web editionaz685612.vo.msecnd.net/pdfs/46fd5b0f2316307b5157f1... · pagina. deze informatie vormt...
TRANSCRIPT
VOLVO XC90
Instructieboekje Web Edition
BESTE VOLVO-BEZITTER,DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij hetontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers voor-opgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. UwVolvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschrif-ten en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan omvertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onder-houdsinformatie in dit instructieboekje.
Inhoud
4 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
0000 Inleiding
Belangrijke informatie .............................. 10Volvo en het milieu ................................... 13
0101 Veiligheid
Veiligheidsgordels .................................... 18Symbolen, airbags.................................... 21Airbags...................................................... 22Airbag activeren/deactiveren* .................. 24SIPS-airbags (zij-airbags)......................... 26Opblaasgordijn (IC-systeem).................... 28WHIPS-systeem........................................ 29Rolbeugels (ROPS)................................... 31Activering van de veiligheidssystemen..... 32Kinderen en veiligheid............................... 33 02
02 Instrumenten, schakelaars enbediening
Overzicht auto’s met het stuur links......... 46Overzicht auto’s met het stuur rechts....... 48Bedieningspaneel op bestuurdersportier.. 50Instrumentenpaneel.................................. 51Controle- en waarschuwingslampjes........ 53Informatiedisplay....................................... 57Schakelaars op middenconsole................ 59Verlichtingspaneel..................................... 62Linker stuurhendel.................................... 64Boordcomputer*....................................... 65Rechter stuurhendel.................................. 67Cruisecontrol*........................................... 69Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d.. . 71Elektrisch bedienbare ruiten..................... 73Ruiten en spiegels..................................... 76Elektrisch bedienbaar schuifdak*.............. 81
HomeLink *.............................................. 83
Inhoud
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5
0303 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatrege-ling............................................................ 88Elektronische klimaatregeling, ECC.......... 92Standverwarming op brandstof* .............. 95
0404 Interieur
Voorstoelen............................................. 100Voorstoelen (Executive) ......................... 103Interieurverlichting................................... 104Opbergmogelijkheden in passagiers-ruimte...................................................... 106Opbergmogelijkheden in passagiers-ruimte (Executive) ................................... 111Achterbank.............................................. 112Lading vervoeren ................................... 114Bagageruimte.......................................... 115 05
05 Sloten en alarm
Transpondersleutel - sleutel met afstands-bediening................................................ 124Vergrendelen en ontgrendelen................ 126Kinderslot................................................ 130Alarm*..................................................... 132
Inhoud
6 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
0606 Starten en rijden
Algemene informatie............................... 136Brandstof tanken.................................... 138Motor starten.......................................... 144Handgeschakelde versnellingsbak......... 146Automatische versnellingsbak................ 147Vierwielaandrijving*................................. 150Remsysteem........................................... 151Stabiliteits- en tractieregelsysteem* ...... 153Park Assist*............................................. 155BLIS (Blind Spot Information System)*... 157Slepen en bergen.................................... 161Starten met hulpaccu.............................. 163Rijden met een aanhanger...................... 164Trekhaak* ............................................... 166Afneembare trekhaak* ........................... 168Lichtbundel aanpassen .......................... 172
0707 Wielen en banden
Algemene informatie............................... 178Bandenspanning .................................... 182Gevarendriehoek* en reservewiel* ......... 184Wielen verwisselen ................................. 187Noodreparatie banden* .......................... 190
0808 Verzorging
Schoonmaken......................................... 196Lakschade herstellen ............................. 200Roestwering............................................ 201
Inhoud
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 7
0909 Onderhoud en service
Volvo Service.......................................... 204Onderhoud.............................................. 205Motorkap en motorruimte....................... 207Oliën en vloeistoffen............................... 209Wisserbladen.......................................... 214Accu........................................................ 216Gloeilampen vervangen ......................... 218Zekeringen.............................................. 225 10
10 Infotainment
Algemene informatie............................... 238Audio, bedieningspanelen ..................... 239Functies audiosysteem .......................... 242Radiofuncties ......................................... 247Cd-functies ............................................ 254Menusysteem, audiosysteem ................ 257Telefoonfuncties* ................................... 258Menusysteem, telefoon .......................... 266Bluetooth handsfree* ............................. 270RSE-systeem (Rear Seat Entertainment)met twee beeldschermen* ..................... 277 11
11 Specificaties
Typeaanduidingen.................................. 284Maten en gewichten................................ 286Motorspecificaties................................... 289Motorolie................................................. 290Vloeistoffen en smeermiddelen............... 292Brandstof................................................ 294Katalysator.............................................. 297Elektrisch systeem ................................. 298Typegoedkeuring ................................... 300Displaysymbolen..................................... 301
Inhoud
8
1212 Alfabetisch register
Alfabetisch register................................. 304
Inhoud
9
Inleiding
Belangrijke informatie
10 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Instructieboekje lezen
Inleiding
Een goede manier om vertrouwd te raken metuw nieuwe auto is om het instructieboekje telezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgtu tips hoe u het beste in verschillende situatiesmet de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti-maal gebruik kunt maken van alle mogelijkhe-den die uw auto biedt. Besteed ook aandachtaan de veiligheidsinstructies in het boekje.
De specificaties, constructiegegevens enafbeeldingen in dit instructieboekje zijn nietbindend. We behouden ons het recht voor omzonder voorafgaande mededeling wijzigingenaan te brengen.© Volvo Car Corporation
Optie
Alle soorten opties staan aangegeven met eensterretje* in het instructieboekje.
Als aanvulling op de standaarduitrusting wor-den in dit instructieboekje ook de opties (vanfabriekswege gemonteerde uitrusting) enbepaalde accessoires (ingebouwde extra uit-rusting) beschreven.
De uitrusting die in het instructieboek wordtbeschreven is niet op alle auto’s aanwezig –welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse marktenen de landelijke en/of regionale wet- en regel-geving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting ofopties/accessoires contact op met een Volvo-dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Teksten met het kopje WAARSCHUWINGgeven aan dat er gevaar voor letsel bestaat.
BELANGRIJK
Teksten met het kopje BELANGRIJK gevenaan dat er gevaar voor materiële schadebestaat.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tipsen adviezen die het gebruik van bepaaldemogelijkheden en functies vergemakkelij-ken.
Voetnoot
In het instructieboekje komt informatie voor inde vorm van een voetnoot onder aan depagina. Deze informatie vormt een aanvullingop de tekst waar het nummer van de voetnoot
naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in eentabel verwijst, worden letters gebruikt in plaatsvan cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-dingen kunnen worden weergegeven. Dezedisplaymeldingen worden in het instructie-boekje in iets groter formaat en in het grijsweergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u inde menuteksten en displaymeldingen van hetinformatiedisplay (bijvoorbeeld Audiomodus).
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in deauto om belangrijke informatie op een simpeleen duidelijke manier over te dragen. De stickersin de auto zijn van de onderstaande aflopendewaarschuwings-/informatiegraad.
Inleiding
Belangrijke informatie
11
Gevaar voor lichamelijk letsel
G031590
Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschu-wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwarttekstveld. Worden gebruikt om te attenderenop een risico dat, bij het negeren van de waar-schuwing, kan resulteren in ernstig letsel metmogelijk dodelijke afloop.
Gevaar voor materiële schade
G031592
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-ding in een zwart of blauw waarschuwings- entekstveld. Worden gebruikt om te attenderenop een risico dat, bij het negeren van de waar-schuwing, kan resulteren in materiële schade.
Informatie
G031593
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-ding in een zwart tekstveld.
N.B.
Het is mogelijk dat de stickers die in deinstructieboek staan geen exacte kopieënzijn van de stickers die in de auto zitten. Zedienen alleen om aan te geven hoe de stic-kers er bij benadering uitzien en waar zeongeveer zitten. De informatie die voor uwauto geldt staat op de desbetreffende stic-kers in/op uw auto.
Inleiding
Belangrijke informatie
12
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in eenbepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd,staan genummerd in het instructieboekje.
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij eenstapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-schillende stappen van de instructie opdezelfde manier genummerd als de bijbe-horende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-dingen de onderlinge volgorde niet rele-vant is, worden de instructies voorafge-gaan door letters.
Er komen genummerde en ongenummerdepijlen voor. Ze worden gebruikt om eenbepaalde beweging weer te geven.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij eenstapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-schillende stappen op de standaardmaniergenummerd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie vanonderdelen aangeven worden rode cirkelsmet daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfdecijfer wordt gehanteerd in de positielijst bijde afbeelding, met een beschrijving van deweergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in het instructieboekje wordtgebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
• Koelvloeistof
• Motorolie
Zie ommezijde
��� Dit symbool staat rechts onderaan wanneereen hoofdstuk wordt voortgezet op de vol-gende pagina.
Vastlegging van gegevens
De rij- en veiligheidssystemen van de automaken gebruik van computers die de functievan de auto controleren en onderling gegevensuitwisselen. Een of meer van deze computersleggen bij een aanrijding of bijna-aanrijdingmogelijk informatie vast over de systemen dieze bij normale ritten bewaken. De vastgelegdeinformatie wordt mogelijk gebruikt door:
• Volvo Car Corporation
• Service- of reparatiewerkplaatsen
• Politie en andere instanties
• Derden die wettige aanspraken maken opkennisname van de informatie of iemanddie door de autobezitter gevolmachtigd istot kennisname van de informatie.
Accessoires en opties
Een verkeerde aansluiting en montage vanaccessoires kan een nadelige invloed hebbenop de werking van de elektronische systemenvan de auto. Bepaalde accessoires werkenalleen, wanneer de bijbehorende software in decomputersystemen van de auto wordt gela-den. U wordt daarom altijd geadviseerd con-tact op te nemen met een erkende Volvo-werk-plaats, voordat u accessoires monteert die inverbinding staan met of van invloed zijn op hetelektrische systeem.
Informatie op internet
Op www.volvocars.com vindt u meer informa-tie over uw auto.
Inleiding
Volvo en het milieu
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 13
Milieubeleid van Volvo Car Corporation
G000000
Zorg voor het milieu is een van de kernwaardenvan Volvo Car Corporation die van invloed zijnop alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd datonze klanten onze zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationalemilieueisen en is bovendien geproduceerd ineen fabriek die zeer schoon is en efficiënt methulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation isgecertificeerd volgens de milieunorm ISO14001 voor alle fabrieken en de meeste andereeenheden. We eisen bovendien van onzesamenwerkingspartners dat ze systematischaan milieuzorg doen.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hunklasse wat het brandstofverbruik betreft. Eenlager brandstofverbruik levert over het alge-meen een geringere uitstoot van het broeikas-gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragenaan een verlaging van het brandstofverbruik.Lees voor meer informatie de tekst onder hetkopje Spaar het milieu.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept“Schoon aan binnen- en buitenkant” – eenconcept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënte uit-laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-gasemissies ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-len niet via de luchtinlaatopening in de passa-giersruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoordat de lucht die de passagiersruimte binnen-komt schoner is dan de lucht buiten in het ver-keer.
Inleiding
Volvo en het milieu
14
Het systeem bestaat uit een elektronische sen-sor en een koolstoffilter. De binnenkomendelucht wordt continu gecontroleerd en als hetgehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoalskoolmonoxide te hoog oploopt, wordt de lucht-inlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor-doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tun-nels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-den, laaghangend ozon en koolwaterstoffenniet binnendringen.
Textielnorm
Het interieur van een Volvo werd dusdanigvormgegeven dat het gerieflijk en comfortabelis – ook voor mensen met contactallergieën ofastma. Er is extra veel aandacht besteed aande selectie van milieuvriendelijke materialen.Ze voldoen dan ook aan de eisen van de normÖko-Tex 1001 – een enorme stap op weg naareen gezonder milieu in de passagiersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekledingen de gebruikte stoffen. De leren bekledings-varianten zijn chroomvrij gelooid met plantaar-dige stoffen en voldoen aan de gestelde certi-ficeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-den scheppen voor een lange levensduur eneen laag brandstofverbruik. Op die manierdraagt u bij aan een schoner milieu. Wanneeru de reparaties en het onderhoud aan de autotoevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo,wordt de auto een onderdeel van ons systeem.We stellen duidelijke milieu-eisen aan de outil-lage van onze werkplaatsen om te voorkomendat er schadelijke stoffen vrijkomen in hetmilieu. Het personeel in de werkplaatsen vanVolvo beschikt over de kennis en het gereed-schap om optimale zorg voor het milieu te kun-nen garanderen.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu tebeschermen door bijvoorbeeld zuinig te rijdenen de auto te (laten) onderhouden aan de handvan de aanwijzingen in het instructieboekje.
Hieronder volgen meer tips voor hoe u hetmilieu kunt ontzien (voor meer tips om hetmilieu te ontzien en zuinig te rijden, ziepagina 136):
• Verlaag het brandstofverbruik door dezogeheten ECO-bandenspanning aan tehouden (zie pagina 182).
• Lading op het dak en een skibox resulterenin een grotere luchtweerstand waardoorhet brandstofverbruik toeneemt. Verwijderze daarom meteen na gebruik.
• Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.Hoe groter de belasting van de auto, deste hoger het brandstofverbruik.
• Gebruik vóór een koude start altijd demotorverwarming, als de auto hiermee isuitgerust. Hierdoor nemen het brandstof-verbruik en de uitstoot af.
• Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
• Rijd in de hoogst mogelijke versnelling.Een lager toerental zorgt voor een lagerverbruik.
• Rem af op de motor.
• Voorkom stationair draaien. Houd u aan deplaatselijke voorschriften. Zet de motor afwanneer u langere tijd stilstaat.
• Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor hetmilieu zijn, zoals accu’s en olie, op eenmilieuvriendelijke manier. U wordt geadvi-seerd contact op te nemen met eenerkende Volvo-werkplaats, als u niet zekerweet hoe u dergelijk afval moet verwerken.
1 Meer informatie staat op www.oekotex.com
Inleiding
Volvo en het milieu
15
• Onderhoud uw auto regelmatig.
• Bij hoge snelheden neemt het verbruikaanzienlijk toe vanwege de grotere lucht-weerstand. Bij een verdubbeling van desnelheid neemt de luchtweerstand met eenfactor vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-verbruik worden verlaagd zonder dat dit vaninvloed is op de reistijd of op het rijplezier. Uontziet uw auto, bespaart geld en gebruikt min-der van de hulpbronnen op aarde.
Recycling
Milieumatig verantwoorde recycling van deauto vormt een belangrijk aspect van de mili-euzorg van Volvo. De auto is nagenoeg geheelte recyclen. De laatste eigenaar van de autowordt daarom verzocht contact op te nemenmet een dealer voor de locatie van een gecer-tificeerd/erkend recyclingsbedrijf.
Milieu-aspecten van hetinstructieboekje
Het FSC-symbool geeft aan dat de papierve-zels waarvan deze publicatie gemaakt isafkomstig zijn uit FSC-gecertificeerde bossenof andere gecontroleerde bronnen.
16 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Veiligheidsgordels .................................................................................. 18Symbolen, airbags.................................................................................. 21Airbags.................................................................................................... 22Airbag activeren/deactiveren* ................................................................ 24SIPS-airbags (zij-airbags)........................................................................ 26Opblaasgordijn (IC-systeem).................................................................. 28WHIPS-systeem...................................................................................... 29Rolbeugels (ROPS)................................................................................. 31Activering van de veiligheidssystemen................................................... 32Kinderen en veiligheid............................................................................. 33
VEIL IGHEID
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels 01
18
Draag altijd een veiligheidsgordel
G020104
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laaggedragen worden.
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als deveiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let erdaarom op dat alle passagiers hun veiligheids-gordel omhebben. Voor optimale beschermingvan de veiligheidsgordel is het van belang datde gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat derugleuning niet te ver achteroverhellen. De vei-ligheidsgordel biedt de beste bescherming bijeen normale rijhouding.
De veiligheidsgordel omdoen:
� Trek de veiligheidsgordel langzaam uit enmaak deze vast door de borglip in de slui-
ting te steken. Een duidelijke “klik” geeftaan dat de veiligheidsgordel vastzit.
Veiligheidsgordel losmaken
� Druk op de rode knop van de sluiting enlaat het oprolmechanisme de veiligheids-gordel naar binnen trekken. Als de veilig-heidsgordel niet volledig wordt opgerold,moet u de gordel handmatig zo ver terug-rollen dat deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en
kan niet verder worden uitgetrokken
• wanneer u de gordel te snel uittrekt
• wanneer u remt of optrekt
• als de auto sterk overhelt.
Let erop dat
• u geen klemmen of andere accessoiresgebruikt waardoor u de veiligheidsgordelniet strak langs uw lichaam kunt trekken
• er geen slagen in de veiligheidsgordel zit-ten en dat hij nergens achter blijft steken
• de heupgordel moet laag zitten (niet overde buik)
• u de heupgordel over de heupen spantdoor aan de diagonale schoudergordel tetrekken zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werkensamen. Als de veiligheidsgordel niet ofonjuist wordt gebruikt, kan de beschermingdie de airbag bij een aanrijding biedt afne-men waardoor u als klant ernstig letsel kuntoplopen.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bestemd terbescherming van slechts één persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf terepareren. Volvo adviseert u daarvoor con-tact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aangrote krachten heeft blootgestaan zoals tij-dens een aanrijding, moet u de veiligheids-gordel in zijn geheel vervangen. De veilig-heidsgordel kan een deel van zijn bescher-mende eigenschappen hebben verloren,zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijkniet beschadigd is. Vervang de veiligheids-gordel ook als deze versleten of beschadigdis. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijngoedgekeurd en bedoeld voor montage opdezelfde positie als de vervangen veilig-heidsgordel.
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels 01
��
19
Veiligheidsgordel en zwangerschap
G020105
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk datu de veiligheidsgordel draagt. Nog belangrijkeris het dat u de veiligheidsgordel dan op dejuiste manier draagt. De veiligheidsgordel moetstrak langs de schouder lopen, waarbij het dia-gonale deel van de veiligheidsgordel tussen deborsten en tegen de zijkant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordelmoet vlak tegen de buitenkant van de boven-benen liggen en zo ver mogelijk onder de buikliggen. Het mag nooit over de buik omhoogkunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zostrak mogelijk over het lichaam lopen zonderonnodige speling. Controleer ook of de gordelnergens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moetenzwangere bestuurders de stoel en het stuurdusdanig verstellen dat ze de auto volledigonder controle hebben (wat inhoudt dat ze metgemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-nen komen). Streef ernaar de afstand tussen debuik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gordelwaarschuwing
G027049
Er gaat een waarschuwingslampje branden ener worden geluidssignalen afgegeven wanneerde bestuurder en een eventuele voorpassagierde gordel niet dragen. Of er geluidssignalenklinken, hangt af van de snelheid (op lage snel-heden) en in bepaalde gevallen van de tijd (tij-
dens het starten). De waarschuwingslampjeszitten in de plafondconsole en op het instru-mentenpaneel.
N.B.
De gordelwaarschuwing is bestemd voorvolwassenen inzittenden. Als u een kinder-zitje op de passagiersstoel hebt aange-bracht en het met de veiligheidsgordel hebtvastgezet, wordt er geen gordelwaarschu-wing gegeven.
Bepaalde markten
Er gaat een waarschuwingslampje branden ener worden geluidssignalen afgegeven wanneerde bestuurder de gordel niet draagt. Op lagesnelheden klinkt de eerste 6 seconden lang eengeluidssignaal.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering vande gordel midden achter) hebben gordelspan-ners. Dit is een mechanisme dat bij een aanrij-ding de veiligheidsgordel rond het lichaamspant. De veiligheidsgordel kan de passagierdaarmee beter in de stoel gedrukt houden.
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels 01
20
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel aan pas-sagierszijde nooit aanbrengen in de gordel-sluiting aan bestuurderszijde. De gesp vande veiligheidsgordel altijd aanbrengen in degordelsluiting aan de juiste zijde. De veilig-heidsgordels nooit beschadigen en geenvreemde voorwerpen aanbrengen in de gor-delsluiting. De veiligheidsgordels en de gor-delsluiting werken anders mogelijk niet naarbehoren tijdens een aanrijding. Er bestaatgevaar voor ernstige verwondingen.
01 Veiligheid
Symbolen, airbags 01
21
Waarschuwingslampje opinstrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje op het instrumen-tenpaneel gaat branden, wanneer u de trans-pondersleutel naar sleutelstand I, II of III draait.Het lampje dooft na ca. 6 seconden, wanneerde regelmodule heeft vastgesteld dat het air-bagsysteem geen storingen vertoont.
Behalve het brandende waarschu-wingslampje verschijnt er, in diegevallen waarin dat nodig is, eenmelding op het display. Als hetwaarschuwingslampje niet werkt,gaat het waarschuwingsdrie-hoekje branden en verschijnt erSRS-AIRBAG SERVICE ofSPOED op het informatiedisplay.
Volvo adviseert u daarvoor zo spoedig mogelijkcontact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-den korte tijd oplicht, betekent dit dat hetairbagsysteem niet naar behoren werkt. Hetlampje kan ook duiden op een storing in degordelspanners, het SIPS-, het SRS- of hetIC-systeem. Neem zo spoedig mogelijkcontact op met een erkende Volvo-werk-plaats.
01 Veiligheid
Airbags 01
22
Airbagsysteem
G020111
SRS-systeem, auto met het stuur links.
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-soren. Bij een voldoende krachtige aanrijdingreageren de sensoren, waarna één of meer air-bags worden opgeblazen. Daarbij worden deairbags warm. Om de klap op te vangen looptde airbag leeg wanneer de inzittende de airbagraakt. Daarbij treedt er rookvorming in de autoop. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-loop, van het opblazen tot het leeglopen van deairbag, neemt enkele tienden van een secondein beslag.
G020110
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u voor reparatie contact opte nemen met een erkende Volvo-werk-plaats. Verkeerde ingrepen in het airbag-systeem kunnen aanleiding geven tot sto-ringen in de werking met mogelijk ernstiglichamelijk letsel tot gevolg.
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van deernst van de aanrijding en van het feit of deveiligheidsgordel aan de bestuurderszijdeof de passagierszijde vooraan wordt gedra-gen of niet.
Het is dan ook mogelijk dat er bij ongeluk-ken slechts één (of geen enkele) van de air-bags wordt opgeblazen. Het SRS-systeemregistreert de botskracht waaraan de autoblootstaat en stemt de activering van een ofmeerdere airbags daarop af.
De airbags werken dusdanig dat de capa-citeit ervan wordt afgestemd op de bots-kracht waaraan de auto blootstaat.
01 Veiligheid
Airbags 01
23
G020113
Positie van de airbag aan de passagierszijde in eenauto met het stuur links of rechts.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven ophet dashboard in het gebied waar de pas-sagiersairbag is aangebracht.
Airbag aan de bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aande bestuurderszijde ook een airbag in hetstuurwiel. Deze zit opgevouwen in het middenvan het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien vanhet opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werkensamen. Als de veiligheidsgordel niet ofonjuist wordt gebruikt, kan de beschermingdie de airbag bij een aanrijding biedt afne-men waardoor u als klant ernstig letsel kuntoplopen.
Airbag aan de passagierszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aande passagierszijde ook een airbag aandezelfde zijde. Deze zit opgevouwen in eenruimte boven het dashboardkastje. Het paneelis voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen vande airbags te beperken, moeten de passa-giers zo rechtop mogelijk zitten met hunvoeten op de vloer en hun rug tegen de rug-leuning. De veiligheidsgordel moet goedvastzitten.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje ofop een comfortkussen voorin, wanneer deairbag aan die kant geactiveerd is.1
Laat niemand nooit voor de passagierstoelzitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 mmogen nooit op de passagiersstoel voorinplaatsnemen, als de airbag geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaandeaanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-aties opleveren.
1 Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag, zie pagina 24.
01 Veiligheid
Airbag activeren/deactiveren* 01
24 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
PACOS deactiveren met sleutel*
Algemene informatie
De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeac-tiveerd worden met een schakelaar als de autois uitgerust met PACOS (Passenger Airbag CutOff Switch). Zie de tekst onder het kopje Acti-veren/deactiveren voor informatie over active-ring/deactivering.
Schakelaar voor deactivering met sleutel
De schakelaar voor activering/deactivering vande passagiersairbag (PACOS) zit aan de pas-sagierszijde, aan de zijkant van het dashboarden u kunt erbij door het portier aan die kant teopenen (zie onder het kopje Activeren/deacti-veren verderop).
Controleer of de schakelaar in de gewenstestand staat. Volvo adviseert u het sleutelbladte gebruiken om de stand te wijzigen.
Voor informatie over het sleutelblad, ziepagina 124.
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaandeaanbeveling kan levensgevaarlijke situatiesopleveren.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje ofop een comfortkussen op de passagiers-stoel als de passagiersairbag geactiveerdis. Het niet opvolgen van deze aanbevelingkan levensgevaarlijke situaties opleverenvoor het kind.
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag aande passagierszijde maar geen PACOSheeft, is de airbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoelplaatsnemen, als het waarschuwingslampjevoor het airbagsysteem op het instrumen-tenpaneel oplicht terwijl de melding op deachteruitkijkspiegel aangeeft dat de airbagaan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt opeen ernstige storing. Bezoek zo spoedigmogelijk een werkplaats. Volvo adviseert udaarvoor contact op te nemen met eenerkende Volvo-werkplaats
Activeren/deactiveren
Locatie van de schakelaar voor activering/deacti-vering van de passagiersairbag
De airbag is geactiveerd. Met de schake-laar in deze stand kunnen passagiers gro-ter dan 1,40 m aan de passagierszijde opde voorstoel zitten, maar kinderen in eenkinderzitje of op een comfortkussen beslistniet.
De airbag is gedeactiveerd. Met de scha-kelaar in deze stand kunnen kinderen ineen kinderzitje of op een comfortkussenaan de passagierszijde op de voorstoel zit-ten, maar passagiers groter dan 1,40 mbeslist niet.
01 Veiligheid
Airbag activeren/deactiveren* 01
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 25
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje ofop een comfortkussen op de passagiers-stoel, wanneer de airbag aan die kant geac-tiveerd is. Laat evenmin personen die klei-ner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsne-men.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Personen groter dan 1,40 m mogen nooit opde passagiersstoel plaatsnemen, als de air-bag gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaandeaanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-aties opleveren.
Melding
G027050
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag aan depassagierszijde gedeactiveerd is.
Een melding op de achteruitkijkspiegel geeftaan dat de airbag aan de passagierszijdevoorin gedeactiveerd is (zie voorgaandeafbeelding).
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags) 01
26
SIPS-airbag
G020118
Positie van de SIPS-airbags.
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deelvan de botskracht door het SIPS-systeem(Side Impact Protection System) over balken,stijlen, vloer, dak en andere delen van de car-rosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan debestuurders- en de passagierszijde bescher-men de borstkas en de heupen en vormen eenbelangrijk onderdeel van het systeem. DeSIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleu-ningframes van de voorstoelen.
WAARSCHUWING
• Volvo adviseert u reparaties over telaten aan een erkende Volvo-werk-plaats. Verkeerde ingrepen in het SIPS-airbagsysteem kunnen aanleidinggeven tot storingen in de werking metmogelijk ernstig lichamelijk letsel totgevolg.
• Plaats geen voorwerpen tussen destoelen en de portierpanelen, omdat ditgebied binnen de actieradius van deSIPS-airbag ligt.
• Volvo adviseert u alleen stoelhoezen tegebruiken die door Volvo zijn goedge-keurd. Andere stoelhoezen kunnen deSIPS-airbags in hun werking hinderen.
• De SIPS-airbag vormt een aanvulling opde veiligheidsgordel. Draag altijd de vei-ligheidsgordel.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-mende werking van kinderzitje en/of comfort-kussen niet negatief.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussenop de voorstoel te plaatsen, als de auto aan depassagierszijde niet is uitgerust met een geac-tiveerde1 airbag.
Positie
G025315
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags ensensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-ding reageren de sensoren, die op hun beurtde gasgeneratoren activeren.
1 Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 24.
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags) 01
27
G025316
Passagiersplaats, auto met het stuur links
De SIPS-airbags worden vervolgens opgebla-zen tussen de inzittende en het portierpaneel.Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap vande aanrijding op voor de inzittende, waarna deairbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordtnormaal gesproken alleen opgeblazen aan dekant van de aanrijding.
01 Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem) 01
28
Eigenschappen
G027047
De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Infla-table Curtain) maken deel uit van het SIPS-systeem en de airbags. Ze zitten verborgenachter de plafondbekleding langs beide zijdenvan de auto en beschermen inzittenden op debuitenste zitplaatsen van de auto. Bij een vol-doende krachtige aanrijding reageren de sen-soren, die op hun beurt de opblaasgordijnenactiveren. Het systeem helpt voorkomen datde bestuurder en eventuele passagiers bij eenbotsing met hun hoofd tegen de binnenkantvan de auto slaan.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpenaan de plafondhandgrepen. De haak isalleen bedoeld voor niet al te zware kleding-stukken (en niet voor harde voorwerpenzoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op deplafondbekleding, portierstijlen of de zijpa-nelen van de auto. Ze kunnen daarbij hunbeschermende werking verliezen. Volvoadviseert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage opdeze plaatsen, te gebruiken.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteektboven de denkbeeldige, horizontale lijn op50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling opde veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
01 Veiligheid
WHIPS-systeem 01
��
29
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
G020347
Het WHIPS-systeem (Whiplash ProtectionSystem) bestaat uit energieabsorberende rug-leuningen en speciaal voor het systeem ont-wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij eenaanrijding van achteren, afhankelijk van dehoek waaronder en de snelheid waarmee hetachteropkomende voertuig de auto raakt en demateriaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvullingop de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei-ligheidsgordel.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,klappen de rugleuningen van de voorstoelennaar achteren zodat de zithouding van debestuurder en de passagier op de voorstoelenverandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of hetWHIPS-systeem aan en probeer ze nooitzelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoorcontact op te nemen met een erkendeVolvo-werkplaats.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
comfortkussens
Het WHIPS-systeem beïnvloedt de bescher-mende werking van kinderzitje en/of comfort-kussen niet negatief.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten debestuurder en de voorpassagier zo veel moge-lijk in het midden van de stoel plaatsnemen ende afstand tussen het hoofd en de hoofdsteunzo klein mogelijk houden.
01 Veiligheid
WHIPS-systeem 01
30
Zorg dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet nadelig beïnvloedt
G020125
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter debestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS-systeem kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussenhet zitgedeelte van de achterbank en derugleuning van de voorstoelen. Let erop datu de werking van het WHIPS-systeem nietbeïnvloedt.
G020126
Plaats geen voorwerpen op de achterbank die hetWHIPS-systeem kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-stoel aan dezelfde kant naar voren schuivenzodat de rugleuning van de stoel niet tegenhet neergeklapte ruggedeelte van de ach-terbank aankomt.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grotekrachten zoals bij een aanrijding van ach-teren, moet u het WHIPS-systeem latencontroleren. Volvo adviseert u daarvoorcontact op te nemen met een erkendeVolvo-werkplaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijnbeschermende eigenschappen hebben ver-loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intactis.
Volvo adviseert u contact op te nemen meteen erkende Volvo-werkplaats voor eencontrole van het systeem, ook na een lichteaanrijding van achteren.
01 Veiligheid
Rolbeugels (ROPS) 01
31
Functie
Het Roll-Over Protection System (ROPS) vanVolvo is ontwikkeld om het gevaar te beperkendat de auto over de kop slaat en maximalebescherming te bieden als een ongeluk onver-mijdelijk blijkt.
Het systeem bestaat uit:
• een stabilisatiesysteem, het RSC (Roll Sta-bility Control) dat het gevaar beperkt dat deauto kantelt en over de kop slaat wanneeru bijvoorbeeld krachtig afremt of in de slipraakt.
• een aanvulling op de inzittendenbeveiligingdoor het gebruik van carrosserieverstevi-gingen, opblaasgordijnen en gordelspan-ners op alle zitplaatsen. Zie ook pagina19 en 28.
Het RSC-systeem maakt gebruik van een gyro-sensor die wijzigingen in de helling overdwarsregistreert. Aan de hand van deze informatiewordt vervolgens berekend hoe groot de kansis dat de auto over de kop slaat. Als het gevaarreëel is, treedt het DSTC-systeem in werking.Het motortoerental wordt daarbij verlaagd enéén of meer van de wielen worden afgeremd,totdat de auto zijn stabiliteit hervonden heeft.
Zie pagina 153 voor meer informatie over hetDSTC-systeem.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt hetRSC-systeem voor een betere wegligging.Dit mag echter voor u geen reden zijn omsneller te gaan rijden. Neem altijd de gebrui-kelijke voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
01 Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen 01
32
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of kantelen.
Airbags (SRS) Bij een frontale botsingA
SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zijA
Opblaasgordijn (IC-systeem) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelenA.
WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren.
RSC-systeem Wanneer de auto bijvoorbeeld krachtig afremt of in de slip raakt.
A Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee deauto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-seert Volvo u het volgende:
• Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert uhem te laten wegslepen naar een erkendeVolvo-werkplaats. Rijd niet met opgebla-zen airbags.
• Volvo adviseert u het vervangen van deonderdelen van de veiligheidssystemen inde auto over te laten aan een erkendeVolvo-werkplaats.
• Neem altijd contact op met een arts.
N.B.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-spanners worden bij een botsing slechtseenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zitin de middenconsole. Als de middencon-sole doorweekt geraakt is, moet u de accu-kabels loskoppelen. Probeer de auto niet testarten, omdat de airbags daarbij geacti-veerd kunnen worden. Laat de auto weg-slepen. Volvo adviseert u hem te laten weg-slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-nen u bij het sturen danig in de weg zitten.Ook de andere veiligheidssystemen kunnenbeschadigd zijn. Langdurige blootstellingaan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomenbij het opblazen van de airbags kan oog- enhuidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatiemet koud water. De snelheid waarmee deairbags/gordijnen worden opgeblazen kanin combinatie met de toegepaste materialenresulteren in schaaf- en brandwonden aande huid.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
��
33
Kinderen moeten comfortabel en veiligkunnen zitten
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk tevervoeren in een achterstevoren gemonteerdkinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in een comfortkussen of een kinderzitje dat inde rijrichting geplaatst is.
De plaats van het kind in de auto en de vereisteuitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en delengte van het kind (voor meer informatie, ziepagina 35).
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoervan kinderen in de auto verschillen van landtot land. Ga na welke regels er in uw landvan kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderenaltijd met de gordel goed om in de auto zitten.Laat kinderen nooit bij passagiers op schootzitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen dieVolvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uwauto. Volvo adviseert u originele Volvo-onder-delen te gebruiken om er zeker van te zijn datde bevestigingspunten en bevestigingsonder-
delen op de juiste wijze zijn aangebracht ensterk genoeg zijn.
N.B.
Neem voor duidelijker instructies voor debevestiging van kinderveiligheidsproductencontact op met de producent.
Kinderzitjes
G020128
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen.
N.B.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-bare kinderveiligheidsproducten is het vanbelang dat u de bijgeleverde montage-instructies zorgvuldig doorleest en nauw-keurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitjenooit vast aan de hendel waarmee u de voor-stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,rails of balken onder de stoel. Door scherperanden kunnen de bevestigingsbandenbeschadigd raken.
Raadpleeg voor de juiste montage de mon-tage-instructies bij het kinderzitje.
Positie van kinderzitjes
Het volgende kan worden gebruikt:
• een kinderzitje/comfortkussen op de pas-sagiersstoel, zolang de airbag aan de pas-sagierszijde gedeactiveerd1 is.
• en of meer kinderzitjes/comfortkussen opde achterbank.
Plaats kinderzitjes/comfortkussens altijd op deachterbank als de airbag aan de passagiers-zijde geactiveerd is. Als de airbag wordt geac-tiveerd, kan een kind aan de passagierszijdeernstig letsel oplopen.
1 Voor informatie over het activeren/deactiveren van de airbag (SRS), zie pagina 24.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
34
WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op depassagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-tiveerd.2
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooitop de passagiersstoel voorin plaatsnemen,als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaandeaanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-aties opleveren.
WAARSCHUWING
Gebruik geen comfortkussens/kinderzitjesmet stalen beugels of andere constructiesdie tegen de ontgrendelingsknop van degordelsluiting kunnen aankomen. Dit om tevoorkomen dat de veiligheidsgordels plot-seling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-kant tegen de voorruit aankomt.
Sticker airbag
Sticker aan passagierszijde, op de korte kant vanhet dashboard, zie afbeelding op pagina 24.
2 Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 24.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
��
35
Aanbevolen kinderzitjes3
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag)
Groep 0
<10 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 04301146
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel
Typegoedkeuring: E1 04301146
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel enbevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03135
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
Groep 1
9–18 kg
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinder-zitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel enbevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Fixway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03171
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
3 Om andere zitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
36
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag)
Groep 2
15–25 kg
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinder-zitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband
Typegoedkeuring: E5 04192
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitjebevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E5 04191
Groep 2/3
15–36 kg
Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest).
Typegoedkeuring: E5 03139
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
��
37
Gewicht Tweede zitrij, buitenste zitplaat-
senATweede zitrij, middelste zitplaatsA Derde zitrij bij zevenzitter
Groep 0
<10 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – ach-terstevoren gemonteerd kinderzitjebevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 04301146
Ongeschikte plaats voor deze leeftijds-categorie.
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – ach-terstevoren gemonteerd kinderzitjebevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 04301146
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje(Child Seat) – achterstevoren gemon-teerd kinderzitje bevestigd met veilig-heidsgordel, bevestigingsband en steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje(Child Seat) – achterstevoren gemon-teerd kinderzitje bevestigd met veilig-heidsgordel, bevestigingsband en steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
38
Gewicht Tweede zitrij, buitenste zitplaat-
senATweede zitrij, middelste zitplaatsA Derde zitrij bij zevenzitter
Groep 1
9–18 kg
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaarVolvo-kinderzitje (Volvo ConvertibleChild Seat) – achterstevoren gemonteerdkinderzitje bevestigd met veiligheidsgor-del en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
Ongeschikte plaats voor deze leeftijds-categorie.
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje(Child Seat) – achterstevoren gemon-teerd kinderzitje bevestigd met veilig-heidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje(Child Seat) – achterstevoren gemon-teerd kinderzitje bevestigd met veilig-heidsgordel, bevestigingsband en steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Fixway – achterstevoren gemon-teerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03171
Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
��
39
Gewicht Tweede zitrij, buitenste zitplaat-
senATweede zitrij, middelste zitplaatsA Derde zitrij bij zevenzitter
Groep 2
15–25 kg
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaarVolvo-kinderzitje (Volvo ConvertibleChild Seat) – achterstevoren gemonteerdkinderzitje bevestigd met veiligheidsgor-del en bevestigingsband
Typegoedkeuring: E5 04192
Ongeschikte plaats voor deze leeftijds-categorie.
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaarVolvo-kinderzitje (Volvo ConvertibleChild Seat) – in rijrichting gemonteerdkinderzitje bevestigd met veiligheidsgor-del.
Typegoedkeuring: E5 04191
Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaarVolvo-kinderzitje (Volvo ConvertibleChild Seat) – in rijrichting gemonteerdkinderzitje bevestigd met veiligheidsgor-del.
Typegoedkeuring: E5 04191
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
40
Gewicht Tweede zitrij, buitenste zitplaat-
senATweede zitrij, middelste zitplaatsA Derde zitrij bij zevenzitter
Groep 2/3
15–36 kg
Volvo-comfortkussen met rugleuning(Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
Volvo-comfortkussen met rugleuning(Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
Volvo-comfortkussen met rugleuning(Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
Kinderzitje met of zonder rugleuning(Booster Cushion with and withoutbackrest).
Typegoedkeuring: E5 03139
Kinderzitje met of zonder rugleuning(Booster Cushion with and withoutbackrest).
Typegoedkeuring: E5 03139
Kinderzitje met of zonder rugleuning(Booster Cushion with and withoutbackrest).
Typegoedkeuring: E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje (IntegratedBooster Cushion) – verkrijgbaar alsfabrieksoptie.
Typegoedkeuring: E5 03167
A Bij zevenzitters moet de zitrij in de achterste stand staan bij gebruik van een kinderzitje.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 41
Geïntegreerd kinderzitje*
G031071
Het geïntegreerde kinderzitje van Volvo op demiddelste zitplaats achterin is speciaal ontwor-pen om kinderen maximale bescherming tebieden. In combinatie met de aanwezige vei-ligheidsgordels is het geïntegreerde kinderzitjegoedgekeurd voor kinderen met een gewichtvan 15 tot 36 kg.
WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op depassagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-tiveerd.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooitop de passagiersstoel voorin plaatsnemen,als de airbag (SRS) geactiveerd is.4
Het niet opvolgen van de bovenstaandeaanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-aties opleveren.
Geïntegreerd kinderzitje opklappen
G020808
Trek aan de handgreep zodat het kinder-zitje omhoogkomt.
Pak het zitje met beide handen vast en duwhet naar achteren.
Druk het zitje zo ver achteruit dat het ver-grendelt.
WAARSCHUWING
Het kinderzitje moet in de vergrendeldestand staan voordat u het kind in het zitjeaanbrengt.
Zorg dat:
• het kinderzitje in de vergrendelde standstaat.
• de veiligheidsgordel goed strak langs hetlichaam van het kind loopt, nergens slaphangt of verdraaid is en dat de veiligheids-gordel goed over de schouder ligt.
• de heupgordel laag over het bekken looptom maximale bescherming te bieden.
• de veiligheidsgordel niet tegen de nek vanhet kind aankomt of onder de schouderlangs loopt.
• Stel de stand van de hoofdsteun zorgvul-dig af op de lengte van het kind.
4 Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 24.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
42 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-werk over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Verricht geen wijzigingen in ofaanpassingen aan het geïntegreerde kin-derzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grotekrachten heeft blootgestaan zoals tijdenseen aanrijding, moet u het geïntegreerdekinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook alshet geïntegreerde kinderzitje er intact uit-ziet, kunnen er toch beschermende eigen-schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-greerde kinderzitje moet ook worden ver-vangen als het erg versleten is.
Kinderzitje inklappen
G014507
Trek aan de handgreep.
Duw het zitje zo ver omlaag dat het vast-klikt.
N.B.
Let erop dat u het geïntegreerde kinderzitjeeerst moet inklappen voordat u de rugge-deelten van de achterbank voorover kuntklappen.
Kinderslot achterportieren
De bedieningsknoppen voor de ruiten in deachterportieren en de openingshandgrepen opde achterportieren zijn te blokkeren, zodat deachterportieren en de zijruiten niet meer van debinnenzijde kunnen worden geopend. Voormeer informatie, zie pagina 130.
ISOFIX-bevestigingssysteem voorkinderzitjes*
G015268
Achter de onderkant van de ruggedeelten opde beide buitenste zitplaatsen van de achter-bank gaan de bevestigingspunten voor hetISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-ten (zie bovenstaande afbeelding) geven depositie van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaagom bij de bevestigingspunten te komen.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
43
N.B.
Het ISOFIX-bevestigingssysteem is alsaccessoire verkrijgbaar voor de passagiers-stoel.
Houd u altijd aan de montage-instructies vande fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-zitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vast-zet.
Bevestigingspunten voor kinderzitjesG027032
De auto is uitgerust met bovenste bevesti-gingspunten voor kinderzitjes. Deze bevesti-
gingspunten zitten achter op de zitgedeeltenvan de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorna-melijk bestemd om een in de rijrichting gemon-teerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo advi-seert u kleine kinderen zo lang mogelijk in eenachterstevoren gemonteerd kinderzitje te blij-ven vervoeren.
N.B.
Bij een zevenzitter zitten deze bevestigings-punten alleen op de tweede zitrij.
Klap het ruggedeelte naar voren om bij debevestigingspunten te komen. Zie de aanwij-zingen van de fabrikant van het kinderzitje voorgedetailleerde informatie over de manierwaarop u het zitje aan de bovenste bevesti-gingspunten vastzet.
Veiligheidsgordel met speciale
blokkeerfunctie (ALR/ELR)5
De veiligheidsgordel op de middelste zitplaatsvan de tweede zitrij is voorzien van een speci-ale blokkeerfunctie (ALR/ELR). De blokkeer-functie helpt de gordel aangespannen te hou-den, waardoor het gemakkelijker wordt eenkinderzitje aan te brengen.
Doe het volgende om een kinderzitje met deveiligheidsgordel vast te zetten:
1. Bevestig de veiligheidsgordel aan het kin-derzitje volgens de aanwijzingen die defabrikant van het zitje heeft verstrekt.
2. Trek de veiligheidsgordel volledig uit.
3. Zet de veiligheidsgordel vast door de bor-glip in de sluiting te steken. Een duidelijke“klik” geeft aan dat de veiligheidsgordelvastzit.
4. Laat het oprolmechanisme de veiligheids-gordel naar binnen trekken en span de gor-del rond het kinderzitje. De veiligheidsgor-del maakt dan een mechanisch geluid, watvolkomen normaal is.
De functie wordt automatisch opgeheven,wanneer u de veiligheidsgordel uit de gordel-sluiting haalt en loslaat.
Bij problemen tijdens de montage van kinder-veiligheidsproducten moet u contact opnemenmet de fabrikant voor nadere inlichtingen overde montage.
