dr. Beatrice de Graaf
Enemies of the state: the making of the national security state
in the Western world, 1945-2001 (History en Campus Den
Haag, Veni)
Mr.dr. Benjamin van Rooij
Law enforcement in China, the UK and the Netherlands
(LIAS, European Co-reach (NWO/KNAW))
Legal empowerment in China and Indonesia (LIAS,
NWO-WOTRO)
Prof.dr. Chris Goto-Jones
Beyond utopia: new politics, the politics of knowledge, and the
science fictional field of Japan (LIAS, Vici)
European network in modern Japan studies (LIAS, Japan
Foundation)
Comparative political philosophy (LIAS, LUF pilot)
Prof.dr. Peter Hoppenbrouwers
Twilight zone: party strife, factionalism, and feuding in the
northern Low Countries in the late Middle Ages (History,
Vrije Competitie)
Drs. Khadija Kadrouch
Islamic burials in The Netherlands and Belgium: religious,
social and legal aspect. (LIRS, Mozaïek)
Geesteswetenschappen 047
Prof.dr. B. Walraven
History as social practice: unconventional historiographies
of Korea (LIAS, Strategic Initiative for Korean Studies)
Dr. G. Warnar
Mobility of ideas and transmission of texts: vernacular litera-
ture in the Rhineland and the Low Countries (ca. 1300-1550)
(ICD, Marie Curie Intra-European fellowship)
Dr. Jessica Roitman
The embarrassment of poverty: ‘native’ Jewish responses to
‘foreign’ immigration (History, Rubicon)
Dr. Axel Schneider
The Indian roots of modern Chinese thought (LIAS, NWO
Internationalisation, met Australian National University
en National Taiwan Cheng-Chih University)
Dr. Asghar Seyed-Gohrab
Of poetry and politics: classical poetic concepts in new politics
of twentieth century Iran (LIAS, Vidi)
Prof.dr. Petra Sijpesteijn
Late Antiquity and early Islam: continuity and change in
the Mediterranean (LIAS, NWO Internationalisation,
met Oxford, Princeton en Sorbonne)
Prof.dr. Harry Stroomer
How Arabic influenced Berber and the typology of contact-
induced change (LUCL/LIAS, Vrije Competitie)
Dr. Michiel de Vaan
Het ontstaan van het Nederlands/The origins of Dutch
(LUCL, Vidi)
Drs. Soledad Valdivia Rivera
Re-inventing state-civil society relations in Bolivia
(History, Mozaïek)
048
Prof.dr. L. de Ligt (2004)
Prof.dr. C.A. van Eck (2005)
Prof.dr. I.M. Tieken-Boon
van Ostade (2005)
Dr. M.L.J.C. Schrover (2006)
Prof.dr. J.S. Pollmann (2008)
Prof.dr. C. Goto-Jones (2008)
Vidi-laureatenDr. H.W.J.M. Broekhuis (2003)
Dr. H.W.A. Blezer (2004)
Dr. M. Coene (2004)
Dr. H.E. van den Berg (2004)
Dr. G. Warnar (2004)
Dr. A. van der Wouden (2004)
Dr. M.P.C. van de Heijden (2005)
Dr. C.H. Reintges (2005)
Dr. W.Th. van Peursen (2005)
Dr. G.R. van den Berg (2006)
Dr. J.S. Doetjes (2006)
Dr. J.B. Gewald (2006)
Dr. K.J. Cwiertka (2007)
Dr. C.C. Levelt (2007)
Dr.Y.Chen(2008)
Dr.A.K.Lipták(2008)
Dr A.A. Seyed-Gohrab (2008)
Dr. M. de Vaan (2008)
Veni-laureatenDr. A.A. Seyed-Gohrab (2002)
Dr. H.J. Storm (2002)
Dr. K.J. Cwiertka (2003)
Dr. G. Deutscher (2003)
Dr. F.C.W. Doufikar-Aerts (2003)
Dr. N.C. Kula (2003)
Dr. T.R.A. de Nijs (2003)
Dr. S.G. van Romburgh (2003)
Dr. L. Kulikov (2004)
Dr. J.F. van Dijkhuizen (2005)
Dr. P.M. Goedegebuure (2005)
Dr. H. Klöter (2005)
Dr. A.C. Montoya (2005)
Dr. E.S. Schliesser (2005)
Dr. R. Breuker (2007)
Dr. E.D. Botma (2007)
Dr. G.J. Janssen (2007)
Dr. A. Kloekhorst (2007)
Dr. P. Tammes (2007)
Dr. H.W. Wijsman (2007)
Dr. J.M. van Driel (2008)
Dr. B. de Graaf (2008)
Dr. O. van Marion (2008)
ERC-laureatenProf.dr. P. Sijpesteijn (2008)
Dr.Y.Chen(2008)
Mozaïek-laureatenLouis-Joan Lemmer (2004)
Paramita Paul (2004)
Assia Moutahhir (2005)
Nana Kusuma (2005)
Ita Jansen (2006)
Daniil Umanski (2006)
Esfaindyar Daneshvar Tehranizad
(2008)
Drs. Anna Dlabačová(2009)
Drs. Khadija Kadrouch (2009)
Mw. Soledad Valdivia Rivera (2009)
KNAW-ledenProf.dr. W.P. Blockmans
Prof.dr. J.F. Borghouts
Prof.dr. K.A.E. Enenkel
Prof.dr. V.J.J.P. van Heuven
Prof.dr. F.H.H. Kortlandt
Prof.dr. A. Lubotsky
Prof.dr. M.E.H.N. Mout
Prof.dr. A. Quak
Prof.dr. T.C. Schadeberg (em)
Prof.dr. E.G.E. van der Wall
(vice-president)
Prof.dr. K.A. Worp
Prof.dr.E.J.Zürcher
Leden Academia EuropaeaProf.dr. W.P. Blockmans
Prof.dr. H.W. Bodewitz (em)
Prof.dr. P.C. Emmer
Prof.dr. H.W. Pleket (em)
Prof.dr. H.L. Wesseling (em)
SpinozaprijswinnaarProf.dr. F.H.H. Kortlandt (1997)
European Young InvestigatorProf.dr. R.B. ter Haar Romeny (2006)
NWO-PioniersProf.dr. L.A.C.J. Lucassen (1998)
Prof.dr. R.B. ter Haar Romeny (2002)
Vici-laureatenProf.dr. N.O. Schiller (2003)
Prof.dr. A.H.B. Schneider, prof.dr.
R.Kersten (2003)
Eregalerij
5
Geesteswetenschappen 049
Vensters op de WereldJaarbericht 2008-2009
Faculteit der Geesteswetenschappen
RedactieCorine Hendriks
Jesca Zweijtzer
Student-interviewersSjaak Baars (Verstraten), Tim Engelbart (Alikin), Gerlov
van Engelenhoven (Cheng/Schadeberg), Martin Hulst
(Cobussen), Petra Meijer (McAllister), Denise Pieters
(Stroomer), Deru Schelhaas (Lindblad)
PortretfotografieHielco Kuipers
Vormgevingratiodesign.nl
DrukDrukkerij Groen B.V., Leiden
September 2009
Geesteswetenschappen050
Faculteit der Geesteswetenschappen
Postbus 9515
2300 RA Leiden
Lipsiusgebouw
Cleveringaplaats 1
2311 BD Leiden
Telefoon: 071 527 27 27
(Centrale Universiteit Leiden)
hum.leidenuniv.nl