5 Automatic Locking Retractor/Emergency Locking Retractor.
44 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Overzicht auto’s met het stuur links....................................................... 46Overzicht auto’s met het stuur rechts..................................................... 48Bedieningspaneel op bestuurdersportier................................................ 50Instrumentenpaneel................................................................................ 51Controle- en waarschuwingslampjes...................................................... 53Informatiedisplay..................................................................................... 57Schakelaars op middenconsole.............................................................. 59Verlichtingspaneel................................................................................... 62Linker stuurhendel.................................................................................. 64Boordcomputer*...................................................................................... 65Rechter stuurhendel................................................................................ 67Cruisecontrol*......................................................................................... 69Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d................................................. 71Elektrisch bedienbare ruiten................................................................... 73Ruiten en spiegels................................................................................... 76Elektrisch bedienbaar schuifdak*............................................................ 81
HomeLink *............................................................................................ 83
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
46
G00
0000
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
47
Verlichtingspaneel
Blaasmond
Display
Temperatuurmeter
Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
Snelheidsmeter
Richtingaanwijzers
Toerenteller
Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-standindicatie
Brandstofmeter
Controle- en waarschuwingslampjes
Blaasmonden
Dashboardkastje
Alarmlichten
Audiosysteem
Klimaatregeling
Ruitenwissers
Toetsenset voor telefoon/audiosysteem
Instrumentenpaneel
Claxon
Cruisecontrol
Richtingaanwijzers, wisselen groot licht-dimlicht, knop READ
Parkeerrem
Handgreep voor lossen parkeerrem
Schakelaars leeslampjes
Interieurverlichting
Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
Gordelwaarschuwing
Achteruitkijkspiegel
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
48
G02
7038
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
49
Verlichtingspaneel
Blaasmond
Controle- en waarschuwingslampjes
Brandstofmeter
Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-standindicatie
Toerenteller
Richtingaanwijzers
Snelheidsmeter
Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
Temperatuurmeter
Display
Blaasmonden
Dashboardkastje
Alarmlichten
Audiosysteem
Klimaatregeling
Richtingaanwijzers, wisselen groot licht-dimlicht, knop READ
Parkeerrem
Cruisecontrol
Claxon
Instrumentenpaneel
Toetsenset telefoon-/audiosysteem
Ruitenwissers
Handgreep voor lossen parkeerrem
Schakelaars leeslampjes
Interieurverlichting
Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
Gordelwaarschuwing
Achteruitkijkspiegel
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
02
50
Bedieningspaneel
G029570
Vergrendelingsknop, simultaanvergrende-ling alle portieren
Blokkeerknop ruitbediening achterportie-ren
Knop, elektrisch bedienbare ruiten
Knop, buitenspiegels
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
��
51
G026973
Temperatuurmeter – Geeft de temperatuurin het koelsysteem van de motor aan. Ophet display verschijnt een melding, als detemperatuur abnormaal hoog is en denaald tot in het rode gebied uitslaat. Leterop dat verstralers voor de luchtinlaat hetkoelvermogen verminderen.
Display – Op het display worden informa-tieve meldingen en waarschuwingsmeldin-gen weergegeven.
Snelheidsmeter – Geeft de snelheid van deauto aan.
Dagtellers, T1 en T2 – Dienen om kortereafstanden op te meten. Het rechter cijfergeeft de afstand in honderden meters aan.U kunt de dagtellers op nul zetten door de
knop langer dan 2 seconden in te drukken.Wissel van dagteller door de knop korte tijdin te drukken.
Aanduiding voor cruisecontrol.
Kilometerteller – Geeft het totale aantalkilometers aan dat er met de auto is gere-den.
Grootlichtindicatie
Waarschuwingslampje – Als er een storingoptreedt, licht het waarschuwingslampjeop en verschijnt er een melding op het dis-play.
Toerenteller – Geeft het motortoerental aanin duizenden toeren per minuut. Laat de
naald van de toerenteller niet tot in het rodegebied uitslaan.
Aanduiding voor automatische versnel-lingsbak – Hier ziet u welke schakelstander actief is.
Buitentemperatuurmeter – Geeft de bui-tentemperatuur aan. Wanneer de tempe-ratuur in het interval van 5°C tot +2°C ligt,verschijnt er een sneeuwvlokje op het dis-play. Het symbool wijst op het gevaar voorgladheid. Wanneer de auto stilstaat ofgeparkeerd gestaan heeft, is het mogelijkdat de buitentemperatuurmeter een tehoge waarde aangeeft.
Knop voor de klok – Draai aan de knop omde tijd in te stellen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
52
Wanneer het lampje op het hoofdinstru-ment gaat branden is het brandstofpeil telaag. Tank dan zo spoedig mogelijk. Zieook de boordcomputer, pagina 65.
Controle- en waarschuwingslampjes
Indicatorlampjes richtingaanwijzers, links/rechts
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
��
53
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes1 gaanbranden, wanneer u de transpondersleutelvoor het starten naar stand II draait. De werkingvan de lampjes wordt dan gecontroleerd. Allelampjes moeten weer uitgaan als de motor isaangeslagen, behalve het lampje voor dehandrem. Dit gaat pas uit, als de auto van dehandrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen 5 secon-den aanslaat, gaan alle lampjes uitbehalve de lampjes voor storingenin het uitlaatgasreinigingssysteemvan de auto en een te lage oliedruk.
Afhankelijk van de uitrusting vande auto is het mogelijk datbepaalde lampjes geen functiehebben.
Lampjes in het midden van hetinstrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje lichtrood of oranje op afhankelijk vande ernst van de geregistreerde sto-ring.
Rood lampje
1. Stop de auto zo spoedig mogelijk. Rijd nietverder met de auto.
2. Lees de informatie op het display.
3. Verhelp het probleem aan de hand van deaanwijzingen of neem contact op met eenwerkplaats. Volvo adviseert dat u daarvooreen erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Het lampje blijft branden en de displaytekststaan totdat de storing is verholpen.
Oranje lampje
� Lees de melding op het display. Verhelp destoring!
U kunt de displaytekst verwijderen met eendruk op de knop READ, zie pagina 57. Wan-neer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de dis-playtekst automatisch.
1 Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 209.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
54
N.B.
Wanneer de melding TIJD VOOR REG.SERVICE verschijnt, kunt u het waarschu-wingslampje laten doven en de melding ver-wijderen met de knop READ. De meldingverdwijnt automatisch als u 2 minuten nietsdoet.
Controlelampjes
Storing in ABS
Als het lampje brandt, is het sys-teem defect. Het normale remsys-teem van de auto werkt dan nogwel, zij het zonder ABS-regeling.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Volvo adviseert u naar een erkende Volvo-werkplaats te rijden voor een controle vanhet ABS-systeem, als het lampje blijftbranden.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-vloeistofpeil mogelijk te laag.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-stand en controleer het peil in het rem-vloeistofreservoir, zie pagina 212.
2. Als de vloeistof onder het MIN-merkje vanhet reservoir staat, kunt u beter niet verderrijden met de auto. Laat de auto wegsle-pen. Volvo adviseert u de auto naar eenerkende Volvo-werkplaats te laten slepenvoor een controle van het remsysteem.
Als de waarschuwingslampjesvoor het remsysteem en ABS tege-lijkertijd branden, kan er een sto-ring in de remkrachtverdeling zijnopgetreden.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
• Rijd verder als beide lampjes uitgaan.
• Als de lampjes echter blijven branden,moet u het peil in het remvloeistofreservoircontroleren, zie pagina 212.
• Als de lampjes blijven branden ondanksdat het peil van de remvloeistof in orde is,moet u de auto uiterst voorzichtig naar eenerkende Volvo-werkplaats rijden om hetremsysteem te laten controleren.
• Als de vloeistof lager staat dan het MIN-streepje van het remvloeistofreservoirdient u niet verder te rijden met de auto.Laat de auto naar een erkende Volvo-werk-plaats slepen om het remsysteem te latencontroleren.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor hetremsysteem en ABS tegelijkertijd branden,bestaat het gevaar dat de achtertrein bijkrachtig remmen gaat slippen.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als de bestuur-der of de voorpassagier geen vei-ligheidsgordel draagt of alsiemand op de achterbank de gor-del heeft losgenomen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
��
55
Te lage oliedruk2
Als het lampje tijdens het rijdenoplicht, is de druk van de motoroliete laag. Zet de motor onmiddellijkaf en controleer het motoroliepeil.Vul zo nodig olie bij. Als het sym-
bool oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moetu contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-nigingssysteem kan het lampjegaan branden. Volvo adviseert unaar een erkende Volvo-werk-plaats te rijden voor een controle.
Airbags (SRS)
Als het lampje tijdens het rijdenoplicht of blijft branden, is er eenstoring in de gordelsluiting of in hetSRS-, SIPS- of IC-systeem gere-gistreerd. Volvo adviseert u de
auto zo spoedig mogelijk naar een erkendeVolvo-werkplaats te rijden om het systeem telaten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijdenoplicht, is er sprake van een sto-ring in het elektrische systeem.Volvo adviseert u een bezoek tebrengen aan een erkende Volvo-
werkplaats voor een controle.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje gaat branden wanneerde motor wordt voorverwarmd. Devoorverwarming start als de tem-peratuur lager wordt dan 2°C. Deauto kan worden gestart als het
lampje gedoofd is.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt, wanneer deparkeerrem bediend wordt. Traphet parkeerrempedaal altijd hele-maal omlaag.
N.B.
Het lampje geeft alleen aan dát u de par-keerrem hebt bediend maar niet hoe hard!
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u hetmistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje voor aanhanger
Het lampje knippert wanneer u derichtingaanwijzers gebruikt meteen aanhanger achter de auto. Alshet lampje niet knippert, is een vande lampjes op de auto of op de
aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC of DSTC
Voor informatie over de functies enlampjes van het systeem, ziepagina 154.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren of de achterklep nietgoed afgesloten is, wordt u daarop attentgemaakt.
Lage snelheid
Als de auto met een snelheid van maximaal7 km/h rijdt, gaat het informatielampje brandenen verschijnt een van de volgende meldingenop het display: BESTUURDERS- PORTIER
2 Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 209.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
56
OPEN, PASSAGIERS- PORTIER OPEN,ACHTERPORTIER LINKS OPEN ofACHTERPORTIER RECHTS OPEN . Brengde auto zo spoedig mogelijk tot stilstand ensluit het portier dat of de motorkap die open-staat.
Hoge snelheid
Als de auto sneller rijdt dan7 km/h, gaat het lampje brandenen wordt tegelijkertijd een van demeldingen uit de vorige alinea ophet display weergegeven.
Waarschuwing achterklep
Als de achterklep open is, verschijntACHTERKLEP OPEN op het display.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
��
57
Berichten
G026979
Wanneer een waarschuwings- of controle-lampje oplicht, verschijnt er tevens een aan-vullende melding op het display.
� Druk op de knop READ (A).
Blader met de knop READ de meldingen door.Meldingen blijven in het geheugen vastgelegdtotdat u de onderliggende storing hebt latenverhelpen.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-schijnt bij gebruik van de boordcomputer,moet u de melding lezen (druk op de knopREAD) voordat u de eerdere activiteit kunthervatten.
Melding Betekenis
STOP AUTO
Z.S.M.ABreng de auto zospoedig mogelijk totstilstand en zet demotor af. Grote kansop schade.
ZET DE MOTOR
AFABreng de auto zospoedig mogelijk totstilstand en zet demotor af. Grote kansop schade.
SERVICE SPOEDA Volvo adviseert u deauto onmiddellijk telaten controlerendoor een erkendeVolvo-werkplaats.
ZIE HANDLEI-
DINGALees het instructie-boekje.
Melding Betekenis
SERVICE VER-
EISTAVolvo adviseert u deauto zo spoedigmogelijk te latencontroleren dooreen erkende Volvo-werkplaats.
TIJD VOOR REG.
SERVICE
Tijd voor een servi-cebeurt. Volvo advi-seert u de service-beurt over te latenaan een erkendeVolvo-werkplaats.Het moment hangtaf van de afgelegdeafstand, het aantalmaanden dat sindsde laatste service-beurt is verstrekenen het aantal draai-uren van de motor.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
58
Melding Betekenis
ROETFILTER VOL
ZIE HANDLEIDING
Het roetfilter vandieselmodellen isaan regeneratie toe,zie pagina 142.
STC/DSTC SPIN
CONTROL UIT
Er gelden beperkin-gen voor het stabili-teits- en tractiere-gelsysteem, ziepagina 153 voormeer varianten.
A Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens overde locatie van de storing.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 59
Knop
G026944
N.B.
De onderlinge positie van de knoppen kanvariëren.
Airconditioning achter in
passagiersruimte*
Druk op de knop om de aircon-ditioning achter in de passa-giersruimte in te schakelen. Deairconditioning achter in depassagiersruimte wordt uitge-schakeld, wanneer u het con-
tact uitschakelt.
Kinderslot op achterportieren*
Met deze knop kunt u het elek-trische kinderslot op de achter-portieren in- of uitschakelen.De transpondersleutel moetdaarbij in stand I of II staan.Wanneer het kinderslot geacti-
veerd is, brandt het lampje in de knop. Er ver-schijnt een melding op het display, wanneer uhet kinderslot in- of uitschakelt, ziepagina 130.
Inklapbare buitenspiegels*
Met deze knop kunt u de elek-trisch bedienbare buitenspie-gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een van de buiten-spiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
1. Klap de buitenspiegel die verzet is terug inde normale stand.
2. Draai de transpondersleutel naar stand II.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
60 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
3. Klap de buitenspiegel met behulp van deknop eerst in en vervolgens opnieuw uit.
De buitenspiegels staan daarna weer in hunoorspronkelijke stand.
Park Assist*
Het systeem is bij het startenvan de motor altijd geactiveerd.Druk op de knop om ParkAssist uit te schakelen ofopnieuw in te schakelen. Zieook pagina 155.
Safelock-functie* en alarmsensoren
deactiveren
Met deze knop kunt u de Safe-lock-functie desgewenst uit-schakelen (Safelock houdt indat portieren na vergrendelingniet meer van de binnenzijde teopenen zijn). Met deze knop
kunt u ook de bewegingsmelder en de niveau-sensoren van het alarmsysteem buiten werkingstellen*. Het lampje in de knop brandt, wanneerde functies zijn uitgeschakeld of buiten werkingzijn gesteld, zie pagina 128 en 133.
Verstralers*
Druk op deze knop als u de ver-stralers van de auto’s tegelijkmet het groot licht wilt voerenof als u de verstralers wilt uit-schakelen.
Actieve xenonkoplampen*
Als de auto is uitgerust metactieve xenonkoplampen(Active Bending Lights, ABL),draaien de lichtbundels van dekoplampen mee met het stuur-wiel. De functie wordt bij het
starten van de motor automatisch geactiveerden kan met de bijbehorende knop worden uit-geschakeld/ingeschakeld. Het lampje in deknop brandt, wanneer de functie actief is.
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste 5 seconden langingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbun-del dient de auto stil te staan. De meldingKOPLAMPSET VERKEER RECHTS ofKOPLAMPSET VERKEER LINKS verschijntop het display. Voor meer informatie over halo-geen- of Dual Xenon-koplampen en het aan-passen van de lichtbundels, zie pagina 172.
Elektrische aansluiting/Aansteker*
U kunt de elektrische aanslui-ting voor verschillende acces-soires gebruiken die op eenspanning van 12 V werken,zoals een mobiele telefoon ofkoelbox.
De transpondersleutel moet ten minste instand I staan, anders geeft de aansluiting geenstroom.
U activeert de aansteker door de knop in tedrukken. Wanneer de aansteker heet genoegis, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-steker uit de opening en gebruik het roodgloei-ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aante steken. Om veiligheidsredenen moet u hetdeksel altijd op de aansluiting laten zitten, wan-neer deze niet in gebruik is. De maximalestroomsterkte is 10 A.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten alsu deze niet gebruikt.
BLIS (Blind Spot Information System)*
Druk op de knop om het sys-teem te deactiveren of te her-activeren (voor meer informatie,zie pagina 157).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
61
Alarmlichten
1 2 3
4 5 6
7 8 9
ABC DEF
GHI JKL MNO
PQRS TUV WXYZ
0* #
POWER
VOLUMECDAM FM
G027096
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwij-zers knipperen), wanneer u de auto noodge-dwongen tot stilstand moet brengen op eenplaats waar deze gevaar of hinder voor het ver-keer kan opleveren. Druk op de knop om defunctie te activeren.
N.B.
De regels voor het gebruik van de alarm-lichten verschillen van land tot land.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Gebruik de elektrische verwar-ming om de achterruit en debuitenspiegels snel te ontwase-men en te ontdooien. Wanneeru op de knop drukt, wordt deverwarming van de achterruiten de buitenspiegels geacti-veerd. Het lampje in de knopgaat daarbij branden. De ver-warming wordt na ca. 12 minu-ten automatisch uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Voor voorstoelen met elektri-sche verwarming, ziepagina 92 of 94 voor meerinformatie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
62 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Koplampen
G027100
Bedieningspaneel verlichting
Mistlampen*
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Mistachterlicht
Duimwiel voor afstelling van de verlichtingvan het instrumentenpaneel
Stand Betekenis
Automatisch/uitgeschakelddimlicht. Alleen grootlichtsigna-len.
Parkeerlicht achter en achter-licht
Automatisch dimlicht. In dezestand werken het groot licht ende grootlichtsignalen.
Automatisch dimlicht*
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer ude transpondersleutel naar stand II draait,behalve wanneer de verlichtingsdraaiknop (1)in de middelste stand staat. U kunt het auto-matische dimlicht zo nodig buiten werkinglaten stellen. Volvo adviseert u dit over te latenaan een erkende Volvo-werkplaats.
Automatisch dimlicht, groot licht
1. Draai de transpondersleutel naar stand II.
2. U schakelt het dimlicht in door de verlich-tingsdraaiknop (1) helemaal rechtsom tedraaien.
3. U schakelt het groot licht in door de linkerstuurhendel tot in de eindstand naar hetstuur toe te halen en de hendel weer los telaten, zie pagina 64.
De verlichting wordt automatisch uitgescha-keld, wanneer u de transpondersleutel naarstand I of 0 draait.
Parkeerlicht achter en achterlicht
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór ende achterlichten altijd inschakelen, ongeachtde stand van de transpondersleutel.
� Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar demiddelste stand.
Met de transpondersleutel in stand II staan destadslichten/parkeerlichten vóór, de achter-lichten en de kentekenplaatverlichting altijdaan.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogtevan de koplampen gewijzigd, zodat u tege-moetkomend verkeer mogelijk verblindt. Ukunt dat voorkomen door de koplamphoogtebij te stellen.
1. Draai de transpondersleutel naar stand II.
2. Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar eenvan de eindstanden.
3. Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaagom de koplampen hoger of lager af te stel-len.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63
Auto’s met xenonkoplampen* zijn uitgerustmet automatische koplamphoogteregeling,zodat het duimwiel (3) ontbreekt.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer detranspondersleutel in stand II staat en de ver-lichtingsdraaiknop (1) in een van de eindstan-den. De verlichting wordt bij daglicht automa-tisch gedimd en valt bij donker handmatig teregelen.
Rol het duimwiel (5) omhoog of omlaag vooreen fellere of zwakkere verlichting.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-ten verschillen van land tot land.
Mistlampen*
De mistlampen vóór zijn in te schakelen incombinatie met het groot licht/dimlicht of destadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-lichten.
� Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop brandt, wanneer u demistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelenwanneer de koplampen branden wel of nietgecombineerd met de mistlampen vóór.
� Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht ophet instrumentenpaneel en het lampje in deknop branden, wanneer het mistachterlicht isingeschakeld.
Actieve xenonkoplampen*
G020789
Lichtbundel actieve/niet-actieve koplampen
Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-plampen (Active Bending Lights, ABL), draaiende lichtbundels van de koplampen mee met hetstuurwiel. De functie wordt automatisch inge-
schakeld bij het starten van de motor en is teactiveren/deactiveren met de knop op de mid-denconsole, zie pagina 60.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
64
Standen stuurhendel
G026954
Korte serie knippersignalen, richtingaan-wijzers
Onafgebroken serie knippersignalen, rich-tingaanwijzers
Grootlichtsignalen
“Follow Me Home”-verlichting en wisselentussen groot licht en dimlicht
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
� Haal de stuurhendel omhoog of omlaagnaar de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kanhandmatig in de uitgangspositie teruggezetworden of veert automatisch terug bij hetterugdraaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
� Haal de stuurhendel omhoog of omlaagnaar stand (1) en laat deze weer los,waarna de hendel terugveert naar de uit-gangspositie. U kunt de stuurhendel ook instand (2) zetten en daarna meteen terug-duwen in de uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op. Dekorte serie knippersignalen wordt onmiddellijkbeëindigd, als u de richtingaanwijzers gebruiktom te signaleren dat u een bocht in de tegen-overgestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en dimlicht
De transpondersleutel moet in stand II staanom het groot licht te kunnen inschakelen.
1. Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsomnaar de eindstand, zie pagina 62.
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
� Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naarhet stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdatu de hendel weer loslaat.
“Follow Me Home”-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-lichting enige tijd ingeschakeld te houden enals “Follow Me Home”-verlichting dienst telaten doen na vergrendeling van de auto. Deinschakelduur bedraagt 30 seconden1, maar iste wijzigen in 60 of 90 seconden.
1. Neem de transpondersleutel uit het con-tactslot.
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1 Fabriekinstelling.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65
Algemene informatie
G026956
READ - bevestigen
Duimwiel - menu’s en opties binnen decruisecontrol-lijst doorbladeren
RESET - op nul stellen
Bedieningsknoppen
Om toegang te krijgen tot de informatie in deboordcomputer, moet u het duimwiel (B) instappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneeru na het laatste menu nogmaals aan het wieltjedraait, keert u terug naar de uitgangspositie.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-schijnt terwijl de boordcomputer in gebruikis, moet u de melding bevestigen. Doe datdoor op de knop READ te drukken waarnau naar de boordcomputerfunctie terugkeert.
Functies
Op de boordcomputer staat de volgende infor-matie:
• --- KM/U GEM. SNELHEID
• --.- KM/L HUIDIG
• --.- KM/L GEMIDDELD
• --- KILOMETER TOT LEGE TANK
• DSTC AAN , zie pagina 153
• --- MPH HUIDIGE SNELHEID1*
GEM. SNELHEID
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt degemiddelde snelheid opgeslagen om als uit-gangswaarde te dienen bij het vervolg van derit. U stelt de waarde op nul met de knopRESET.
HUIDIG
Het momentane (actuele) brandstofverbruikwordt eenmaal per seconde berekend. De
waarde op het display wordt om de paarseconden bijgewerkt. Wanneer de auto stil-staat, geeft het display “----” aan. Tijdensregeneratie2 van het roetfilter kan het brand-stofverbruik tijdelijk stijgen, zie pagina 142.
GEMIDDELD
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds delaatste maal dat u de waarde op nul hebtgesteld. U stelt de waarde op nul met RESET.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, alsu een standverwarming* op brandstof hebtgebruikt.
KILOMETER TOT LEGE TANK
De actieradius wordt berekend aan de handvan het gemiddelde brandstofverbruik over delaatste 30 km en de resterende hoeveelheidbrandstof. Het display geeft de afstand aan diebij benadering kan worden afgelegd met deresterende hoeveelheid brandstof in de tank.Wanneer “--- KILOMETER TOT LEGE
TANK ” op het display staat, zijn geen garan-ties meer te geven voor de resterende actiera-dius. Tank dan zo spoedig mogelijk.
1 Alleen op bepaalde markten.2 Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
66 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, alsu een standverwarming* op brandstof hebtgebruikt of van rijstijl bent veranderd.
MPH HUIDIGE SNELHEID*1
Bij een snelheidsmeter met een kilometer-schaal wordt de actuele snelheid weergegevenin km/h. Bij een snelheidsmeter met een miles-schaal wordt de actuele snelheid weergegevenin mph.
Op nul stellen
1. Selecteer --- KM/U GEM. SNELHEID of--.- KM/L GEMIDDELD
2. Houd de knop RESET (C) ten minste vijfseconden lang ingedrukt om de gemid-delde snelheid en het gemiddelde brand-stofverbruik gelijktijdig te resetten.
1 Alleen op bepaalde markten.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 67
Ruitenwissers
G026953
Werking wisser-/sproeiersysteem, voorruit.
Duimwiel
Regensensor, Aan/Uit
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgescha-keld als de hendel in stand 0 staat.
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog omeen enkele slag te maken.
Intervalstand
U kunt het interval tussen de wis-slagen zelf instellen. Draai hetduimwiel omhoog voor een korterwisinterval. Draai het omlaag omhet interval te verlengen.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normalesnelheid.
De wissers bewegen op hoge snel-heid.
BELANGRIJK
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdensde winter in te schakelen of de wisserbladenniet zijn vastgevroren en de voorruit (als-mede de achterruit) sneeuw- en ijsvrij zijn.
BELANGRIJK
Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeier-vloeistof op de voorruit, wanneer de ruiten-wissers werken. De voorruit moet nat zijn bijgebruik van de ruitenwissers.
Regensensor*
De regensensor registreert de hoeveelheidregen op de voorruit en activeert automatischde ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig-heid van de regensensor is in te stellen met hetduimwiel.
Draai het duimwiel omhoog voor een groteregevoeligheid of omlaag voor een lagere gevoe-ligheid. (De wissers maken een extra slag, alsu het duimwiel omhoog draait).
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient de trans-pondersleutel in stand I of II te staan en de rui-tenwisserhendel in stand 0 (niet geactiveerd).
U activeert u de regensensor door:
� Druk op de knop. Het lampje in de knopgaat branden om aan te geven dat deregensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-gende manieren weer uit:
• Druk op de knop. Het lampje in de knopdooft.
• Haal de hendel omlaag naar een ander wis-programma. Als u de hendel omhoogduwt,blijft de regensensor actief. De wissersmaken een extra slag en keren terug naarde regensensorstand, wanneer u de hen-del laat terugveren naar stand 0.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
68 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-keld, wanneer u de transpondersleutel uit hetcontactslot neemt of 5 minuten nadat u hetcontact hebt uitgezet.
BELANGRIJK
De ruitenwissers op de voorruit kunnen ineen automatische wasstraat spontaaninschakelen en daarbij beschadigd raken.Schakel de regensensor met een druk opknop (2) uit, als de transpondersleutel instand I of II staat.
Ruiten-/koplampsproeiers
U activeert de sproeiers van de voorruit en dekoplampen door de hendel naar het stuurwieltoe te trekken. De wissers maken nog enkeleslagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-stof. Om vloeistof te besparen, worden dekoplampen alleen iedere vijfde keer dat u devoorruitsproeiers activeert gesproeid (gere-kend over een periode van 10 minuten). Wan-neer er meer dan 10 minuten zijn verstrekensinds de laatste sproeibeurt van de voorruit,worden ook de koplampen weer gesproeid bij
het activeren van de ruitensproeiers. Wanneeru de hendel kort naar het stuurwiel haalt, wordtalleen de voorruit gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ca. 1 liter ruitensproeiervloei-stof in het reservoir zit, worden de koplampenen de achterruit niet langer schoongesproeid.Dit omdat het sproeifunctie van de voorruit devoorrang heeft.
Ruitenwisser en sproeier achterklep
G027127
Werking wisser-/sproeiersysteem, achterklep.
Wanneer u de hendel naar voren haalt, acti-veert u de ruitenwisser/-sproeier van de ach-
terklep. De ruitenwisser maakt na het sproeiennog enkele extra slagen. De knop aan het uit-einde van de hendel is een schakelaar met driemogelijke standen:
Intervalstand: Druk het bovenste gedeeltevan de knop in.
Neutrale stand: Wisser/sproeier uitgescha-keld.
Continu wissen: Druk het onderstegedeelte van de knop in.
Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet ter-wijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal deruitenwisser van de achterklep de interval-stand1 innemen. Als de ruitenwisser van deachterklep echter al op normale snelheidwerkt, vindt er geen wijziging plaats.
1 Deze functie (intervalstand tijdens het achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 69
Inschakelen
G027098
De bedieningsorganen voor de cruisecontrolvindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
1. Druk op de knop CRUISE. Op het instru-mentenpaneel verschijnt de tekstCRUISE.
2. Druk kort op + of – om de snelheid van deauto vast te zetten. De melding CRUISE
ON verschijnt.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeldbij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
G026949
� U kunt de snelheid verhogen of verlagendoor de knop + of – in te drukken. De snel-heid die de auto heeft op het moment datu de knop loslaat, zal vervolgens wordengeprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve seconde)op + of – komt overeen met een snelheidswij-ziging van 1 km/h of 1 mph1.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid(korter dan een minuut) met het gaspedaal,zoals bij het inhalen, is niet van invloed opde instelling van de cruisecontrol. Als u hetgaspedaal loslaat, neemt de auto automa-tisch de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
� Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uitte schakelen. Op het instrumentenpaneelverschijnt CRUISE. De eerder ingesteldesnelheid blijft na een tijdelijke uitschakelingin het geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-geschakeld, als:
• u het rempedaal of koppelingspedaalbedient
• de snelheid heuvelop lager wordt dan25–30 km/h
• u de keuzehendel in stand N zet
• als de wielen de neiging hebben te gaanslippen of blokkeren
• een tijdelijke snelheidsverhoging langerdan 1 minuut heeft geduurd.
1 Afhankelijk van het motortype.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
70 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerderingestelde snelheid te hervatten.Op het instrumentenpaneel ver-schijnt CRUISE ON.
Uitschakelen
� Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit teschakelen. CRUISE ON verdwijnt van hetinstrumentenpaneel.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d.
02
��
71
Parkeerrem
G026992
Parkeerrem, auto met stuur links.
G026994
Parkeerrem, auto met stuur rechts.
Parkeerrempedaal
Handgreep waarmee de parkeerrem wordtgelost
Op vloerhoogte vindt u het parkeerrempedaal(zie afbeelding), waarmee u de parkeerremkunt aanzetten die op de achterwielen werkt.
N.B.
Het waarschuwingslampje op het instru-mentenpaneel geeft alleen aan dat u hetparkeerrempedaal bedient en niet hoe hard!
Parkeerrem aanzetten
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trap het parkeerrempedaal stevig en zover mogelijk in.
3. Haal uw voet van het rempedaal en con-troleer of de auto blijft stilstaan.
4. Als de auto rolt dient u het parkeerrempe-daal nog verder in te trappen.
5. Zet de versnellingspook/keuzehendel bijhet parkeren altijd in de 1e versnelling(handbak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende hellingde wielen van de trottoirband af, als de neusvan de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende hellingde wielen naar de trottoirband toe, als de neusvan de auto naar de voet van de helling wijst.
WAARSCHUWING
Maak er gewoonte van om bij het parkerenop een helling altijd de parkeerrem aan tezetten – het inschakelen van een versnellingbij een handbak of stand P bij een automaatis niet voldoende om de auto in alle situatiesstil te houden.
Parkeerrem lossen
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek aan de handgreep.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d.
02
72
Elektrische aansluiting achterin
G028425
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-lende accessoires gebruiken, zoals een mobi-ele telefoon of koelbox. De aansluiting isbedoeld voor accessoires die op 12 V werken.De maximale stroomsterkte is 10 A. De trans-pondersleutel moet ten minste in stand I staan,anders geeft de aansluiting geen stroom.
Stuurwielafstelling
G026999
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als inde lengte verstellen. Duw de hendel aan de lin-kerzijde van de stuurkolom omlaag. Zet hetstuurwiel vervolgens in de gewenste stand.Duw de hendel weer in positie terug om hetstuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Alsdit veel moeite kost, kunt u lichte druk op hetstuurwiel aanbrengen terwijl u de blokkeerhen-del terugduwt.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden ennooit tijdens het rijden. Controleer of hetstuurwiel in de gekozen stand geblokkeerdstaat.
Achterklep openen
G027005
Open de achterklep door aan de handgreep tetrekken zoals aangegeven op de afbeelding.Klap het achterschot omlaag door de hand-greep op te tillen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
��
73
Bediening
Met de schakelaars op de portieren kunt u deruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn tebedienen wanneer de contactsleutel in standI of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en ude transpondersleutel hebt uitgenomen, kunt ude ruiten nog steeds enige tijd openen en slui-ten zolang geen van de portieren wordtgeopend. Bedien de ruiten altijd onder toe-zicht.
Zijruit openen:
� Druk het voorste deel van de knop omlaag.
Zijruit sluiten:
� Trek het voorste deel van de knopomhoog.
N.B.
U kunt de rijwindgeluiden tijdens ritten metgeopende achterportierruiten beperkendoor ook de voorportierruiten een stukje teopenen.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
• Let erop dat u altijd de stroomtoevoernaar de elektrisch bedienbare ruitenverbreekt door de transpondersleutel teverwijderen.
• Let er bij het sluiten van de zijruiten opdat kinderen of andere inzittenden nietbekneld kunnen raken.
Wanneer u de achterste zijruiten vanaf hetbestuurdersportier sluit, dient u erop te let-ten op dat achterpassagiers niet met hunhanden bekneld kunnen raken.
Bestuurdersportier
G029571
Knoppen voor elektrisch bedienbare zijruiten.
Knop voor elektrisch bedienbare zijruitenvoorin
Knop voor elektrisch bedienbare zijruitenachterin
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruitenelektrisch bedienen. U kunt de zijruiten op tweemanieren openen en sluiten:
• Druk een van de bedieningsknoppen (A) of(B) voorzichtig omlaag of trek er één voor-zichtig omhoog. De elektrisch bedienbarezijruiten komen steeds verder omhoog ofomlaag zolang u de knoppen bedient.
• Druk een van de bedieningsknoppen (A) of(B) omlaag of trek er één omhoog en laat
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
74 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
deze vervolgens los. De zijruiten gaan danautomatisch open of dicht. Als een zijruitdoor iets worden geblokkeerd, wordt deop- of neergaande beweging van die zijruitafgebroken.
N.B.
Alleen op bepaalde markten werkt de auto-matische sluitingsfunctie ook aan de pas-sagierszijde.
Elektrisch bedienbare zijruiten inachterportieren blokkeren
G029572
Elektrisch bedienbare zijruiten blokkeren en elek-trisch bedienbaar kinderslot*.
U kunt de elektrische bediening van de ruitenin de achterportieren blokkeren met de knopop het bedieningspaneel op het bestuurders-portier. Let erop dat u altijd de stroomtoevoervoor de elektrisch bedienbare ruiten verbreekt(d.w.z. de transpondersleutel verwijdert), wan-neer u kinderen alleen in de auto achterlaat.
Het lampje in de knop brandt
De ruiten in de achterportieren zijn alleen vanafhet bestuurdersportier te bedienen.
Het lampje in de knop is uit
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel metde knoppen op de portieren als met de knop-pen op het bestuurdersportier te bedienen.
Passagiersstoel, voorin
G029573
Met de knoppen voor elektrische bedieningvan de ruiten op het passagiersportier kunt ualleen de ruit in het passagiersportier bedie-nen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
75
Elektrisch bedienbare zijruiten in deachterportieren
G029574
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel metde knoppen op de beide portieren als met deknoppen op het bestuurdersportier te bedie-nen. Als het lampje brandt in de knop waarmeeu de elektrische bediening van de achterste zij-ruiten blokkeert (op het bedieningspaneel ophet bestuurdersportier), zijn de zijruiten in deachterportieren alleen vanaf het bestuurders-portier te bedienen.
WAARSCHUWING
Wanneer u de achterste zijruiten vanaf hetbestuurdersportier sluit, dient u erop te let-ten op dat achterpassagiers niet bekneldkunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
76 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Achteruitkijkspiegel
G026660
Dimfunctie
Normale stand
Dimstand.
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflectiesin de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-blinden. Zet de spiegel in de autodimstand,wanneer u de verlichting van het achteropko-mend verkeer als hinderlijk ervaart.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valtte fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-tisch gedimd.
Achteruitkijkspiegel met kompas*
G026965
In de linker bovenhoek van de achteruitkijk-spiegel zit een display waarop wordt aangege-ven in welke richting de voorkant van de autowijst. Er worden acht verschillende richtingenmet Engelse afkortingen weergegeven: N(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid-oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) enNW (noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,wanneer u het contactslot in stand II zet ofwanneer de motor loopt, tenzij u het kompashebt uitgeschakeld. U kunt het kompas uit-schakelen of opnieuw inschakelen door op hetverzonken knopje aan de achterzijde van deachteruitkijkspiegel te drukken. Gebruik bij-
voorbeeld een rechtgebogen paperclip. Hetknopje ligt ca. 2,5 cm diep in de spiegel.
Kompaszone instellen
CAL
ZONE
CAL
ZONE
G026950
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.Het kompas is ingesteld op het geografischegebied waarin de auto werd afgeleverd. Hetkompas dient te worden gekalibreerd, als umet de auto meerdere magnetische zonesdoorkruist.
1. Contactslotstand II.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van deachteruitkijkspiegel ca. 3 seconden langingedrukt (met een rechtgebogen paper-clip bijvoorbeeld), totdat de tekst ZONE
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
��
77
verschijnt. Het nummer van de huidigemagnetische zone verschijnt.
3. Druk meerdere malen op het knopje totdathet nummer van het gewenste geografi-sche gebied (1–15) verschijnt. Enkeleseconden later staat de kompasrichtingweer op het display, wat aangeeft dat ervan zone is gewisseld.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
78
G02
6677
Magnetische zones voor kompas.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-heid worden gekalibreerd. Schakel voor debeste resultaten alle grote stroomverbruikersuit zoals de interieurverlichting, de interieur-ventilator, de elektrische achterruitverwarminge.d. en zorg dat er geen metalen of magneti-sche voorwerpen in de buurt van de spiegelzijn.
1. Breng de auto op een groot en open terreintot stilstand en laat de motor lopen.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van deachteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-beeld een paperclip), totdat de meldingCAL opnieuw verschijnt (ca. 6 secondenlang).
3. Rijd langzaam een rondje in de auto meteen snelheid van hoogstens 8 km/h, totdatde tekst CAL van het display verdwijnt. Ditgeeft aan dat de kalibratie afgerond is. Ditgeeft aan dat de kalibratie afgerond is.
4. Alternatieve kalibratiestap: Rijd op de nor-male manier weg. CAL verdwijnt van hetdisplay, wanneer de kalibratie is afgerond.
Buitenspiegels
G029575
De knoppen waarmee u de twee buitenspie-gels bedient, vindt u voor op de armleuning vanhet bestuurdersportier. De buitenspiegels zijnte bedienen met het contact in stand I of II.
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel linksof op R voor de buitenspiegel rechts. Hetlampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltjein het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampjedooft.
Buitenspiegels resetten, zie pagina 59.
WAARSCHUWING
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
Buitenspiegels met geheugen*
Als er buitenspiegels met geheugen op de autozitten, werkt het geheugen synchroon met datvan de bestuurdersstoel, zie pagina 101.
Geheugenfunctie van
afstandsbediening*
Wanneer u de auto met een van de afstands-bedieningen ontgrendelt en de instelling van debuitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positievan de spiegels in de afstandsbediening opge-slagen. De volgende keer dat u de auto ont-grendelt met dezelfde afstandsbediening enhet bestuurdersportier binnen vijf minuten naontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels inde opgeslagen positie staan.
Gelaagde zijruiten*
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-terportieren zorgen voor een verbeterdegeluidsisolatie van de passagiersruimte enleveren een verhoogde bescherming tegeninbraak op.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
80 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Water- en vuilafstotende laag opvoorste zijruiten*
Zijruiten met de speciale water- en vuil-afstotende laag zijn voorzien van een
klein symbool. Voor informatie over het onder-houd van dergelijke zijruiten en spiegels, ziepagina 197.
BELANGRIJK
Gebruik geen metalen ijskrabber om de rui-ten van ijs te ontdoen. Er kan daarbij schadeaan de waterafstotende laag ontstaan.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 81
Openingsstanden
G007503
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-ten aan het plafond. U kunt het schuifdak intwee standen openen:
Ventilatiestand, achterkant omhoog
Schuifstand, achteruit/vooruit
De transpondersleutel moet daarbij in stand Iof II staan.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto destroomtoevoer naar het schuifdak door detranspondersleutel uit te nemen.
G027010
Sluiten, automatisch
Sluiten, handmatig
Openen, handmatig
Openen, automatisch
Openen, ventilatiestand
Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen:
� Duw de achterkant van de knop (5)omhoog.
Sluiten:
� Trek de achterkant van de knop (6) omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestandrechtstreeks in de comfortstand zetten: trek deknop achteruit in de eindstand (4) en laat deknop los.
Automatische bediening
Trek de knop door het weerstandspunt (3) in deachterste eindstand (4) of via het weerstands-punt (2) in de voorste eindstand (1) en laat deknop vervolgens los. Het schuifdak schuift dantot in de comfortstand open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit decomfortstand volledig te openen:
� Trek de knop nogmaals achteruit in deeindstand (4) en laat de knop vervolgenslos.
Handmatige bediening
Openen:
� Trek de knop achteruit naar het weer-standspunt (3). Het schuifdak schuiftsteeds verder open zolang u de knop indeze stand vasthoudt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
82 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Sluiten:
� Duw de knop vooruit naar het weerstands-punt (2). Het schuifdak schuift steeds ver-der dicht zolang u de knop in deze standvasthoudt.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van hetschuifdak werkt alleen bij automatisch slui-ten, niet bij handmatig sluiten.
ZonneschermG020157
Aan de binnenkant van het schuifdak zit eenhandbediend zonnescherm. Het zonneschermglijdt automatisch naar achteren bij het openen
van het schuifdak. Pak de handgreep vast enschuif het scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiligingtegen overbelasting die wordt geactiveerd, alshet schuifdak door een voorwerp wordt gehin-derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand enkeert vervolgens automatisch terug naar delaatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van hetschuifdak werkt alleen bij automatisch slui-ten, niet bij handmatig sluiten.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op datniemand met zijn handen bekneld kanraken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink *
02
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 83
Algemene informatie
G030070
HomeLink is een programmeerbare afstands-bediening waarmee u tot drie verschillendesystemen (bijvoorbeeld elektrische garage-deur, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting)kunt bedienen en daarmee de origineleafstandsbedieningen vervangt. HomeLinkwordt geleverd in een uitvoering die inge-bouwd is in de linker zonneklep.
Het HomeLink -paneel bestaat uit drie pro-grammeerbare knoppen en een controle-lampje.
N.B.
HomeLink is dusdanig geconstrueerd dathet niet werkt als de auto van de buitenzijdevergrendeld is.
Let erop dat u de originele afstandsbedie-ningen wel goed bewaart voor eventueleprogrammering in een later stadium (zoalsbij de aankoop van een nieuwe auto).
Wis de programmering van de knoppenwanneer u de auto verkoopt.
Gebruik geen zonwering bestaande uitmetaalfolie op auto’s die zijn uitgerust metHomeLink . Het gebruik ervan kan namelijknegatieve gevolgen hebben voor de wer-king.
Bediening
Zodra HomeLink geprogrammeerd is, vormthet een vervanging voor de afzonderlijke origi-nele afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in voor acti-vering van de elektrische garagedeur, hetalarmsysteem etc. Het controlelampje brandtzolang u de knop ingedrukt houdt.
N.B.
Als het contact niet wordt ingeschakeld,blijft HomeLink tot 30 minuten na openingvan het bestuurdersportier werken.
Uiteraard kunt u de originele afstandsbedie-ningen naast HomeLink blijven gebruiken.
WAARSCHUWING
Als u HomeLink gebruikt om een garage-deur of toegangshek te bedienen, dient uerop toe te zien dat er niemand in de buurtvan de garagedeur of het toegangshek istijdens de bediening.
Maak geen gebruik van de HomeLink -afstandsbediening voor een elektrischegaragedeur zonder veiligheidsstop en vei-ligheidsretour. De garagedeur dient onmid-dellijk te reageren bij registratie van eenobstakel, tot stilstand te komen en meteende omgekeerde beweging te maken. Eengaragedeur die dat niet doet kan aanleidinggeven tot lichamelijk letsel. Neem voor meerinformatie contact op met de leverancier viainternet: www.homelink.com.
Eerste keer programmeren
Bij stap 1 wordt het complete geheugen vanHomeLink gewist. Voer dit punt dan ookalleen uit, wanneer u slechts één knop wiltomprogrammeren.
1. Druk de buitenste twee knoppen in en laatdeze ca. 20 seconden later los wanneer hetcontrolelampje gaat knipperen. Het knip-perende lampje geeft aan dat HomeLink
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink *
02
84 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
in de “inleerstand” staat en klaar is voorprogrammering.
2. Leg de originele afstandsbediening op5–30 cm afstand van HomeLink . Houd hetcontrolelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de origineleafstandsbediening en HomeLink hangt afvan de programmering van het te bedienensysteem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-gen op verschillende afstand nodig. Laatde afstandsbediening bij iedere poging ca.15 seconden op dezelfde afstand liggenvoordat u een andere afstand probeert.
3. Druk de te programmeren knop vanHomeLink en de te kopiëren knop van deoriginele afstandsbediening gelijktijdig in.Laat de knoppen pas los wanneer het con-trolelampje dat langzaam knippert snellergaat knipperen. Een snel knipperendlampje geeft aan dat de programmeringgelukt is.
4. Test de programmering door de gepro-grammeerde knop van HomeLink in tedrukken en op het controlelampje te letten:
• Brandt continu: Het controlelampjebrandt continu terwijl u de knop inge-drukt houdt, wat aangeeft dat de pro-grammering afgerond is. De garage-
deur, het toegangshek e.d. moet vervol-gens geactiveerd worden bij het indruk-ken van de bijbehorende HomeLink -knop.
• Brandt niet continu: Het controle-lampje knippert eerst ca. 2 secondenlang snel en brandt daarna ca. 3 secon-den continu. Dit herhaalt zich ca. 20seconden lang en geeft aan dat het tekopiëren systeem een zogeheten rol-lende code gebruikt. De garagedeur,het toegangshek e.d. worden niet geac-tiveerd bij het indrukken van de bijbe-horende HomeLink -knop. Vervolg indat geval de programmering als volgt.
5. Zoek de “inleerknop1” van de ontvangervan bijv. de garagedeur op (meestal in debuurt van de antennevoet op de ontvan-ger). Raadpleeg als u de knop niet kuntvinden, de gebruiksaanwijzing van de leve-rancier of neem contact op met de leve-rancier via internet: www.homelink.com.
6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. Deknop knippert ca. 30 seconden en binnendeze periode moet u het volgende punt uit-voeren.
7. Druk op de geprogrammeerde knop vanHomeLink terwijl de “inleerknop” van hette bedienen systeem nog knippert. Houd
de HomeLink-knop ca. 3 seconden langingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-haal deze volgorde van indrukken, vast-houden en loslaten tot driemaal achtereenom de programmering te beëindigen.
Afzonderlijke knop programmeren
Doe het volgende om één afzonderlijke knop teprogrammeren:
1. Druk op de gewenste knop vanHomeLink en houd deze ingedrukt totdatpunt 3 afgerond is.
2. Plaats wanneer het controlelampje vanHomeLink begint te knipperen (na ca. 20seconden) de originele afstandsbedieningop 5–30 cm afstand van HomeLink . Houdhet controlelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de origineleafstandsbediening en HomeLink hangt afvan de programmering van het te bedienensysteem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-gen op verschillende afstand nodig. Laatde afstandsbediening bij iedere poging ca.15 seconden op dezelfde afstand liggenvoordat u een andere afstand probeert.
3. Druk de te kopiëren knop op de origineleafstandsbediening in. Het controlelampje
1 De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink *
02
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85
begint te knipperen. Laat beide knoppenweer los, wanneer het lampje dat langzaamknipperde sneller gaat knipperen. Een snelknipperend lampje geeft aan dat de pro-grammering gelukt is.
4. Test de programmering door de gepro-grammeerde knop van HomeLink in tedrukken en op het controlelampje te letten:
• Brandt continu: Het controlelampjebrandt continu terwijl u de knop inge-drukt houdt, wat aangeeft dat de pro-grammering afgerond is. De garage-deur, het toegangshek e.d. moet vervol-gens geactiveerd worden bij het indruk-ken van de bijbehorende HomeLink -knop.
• Brandt niet continu: Het controle-lampje knippert eerst ca. 2 secondenlang snel en brandt daarna ca. 3 secon-den continu. Dit herhaalt zich ca. 20seconden lang en geeft aan dat het tekopiëren systeem een zogeheten rol-lende code gebruikt. De garagedeur,het toegangshek e.d. worden niet geac-tiveerd bij het indrukken van de bijbe-horende HomeLink -knop. Vervolg indat geval de programmering als volgt.
5. Zoek de “inleerknop2” van de ontvangervan bijv. de garagedeur op (meestal in de
buurt van de antennevoet op de ontvan-ger). Raadpleeg als u de knop niet kuntvinden, de gebruiksaanwijzing van de leve-rancier of neem contact op met de leve-rancier via internet: www.homelink.com.
6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. Deknop knippert ca. 30 seconden en binnendeze periode moet u het volgende punt uit-voeren.
7. Druk op de geprogrammeerde knop vanHomeLink terwijl de “inleerknop” van hette bedienen systeem nog knippert. Houdde HomeLink-knop ca. 3 seconden langingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-haal deze volgorde van indrukken, vast-houden en loslaten tot driemaal achtereenom de programmering te beëindigen.
Programmering wissen
Het is alleen mogelijk de programmering vanalle HomeLink -knoppen tegelijk te wissen enniet van één bepaalde knop afzonderlijk.
� Druk de buitenste twee knoppen in en laatdeze ca. 20 seconden later los wanneer hetcontrolelampje gaat knipperen.> HomeLink staat vervolgens in de
“Learn Mode” waarna deze opnieuwgeprogrammeerd kan worden, ziepagina 83.
2 De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
86 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie over de klimaatregeling......................................... 88Elektronische klimaatregeling, ECC........................................................ 92Standverwarming op brandstof* ............................................................ 95
KLIMAATREGELING
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
88
Airconditioning
De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht inhet interieur gekoeld, verwarmd of van vochtontdaan wordt. De auto is voorzien van auto-matische klimaatregeling (ECC).
N.B.
U kunt de airconditioning uitschakelen. Vooroptimale luchtkwaliteit in de passagiers-ruimte en om te voorkomen dat de ruitenbeslaan, moet u de airconditioning echteraltijd aan laten staan.
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon omte voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een nor-maal poetsmiddel voor glaswerk.
Combifilter
Zorg dat u het combifilter/pollenfilter opgezette tijden vervangt. Volvo adviseert u daar-over contact op te nemen met een erkendeVolvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor deklimaatregeling (de opening tussen de motor-kap en de voorruit).
Storingen opsporen en verhelpen
Volvo adviseert u controle- en reparatiewerk-zaamheden aan de klimaatregeling over te aaneen erkende Volvo-werkplaats.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het kou-demiddel R134a. Het bevat geen chloor, waar-door het koudemiddel onschadelijk voor deozonlaag is. Voor het bijvullen/verversen vankoudemiddel mag alleen R134a wordengebruikt, zie ook pagina 292. Volvo adviseertu dergelijke werkzaamheden over te laten aaneen erkende Volvo-werkplaats.
Werking interieurventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat detranspondersleutel in stand I of II), zal de inte-rieurventilator automatisch worden uitgescha-keld. Dit gebeurt om te voorkomen dat de accuuitgeput raakt.
Om de interieurventilator te activeren moet ude ventilatorknop in de gewenste snelheids-stand draaien.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
Werkelijke temperatuur
De ingestelde temperatuur komt overeen metde gevoelstemperatuur op basis van de heer-sende omstandigheden in en rond de auto watde luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad,de ingestraalde warmte enz. betreft.
Positie van de sensoren
• De zonnesensor zit boven op het dash-board.
• De interieurtemperatuursensor zit achterhet bedieningspaneel van de klimaatrege-ling.
N.B.
Dek de sensoren niet met kleding of anderevoorwerpen af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van de airconditioningmoet u de zijruiten en een eventueel schuifdakgesloten houden.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt de aircondi-tioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuurkan dan korte tijd iets oplopen.
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
��
89
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er terhoogte van de airconditioning een plasje wateronder de auto ontstaan. Dit is volkomen nor-maal.
Om de klimaatregeling te ventileren kan deinterieurventilator tot 50 minuten na het afzet-ten van de motor aanslaan. De ventilator slaatca. 15 minuten later automatisch af.
Brandstofbesparing
Bij gebruik van ECC wordt ook de airconditio-ning automatisch geregeld en alleen dan inge-schakeld wanneer de lucht in de passagiers-ruimte moet worden afgekoeld en de binnen-komende lucht van vocht moet worden ont-daan. Zo wordt meer brandstof bespaard danbij gebruik van conventionele systemen, waar-bij de airconditioning de lucht voortdurendafkoelt tot net boven het vriespunt.
Luchtverdeling
G028577
De binnenkomende lucht wordt verdeeld overmeerdere blaasmonden die op verschillendepunten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
G027043
Open
Dicht
Luchtstroom naar links of rechts
Luchtstroom omhoog of omlaag.
1. Richt de buitenste blaasmonden op devoorste zijruiten om ze te ontwasemen.
2. Bij koud weer: Doe de middelste blaas-monden dicht om de temperatuur in deauto zo comfortabel mogelijk te houden ende ruiten optimaal te ontwasemen.
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
90
Blaasmonden in portierstijlen
0
G027064
Open
Dicht
Luchtstroom naar links of rechts
Luchtstroom omhoog of omlaag.
1. Richt de buitenste blaasmonden op deachterste zijruiten om ze te ontwasemen.
2. Richt de blaasmonden naar binnen toevoor een behaaglijke temperatuur achter inde auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voorluchtstromen en tocht.
Geventileerde voorstoelen (Executive)
G030244
Bediening van ventilatie voorstoelen.
Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatorenin de zittingen en de rugleuningen die luchtdoor de bekleding heen aanzuigen. Naarmatede lucht in het interieur kouder is, neemt hetkoelingseffect toe.
De ventilatie is bij te regelen met een bedie-ningsknop op de zijkant van de voorstoelen enkent drie mogelijke standen.
Om de ventilatie van de stoel te starten:
� Druk kort op .
Om de ventilatie in stapjes te verhogen:
� Druk kort op .
Voor maximale ventilatie:
� Houd ca. 2 seconden lang ingedrukt.
Om de ventilatie in stapjes te verlagen:
� Druk kort op .
Om de ventilatie uit te schakelen:
� Houd ca. 2 seconden lang ingedrukt.
Het is mogelijk de stoelventilatie te combinerenmet de elektrische stoelverwarming. U kunt defunctie bijvoorbeeld gebruiken om uw kledingvan vocht te ontdoen.
Het ventilatiesysteem is te activeren, wanneerde motor loopt.
N.B.
Wie tochtgevoelig is dient de stoelventilatiemet beleid te gebruiken. Voor langduriggebruik wordt comfortniveau I geadviseerd.
BELANGRIJK
Bij een interieurtemperatuur lager dan 5°Cis het niet mogelijk de stoelventilatie in teschakelen. Dit om te voorkomen dat deinzittende die op de bewuste stoel zit het tekoud krijgt.
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
91
Achterbankverwarming buitenstezitplaatsen (Executive)
G030976
Knop voor in-/uitschakeling achterbankverwar-ming.
De achterbankverwarming is te bedienen metde knop op de bovenstaande afbeelding. Ach-ter op de beide zijkanten van de middencon-sole zit voor beide buitenste zitplaatsen eenknop.
Om de achterbankverwarming te starten:
� Druk op de knop.> Het lampje in de knop gaat branden.
Om de verwarming uit te schakelen:
� Druk op de knop.> Het lampje dooft.
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
03
92 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Bedieningspaneel
AC – Aan/uit (ON/OFF)
Recirculatie/Combifilter met Air QualitySensor*
Recirculatie
AUTO
Luchtverdeling
Interieurtemperatuursensor
Ontdooien voorruit en zijruiten
Elektrische achterruit- en buitenspiegel-verwarming
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Temperatuur rechterzijde
Temperatuur linkerzijde
Ventilator
Ventilator achter in passagiersruimte*
Functies
1. AC, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat aan. De aircondi-tioning wordt automatisch geregeld. De bin-nenkomende lucht wordt dan automatischafgekoeld en van vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit. Bij activeringvan de ontwaseming wordt de airconditioning
automatisch ingeschakeld (uit te schakelenmet de knop AC).
2. Interior Air Quality System,
recirculatie/combifilter*
Bepaalde auto’s zijn uitgerust met een zoge-heten combifilter en een Air Quality Sensor. Hetcombifilter ontdoet de binnenkomende luchtvan gassen en stofdeeltjes en beperkt zo even-tuele hinderlijke geuren en verontreinigingen.De Air Quality Sensor meet de concentratie vande verontreinigingen in de buitenlucht. Wan-neer de sensor een verhoogde concentratieregistreert, wordt de luchtinlaat afgesloten enrecirculeert de lucht in de passagiersruimte. De
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
03
��
93
lucht in de passagiersruimte wordt ook tijdensde recirculatie door het combifilter gereinigd.
Wanneer de Interior Air QualitySensor actief is, brandt hetgroene lampje bij AUT.
Bediening:
� Druk op AUTO om de Air Quality Sensor teactiveren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies doorverschillende malen op de knop tedrukken:
• Het lampje bij MAN brandt om aan tegeven dat de recirculatiefunctieopnieuw ingeschakeld is.
• Geen van de lampjes brandt om aan tegeven dat de recirculatiefunctie niet isingeschakeld (voor zover recirculatieniet nodig is om voor verkoeling te zor-gen bij warm weer).
• Het lampje bij AUT brandt om aan tegeven dat de Air Quality Sensoropnieuw ingeschakeld is.
Let erop dat:
• U de Air Quality Sensor altijd hebt inge-schakeld.
• Er bij koud weer beperkingen voor de recir-culatiefunctie gelden om te voorkomen datde ruiten beslaan.
• U de Air Quality Sensor uitschakelt, wan-neer de ruiten beslaan.
• Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook deontwaseming van de voorruit, de zijruitenen de achterruit kunt inschakelen.
• Raadpleeg het serviceprogramma vanVolvo voor het aanbevolen vervangingsin-terval voor het combifilter. In zeer sterk ver-ontreinigde gebieden moet u het combifil-ter mogelijk vaker vervangen.
3. Recirculatie
U kunt de recirculatie inschakelen als u viezelucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilthouden. De lucht in de passagiersruimte wordtdan gerecirculeerd. Er komt met andere woor-den geen lucht van buiten de auto in, wanneerdeze functie actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan ermet name in de winter wasem en ijs op de bin-nenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met eencombifilter en Air Quality Sensor ontbreekt detimerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasemen een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
1. Druk de knop langer dan 3 secon-den in. Het lampje knippert 5 seconden. Delucht in de auto wordt afhankelijk van debuitentemperatuur 3–12 minuten langgerecirculeerd.
2. Telkens wanneer u op drukt, wordtde timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit teschakelen:
� Druk de knop nogmaals maar danlanger dan 3 seconden in. Het lampje gaat5 seconden branden ter bevestiging vanuw keuze.
4. AUTO
Bij activering van de functie AUTO wordt deklimaatregeling automatisch dusdanig inge-steld dat de gewenste temperatuur wordtbereikt. De automatische functie regelt de ver-warming, de airconditioning, de Air QualitySensor, de ventilatorsnelheid, de recirculatieen de luchtverdeling. Als u een of meer hand-matige functies selecteert, worden de overigefuncties nog steeds automatisch geregeld. Allehandmatige instellingen worden uitgescha-keld, wanneer u op AUTO drukt.
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
03
94 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
5. Luchtverdeling
• Wanneer u de bovenste knop hebt inge-drukt, stroomt er lucht uit de openingen bijde ruiten
• Wanneer u de middelste knop hebt inge-drukt, stroomt er lucht uit de openingen terhoogte van bovenlichaam en hoofd
• Wanneer u de onderste knop hebt inge-drukt, stroomt er lucht uit de openingen terhoogte van benen en voeten
Druk op AUTO, wanneer u de automatischeluchtverdeling weer wilt activeren.
6. Interieurtemperatuursensor
De interieurtemperatuursensor registreert detemperatuur in het interieur.
7. Ontwaseming voorruit en zijruiten
U gebruikt de ontwaseming om de voorruit ende zijruiten snel te ontwasemen en te ont-dooien. Er stroom dan op hoge snelheid luchtnaar de ruiten. Het lampje in de ontwasemings-knop brandt, wanneer de functie ingeschakeldis.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-dien het volgende om de lucht in het interieurzo veel mogelijk van vocht te ontdoen:
• de airconditioning (AC) wordt automatischingeschakeld (uit te schakelen met de knopAC);
• de recirculatie wordt automatisch uitge-schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voor-
gaande instellingen.
8. Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de achterruit en de bui-tenspiegels snel ontdoen van condens of ijs,zie pagina 61 voor meer informatie over dezefunctie.
9. Elektrisch verwarmde voorstoelen
Doe het volgende om de voorstoel te verwar-men:
1. Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-stand – beide lampje branden.
2. Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-stand – een van de lampjes brandt.
3. Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-schakeld – geen van de lampjes brandt.
Volvo adviseert u de temperatuur in eenerkende Volvo-werkplaats te laten bijstellen.
10 en 11. Temperatuurknoppen
Met de twee draaiknoppen kunt u de tempe-ratuur aan de bestuurderszijde en de passa-gierszijde instellen.
N.B.
Let erop dat de passagiersruimte niet snel-ler warm of koud wordt, wanneer u eenhoger of lagere temperatuur kiest dan degewenste.
12. Ventilator
Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid teverhogen of te verlagen. De ventilatorsnelheidwordt automatisch geregeld, als u AUTO
selecteert. De eerder ingestelde ventilatorsnel-heid wordt dan genegeerd.
N.B.
Als u de knop linksom hebt gedraaid en deventilatorindicatie op het display gedoofd is,zijn de ventilator en de airconditioning uit-geschakeld.
13. Ventilator, achter in
passagiersruimte (optie bij zevenzitters)
U kunt de snelheid waarmee de ventilatordraait verhogen of verlagen door aan de knopte draaien. Dit geldt alleen, als u voor zowelairconditioning voorin als achterin* hebt geko-zen. De knop voor airconditioning achter in depassagiersruimte vindt u op de middencon-sole, zie pagina 59.
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof*
03
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 95
Algemene informatie oververwarmingen
G027095
Knop READ
Duimwiel
Knop RESET
Voordat u de standverwarming kunt program-meren, moet het elektrische systeem worden“gewekt”.
Dat doet u door:
• op de knop READ te drukken, of
• het groot licht te activeren, of,
• draai de transpondersleutel naar sleutel-stand I.
U kunt de standverwarming meteen inschake-len of twee verschillende uitschakeltijdeninstellen met TIMER 1 en TIMER 2. Onder deuitschakeltijd wordt het tijdstip verstaanwaarop de auto de gewenste temperatuurbereikt heeft. De elektronica van de auto rekentaan de hand van de buitentemperatuur zelf uitwanneer de verwarming moet worden inge-schakeld.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 °Cwordt de verwarming niet geactiveerd. Bij tem-peraturen van –10 °C en lager is de maximalebedrijfstijd van de standverwarming 60 minu-ten.
Als de standverwarming ondanks herhaaldestartpogingen niet aanslaat, adviseert Volvo ucontact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Er verschijnt een melding op hetdisplay.
Waarschuwingssticker op de tankvulklep.
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de standverwarming moetde auto in de buitenlucht staan.
Schakel voor het tanken de standverwar-ming uit. Gemorste brandstof kan ontvlam-men.
Controleer op het display of de standver-warming uit is. (Als de standverwarmingwerkt, verschijnt er PARK.VERW. AAN ophet display.)
Displaytekst
Wanneer u de geprogrammeerde functiesTIMER 1, TIMER 2 en Directe start
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof*
03
96 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
activeert, brandt het oranje waarschuwings-lampje op het instrumentenpaneel.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een mel-ding met de status van de standverwarming.De melding verdwijnt wanneer u de auto vanafde buitenzijde vergrendelt met de transpon-dersleutel.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkantnaar de voet van de helling wijst. De standver-warming krijgt dan voldoende brandstof.
Klok/timer
Als u na het instellen van de timer(s) van deverwarming de klok van de auto bijstelt, wor-den alle timerinstellingen geannuleerd.
Timers instellen
Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend tijdenvoor het komende etmaal programmeren endus niet voor meerdere dagen tegelijk.
1. Draai aan het duimwiel totdat TIMER 1 of2 op het display verschijnt.
2. Druk kort op de knop RESET zodat de uur-aanduiding gaat knipperen.
3. Gebruik het duimwiel om het gewenstetijdstip in uren aan te geven.
4. Druk kort op de knop RESET, zodat deminuutaanduiding gaat knipperen.
5. Gebruik het duimwiel om het gewenstetijdstip in minuten aan te geven.
6. Druk kort op de knop RESET om de instel-ling te bevestigen.
7. Druk op de knop RESET om de timer teactiveren.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurdestandverwarming uit te schakelen voordat detimer dat doet:
1. Druk op READ.
2. Ga met het duimwiel naar TIMER
PARK.VERW 1 of 2. De tekst AAN knip-pert op het display.
3. Druk op RESET. De tekst UIT brandt con-tinu en de standverwarming wordt uitge-schakeld.
Standverwarming meteen inschakelen
1. Draai aan het duimwiel totdat DIRECTE
START op het display verschijnt.
2. Druk op RESET om een van de optiesAAN of UIT te selecteren.
3. Kies AAN.
De verwarming zal vervolgens 60 minuten langblijven werken. De verwarming van het interieurgaat van start, zodra de koelvloeistof in demotor een temperatuur van 30 °C heeft bereikt.
Standverwarming meteenuitschakelen
1. Draai aan het duimwiel totdat DIRECTE
START op het display verschijnt.
2. Druk op RESET om een van de optiesAAN of UIT te selecteren.
3. Kies UIT.
N.B.
Het is mogelijk de motor starten en weg terijden, terwijl de standverwarming nog aan-staat.
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof*
03
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97
Accu en brandstof
Als de accu onvoldoende opgeladen is of alshet brandstofpeil te laag is, wordt de standver-warming automatisch uitgeschakeld. Er ver-schijnt een melding op het display. Er ver-schijnt dan een melding op het display. Beves-tig deze melding door op de knop READ tedrukken.
BELANGRIJK
Herhaaldelijk gebruik van de standverwar-ming bij korte ritten kan ertoe leiden dat deaccu uitgeput raakt en startproblemen ople-veren. Bij regelmatig gebruik van de stand-verwarming moet u even lang in de auto rij-den als de standverwarming aanstond. Ditom te zorgen dat de dynamo evenveelstroom kan bijladen als de standverwarmingverbruikt.
Extra verwarming (diesel)*
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijnom de passagiersruimte voldoende te verwar-men.
De extra verwarming wordt automatisch inge-schakeld wanneer er extra warmte nodig is ter-wijl de motor loopt. De verwarming wordt auto-matisch uitgeschakeld, wanneer het warmgenoeg is of wanneer de motor wordt afgezet.
98
Voorstoelen........................................................................................... 100Voorstoelen (Executive) ........................................................................ 103Interieurverlichting................................................................................. 104Opbergmogelijkheden in passagiersruimte.......................................... 106Opbergmogelijkheden in passagiersruimte (Executive) ....................... 111Achterbank............................................................................................ 112Lading vervoeren ................................................................................. 114Bagageruimte........................................................................................ 115
INTERIEUR
04 Interieur
Voorstoelen
04
100
Zithouding
G027960
De bestuurders- en passagiersstoel kunnenworden ingesteld voor een optimale zit- en rij-houding.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillenom de juiste afstand tot het stuurwiel en depedalen in te stellen. Controleer of de stoelna het afstellen in de nieuwe stand geblok-keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager zetten,omhoog-/omlaagpompen (bestuurders-en passagierszijde*).
Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/omlaagpompen (bestuurders- en passa-gierszijde*).
Lendensteun wijzigen1, aan de knopdraaien.
Hellingshoek rugleuning wijzigen – aan deknop draaien.
Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-bare stoel*.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel invoordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij-den.
Controleer of de stoel in zijn stand vergren-deld staat.
Rugleuning voorstoelen omklappen
G014805
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-den omgeklapt om ruimte te maken voor langelading.
1. Schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-teren.
2. Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
3. Trek de pallen aan de achterzijde van derugleuning tijdens het omklappen naarvoren.
4. Duw de stoel zo ver naar voren dat dehoofdsteun onder het dashboardkastje“vast” komt te zitten.
1 Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel.
04 Interieur
Voorstoelen
04
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 101
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerdevolgorde aan.
WAARSCHUWING
Pak het ruggedeelte nadat u het rechtopgezet hebt beet en controleer of het stevigvergrendeld staat om letsel te voorkomenbij hard afremmen of een aanrijding.
Vloermatten*
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor deauto vervaardigd zijn.
WAARSCHUWING
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-stoel goed in de bevestigingsklemmen opde vloer vastzit om te voorkomen dat dezekan gaan glijden en achter of onder depedalen blijft haken.
Elektrisch bedienbare stoel*
Tot enige tijd nadat u het portier met de trans-pondersleutel hebt ontgrendeld blijft hetmogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt ergeen sleutel in het contactslot. Het is altijdmogelijk de stoel te verstellen, wanneer decontactsleutel in stand I of II staat.
Voorkant zitting omhoog/omlaag
Stoel vooruit/achteruit
Stoel omhoog/omlaag
Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelastinggeactiveerd, als een van de stoelen wordtgeblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het
contact uitschakelen en enige tijd wachtenvoordat u de stoel opnieuw probeert te ver-stellen. U kunt slechts één verstelfunctie vande stoel tegelijk activeren.
Geheugenfunctie*
Knoppen voor geheugenfunctie.
Instelling vastleggen
1. Verstel de stoel.
2. Houd de knop MEM ingedrukt, terwijl uknop 1, 2 of 3 indrukt.
Stoel in vastgelegde stand zetten
Druk op een van de geheugenknoppen 1–3,totdat de stoel tot stilstand komt. Bij het losla-
04 Interieur
Voorstoelen
04
102
ten van de knop zal de instelling van de stoelonmiddellijk worden beëindigd.
Geheugen van transpondersleutel
De positie van de bestuurdersstoel wordt vast-gelegd, wanneer u de auto met de transpon-dersleutel vergrendelt. Een volgende keer datde auto met dezelfde transpondersleutel wordtontgrendeld en het bestuurdersportier wordtgeopend, nemen de bestuurdersstoel en debuitenspiegels de vastgelegde standen in.
N.B.
Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijkvan de geheugenfunctie van de stoel.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,kunt u op een willekeurige knop drukken om destoel tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet metde schakelaars spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter ofonder de stoel liggen tijdens het verstellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-giers op de achterbank bekneld kan raken.
04 Interieur
Voorstoelen (Executive)
04
103
Voorstoelen type Comfort
G030180
Massage
Lendensteun
Massage
G030183
Knop voor activering massagefunctie.
Harde massage
Zachte massage
Elk van beide voorstoelen is voorzien van eenrugleuning met massagefunctie. De massage-functie maakt gebruik van luchtkussens die ueen harde of zachte massage geven. Na selec-tie van de gewenste massagefunctie wordt erals volgt gemasseerd: 6 minuten massage – 4minuten pauze – 6 minuten massage enz.
Wanneer de knop in de middelste stand staatof de transpondersleutel in stand 0, is de mas-sagefunctie niet actief.
Lendensteun instellen
G030229
Knop voor instelling lendensteun.
De lendensteun is traploos in te stellen metbehulp van de luchtkussens die ook gebruiktworden voor de massafunctie. De luchtkus-sens op verschillende hoogte in de rugleuningzijn stuk voor stuk apart traploos harder ofzachter op te blazen (zie bovenstaande afbeel-ding).
De lendensteun is in te stellen wanneer demassagefunctie niet actief is.
De stand wordt opgeslagen in een geheugenzodat de lendensteun na afloop van de mas-sagefunctie of na langdurig parkeren automa-tisch de laatst opgeslagen stand weer inneemt.
04 Interieur
Interieurverlichting
04
104
Leeslampjes voorin eninterieurverlichting
G026960
Knoppen op plafondconsole voor bediening lees-lampjes voorin en interieurverlichting.
Leeslampje linksvoor
Interieurverlichting
Leeslampje rechtsvoor
De interieurverlichting1 wordt in- en uitgescha-keld door kort op knop (2) te drukken. Ook deautomatische verlichting wordt dan geacti-veerd c.q. gedeactiveerd, zie pagina 105.
Alle lampjes in het interieur kunnen wordeningeschakeld met het contactslot in stand I of
II en ook wanneer de motor loopt. De verlich-ting kan ook worden ingeschakeld binnen 10minuten nadat:
• de motor afgezet is en het contact in stand0 is gezet;
• de auto ontgrendeld is zonder dat de motoris gestart
De verlichting dooft daarna automatisch.
Plafondverlichting voorin
De leeslampjes voorin worden in- en uitge-schakeld met een druk op de bijbehorendeknoppen op de plafondconsole.
Plafondverlichting achterin
G027153
Leeslampjes achterin
Leeslampje linksachter, aan/uit
Leeslampje rechtsachter, aan/uit
De leeslampjes achterin worden in- en uitge-schakeld met een druk op de bijbehorendeknoppen.
Bij zevenzitters zijn er ook leeslampjes voor dederde zitrij.
Instapverlichting
De instapverlichting (alsmede de interieurver-lichting) wordt in- en uitgeschakeld bij het ope-nen c.q. sluiten van een portier.
1 De instapverlichting wordt tegelijk met de interieurverlichting in- of uitgeschakeld.
04 Interieur
Interieurverlichting
04
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 105
Kofferbakverlichting
Een lampje aan de binnenkant van de achter-klep dient als kofferbakverlichting.
Het achterste plafondlampje en het lampje inde achterklep worden bij het openen en sluitenvan de achterklep automatisch in- en uitge-schakeld.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-en uitgeschakeld bij het openen en sluiten vande klep van het kastje.
Make-upspiegel*
G027045
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer uhet klepje optilt.
Automatische verlichting
U kunt de automatische verlichting uitschake-len door knop (2), zie pagina 104, meer dan 3seconden ingedrukt te houden. Bij kort indruk-ken van de knop schakelt u de automatischeverlichting weer in.
Bij een geactiveerde automatische verlichtinggaat de interieurverlichting automatisch2 30seconden lang branden wanneer:
• de auto wordt ontgrendeld met een sleutelof transpondersleutel
• u de contactsleutel na het afzetten van demotor naar stand 0 draait.
De interieurverlichting gaat aan en blijft 10minuten lang branden, wanneer een van deportieren wordt geopend tenzij u de interieur-verlichting hebt uitgeschakeld.
De interieurverlichting dooft, wanneer:
• u de motor start;
• de auto wordt ontgrendeld met een sleutelof transpondersleutel.
De geprogrammeerde inschakelduur (resp. 30seconden en 10 minuten) is te wijzigen in eenVolvo-werkplaats.
2 De functie is afhankelijk van de lichtinval en wordt alleen geactiveerd wanneer het donker is.
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
106
Opbergmogelijkheden
ATTENTIONPakjdskdl ioiuip kjöpp opoodidåuswi
C
SOUND
MENU
80
ENTER
LSEE
EXIT
MY KEYRTO
8504251r
AIRBAG
G02
7041
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
��
107
Opbergvak op derde zitrij
Opbergvakken en bekerhouders
Parkeerkaarthouder
Dashboardkastje
Aflegvlak in middenconsole
Bekerhouders voor achterpassagiers
Opbergvak (ook aan de voorkant van devoorstoelzitting)
Houder voor boodschappentassen
WAARSCHUWING
Zorg dat er geen harde, scherpe of zwarevoorwerpen in de weg liggen of uitstekenom te voorkomen dat ze verwondingen ver-oorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vastmet een van de veiligheidsgordels of eenbagageband.
Pennenvak
G027030
In de middenconsole vindt u een vak waarin upennen kunnen bewaren.
Dashboardkastje
ATTENTIONPakjdskdl ioiuip kjöpp opoodidåuswi
C
SOUND
MENU
80
ENTER
LSE E
EXIT
MY KEYRTO
AIRBAG
G027025
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld hetinstructieboekje, wegenkaarten, pennen entankpassen bewaren.
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
108 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Kledinghaak
G027028
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet alte zware kledingsstukken.
Asbak voor achterpassagiers*
G027018
U opent de asbak door de bovenkant van hetklepje naar buiten toe te klappen.
Leeg de asbak als volgt:
1. Open de asbak.
2. Duw het klepje omlaag en kantel het ach-terover.
3. Til de asbak vervolgens uit de middencon-sole.
Bekerhouder/flessenhouder voorachterpassagiers
G027063
Trek het insteekelement aan de onderkantopenen.
U kunt het insteekelement voor bekers als volgtverwijderen:
� Wanneer u de twee klemmen losmaakt,kunt u de bekerhouder gebruiken als fles-senhouder voor twee grote petflessen.
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109
Opbergvakken en bekerhouders(zevenzitter)
G027040
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijvoor-beeld cd’s en boeken in te bewaren.
Aflegvlak in middenconsole
G027019
In de middenconsole zit een aflegvak om bij-voorbeeld eten en drinken op weg te zetten. Umoet daarvoor de middenarmsteun naar ach-teren toe wegklappen, zodat de achterpassa-giers het onderliggende blad als “tafeltje” kun-nen gebruiken.
Onder het aflegvlak zit een opbergvak om bij-voorbeeld cd’s in te bewaren.
Bekerhouders
G027020
Bekerhouders voor de bestuurders- en passa-gierszijde.
Asbak*
� Om de asbak te legen moet u het insteek-element uitnemen.
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
110
Opbergvak op derde zitrij (zevenzitter)
G027026
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijvoor-beeld pennen en kleine voorwerpen in te bewa-ren.
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte (Executive)
04
111
Koelbox
G027068
Onder de opklapbare armsteun is een koelboxweggewerkt. Pas de koelstand aan met deknop (zie afbeelding). De box werkt wanneer demotor loopt of de transpondersleutel in standII staat.
WAARSCHUWING
Draai de flessen goed dicht voordat u ze inhet koelbox bewaart en zorg dat het deurtjedicht blijft tijdens het rijden.
04 Interieur
Achterbank
04
112
Achterbank, tweede zitrij (zevenzitter)
G027027
Ruggedeelte vooroverklappen om in te
stappen
Til de handgreep (1) omhoog en duw de stoeltegelijkertijd naar voren. Doe dit in omgekeerdevolgorde om de stoel in de oorspronkelijkestand terug te zetten.
Stoel vooruit-/achteruitzetten
Til de beugel (2) op om de stoel verder naarvoren of achteren te zetten.
Verschuifbare stoel (zevenzitter)
G027033
U kunt de middelste stoel van de tweede zitrijiets verder naar voren zetten dan de resterendestoelen. Wanneer u de middelste stoel naarvoren schuift kunt u een kind op het geïnte-greerde kinderzitje beter in de gaten houdenvanaf de voorstoelen.
Til de beugel (A) op om de stoel naar voren ofachteren te zetten.
Achterkant middenconsoleverwijderen
G028445
Om de middelste stoel van de tweede zitrij naarvoren te kunnen schuiven, moet u eerst demiddenconsole verwijderen. U doet dat alsvolgt.
1. Verwijder de achterkant van de midden-console door de pal recht naar buiten toete trekken zoals aangegeven op de boven-staande afbeelding.
2. Til de console vervolgens uit de auto.
04 Interieur
Achterbank
04
113
Hoofdsteunen achterbank, middelstezitplaats
G027015
U kunt de hoofdsteun in het midden van deachterbank naargelang van de lengte van depassagier afstellen. Trek de hoofdsteun zo veromhoog als nodig is.
� Als u de hoofdsteun omlaag wilt duwen,moet u tegelijkertijd de pal indrukken. Zieafbeelding.
WAARSCHUWING
Zet de hoofdsteun alleen in de laagste posi-tie, wanneer u het ruggedeelte van de stoelvooroverklapt of wanneer er niemand op destoel zit.
Nadat u de stoelen op de tweede en derdezitrij rechtop gezet hebt, moet u controlerenof het ruggedeelte van de stoelen geblok-keerd staat. Als dat niet het geval is, kan hetbeveiligingssysteem zijn werk niet doen.
N.B.
U kunt de hoofdsteun niet helemaal verwij-deren.
04 Interieur
Lading vervoeren
04
114
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaargewicht van de auto. Het laadvermogen dientte worden verminderd met de som van hetgewicht van eventuele inzittenden en dat vangemonteerde accessoires. Voor gedetailleerdeinformatie over de gewichten, zie pagina 286.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto enhet zwaartepunt van de lading treden er wij-zigingen in de rijeigenschappen op.
Lading op het dak
Lastdragers gebruiken
Om schade aan de auto te voorkomen en voormaximale veiligheid tijdens het rijden, wordt ugeadviseerd de lastdragers te gebruiken diedoor Volvo ontwikkeld zijn.
Volg de montagevoorschriften die bij de last-dragers worden geleverd nauwkeurig op.
• Controleer regelmatig of de lastdragers ende lading goed vastzitten. Zet de ladingstevig vast met sjorbanden.
• Verdeel het gewicht van de lading gelijk-matig over de lastdragers. Leg de zwaarstevoorwerpen onderop.
• Naarmate u meer lading op het dak ver-voert, vangt de auto meer wind en neemthet brandstofverbruik toe.
• Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,rem niet te hard en maak niet te scherpebochten.
WAARSCHUWING
De maximale dakbelasting is 100 kg inclu-sief de lastdragers en een eventuele skibox.Bij het vervoer van lading op het dak ver-schuift het zwaartepunt en treden er wijzi-gingen op in de rijeigenschappen van deauto.
04 Interieur
Bagageruimte
04
��
115
Bagageruimte vergroten, tweede zitrij
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbankmogen er zich geen voorwerpen op de ach-terbank bevinden. De veiligheidsgordelsmogen evenmin zijn ingestoken. Schadeaan de bekleding van de achterbank isanders namelijk niet uitgesloten.
G027022
1. Zet de stoelen in de achterste stand (geldtalleen voor zevenzitters).
2. Klap de hoofdsteunen omlaag.
3. Hef de blokkering (1) op en klap het rug-gedeelte voorover. Duw het ruggedeelte
aan om het in neergeklapte stand te blok-keren.
WAARSCHUWING
Om veiligheidsredenen mag u geen passa-giers op de derde zitrij vervoeren, als dehoofdsteunen van de buitenste zitplaatsenvan de tweede zitrij omlaaggeklapt zijn.
Bagageruimte vergroten, derde zitrij(zevenzitter)
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbankmogen er zich geen voorwerpen op de ach-terbank bevinden. De veiligheidsgordelsmogen evenmin zijn ingestoken. Schadeaan de bekleding van de achterbank isanders namelijk niet uitgesloten.
G027016
Schuif de tweede zitrij helemaal naar voren toe,zie pagina 100.
Til de handgreep omhoog.
Schuif het zitgedeelte in de achterstestand. Klap de verankeringsogen links enrechts dusdanig in, dat ze niet beschadigdraken wanneer u de ruggedeelten voor-overklapt.
Klap het ruggedeelte voorover. (De hoofd-steun wordt automatisch ingeklapt bij hetvooroverklappen van het ruggedeelte.)
Derde zitrij rechtop zetten
1. Zet het ruggedeelte van de stoelen weerrechtop.
04 Interieur
Bagageruimte
04
116
2. Pak de lus beet en trek het zitgedeelte zover uit dat u een klik hoort.
3. Zet de hoofdsteun rechtop.> U kunt de stoel daarna weer gebruiken.
Algemene informatie
G027031
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaargewicht van de auto. Het laadvermogen dientte worden verminderd met de som van hetgewicht van eventuele inzittenden en dat vangemonteerde accessoires. Voor gedetailleerdeinformatie over de gewichten, zie pagina 286.
Lading in de bagageruimte
Veiligheidsgordels en airbags bieden debestuurder en eventuele passagiers een goedebescherming, met name bij frontale botsingen.Zorg echter ook voor een goede afschermingin de rug. Let er bij het vervoer van lading in debagageruimte op dat voorwerpen die niet goedzijn vastgezet of op de juiste manier zijn inge-laden bij een aanrijding of een krachtige rem-manoeuvre met hoge snelheid en met grotekracht naar voren kunnen worden geslingerden daarbij ernstige verwondingen kunnen toe-brengen.
Let erop dat een voorwerp met een gewichtvan 20 kg bij een frontale botsing op een snel-heid van 50 km/h zich gedraagt als een voor-werp met een gewicht van 1000 kg.
Let op het volgende bij het inladen:
• Duw zware lading niet te dicht tegen devoorstoelen aan. Het neergeklapte rugge-deelte wordt anders onnodig zwaar belast.
• Breng de lading zo dicht mogelijk tegen derugleuning van de achterbank aan.
• Leg zware voorwerpen zo veel mogelijkplat op de vloer.
• Breng zware lading dusdanig aan dat dezerecht voor de deellijn in de rugleuning vande achterbank komt te zitten.
• Dek scherpe randen met iets zachts af.
• Zet de lading met sjorbanden aan de ver-ankeringsogen vast.
• Zorg dat de lading nooit boven de rugleu-ning uitsteekt, wanneer u geen gebruikmaakt van een bagagenet.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto enhet zwaartepunt van de lading treden er wij-zigingen in de rijeigenschappen op.
04 Interieur
Bagageruimte
04
��
117
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading nooit boven de rugge-deelten uitsteekt! Als dat namelijk wel hetgeval is, kan de lading bij een krachtige rem-manoeuvre of een aanrijding naar vorenworden geslingerd en u of eventuele passa-giers ernstig verwonden. Let er ook op datu lading altijd goed verankert (vastbindt).
Wanneer u het ruggedeelte van de achter-bank hebt neergeklapt, moet u zorgen datde lading niet uitsteekt boven de denkbeel-dige, horizontale lijn op 50 mm onder debovenkant van de ruiten in de achterportie-ren. Zorg er bovendien voor dat de ladingop 10 cm afstand van de zijruiten zit. Andersis het mogelijk dat het opblaasgordijn datschuilgaat achter de plafondbekleding geenbescherming meer biedt.
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.Bij krachtig remmen kan de bagage namelijkgaan schuiven en inzittenden verwonden.
Zet de motor af en zet de parkeerrem aanbij het in- en uitladen van lange voorwerpen!Lange voorwerpen kunnen namelijk tegende versnellingspook of keuzehendel aankomen en zo per ongeluk een versnellinginschakelen, waarna de auto kan gaan rol-len.
Bagagenet
G027058
Het bagagenet voorkomt dat bagage of ladinguit de bagageruimte de passagiersruimte kanbinnendringen bij krachtige remmanoeuvres.
Het bagagenet is gemaakt van stevig nylon-materiaal en kan op twee verschillende manie-ren worden bevestigd:
• achter het ruggedeelte van de achterbank,
• achter de voorstoelen, als u de achterbankhebt neergeklapt.
Bagagenet aanbrengen
Als de auto is uitgerust met een bagagerol-hoes, moet u deze verwijderen voordat u hetbagagenet aanbrengt.
1. Haak de bovenste stang achter de voorsteof achterste plafondbevestigingen vast.
2. Haak het andere uiteinde van de stang aande tegenoverliggende plafondbevestigingvast.
3. Haak de banden van het bagagenet vastaan de ogen op de vloer, wanneer u het netaan de achterste plafondbevestigingenhebt vastgezet.
4. Maak gebruik van de verankeringsogen opde stoelrails, wanneer u het net aan de
04 Interieur
Bagageruimte
04
118 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
voorste plafondbevestigingen hebt vast-gezet.
Geldt alleen voor zevenzitter:
1. Zorg dat het net voor de armleuning vanhet zijpaneel komt te liggen bij aanspan-ning.
2. Trek het bagagenet strak met de trekban-den.
Bagagenet opvouwen
U kunt het bagagenet opvouwen en opbergenonder de vloerplaat van de bagageruimte(geldt voor vijfzitters).
� Druk de knoppen (1) op de scharnieren vanhet bagagenet in om de scharnieren te ont-grendelen en het net op te vouwen.
WAARSCHUWING
Controleer altijd of de bovenste bevestigin-gen van het veiligheidsnet goed zijn aange-bracht en of de spanbanden stevig vastzit-ten.
Een beschadigd net mag u niet meer gebrui-ken.
Stalen veiligheidsrek*
G027056
Het veiligheidsrek in de bagageruimte voor-komt dat bagage of huisdieren bij krachtigeremmanoeuvres de passagiersruimte in wor-den geslingerd.
U moet het veiligheidsrek voor de veiligheidaltijd op de juiste manier bevestigen en veran-keren.
Breng het veiligheidsrek als volgt aan:
1. Til het veiligheidsrek via de achterklep ofeen van de achterportieren in de auto (inhet laatste geval moet u eerst de tweedezitrij neerklappen).
04 Interieur
Bagageruimte
04
��
119
2. Breng een van de bevestigingspennen vanhet veiligheidsrek in de bijbehorende hou-der aan die zich boven het achterportierachter de tweede zitrij bevindt.
G027057
3. Duw de bevestigingspen van het veilig-heidsrek naar voren toe in de houder.
4. Breng de andere bevestigingspen van hetveiligheidsrek in de houder boven hettegenoverliggende portier en duw ook hierde bevestigingspen vooruit in de houder.
5. Steek de bevestigingsbeugel vanaf deonderzijde door de onderste houder vanhet veiligheidsrek zoals aangegeven op deafbeelding.
6. Breng de veer op de bevestigingsbeugelaan en draai de draaiknop erop vast.
7. Bevestig de haak van de bevestigingsbeu-gel in het verankeringsoog en draai aan dedraaiknop, totdat de bevestigingsbeugel inhet verankeringsoog vastgrijpt.
8. Doe hetzelfde aan de andere kant van hetrek.
9. Draai de beide bevestigingsbeugels beur-telings vast.
10. Breng de beschermdoppen aan op hetblootliggende schroefdraadsegmentboven de draaiknoppen.
WAARSCHUWING
Geldt voor zevenzitters: Om veiligheidsre-denen mag u geen passagiers op de derdezitrij vervoeren, als u het bagagenet achterde tweede zitrij hebt gemonteerd.
Elektrische aansluiting inbagageruimte
G027099
Verwijder het kapje, wanneer u de aansluitingwilt gebruiken. De elektrische aansluiting werktonafhankelijk van de stand van het contactslot.
Als bij het uitschakelen van het contact blijktdat de stroomsterkte die via de aansluitingwordt afgenomen hoger is dan 0,1 A, verschijnter een waarschuwing op het display.
N.B.
Let erop dat u de aansluiting niet gebruiktwanneer de motor is afgezet, omdat andershet risico bestaat dat de accu uitgeputraakt.
04 Interieur
Bagageruimte
04
120 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Bagagerolhoes*
G027055
Trek de bagagerolhoes over de bagage heenuit en haak de hoes vast in de openingen die inde achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
Bagagerolhoes verwijderen
Druk het eindstuk van de bagagerolhoes naarbinnen toe en trek het naar boven toe los. Bijhet aanbrengen moet u de eindstukken van debagagerolhoes in de houders omlaag drukken.
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op de bagagerol-hoes. Ze kunnen de inzittenden verwondenbij afremmen of uitwijkmanoeuvres.
Houder voor boodschappentassen*
G027066
Open het luik in de bagageruimte. Hang of bindde boodschappentassen vast met bagageban-den of houders.
Vloervak bagageruimte, inhoud
G027067
Positie EHBO-kit bij vijfzitters.
Positie EHBO-kit bij zevenzitters.
Onder de vloer van de bagageruimte vindt u hetvolgende:
• Gevarendriehoek*
• Gereedschapstas
• EHBO-kit*
• Krik (alternatieve positie)
04 Interieur
Bagageruimte
04
121
N.B.
Bepaalde producten in de EHBO-kit zijnverzien van een uiterste houdbaarheidsda-tum. U dient de producten te vervangen,voordat de aangegeven data zijn verstre-ken.
Vloervlak bagageruimte openen
(vijfzitter)
� Til het luik in de vloer van de bagageruimteop.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust meteen houder voor boodschappentassen:
� Til het luik op en maak de bagagebandenvan de houder voor de boodschappentas-sen los.
Vloervak bagageruimte openen
(zevenzitter)
� Til het luik op.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust meteen houder voor boodschappentassen:
� Klap het bovenste luik open, maak debagagebanden van een eventuele houdervoor boodschappentassen los en klap ver-volgens het onderste luik open.
BELANGRIJK
Let erop dat er geen voorwerpen onder destoelkussens liggen wanneer u de stoelenhebt neergeklapt. Dergelijke voorwerpenkunnen de stoelkussens en de verstelme-chanismen namelijk beschadigen.
122 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Transpondersleutel - sleutel met afstandsbediening............................ 124Vergrendelen en ontgrendelen.............................................................. 126Kinderslot.............................................................................................. 130Alarm*.................................................................................................... 132
SLOTEN EN ALARM
05 Sloten en alarm
Transpondersleutel - sleutel met afstandsbediening
05
124
Sleutels, elektronische startblokkering
G030177
Transpondersleutel. De hoofdsleutel past op allesloten.
Bij de auto worden twee transpondersleutelsgeleverd – ze zijn inklapbaar en voorzien vaneen ingebouwde afstandsbediening.
Verlies van een sleutel
Als u een van de transpondersleutels verliest,wordt u geadviseerd een erkende Volvo-werk-plaats te bezoeken en alle resterende sleutelsvan de auto mee te nemen. Ter voorkoming vandiefstal moet de code van de zoekgeraaktesleutel uit het systeem worden gewist. Tegelij-kertijd moeten de codesignalen van de reste-rende sleutels opnieuw in het systeem wordengeprogrammeerd.
De unieke code van de sleutelbladen is bekendbij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ooknieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Er kunnen maximaal zes transpondersleutelsvoor één en dezelfde auto worden geprogram-meerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerdechips. Deze code moet overeenkomen met dievan de lezer (ontvanger) in het contactslot. Ukunt de auto alleen starten, wanneer u eensleutel met de juiste code gebruikt.
N.B.
Het sleutelblad van de transpondersleutelmoet volledig zijn uitgeklapt (zie afbeelding)bij het starten van de auto. Anders bestaathet risico dat de startblokkering in werkingtreedt en de motor niet kan worden gestart.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de transpondersleutel nooit samen metandere sleutels of metalen voorwerpen aandezelfde sleutelbos hangen. Anders kan deelektronische startblokkering per ongeluk wor-den geactiveerd, zodat de auto niet kan wor-den gestart.
Functies afstandsbediening
G027013
Ontgrendelen
� Bij eenmaal indrukken van de knop wordenalle portieren, de achterklep en de tankvul-klep ontgrendeld.
Achterklep
• Bij eenmaal indrukken van de knop wordtalleen de achterklep ontgrendeld.
• Bij tweemaal indrukken wordt de klep ont-grendeld en komt deze een stukje omhoog.
Paniekfunctie
U kunt gebruik maken van de paniekfunctie omin noodgevallen de aandacht van anderen tetrekken. Als u de rode knop ten minste drie
05 Sloten en alarm
Transpondersleutel - sleutel met afstandsbediening
05
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 125
seconden lang ingedrukt houdt of tweemaalachtereen binnen drie seconden indrukt, wor-den de richtingaanwijzers, de interieurverlich-ting en de claxon geactiveerd. U schakelt depaniekfunctie weer uit met een druk op eenwillekeurige knop van de transpondersleutel.Als u niets doet, wordt de paniekfunctie na 25seconden automatisch uitgeschakeld.
“Approach”-verlichting
Doe het volgende, wanneer u op de auto toe-loopt:
� Druk op de gele knop van uw transponder-sleutel.
De interieurverlichting, stadslichten vóór enachterlichten, kentekenplaatverlichting en bui-tenspiegelverlichting* gaan dan branden. Ookde verlichting van een aangesloten aanhangergaat branden. De lampen blijven 30, 60 of 90seconden branden. In een werkplaats kunt ueen passende inschakelduur laten instellen –geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-plaats.
Doe het volgende om de Approach-verlichtinguit te schakelen:
� Druk nogmaals op de gele knop van uwafstandsbediening.
Vergrendelen
Met de knop vergrendelt u alle portieren, deachterklep en de tankvulklep. Voor de tankvul-klep geldt een vertraging van ca. 10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de transpondersleutel inklappen doorde knop in te drukken, terwijl u het mechani-sche gedeelte (sleutelblad) inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch uitge-klapt met een druk op de knop.
Batterij transpondersleutel vervangen
Als de sloten niet meer bij de gebruikelijkeafstand reageren op signalen van de transpon-
dersleutel, moet u de batterij bij de eerstvol-gende servicebeurt vervangen.
1. Haal de afdekking los door deze met eensmalle schroevendraaier aan de achter-kant voorzichtig open te wrikken.
2. Vervang de batterij (type CR 2032, 3 V) enzorg dat de pluspool omhoogwijst. Komniet met uw vingers aan de polen van debatterij of de contactvlakken.
3. Plaats de afdekking terug. Zorg dat hetafdichtrubber goed zit en intact is, zodat ergeen vocht kan binnendringen.
4. Geef de lege batterij af bij uw Volvo-dealer,zodat de batterij op milieuvriendelijke wijzewordt verwerkt.
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
126
Auto van de buitenzijde vergrendelen/ontgrendelen
G026963
Met de transpondersleutel kunt u alle zijportie-ren en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ontgrendelen. De vergrendelingsknoppen opde portieren en de portierhandgrepen aan debinnenzijde zijn dan niet meer te bedienen1.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneerde auto onvergrendeld staat. De tankvulklepblijft 10 minuten lang onvergrendeld staan,nadat u de auto vergrendeld hebt.
N.B.
Ook als er nog een portier of de achterklepopenstaat is het mogelijk de auto te ver-grendelen. Wanneer u het geopende portierof de achterklep vervolgens sluit bestaat hetgevaar dat u zich buitensluit met de sleutelsnog in de auto.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklepbinnen 2 minuten na ontgrendeling van de bui-tenzijde met de transpondersleutel opent, wor-den alle sloten automatisch weer vergrendeld.Deze functie beperkt de kans dat u de auto perongeluk onvergrendeld kunt laten staan.
Voor auto’s met alarmsysteem, ziepagina 132.
Automatische vergrendeling
G029646
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur-dersportier kunt u de automatische vergrende-ling activeren of deactiveren. Bij automatischevergrendeling worden de portieren automa-tisch vergrendeld wanneer de auto een snel-heid bereikt van meer dan 7 km/h. De portierenblijven vergrendeld totdat een portier van debinnenzijde worden geopend of alle portierentegelijkertijd worden ontgrendeld vanaf hetbedieningspaneel.
Activeren/deactiveren
De transpondersleutel moet in sleutelstand I ofII staan.
1 Geldt voor bepaalde markten
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 127
Druk op de knop READ op de linker stuurhen-del om eventuele meldingen op het display tebevestigen.
Houd de knop voor centrale vergrendelingingedrukt, totdat er een nieuwe melding overde vergrendelingsstatus op het display ver-schijnt.
De melding AUTOLOCK GEACTIVEERD
(automatische vergrendeling tijdens het weg-rijden) of AUTOLOCK GEDEACTIVEERD
verschijnt op het display.
Auto van de binnenzijde vergrendelen/ontgrendelen
G029646
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur-dersportier (of het passagiersportier) zijn alleportieren en de achterklep gelijktijdig te ver-grendelen dan wel te ontgrendelen.
Alle portieren zijn te vergrendelen met de ver-grendelknop op het bedieningspaneel van hetbewuste portier.
Dashboardkastje vergrendelen
ATTENTIONPakjdskdl ioiuip kjöpp opoodidåuswi
C
SOUND
MENU
80
ENTER
LSE E
EXIT
MY KEYRTO
AIRBAG
G027025
Het dashboardkastje is te vergrendelen methet sleutelblad van de transpondersleutel.
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
Met de toets op de transpondersleutel ishet mogelijk om de alarmfunctie voor de ach-terklep te deactiveren* zodat u de achterklepapart kunt ontgrendelen.
G028485
Bij auto’s met alarm* dooft de alarmindicatie ophet dashboard om aan te geven dat niet alleonderdelen van de auto beveiligd zijn. Deniveausensoren en bewegingsmelders als-mede de sensoren in de opening van de ach-terklep worden buiten werking gesteld.
De portieren blijven vergrendeld en beveiligd.
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
128 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
U kunt de klep op twee verschillende
manieren openen:
Eenmaal indrukken – de achterklep wordtontgrendeld maar blijft dichtstaan. Ontgrendelmet de buitenste handgreep en open de klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgren-deling wordt geopend, wordt de klep weer ver-grendeld en het alarm opnieuw geactiveerd.
Tweemaal indrukken – de achterklep wordtontgrendeld en de pal vrijgegeven waarna deklep enkele centimeters omhoogkomt. Til debuitenste handgreep op om de klep te openen.Bij zware regen- of sneeuwval, vorst of ijzelkomt de klep mogelijk niet van de pal los.
N.B.
• Wanneer de klep met tweemaal indruk-ken werd ontgrendeld is automatischehervergrendeling niet mogelijk omdatde klep openstaat – u dient de klaphandmatig te sluiten.
• Na het sluiten is de klep onvergrendelden niet opgenomen in het alarmsysteem– met de toets LOCK op de transpon-dersleutel kunt u de klep opnieuw ver-grendelen en opnemen in het alarmsys-teem.
Safelock-functie*2
Bij activering van de zogeheten Safelock-func-tie zijn de portieren niet meer van de binnen-zijde te openen, als ze eenmaal vergrendeldzijn.
De Safelock-functie is van de buitenzijde teactiveren met de toets LOCK op de transpon-dersleutel of door het bestuurdersportier tevergrendelen met het sleutelblad. De functietreedt 10–25 seconden na vergrendeling vande portieren in werking. Alle portieren moetenzijn gesloten, voordat u de Safelock-functiekunt activeren.
Bij Safelock is de auto alleen met de toetsUNLOCK op de transpondersleutel te ontgren-delen. Het bestuurdersportier is ook te ont-grendelen met het sleutelblad.
Tijdelijk deactiveren
G027230
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-grendelen terwijl er iemand in de auto achter-blijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uit-schakelen.
1. Steek de transpondersleutel in het con-tactslot, draai deze naar sleutelstand II envervolgens terug naar stand I of 0.
2. Druk op de knop. Let erop dat ook de*bewegingsmelders en niveausensoren vanhet alarmsysteem worden uitgeschakeld,zie pagina 133.
2 Alleen in combinatie met alarmsysteem.
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
129
Het lampje in de knop brandt, totdat de autovergrendeld wordt met de transpondersleutel.Op het display verschijnt een melding zolangde transpondersleutel in het contactslot steekt.
De volgende keer dat u de motor start, wordthet systeem gereset, waarna de bewegings-melders en niveausensoren van het alarmsys-teem alsmede de Safelock-functie opnieuwzijn ingeschakeld.
N.B.
• Let erop dat de auto bij het vergrende-len op alarm wordt gezet.
• Wanneer een van de portieren van debinnenzijde wordt geopend, gaat hetalarm af.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten op hetmoment dat de Safelock-functie geacti-veerd is.
05 Sloten en alarm
Kinderslot
05
130 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Handbediend kinderslot,achterportieren en achterklep
De bediening van de kindersloten vindt u onderop de achterklep en achter op de korte kantvan de achterportieren. De bediening is alleenbereikbaar wanneer de achterklep of het des-betreffende portier openstaat.
Achterklep
G021512
Bedieningsknop kinderslot, achterklep.
U bedient het kinderslot op de achterklep doorde knop in een van beide eindstanden opzij teduwen (gebruik daarvoor een plat metalenvoorwerp zoals een schroevendraaier):
Uitgeschakeld kinderslot – de achterklepkan wel van de binnenzijde wordengeopend.
Ingeschakeld kinderslot – de achterklepkan niet van de binnenzijde wordengeopend.
Achterportieren
G021513
Bedieningscilinder kinderslot, linker en rechterachterportier.
U bedient het kinderslot op de achterportierendoor de cilinder in een van beide eindstandente draaien (gebruik daarvoor een plat metalenvoorwerp zoals een schroevendraaier).
Ingeschakeld kinderslot – de achterportie-ren kunnen niet van de binnenzijde wordengeopend: Naar buiten toe draaien.
Uitgeschakeld kinderslot – de achterpor-tieren kunnen wel van de binnenzijde wor-den geopend: Naar binnen toe draaien.
Elektrisch kinderslot, achterportieren*
REARAC
G027105
Gebruik de knop op de middenconsole om hetkinderslot op de achterportieren in of uit teschakelen.
1. Draai de contactsleutel naar stand I of II,zie pagina 144.
2. Druk op de knop.
05 Sloten en alarm
Kinderslot
05
131
Het lampje in de knop licht op om aan te gevendat de bedieningsknoppen voor de achterstezijruiten en de achterportieren vergrendeld zijn.
Er verschijnt een melding op het display, wan-neer het kinderslot geactiveerd/gedeactiveerdwordt.
N.B.
Zolang het kinderslot actief is zijn de ach-terportieren niet van de binnenzijde te ope-nen.
05 Sloten en alarm
Alarm*
05
132 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, wordenalle beveiligde onderdelen continu gecontro-leerd.
Het alarm gaat af, als:
• een portier, de motorkap of de achterklepwordt geopend
• het contactslot wordt omgedraaid met eenverkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
• er een beweging in de passagiersruimtewordt waargenomen (als er een bewe-gingsmelder aanwezig is);
• de auto wordt opgetakeld of weggesleept(op auto’s met een niveausensor);
• de accukabel wordt ontkoppeld;
• iemand de sirene probeert los te koppelen.
Alarmindicatie
G026963
Een rode led op het dashboard geeft de statusvan het alarmsysteem aan:
• De led is uit – het alarm is uitgeschakeld.
• De led licht om de twee seconden eenmaalop – het alarm is ingeschakeld.
• De led knippert snel vanaf het moment vanuitschakelen van het alarm tot aan hetmoment dat u de transpondersleutel naarsleutelstand II draait – het alarm is afge-gaan.
Als er een storing in het alarmsysteem is opge-treden, verschijnt er een displaymelding. Neemdan contact op met een werkplaats – geadvi-seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingenin het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepenkunnen van invloed zijn op de verzekerings-voorwaarden.
Alarmfunctie inschakelen
� Druk op de knop LOCK van de afstands-bediening. De richtingaanwijzers van deauto geven een lang lichtsignaal af terbevestiging dat het alarm is ingeschakelden dat alle portieren zijn vergrendeld.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geveneen lang lichtsignaal af en de led op hetdashboard licht om de twee seconden een-maal op ter bevestiging dat het alarm volle-dig is ingeschakeld.
Alarmfunctie uitschakelen
� Druk op de knop UNLOCK van de trans-pondersleutel. De richtingaanwijzers vande auto geven twee korte lichtsignalen after bevestiging dat het alarm is uitgescha-keld.
Als de batterijen in de transpondersleutel leegzijn, kunt u het alarm uitschakelen door desleutel naar sleutelstand II te draaien.
05 Sloten en alarm
Alarm*
05
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 133
Automatische inschakeling van hetalarm
De functie voorkomt dat u de auto onbedoeldkunt achterlaten zonder het alarm in te scha-kelen.
Als u geen van de portieren noch de achterklepbinnen twee minuten na uitschakeling van hetalarm opent (en de auto werd met de trans-pondersleutel ontgrendeld), dan wordt hetalarm automatisch weer ingeschakeld. De autowordt tegelijkertijd vergrendeld.
Automatische activering van het alarm
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)wordt het alarm na enige vertraging automa-tisch ingeschakeld, wanneer het bestuurders-portier werd geopend en gesloten maar daarnaniet werd vergrendeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
� Druk op de knop UNLOCK van de trans-pondersleutel of steek de sleutel in hetcontactslot.
De richtingaanwijzers van de auto geven terbevestiging twee korte lichtsignalen af.
Alarmsignalen
Bij alarm gebeurt het volgende:
• Er klinkt 25 seconden lang een sirene.Deze beschikt over een eigen accu diewordt ingeschakeld, als de accu van deauto te weinig vermogen heeft of ontkop-peld is.
• Alle richtingaanwijzers knipperen vijf minu-ten lang of korter wanneer u het alarm vol-gens de bovenstaande aanwijzingen eer-der uitschakelt.
Beperkt alarmniveau
G027230
Om te voorkomen dat het alarm afgaat wan-neer u bijvoorbeeld een hond in de auto ach-
terlaat of gebruik maakt van een veerboot, kuntu de bewegingsmelder en de niveausensorentijdelijk uitschakelen en wel als volgt:
1. Steek de transpondersleutel in het con-tactslot, draai deze naar sleutelstand II envervolgens terug naar stand I of 0.
2. Druk op de knop.
Het lampje in de knop brandt, totdat u de autovergrendelt. Op het display verschijnt een mel-ding zolang de transpondersleutel in het con-tactslot steekt. Let erop dat ook de Safelock-functie wordt uitgeschakeld, zie pagina 128.
De volgende keer dat u de motor start, wordthet systeem gereset, waarna de bewegings-melders en niveausensoren van het alarmsys-teem alsmede de Safelock-functie opnieuwzijn ingeschakeld.
134 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 136Brandstof tanken................................................................................... 138Motor starten........................................................................................ 144Handgeschakelde versnellingsbak....................................................... 146Automatische versnellingsbak.............................................................. 147Vierwielaandrijving*............................................................................... 150Remsysteem......................................................................................... 151Stabiliteits- en tractieregelsysteem* .................................................... 153Park Assist*........................................................................................... 155BLIS (Blind Spot Information System)*................................................. 157Slepen en bergen.................................................................................. 161Starten met hulpaccu............................................................................ 163Rijden met een aanhanger.................................................................... 164Trekhaak* ............................................................................................. 166Afneembare trekhaak* .......................................................................... 168Lichtbundel aanpassen ........................................................................ 172
STARTEN EN RIJDEN
06 Starten en rijden
Algemene informatie
06
136 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend enrustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt opde verkeerssituatie. Voor meer tips om hetmilieu te sparen (zie pagina 13).
• Laat de motor niet stationair warmdraaien,maar belast de motor in plaats daarvan zosnel mogelijk licht – een koude motor ver-bruikt meer brandstof dan een warme.
• Wanneer u bij koud weer de standverwar-ming* inschakelt, bereikt de motor snellerde normale bedrijfstemperatuur.
• Vermijd onnodig snel optrekken en krach-tig remmen.
• Laat zware lading niet onnodig lang in deauto liggen.
• Verwijder lastdagers die u niet gebruikt.
• Gebruik geen winterbanden buiten hetwinterseizoen.
• Rijd niet met open zijruiten.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Oefen onder gecontroleerde omstandighedenom te testen hoe de nieuwe auto bij gladheidreageert.
Motor en koelsysteem
In bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld opsteile hellingen en bij het vervoer van een zwarelading, bestaat het gevaar dat de motor en hetkoelsysteem oververhit raken.
Vermijd oververhitting van het
koelsysteem
• Houd een lage snelheid aan, wanneer umet een aanhanger achter de auto eenlange en steile helling oprijdt.
• Na een zware rit moet u de motor nietmeteen afzetten, maar nog enige tijd stati-onair laten lopen.
• Verwijder verstralers die voor de grille zit-ten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Vermijd oververhitting van de motor
Laat de motor geen hogere toeren maken dan4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmoto-ren), wanneer u met een aanhanger of caravanachter de auto in heuvelachtig gebied rijdt.Anders kan de olietemperatuur te hoog oplo-pen.
Geopende achterklep
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopende achterklep. Erkunnen giftige uitlaatgassen via de bagage-ruimte de passagiersruimte in worden gezo-gen.
Op oneffen wegen rijden
Hoewel de Volvo XC90 voornamelijk gecon-strueerd is voor het gebruik op verhardewegen, biedt de auto ook goede eigenschap-pen op onverharde en slecht onderhoudenwegen. De auto gaat echter langer mee als uop het volgende let:
• Rijd langzaam als het wegdek oneffen isom schade aan het onderstel van de autote voorkomen.
• Als de ondergrond rul is of uit droog zandof sneeuw bestaat, verdient het altijd devoorkeur om de auto in beweging te hou-den en overschakelen te voorkomen.Breng de auto niet tot stilstand.
• Als de weg buitengewoon steil is zodat hetgevaar bestaat dat de auto kantelt, moet ude auto nooit op de helling proberen tekeren maar achteruit terugrijden. Rijd nooitschuin maar altijd recht een helling op enaf.
06 Starten en rijden
Algemene informatie
06
137
N.B.
Rijd bij voorkeur geen steile helling op of af,wanneer het brandstofniveau laag is. Dekatalysator kan beschadigd raken, als demotor onvoldoende brandstof krijgt. Zorg erbij het beklimmen van een buitengewoonsteile helling voor dat de brandstoftank voormeer dan de helft gevuld is, om motoruitvalte voorkomen.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen vanmaximaal 40 cm diep rijden met een maxi-mumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voor-zichtig bij het doorwaden van stromend water.
BELANGRIJK
Er kan schade aan de motor ontstaan, als erwater in het luchtfilter dringt.
Bij diepe waterpartijen kan er water in detransmissie dringen. De smerende eigen-schappen van de oliën nemen daarbij af,waardoor de genoemde systemen minderlang meegaan.
Houd een lage snelheid aan tijdens het wadenen breng de auto niet in het water tot stilstand.Trap na het passeren van de waterpartij lichtjesop het rempedaal om te controleren of de rem-
werking in orde is. Bij water en vuil op de rem-blokken kunnen er vertragingen in de remwer-king optreden.
N.B.
Maak de aansluitingen voor de elektrischemotorverwarming en de aanhangerkoppe-ling schoon na ritten in water en modder.
BELANGRIJK
Laat de auto niet langdurig in water staandat tot boven de dorpelbalken komt omelektrische storingen te voorkomen.
Probeer de motor na afslag in een water-partij niet opnieuw te starten. Sleep de autouit de waterpartij.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten deaccu in verschillende mate. Laat de transpon-dersleutel niet te lang achtereen in sleutelstandII staan, als u de motor hebt afgezet. Maak inplaats daarvan gebruik van de stand I – hetstroomverbruik is dan minder.
Let erop dat de 12V-aansluiting in de bagage-ruimte ook spanning levert, wanneer u detranspondersleutel uit het contactslot hebtgenomen.
Let er tevens op dat de verschillende acces-soires het elektrische systeem belasten. Scha-kel onderdelen/systemen die veel stroomnemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet.Voorbeelden van dergelijke onderdelen/syste-men zijn:
• interieurventilator
• ruitenwissers
• audiosysteem (hoog volume)
• koplampen.
Als de accuspanning laag is, verschijnt op hetinformatiedisplay de melding ACCUSPAN.
LAAG ENERGIEBESPARING. De energiebe-sparingsfunctie schakelt vervolgens bepaaldeonderdelen/systemen uit of verlaagt de belas-ting van de accu door bijvoorbeeld de interi-eurventilator lager te zetten en/of het audio-systeem uit te schakelen.
� Laad de startaccu dan op door de motor testarten en deze minstens 15 minuten langte laten lopen – de accu wordt beter opge-laden tijdens het rijden dan bij stilstand meteen stationair lopende motor.
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
138
Tankvulklep openen
G027073
De tankdop vindt u achter de tankvulklep in hetspatbord rechtsachter. De dop is op te hangen aande binnenzijde van de tankvulklep.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneerde auto onvergrendeld staat.
N.B.
De tankvulklep blijft tien minuten langonvergrendeld staan, nadat u de auto hebtvergrendeld. De tankvulklep wordt daarnaautomatisch vergrendeld.
Tankvulklep handmatig openen
Wanneer u de tankvulklep niet op de normalemanier kunt openen moet u de tankvulklep wel-licht handmatig openen.
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
��
139
G027077
Stap 1–3.
G027034
Stap 4–5.
1. Til de vloerbekleding in de bagageruimteaan de rechter achterhoek op.
2. Open de afdekking door de handgreep opte tillen en naar buiten trekken.
3. Haal de isolatie opzij om bij de elektrischevergrendeling van de tankvulklep tekomen.
4. Steek uw hand door de opening en zoekde vergrendeling op. De vergrendeling zitter hoogte van de achterkant van de tank-vulklep.
5. Trek de pal recht naar achteren. U kunt detankvulklep vervolgens openen.
Sluit na het tanken de tankvulklep en duwde pal weer naar voren.
Doe in dat geval het volgende:
WAARSCHUWING
Er zitten onderdelen met scherpe randenachter het paneel. Beweeg uw hand daaromlangzaam en voorzichtig.
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
140
Tankdop
Bij hoge buitentemperaturen kan er eenbepaalde mate van overdruk in de brandstof-tank ontstaan. Draai de tankdop dan langzaamopen
N.B.
Plaats de tankdop na het tanken terug.Draai de dop zo ver dicht dat u een of meerduidelijke klikken hoort.
Brandstof tanken
Giet de tank niet te vol door het vulpistool nade eerste afslag uit de vulopening te halen.
N.B.
Een te volle tank kan bij warm weer overlo-pen.
Gebruik geen brandstof met een slechterekwaliteit dan aangegeven in dit hoofdstuk,omdat dit een nadelige invloed kan hebben ophet motorvermogen en het brandstofverbruik.
Algemene informatie over brandstof
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampeninademt of brandstofspatten in de ogenkrijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15minuten lang spoelen met een ruime hoe-veelheid schoon water en medische hulpinroepen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffenzoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervanen dieselolie zijn uitermate giftig en kunnenbij inwendig gebruik aanleiding geven totblijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop.Roep onmiddellijk medische hulp in bij hetinslikken van brandstof.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan door de hete uit-laatgassen ontvlammen.
Schakel voordat u gaat tanken de standver-warming op brandstof uit.
Schakel voordat u gaat tanken uw mobieletelefoon uit. De beltoon kan aanleidinggeven tot vonkvorming en daarbij de brand-stofdampen ontsteken met gevaar voorbrand en verwondingen.
BELANGRIJK
Bij menging van verschillende soortenbrandstof of gebruik van een andere brand-stofkwaliteit dan aanbevolen, vervallen degaranties van Volvo en eventuele aanvul-lende servicecontracten; dit geldt voor allemotoren. N.B. Dit geldt niet voor auto’s meteen motor die is aangepast voor het gebruikvan ethanol (E85).
Voor gedetailleerde informatie over CO2-uit-stoot, brandstofverbruik en tankinhoud, ziepagina 294.
Benzine
Benzine dient te voldoen aan de norm NEN-EN 228. De meeste motoren kunnen op ben-zine met een octaangetal van 91, 95 en 98(RON) lopen.
• 91 (RON) mag u niet gebruiken voor vier-cilindermotoren en slechts bij hoge uitzon-dering voor de overige motortypes.
• 95 RON is te gebruiken in normale rijom-standigheden.
• 98 (RON) wordt geadviseerd voor eenmaximaal rendement tegen een minimaalbrandstofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °Cwordt u geadviseerd een brandstofsoort met
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
��
141
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken.Dit om optimale prestaties en een zo laagmogelijk brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
• Tank alleen loodvrije benzine omschade aan te katalysator te voorko-men.
• Giet geen additieven (dopes) in de ben-zine zonder het uitdrukkelijke adviesvan Volvo.
Katalysator
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassente reinigen. Hij is dicht bij de motor in het uit-laatsysteem gemonteerd om snel op tempera-tuur te komen. De katalysator bestaat uit eenmonoliet (keramiek of metaal) met kanalen. Dewanden van de kanalen zijn bekleed met pla-tina/rodium/palladium. Deze edelmetalen heb-ben een katalytische werking, d.w.z. ze ver-snellen een chemische reactie zonder dat zedaar zelf actief aan deelnemen.
LambdasondeTM (zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-systeem dat tot taak heeft de uitstoot te beper-ken en de energie-inhoud van de brandstofbeter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-halte van de uitlaatgassen die de motor verla-ten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalysewordt doorgegeven aan het elektronische sys-teem dat continu de injectoren afregelt. Hetlucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,wordt continu bijgesteld. De regeling schept deideale omstandigheden voor een effectieveverbranding van de schadelijke stoffen (kool-waterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)in de driewegkatalysator.
Dieselolie
Dieselolie moet voldoen aan de norm NEN-EN 590 of JIS K2204.
BELANGRIJK
Het is alleen toegestaan brandstof tegebruiken die voldoet aan de Europesenorm voor dieselolie.
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-olie-achtige brandstoffen: speciale toevoe-gingen (dopes), scheepsolie, stookolie,RME1 (biodiesel) of plantaardige olie. Der-gelijke brandstoffen voldoen niet aan dekwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aan-leiding tot verhoogde vormen van slijtage enmotorschade die niet worden gedekt doorde garanties van Volvo.
Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreini-gingen zoals een te hoog gehalte aan zwavel-deeltjes. Maak alleen gebruik van dieselolievan gerenommeerde oliemaatschappijen. Gietnooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in detank.
Bij lage temperaturen (–40 °C tot –6 °C) kan deparaffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan totstartproblemen leiden. De grote oliemaat-schappijen produceren speciale dieseloliebestemd voor gebruik bij buitentemperaturenrond het vriespunt. Deze brandstof is dunnerbij lage temperaturen en beperkt de kans opvlokvorming in het brandstofsysteem.
1 Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen.
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
142
BELANGRIJK
Gebruik speciale winterbrandstof tijdens dewintermaanden.
De kans op condensatie in de brandstoftankneemt af, als u de tank altijd goed gevuldhoudt. Houd tijdens het tanken het gebied rondde vulpijp goed schoon. Voorkom morsen opgelakte oppervlakken. Maak als u gemorsthebt het gebied met water en zeep schoon.
BELANGRIJK
Het zwavelgehalte mag maximaal 50 ppmzijn.
Wanneer u de tank leegrijdt
Op grond van zijn constructie moet het brand-stofsysteem mogelijk eerst ontlucht wordenom een dieselmotor na bijtanken opnieuw tekunnen starten.
Na motoruitval door brandstofgebrek heeft hetbrandstofsysteem enige tijd nodig om een con-trole uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtan-ken met dieselolie) het volgende, voordat u demotor start:
1. Steek de transpondersleutel in het con-tactslot en draai deze naar sleutelstand II(zie pagina 144).
2. Wacht ca. 1 minuut.
3. Om de motor te starten: Bedien rem- en/ofkoppelingspedaal en draai de transpon-dersleutel naar de startstand III.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Het brandstoffilter ontdoet de brandstof vancondenswater. Condenswater kan anders aan-leiding geven tot motorstoringen.
Houd u voor het aftappen van het condenswa-ter aan de specificaties die in uw Service- engarantieboekje staan aangegeven. Ook wan-neer u vermoedt dat er vervuilde brandstof isgebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen.
BELANGRIJK
Sommige speciale toevoegingen verwijde-ren het verzamelde vocht uit het brandstof-filter.
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn mogelijk uitgerust met eenroetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaat-gasreiniging mogelijk is. Onder normale rijom-standigheden blijven de roetdeeltjes uit de uit-laatgassen in het filter achter. Om de roetdeel-tjes te verbranden en het filter te legen wordteen zogeheten regeneratie gestart. Daarvoormoet de motor de normale bedrijfstemperatuurhebben.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordthet filter om de 300–900 kilometer geregene-reerd. De regeneratie duurt normaal10–20 minuten. Bij een lage gemiddelde snel-heid kan dit iets langer duren. Gedurende deregeneratie kan het brandstofverbruik ietwatstijgen.
Om de motor tijdens de regeneratie zwaarderte belasten is het mogelijk dat de achterruit-verwarming zonder verdere indicatie spontaanaanslaat.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,komt de motor niet voldoende op temperatuur.Dit betekent dat het roetfilter niet geregene-reerd en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel-tjes gevuld is, licht het oranje informatiesym-bool op het instrumentenpaneel op en ver-schijnt de melding ROETFILTER VOL - ZIE
INSTRUCTIEB. op het display van het instru-mentenpaneel.
U start de regeneratie van het filter door met deauto op een secundaire weg of op een snelwegte rijden tot de motor voldoende op tempera-tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca.20 minuten verder.
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 143
N.B.
Tijdens de regeneratie is tijdelijk mogelijkeen geringe beperking van het motorvermo-gen te bespeuren.
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de mel-ding automatisch.
Wanneer u bij koud weer de standverwar-ming* inschakelt, bereikt de motor sneller denormale bedrijfstemperatuur.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is,kan het onbruikbaar worden. De motor startdan moeilijk en de kans bestaat dat het filtermoet worden vervangen.
06 Starten en rijden
Motor starten
06
144
Voordat de motor wordt gestart
� Zet de parkeerrem aan.
Automatische versnellingsbak
� Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
� Zet de versnellingspook in de neutralestand en houd het koppelingspedaal vol-ledig ingedrukt. Dit is met name van belangbij strenge vorst.
WAARSCHUWING
Neem de transpondersleutel nooit tijdenshet rijden uit het contactslot, ook niet als deauto gesleept wordt. U loopt anders hetgevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd,waardoor de auto onbestuurbaar wordt.
Bij het slepen moet de transpondersleutel insleutelstand II staan.
N.B.
Het sleutelblad van de transpondersleutelmoet volledig zijn uitgeklapt bij het startenvan de auto, zie pagina 124. Anders is hetrisico aanwezig dat de startblokkering inwerking treedt zodat de motor niet kan wor-den gestart.
N.B.
Tijdens de koude start is het mogelijk dat hetmotortoerental merkbaar hoger ligt dan nor-maal is voor bepaalde motortypes. Ditomdat ernaar wordt gestreefd het uitlaat-gasreinigingssysteem zo snel mogelijk opbedrijfstemperatuur te brengen en tegelij-kertijd de uitstoot te beperken van stoffendie schadelijk zijn voor het milieu.
Motor starten
Benzine
� Draai de transpondersleutel naar sleutel-stand III. Als de motor niet binnen5–10 seconden aanslaat, moet u de sleutelloslaten en een nieuwe startpoging doen.
Dieselolie
1. Draai de transpondersleutel naar sleutel-stand II.
Een controlelampje op het instrumenten-paneel gaat branden om aan te geven datde motor wordt voorverwarmd, ziepagina 55.
2. Draai de sleutel naar stand III, wanneer hetcontrolelampje uitgaat.
Contact- en stuurslot
0 – Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert hetstuurwiel, wanneer u de trans-pondersleutel uit het contact-slot neemt.
I – Radiostand
Bepaalde onderdelen van hetelektrische systeem kunnenworden ingeschakeld. Hetelektrische systeem van demotor is echter uitgescha-keld.
II – Rijstand
De stand waarin de transpon-dersleutel tijdens het rijdenstaat. Het elektrische sys-teem van de auto is ingescha-keld.
06 Starten en rijden
Motor starten
06
145
III – Startstand
De startmotor wordt inge-schakeld. Wanneer u nadatde motor is aangeslagen detranspondersleutel loslaat,veert deze automatisch terugnaar de rijstand.
Als het u moeite kost om de sleutel om tedraaien, is het mogelijk dat de stand van devoorwielen voor spanningen in het stuurslotzorgt. Draai de contactsleutel in dat geval om,terwijl u het stuurwiel heen en weer draait.
Automatisch starten (3.2 en V8)
Met de functie Automatisch starten hoeft u detranspondersleutel niet langer in de startstand(sleutelstand III) vast te houden totdat de motoris aangeslagen. Draai de sleutel naar de start-stand en laat deze weer los – de startmotorblijft vervolgens automatisch (tot tien secon-den lang) draaien totdat de motor is aangesla-gen.
N.B.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wan-neer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kansop diefstal.
Transpondersleutels en elektronischestartblokkering
Laat de transpondersleutel nooit samen metandere sleutels of metalen voorwerpen aandezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel doet,kan de elektronische startblokkering onbe-doeld worden geactiveerd.
Laat de motor meteen na een koude start nooitop te hoge toeren draaien!
Neem contact op met een Volvo-werkplaats,als de motor niet aanslaat of overslaat – gead-viseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Draai de transpondersleutel nooit naarsleutelstand I of 0 en neem de transponder-sleutel nooit uit het contactslot, wanneer deauto rijdt. Anders loopt u het gevaar dat hetstuurslot wordt geactiveerd, waardoor deauto onbestuurbaar wordt.
Neem bij het verlaten van de auto altijd detranspondersleutel uit het contactslot – ditgeldt in het bijzonder wanneer er kinderenin de auto achterblijven.
06 Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
06
146
Schakelstanden
G026988
1. Trap het koppelingspedaal tijdens hetschakelen altijd zo ver mogelijk in.
2. Haal uw voet na het schakelen weer vanhet koppelingspedaal af! Houd u aan hetaangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk tehouden moet u zo veel mogelijk gebruik makenvan de 6e versnelling.
Blokkering achteruitversnelling
De blokkering van de achteruitversnellingbeperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijdenop normale snelheid onbedoeld de achteruit-versnelling inschakelt.
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan-neer de auto stilstaat.
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
��
147
Schakelstanden
G027997
P – Parkeerstand
Selecteer stand P, wanneer u de motor start ofde auto parkeert.
BELANGRIJK
De auto moet stilstaan wanneer u de hendelin stand P zet.
N.B.
U moet het rempedaal bedienen om de keu-zehendel uit stand P te kunnen halen.
In stand P is de versnellingsbak mechanischgeblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd dehandrem aan.
R – Achteruitrijstand
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel instand R zet.
N – Vrijstand
Stand N is de neutrale stand. In deze standkunt u de motor starten en er is geen versnel-ling ingeschakeld. Trek de handrem aan, wan-neer de auto stilstaat en de keuzehendel instand N staat.
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnel-lingsbak schakelt automatisch op en terug,afhankelijk van de stand van het gaspedaal ende snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat,voordat u de keuzehendel vanuit stand R instand D zet.
Keuzehendelblokkering
G020237
U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd heenen weer halen tussen de standen N en D. Omde hendel in een van de overige standen tezetten, moet u een blokkering opheffen doorop de blokkeerknop op de keuzehendel tedrukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u dehendel vooruit of achteruit bewegen tussen destanden N, R en P.
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
148
Handmatige schakelstanden
G026990
Om van de automatische rijstand D naar eenhandmatige stand over te schakelen, moet ude keuzehendel in stand M zetten. Om vanstand M naar de automatische rijstand D overte schakelen, moet u de keuzehendel in standD zetten.
Bij de vijftraps automaat zijn de 3e, 4e en 5e1
versnelling voorzien van lock-up (geblok-keerde versnellingen) om beter op de motor tekunnen afremmen en het brandstofverbruik teverlagen.
Tijdens het rijden
Handmatig schakelen kan op elk moment tij-dens het rijden geactiveerd worden. De inge-schakelde versnelling is geblokkeerd, totdat ueen andere versnelling kiest.
Als u de keuzehendel naar de – (min) beweegt,schakelt de versnellingsbak automatisch eenversnelling terug en wordt er tegelijkertijd op demotor afgeremd als u het gaspedaal loslaat.Als u de keuzehendel naar de + (plus) beweegt,schakelt de versnellingsbak een versnelling op.
De 3 e versnelling is de hoogste versnelling dieu bij het wegrijden kunt inschakelen.
W – Winterprogramma
Druk op de knop W om het winter-programma in en uit te schakelen.Wanneer het winterprogrammaingeschakeld is, brandt het lampjeW op het instrumentenpaneel.
In het winterprogramma geldt de 3e versnellingals wegrijversnelling om bij gladheid gemakke-lijker weg te kunnen komen. In het winterpro-gramma worden de lagere versnellingen alleenbij kickdown ingeschakeld.
U kunt het programma W altijd inschakelenongeacht de stand van de keuzehendel. Het
programma werkt echter alleen, wanneer dekeuzehendel in stand D staat.
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk dathet schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdatde versnellingsbakolie bij lagere temperaturenstroperiger wordt. Wanneer u bij lage tempe-raturen wegrijdt, schakelt de versnellingsbaklater op dan normaal om de uitstoot van uit-laatgassen te beperken.
N.B.
Afhankelijk van de motortemperatuur tij-dens de start is het mogelijk dat het motor-toerental van bepaalde motortypen na eenkoude start iets hoger is dan normaal.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan dehand van een zogeheten adaptief schakelsys-teem dat voortdurend “leert” hoe de versnel-lingsbak zich gedraagt. Het systeem registreertde manier waarop de versnellingsbak schakelt,zodat er in elke situatie optimaal wordt gescha-keld.
1 Bij de zestraps automaat zijn ook de 2e en 6e versnelling voorzien van lock-up.
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
149
Lock-upfunctie
De versnellingen zijn voorzien van lock-up(geblokkeerde versnellingen) om beter op demotor te kunnen afremmen en het brandstof-verbruik te verlagen.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbijde normale volgasstand), schakelt de versnel-lingsbak automatisch terug naar een lagereversnelling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdown-stand loslaat, schakelt de versnellingsbakautomatisch op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk teaccelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen, is het stuurpro-gramma van de versnellingsbak voorzien vaneen terugschakelblokkering waardoor dezogeheten kickdown niet mogelijk is.
Kickdown is niet mogelijk in een handmatigeschakelstand.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbakzijn uitgerust met een aantal speciale beveili-gingssystemen:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om detranspondersleutel te kunnen uitnemen. In alleandere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
� Houd uw voet op het rempedaal terwijl ude keuzehendel verzet.
06 Starten en rijden
Vierwielaandrijving*
06
150 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Vierwielaandrijving, AWD (All WheelDrive)
De vierwielaandrijving is permanent ingescha-keld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wie-len van de auto tegelijk aangedreven. Hetmotorkoppel wordt automatisch over de voor-en achterwielen verdeeld. Een elektronischgestuurd koppelingssysteem verdeelt het ver-mogen over het wielpaar dat op dat momentde beste grip op het wegdek heeft. Dit om opti-male wegligging te verkrijgen en wielspin tevoorkomen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naarverhouding iets sterker aangedreven dan deachterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-dens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
06 Starten en rijden
Remsysteem
06
��
151
Rembekrachtiging
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uit-geschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaalzoveel druk uitoefenen op het rempedaal alswanneer de motor loopt. Als u bij het startenvan de motor op het rempedaal trapt, kan hetrempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomennormaal omdat de rembekrachtiging geacti-veerd wordt. Bij een auto met EBA (EmergencyBrake Assistance) kan dit nog duidelijker temerken zijn.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging werkt alleen, als demotor loopt.
N.B.
Als geremd moet worden met een uitge-schakelde motor, trap dan eenmaal hard enresoluut op het rempedaal – dus niet pom-pen.
Remkringen
Het nevenstaande lampje licht op,wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van deremkringen optreedt, is remmen
nog steeds mogelijk. U moet het rempedaalechter verder intrappen en het pedaal kan min-der stug aanvoelen. U moet harder op hetpedaal trappen om de normale remkracht teverkrijgen.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, inwaterplassen of tijdens een wasbeurt) wordende onderdelen van het remsysteem nat. Daar-door kunnen de wrijvingseigenschappen vande remblokken gewijzigd worden, zodat u eenbepaalde verlenging van de aanspreekduurvan de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,als u lange afstanden in de regen of sneeuw-modder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig ofkoud weer. Op die manier verwarmt u de rem-blokken waardoor het vocht verdampt. Dezeprocedure is ook aan te raden voordat u deauto voor langere tijd in dergelijke weersom-standigheden parkeert.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,wanneer u in de bergen of op wegen met ver-gelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u nietbijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-den vaak laag is, worden de remmen niet evengoed gekoeld als bij snelle ritten op vlakkewegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,kunt u tijdens het afdalen beter terugschakelendan het rempedaal gebruiken. Gebruikdezelfde versnelling die u zou gebruiken wan-neer u een helling oprijdt. Op die manier kunt ubeter op de motor afremmen en hoeft u de remslechts korte tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS (Anti-lock Braking Sys-tem) voorkomt dat de wielen tij-dens het remmen geblokkeerdraken.
Zo blijft de auto bestuurbaar, waardoor het bij-voorbeeld makkelijker is om obstakels te ont-wijken.
06 Starten en rijden
Remsysteem
06
152
Wanneer u na het starten van de motor wegrijdten een snelheid van ca. 20 km/hhebt bereikt,gaat er een korte zelftest van het ABS van start.Dit kunt u zowel horen als voelen aan de pul-saties in het rempedaal.
Om het ABS maximaal te benutten:
1. Trap zo hard. Mogelijk op het rempedaal(er zijn pulsaties voelbaar).
2. Stuur de auto in de rijrichting. Blijf druk ophet rempedaal uitoefenen.
Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer tetesten hoe het ABS in verschillende weersom-standigheden reageert.
Het waarschuwingslampje voor ABS licht tweeseconden op, als er de vorige keer dat demotor liep een storing in het ABS is opgetre-den.
Elektronische remkrachtverdeling,EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce Dis-tribution) vormt een geïntegreerd onderdeelvan het ABS-systeem. Het EBD-systeem regeltde remkracht op de achterwielen altijd dusda-nig af dat de maximale remwerking wordt ver-kregen. Wanneer het systeem de remkrachtafregelt, treden er merkbare pulsaties in hetrempedaal op.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingssymbolen voor hetremsysteem en ABS tegelijkertijd branden,kan er een storing in de remkrachtverdelingzijn opgetreden. Als het remvloeistofpeil indat geval in orde is, moet u de auto voor-zichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaatsrijden om het remsysteem te laten contro-leren – geadviseerd wordt een erkendeVolvo-werkplaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepjevan het reservoir staat, mag u niet verderrijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-vloeistofverlies.
Remkrachtverhoging, EBA
Het EBA (Emergency Brake Assistance) is dus-danig geconstrueerd dat u, wanneer u krachtigmoet remmen, altijd meteen het maximale rem-vermogen kunt afnemen. Het systeem regis-treert het moment waarop u krachtig wiltafremmen door de snelheid te meten waarmeeu het rempedaal bedient. Blijf remmen zonderhet rempedaal los te laten. De regeling wordtuitgeschakeld, wanneer u het rempedaal los-laat. Het systeem is altijd actief. U kunt het danook niet uitschakelen.
N.B.
Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakthet rempedaal iets verder omlaag dan nor-maal. Bedien het rempedaal zolang datnodig is. Zodra u het rempedaal loslaat,worden de remmen volledig gelost.
06 Starten en rijden
Stabiliteits- en tractieregelsysteem*
06
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 153
Algemene informatie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC,Dynamic Stability and Traction Control) helptde bestuurder voorkomen dat de wielen door-slippen en verbetert de tractie van de auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen ermerkbare pulsaties optreden in het rem- ofgaspedaal. Tijdens het gas geven kan de autolangzamer optrekken dan u verwacht.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht enremkracht van elk van de afzonderlijke wielenom de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedrevenwielen tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden enbrengt de aandrijfkracht van een slippend aan-drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Beperkte functie
G02
8511
Duimwiel
Knop RESET
Het is mogelijk de werking van het systeem tebeperken, wanneer de wielen doorslippen en ugas geeft.
Het systeem grijpt bij doorslippende wielendan later in, zodat er een hogere mate vandoorslippen mogelijk is. Dit levert een groterebedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden. Deaandrijving in diepe lagen sneeuw of zandwordt eveneens verbeterd, omdat er dan geenbeperkingen meer gelden voor de te gevenhoeveelheid gas.
Bediening
1. Draai aan het duimwiel (1) totdat het menuDSTC wordt geopend.
DSTC AAN betekent dat de werking vanhet systeem ongewijzigd is.
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dater beperkingen gelden voor de werking vanhet systeem.
2. Houd RESET (2) ingedrukt totdat het menuDSTC zich wijzigt.
Er blijven beperkingen gelden voor het sys-teem, totdat u de motor afzet – de vol-gende keer dat u de motor start, staat hetDSTC weer in de normale stand.
WAARSCHUWING
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-genschappen van de auto, als de werkingvan het systeem wordt beperkt.
N.B.
DSTC AAN verschijnt iedere keer dat u demotor start enkele seconden op het display.
06 Starten en rijden
Stabiliteits- en tractieregelsysteem*
06
154 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Displayteksten
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT geeftaan dat de functie van de regeling tijdelijkbeperkt is wegens een te hoge remtempera-tuur.
� Het systeem wordt automatisch opnieuwingeschakeld, wanneer de remmen weervoldoende zijn afgekoeld.
DSTC SERVICE VEREIST betekent dat hetsysteem wegens een storing werd uitgescha-keld.
� Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-stand en zet de motor af.> Als de melding een volgende keer dat u
motor start opnieuw verschijnt, moet ude auto naar een erkende werkplaats rij-den. Geadviseerd wordt een erkendeVolvo-werkplaats.
Lampjes op instrumentenpaneel
DSTC
Het lampje licht bij het starten van de
motor op om na ca. 2 seconden weer te
doven
• Geeft aan dat de systeemtest loopt.
Het lampje knippert
• Geeft aan het systeem actief is.
Het lampje brandt continu
Op het display staat ondertussen DSTC
SERVICE VEREIST.
• Geeft aan dat er sprake is van een storingin het DSTC-systeem.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
• Als het waarschuwingslampje dooft, waser geen sprake van een werkelijke storing.U hoeft dan geen bezoek aan een werk-plaats te brengen.
• Als het waarschuwingslampje blijft bran-den dient een werkplaats het systeem tecontroleren – geadviseerd wordt eenerkende Volvo-werkplaats.
Het oranje lampje brandt continu
Waarschuwingslampje
Op het display staat ondertussenTRACTIECONTROLE
TIJDELIJK UIT.
• Geeft aan dat de functie van de regelingtijdelijk beperkt is wegens een te hoge rem-temperatuur.
De regeling wordt automatisch opnieuw inge-schakeld, wanneer de remtemperatuur weernormaal is.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt hetDSTC-systeem voor een betere wegligging.Dit mag echter voor u geen reden zijn omsneller te gaan rijden.
Wees altijd gepast voorzichtig in bochten enop gladde wegen.
06 Starten en rijden
Park Assist*
06
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 155
Algemene informatie1
Park Assist voor- en achterzijde.
De Hulp bij parkeren is bedoeld als hulpmiddeltijdens het parkeren. Geluidssignalen geven deafstand tot een waargenomen obstakel aan.
WAARSCHUWING
Hoewel de Hulp bij parkeren handig is bij hetparkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bijeventuele fouten. Wanneer er obstakels inde dode hoeken van de sensoren zitten, zalhet systeem ze niet kunnen ontdekken.Houd kinderen en dieren in de buurt van deauto in de gaten.
Varianten
Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten:
• Park Assist aan de achterzijde
• Park Assist aan de voor- en achterzijde
Functie
Het systeem wordt bij het starten van de motorautomatisch ingeschakeld. Daarbij gaat hetlampje branden in de knop voor Park Assist ophet schakelaarpaneel.
Op het display verschijnt de meldingPARK.HULP ACTIEF, als u de achteruitver-snelling inschakelt of als de voorste sensoreneen obstakel registreren.
De Park Assist is actief bij snelheden tot15 km/h. Bij hogere snelheden wordt het sys-teem gedeactiveerd. Het systeem wordtopnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan10 km/h.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor deauto nadert, hoe sneller de geluidssignalen elk-aar opvolgen. Wanneer u ondertussen eenandere geluidsbron van het audiosysteembeluistert, wordt het volume daarvan tijdelijkverlaagd.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat hetgeluidssignaal uit een ononderbroken toon. Alser zowel voor als achter de auto obstakels bin-
nen deze afstand liggen, komen de geluidssig-nalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker-en rechterzijde.
Park Assist achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achterde auto. Park Assist aan de achterzijde wordtgeactiveerd bij het inschakelen van de achter-uitversnelling. De geluidssignalen komen uit deluidsprekers achterin.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld eenaanhanger achter de auto of een fietsdrager opde trekhaak moet u het systeem uitschakelen.Als u dat niet doet, reageren de sensoren opde aanhanger of fietsdrager.
Park Assist aan de achterzijde wordt automa-tisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhangerachter de auto hebt hangen die met een origi-nele aanhangerkabel van Volvo aangesloten is.
Park Assist aan de voorzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voorde auto. De geluidssignalen komen uit de luid-spreker voorin.
Het is niet mogelijk Park Assist te combinerenmet verstralers, omdat de sensoren op de ver-stralers reageren.
1 Afhankelijk van de markt is Park Assist een standaardfunctie, optie of accessoire.
06 Starten en rijden
Park Assist*
06
156 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Aanduiding voor systeemstoringen
Als het informatiesymbool continubrandt en op het display de mel-ding PARK.HULP SERVICE
VEREIST verschijnt, dan is ParkAssist defect.
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan de par-keerhulp ten onrechte waarschuwingssig-nalen afgeven. Dit komt door externegeluidsbronnen met ultrasone geluidssig-nalen van dezelfde frequentie als de senso-ren van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnenzijn onder meer claxons, natte banden opasfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlatenvan motorfietsen e.d.
Aan/Uit
G027104
De positie van de knop binnen de rij kan variëren.
U kunt Park Assist uitschakelen met de knopop het schakelaarpaneel, waarna het lampje inde knop dooft. Park Assist wordt weer inge-schakeld, wanneer u nogmaals op de knopdrukt waarna het lampje gaat branden.
Sensoren schoonmaken
G026946
Sensoren voor Park Assist.
De sensoren werken alleen naar behoren, wan-neer u ze regelmatig schoonmaakt met wateren autoshampoo.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnenten onrechte aanleiding geven tot waar-schuwingssignalen.
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 157
Algemene informatie
G020295
Buitenspiegel met BLIS-systeem
BLIS-camera
Controlelampje
BLIS-symbool
WAARSCHUWING
Het systeem vormt een aanvulling op – geenvervanging voor – een veilige rijstijl en hetgebruik van de buitenspiegels. De bestuur-der moet altijd oplettend en verantwoordblijven rijden. De bestuurder is er altijd ver-antwoordelijk voor dat er op een veiligemanier van rijstrook wordt gewisseld.
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-der in bepaalde omstandigheden waarschuwt,wanneer er zich een voertuig in de zogehetendode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt.
Het systeem werkt het best in druk verkeer opmeerbaanswegen.
BLIS is gebaseerd op digitale cameratechniek.De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft waar-genomen in de dode hoek, licht een controle-lampje (2) op dat continu blijft branden.
N.B.
Het lampje gaat branden aan die kant vande auto waar het voertuig is waargenomen.Als de auto aan weerszijden wordt inge-haald, gaan dan ook beide lampjes bran-den.
BLIS informeert de bestuurder bij een fout inhet systeem. Als de camera’s van het systeembijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het con-trolelampje voor BLIS en verschijnt er een mel-ding op het display van het informatiepaneel.Controleer de cameralenzen in dat geval enmaak ze zo nodig schoon. U kunt het systeemtijdelijk uitschakelen met een druk op de knopBLIS, zie pagina 158.
Dode hoeken
Dode hoeken die de BLIS-camera’s in de gatenhouden.
Afstand A = ca. 3,0 m
Afstand B = ca. 9,5 m
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen vande BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de len-zen schoonmaken met een zachte doek of eenvochtige spons. Maak de lenzen voorzichtigschoon om krassen te voorkomen.
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
158 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
BELANGRIJK
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om zevan sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veegzo nodig sneeuw van de lenzen af.
Wanneer BLIS werkt
Het systeem is alleen actief bij snelheden hogerdan 10 km/h.
Inhalen
Het systeem reageert als het snelheidsverschiltussen u en het ingehaalde voertuig kleiner isdan 10 km/h.
Het systeem reageert als het snelheidsverschiltussen u en het inhalende voertuig kleiner isdan 70 km/h.
WAARSCHUWING
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Een brede aanhanger achter de auto kan hetzicht ontnemen op andere voertuigen opaangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe lei-den dat BLIS geen voertuigen in dit afge-schermde gebied kan waarnemen.
Daglicht en donker
Bij daglicht reageert het systeem op de con-touren van omringende voertuigen. Het sys-
teem is geconstrueerd om motorvoertuigenzoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor-fietsen waar te nemen.
Bij donker reageert het systeem op de koplam-pen van omringende voertuigen. Als een voer-tuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal hetsysteem dit voertuig dan ook niet kunnen waar-nemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoor-beeld niet reageert op een aanhanger achtereen auto of vrachtwagen, omdat daar geenbrandende koplampen op zitten.
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op fietsers enbromfietsers.
De BLIS-camera’s kennen ongeveerdezelfde beperkingen als het menselijk oog.Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed“zien” bij hevige sneeuwval, fel tegenlicht endichte mist.
Activeren/deactiveren
G026955
Knop voor activering/deactivering
BLIS wordt bij het starten van de motor auto-matisch geactiveerd. De controlelampjes opde portierpanelen lichten driemaal op bij hetactiveren van BLIS.
U kunt het systeem deactiveren/heractiverendoor op BLIS te drukken.
Het lampje in de knop dooft, wanneer het BLISgedeactiveerd wordt. Er verschijnt bovendieneen displaymelding op het instrumentenpa-neel.
Bij het heractiveren van BLIS brandt het lampjein de knop, verschijnt er een nieuwe display-melding en lichten de controlelampjes in deportieren driemaal op. Druk op de knop
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159
READ om de displaymelding te laten verdwij-nen. Voor meer informatie over de meldings-functies, zie pagina 57.
Systeemmelding BLIS
DisplaymeldingA Betekenis
BLINDE-HOE-
KINFO. SYSTEEM
AAN
BLIS-systeem geac-tiveerd.
BLINDE-HOEK-
SYST. SERVICE
VEREIST
BLIS werkt niet –neem contact opmet een werkplaats.
BLINDE-HOEK-
SYST. FUNCTIE
BEPERKT
Beperkte gegevens-overdracht tussende camera van hetBLIS-systeem enhet elektrische sys-teem van de auto.
De camera wordtautomatisch gere-set, wanneer degegevensover-dracht tussen decamera van hetBLIS-systeem enhet elektrische sys-teem van de autoweer normaal wordt.
DisplaymeldingA Betekenis
BLINDE-HOEK-
SYST. R CAMERA
GEBLOK.
Rechter cameraafgedekt - reinig delens.
BLINDE-HOEK-
SYST. L CAMERA
GEBLOK.
Linker camera afge-dekt - maak de lensschoon.
BLINDE-HOEK-
SYST. CAMERA'S
GEBLOK.
Een of meercamera’s afgedekt –maak de lenzenschoon.
BLINDE-HOE-
KINFO. SYSTEEM
UIT
BLIS-systeem uitge-schakeld.
A Er verschijnen alleen meldingen, als de transpondersleutel insleutelstand II staat (of als de motor loopt) en BLIS actief is(de bestuurder heeft het systeem niet gedeactiveerd).
BELANGRIJK
Laat reparaties aan de onderdelen van hetBLIS-systeem over aan een werkplaats –geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Beperkingen
Soms kan het controlelampje voor BLIS oplich-ten zonder dat u voertuigen in de dode hoekenkunt waarnemen.
N.B.
Als het controlelampje voor BLIS somsoplicht zonder dat u andere voertuigen in dedode hoeken kunt waarnemen, betekent ditniet dat het systeem een storing vertoont.
Bij een storing in het BLIS-systeem ver-schijnt op het display de melding BLINDE-HOEKSYST. SERVICE VEREIST.
Hier volgen enkele afbeeldingen van situatieswaarin het controlelampje voor BLIS kan gaanbranden, hoewel er zich geen voertuigen in dedode hoek bevinden.
Reflecties op een glad en nat wegdek.
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
160 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
G018177
Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde engladde oppervlakken zoals geluidsschermen ofbetonnen wegen.
Laag staande zon in de camera.
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
06
��
161
Starten met hulpaccu
Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusda-nig ontladen is dat de motor niet kan wordengestart. Probeer de motor niet aan te slepen,zie pagina 163.
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken als ude auto probeert aan te slepen.
Slepen
Controleer voordat u de auto gaat slepen watde toegestane maximumsnelheid is voor sle-pen.
Sleep de auto altijd met de voorkant van deauto in de rijrichting.
1. Zorg ervoor dat de contactsleutel in standI staat, zodat het stuurslot niet werkt en deauto bestuurbaar is
2. Voor de auto die sleept geldt: Rijd rustig.
Voor de auto die wordt gesleept geldt:Houd om schokken te voorkomen desleepkabel altijd strak door met uw voetlichte druk op het rempedaal uit te oefenen.
WAARSCHUWING
Het stuurslot blijft in de stand staan die goldbij het verbreken van de spanning. Hetstuurslot moet worden opgeheven, voordatu de auto sleept.
De transpondersleutel moet in sleutelstandII staan. Neem de transpondersleutel nooittijdens het rijden uit het contactslot, ook nietals de auto gesleept wordt.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging en de stuurbekrachti-ging werken niet wanneer de motor uitge-schakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zohard op het rempedaal trappen en de autostuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Handgeschakelde versnellingsbak
� Zet de versnellingspook in de neutralestand en los de handrem.
Automatische versnellingsbak
� Zet de keuzehendel in stand N en los dehandrem.
De snelheidslimiet voor het wegslepen van eenauto met automatische versnellingsbak is80 km/h. U mag de auto over een afstand vanmaximaal 80 km verslepen.
Sleepoog
Voordat u gaat slepen moet het sleepoog in debumper vastgeschroefd worden. De uitsparingen afdekking voor het sleepoog zitten aan derechterzijde van de voor- en achterbumper.
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas inde bagageruimte.
G02
8528
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
06
162
Doe het volgende:
1. Maak de onderkant van de afdekking (A)los met een schroevendraaier of een munt-stuk.
2. Schroef het sleepoog (B) vast.
3. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast(C). Maak bij voorkeur gebruik van de wiel-sleutel.
• Draai het sleepoog na gebruik los en plaatshet afdekkapje terug.
BELANGRIJK
Wanneer de afneembare trekhaak gemon-teerd is, kunt u het sleepoog niet aanbren-gen in de achterste bevestiging. Bevestig desleepkabel in dat geval aan de trekhaak. Omdie reden wordt geadviseerd de afneem-bare trekhaak in de auto te bewaren, wan-neer u de trekhaak niet nodig hebt.
Bergen
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rij-richting draaien.
BELANGRIJK
• Voor auto’s met vierwielaandrijving(AWD) gelden, bij het bergen met eengeheven vooras, zowel een maximalesnelheid van 70 km/h als een maximaleafstand van 50 km.
WAARSCHUWING
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-pen over de weg en niet geschikt voor ber-ging. Roep professionele hulp in voor ber-ging.
06 Starten en rijden
Starten met hulpaccu
06
163
Starten met een hulpaccu
G020298
Als de startaccu leeg is, kunt u stroom van eenlosse accu of van de accu in een andere autogebruiken. Controleer altijd of de klemmen vande startkabels goed vastzitten en of er geenvonken kunnen ontstaan tijdens de startpo-ging.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het startenwordt geadviseerd de volgende stappen aan tehouden om explosiegevaar te voorkomen:
1. Draai de transpondersleutel naar sleutel-stand 0.
2. Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12volt levert.
3. Als de hulpaccu zich in een andere autobevindt, moet u de motor van die autoafzetten. Zorg ervoor dat de auto’s elkaarniet raken.
4. Sluit de rode startkabel aan tussen de plus-pool (1+) van de hulpaccu en de pluspool(2+) van de lege accu.
5. Sluit de ene klem van de zwarte kabel aanop de minpool (3–) van de hulpaccu.
6. Sluit de andere klem van de zwarte kabelaan op het massapunt (4–) dat op bij delinker veerpoot zit.
7. Start de motor van de “hulpauto”. Laat demotor enkele minuten draaien op een toe-rental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500omw/min.
8. Start de motor van de auto met de legeaccu.
� Verwijder de startkabels: eerst de zwartekabel en daarna de rode.
Zorg dat geen van de klemmen aan dezwarte startkabel contact kan maken metde pluspool van de accu of met de aange-sloten klemmen van de rode startkabel.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen niet aan tijdens destartpoging. Er bestaat namelijk gevaar voorvonkvorming.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgasproduceren. Een enkele vonk, veroorzaaktdoor een onjuiste aansluiting van de start-kabels, is voldoende om de accu tot ont-ploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ern-stige chemische brandwonden kan veroor-zaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt ofop uw huid of kleren morst, moet u onmid-dellijk met grote hoeveelheden water spoe-len.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,als u accuzuur in uw ogen krijgt.
06 Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
06
164
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaargewicht van de auto. Het laadvermogen dientte worden verminderd met de som van hetgewicht van eventuele inzittenden en dat vangemonteerde accessoires, zoals een trekhaak.Voor gedetailleerde informatie over de gewich-ten, zie pagina 286.
Als de trekhaak in een erkende Volvo-werk-plaats wordt gemonteerd, is de auto bij aanle-vering voorzien van de benodigde randuitrus-ting voor het gebruik van een aanhanger.
• De trekhaak van de auto moet van eengoedgekeurd type zijn.
• Bij montage achteraf moet u contact opne-men met uw Volvo-dealer om te controle-ren of uw auto van de nodige uitrusting isvoorzien om met een aanhanger te kunnenrijden.
• Verdeel de lading in de aanhanger dusda-nig dat de druk op de trekhaak de maxi-male kogeldruk niet overschrijdt.
• Verhoog de bandenspanning tot de aan-bevolen druk bij maximale belading. Voorde positie van de bandenspanningstabel,zie pagina 183.
• Maak de trekhaak regelmatig schoon envet de kogel1 van tijd tot tijd in.
• Rijd niet met een zware aanhanger, wan-neer de auto nog helemaal nieuw is. Wachthiermee totdat de auto ten minste1000 kilometer heeft gereden.
• Bij het afdalen op lange en steile hellingenworden de remmen veel zwaarder belastdan normaal. Schakel dan terug naar eenlagere versnelling en pas uw snelheid aan.
• Bij het gebruik van een aanhanger wordt demotor zwaarder belast dan normaal.
• Wanneer de auto bij warm weer zwaarbelast wordt, kunnen de motor en de ver-snellingsbak oververhit raken. Als de tem-peratuurmeter voor de koelvloeistof tot inhet rode gebied uitslaat, dient u de auto testoppen en de motor enkele minuten sta-tionair te laten draaien. De automatischeversnellingsbak reageert met een inge-bouwde beveiligingsfunctie. Zie de mel-ding op het display. Bij oververhitting kande airconditioning zichzelf tijdelijk uitscha-kelen.
• Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan80 km/h, ook al staat de wetgeving inbepaalde landen een hogere snelheid toe.
• Zet de keuzehendel in de parkeerstand P,wanneer u een automaat met aanhangerparkeert. Gebruik altijd de parkeerrem.Gebruik wielblokken, als u een auto metaanhanger op een steile helling parkeert.
Aanhangergewichten
Voor informatie over de toelaatbare aanhange-rgewichten, zie pagina 286.
WAARSCHUWING
Houd u aan de opgegeven aanbevelingenvoor het aanhangergewicht. De aanhangeren de auto kunnen anders moeilijk bestuur-baar worden tijdens uitwijk- en remmanoeu-vres.
N.B.
De aangegeven maximaal toelaatbare aan-hangergewichten zijn door Volvo bepaald.Let erop dat er op grond van de wetgevingvoor motorvoertuigen in uw land verderebeperkingen van het aanhangergewicht ende snelheid kunnen gelden. Het is boven-dien mogelijk dat de trekhaak gespecifi-ceerd is voor hogere gewichten dan hetmaximaal toelaatbare aanhangergewichtvan de auto.
1 Geldt niet voor de kogel bij gebruik van een aanhangerkoppeling met trillingsdemper.
06 Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
06
165
Automatische versnellingsbak, rijdenmet een aanhanger
N.B.
Sommige modellen moeten worden uitge-rust met een oliekoeler voor de automati-sche versnellingsbak om gebruik te makenvan een aanhanger. Informeer dan ook bijde dichtstbijzijnde Volvo-dealer naar wat ervoor uw auto geldt, als u achteraf een trek-haak monteert.
Op een helling parkeren
1. Zet de parkeerrem aan.
2. Zet de keuzehendel in de parkeerstand P.
Op een helling wegrijden
1. Zet de keuzehendel in de rijstand D.
2. Haal de auto van de parkeerrem.
Steile hellingen
• Kies bij het omhoog rijden op steile hellin-gen of in langzaam rijdend verkeer de juistehandmatige lage versnellingsstand. Zovoorkomt u dat de versnellingsbakopschakelt en houdt u de versnellingsbak-olie koel.
• Schakel geen hogere, handmatige versnel-ling in dan de motor “aankan”. Rijden inhoge versnellingen is niet altijd zuinig.
• Vermijd hellingen met een percentage vanmeer dan 12 % bij het gebruik van eenaanhanger.
Gemakkelijker wegrijden met aanhanger
Auto’s met een V8-motor zijn voorzien van eeningebouwde functie die voorkomt dat de autoschokkerig beweegt en wielspin vertoont bijhet wegrijden met een aanhanger.
Activeren
Om de functie te activeren moet u de bedra-ding van de aanhanger aansluiten op de trek-haakaansluiting die naast de trekhaak zit, ziepagina 166.
Deactiveren
Koppel de bedrading bij de aansluiting los.
N.B.
De functie is tevens actief als u andere elek-trische uitrusting aansluit op de trekhaak-aansluiting. De auto trekt dan langzamer optijdens het wegrijden.
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatischeniveauregeling, neemt de achtertrein van deauto tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogteaan, ongeacht de belading. Wanneer de autostilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is vol-komen normaal. Bij het wegrijden met ladingwordt het niveau na enige tijd rijden naar boventoe bijgesteld.
06 Starten en rijden
Trekhaak*
06
166 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Trekhaak
Als de auto is uitgerust met een afneembaretrekhaak, dienen de montagevoorschriftenvoor het bevestigen van het afneembaregedeelte zorgvuldig te worden opgevolgd, ziepagina 168.
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met de afneembaretrekhaak van Volvo:
• Volg de montage-instructies nauwkeu-rig op.
• Zorg dat het afneembare gedeelte metde sleutel vergrendeld is voordat ubegint te rijden.
• Controleer of het controlevenster groenvan kleur is.
Belangrijke controlepunten
• U moet de kogel van de trekhaak regelma-tig schoonmaken en met vet insmeren.
N.B.
Wanneer u een trekhaak met trillingsdempergebruikt, hoeft de kogel niet te worden inge-vet.
Trekhaak opbergen
G031114
Opbergruimte trekhaak.
BELANGRIJK
Neem na gebruik altijd de trekhaak los enberg deze op de daarvoor bestemde plaatsop, goed vastgezet met de bijbehorenderiem.
Aanhangerkabel
G014589
Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-trisch contact heeft en de aanhanger een 7-polig contact, hebt u een adapter nodig.Gebruik een door Volvo goedgekeurde adap-terkabel. Zorg dat de kabel niet over de grondsleept.
06 Starten en rijden
Trekhaak*
06
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 167
Specificaties
G026682 G027108
G027109
Afmetingen voor bevestigingspunten (mm)
A B C D E F G
Vaste of afneembare trekhaak 1110 85 1081 541 122 50 354
1 Langsligger
2 Middelpunt kogel
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak*
06
168 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Trekhaak monteren
G017317
1. Verwijder de afdekking door de pal in tedrukken en de afdekking vervolgensrecht naar achteren te trekken .
G020301
2. Controleer of het mechanisme in de ont-grendelde stand staat door de sleutelrechtsom te draaien.
G020302
3. Controleer of het controlevenster (3) roodvan kleur is. Als het venster niet rood vankleur is, moet u (1) indrukken en de borg-knop linksom (2) draaien totdat u een klikhoort.
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak*
06
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 169
G020304
4. Breng de trekhaak aan en duw deze naarbinnen totdat u een klik hoort.
G020306
5. Controleer of het controlevenster groenvan kleur is.
G020307
6. Draai de sleutel linksom naar de vergren-delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak*
06
170 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
G020309
7. Controleer of de trekhaak vastzit door dezestevig omhoog, omlaag en naar achterente bewegen.
WAARSCHUWING
Als de trekhaak niet goed zit, moet u dezeverwijderen en opnieuw monteren zoalseerder werd beschreven.
BELANGRIJK
Vet alleen de kogel in waarop de aanhan-gerkoppeling wordt geplaatst; houd de restvan het kogelsegment vetvrij en droog.
G020310
8. Veiligheidskabel.
WAARSCHUWING
Let erop dat u de veiligheidskabel van deaanhanger aan de daarvoor bestemdebevestiging vastmaakt.
Trekhaak verwijderen
G020301
1. Steek de sleutel in het slot en draai dezerechtsom in de ontgrendelde stand.
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak*
06
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 171
G020312
2. Druk de vergrendelingsknop (1) in en draaideze linksom (2) totdat u een klik hoort.
G020314
3. Draai de vergrendelingsknop volledigomlaag totdat deze niet verder kan. Houdde knop in deze stand vast terwijl u detrekhaak schuin naar achteren toeomhoogtrekt.
WAARSCHUWING
Zet de trekhaak goed vast, wanneer u dezein de auto bewaart, zie pagina 166.
G017318
4. Duw de afdekking erop.
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
172
Juiste lichtbundel voor rechts- oflinksrijdend verkeer
G020317
Lichtbundel voor linksrijdend verkeer.
Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer.
U kunt de lichtbundel van de koplampenafplakken om te voorkomen dat u tegenliggersverblindt. Daarbij wordt de lichtopbrengst ietslager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen, zie pagina 172, over en knipeen stuk zelfklevend en watervast materiaalzoals ondoorzichtige tape langs de randen vande mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten opzichtevan de stip (5) in het koplampglas. Deze stipmoet overeenkomen met de rode stip op demal. De lange rode lijn op de afbeeldingenkomt overeen met de lijn in het koplampglasten opzichte waarvan u de mal moet inpassen.
Meet de mallen na het overtrekken ter controlenog eens op om te zorgen dat de lichtbundelvoldoende wordt afgedekt.
De mallen kunnen worden gebruikt voormodellen met het stuur links of rechts en moe-ten worden aangebracht zoals aangegeven opde afbeelding.
De bovenste afbeelding geeft de positie op eenmodel met het stuur links aan. De ondersteafbeelding geeft de positie op een model methet stuur rechts aan.
Halogeenkoplampen
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controlenog eens op. Breng de mallen over op een stukzelfklevend en watervast materiaal en knip uit.
Breng de mallen dusdanig aan dat de pijlennaar het midden van de auto wijzen en dat destippen op de mallen overeenkomen met destippen op de koplampglazen.
Referentiematen mal 1 en 2
De lange kant van de mallen moet ca. 82 mmlang zijn.
Xenonkoplampen
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controlenog eens op. Breng de mallen over op een stukzelfklevend en watervast materiaal en knip uit.
Breng de mallen dusdanig aan dat de pijlennaar het midden van de auto wijzen en dat destippen op de mallen overeenkomen met destippen op de koplampglazen. Pas de merkjes> < op de mallen in ten opzichte van de lijn ophet koplampglas.
Referentiematen mal 3
De lijn tussen de merkjes > < en op de mallenmoet ca. 140 mm lang zijn.
Referentiematen mal 4
De lijn tussen de merkjes > < en op de mallenmoet ca. 112 mm lang zijn.
Lichtbundel aanpassen bij actieve xenonko-plampen (ABL), zie pagina 60.
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
��
173
G03
0200
Auto met stuur links afgeplakt voor linksrijdend verkeer.
Maskering op glas rechter halogeenkop-lamp
Maskering op glas linker halogeenkoplamp
Maskering op rechter xenonkoplamp
Maskering op linker xenonkoplamp
Referentiepunt op koplampglas.
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
174
G03
0201
Auto met stuur rechts afgeplakt voor rechtsrijdendverkeer.
Maskering op glas linker halogeenkoplamp
Maskering op glas rechter halogeenkop-lamp
Maskering op linker xenonkoplamp
Maskering op rechter xenonkoplamp
Referentiepunt op koplampglas.
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
175
G02
7103
Afplakmallen.
176 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 178Bandenspanning .................................................................................. 182Gevarendriehoek* en reservewiel* ....................................................... 184Wielen verwisselen ............................................................................... 187Noodreparatie banden* ........................................................................ 190
WIELEN EN BANDEN
07 Wielen en banden
Algemene informatie
07
178
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijei-genschappen van de auto. Zowel het type, demaat, de bandenspanning als de snelheids-aanduiding zijn belangrijk voor het rijgedragvan de auto.
Let er bij het verwisselen van banden op dat denieuwe banden op alle vier de wielen van het-zelfde type zijn, dezelfde afmetingen hebbenen van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevo-len bandenspanning aan die in de banden-spanningstabel staat, zie pagina 182 voor depositie ervan.
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde maat-aanduiding. Een voorbeeld van een dergelijkeaanduiding:
235/60R18 103 V.
235 Breedte van de band (mm)
60 Verhouding tussen de hoogte enbreedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
18 Velgdiameter van de band (")
103 Aanduiding van het draagvermo-gen van de band (in dit geval615 kg)
V Aanduiding van de snelheidslimietvan de band (in dit geval210 km/h).
Snelheidsaanduidingen
De auto is voorzien van een typegoedkeuringvoor de uitvoering waarin deze werd aangele-verd. Dat betekent dat u niet mag afwijken vande afmetingen en snelheidsaanduidingen diestaan aangegeven op de typegoedkeuring vande auto. De enige uitzondering daarop vormthet gebruik van winterbanden (zowel bandenmet als zonder “spikes”). Bij gebruik van der-gelijke banden mag u niet sneller rijden dan demaximumsnelheid die voor het gebruikte ban-dentype geldt (voor aanduiding Q geldt bij-voorbeeld een maximumsnelheid van160 km/h).
Let erop dat de gesteldheid van het wegdekbepalend is voor uw maximumsnelheid en nietde snelheidsaanduiding van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de maxi-mumsnelheid is.
Q 160 km/h (alleenvoor winterbanden)
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
Y 300 km/h
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheids-datum. Na enkele jaren worden de bandenhard en neemt de grip op het wegdek stukje bij
07 Wielen en banden
Algemene informatie
07
��
179
beetje af. Gebruik bij het verwisselen van ban-den altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldtin het bijzonder voor winterbanden. De laatstecijfers van de cijferreeks geven de week en hetjaar van productie aan. Het is de zogehetenDOT-code (Department of Transportation) vande band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld1510. De band op de afbeelding is de 15e weekvan het jaar 2010 geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet udoor een vakman laten controleren, ook al zienze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvanbanden gemaakt zijn ook veroudert en afge-broken wordt, als banden zelden of nooit wor-den gebruikt. Daarbij kan de werking van deband worden aangetast. In dit geval dient u deband niet meer te gebruiken.Dit geldt ook voorreservebanden, winterbanden en banden die uvoor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbarekenmerken van een band die ongeschikt isvoor gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit deDOT-code (zie bovenstaande afbeelding).
Gelijkmatige slijtage en onderhoud
De juiste bandenspanning levert een gelijkma-tiger slijtage op, zie pagina 183. De rijstijl, debandenspanning, het klimaat en de staat vande wegen zijn van invloed op de snelheid waar-mee de banden verouderen en slijten. Om ver-schillen in profieldiepte te voorkomen en slijt-patronen tegen te gaan kunt u de wielen op devoor- en achteras onderling van plaats verwis-selen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uiten doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw.Volvo adviseert u contact op te nemen met eenerkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bentvan de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver-schil zit in de slijtage (>1 mm verschil in pro-fieldiepte) van de banden, dienen de minst ver-sleten banden altijd op de achteras te zitten.Slippende voorwielen zijn makkelijker te corri-geren dan slippende achterwielen, omdat deauto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te bre-ken met de achterkant waarbij u mogelijk decontrole over de auto verliest. Daarom isbelangrijk dat de achterwielen nooit vóór devoorwielen grip verliezen.
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat zenooit rechtop staan.
Banden met slijtage-indicatoren
G020323
Slijtage-indicatoren.
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen diedwars op het profiel van de band staan. De let-ters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkantvan de band geven aan dat een band is uitge-rust met slijtage-indicatoren. De indicatorenzijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dus-danig versleten is dat slechts 1,6 mm van hetprofiel over is. Vervang de banden dan zospoedig mogelijk. Let erop dat een band meteen gering profiel zeer weinig grip op het weg-dek heeft bij regen of sneeuw.
07 Wielen en banden
Algemene informatie
07
180
Winterbanden
Volvo raadt winterbanden met bepaalde win-terbandenmaten aan. De bandenmaat isafhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijdhet juiste type winterbanden op alle vier dewielen.
N.B.
Neem contact op met een Volvo-dealer vooradvies over de beste soort velgen en ban-den.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste500–1000 km rustig worden ingereden, zodatde “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zogaan de banden en vooral de “spikes” langermee.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het gebruikvan banden met “spikes” verschillen vanland tot land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-raturen vergen meer van de banden danzomerse ritten. Daarom wordt geadviseerd eenminimale profieldiepte van vier mm aan te hou-den voor winterbanden.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-gestaan op de voorwielen. Dit geldt ook voormodellen met voorwielaandrijving.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-den daardoor overmatig slijten. Controleer ofde sneeuwketting nergens tegenaan komt engoed omgelegd en aangespannen is.
WAARSCHUWING
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen ofvergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afge-stemd op het model en op de band- en vel-gafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo ueen erkende Volvo-werkplaats om advies tevragen. Een verkeerde sneeuwketting kanernstige schade aan de auto veroorzaken enaanleiding geven tot een ongeluk.
Zomer- en winterbanden
G020325
De pijl geeft de draairichting van de band aan
Wanneer u de zomerbanden vervangt doorwinterbanden of andersom, zie pagina 187,moet u op de banden noteren waar ze zaten:bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. Bijbanden met een speciaal profiel dat alleengoed werkt wanneer de banden in eenbepaalde richting draaien, staat deze richtingaangegeven met een pijl op de zijkant van deband. Zorg dat de banden altijd dezelfde draai-richting hebben. Banden mogen alleen vanvoor naar achter verwisseld worden, nooit vanlinks naar rechts of omgekeerd. Als u de ban-den verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen-schappen van de auto af en kunnen de banden
07 Wielen en banden
Algemene informatie
07
181
regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren.Monteer de banden met het diepste profielaltijd op de achteras (om het gevaar voor slip-pen te verminderen).
Volvo adviseert u contact op te nemen met eenerkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bentvan de profieldiepte.
07 Wielen en banden
Bandenspanning
07
182
Aanbevolen bandenspanning
G020791
In de bandenspanningstabel voor op de por-tierstijl aan de bestuurderszijde staat de juistebandenspanning voor uw auto aangegeven bijverschillende belading en snelheid.
Op de sticker staan:
• Bandenspanning bij gebruik van de aan-bevolen bandenmaat
• ECO-bandenspanning1
• Bandenspanning compact reservewiel(Temporary Spare).
Bandenspanning controleren
Controleer regelmatig de bandenspanning.
N.B.
Het is een natuurlijk gegeven dat de ban-denspanning na verloop van tijd afneemt.De bandenspanning varieert ook naarge-lang van de omgevingstemperatuur.
Al na enkele kilometers rijden worden de ban-den warm en loopt de spanning op. Laatdaarom geen lucht uit de banden ontsnappenals u de spanning controleert bij warme ban-den. Als de spanning bij warme banden echter
te laag is, moet u de band harder oppompen.Onvoldoende opgepompte banden hebbeneen negatieve inwerking op het brandstofver-bruik, de levensduur van de banden en de rij-eigenschappen van de auto. Wanneer u meteen te lage bandenspanning rijdt, kunnen debanden oververhit raken en kapotgaan.
Voor informatie over de juiste bandenspan-ning, zie pagina 183. De aangegeven banden-spanning geldt bij koude banden (kan verschil-len naargelang van de buitentemperatuur).
Brandstofbesparing, ECO-
bandenspanning
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk tehouden wordt geadviseerd de aangegevenbandenspanning bij maximale belading aan tehouden bij snelheden tot 160 km/h.
De bandenspanning is van invloed op het rij-comfort, de stuureigenschappen en de gepro-duceerde weggeluiden.
1 De ECO-bandenspanning levert brandstofbesparing op.
07 Wielen en banden
Bandenspanning
07
183
Bandenspanningstabel
Type Banden-maat
Snelheid
(km/h)ABelading (1–3 inzittenden) Max. belading ECO-banden-
spanningB
Voor (kPa) Achter(kPa)
Voor (kPa) Achter (kPa)
Alle 235/65R17
235/60R18
0-160 220 220 270 270 270
160+ 220 220 270 270 -
255/50R19
255/45R20
0-160 240 240 270 270 270
160 + 240 240 270 270 -
Compact reservewiel (Tem-porary Spare)
0-80 420 420 420 420 -
A In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa, d.w.z. 270 kPa = 2,70 bar).B Zuinig rijden, zie pagina 182.
07 Wielen en banden
Gevarendriehoek* en reservewiel*
07
184 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Gevarendriehoek
G027065
Houd u aan de bepalingen die gelden voor hetgebruik van een gevarendriehoek* in uw land.
Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
1. Haal de opberghoes met de gevarendrie-hoek los. De hoes zit met klittenband vast.
2. Haal de gevarendriehoek uit de hoes (A).
3. Klap de vier steunpootjes van de gevaren-driehoek uit.
4. Klap de beide rode driehoekszijden uit. Zetde gevarendriehoek op een passend puntachter de auto op om achteropkomendverkeer tijdig te waarschuwen.
Doe het volgende na gebruik:
� Berg de onderdelen in de omgekeerdevolgorde weer op.
Zorg dat de opberghoes met de gevarendrie-hoek goed vastzit in de bagageruimte.
Compact reservewiel (TemporarySpare)*
Een compact reservewiel (Temporary Spare) isalleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dientdan ook zo spoedig mogelijk door een normaalwiel te worden vervangen. Het rijgedrag van deauto kan zich wijzigen bij het gebruik van eencompact reservewiel. Het compacte reserve-wiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodem-speling verandert er daarom door. Wees voor-zichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de autoniet in een autowasstraat. Als het reservewielop de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwket-tingen omleggen. Bij vierwielaangedrevenauto’s is de achterwielaandrijving uit te scha-kelen. Het reservewiel mag niet worden gere-pareerd. In de bandenspanningstabel, ziepagina 183, staat de juiste bandenspanningvoor het reservewiel.
BELANGRIJK
Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruikvan een compact reservewiel.
BELANGRIJK
Rijd nooit met meer dan één compact reser-vewiel (Temporary Spare) tegelijk.
07 Wielen en banden
Gevarendriehoek* en reservewiel*
07
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 185
Reservewiel tevoorschijn halen
G026998
Het reservewiel zit onder de auto. De krik*, degereedschapstas* en de slingerdelen vindt uonder het vloerluik. De slinger bestaat uit tweedelen. Het ene deel zit bij de gevarendriehoek,terwijl het andere deel in de gereedschapstasopgeborgen is.
N.B.
In de gereedschapstas zit een speciale sleu-tel om de naafdop te verwijderen (bepaaldewielopties).
De positie van de krik hangt af van het aantalzitplaatsen:
Zevenzitter
Vijfzitter
Maak het reservewiel als volgt los:
1. Klap het onderste gedeelte van de achter-klep omlaag en til het vloerluik in de baga-geruimte op.
2. Haal de twee delen van de slinger tevoor-schijn en monteer ze.
3. Steek de slinger in de lier.
4. Laat het wiel zakken door de slinger tot aande aanslag linksom te draaien.
N.B.
De kabel kan schade aan de auto toebren-gen, als deze tijdens het rijden loshangt.
5. Haal het wiel van de kabel af en draai dekabel rechtsom omhoog met de slinger.
6. Leg de lekke band in de bagageruimte. Uvindt een plastic zak in de gereedschaps-tas om de band in op te bergen.
07 Wielen en banden
Gevarendriehoek* en reservewiel*
07
186 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
N.B.
De reservewielruimte onder de auto is uit-sluitend bestemd voor het originele reser-vewiel. U kunt er dan ook geen andere mer-ken reservewielen aanbrengen.
Reservewiel terugplaatsen
Het is het handigst als iemand u helpt bij hetterugplaatsen van het reservewiel. Eén van uwbeiden draait aan de slinger, terwijl de anderhet wiel in de juiste richting duwt.
1. Vier de kabel met de slinger en breng deanker aan het uiteinde van de kabel in hetgat in het midden van de velg aan.
2. Haal de kabel een stukje omhoog door deslinger langzaam (rechtsom) te draaien.
3. Kantel het reservewiel om het langs de uit-laatpijp te halen.
4. Houd de achterkant van het wiel omlaag,terwijl u het met de slinger omhooghaalt.
5. Breng het wiel boven op de achteras,tegen de vloerplaat aan.
6. Draai de slinger tot aan de aanslagrechtsom.
7. Controleer of het wiel stevig vastzit.
WAARSCHUWING
Controleer of u gebruik maakt van de juistesteunpunten. Tussen de kriksteunpuntenop de auto is een speciaal kriksteunpuntvoor productiedoeleinden aangebracht datvoorzien is van een pen. Het steunpunt isechter niet sterk genoeg om de auto onderop te krikken. Bij twijfel over de positie vande verschillende kriksteunpunten adviseertVolvo u om contact op te nemen met eenerkende Volvo-werkplaats. Wanneer u dekrik op een verkeerd punt aanbrengt, kan erschade aan portier en carrosserie ontstaan.
Gereedschap, terugplaatsen
Plaats het gereedschap en de krik* na gebruikop de juiste manier terug. De krik past alleenals deze in de juiste opbergstand (zie neven-staande afbeelding) wordt gezet.
BELANGRIJK
Bewaar gereedschap en krik* op de daar-voor bestemde plaats in de bagageruimtewanneer u ze niet nodig hebt.
EHBO*
Onder de vloer in de bagageruimte ligt eenEHBO-kit.
07 Wielen en banden
Wielen verwisselen
07
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 187
Wielen demonteren
G026997
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet, wan-neer u de band moet verwisselen aan de kantvan de weg. Er zitten twee kriksteunpunten aanweerszijden van de auto. Deze steunpuntenzitten in het midden onder de portieren.
1. Parkeer de auto op een egale en stevige,niet hellende ondergrond.
2. Zet de parkeerrem aan en schakel de ach-teruitversnelling in bij auto’s met een hand-geschakelde versnellingsbak (stand P bijauto’s met een automatische versnellings-bak). Plaats wielblokken voor en achter dewielen die op de grond blijven staan.
Gebruik bijvoorbeeld wielblokken of grotestenen.
WAARSCHUWING
Controleer of de krik intact is, goedgesmeerde schroefdraadwindingen heeften vrij van vuil is.
N.B.
Volvo adviseert u alleen de krik te gebrui-ken* die bij de auto hoort, zoals aangegevenop de kriksticker.
Op de sticker staat tevens de maximale hef-capaciteit bij de vermelde minimale hef-hoogte.
3. Haal de krik*, de wielsleutel en de slingertevoorschijn, zie pagina 185 voor de positieervan. Bij gebruik van een andere krik, ziepagina 205.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder een auto die slechts opeen krik steunt! De auto kan namelijk van dekrik vallen en letsel toebrengen.
Gebruik de krik die bij de auto werd geleverdalleen voor het verwisselen van banden.Voor de overige werkzaamheden moet ugebruik maken van een garagekrik ensteunbokken onder het geheven deel van deauto aanbrengen.
Zorg dat u schroef van de krik altijd goedingevet houdt.
Als de ondergrond te zacht is, kan de krikopzij wegglijden zodat de auto van de krikvalt. Zorg dat er zich niemand onder de autobevindt, wanneer u een band verwisselt.
4. Draai de wielbouten ½–1 slag los met dewielsleutel. Draai de bouten linksom los.
07 Wielen en banden
Wielen verwisselen
07
188
G020332
G027000
WAARSCHUWING
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-grond en evenmin tussen de krik en het krik-steunpunt.
WAARSCHUWING
Wanneer u de auto op het verkeerde puntopkrikt, kan de auto van de krik vallen. Erbestaat dan gevaar voor verwondingen!
5. Plaats de krik onder een kriksteunpunt enbreng de krik zo ver omhoog dat dezetegen de bodemplaat van de auto aan-komt. Bij elk steunpunt zit een uitsparing inde kunststof afdekking. Controleer of u dekrik juist hebt aangebracht onder het krik-steunpunt, voordat u de auto van de grondkrikt. Stel de krik vervolgens dusdanig afdat de voet van de krik loodrecht onder hetkriksteunpunt van de auto zit. Zie afbeel-ding.
BELANGRIJK
De ondergrond dient vast en egaal te zijn enmag niet hellen.
6. Breng de auto zo ver omhoog dat het wielvan de grond komt.
7. Draai de wielbouten los en verwijder hetwiel.
Wielen monteren
1. Reinig de contactvlakken op het wiel en denaaf.
2. Breng het wiel aan. Draai de wielboutenvast.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat de wielenniet meer ongehinderd kunnen draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings telkens ietsstrakker vast. Aanhaalmoment: 140 Nm(14,0 kpm). Het is belangrijk dat u het juisteaanhaalmoment aanhoudt. Controleer hetaanhaalmoment dan ook met eenmomentsleutel.
5. Schroef de krik weer volledig in elkaar,voordat u deze in de bagageruimte terug-legt. Bind de krik vervolgens weer vast.
6. Controleer of het nieuwe wiel de juiste ban-denspanning heeft.
N.B.
Dit type wielbout mag ook voor stalen vel-gen worden gebruikt.
Let erop dat u de juiste soort bouten gebruikt.Volvo adviseert u bij twijfel contact op te
07 Wielen en banden
Wielen verwisselen
07
189
nemen met de dichtstbijzijnde Volvo-werk-plaats.
07 Wielen en banden
Noodreparatie banden*
07
190 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
De noodreparatieset wordt gebruikt om een lekte dichten alsook om de bandenspanning tecontroleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren.De set bestaat uit een compressor en een busmet afdichtmiddel. De set dient om noodrepa-raties uit te voeren. De bus met het afdicht-middel moet worden vervangen voordat dehoudbaarheidsdatum is verstreken en tevensna het gebruik.
Het afdichtmiddel dicht banden met een lek inhet loopvlak effectief af.
N.B.
De bandenreparatieset is uitsluitendbedoeld voor het afdichten van banden meteen lek in het loopvlak.
N.B.
De krik is optioneel op auto’s met de ban-denreparatieset.
De noodreparatieset leent zich minder goedvoor banden met een gat in het zijvlak. Probeergeen banden met de set voor noodreparatie terepareren die grote groeven, scheuren en der-gelijke vertonen.
12V-aansluitingen voor de compressor zittenvoorin bij de middenconsole, achterin bij deachterbank en in de bagageruimte/kofferbak.Gebruik de elektrische aansluiting die hetdichtst bij de lekke band zit.
WAARSCHUWING
Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u denoodreparatieset hebt gebruikt. Volvo advi-seert een erkende Volvo-werkplaats tebezoeken om de afgedichte band te latencontroleren (maximale rijafstand 200 km).Het personeel kan bepalen of de band kanworden gerepareerd of moet worden ver-vangen.
Noodreparatieset erbij nemen
De noodreparatieset met compressor engereedschap zit onder de vloer in de bagage-ruimte.
1. Pak de vloermat aan de achterzijde beet enklap deze naar voren toe op.
2. Til de noodreparatieset op.
Overzicht
G020400
Sticker, toegestane maximumsnelheid
Knop
Kabel
Bushouder (oranje deksel)
Beschermdop
Drukreduceerventiel
Luchtslang
Bus met afdichtmiddel
Manometer
07 Wielen en banden
Noodreparatie banden*
07
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 191
Lekke band repareren
G019723
Voor informatie over de werking van de onderde-len (zie voorgaande afbeelding).
1. Open het deksel van de noodreparatieset.
2. Haal de sticker met de toegestane maxi-mumsnelheid uit de set en bevestig de stic-ker op het stuurwiel.
WAARSCHUWING
Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tothuidirritatie. Was bij huidcontact het getrof-fen gebied onmiddellijk schoon met wateren zeep.
3. Controleer of de knop in stand 0 staat enneem de kabel en de luchtslang erbij.
N.B.
Voor het gebruik de verzegeling van de busniet verbreken. Bij het indraaien van de buswordt de verzegeling automatisch verbro-ken.
4. Draai de oranje beschermdop los evenalsde dop op de bus met afdichtmiddel.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los. De bus is voorzien vaneen pakking die lekkage tegengaat.
5. Draai de bus in de bushouder vast.
6. Draai het ventieldopje van het wiel los enschroef de ventielaansluiting van de lucht-slang zo ver mogelijk op het ventiel van deband.
WAARSCHUWING
Laat geen kinderen zonder toezicht in deauto achter, terwijl de motor loopt.
7. Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aanen start de motor.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl decompressor aan het pompen is. Bij barsten,oneffenheden en dergelijke dient u de com-pressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëin-dig in dat geval de rit. Het wordt dan gead-viseerd een erkende bandenwerkplaats tebezoeken.
N.B.
Bij het inschakelen van de compressor kande spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar,maar zal na ca. 30seconden weer dalen.
8. Zet de knop in stand I.
BELANGRIJK
Er bestaat gevaar voor oververhitting. Decompressor mag niet langer dan 10 minutenachtereen werken.
9. Vul de band 7 minuten lang met afdicht-middel.
07 Wielen en banden
Noodreparatie banden*
07
192 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,is het gat in de band te groot. Beëindig indat geval de rit. Het wordt dan geadviseerdeen erkende bandenwerkplaats te bezoe-ken.
10. Schakel de compressor uit om de banden-spanning van de manometer af te lezen. Debandenspanning dient minimaal 1,8 bar enmaximaal 3,5 bar te bedragen.
11. Schakel de compressor uit en trek de kabellos uit de 12V-aansluiting.
12. Koppel de slang los van het ventiel enplaats het ventieldopje terug.
13. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatieca. 3 km af bij een snelheid van maximaal80 km/h, zodat het afdichtmiddel de bandkan afdichten.
Reparatieresultaat en bandenspanning
controleren
1. Sluit de uitrusting opnieuw aan.
2. Lees de bandenspanning van de manome-ter af.
3. Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werdde band onvoldoende afgedicht. Beëindig
in dat geval de rit. Neem contact op meteen Volvo-werkplaats.
4. Als de bandenspanning hoger is dan1,3 bar, moet u de band oppompen tot despanning die staat aangegeven in de ban-denspanningstabel. Laat lucht uit de bandontsnappen, als de bandenspanning tehoog is.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los. De bus is voorzien vaneen pakking die lekkage tegengaat.
5. Schakel de compressor uit. Koppel deluchtslang en de kabel los. Plaats het ven-tieldopje terug.
N.B.
Vervang de bus met afdichtmiddel en deslang na gebruik. Volvo adviseert u het ver-vangen over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
6. Leg de noodreparatieset in de kofferbakterug.
7. Volvo adviseert u naar de dichtstbijzijndeerkende Volvo-werkplaats te rijden omdaar de beschadigde band te laten vervan-gen/repareren. Geef aan het werkplaats-personeel door dat er afdichtmiddel in deband zit.
WAARSCHUWING
Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u denoodreparatieset hebt gebruikt. Volvo advi-seert een erkende Volvo-werkplaats tebezoeken om de afgedichte band te latencontroleren (maximale rijafstand 200 km).Het personeel kan bepalen of de band kanworden gerepareerd of moet worden ver-vangen.
Band oppompen
De compressor is berekend op het oppompenvan de originele banden die op de auto zitten.
1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat deknop in stand 0 staat en neem de kabel ende luchtslang erbij.
2. Draai het ventieldopje van het wiel los enschroef de ventielaansluiting van de lucht-slang zo ver mogelijk op het ventiel van deband.
07 Wielen en banden
Noodreparatie banden*
07
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 193
WAARSCHUWING
Laat geen kinderen zonder toezicht in deauto achter, terwijl de motor loopt.
WAARSCHUWING
Inademen van uitlaatgassen kan levensge-vaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien inruimten die zijn afgesloten of onvoldoendegeventileerd worden.
3. Sluit de kabel aan op een van de 12V-aan-sluitingen in de auto en start de motor.
4. Schakel de compressor in door de knop instand I te zetten.
BELANGRIJK
Er bestaat gevaar voor oververhitting. Decompressor mag niet langer dan 10 minutenachtereen werken.
5. Pomp de band op tot de druk die in debandenspanningstabel staat aangegeven.(Laat eventueel lucht ontsnappen met hetdrukreduceerventiel, als de bandenspan-ning te hoog is.)
6. Schakel de compressor uit. Koppel deluchtslang en de kabel los.
7. Plaats het ventieldopje terug.
Spuitbus met afdichtmiddel vervangen
Vervang de bus wanneer de houdbaarheids-datum verstreken is. Behandel de vervangenbus als klein chemisch afval (KCA).
WAARSCHUWING
De bus bevat 1,2-ethanol en natuurrubber-latex.
Gevaarlijk bij inwendig gebruik. Kan aanlei-ding geven tot overgevoeligheid bij huid-contact.
Contact met huid en ogen vermijden.
Buiten bereik van kinderen bewaren.
N.B.
Geef de bus af bij een inzamelingsstationvoor opslag van KCA.
194
Schoonmaken....................................................................................... 196Lakschade herstellen ........................................................................... 200Roestwering.......................................................................................... 201
VERZORGING
08 Verzorging
Schoonmaken
08
196
Auto wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.Gebruik autoshampoo. Vuil en strooizout kun-nen aanleiding geven tot corrosie.
• Was de auto niet in direct zonlicht, omdatde lak daarbij blijvende schade kan oplo-pen. Zorg dat de auto op een spoelvloermet afvoerscheiding staat.
• Spoel het onderstel zorgvuldig schoon.
• Was de auto met een spons, autoshampooen een ruime hoeveelheid lauw water.
• Als het vuil hardnekkig is, kunt u de automet een koud ontvettingsmiddel wassen.
• Droog de auto af met een schoon en zachtstuk zeemleer of een trekker.
WAARSCHUWING
Laat het schoonmaken van de motor altijdover aan een werkplaats. Als de motor heetis, bestaat er gevaar voor brand.
BELANGRIJK
Vuile koplampen werken minder goed.Maak ze daarom regelmatig schoon, tijdenshet tanken bijvoorbeeld.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplam-pen, mistlampen en achterlichten kan tijde-lijk condens optreden aan de binnenkantvan het lampglas. Dit is een natuurlijk ver-schijnsel en alle externe verlichting is eropgebouwd om dit zoveel mogelijk te voorko-men. Condens verdwijnt normaal uit hetlamphuis, wanneer de lamp enige tijdbrandt.
Wisserbladen schoonmaken
Door teer-, stof- en zoutresten op de wisser-bladen en insecten, ijs e.d. op de voorruit gaanwisserbladen minder lang mee.
N.B.
Reinig de wisserbladen en de voorruit regel-matig met een lauwe zeepoplossing of auto-shampoo.
Gebruik geen sterke oplosmiddelen.
Vogelpoep verwijderen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk vande lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die delak aantasten en deze zeer snel doen verkleu-ren. Een dergelijke verkleuring is alleen te her-stellen door de vakman.
Verchroomde velgen
BELANGRIJK
Velgreinigingsmiddelen kunnen vlekkenveroorzaken op verchroomde velgen. Wasde auto met een spons, autoshampoo eneen ruime hoeveelheid lauw water.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de autosnel en eenvoudig schoonmaken. Let er echterop dat een wasbeurt in een automatische was-straat nooit een alternatief vormt voor eengedegen wasbeurt met de hand. Dit omdat deborstels van de wasstraat niet overal evengoed bij kunnen.
BELANGRIJK
Een nieuwe laklaag is bovendien kwets-baarder dan een oude laag. U wordt daaromgeadviseerd de eerste maanden na aan-koop van een nieuwe auto deze alleen metde hand te wassen.
Hogedrukreinigers
Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger opdat u cirkelende bewegingen maakt en despuitkop op minstens 30 cm afstand van deauto houdt (geldt voor alle exterieuronderde-len).
08 Verzorging
Schoonmaken
08
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 197
BELANGRIJK
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuillos te weken. Let op het volgende bij gebruikvan een hogedrukreiniger: Houd bij het was-sen de spuitkop van de hogedrukreinigerten minste 30 cm van de carrosserie af.Spuit niet rechtstreeks in de richting van desloten.
Remmen testen
WAARSCHUWING
Test na het wassen van de auto altijd deremmen (en dus ook de handrem) om tevoorkomen dat vocht en corrosie de rem-blokken aantasten, waardoor de remwer-king afneemt.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,als u lange afstanden in de regen of sneeuw-modder aflegt. Zo verwarmt en droogt u deremblokken. Doe hetzelfde bij zeer vochtig ofkoud weer.
Kunststof en rubber exterieuronderdelen
en sieronderdelen
Voor het schoonmaken en onderhouden vangekleurde kunststof onderdelen, rubber onder-delen en sieronderdelen (zoals glimmendestrips), wordt geadviseerd het speciale reini-
gingsmiddel te gebruiken dat bij de erkendeVolvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij hetgebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiks-voorschriften nauwkeurig op.
BELANGRIJK
Onderdelen van kunststof en rubber niet inde was zetten of oppoetsen.
Bij gebruik van ontvetters op kunststof enrubber onderdelen waar nodig alleen voor-zichtig wrijven. Gebruik een zachte schoon-maakspons.
Bij het poetsen van glimmende strips kunt ude glimmende laag beschadigen of verwij-deren.
Gebruik geen schurende poetsmiddelen.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneerde lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-ming wilt bieden.
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar tepoetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.Zorg dat de auto bij het poetsen of in de waszetten niet in direct zonlicht staat.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voor-dat u begint te poetsen of de was aanbrengt.Verwijder asfalt- en teervlekken met een teer-verwijderaar of met terpentine. U kunt hard-
nekkige vlekken met een speciaal voor autolakbestemde, fijne schuurpasta (“rubbing com-pound”) verwijderen.
Poets de lak eerst op en behandel deze daarnamet was in vloeibare of vaste vorm. Volg deaanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op.Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddelals was.
BELANGRIJK
Alleen lakbehandelingen uitvoeren die doorVolvo geadviseerd worden. Andere behan-delingen zoals lakconservering, verzege-ling, bescherming, glansverzegeling e.d.kunnen lakschade veroorzaken. Lakschadeals gevolg van dergelijke behandelingen valtniet onder de Volvo-garantie.
Waterafstotende laag*
Gebruik nooit producten zoals auto-was, ontvetters e.d. op het glasop-
pervlak, omdat de waterafstotende laag daar-door beschadigd kan raken.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om tevoorkomen dat er krassen in het glasoppervlakontstaan.
Om schade aan het glas te voorkomen dient uvoor het verwijderen van ijs alleen een krabbervan kunststof te gebruiken.
08 Verzorging
Schoonmaken
08
198
De waterafstotende laag staat bloot aannatuurlijke slijtage.
N.B.
Om de waterafstotende eigenschappen tebehouden, wordt geadviseerd de behande-ling te vernieuwen met een nabehandelings-middel dat verkrijgbaar is bij de erkendeVolvo-werkplaats. Gebruik het middel deeerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar.
Interieur reinigen
Behandeling van vlekken op stoffen
bekleding en hemelbekleding
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-zorgingsproducten die door Volvo geadviseerdworden. Maak de bekleding regelmatig schoonen volg daarbij de gebruiksaanwijzingen bij hetautoverzorgingsproduct op. Andere reinigings-middelen kunnen de brandvertragende eigen-schappen van de bekleding aantasten.
Het is belangrijk te stofzuigen voordat u eenreinigingsmiddel gebruikt.
Bij vlekken op de vloerbekleding kunt u, nastofzuigen, ook het speciale reinigingsmiddelvan Volvo gebruiken.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnende stoffen bekleding beschadigen.
Om de brandvertragende eigenschappen vande bekleding niet aan te tasten wordt geadvi-seerd een speciaal reinigingsmiddel voor stof-fen bekleding te gebruiken dat verkrijgbaar isbij erkende Volvo-werkplaatsen. Gebruik wateren een synthetisch wasmiddel bij het schoon-maken van veiligheidsgordels. Zorg dat de gor-del droog is, voordat deze weer wordt opge-rold.
Behandeling van vlekken op leren
bekleding
De leren bekleding van Volvo is chroomvrij,voldoet aan de norm Öko-Tex 100 en is behan-deld om de bekleding in oorspronkelijke staatte bewaren.
Naarmate leren bekleding ouder wordt, krijgthet een fraai patina. Het leer wordt veredeld enbewerkt zodat het zijn natuurlijke eigenschap-pen houdt. Het leer is voorzien van eenbeschermende toplaag, maar om de goedeeigenschappen en het fraaie uiterlijk te behou-den is regelmatige verzorging van het leer ver-eist. Volvo biedt een universeel leerverzor-gingsproduct waarmee u leren bekleding kuntschoonmaken en de beschermende laag kunt
herstellen, mits u de instructies opvolgt. Naenig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt hetleer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van deoppervlaktestructuur. Een dergelijk patinamaakt deel van het natuurlijke verouderings-proces van het leer en geeft aan dat het om eennatuurproduct gaat.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo een-à viermaal per jaar (zo nodig vaker) bescher-mende crème op te brengen. De Volvo LeatherCare-set is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer.
BELANGRIJK
• Sommige geverfde kledingstukken(zoals spijkerbroeken en suède kleding)kunnen afgeven en voor verkleuring vande bekleding zorgen.
• Gebruik nooit sterke oplosmiddelen.Dergelijke middelen kunnen bekledingvan textiel, vinyl en leer beschadigen.
Reinigingsvoorschriften voor leren
bekleding
1. Breng een weinig van het leerreinigings-product op een vochtige spons aan enknijp erin om een dikke laag schuim te krij-gen.
2. Behandel de vlek voorzichtig met cirke-lende bewegingen.
08 Verzorging
Schoonmaken
08
199
3. Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laatde vlek in de spons trekken. Wrijf niet.
4. Veeg het behandelde gebied met een stukzacht papier of een doek af en laat het leervolledig drogen.
Beschermende laag aanbrengen op
leren bekleding
Het is belangrijk te stofzuigen voordat u eenleerverzorgingsmiddel gebruikt.
1. Breng wat van de beschermende crème opde vilten doek aan en wrijf de crème in cir-kelende bewegingen voorzichtig in hetleer.
2. Laat het leer 20 minuten drogen alvorenserop plaats te nemen.
Daarmee is het leer beter beschermd tegenvlekken en uv-straling.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen kunnen het leerbeschadigen. (Ringen bijvoorbeeld.)
Reinigingsvoorschriften voor leren
bekleding
• Verwijder vuil en stof met een ietwat voch-tige spons en een neutrale zeepoplossing.
• Leer moet kunnen ademen. Dek het lerenstuurwiel nooit af met kunststof bescher-ming.
• Gebruik natuurlijke oliën. Voor het besteresultaat wordt geadviseerd het leerver-zorgingsmiddel van Volvo te gebruiken.
Bij vlekken op het stuurwiel:
Groep 1 (inkt, wijn, koffie, melk, zweet enbloed)
� Gebruik een zachte doek of spons. Neemeen ammoniaoplossing in een concentratievan 5 %. (Gebruik voor bloedvlekken eenoplossing van 2 dl water en 25 g zout.)
Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade)
1. Dezelfde procedure als voor groep I.
2. Dep met een absorberende papieren ofstoffen doek.
Groep 3 (vuil, stof in droge vorm)
1. Gebruik een zachte borstel om het vuil teverwijderen.
2. Dezelfde procedure als voor groep I.
Behandeling van vlekken op
interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -panelen wordt een speciaal reinigingsmiddelgeadviseerd dat verkrijgbaar is bij de erkendeVolvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over eenvlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen.
Veiligheidsgordel schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddelen dan met name het textielreinigingsmiddeldat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijg-baar is. Zorg dat de gordel droog is, voordatdeze weer wordt opgerold.
08 Verzorging
Lakschade herstellen
08
200
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van deroestwering van de auto en moet daaromregelmatig worden gecontroleerd. Om roest-vorming te voorkomen moet u lakschademeteen herstellen. De meest voorkomendesoorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslag-plekken, krassen en plekjes op de spatbor-dranden en portieren.
Kleurcode
Typeplaatje.
Kleurcode van de auto
Het is belangrijk dat u de juiste lakkleurgebruikt. Voor de positie van de productstic-ker, zie pagina 284.
Steenslagplekken en krassen
G020345
Vóór het herstel van lakschade moet u de autoschoonmaken en goed laten drogen. Zorg erbovendien voor dat de auto warmer is dan15 °C.
Benodigdheden
• Grondlak (primer) in een bus
• Spuitbus of bijwerkpen1
• Afplaktape.
Steenslagplekken en krassen
Als de steenslagplek niet tot op het blankeplaatwerk is doorgedrongen en er nog eenintacte laklaag over is, volstaat het om na ver-
wijdering van het vuil de ontbrekende lak aante brengen.
Als de steenslagplek wel tot op het
blanke plaatwerk is doorgedrongen
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-digde gebied heen. Trek de tape weer vande lak af om zoveel mogelijk lakresten teverwijderen.
2. Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om enbreng deze met een fijn kwastje of een luci-fer aan. Breng de lak met een kwastje aan,wanneer de primer droog is.
3. Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-len, maar dek ter bescherming de onbe-schadigde lak rond de kras af.
4. Poets de herstelde lak na enkele dagen op.Gebruik daarvoor een zachte doek met eengeringe hoeveelheid schuurpasta.
1 Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen werden geleverd.
08 Verzorging
Roestwering
08
201
Controleren en onderhouden
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondigeen complete roestwerende behandeling onder-gaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegal-vaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzienvan een slijtvaste bodembescherming. In debalken, holten en gesloten profielen werd eendunne, doordringende roestwerende vloeistofgespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgtonderhouden.
• Houd de auto schoon. Spoel het onderstelaf. Houd bij het gebruik van een hogedruk-reiniger de spuitkop ten minste 30 cm vangelakte onderdelen af.
• Controleer de roestwering regelmatig enwerk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaalgesproken pas na ca. 12 jaar te worden nabe-handeld. De auto moet daarna om de drie jaareen nabehandeling ondergaan. Volvo adviseertu contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto aan een nabehandelingtoe is.
202
Volvo Service........................................................................................ 204Onderhoud............................................................................................ 205Motorkap en motorruimte..................................................................... 207Oliën en vloeistoffen.............................................................................. 209Wisserbladen........................................................................................ 214Accu...................................................................................................... 216Gloeilampen vervangen ....................................................................... 218Zekeringen............................................................................................ 225
ONDERHOUD EN SERVICE
09 Onderhoud en service
Volvo Service 09
204
Serviceprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd dezezorgvuldig getest. De auto werd nogmaalsgecontroleerd naar de normen van Volvo CarCorporation, net voordat de auto aan u werdgeleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid enbetrouwbaarheid van uw Volvo op een hoogpeil te houden, dient u de voorschriften van hetServiceprogramma van Volvo op te volgenzoals die omschreven staan in het Service- engarantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u omook service- en onderhoudswerkzaamhedenover te laten aan een erkende Volvo-werk-plaats. Volvo-werkplaatsen beschikken overhet personeel, het speciale gereedschap en deservicehandboeken waardoor zij u een zo hoogmogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen.
BELANGRIJK
Voor de geldigheid van de garantie is hetvan belang dat u het Service- en garantie-boekje van Volvo controleert en de aanwij-zingen opvolgt.
Speciale servicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan hetelektrisch systeem van de auto kunnen alleenworden uitgevoerd met speciaal ontwikkeldeelektronische apparatuur. Volvo adviseert uook om contact op te nemen met een erkendeVolvo-werkplaats, voordat u servicewerk-zaamheden aan het elektrische systeem laatuitvoeren.
09 Onderhoud en service
Onderhoud 09
��
205
Voordat u met werkzaamheden begint
Accu
Controleer of de accukabels op de juistemanier zijn aangesloten en stevig vastzitten.
Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt(bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld).
Gebruik nooit een snellader voor het opladenvan de accu. Zorg dat de accukabels zijn ont-koppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig alscorrosief is. Het is daarom van belang dat u deaccu op een milieubewuste manier verwerkt.Neem hiervoor contact op met de erkendeVolvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem wekt zeer hogespanningen op. De spanning van het ont-stekingssysteem is levensgevaarlijk. Scha-kel daarom altijd het contact uit bij werk-zaamheden in de motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneerhet contact aanstaat of als de motor warmis.
Regelmatig controleren
Controleer regelmatig het volgende, bijvoor-beeld bij het tanken:
• Koelvloeistof – De koelvloeistof moet tus-sen het MIN- en MAX-streepje op hetexpansiereservoir staan.
• Motorolie – De olie moet tussen het MIN-en MAX-streepje staan.
• Stuurbekrachtigingsvloeistof – De vloeistofmoet tussen het MIN- en MAX-streepjestaan.
• Ruitensproeiervloeistof – Het reservoirmoet goed gevuld zijn. Vul bij met antivriesbij temperaturen rond het vriespunt.
• Rem- en koppelingsvloeistof – De vloeistofmoet tussen het MIN- en MAX-streepjestaan.
WAARSCHUWING
Let erop dat de koelventilator tot enige tijdna het afzetten van de motor nog automa-tisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor altijdover aan een werkplaats. Als de motor heetis, bestaat er gevaar voor brand.
Auto omhoogbrengen
G027001
N.B.
Volvo adviseert alleen de krik te gebruikendie bij het desbetreffende model hoort. Volgbij gebruik van een andere krik dan doorVolvo geadviseerd de gebruiksaanwijzingendie bij deze krik werden geleverd
Als u de auto met een garagekrik omhoog-brengt, moet u de krik tegen de voorzijde vanhet subframe van de motor aanbrengen.
Zorg dat de spatplaat onder de motor nietbeschadigd raakt. Let erop dat u de garagekrikdusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af
09 Onderhoud en service
Onderhoud 09
206
kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbok-ken of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrugomhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorsteen achterste dragerarmen onder de hefpuntenbij de drempelkokers komen te zitten. Zie voor-gaande afbeelding.
09 Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte 09
��
207
Motorkap openen
G026995
1. Trek aan de ontgrendelingshandgreepuiterst links onder het dashboard (of rechtsop modellen met het stuur rechts). U hoortdat de slotpal losschiet.
2. Steek uw hand rechts onder de voorzijdevan de motorkap (onder de grille).
3. Duw de handgreep van de slotpal omhoog.
4. Laat de handgreep weer los en open demotorkap.
WAARSCHUWING
Controleer bij het sluiten of de motorkapgoed in het slot valt.
WAARSCHUWING
Sluit de motorkap door uw ene hand erbovenop te leggen en de kap vervolgensomlaag te duwen. Houd de motorkap tij-dens het sluiten niet aan de grille beet. Ditom te voorkomen dat u met uw vingerstegen motoronderdelen aankomt en daarbijverwondingen oploopt.
09 Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte 09
208
Motorruimte
G027074
Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof
Relais en zekeringen
Luchtfilter (de uitvoering van het deksel isafhankelijk van het motortype)
Radiateur
Peilstok, motorolie
Vultuit, motorolie
Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-stof
Expansiereservoir, koelsysteem
Chassisnummerplaatje (VIN)
Accu (in bagageruimte)
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen 09
��
209
Sticker voor oliekwaliteit inmotorruimte.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruikenmet een hogere kwaliteit dan aangegeven.Voor ritten onder ongunstige omstandighedenadviseert Volvo u een oliesoort te gebruikenmet een hogere kwaliteit dan de sticker in demotorruimte vermeldt, zie pagina 290.
Olie verversen en oliefilter vervangen
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.Houd voor het verversen van de olie en hetvervangen van het oliefilter de intervallen aandie staan aangegeven in het Service- en garan-tieboekje.
BELANGRIJK
Om aan vereisten voor de gespecificeerdeservice-intervallen te voldoen worden allemotoren in de fabriek gevuld met een spe-ciaal aangepaste, synthetische motorolie.De oliesoort werd met grote zorg geselec-teerd lettend op de levensduur van demotor, de startgewilligheid, het brandstof-verbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aante kunnen houden dient u een goedge-keurde motoroliesoort te gebruiken.Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-schreven kwaliteit (zie sticker in motor-ruimte) en dat zowel bij het bijvullen als ver-versen van olie. Een negatieve invloed op delevensduur van de motor, de startgewillig-heid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-claims af bij gebruik van een motorolie dieniet voldoet aan de voorgeschreven kwali-teits- en viscositeitseisen.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om tewaarschuwen voor een laag oliepeil of een lageoliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien vaneen oliedruksensor wordt gebruik gemaakt vaneen waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bijmodellen met een olieniveausensor wordtgewaarschuwd met een waarschuwingssym-bool midden op het instrumentenpaneel enmet displaymeldingen. Op bepaalde modellenzijn beide systemen aanwezig. Volvo adviseertu ook om voor meer informatie contact op tenemen met een erkende Volvo-dealer.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om hetoliepeil te controleren, voordat de olie voor deeerste keer volgens schema moet worden ver-verst. Het Service- en garantieboekje geeft aanbij welke kilometerstand u de olie moet verver-sen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 kmte controleren. De betrouwbaarste metingwordt verkregen bij een koude motor vóór destart. Meteen na het afzetten van de motorkrijgt u een verkeerd resultaat. De peilstokgeeft dan een te laag peil aan, omdat de oliegeen tijd heeft gehad om terug te lopen naarhet oliecarter.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen 09
210
Peil controleren
G020336
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied opde peilstok staan.
Oliepeil controleren bij een koude motor
1. Veeg de peilstok schoon, voordat u gaatmeten.
2. Controleer het oliepeil met de peilstok. Deolie moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan.
3. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,kunt u om te beginnen 0,5 liter olie bijvul-len. Vul bij totdat de olie dichter bij hetMAX-streepje dan bij het MIN-streepje opde peilstok ligt. Voor de aan te houdenhoeveelheid, zie pagina 290 en verder.
Oliepeil controleren bij een warme motor
1. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,zet de motor af en wacht ten minste 10 tot15 minuten zodat de olie weer kan terug-lopen in het oliecarter.
2. Veeg de peilstok schoon, voordat u gaatmeten.
3. Controleer het oliepeil met de peilstok. Deolie moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kuntu om te beginnen 0,5 liter olie bijvullen. Vul bijtotdat de olie dichter bij het MAX-streepje danbij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Voor deaan te houden hoeveelheid, zie pagina 290 enverder.
WAARSCHUWING
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,omdat er gevaar voor brand bestaat.
BELANGRIJK
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-streepje. Het olieverbruik kan toenemen, alsu te veel olie in de motor giet.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
G027097
Positie van reservoir voor ruitensproeiervloeistof.
De sproeiers van de voorruit en de koplampenstaan in verbinding met hetzelfde vloeistofre-servoir. Giet tijdens de wintermaanden ruiten-sproeier-antivries in het reservoir om te voor-komen dat de vloeistof in de pomp, het reser-voir en de slangen bevriest. Zie pagina 292voor de hoeveelheden.
N.B.
TIP! Maak bij het bijvullen van ruitensproei-ervloeistof ook meteen de wisserbladenschoon. Meng het antivries met water, voor-dat u koelvloeistof bijvult.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen 09
��
211
Koelvloeistof controleren en bijvullen
G027087
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Hetis belangrijk dat u verhouding tussen koelvloei-stof en water afstemt op de heersende weers-omstandigheden. Vul het reservoir nooit alleenmet schoon water. Het gevaar voor bevriezingneemt toe, zowel wanneer de concentratiekoelvloeistof te laag is als wanneer deze tehoog is.
BELANGRIJK
Het is uitermate belangrijk dat u een koel-vloeistof met roestwerende eigenschappengebruikt volgens de aanbevelingen vanVolvo. Een nieuwe auto is voorzien van koel-vloeistof die bestand is tegen temperaturentot ca. –35°C.
Zie pagina 292 voor de hoeveelheden.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- enMAX-streepje op het expansiereservoir staan.Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kande temperatuur in het systeem plaatselijk dus-danig hoog oplopen dat er gevaar voor schade(scheurvorming) aan de cilinderkop ontstaat.Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onderhet MIN-streepje is gezakt.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Alsu moet bijvullen terwijl de motor warm is,dient u langzaam de dop van het expansie-reservoir los te draaien om de overdruk telaten ontsnappen.
BELANGRIJK
• Hoge concentraties chloor, chloridenen andere zoutverbindingen kunnenaanleiding geven tot corrosie in hetkoelsysteem.
• Gebruik altijd een koelvloeistof metroestwerende eigenschappen volgensde aanbevelingen van Volvo.
• Let erop dat het koelvloeistofmengselaltijd voor 50 % uit water en voor50 % uit koelvloeistof bestaat.
• Leng de koelvloeistof aan met leiding-water van goede kwaliteit. Gebruik bijtwijfel over de waterkwaliteit altijd eenkant-en-klare koelvloeistof volgens deaanbevelingen van Volvo.
• Wanneer u overstapt op een andersoort koelvloeistof of een nieuw koel-systeemonderdeel hebt gemonteerd,dient u het koelsysteem schoon tespoelen met leidingwater van goedekwaliteit of met kant-en-klare koelvloei-stof.
• De motor mag alleen draaien met eengoed gevuld koelsysteem. De tempera-turen kunnen plaatselijk hoog oplopen,wat schade (scheurvorming) aan decilinderkop kan veroorzaken.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen 09
212
Voor de aan te houden hoeveelheden en deaanbevolen kwaliteit, zie de tabel onder Vloei-stoffen en smeermiddelen op pagina 292.
Rem- en koppelingsvloeistofcontroleren en bijvullen
G000000
De rem- en koppelingsvloeistof zit in één reser-voir1. De vloeistof moet tussen het MIN- enMAX-streepje staan. Controleer het peil regel-matig. Ververs de remvloeistof om de twee jaarof iedere tweede geplande servicebeurt.
Zie pagina 292 voor de aan te houden hoe-veelheden en de aanbevolen kwaliteit van deremvloeistof.
Wanneer u vaak met uw auto in de bergen ofin landen met een tropisch klimaat en een hogerelatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient ude remvloeistof ieder jaar te verversen.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-streepjevan het reservoir staat, mag u niet verderrijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-vloeistofverlies.
Stuurbekrachtigingsvloeistofcontroleren en bijvullen
FULL ADD
G026991
N.B.
Controleer tijdens iedere servicebeurt ookhet vloeistofpeil.
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. Uhoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistofmoet tussen het ADD- en FULL-streepjestaan. Zie pagina 292 voor de hoeveelhedenen de aanbevolen vloeistofkwaliteit.
1 Positie verschilt op auto met het stuur links of rechts.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen 09
213
N.B.
Ook als er een storing optreedt in de stuur-bekrachtiging of als de stroom wegvalt en ude auto moet laten wegslepen, blijft de autobestuurbaar. De auto zal echter veel zwaar-der dan normaal sturen en er is meer krachtnodig om het stuurwiel te verdraaien.
09 Onderhoud en service
Wisserbladen 09
214
Wisserbladen
Schoonmaken
Voor het schoonmaken van de wisserbladenen de voorruit, zie pagina 196.
BELANGRIJK
Controleer regelmatig de wisserbladen. Bijachterstallig onderhoud gaan de wisserbla-den minder lang mee.
Wisserbladen voorruit vervangen N.B.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.Het blad aan de bestuurderszijde is langerdan dat aan de passagierszijde.
1. Klap de wisserarm naar buiten en houd hetwisserblad vast.
2. Duw de geribde borgveren van het wisser-blad in, terwijl u het blad bij de verlengingvan de arm lostrekt.
3. Breng het nieuwe wisserblad in omge-keerde volgorde aan en controleer of hetgoed vastzit.
09 Onderhoud en service
Wisserbladen 09
215
Wisserblad achterruit vervangen
G026959
1. Klap de wisserarm naar achteren toe uit.
2. Verwijder het wisserblad door het naarboven/buiten (zie afbeelding) in de richtingvan de achterklep te halen.
3. Duw het nieuwe wisserblad vast.
4. Controleer of het blad goed vastzit.
09 Onderhoud en service
Accu 09
216
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantalstartpogingen, de weersomstandigheden e.d.zijn van invloed op de levensduur en de wer-king van de accu.
N.B.
Zamel oude accu’s op een milieubewustemanier in, omdat ze lood bevatten.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgasproduceren. Een enkele vonk, veroorzaaktdoor een onjuiste aansluiting van de start-kabels, is voldoende om de accu tot ont-ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevenszwavelzuur dat ernstige chemische brand-wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur inuw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-den water spoelen. Neem onmiddellijk con-tact op met een arts, als u accuzuur in uwogen krijgt.
N.B.
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des teminder lang gaat de accu mee.
De levensduur van de accu wordt bepaalddoor uiteenlopende factoren, waaronder derijomstandigheden en het klimaat. De accuverliest na verloop van tijd aan startcapaci-teit en moet daarom bijgeladen worden, alser langere tijd achtereen niet of slechts korteafstanden met de auto wordt gereden. Ookbij strenge vorst neemt de startcapaciteit af.
Om de accu in optimale conditie te houdenwordt geadviseerd wekelijks minstens15minuten met de auto te rijden of de accuaan te sluiten op een acculader met auto-matische druppellading.
Voor de maximale levensduur dient de accualtijd volledig opgeladen te blijven.
Symbolen op de accu
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie hetinstructieboekje dat bij deauto hoort.
Bewaar accu’s buiten hetbereik van kinderen.
De accu bevat een bijtendzuur.
Vermijd vonken en open vuur.
Explosiegevaar.
09 Onderhoud en service
Accu 09
217
Accu vervangen
Accu verwijderen
G027075
1. Zet het contact uit en neem de transpon-dersleutel uit
2. Schroef de console los evenals de dek-plaat die over de accu heen zit
3. Wacht ten minste 5 minuten, voordat u eenvan de elektrische aansluitingen aanraakt(zo kan de informatie in het elektrisch sys-teem van de auto worden opgeslagen in deverschillende regeleenheden)
4. Ontkoppel eerst de minkabel
5. Ontkoppel daarna de pluskabel en de ont-luchtingsslang voor het knalgas
Accu aanbrengen
DRAIN PIPE
xxxx xxxxx xx xxxxxDISCONNECT
REMOVAL OF BATTERYO CABLE FIRST
xxxx xxxxx xxxxxxxxx xx
+-
WARNING
xxxx xxxxx xx xxxxx
G027076
1. Plaats de accu.
2. Sluit de pluskabel aan
3. Sluit de minkabel aan
4. Zorg dat de ontluchtingsslang op de juistemanier is aangesloten tussen de accu ende afvoeropening in de carrosserie.
5. Breng de dekplaat en console weer aan
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
218
Algemene informatie
Op pagina 298 staan alle gloeilampen van deauto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een bijzon-der type of lampen die alleen in een werkplaatste vervangen zijn:
• Interieurverlichting aan het plafond
• Leeslampjes en verlichting dashboard-kastje
• Richtingaanwijzers, buitenspiegels enApproach-verlichting
• Derde remlicht
• Actieve xenonkoplampen
WAARSCHUWING
Als de auto is voorzien van xenonlampen,moet u de koplampen door een werkplaatslaten vervangen – geadviseerd wordt eenerkende Volvo-werkplaats. Omdat de lam-pen voorzien zijn van een ontstekingsge-deelte dat een hoge spanning opwekt, dientu er extra voorzichtig mee om te gaan.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit metblote vingers aan. De vetten en oliën op uwvingers kunnen door de hitte verdampen.Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar-door deze al snel kapotgaat.
Gloeilampen in koplamphuisvervangen
G027081
Bij het vervangen van de gloeilampen van hetdimlicht, groot licht en de stadslichten moet ueerst het lampelement in zijn geheel verwijde-ren. Verwijder de gloeilampen door het lampe-lement als volgt te verwijderen en volg daarnade specifieke aanwijzingen voor de verschil-lende gloeilampen op.
Lamphuis losmaken:
1. Schakel alle lichten uit en draai de trans-pondersleutel naar stand 0.
2. Open de motorkap.
3. Maak het lampelement los door de tweeborgpennen omhoog te trekken waarmeehet element vastzit.
4. Til het lampelement recht omhoog naarbuiten.
BELANGRIJK
Trek alleen aan de connector en niet aan dekabel.
5. Koppel de connector los door de klikslui-ting eerst vanaf de onderkant in te drukkenen vervolgens vanaf de bovenkant ietsomhoog te trekken.
6. Til het koplampelement in zijn geheel naarbuiten en leg het op een zachte onder-grond neer om krassen op de lens te voor-komen.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
��
219
G027083
Plaats het koplampelement in omgekeerdevolgorde terug. Controleer na afloop of u deborgpennen correct hebt ingestoken.
Positie van gloeilampen inkoplamphuis
G027082
Dimlicht
Groot licht
Richtingaanwijzer
Stadslicht/parkeerlicht vóór
Sidemarker
Dimlicht, halogeen
G027088
1. Draai de buitenste afdekking linksom los.
2. Trek de connector los.
3. Maak de veerklem los. Duw de klem eerstnaar rechts zodat de veerklem loskomt enhaal de klem vervolgens schuin naar buitentoe omlaag.
4. Trek de lamp naar buiten.
5. Breng de nieuwe gloeilamp aan. U kunthem slechts op één manier aanbrengen.
6. Druk de veerklem omhoog en iets naarlinks, zodat deze in de pal vast komt te zit-ten.
7. Druk de connector in positie terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
220
8. Draai de afdekking weer vast. Het opschriftHAUT moet omhoogwijzen.
Groot licht
Halogeenkoplampen
G027085
1. Trek de buitenste afdekking recht naarachteren toe los en trek de connector los.
2. Maak de veerklem los. Duw de klem eerstnaar rechts zodat de veerklem loskomt enhaal de klem vervolgens schuin naar buitentoe omlaag.
3. Trek de lamp naar buiten.
4. Breng de nieuwe gloeilamp aan. U kunthem slechts op één manier aanbrengen.
5. Druk de veerklem omhoog en iets naarlinks, zodat deze in de pal vast komt te zit-ten.
6. Duw de connector weer vast en plaats deafdekking terug.
Sidemarkers en stadslichten/parkeerlichten vóór
G028409
De lamphouders zijn voorzien van een bajo-netfitting.
1. Draai de lamphouder linksom en verwijderdeze.
2. Trek de gloeilamp recht naar buiten.
3. Breng de nieuwe gloeilamp aan door dezevoorzichtig in de uitsparingen te duwen.
4. Plaats de lamphouder terug en draai dezerechtsom.
Richtingaanwijzer
G027089
De lamphouder is voorzien van een bajonetfit-ting.
1. Draai de lamphouder linksom en verwijderdeze.
2. Duw de gloeilamp naar binnen, draai delamp linksom en verwijder deze.
3. Breng de nieuwe gloeilamp aan door dezein de uitsparingen te duwen en vervolgensrechtsom te draaien.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
��
221
Mistlampen voorzijde
G027078
1. Schakel alle lichten uit en draai de trans-pondersleutel naar stand 0.
2. Draai de lamphouder iets naar links.
3. Verwijder de gloeilamp.
4. Breng de nieuwe gloeilamp aan. Het profielvan de lamphouder past in de voet van delamp.
5. Plaats de lamphouder terug door deze ietsnaar rechts te draaien. Zorg dat hetopschrift TOP omhoogwijst!
Gloeilampen in achterlamphuis
G027094
Achterlicht
Richtingaanwijzer
Achteruitrijlichten
Achterlicht
Remlicht
N.B.
Als een foutmelding niet verdwijnt nadat dekapotte gloeilamp is vervangen, dan wordtu geadviseerd een erkende Volvo-werk-plaats te bezoeken.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
222
Gloeilampen vervangen
G027077
1. Schakel alle lichten uit en draai de trans-pondersleutel naar stand 0.
2. Klap het onderste gedeelte van de achter-klep omlaag en open het vloerluik. (Als uwauto is uitgerust met een houder voorboodschappentassen*, moet u de steun-band van deze houder losnemen.)
3. Verwijder het hoekstuk.
4. Open het luik in het zijpaneel door de palomhoog en naar u toe te trekken.
5. Neem ringsleutel nr. 10 uit de gereed-schapstas en draai de moeren los.
6. Trek het lampelement in zijn geheel rechtnaar achteren.
7. Maak de bijeengebonden extra kabel-lengte los om ruimte te maken.
8. Leg het element op een zachte ondergrondneer om krassen op het lampglas te voor-komen.
9. Trek de lamphouder linksom naar buiten.
10. Draai de gloeilamp linksom los. (Geldt voorde richtingaanwijzers, achteruitrijlichten enremlichten.)
11. Trek de gloeilamp recht naar buiten. (Geldtvoor de achterlichten.)
12. Vervang de gloeilamp.
13. Plaats de lamphouder in de uitsparingterug en draai de houder rechtsom.
14. Duw de extra kabellengte terug.
15. Plaats het lampelement over de schroef-gaten heen. Duw het element in positie.
16. Draai de moeren vast.
17. Plaats het zijpaneel en het hoekstuk terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
��
223
Mistachterlicht
G027093
1. Steek een platte schroevendraaier bij depijl op de afbeelding naar binnen.
2. Beweeg het lampelement naar buiten toe.
3. Draai de lamphouder linksom om deze teverwijderen.
4. Draai de gloeilamp linksom om deze te ver-wijderen.
5. Vervang de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
G027092
1. Schakel alle lichten uit en draai de trans-pondersleutel naar stand 0.
2. Draai de boutjes los met een schroeven-draaier.
3. Verwijder het volledige lamphuis voorzich-tig en trek het naar buiten.
4. Vervang de gloeilamp.
5. Plaats het complete lamphuis terug endraai het boutje vast.
Instapverlichting
G027079
De instapverlichting vindt u onder het dash-board aan de bestuurders- en passagierszijde.
1. Steek een schroevendraaier achter hetlamphuis en verdraai deze iets, zodat delens loskomt.
2. Verwijder de kapotte gloeilamp.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan.
4. Plaats de lens terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen 09
224
Gloeilamp in achterklep
G027084
1. Steek een schroevendraaier achter hetlamphuis en verdraai deze iets, zodat hetlamphuis loskomt.
2. Verwijder de kapotte gloeilamp.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan. Contro-leer of de gloeilamp werkt.
4. Plaats het lamphuis terug.
Verlichting make-upspiegel
G027080
1. Steek een platte schroevendraaier naastde middelste clip onder aan het spiegel-element. Beweeg het spiegelelementomhoog, zodat de middelste clip loskomt.
2. Trek de schroevendraaier naar de linker-en de rechterkant zodat de buitenste clipsloskomen.
3. Til het spiegelelement naar buiten.
4. Vervang de gloeilampjes.
5. Plaats het spiegelelement met de boven-kant naar voren gekanteld terug. Let eropdat de bovenste clips goed ingedrukt zijn,voordat u het spiegelelement in positieterugklapt.
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
��
225
Algemene informatie
G03
2337
De kabelloop kan per motortype ietwat verschillen. De onderdelen op de lijst zitten echter altijd op de aangegeven positie.
Om te voorkomen dat het elektrisch systeemvan uw auto beschadigd raakt door kortsluitingof overbelasting, zijn alle verschillende elektri-sche functies en componenten door een aantalzekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op vijf verschillende plaat-sen in de auto:
Relais- en zekeringenkastje in de motor-ruimte.
Zekeringenkastje in de passagiersruimte(aan de bestuurderszijde achter degeluidsisolatie).
Zekeringenkastje in de passagiersruimte(aan de bestuurderszijde in de zijkant vanhet dashboard).
Zekeringenkastje in de kofferbak.
Zekeringenkastje in de kofferbak, Execu-tive*
Als een van de elektrische onderdelen of func-ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-rende zekering overbelast werd en daardoorgesmolten is.
1. Zoek in de zekeringentabel op waar dezekering zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk dezevan opzij om te kijken of het gebogendraadje soms doorgebrand is.
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aanmet dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
226
WAARSCHUWING
Vervang een zekering nooit door vreemdevoorwerpen of een zekering met een hogeramperage dan gespecificeerd is. Anderszijn aanzienlijke schade aan het elektrischesysteem en brand niet uitgesloten.
Aan de binnenkant van het deksel in het dash-board zitten enkele reservezekeringen. U vindter tevens een trekker waarmee u de zekeringengemakkelijker kunt verwijderen en aanbren-gen.
Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,betekent dit dat het bijbehorende onderdeeleen storing vertoont. Volvo adviseert u in datgeval ter controle een bezoek te brengen aaneen erkende Volvo-werkplaats.
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 227
Relais- en zekeringenkastje in motorruimte
G026972
1. ABS 30 A
2. ABS 30 A
3. Hogedruksproeierskoplampen 35 A
4. Standverwarming* 25 A
5. Verstralers* 20 A
6. Relais startmotor 35 A
7. Ruitenwissers 25 A
8. Brandstofpomp 15 A
9. Regelmodule trans-missie (TCM) 15 A
10. Bobines (benzine),regelmodule motor(ECM), verstuivers(diesel) 20 A
11. Gaspedaalsensor(APM), AC-compres-sor 10 A
12. Regelmodule motor(ECM) (benzine), ver-stuivers (benzine),luchtmassameter(benzine) 15 A
Luchtmassameter(diesel) 5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
228
13. Regelmodule gasklep(V8), VIS (6-cil. ben-zine) 10 A
Regelmodule gasklep,magneetklep, SWIRL(luchtmengklep),brandstofdrukregelaar(diesel) 15 A
14. Lambdasonde (ben-zine) 20 A
Lambdasonde (diesel) 10 A
15. Verwarming carter-ventilatie (benzine),AC-koppeling (ben-zine), magneetklep-pen, lekdiagnose(benzine), ECM (ben-zine), luchtmassame-ter (V8), voorgloeire-geling (diesel) 15 A
16. Dimlicht links 20 A
17. Dimlicht rechts 20 A
18. - -
19. Regelmodule motor(ECM) voeding,motorrelais 5 A
20. Achterlicht 15 A
21. Vacuümpomp (ben-zine) 20 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 229
Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan de bestuurderszijde in de zijkant van het dashboard)
G03
2316
Een sticker in het deksel van het relais- en zekeringkastje dat aan de zijkant van het dashboard zit, geeft de positie en het amperage van de verschillende zekeringenaan.
1. Ventilator klimaatre-geling 30 A
2. Audiosysteem (ver-sterker)* 30 A
3. Elektrisch bedienbarebestuurdersstoel* 25 A
4. Elektrisch bedienbarepassagiersstoel* 25 A
5. Regelmodule linkervoorportier 25 A
6. Regelmodule rechtervoorportier 25 A
7. - -
8. Radio, cd-speler,RSE-systeem* 15 A
9. RTI-display, RTI-module, MMM 10 A
10. OBDII, verlichtings-draaiknop (LSM),stuurhoeksensor(SAS), stuurregelmo-dule (SWM) 5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
230 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
11. Contactslot, SRS-systeem, regelmodulemotor ECM (benzine),uitschakeling SRSpassagierszijde(PACOS), elektroni-sche startblokkering(IMMO), regelmoduletransmissie (TCM) 7,5 A
12. Interieurverlichtingplafond (RCM),bovenste elektroni-sche regelmodule(UEM) 10 A
13. Schuifdak* 15 A
14. Telefoon*, Bluetooth* 5 A
15-38 -
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 231
Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan de bestuurderszijde achter de geluidsisolatie)
G028412
1. Stoelverwarming, rech-terzijde 15 A
2. Stoelverwarming, lin-kerzijde 15 A
3. Claxon 15 A
4. Reservepositie -
5. Infotainment 10 A
6. - -
7. - -
8. Sirene alarmsysteem* 5 A
9. Voeding remlichtscha-kelaar 5 A
10. Instrumentenpaneel(DIM), klimaatregeling(CCM), standverwar-ming, elektrischbedienbare bestuur-dersstoel 10 A
11. Elektrische aansluitingvoor- en achterin enkoelvak* 15 A
12. - -
13. - -
14. - -
15. ABS, STC/DSTC 5 A
16. Elektronische stuurbe-krachtiging (ECPS)*,actieve xenon (HCM)*,koplamphoogterege-ling* 10 A
17. Mistlamp linksvoor 7,5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
232 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
18. Mistlamp rechtsvoor 7,5 A
19. - -
20. Koelvloeistofpomp (V8) 5 A
21. Regelmodule transmis-sie (TCM) 10 A
22. Groot licht links 10 A
23. Groot licht rechts 10 A
24. - -
25. - -
26. - -
27. - -
28. Elektrisch bedienbarepassagiersstoel*, RearSeat Entertainment(RSE)* 5 A
29. Brandstofpomp 7,5 A
30. BLIS* 5 A
31. - -
32. - -
33. Vacuümpomp (ben-zine) 20 A
34. Sproeierpomp 15 A
35. - -
36. - -
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 233
Zekeringen in kofferbak
G03
2342
1. Achteruitrijlichten 10 A
2. Parkeerlichten/achter-lichten, mistachterlicht,kofferbakverlichting,kentekenplaatverlich-ting, remlichten 20 A
3. Accessoires (AEM)* 15 A
4. Reservepositie -
5. Elektronica (REM) 10 A
6. RSE-systeem* 7,5 A
7. Trekhaakaansluiting*(30-voeding) 15 A
8. Elektrische aansluitingkofferbak 15 A
9. Achterportier, rechts:Ruitbediening, blokke-ring ruitbediening 20 A
10. Achterportier, links:Ruitbediening, blokke-ring ruitbediening 20 A
11. - -
12. - -
13. Verwarming dieselfilter 15 A
14. Subwoofer, aircondi-tioning achterin (AC)* 15 A
15. - -
16. - -
17. Accessoires Infotain-ment* 5 A
18. - -
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
234 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
19. Ruitenwisser, achter-klep 15 A
20. Trekhaakaansluiting*(15-voeding) 20 A
21. - -
22. - -
23. AWD 7,5 A
24. - -
25. - -
26. Park Assist* 5 A
27. Hoofdzekering: Trek-haakaansluiting, ParkAssist, AWD 30 A
28. Centrale vergrendeling(PCL) 15 A
29. Aanhangerverlichting,links: Achterlicht, rich-tingaanwijzer* 25 A
30. Aanhangerverlichting,rechts: Remlicht, mist-achterlicht, richting-aanwijzer* 25 A
31. Hoofdzekering: Zeke-ring 37, 38 40 A
32. - -
33. - -
34. - -
35. - -
36. - -
37. Elektrische achterruit-verwarming 20 A
38. Elektrische achterruit-verwarming 20 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen 09
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 235
Zekeringen in de bagageruimte, Executive*
G03
1532
Het zekeringenkastje zit achter het dekpaneelaan de linkerzijde.
1. Relais verwarming ach-terbank, Relais massa-gefunctie voorstoel 5 A
2. Verwarming linker zit-plaats achterbank 15 A
3. Verwarming rechter zit-plaats achterbank 15 A
4. Ventilatiefunctie voor-stoel, Massagefunctievoorstoel 10 A
5. - -
6. - -
236 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 238Audio, bedieningspanelen .................................................................... 239Functies audiosysteem ........................................................................ 242Radiofuncties ....................................................................................... 247Cd-functies .......................................................................................... 254Menusysteem, audiosysteem .............................................................. 257Telefoonfuncties* ................................................................................. 258Menusysteem, telefoon ........................................................................ 266Bluetooth handsfree* ........................................................................... 270RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen* . . 277
INFOTAINMENT
10 Infotainment
Algemene informatie
10
238 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Infotainment
Het Infotainmentsysteem heeft geïntegreerdeaudio- en telefoonfuncties.
Het Infotainmentsysteem kunt u handig eneenvoudig bedienen vanaf het gemeenschap-pelijke bedieningspaneel of de toetsenset ophet stuur.
De XC90 is uit te rusten met Dolby SurroundPro Logic II1. Dit systeem zorgt voor een zeerrealistische geluidsweergave met een breed ennatuurlijk geluidsprofiel.
Het Infotainmentsysteem biedt u en eventuelepassagiers de mogelijkheid een hoofdtele-foon* aan te sluiten zodat iedereen naar eenverschillende geluidsbron kan luisteren.
Dolby Surround Pro Logic II1
Dolby Surround Pro Logic II verdeelt de tweekanalen van het stereogeluid over de luidspre-kers links, midden, rechts en achterin. Dit leverteen realistischer geluidsweergave op dan bijnormale tweekanaals stereo.
Dolby Surround Pro Logic II en hetDolby-logo zijn handelsmerken vanDolby Laboratories LicensingCorporation. Dolby Surround Pro
Logic II System is vervaardigd onder licentievan Dolby Laboratories LicensingCorporation.
1 Betreft Premium Sound.
10 Infotainment
Audio, bedieningspanelen
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 239
Bediening audiofuncties
CD – Sneltoets
VOLUME – Volume (draaiknop)
POWER – Audiosysteem aan/uit
AM/FM – Sneltoets voor wisselen FM1,
FM2 en AM
Display
ENTER – Menu-opties kiezen, een keuzeactiveren of de mapstructuur openen enaudiobestanden afspelen als er een schijfmet audiobestanden in de cd-speler zit.Voor meer informatie, zie pagina 254.
PHONE – Telefoon aan/uit/stand-by
MY KEY – Programmeerbare sneltoetsvoor favoriete functie
SELECTOR – Geluidsbron kiezen (draai-knop)
SOUND – Geluidsregeling
EXIT/CLEAR – Terugbladeren in menu’s,een keuze annuleren, de telefoon stand-byzetten of het voorgaande teken wissen bijinvoer van cijfers en/of tekens
Simkaarthouder
MENU – Keuzetoetsen menuopties
Uitwerpen, cd-speler en cd-wisselaar*
Cd-speler en cd-wisselaar*
Track, zender opzoeken/wisselen of voor-uit- en achteruitbladeren bij invoer vantekst en cijfers
Sneltoetsen radiozenders/keuzetoets sleufcd-wisselaar* (1-6), alfanumerieke toetsenvoor telefoon en sneltoetsen in menu’s
IR* – ontvanger voor afstandsbedieningen
10 Infotainment
Audio, bedieningspanelen
10
240 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Toetsenset op stuurwiel
Audio, telefoon*
Met de vier toetsen van de toetsenset op hetstuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als detelefoon regelen. De functie van de toetsenhangt af van het systeem dat u geactiveerdhebt. Met de toetsenset op het stuur kunt u hetvolume regelen en een andere radiozender ofeen andere track op een cd selecteren. Met debovenste twee toetsen van de toetsenset(Yes en No) kunt u een telefoongesprek aan-nemen of beëindigen.
Menufuncties
G027112
Sommige Infotainmentfuncties zijn toeganke-lijk via een menusysteem. Het actuele menuni-veau staat rechts bovenaan op het display. Demenu-opties staan in het midden van het dis-play.
• Met MENU opent u het menusysteem. Metde pijl-omhoog/pijl-omlaag van de naviga-tieknop loopt u de menu-opties door.
• Met ENTER kiest u of activeert/deactiveertu een menu-optie.
• Met EXIT gaat u een stap terug binnen hetmenusysteem. Bij lang indrukken vanEXIT verlaat u het menusysteem.
Sneltoetsen
De menu-opties zijn genummerd en kunnenrechtstreeks worden gekozen via de toetsen-set (1-6).
Persoonlijke sneltoets, MY KEY
Onder MY KEY kunt u uw favoriete menufunc-tie opslaan, zoals TP.
� Kies de functie die u wilt opslaan door MY
KEY meer dan twee seconden lang inge-drukt te houden.
Wanneer de tekst My Key opgeslagen. op hetdisplay verschijnt, is de functie opgeslagen.
� Activeer de menufunctie vervolgens doorkort op MY KEY te drukken.
Functies die op te slaan zijn onder MY
KEY
Random
Tekst disc
TP
News
Radio text
PTY zoeken
AF
Regional
10 Infotainment
Audio, bedieningspanelen
10
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 241
Surround
Bedieningspaneel methoofdtelefoonaansluiting*
G026982
Voor de beste geluidsweergave adviseren wij ueen hoofdtelefoon te gebruiken met een impe-dantie van 16–32 ohm en een gevoeligheid van102 dB of meer.
Activeren/deactiveren
U activeert het bedieningspaneel met een drukop SEL wanneer het audiosysteem ingescha-keld is. Het bedieningspaneel wordt automa-tisch gedeactiveerd, wanneer u het audiosys-teem uitschakelt of SEL lang indrukt.
Vooruit-/achteruitspoelen en zoeken
Kort op / drukken om een track opeen cd of een van de voorkeurzenders te selec-teren. Druk dezelfde knop lang in om tracks opde cd versneld vooruit/achteruit te spoelen ofautomatisch radiozenders te zoeken.
Beperkingen
Welke geluidsbron (FM, AM, CD e.d.) er via deluidsprekers wordt weergegeven valt niet testuren vanaf het achterste bedieningspaneel.
Eventuele RDS-teksten kunnen achterwegeblijven, als de radio via de hoofdtelefoonswordt beluisterd terwijl er een andere geluids-bron via de luidsprekers wordt weergegeven.
10 Infotainment
Functies audiosysteem
10
242 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Aan/uit-knop – audiosysteem
G027115
Druk op de knop POWER om het audio-systeem in of uit te schakelen.
Als u de motor afzet terwijl het audiosysteemactief is, zal het audiosysteem de volgendekeer dat u de motor start opnieuw actief zijn.
Volumeregeling
Draai de knop rechtsom of linksom om hetvolume te verhogen of te verlagen. De volume-regeling verloopt elektronisch en kent geeneindstanden. U kunt het volume ook verhogenof verlagen met de toetsen (+) of (–) van detoetsenset op het stuurwiel mits de telefoonniet actief is.
Geluidsbron kiezen
Bij herhaalde malen indrukken van de toetsAM/FM loopt u de radiostanden FM1, FM2en AM door. Met een druk op CD activeertu de cd-speler/cd-wisselaar.
Draai aan SELECTOR om uit de externegeluidsbronnen AUX en USB* en de internegeluidsbronnen FM1, FM2, AM, CD en CDC*(cd-wisselaar) te kiezen.
Externe geluidsbronnen
AUX
Op de AUX-ingang kan bijvoorbeeld eeniPod of een mp3-speler worden aangesloten.
N.B.
De geluidskwaliteit kan verslechteren, alsde speler wordt opgeladen terwijl het audio-systeem in stand AUX staat. Laad de spelerin dat geval niet op tijdens het beluisteren.
Soms wijkt het volume waarop de externegeluidsbron (AUX) wordt weergegeven af vandat van de interne geluidsbronnen. Als degeluidssterkte van de externe geluidsbron tehoog of te laag is, kan de geluidskwaliteit ver-slechteren. U kunt dat tegengaan door hetingangsvolume van de externe geluidsbronaan te passen:
1. Selecteer Volume AUX-ingang in hetmenu en druk op ENTER.
2. Regel het volume met SELECTOR of metde pijl-omhoog/pijl-omlaag . Drukdaarna op ENTER.
N.B.
Werkt niet met de toetsenset op het stuur-wiel.
10 Infotainment
Functies audiosysteem
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 243
G027029
Ingang voor externe geluidsbron (AUX), 3,5 mm.
BELANGRIJK
Laat dat de afdekking van de bekerhoudersopenstaan, terwijl de stekker in de AUX-ingang steekt.
USB*
USB-aansluiting*.
Als u ervoor kiest om een iPod , mp3-spelerof USB-geheugen aan te sluiten op de USB-aansluiting*, kunt u het geluidsmedium bedie-nen via de geluidsregeling van de auto.
N.B.
Sluit mediaspeler/USB-geheugen met dekabel aan op de poort, voer de gegevens inen sluit het dashboardkastje.
1. Kies USB met de toets SELECTOR.> De tekst Eenheid aansluiten verschijnt
op het display.
2. Sluit uw iPod , mp3-speler of USB-geheugen aan op de USB-aansluiting*, zievoorgaande afbeelding.> De tekst Bezig met laden verschijnt op
het display, wanneer het systeem debestandshiërarchie op het opslagme-dium inleest. Dit duurt enige tijd.
Na het inlezen verschijnen de trackgegevensop het display.
U kunt vervolgens vooruit-/achteruitspoelen envan track wisselen met de toetsen /
:
• Bij kort indrukken loopt u de tracks door.
• Bij lang indrukken spoelt u vooruit/achter-uit.
U kunt daarvoor ook gebruik maken van detoetsenset op het stuurwiel.
N.B.
Het systeem biedt ondersteuning vanmuziekbestanden in de muziekformatenmp3, wma en wav. Er zijn echter muziekfor-maten die niet door het systeem wordenondersteund. Het systeem biedt verderondersteuning voor de meeste iPod -modellen die in 2005 of later gemaakt zijn.iPod Shuffle wordt echter niet onder-steund.
10 Infotainment
Functies audiosysteem
10
244 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
USB-geheugen
Om het gebruik van een USB-geheugen te ver-eenvoudigen is het beter alleen muziekbestan-den in het geheugen op te slaan. Het inlezenduurt aanzienlijk langer, wanneer er behalvecompatibele muziekbestanden nog anderebestanden op het opslagmedium staan.
N.B.
Het systeem biedt ondersteuning voordraagbare media die werken met USB 2.0en het bestandssysteem FAT32 en kanmaximaal 500 mappen en 64.000 bestan-den aan. Het geheugen dient een groottevan minimaal 256 MB te hebben.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is gekalibreerd voor opti-male geluidsweergave met behulp van digitalesignaalverwerking.
Voor ieder automodel wordt het audiosysteemtijdens de kalibratie perfect afgestemd op deluidsprekers, de versterker, de akoestiek in deauto, de positie van de luisteraar e.d.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbijrekening wordt gehouden met de stand van devolumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnel-heid.
De regelfuncties die in dit instructieboekjenader verklaard worden (zoals Bass, Treble enEqualizer) zijn uitsluitend bedoeld om u demogelijkheid te bieden de geluidsweergavenaar wens af te stellen.
Geluidsregeling
1. Druk op de toets SOUND .
2. Druk net zolang op de toets SOUND totdatde aanduiding van de functie verschijnt dieu wilt bijregelen. U hebt de keuze uit LAGE
TONEN, HOGE TONEN, FADER,BALANS, Subwoofer*, MIDDEN* ofSURROUND*.
3. Regel het niveau bij met de knopSELECTOR . Op het display verschijnteen schaal van MIN tot MAX. De functie isnormaal gesproken op de middelste standafgesteld.
N.B.
U kunt het niveau van de middenluidsprekeralleen bijregelen, als u voor Dolby Pro LogicII (DPL II) of driekanaals stereoweergave (3-CH) hebt gekozen in het menu. Het niveauvan de subwoofer is alleen bij te regelen alsu voor Subwoofer hebt gekozen in hetmenu
Programmatype Displaytekst
Lage tonen LAGE TONEN
Hoge tonen HOGE TONEN
Balans tussen luidspre-kers links en rechts
BALANS
Balans tussen luidspre-kers voor en achter
FADER
Niveau voor de lageto-nenluidspreker
Subwoofer *
10 Infotainment
Functies audiosysteem
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 245
Programmatype Displaytekst
Niveau voor de midden-luidspreker
MIDDEN *
Niveau voor “AmbientSurround Sound”
SURROUND *
Surround*
De Surround-instellingen zijn bepalend voorhet ruimtelijke effect van de geluidsweergave.De instellingen voor de verschillende geluids-bronnen alsmede de activering en deactiveringervan worden elk apart vastgelegd.
Het symbool op het display geeft aan datDolby Pro Logic II actief is. De Surround-func-tie kent drie verschillende standen:
• Pro Logic II
• 3 kanalen
• Uit Tweekanaals stereo
Surround-functie activeren/deactiveren
1. Druk op MENU, ga naar AUDIOMODUS
en druk op ENTER.
2. Kies voor SURROUND en druk opENTER.
3. Kies voor Pro Logic II, 3 kanalen of Uit
en druk op ENTER.
Dolby Surround Pro Logic II is het han-delsmerk van Dolby Laboratories LicensingCorporation. Dolby Pro Logic II SurroundSystem is vervaardigd onder licentie van DolbyLaboratories Licensing Corporation.
Basluidspreker – SUBWOOFER*
De basluidspreker ondersteunt het audiosys-teem en zorgt voor een voller geluidsbeeld eneen diepere basweergave.
1. Selecteer AUDIOMODUS in het menu endruk op ENTER.
2. Kies voor Subwoofer en druk op ENTER.Een kruisje in het selectievakje geeft aandat u voor Subwoofer hebt gekozen.
Equalizer voor1
De functie Equalizer FR gebruikt u om degeluidsweergave van de voorste luidsprekersfijn af te regelen.
1. Selecteer AUDIOMODUS in het menu endruk op ENTER.
2. Kies voor Equalizer voor en druk opENTER.
3. Stel het gewenste niveau in met de keu-zetoetsen voor de menu-opties (pijl-omhoog/pijl-omlaag) of met de knopSELECTOR.
4. Druk op ENTER om de volgende frequen-tie te kiezen. U hebt de keuze uit vijf fre-quenties.
5. Druk op ENTER totdat u in het menusys-teem bent aangekomen om de wijzigingendie u aanbracht op te slaan.
Equalizer achter1
De functie Equalizer RR gebruikt u om degeluidsweergave van de achterste luidspre-kers fijn af te regelen.
1. Selecteer AUDIOMODUS in het menu endruk op ENTER.
2. Kies voor Equalizer achter en druk opENTER.
3. Stel het gewenste niveau in met de keu-zetoetsen voor de menu-opties (pijl-omhoog/pijl-omlaag) of met de knopSELECTOR.
4. Druk op ENTER om de volgende frequen-tie te kiezen. U hebt de keuze uit vijf fre-quenties.
1 Bepaalde systeemuitvoeringen.
10 Infotainment
Functies audiosysteem
10
246
5. Druk op ENTER totdat u in het menusys-teem bent aangekomen om de wijzigingendie u aanbracht op te slaan.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
��
247
Zenders zoeken
AM FM
WXYZ
*
AUTO 0
4
7PQRS
GHI5
JK L
TUV8
1ABC
2
POWER
VCD EMOLU
ESSOUND
#SCAN
6
9
MNO
DEF3
ENTER
PHONE
CLEAR
MENU
EXI T
MY KEYROCTLE
G027114
1. Kies een golflengte AM/FM1/FM2 met deknop SELECTOR (3) of de toets AM/FM
(1).
2. Druk de toets of korte tijd inom de eerstvolgende goed doorkomendezender op te zoeken.
3. Druk nogmaals op een van de toetsen omeen andere zender te zoeken.
Bekende frequentie handmatiginstellen
1. Druk op de toets of en houddeze ingedrukt. Op het display verschijntde tekst MAN. De radio loopt de frequen-ties aanvankelijk langzaam in de gekozenrichting door om na enige seconden te ver-snellen.
2. Laat de toets los, wanneer de gewenstefrequentie op het display verschijnt.
3. Als u de frequentie nog iets wilt bijregelen,kunt u de pijltoetsen of kortetijd indrukken.
Wanneer u de laatste toets loslaat, hebt u nog5 seconden de tijd om handmatig instellingente verrichten.
Zenders opslaan
U kunt als volgt een favoriete radiozenderopslaan onder een van de sneltoetsen 0–9 (2)voor radiozenders:
1. Stel de gewenste radiozender in.
2. Druk op de sneltoets waaronder u de zen-der wilt opslaan en houd deze toets inge-drukt. Het geluid valt enige seconden weg.De tekst Kanaal opgeslagen verschijntop het display. De zender is daarmeeopgeslagen.
U kunt tot 10 radiozenders per radiostand(AM, FM1 en FM2), dus in totaal 30 zendersopslaan.
AUTOSTORE, automatisch zendersopslaan
G027119
Met AUTO (1) kunt u tot 10 goed te ontvangenradiozenders opzoeken en ze automatischvastleggen in een aparte geheugenbank. Dezefunctie is met name handig in gebieden, waaru de radiozenders en hun frequenties niet kent.
Automatische opslag starten
1. Kies de frequentieband met AM/FM.
2. Houd AUTO (1) ingedrukt, totdat Autom.
opslaan op het display verschijnt.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
248
Wanneer Autom. opslaan van het display ver-dwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radiogaat over op de automatische stand en de mel-ding AUTO verschijnt op het display. De auto-matisch vastgelegde voorkeurzenders zijn ver-volgens rechtstreeks te kiezen met de snel-toetsen 0–9. Als er geen radiozender kont wor-den gevonden met een signaal dat krachtiggenoeg is, verschijnt de tekst Geen zndr
gevonden.
Automatische vastlegfunctie beëindigen
� Druk op EXIT.
Automatisch vastgelegde
voorkeurzender kiezen
Wanneer u de radio in de stand Auto zet, kuntu gebruik maken van de automatisch vastge-legde voorkeurzenders.
1. Druk kort op AUTO (1). De tekst AUTO
verschijnt op het display.
2. Druk op een van de sneltoetsen 0–9.
3. De radio blijft in de automatische standstaan, totdat u de toetsen AUTO (1), EXIT
of AM/FM korte tijd indrukt.
Scannen
De functie SCAN (2) doorzoekt een frequentie-band automatisch op goed te ontvangen zen-ders. Wanneer er een zender is gevonden,wordt deze ca. 8 seconden lang weergegevenvoordat de zoekfunctie wordt voortgezet.
Scan-functie activeren/deactiveren
1. Kies de frequentieband met AM/FM.
2. Druk op SCAN (2) om de functie te active-ren. De tekst SCAN verschijnt op het dis-play.
3. Druk tot slot op SCAN of EXIT.
Gevonden zender als voorkeurzender
vastleggen
Tijdens de functie SCAN kunt u een gevondenzender als voorkeurzender vastleggen.
� Druk op een van de sneltoetsen 0–9 enhoud deze ingedrukt, totdat de meldingStation stored op het display verschijnt.
De functie SCAN wordt beëindigd, waarna u devastgelegde zender als voorkeurzender kuntgebruiken.
RDS-functies
RDS (Radio Data System) verbindt FM-zendersin een netwerk met elkaar. Een FM-zender ineen dergelijk netwerk verstuurt bepaalde infor-matie, zodat een RDS-radio onder meer de vol-gende mogelijkheden biedt:
• Automatisch overschakelen op een beterdoorkomende zender als de ontvangst ineen bepaald gebied slecht is.
• Zoeken op programmatype zoals zendersdie verkeersinformatie of nieuws doorge-ven.
• Weergeven van informatieve tekst over hetbeluisterde radioprogramma.
N.B.
Sommige radiozenders maken geengebruik van RDS of slechts in beperktemate.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
��
249
Volumeregeling, NEWS/TP/ALARM
N.B.
Als u bijvoorbeeld een cd beluistert op hetmoment dat de radio een verkeersbulletinontvangt, wordt de cd-speler in de pauze-stand gezet. De melding wordt weergege-ven op het volume dat u van tevoren met devolumeknop hebt ingesteld voor het beluis-teren van het bericht. Het systeem hervat naafloop onmiddellijk het oude volume enspeelt (in het gegeven geval) de cd verderaf. Als u het volume tijdens de weergave vanhet bericht bijregelt, wordt het nieuwevolume opgeslagen en bij een volgendbericht opnieuw gehanteerd.
Nieuws, NEWS
Met de functie NEWS kunt u ervoor zorgen datde weergave van andere geluidsbronnen zoalseen cd wordt onderbroken voor een nieuws-bulletin.
1. Kies een golflengte met de knopSELECTOR of de toets AM/FM.
2. Selecteer News in het menu en druk opENTER.
3. De tekst News verschijnt op het display.
4. Kies nogmaals voor News en druk opENTER om de functie News uit te scha-kelen.
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-bulletins binnen van RDS-zenders. Als u eenandere geluidsbron dan de radio beluistert,wordt deze weergave onderbroken en ont-vangt u de bulletins op het volume dat u voorhet beluisteren hebt ingesteld. Na afloop vanhet bulletin hervat het audiosysteem de weer-gave van de voorgaande geluidsbron op hetoude volume.
Doe het volgende om een nieuwsbulletin voort-ijdig af te breken;
� Druk op de toets EXIT. De functie NEWS
blijft echter actief, zodat de radio op hetvolgende nieuwsbulletin wacht.
Verkeersinformatie, TP
Bij activering van deze functie krijgt u verkeers-informatie binnen van RDS-zenders. Als u eenandere geluidsbron dan de radio beluistert,wordt deze weergave onderbroken en ont-vangt u de verkeersinformatie op het volumedat u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van deverkeersinformatie hervat het audiosysteem deweergave van de voorgaande geluidsbron ophet oude volume.
1. Selecteer TP in het menu en druk opENTER.
2. De tekst TP verschijnt op het display.
3. Kies nogmaals voor TP en druk opENTER om de functie TP uit te schakelen.
Wanneer de functie actief is, verschijnt de tekstTP op het display. Als de zender waarop u hebtafgestemd verkeersinformatie kan doorgeven,staat er op het display. De weergave vaneen geluidsbron kan dan ook alleen wordenonderbroken, wanneer de tekst op hetdisplay staat.
Doe het volgende om een verkeersbulletinvoortijdig af te breken;
� Druk op de toets EXIT. De functie TP blijftechter actief, zodat de radio op het vol-gende verkeersbulletin wacht.
TP Search
Met de functie TP SEARCH kunt u naar ver-keersinformatie blijven luisteren tijdens inter-nationale ritten (in Europa) zonder dat u daar-voor zelf van zender hoeft te wisselen.
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor TP en druk op ENTER.
3. Kies voor TP zoeken en druk op ENTER.
Om de functie te deactiveren moet u nogmaalsvoor TP zoeken kiezen en op ENTER drukken.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
250
Radio text
Sommige RDS-zenders geven informatie doorover de inhoud van de uitzendingen, uitvoe-rende artiesten e.d. Dergelijke informatie kandan in tekstvorm op het display verschijnen.
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer Radio text in het menu en drukop ENTER.
3. Kies nogmaals voor Radio text en druk opENTER om de functie uit te schakelen.
Alarm
Alarmmeldingen worden altijd automatischdoorgegeven, zodat u de functie niet kuntdeactiveren. Er verschijnt Alarm! op het dis-play van de radio, wanneer er een alarmmel-ding wordt verzonden. Deze functie wordtgebruikt om u attent te maken op ernstigeongelukken of calamiteiten, zoals ingestortebruggen of ongelukken in kerncentrales.
Programmatype, PTY
Met de functie PTY is het mogelijk verschil-lende programmatypes te kiezen zoals pop-muziek en klassieke muziek. De melding PTYgeeft aan dat de functie actief is.
Programmatype weergeven
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Selecteer PTY in het menu en druk opENTER.
3. Kies voor PTY weergeven en druk opENTER.
Het PTY van de door u beluisterde zender ver-schijnt vervolgens op het display.
N.B.
Niet alle radiozenders zijn voorzien van eenPTY-code.
Programmatypes
Actualiteit
Religie
Varia
Countrymuziek
Documentaires
Finance
Volksmuziek
Vrije tijd
Programmatypes
Children’s progs
Gouwe Ouwe
Informatie
Jazzmuziek
Klassieke muziek
Culture
Licht klassiek
Melodie
Nationale muziek
Popmuziek
Reizen
Rockmuziek
Maatschappelijk
Sport
Drama
Doe mee!
Educatie
10 Infotainment
Radiofuncties
10
��
251
Programmatypes
Science
Weather & Metro
Overige muziek
Zender zoeken met een bepaald
programmatype
U kunt de radio een zender met een bepaaldsoort programma’s laten opzoeken op de aan-gegeven golflengte.
1. Kies FM 1 of FM 2 en druk op de toetsMENU.
2. Kies voor RADIO-INSTELLINGEN endruk op ENTER.
3. Kies voor PTY en druk op ENTER.
4. Kies voor PTY selecteren en druk opENTER.
5. Druk op ENTER om één of meer van deopgesomde programmatypes te selecte-ren. Het symbool PTY verschijnt op hetdisplay, wanneer u uw eerste keuze maakt.De functie PTY van de radio staat vervol-gens stand-by.
6. Wanneer u alle programmatypes van uwkeuze geselecteerd hebt, moet u op EXIT/
CLEAR drukken om de PTY-lijst te verla-ten.
7. Kies voor PTY zoeken en druk opENTER. Als de radio een zender met hetgekozen programmatype heeft gevonden,wordt deze zender via de luidsprekersweergegeven.
8. Als de radio een zender heeft gevonden dieniet in de smaak valt, kunt u de radio verderlaten zoeken met de toetsen / .
9. Als er geen zender met het gekozen pro-grammatype kan worden gevonden, gaatde radio terug naar de voorgaande fre-quentie. De functie PTY staat dan stand-by, totdat er een programma van het geko-zen type wordt uitgezonden. Wanneer dathet geval is, gaat de radio automatischover op de zender die het geselecteerdeprogrammatype uitzendt.
Om de functie PTY standby te deactiveren,moet u het menu openen en voor Alle PTY’s
resetten kiezen. Het symbool PTY verdwijntdan van het display en de radio keert terug naarde normale weergavestand.
Verkeersinformatie, TP STATION
In het menu TP STATION kunt u aangeven vanwelke radiozender u verkeersinformatie wenstte ontvangen.
Let erop dat de functie alleen werkt wanneerhet symbool op het display staat.
TP STATION activeren/deactiveren
Stem af op de radiozender met de verkeersin-formatie die u wilt ontvangen.
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor TP en druk op ENTER.
3. Kies voor TP-ZENDER en druk opENTER.
4. Selecteer Actuele instellen om de functiete activeren of RESETTEN om de functiete deactiveren en druk daarna op ENTER.
N.B.
U zult vervolgens alleen verkeersinformatievan de opgeslagen zender doorkrijgen.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
252
Nieuws, NEWS STATION
Onder NEWS STATION kunt u aangeven vanwelke radiozender u nieuws wenst te ontvan-gen.
Let erop dat functie alleen werkt als de inge-stelde zender een RDS-zender is.
NEWS STATION activeren/deactiveren
Stem af op de radiozender met het nieuws datu wilt ontvangen.
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor NIEUWSZENDER en druk opENTER.
3. Kies voor TP STATION en druk opENTER.
4. Selecteer Actuele instellen om de functiete activeren of RESETTEN om de functiete deactiveren en druk daarna op ENTER.
N.B.
U zult vervolgens alleen nieuws van deopgeslagen zender doorkrijgen.
Automatische afstemfunctie, AF
Bij activering van functie AF wordt er automa-tisch afgestemd op het sterkste signaal vooreen bepaalde radiozender. Soms moet deradio de gehele FM-band doorzoeken om eensterk zendersignaal te vinden. In dat geval valtde radio stil en verschijnt de tekst PI zoeken
EXIT voor annuleren op het display.
AF activeren/deactiveren
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor AF en druk op ENTER.
Om de functie AF te deactiveren, moet u nog-maals AF kiezen en op ENTER drukken.
Regionale radioprogramma’s, REG
Deze functie maakt het mogelijk om op eenbepaalde regionale zender afgestemd te blij-ven ondanks dat het signaal zwak is.
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor Regional en druk op ENTER.
3. De tekst REG verschijnt op het display.
4. Om REG te deactiveren moet u nogmaalsvoor REG kiezen en op ENTER drukken.
EON (Enhanced Other Networks)
De functie EON is met name handig in stede-lijke gebieden met een groot aantal regionaleradiozenders. Bij activering van de functie is deafstand tot de zendmast van een radiozenderbepalend voor de vraag of de weergave van deactieve geluidsbron kan worden onderbrokenvoor uitzendingen van een bepaald program-matype.
• Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneerde zendmast van de radiozender dichtbijis.
• Afstand1 – Ook onderbreking als de zend-mast van de zender ver weg staat en zijnsignaal storingen vertoont.
• Uit – Geen onderbreking voor een uitzen-ding van een bepaald programmatype viaandere zenders.
EON activeren/deactiveren
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor EON en druk op ENTER.
3. Kies voor Plaatselijk, Afstand of Uit endruk op ENTER.
1 Standaard-/Fabrieksinstelling.
10 Infotainment
Radiofuncties
10
253
RDS-instellingen resetten
Met de functie Reset alles kunt u alle fabriek-instellingen voor RDS herstellen.
1. Selecteer RADIO-INSTELLINGEN in hetmenu en druk op ENTER.
2. Kies voor Alles resetten en druk opENTER.
3. Druk nogmaals op ENTER om de functiete activeren.
10 Infotainment
Cd-functies
10
254
G027116
Weergave starten (cd-speler)
Een eventuele muziek-cd in de speler wordtautomatisch afgespeeld, wanneer u het audio-systeem in de stand CD zet. Steek anders eencd in de invoeropening en schakel metSELECTOR (4) of CD (1) over op de stand CD.
Weergave starten (cd-wisselaar)
Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is geko-zen, gaat de weergave automatisch van startwanneer u het audiosysteem inschakelt. Scha-kel als dat niet het geval is over op de cd-wis-selaarstand met SELECTOR (4) of CD (1) enkies een cd met de cijfertoetsen 1 - 6.
Cd aanbrengen (cd-wisselaar)
� Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen 1–6 of met de pijl-omhoog/pijl-omlaag van denavigatieknop.
Op het display staat aangegeven welke sleufleeg is. De melding Disc plaatsen geeft aandat u een volgende cd kunt aanbrengen. Decd-wisselaar biedt plaats aan 6 cd’s.
� Steek een cd in de invoeropening (2) vande cd-wisselaar.
Cd uitwerpen
U hebt max. 12 seconden de tijd om een uit-geworpen schijf uit te nemen. Als de schijf naafloop van deze periode nog in de cd-speler zit,wordt de schijf weer ingenomen en verderafgespeeld.
Enkele cd’s (cd-speler/cd-wisselaar)
Met een korte druk op de uitwerpknop (3) kuntu één enkele cd uitwerpen.
Alle cd’s (cd-wisselaar)
Met een lange druk op de uitwerptoets kunt ualle cd’s uitwerpen. Alle cd’s in het magazijnworden dan één voor één uitgeworpen. Op hetdisplay verschijnt de tekst MATA UT.
De functie is alleen te activeren wanneer deauto stilstaat. Het uitwerpen wordt onderbro-ken, als de auto begint te rijden.
Pauzeren
Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait,wordt de weergave van de cd-speler gepau-zeerd. Bij het verhogen van het volume wordter verder gespeeld.
Muziekbestanden
De cd-speler ondersteunt behalve standaardmuziek-cd’s ook muziekbestanden in mp3- enwma-formaat.
N.B.
Sommige muziekbestanden met kopieerbe-veiliging kan de speler niet lezen.
Wanneer u een cd met muziekbestanden in despeler aanbrengt, wordt een eventuele map-structuur op de schijf automatisch geladen.Afhankelijk van de kwaliteit van de schijf kanhet enige tijd duren voordat de schijf wordtafgespeeld.
Navigeren en afspelen
Als er een disc met muziekbestanden in de cd-speler zit, kunt u met ENTER de mapstructuuropenen. U navigeert op dezelfde manier in demapstructuur als in de menustructuur van hetaudiosysteem. Muziekbestanden worden aan-geduid met het symbool en mappen
met . Druk op / , als het dis-play niet breed genoeg is om de naam van het
10 Infotainment
Cd-functies
10
��
255
muziekbestand in zijn geheel weer te geven.Met een druk op ENTER. gaat het afspelen vanhet gemarkeerde muziekbestand van start.
Wanneer een bepaald muziekbestand hele-maal afgespeeld is, worden de overige bestan-den in dezelfde map weergegeven. Nadat allebestanden in een bepaalde map zijn afge-speeld, wordt er automatisch van map gewis-seld.
Versneld vooruit-/achteruitspoelen/Van
track en muziekbestand wisselen
Door kort op / te drukken kunt u detracks/muziekbestanden op een cd doorne-men. Door lang op dezelfde toetsen te drukkenkunt u tracks/muziekbestanden op een cd ver-sneld vooruit-/achteruitspoelen. U kunt daar-voor ook gebruik maken van toetsenset op hetstuurwiel.
Cd doorzoeken
Bij activering van deze functie worden van alletracks/muziekbestanden op een cd de eerste10 seconden weergegeven. Druk op SCAN omde functie te activeren. Beëindig de functie metEXIT of SCAN om de weergave van het actuelenummer/muziekbestand voort te zetten. Defunctie SCAN werkt alleen voor de geselec-teerde cd. De tekst SCAN verschijnt op hetdisplay, wanneer de functie actief is.
N.B.
Als de functie Disc Text actief is, verschijntde melding SCAN niet op het display.
Willekeurige afspeelvolgorde
Bij activering van deze functie speelt de spelerde tracks/muziekbestanden in willekeurigevolgorde af. U kunt de willekeurig gekozentracks/muziekbestanden op de cd op degebruikelijke manier doorbladeren.
N.B.
Bij gebruik van de pijl-links of pijl-rechtswordt alleen een nieuwe willekeurige trackop de afgespeelde cd geselecteerd.
Activeren/deactiveren (cd-speler)
Tijdens het afspelen van een normale muziek-cd:
� Selecteer RANDOM in het menu en drukop ENTER.
Tijdens het afspelen van een cd met muziek-bestanden:
� Kies voor Disc of Map in het menu en drukop ENTER.
Activeren/deactiveren (cd-wisselaar)
Tijdens het afspelen van een normale muziek-cd:
1. Selecteer Random in het menu en druk opENTER.
2. Ga naar Enkele disc of Alle discs en drukop ENTER.
Het alternatief Alle discs geldt alleen voor demuziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten.
Tijdens het afspelen van een cd met muziek-bestanden:
1. Kies voor Enkele disc of Map in het menuen druk op ENTER.
2. Ga naar de gewenste cd of map en druk opENTER.
Wanneer u een andere cd kiest, wordt de func-tie gedeactiveerd.
Afhankelijk van het type willekeurige afspeel-volgorde dat geselecteerd is, verschijnt er eenbepaalde displaymelding:
• RANDOM houdt in dat de tracks opslechts een van de muziek-cd’s wordenafgespeeld.
• RANDOM ALL houdt in dat alle tracks opalle muziek-cd’s in de cd-speler wordenafgespeeld.
• RANDOM Map houdt in dat de muziek-bestanden in een willekeurige map op degekozen cd worden afgespeeld.
10 Infotainment
Cd-functies
10
256
N.B.
Als de functie Disc Text actief is, verschijnendeze meldingen niet.
Tekst disc
Eventuele titelgegevens op een cd kunnen viahet display worden weergegeven.
Activeren/deactiveren
Start de weergave van een cd.
� Selecteer Tekst disc in het menu en drukop ENTER.
Cd’s
Bij gebruik van zelfgebrande cd’s is het moge-lijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfshelemaal uitblijft.
WAARSCHUWING
Speel uitsluitend standaard-cd’s af (met eendiameter van 12 cm). Gebruik geen cd’s meteen opgeplakt etiket. Door warmteontwik-keling in de cd-speler kan het etiket losra-ken en schade aan de cd-speler veroorza-ken.
10 Infotainment
Menusysteem, audiosysteem
10
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 257
MENU FM
1. News
2. TP
3. Radio text
4. RADIO-INSTELLINGEN
4.1. PTY
4.2. TP
4.3. NIEUWSZENDER
4.4. AF
4.5. Regional
4.6. EON
4.7. Alles resetten
5. AUDIOMODUS*
5.1. Surround
5.2. Subwoofer
5.3. Equalizer voor
5.4. Equalizer achter
5.5. Alles resetten
MENU AM
1. AUDIOMODUS*1
MENU CD
1. Random
2. News
3. TP
4. Tekst disc
5. AUDIOMODUS*1
MENU AUX
1. Volume AUX-ingang
2. News
3. TP
4. AUDIOMODUS*1
1 Zie MENU FM.
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
258 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Onderdelen van het telefoonsysteem
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 259
Onderdelen van het telefoonsysteem
Toetsenset* op stuurwiel – Met de toet-senset op het stuurwiel kunt u de meestefuncties van uw telefoonsysteem regelen.Wanneer de telefoonsysteem in de actievestand staat, kunt u de toetsenset op hetstuurwiel alleen gebruiken voor de tele-foonfuncties. In de actieve stand staan eraltijd telefoongegevens op het display.
Microfoon – De microfoon voor de hand-sfree-functie zit aan het plafond bij de zon-neklep.
Bedieningspaneel op middenconsole –Alle telefoonfuncties (behalve hetgespreksvolume) zijn te regelen via hetbedieningspaneel.
Simkaartlezer – U brengt de simkaart aande voorkant van het bedieningspaneel in.
Handset* – Gebruik de handset om onge-stoord te kunnen praten.
Antenne – De antenne is tegen de voorruitaangebracht, achter de achteruitkijkspie-gel.
Algemene informatie
• De verkeersveiligheid staat altijd voorop.
• Als u als bestuurder gebruik wilt maken vande handset*, moet u de auto eerst op eenveilige plaats parkeren.
• Schakel het telefoonsysteem uit tijdens hettanken.
• Schakel het systeem uit in gebieden waarmet explosieven wordt gewerkt.
• Volvo adviseert u servicewerkzaamhedenaan het telefoonsysteem over te laten aaneen erkende Volvo-werkplaats.
Noodoproepen
Ook zonder een simkaart is het mogelijk hetalarmnummer te bellen. Uw auto moet zichechter wel binnen het dekkingsgebied van eengsm-provider bevinden.
1. Activeer het telefoonsysteem.
2. Kies het alarmnummer van het land waarinu zich bevindt (112 binnen de EU).
3. Druk op de knop ENTER op het bedie-ningspaneel of die van de toetsenset ophet stuurwiel.
Bediening
G027117
Display
ENTER – Gesprekken beantwoorden,menuselecties verrichten of telefoon acti-veren die stand-by staat
Aan/uit/stand-by
EXIT/CLEAR – Een gesprek beëindigen/weigeren, terugbladeren in menu’s, eenkeuze annuleren of ingevoerde cijfers/tekens wissen
Simkaarthouder
Keuzetoets menu-opties
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
260 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alfanumerieke toetsen voor telefoon ensneltoets in menu’s
Pijl-links/pijl-rechts – vooruit- of achteruit-bladeren bij de invoer van tekst en/of num-mers
Gespreksvolume verhogen/verlagen. Detelefoon maakt geen gebruik van de mid-denluidspreker*
Knop aan/uit/stand-by
Systeem activeren:
� Druk op de knop PHONE (3) om het tele-foonsysteem in te schakelen.
Systeem uitschakelen:
� Houd de knop PHONE ingedrukt om hettelefoonsysteem uit te schakelen
Zet het systeem als volgt stand-by:
1. Druk korte tijd op de knop PHONE of drukop de knop EXIT/CLEAR om het telefoon-systeem stand-by te zetten.
2. Druk korte tijd op de knop PHONE om hetsysteem opnieuw te activeren.
Wanneer de telefoon actief is of stand-by staat,staat er een hoorn op het display.
Als u het contact uitschakelt terwijl het tele-foonsysteem actief is, zal het telefoonsysteemeveneens actief zijn wanneer u het contactopnieuw inschakelt. Wanneer het telefoonsys-teem gedeactiveerd is, kunt u geen gesprek-ken aannemen.
Volumeverlaging tijdens gesprekken
Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio luis-tert, wordt het volume verlaagd zodra u hetgesprek aanneemt. Na afloop van het gesprekspeelt de radio op het oude volume verder. Ukunt het radiovolume ook tijdens het gesprekbijregelen, waarna de radio na afloop van hetgesprek op het nieuwe volume verder speelt.U kunt het geluid van het audiosysteem ookhelemaal uitzetten tijdens een telefoonge-sprek, zie pagina 268.
De functie geldt alleen voor het geïntegreerdetelefoonsysteem van Volvo.
Stand-by
Wanneer het telefoonsysteem stand-by staat,kunt u gesprekken aannemen terwijl het audio-systeem aanstaat en er informatie van degeluidsbronnen van het audiosysteem op hetdisplay verschijnt.
Om van de overige functies van het telefoon-systeem gebruik te maken moet de telefoon inde actieve stand staan.
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 261
Sneltoetsen in menu’s
Wanneer u met de menutoets naar het menu-systeem bent gesprongen, kunt u gebruikmaken van de numerieke toetsen in plaats vande pijltoetsen en de knop ENTER om naar hetgewenste submenu op het hoofdniveau tespringen. Iedere menu-optie heeft een bepaaldnummer. Het nummer van het geselecteerdemenu staat samen met de naam van de menu-optie op het display weergegeven.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen zijn delen van hetmenusysteem voor de telefoon niet toeganke-lijk bij snelheden hoger dan 8 km/h. U kunt debegonnen activiteiten in het menusysteemechter nog wel beëindigen.
In het menu 5.6 kunt u deze snelheidsbegren-zing opheffen.
Simkaart
G026980
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken incombinatie met een geldige simkaart(Subscriber Identity Module). U hebt deze kaartvan uw provider ontvangen.
Breng altijd de simkaart aan, als u gebruik wiltmaken van het telefoonsysteem.
1. Schakel het telefoonsysteem uit.
2. Duw de simkaarthouder naar buiten toedoor de houder korte tijd in te drukken.
3. Leg de simkaart dusdanig in de houder datde kant met het metaal omlaagwijst.
4. Zorg dat de afgeschuinde hoek van desimkaart overeenkomt met die van de hou-der.
5. Duw de houder weer naar binnen toe.
Neem bij problemen met de simkaart contactop met uw netwerkprovider.
Bellen en gesprekken aannemen
Bellen:
� Kies het nummer en druk op ENTER op detoetsenset op het stuurwiel of op hetbedieningspaneel (of til de handset op).
Inkomende gesprekken aannemen:
� Druk op ENTER of neem de handset op. Ukunt ook gebruik maken van de automati-sche aanneemfunctie Auto antw., ziepagina 268.
Het geluid van het audiosysteem kan automa-tisch worden uitgeschakeld tijdens eengesprek, zie pagina 268.
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
262 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Gesprekken beëindigen
� Druk op EXIT/CLEAR op de toetsensetvan het stuurwiel of op het bedieningspa-neel of leg de handset op.
Het audiosysteem gaat weer in de voorgaandestand staan.
U weigert inkomende gesprekken met eendruk op de knop EXIT/CLEAR.
Handset*
Als u privégesprekken wilt voeren, kunt ugebruik maken van de handset. Neem dehandset op door korte tijd op de bovenkant (A)te drukken.
G026983
� Voer het gewenste nummer in met de toet-senset op het bedieningspaneel en neemde handset op om te bellen. U regelt hetvolume met de draaiknop op de zijkant vande handset.
U kunt het gesprek beëindigen door de hand-set terug in de houder te leggen.
Overgaan op handsfree zonder het gesprek tebeëindigen:
1. Druk op op het stuurwiel (of maakgebruik van de menutoetsen op het bedie-ningspaneel) en kies voor Handsfree.
2. Druk op ENTER en leg de handset op. Alsu de handset al hebt opgenomen wanneerde telefoon gaat, wordt het geluid via hethandsfreesysteem doorgegeven.
3. Druk op de knop MENU, ga naar Handseten druk op ENTER om het geluid via dehandset weer te geven.
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tienlaatst gekozen telefoonnummers/namen op.
1. Druk op ENTER van de toetsenset op hetstuurwiel of op het bedieningspaneel.
2. Blader met de pijltoetsen vooruit of ach-teruit door de laatst gekozen nummers. Denummers verschijnen op het display.
3. Druk op ENTER.
Verkort kiezen
Snelnummers opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het tele-foonboek van het systeem kunt u koppelen aaneen bepaalde sneltoets (1–9).
U doet dat als volgt:
1. Selecteer Telefoonboek in het menu endruk op ENTER.
2. Blader verder naar One-key bell. (ziepagina 268) en druk op ENTER.
3. Druk op de sneltoets waaronder u het snel-nummer wilt opslaan. Druk ter bevestigingop ENTER.
4. Zoek de naam of het telefoonnummer vanuw keuze op in het telefoonboek. Druk opENTER om een keuze te maken.
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 263
Verkort kiezen
1. Houd de gewenste sneltoets ca. tweeseconden ingedrukt om te bellen of drukeerst kort op de cijfertoets en daarna op deknop ENTER.
2. Na inschakeling van de telefoon moet uenkele seconden wachten, voordat ugebruik kunt maken van de functie verkortkiezen.
N.B.
Om snelnummers te kunnen gebruikenmoet menu-optie 3.4 geactiveerd zijn. ZieVerkort kiezen onder Beschrijving vanmenu-opties op pagina 267.
Tijdens het bellen een tweede gesprekaannemen
Als u tijdens het bellen twee korte geluidssig-nalen hoort, komt er een tweede gesprek bin-nen. U kunt deze functie in- of uitschakelen indit menu.
U kunt het tweede gesprek vervolgens wel ofniet aannemen. Als u het gesprek niet wilt aan-nemen, moet u op EXIT/CLEAR drukken ofniets doen.
Als u het gesprek wilt aannemen, moet u opENTER drukken. U parkeert het lopende
gesprek dan tijdelijk. Als u op EXIT/CLEAR
drukt, worden beide gesprekken beëindigd.
Functies tijdens het bellen
Tijdens het bellen kunt u de volgende functiesactiveren (blader met de pijltoetsen en druk opENTER om een keuze te maken)
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Parkeren/Hervat-
ten
Om het lopende welof niet te parkeren
Handset/Hand-
sfree
Om de handset of dehandsfree te gebrui-ken
Telefoonboek Telefoonboek bekij-ken
Wanneer u tijdens het bellen een tweedegesprek hebt geparkeerd, kunt u de volgendefuncties activeren (blader met de pijltoetsen endruk op ENTER om een keuze te maken)
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/Hand-
sfree
Om de handset of dehandsfree te gebrui-ken
Telefoonboek Telefoonboek bekij-ken
Koppelen Om twee gesprekentegelijk te voeren(conferentie)
Swap Om te wissen tussende twee gesprekken
Gespreksvolume
Verhoog of verlaag het gespreksvolume doortijdens het gesprek op de toetsen + of - van detoetsenset op het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,kunt u met de toetsenset op het stuurwielalleen de telefoonfuncties regelen.
Als u de toetsen wilt gebruiken om instellingenin het audiosysteem te verrichten, moet u eerstde telefoon stand-by zetten, zie pagina 260.
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
264 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Telefoonboek
Telefoonnummers en namen kunt u in hetgeheugen van de telefoon zelf opslaan of in hetgeheugen op de simkaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstigvan een van de nummers die in het telefoon-boek liggen opgeslagen, wordt de bijbeho-rende naam op het display weergegeven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugenvan de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen opslaan
1. Druk op de knop MENU, kies voorTelefoonboek en druk op ENTER.
2. Ga naar Nieuwe invoer en druk opENTER.
3. Voer een naam in en druk op ENTER.
4. Voer een nummer in en druk op ENTER.
5. Geef aan in welk geheugen u wilt opslaanen druk vervolgens op ENTER.
Nummers uit het geheugen bellen
AM FM
WXYZ
*
AUTO 0
4
7PQRS
GHI5
JK L
TUV8
1ABC
2
POWER
VCD EMOLU
ESSOUND
#SCAN
6
9
MNO
DEF3
ENTER
PHONE
CLEAR
MENU
EXI T
MY KEYROCTLE
G027118
� Druk op de pijl-omlaag (1) van de MENU-toetsen of op op het stuurwiel om hettelefoonboek te doorzoeken.
Kies uit de volgende mogelijkheden:
1. Druk op ENTER en blader met de pijltoet-sen naar de naam van uw keuze.
2. Druk op de toets die overeenkomt met deeerste letter van de bijbehorende naam (ofvoer de complete naam in) en druk opENTER.
3. Druk op ENTER om het geselecteerdenummer te bellen.
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:druk eenmaal op de toets om het eerste tekenvan de toets in te voeren, tweemaal om hettweede teken in te voeren enz. Druk op de 1om een spatie in te voegen.
1 spatie 1- ? ! , . : " ' ( )
2 a b c 2 ä å à æ ç
3 d e f 3 è é
4 g h i 4 ì
5 j k l 5
6 m n o 6 ñ ö ò Ø
7 p q r s 7 ß
8 t u v 8 ü ù
9 w x y z 9
* Om tweemaal achtereen hetzelfdeteken op de toets in te voeren.
0 + 0 @ * # & $ £ / %
10 Infotainment
Telefoonfuncties*
10
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 265
# Wisselen tussen hoofdletters enkleine letters.
EXIT Het laatst ingevoerde teken wis-sen. Wanneer u de toets lang inge-drukt houdt, kunt u het nummer ofde tekst in zijn geheel wissen.
Tekstinvoer afbreken
1. U kunt alle ingevoerde tekens wissen doorlang op de knop EXIT/CLEAR te drukken.
2. Keer terug naar het menu door nogmaalslang op de knop EXIT/CLEAR te drukken.
Dubbele simkaart
G026980
Veel providers bieden een dubbele simkaartaan: een voor de autotelefoon en een voor eenandere telefoon. Als u over een dubbele sim-kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer voortwee verschillende telefoons gebruiken. Neemcontact op met uw provider over de mogelijk-heden en het gebruik van een dubbele sim-kaart.
Specificaties
Vermogen 2 W
Simkaart klein, 3 V
Geheugenposities 255A
Sms ja
Data/Fax nee
Dualband ja (900/1800)
A 255 geheugenposities in het geheugen van de telefoon. Hetaantal geheugenposities op de simkaart verschilt afhankelijkvan het abonnement.
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-nummer van de telefoon aan uw netwerkpro-vider doorgeven. Dit nummer is een serienum-mer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoongeprogrammeerd is. Toets *#06# op uw tele-foon in om het nummer op het display te zien.Noteer dit nummer en bewaar het op een vei-lige plaats.
10 Infotainment
Menusysteem, telefoon
10
266
Overzicht
1. Logboek
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontvangen oproepen
1.3. Gebeld
1.4. Wis bellijst
1.4.1 Allemaal
1.4.2 Gemist
1.4.3 Ontvangen
1.4.4 Gebeld
1.5. Belduur
1.5.1 Laatste gespr.
1.5.2 Gespreksteller
1.5.3 Totale tijd
1.5.4 Timer resetten
2. Telefoonboek
2.1. Zoeken
2.2. Nieuwe invoer
2.3. Alles kopie
2.3.1 SIM naar tel
2.3.2 Tel naar SIM
2.4. Verk. kiezen
2.4.1 Actief
2.4.2 Nummer kiezen
2.5. SIM wissen
2.6. Wis telefoon
2.7. Geheugengebr.
3. Berichten
3.1. Lezen
3.2. Invoeren
3.3. Inst. boodsch.
3.3.1 SMSC nummer
3.3.2 Geldigh.duur
3.3.3 Soort boodsch.
4. Belopties
4.1. Nummer verz.
4.2. Oproep wacht
4.3. Autom. antw.
4.4. Automatisch herkiezen
4.5. Voicemail-nummer
4.6. Doorschakelen
4.6.1 Allemaal
4.6.2 Indien bezet
4.6.3 Niet beantw.
4.6.4 Niet bereikb.
4.6.5 Faxoproepen
4.6.6 Data-gesprek
4.6.7 Alles annul.
5. Van telefoon wisselen
5.1. Autotelefoon
5.2. Telefoon toevoegen
5.3–7. Toegevoegde telefoons1
N.B.
Het bovenstaande menu geldt alleen voorauto’s met BluetoothTM-handsfree.
6. Inst. tel.
6.1. Netwerk
6.1.1 Automatisch
6.1.2 Handm. kiezen
6.2. SIM beveil.
6.2.1 Aan
6.2.2 Uit
1 Max. 5 telefoons.
10 Infotainment
Menusysteem, telefoon
10
��
267
6.2.3 Automatisch
6.3. Pincode wijzigen
6.4. Audio
6.4.1 Belvolume
6.4.2 Belsignaal
6.4.3 Radio mute
6.4.4 Berichttoon
6.5. Fabrieksinst.
Beschrijving van menu-opties
1. Logboek
1.1. Gemist
Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbe-horende nummers bellen, wissen of in het tele-foonboek opslaan.
1.2. Ontvangen oproepen
Lijst met beantwoorde oproepen. U kunt debijbehorende nummers bellen, wissen of in hettelefoonboek opslaan.
1.3. Gebeld
Lijst met eerder gebelde nummers. U kunt debijbehorende nummers bellen, wissen of in hettelefoonboek opslaan.
1.4. Wis bellijst
De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3zoals hieronder beschreven.
1.4.1. All
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Uitgaande
1.5. Belduur
De duur van alle gesprekken of van het laatstegesprek. Om de gespreksteller te resetten hebtu de telefooncode nodig (zie menu 5.4).
1.5.1. Laatste gespr.
1.5.2. Gespreksteller
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Timer resetten
2. Telefoonboek
2.1. Zoeken
Namen in het telefoonboek zoeken.
2.2. Nieuwe invoer
Namen en telefoonnummers vastleggen in hettelefoonboek, zie pagina 263.
2.3. Alles kopie
Telefoonnummers en namen op de simkaartkopiëren naar het geheugen van de telefoon.
2.3.1. Van het geheugen op de simkaart naardat van de telefoon
2.3.2. Van het geheugen van de telefoon naardat op de simkaart
2.4. Sneltoetsfunctie
Nummers die zijn vastgelegd in het telefoon-boek opslaan als snelnummer.
2.5. SIM wissen
Het geheugen op de simkaart geheel wissen.
2.6. Wis telefoon
Het complete geheugen van de telefoon wis-sen.
2.7. Geheugengebr.
Bekijken hoeveel geheugenposities er inbeslag genomen worden in het geheugen vande simkaart en in dat van de telefoon. In detabel staat aangegeven hoeveel van debeschikbare positie er in gebruik zijn (bijvoor-beeld 100 (250)).
3. Berichten
3.1. Lezen
Ontvangen sms-berichten. U kunt de gelezenberichten (of delen ervan) wissen, doorsturen,wijzigen of opslaan.
3.2. Opstellen
Met de toetsenset een bericht invoeren. U kunthet bericht vervolgens opslaan of versturen.
10 Infotainment
Menusysteem, telefoon
10
268
3.3. Bericht inst.
Het nummer (SMSC-nummer) van de berich-tencentrale aangeven waarnaar u uw berichtenwilt doorschakelen en de tijd specificeren datde berichten moeten blijven liggen. Neem con-tact op met uw netwerkprovider voor informa-tie over de instellingen voor de berichtencen-trale. U hoeft de instellingen normaal gespro-ken niet te wijzigen.
3.3.1. SMSC nummer
3.3.2. Geldigh.duur
3.3.3. Soort boodschap
4. Gespreksopties
4.1. Nummer verz.
Aangeven of uw eigen telefoonnummer wel ofniet op het telefoondisplay van de gebelde per-soon moet verschijnen. Neem contact op metde netwerkprovider voor een permanentgeheim nummer.
4.2. Oproep wacht
Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvan-gen, wanneer er tijdens het bellen een tweedegesprek wacht.
4.3. Autom. antw.
Inkomende gesprekken automatisch beant-woorden.
4.4. Autom. herh.
Een eerder gekozen nummer bellen.
4.5. Voicemail-nummer
Het nummer van voicemail opslaan.
4.6. Doorschakel.
In dit menu kunt u aangegeven welke soortenoproepen moeten worden doorgeschakeldnaar het gespecificeerde telefoonnummer enwanneer.
4.6.1. Allemaal
De instelling geldt alleen tijdens het lopendegesprek.
4.6.2. Indien bezet
4.6.3. Niet beantw.
4.6.4. Niet bereikb.
4.6.5. Faxoproepen
4.6.6. Data-gesprek
4.6.7. Alles annul.
5. Verwissel telefoon
5.1. Autotelefoon
Geïntegreerde telefoon kiezen.
5.2. Telefoon toevoegen
Mobiele telefoons toevoegen aan de lijst Toe-gevoegde telefoons.
5.3–7. Toegevoegde telefoons
Verbinding maken met een van de toege-voegde telefoons (maximaal 5 telefoons).
N.B.
Het bovenstaande menu geldt alleen voorauto’s met BluetoothTM-handsfree.
6. Telefooninstellingen
6.1. Netwerk
Aangeven of u automatisch of handmatig net-werken wilt selecteren. De geselecteerde pro-vider verschijnt tijdens het inschakelen van hettelefoonsysteem op het display.
6.1.1. Automatisch
6.1.2. Handm. kiezen
6.2. SIM beveil.
Aangeven of de invoer van de pincode actief ofinactief moet zijn of automatisch moet verlo-pen.
6.2.1. Aan
6.2.2. Uit
6.2.3. Automatisch
6.3 Pincode wijzigen
Pincode wijzigen. Code noteren en goedbewaren.
6.4. Geluiden
6.4.1. VOLUME
Het volume van het belsignaal regelen.
10 Infotainment
Menusysteem, telefoon
10
269
6.4.2. Belsignaal
Er zijn vijf verschillende belsignalen.
6.4.3. On/off
Radio mute.
6.4.4. Berichttoon
6.5. Fabrieksinstellingen
De fabriekinstellingen van het systeem herstel-len.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
270 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
Systeemoverzicht.
Mobiele telefoon
Microfoon
Toetsenset* op stuurwiel
Bedieningspaneel in middenconsole
Bluetooth TM
Een mobiele telefoon met BluetoothTM isdraadloos aan te sluiten op het audiosysteem.Het audiosysteem werkt dan als handsfree enbiedt u de mogelijkheid om enkele functies vanuw mobiele telefoon op afstand te bedienen.De microfoon zit aan het plafond bij de zonne-
klep (2). U kunt de mobiele telefoon via deknoppen op de telefoon bedienen of de tele-foon nu aangesloten is of niet.
N.B.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledigcompatibel met de handsfree-functie vanhet audiosysteem. Volvo adviseert u con-tact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats of www.volvocars.com tebezoeken voor informatie over compatibeletelefoons.
Telefoonfuncties, overzichtbedieningstoetsen
Bedieningspaneel op middenconsole.
VOLUME – Volume, de toetsenset* op hetstuurwiel biedt dezelfde functie.
Display
ENTER – Gesprekken beantwoorden,menuselecties verrichten of telefoon acti-veren die stand-by staat.
PHONE – Aan/uit/stand-by.
EXIT – Een gesprek beëindigen/weigeren,terugbladeren in menu’s, een keuze annu-leren of ingevoerde cijfers/tekens wissen.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 271
Met MENU opent u het menusysteem. Metde pijl-omhoog/pijl-omlaag van de naviga-tieknop loopt u de menu-opties door.
Pijl-links/pijl-rechts – vooruit- of achteruit-bladeren bij de invoer van tekst en/of num-mers.
Alfanumerieke toetsen voor telefoon ensneltoets in menu’s.
Beknopte bedieningsinstructies
U regelt de menufuncties vanaf de middencon-sole of via de toetsenset op het stuurwiel. Vooralgemene informatie over de menufuncties, ziepagina 240.
N.B.
Als de auto is uitgerust met zowelBluetoothTM handsfree als een geïnte-greerde telefoon, bevat het telefoonmenueen extra menu, zie pagina 275.
Activeren/deactiveren
Wanneer u kort op PHONE drukt, activeert ude handsfree-functie. De meldingTELEFOON boven aan het display geeft aandat het systeem in de telefoonstand staat. Hetsymbool geeft aan dat de handsfree-functie actief is.
Wanneer u PHONE lang indrukt, deactiveert ude handsfree-functie en koppelt u een aange-sloten telefoon los.
Mobiele telefoon aansluiten
Hoe u een mobiele telefoon aansluit hangt afvan de vraag of dezelfde mobiele telefoon aldan niet eerder aangesloten was. Als het deeerste keer is dat u de mobiele telefoon aan-sluit, dan moet u de onderstaande instructiesvolgen:
Alternatief 1 – via het menusysteem van de
auto
1. Maak de mobiele telefoon identificeerbaar/zichtbaar via BluetoothTM (zie daarvoor degebruiksaanwijzing bij de mobiele telefoonof www.volvocars.com).
2. Activeer de handsfree-functie metPHONE.> De menu-optie Telefoon toevoegen
verschijnt op het display. Als u al eerdereen of meer mobiele telefoons hebtgeregistreerd, worden ook deze weer-gegeven.
3. Kies Telefoon toevoegen.> Het audiosysteem zoekt naar mobiele
telefoons in de nabije omgeving. Erwordt ongeveer 30 seconden gezocht.De gevonden mobiele telefoons ver-
schijnen met hun BluetoothTM-naam ophet display. De handsfree-functie ver-schijnt onder de BluetoothTM-naam My
Car op de mobiele telefoon.
4. Kies een van de mobiele telefoons op hetdisplay van het audiosysteem.
5. Voer via het toetsenblok van de te regis-treren mobiele telefoon de cijfercode in dieop het display van het audiosysteem staat.
Alternatief 2 – via het menusysteem van de
auto
1. Activeer de handsfree-functie metPHONE. Schakel een eventueel eerderaangesloten telefoon uit.
2. Zoek met de BluetoothTM-functie van demobiele telefoon (zie gebruiksaanwijzingbij de mobiele telefoon).
3. Kies My Car in de lijst met gevonden een-heden op uw mobiele telefoon.
4. Voer de pincode ‘1234’ in op uw mobieletelefoon, als er om de pincode wordtgevraagd.
5. Kies voor aansluiting op My Car vanaf demobiele telefoon.
De mobiele telefoon wordt vervolgens geregis-treerd en automatisch aangesloten op hetaudiosysteem, terwijl de melding
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
272 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Synchroniseert op het display staat. Voormeer informatie over het registreren van mobi-ele telefoons, zie pagina 273.
Wanneer er een aansluiting tot stand gebrachtis, verschijnen het symbool en deBluetoothTM-naam op het display. U kunt demobiele telefoon vervolgens bedienen via hetaudiosysteem.
Bellen
1. Controleer of de melding TELEFOON
boven aan het display staat en of het sym-bool zichtbaar is.
2. Voer het gewenste nummer in of gebruikhet telefoonboek, zie pagina 274.
3. Druk op ENTER.
U beëindigt het gesprek met EXIT.
Mobiele telefoon uitschakelen
De mobiele telefoon wordt automatisch losge-koppeld, als de telefoon buiten het bereik vanhet audiosysteem komt. Voor meer informatieover de aansluiting, zie pagina 273.
U kunt een aansluiting handmatig verbrekenwanneer u de handsfree-functie deactiveertdoor PHONE lang in te drukken. De handsfree-functie wordt eveneens gedeactiveerd bij hetafzetten van de motor.
Wanneer de mobiele telefoon is losgekoppeld,kunt u een eventueel lopend gesprek voortzet-ten via de ingebouwde microfoon en luidspre-ker van de mobiele telefoon.
N.B.
Bij sommige mobiele telefoons moet u omover te schakelen van de handsfree op dehandset eerst ter bevestiging op het toet-senblok van de mobiel drukken.
Gespreksfuncties
Inkomend gesprek
U neemt een gesprek aan met ENTER, ook alstaat het audiosysteem in bijvoorbeeld destand CD of FM. Met EXIT kunt u een gesprekweigeren of beëindigen.
Automatisch antwoord
Met de functie Automatisch antwoord is hetmogelijk gesprekken automatisch te beant-woorden. Activeer/deactiveer de functie onderHOOFDMENU BELOPTIES
Automatisch antw..
Menu tijdens gesprek
Druk tijdens een gesprek op MENU of opENTER om toegang te krijgen tot de volgendefuncties:
• Microfoon dempen – Microfoon van hetaudiosysteem uitschakelen.
• Alles doorsch. n mobiel – Gesprek door-schakelen naar de mobiele telefoon.
N.B.
Bij sommige mobiele telefoons wordt deaansluiting verbroken bij gebruik van deruggespraakfunctie (dempen). Dit is volko-men normaal. De handsfree-functie steltvervolgens de vraag of u opnieuw wilt aan-sluiten.
• Telefoonboek – In het telefoonboek vande mobiele telefoon zoeken.
N.B.
Tijdens een lopend gesprek is het nietmogelijk een tweede gesprek te beginnen.
Audio-instellingen
Gespreksvolume
U kunt het gespreksvolume bijregelen tijdenshet bellen. Maak gebruik van de toetsenset* ophet stuurwiel.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 273
Volume audiosysteem
In de telefoonstand (TELEFOON) is het volumevan het audiosysteem op de gebruikelijke wijzebij te regelen met VOLUME.
Het is mogelijk de weergave van de actievegeluidsbron te onderdrukken bij inkomendetelefoongesprekken onder HOOFDMENU
INSTELLINGEN TELEFOON GELUID EN
VOLUME Radio dempen.
Beltoonvolume
Ga naar HOOFDMENU INSTELLINGEN
TELEFOON GELUID EN VOLUME
Belvolume en stel bij met / op het bedie-ningspaneel van de middenconsole.
Belsignalen
U kunt een van de ingebouwde beltonen vande handsfree-functie kiezen onderHOOFDMENU INSTELLINGEN
TELEFOON GELUID EN VOLUME
Belsignalen Beltoon 1 enz.
N.B.
Ook bij gebruik van een van de ingebouwdebeltonen van het handsfree-systeem, zijn debeltonen van de aangesloten mobiele tele-foon nog altijd hoorbaar.
Ga om de beltonen1 van de aangesloten tele-foon te gebruiken naar HOOFDMENU
INSTELLINGEN TELEFOON GELUID EN
VOLUME BELTONEN Belt. mob.
gebruiken.
Meer informatie over registratie enaansluiting
Er kunnen maximaal vijf mobiele telefoons wor-den geregistreerd. U hoeft een mobiele tele-foon slechts eenmaal te registreren. Na regi-stratie staat de mobiele telefoon in de lijst mettoegevoegde telefoons. U kunt slechts éénmobiele telefoon tegelijk aansluiten. Het ismogelijk de registratie van een telefoon te ver-wijderen onder HOOFDMENU
BLUETOOTH Verwijder telefoon.
Automatische aansluiting
Wanneer de handsfree-functie actief is en delaatst aangesloten mobiele telefoon binnen hetbereik ligt, wordt deze telefoon automatisch
opnieuw aangesloten. Terwijl het audiosys-teem op zoek is naar de laatst aangeslotentelefoon staat de naam van deze telefoon ophet display. Druk op EXIT om handmatig eenandere telefoon aan te sluiten.
Handmatige aansluiting
Ga als volgt te werk, als u in plaats van de laatstaangesloten mobiele telefoon een nieuwemobiele telefoon wilt aansluiten of wilt over-schakelen op een andere eerder aangeslotenmobiele telefoon:
Zet het audiosysteem in de telefoonstand(TELEFOON) en volg de aanwijzingen op hetdisplay of wissel van aangesloten mobiele tele-foon door het menusysteem als volgt te gebrui-ken.
Welke van de twee mogelijke versies van hetmenusysteem er op uw auto zit, hangt af vande vraag of de auto alleen voorzien is vanBluetoothTM of ook een geïntegreerde telefoon.
• Bij auto’s met alleen BluetoothTM verricht ude aansluiting onder HOOFDMENU
BLUETOOTH Verwissel telefoon
Telefoon toevoegen of kies een van deeerder aangesloten telefoons.
• Bij auto’s met zowel een geïntegreerdetelefoon als BluetoothTM verricht u de aan-
1 Niet ondersteund door alle mobiele telefoons.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
274 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
sluiting onder HOOFDMENU
Verwissel telefoon Telefoon
toevoegen of kies een van de eerder aan-gesloten telefoons.
Telefoonboek
Voor alle telefoonboekfuncties geldt dat demelding TELEFOON boven aan het displaymoet staan en dat het symbool zichtbaarmoet zijn.
Het audiosysteem slaat van elk van de geregi-streerde mobiele telefoons een kopie van hettelefoonboek op. Het telefoonboek wordt bijiedere aansluiting automatisch naar het audio-systeem gekopieerd. U kunt de functie deacti-veren onder INSTELLINGEN TELEFOON
Tel.boek synchr.. Bij het zoeken van contac-ten werkt u alleen met het telefoonboek van deaangesloten mobiele telefoon.
N.B.
Als de mobiele telefoon geen ondersteuningbiedt voor het kopiëren van het telefoon-boek, verschijnt na afloop van het kopiërende melding Lijst is leeg.
Als het telefoonboek de contactgegevensbevat van de persoon die belt, verschijnendeze op het display.
Contacten zoeken
U kunt het eenvoudigst naar bepaalde gege-vens in het telefoonboek zoeken door de knop-pen 2–9 lang in te drukken. Het telefoonboekwordt dan doorzocht op posten die beginnenmet de eerste letter van de ingedrukte toets.
Het telefoonboek is eveneens te bereiken metde toets op het bedieningspaneel van demiddenconsole of met van de toetsensetop het stuurwiel. Blader de contactpersonendoor met de toetsen / of met /
. U kunt een zoekopdracht tevens startenvanuit het zoekmenu van het telefoonboekonder TELEFOONBOEK Zoeken:
1. Voer de eerste letter in van het contact datu zoekt en druk op ENTER. Of druk alleenop ENTER.
2. Ga naar het contact van uw keuze en drukop ENTER om het bijbehorende nummerte bellen.
Spraakherkenning
U kunt gebruik maken van de spraakherken-ningsfunctie (voice tags) van de mobiele tele-foon door ENTER ingedrukt te houden.
N.B.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledigcompatibel met de spraakherkenningsfunc-tie. Volvo adviseert u contact op te nemenmet een erkende Volvo-dealer ofwww.volvocars.com te bezoeken voorinformatie over compatibele telefoons.
Voicemail-nummer
U kunt het voicemail-nummer wijzigen onderBELOPTIES Nr voicemail:. Als er nog geennummer opgeslagen is, kunt u het bijbeho-rende menu openen door lang op 1 te drukken.Druk vervolgens lang op 1 om het ingevoerdenummer te gebruiken.
Gesprekslijsten
De gesprekslijsten worden bij iedere nieuweaansluiting naar de handsfree-functie gekopi-eerd en worden vervolgens tijdens de aanslui-ting bijgehouden. Druk op ENTER om de laatstgebelde nummers te bekijken. De overigegesprekslijsten staan onderGESPREKSLIJST.
N.B.
Bij sommige mobiele telefoons wordt de lijstmet gebelde nummers in omgekeerde volg-orde weergegeven.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 275
Tekst invoeren
Met de toetsenset op de middenconsole kuntu tekst invoeren. Druk eenmaal om het eersteteken op de toets in te voeren, tweemaal omhet tweede teken in te voeren enz. (zie tabel oppagina 264).
Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatstingevoerde teken. Bij lang indrukken vanEXIT wist u alle ingevoerde tekens. Gebruik
/ op het bedieningspaneel van de mid-denconsole om de verschillende tekens tedoorlopen.
Menusysteem, BluetoothTM-handsfree
N.B.
Het menusysteem voor BluetoothTM-hand-sfree is verkrijgbaar in twee versies. Eénvoor auto’s met alleen BluetoothTM-hand-sfree en één voor auto’s met een geïnte-greerde telefoon en BluetoothTM-handsfree.
1. GESPREKSLIJST
1.1. Ltste 10 gemiste
1.2. Ltste 10 beantw.
1.3. Ltste 10 gebelde
2. TELEFOONBOEK
2.1. Zoeken
2.2. Kopiëren naar tel.
3. BLUETOOTH
3.1. Verwissel telefoon
3.1.1. Telefoon toevoegen
3.1.2–6.Toegevoegde tele-foons2
3.2. Verwijder telefoon
3.3. Aansluiten van mob. tel.
3.4. Bluetooth-info v. auto
4. BELOPTIES
4.1. Automatisch antw.
4.2. Nr voicemail
5. INSTELLINGEN TELEFOON
5.1. GELUID EN VOLUME
5.1.1. Belvolume
5.1.2. Belsignalen
5.1.3. Radio dempen
5.2. Tel.boek synchr.
Menusysteem - BluetoothTM-handsfree en geïntegreerde telefoon
1. GESPREKSLIJST
1.1. Ltste 10 gemiste
1.2. Ltste 10 beantw.
1.3. Ltste 10 gebelde
2. TELEFOONBOEK
2.1. Zoeken
2.2. Kopiëren naar tel.
3. BLUETOOTH
3.1. Verwijder telefoon
3.2. Aansluiten van mob. tel.
3.3. Bluetooth-info v. auto
4. BELOPTIES
4.1. Automatisch antw.
4.2. Nr voicemail
5. Verwissel telefoon
5.1. Autotelefoon
5.2. Telefoon toevoegen
5.3–7. Toegevoegde telefoons2
2 Maximaal 5 telefoons.
10 Infotainment
Bluetooth handsfree*
10
276 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
6. INSTELLINGEN TELEFOON
6.1. GELUID EN VOLUME
6.1.1. Belvolume
6.1.2. Belsignalen
6.1.3. Radio dempen
6.2. Tel.boek synchr.
10 Infotainment
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 277
Algemene informatie
Het RSE-systeem kan gelijktijdig met het info-tainmentsysteem gebruikt worden.
Ook als de achterpassagiers gebruik makenvan de dvd-speler, de RSE-AUX-ingang of tv1
kijken en daarbij de koptelefoon dragen, kun-nen de bestuurder en een eventuele voorpas-sagier de radio of cd-speler blijven beluisteren.
Stroomverbruik, contactstanden
Het systeem is te activeren in contactstand I ofII en wanneer de motor loopt. Bij het startenvan de motor wordt de filmweergave tijdelijkgestopt en voortgezet wanneer de motor isaangeslagen.
Wanneer het systeem eenmaal gebruikt is ter-wijl het contact niet in stand I stond, is verdergebruik geblokkeerd. U kunt het systeem danpas weer activeren nadat u contactstand I hebtgeactiveerd.
N.B.
Bij langdurig gebruik (meer dan 10 minuten)van het systeem met de motor uitgescha-keld, kan de ladingstoestand van de accudusdanig verslechteren dat de motor start-problemen vertoont.
Er verschijnt in dat geval een melding op hetscherm.
Tv-overzicht
Druk op en kies TV I DVD I AUX TV
- instelling MEDIA MENU.
Lijst kanaalver-
grend.
Voorkeur kijker
Kanaalzoeken Beheer van nieuwe
dragers
Carier toevoegen
Informatie over
carrier
Carrier wissen
Alle dragers wis-
sen
Automatisch zoe-
ken
Systeeminstellin-
gen
TV - instelling
Audiomodus
Fabrieksstan-
daard
Instelling tijdzone
CI-module Geen CAM inge-
stoken
Informatie CI-
module
Signaalsterkte
Systeeminstellingen TV
Druk op MEDIA MENU
Systeeminstellingen TV - instelling.
1 Tv is een optionele functie van het RSE-systeem.
10 Infotainment
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*
10
278 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Taal
Taal waarin de tv-menu’s staan aan-gegeven
Bijv. Engels
Beeldformaat 16:9
4:3
Automatisch
Modus (beeld-schermstand)
Standaard
Zoom
Groot scherm
Gecentreerd
Audiomodus Rechts
Links
Tijd banner
De weergaveduurvan de menu’s is inte stellen op8–40 seconden.
Systeeminstellingen audiomodus
Druk op MEDIA MENU
Systeeminstellingen Audiomodus.
De originele taal van een tv-programma kanworden gewijzigd als het programma metmeerdere taalkanalen wordt uitgezonden.
Audio Audio - 1, bijv. ENG.
Audio - 2, bijv. GER.
Audiomodus Rechts
Links
Stereo
AC3
Systeeminstellingen fabrieksstandaard
Druk op MEDIA MENU
Systeeminstellingen Fabrieksstandaard.
Hier kunt u de fabrieksinstellingen van het sys-teem herstellen.
Systeeminstellingen instelling tijdzone
Druk op MEDIA MENU
Systeeminstellingen Instelling tijdzone.
De plaatselijke programmatijden worden alleencorrect weergegeven, wanneer u de juiste tijd-zone hebt ingesteld. De menu’s onder GUIDE,INFO en de klok hangen af van de ingesteldeplaatselijke tijdzone.
Betaalkanalen
Om betaalkanalen te kunnen bekijken moeteen smartcard in een module worden geplaatstdie vervolgens in de digitale tv-ontvangerwordt aangebracht.
G031511
De digitale tv-ontvanger zit rechts in de baga-geruimte
1. De ontvanger zit in een behuizing. Openhet klepje boven op de behuizing.
2. Open het rubber klepje van de ontvanger.
3. Stop de smartcard in de module. Zorg datu de smartcard op de juiste manier in demodule aanbrengt.
10 Infotainment
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*
10
��
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 279
4. Steek de module in de digitale tv-ontvan-ger. Zorg dat u de module op de juistemanier aanbrengt.> Het systeem registreert automatisch dat
het nieuwe informatie ontvangt.
5. Gebruik de zoekfunctie om de nieuwekanalen te vinden die u kunt bekijken (zieonder “Tv-kanalen met smartcard” ver-derop).
Tv-kanalen met smartcard
Gebruik de zoekfunctie om de kanalen te vin-den die u met de smartcard kunt bekijken.
1. Druk op MEDIA MENU op de afstandsbe-diening.
2. Kies Kanaalzoeken Automatisch
zoeken.
3. Kies het land waarin u zich bevindt en druk
op .
Door de digitale tv-ontvanger
ondersteunde formaten
Het systeem kan tv-programma’s in MPEG-2-formaat weergeven. Na aanschaf van een spe-ciale module zijn ook programma’s inMPEG-4-formaat weer te geven. Deze modulewordt op dezelfde manier als de CI-modulevoor smartcards in de digitale tv-ontvanger
aangebracht. Zie onder “Betaalkanalen” eer-der in dit boekje.
Muziek
Cd beluisteren
1. Plaats een cd met de etiketzijde van detoetsen af gericht.> De cd wordt automatisch afgespeeld.
2. Schakel de draadloze koptelefoon(s) in(kies CH A voor het linker beeldscherm ofCH B voor het rechter beeldscherm).> Het geluid wordt via de koptelefoon(s)
weergegeven.
3. Stel het volume van de koptelefoon(s) in viade volumeregeling of met het instelwieltjeop de koptelefoon(s) zelf.
U kunt het audiosysteem ook in MODE-
AUX zetten en op de toets A B van deafstandsbediening drukken om het geluidvia de luidsprekers weer te geven.
Map op de cd kiezen
1. Plaats de cd.
2.Druk op .
3. Kies met de navigatietoetsen het bestandvan uw keuze.
4.Druk op om een submap te kiezen.
Verschillende afspeelmethoden
De cd is op verschillende manieren af te spe-len. Kies met de navigatietoetsen de gewensteafspeelmethode.
Wanneer het dialoogvenster zichtbaar is:
1. Druk op de rechter navigatietoets om naarhet rechter menu te springen.
2. Blader met de navigatietoetsen om eenkeuze te maken uit de afspeelopties.
3.Bevestig uw keuze met .
Andere cd-track
�Kies een andere cd-track met of
. Spoel voor- of achteruit door detoetsen ingedrukt te houden.
Pauzeren
1.Met kunt u de cd-weergave pau-zeren of voortzetten.
2.Met kunt u de cd-weergave beëin-digen.
3.Druk nogmaals op om de cd uit tewerpen.
10 Infotainment
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*
10
280 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zelfgebrande cd’s/dvd’s zijn te
beluisteren.
De afspeelbaarheid en de geluidskwaliteit zijnechter afhankelijk van het bronbestand, hetgehanteerde formaat en de kwaliteit van degebruikte cd/dvd.
AUX-ingang, 12V-aansluiting
De ingang dient om randapparatuur te kunnenaansluiten. Volg altijd de aansluitinstructies opvan de fabrikant of de verkoper van degebruikte randapparatuur. Randapparatuur dievia de AUX-ingang van het RSE-systeem isaangesloten kan gebruik maken van de beeld-schermen, de draadloze koptelefoons, de uit-gangen voor koptelefoons met een snoeraan-sluiting en de luidsprekers van het audiosys-teem.
Aansluiten op AUX-ingang RSE-systeem
G015700
De AUX-ingang van het RSE-systeem zit onder dedvd-speler in de middenconsole.
1. Sluit de videokabel aan op de gele ingang.
2. Sluit de linker geluidskabel aan op de witteingang en de rechter op de rode ingang.
3. Sluit de voedingskabel aan op de 12V-aan-sluiting als de apparatuur op 12 V werkt.
Systeem
Formaten die door het systeem worden onder-steund.
Audio-forma-ten
CD-DA, DVD-Audio Playback,MP3, WMA
Video-forma-ten
DVD-video, VCD, SVCD, Divx/MPEG-4, WMA-video, Photo CDKodak, Photo CD JPG
Schijf-forma-ten
DVD-RAM, DVD-ROM, DVD-RW,DVD+RW, DVD-R, DVD+R, CD-R,CD-ROM, CD-RW, CD-3, HDCD
Geavanceerde systeeminstellingen
Deze instellingen zijn alleen toegankelijk wan-neer de dvd-speler leeg is.
� Druk op MEDIA MENU.
GENERAL SETUP ANGLE MARK
CAPTION
AUDIO SETUP COMPRESSION
10 Infotainment
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*
10
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 281
DVX(R)
REGISTRATION
PREFERENCES TV TYPE
AUDIO
SUBTITLE
DEFAULTS
Batterijen in afstandsbediening enkoptelefoon(s) vervangen
De afstandsbediening en de koptelefoon(s)werken op twee batterijen van het type AAA.
Neem bij lange ritten extra batterijen mee.
G031359
Afstandsbediening
1. Draai het boutje los en haal het dekseltjevan het batterijvakje.
2. Verwijder beide batterijen en leg de nieuwebatterijen op de aangegeven manier in hetbatterijvakje.
3. Breng het dekseltje aan en draai het boutjevast.
G030395
Draadloze koptelefoons
1. Draai het boutje los en haal het dekseltjevan het batterijvakje.
2. Verwijder beide batterijen en leg de nieuwebatterijen op de aangegeven manier in hetbatterijvakje.
3. Breng het dekseltje aan en draai het boutjevast.
N.B.
Als het systeem te heet is of als de accu-spanning te laag is, geeft een melding ophet scherm dat aan.
Milieuzorg
Lege batterijen moet u op een milieuvriende-lijke manier inzamelen!
282
Typeaanduidingen................................................................................. 284Maten en gewichten.............................................................................. 286Motorspecificaties................................................................................. 289Motorolie............................................................................................... 290Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. 292Brandstof.............................................................................................. 294Katalysator............................................................................................ 297Elektrisch systeem ............................................................................... 298Typegoedkeuring ................................................................................. 300Displaysymbolen................................................................................... 301
SPECIF ICATIES
11 Specificaties
Typeaanduidingen
11
284
11 Specificaties
Typeaanduidingen
11
285
Wanneer u contact opneemt met uw erkendeVolvo-werkplaats of vervangende onderdelenof accessoires wilt bestellen, kan het handigzijn om de typeaanduiding, het chassisnummeren het motornummer bij de hand te hebben.
Typeaanduiding, chassisnummer, maxi-maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voorlak en bekleding en typegoedkeurings-nummer. Bij het openen van het rechterachtportier is de sticker zichtbaar.
Motorcode, onderdeel- en serienummer.
Sticker voor motorolie
Typeaanduiding en serienummer van deversnellingsbak:
automatische versnellingsbak AW
handgeschakelde versnellingsbak
automatische versnellingsbak
Sticker voor standverwarming.
VIN (type- en modeljaaraanduiding als-mede chassisnummer)
De typegoedkeuring van de auto bevat meerinformatie over de auto.
N.B.
Het is mogelijk dat de stickers die in deinstructieboek staan geen exacte kopieënzijn van de stickers die in de auto zitten. Zedienen alleen om aan te geven hoe de stic-kers er bij benadering uitzien en waar zeongeveer zitten. De informatie die voor uwauto geldt staat op de desbetreffende stic-kers in/op uw auto.
11 Specificaties
Maten en gewichten
11
286
Maten
Maten mm
A Wielbasis 2857
B Lengte 4807
C Laadlengte, vloer, achter-bank neergeklapt
2018
D Laadlengte, vloer 1118
E Hoogte 1784
F Laadhoogte, vloer 872
G Spoorbreedte vooras 1634
Maten mm
H Spoorbreedte achteras 1624
I Laadbreedte, vloer 1064
J Breedte 1898
K Breedte incl. buitenspie-gels
2112
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van debestuurder, dat van de brandstoftank die voor90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen inbegrepen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bijgebruik van een aanhanger (zie tabel)) zijn vaninvloed op het laadvermogen en zijn niet inbe-grepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalge-wicht – rijklaar gewicht.
11 Specificaties
Maten en gewichten
11
��
287
N.B.
Het gedocumenteerde rijklaar gewicht geldtvoor een auto in standaarduitvoering –d.w.z. een auto zonder extra uitrusting ofaccessoires. Dit betekent dat voor iederaccessoire dat wordt toegevoegd het laad-vermogen van de auto met het gewicht vanhet desbetreffende accessoire moet wor-den verminderd.
Voorbeelden van accessoires die een ver-mindering van het laadvermogen betekenenzijn auto’s in de uitvoeringen Kinetic,Momentum en Summum alsmede zaken alstrekhaken, lastdragers, skiboxen, audiosys-temen, verstralers, gps-systemen, brand-stofkachels, veiligheidsrekken, matten,bagagerolhoezen/-afdekkingen, elektrischbediende stoelen, etc.
Een weegbrug is een betrouwbaar instru-ment om het rijklaar gewicht voor uw autote bepalen.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto enhet zwaartepunt van de lading treden er wij-zigingen in de rijeigenschappen op.
Voor de positie van de sticker, zie pagina 284.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhanger)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg
Trekgewichten en kogeldrukwaarden
Model Max. gewicht geremde aanhanger, kg Max. kogeldruk, kg
D3 FWD 1800 90
Overige 2250 90
11 Specificaties
Maten en gewichten
11
288
Max. gewicht ongeremde aanhanger, kg Max. kogeldruk, kg
750 50
11 Specificaties
Motorspecificaties
11
289
Motor Motor-
codeA
Vermo-gen (kWbij omw/min)
Vermo-gen (pkbij omw/min)
Motor-koppel(Nm bijomw/min)
Aantalcilinders
Cilinderbo-ring (mm)
Slaglengte(mm)
Cilinderin-houd (liter)
Compressie-verhouding
2.5T B5254T2 154/4980 210/5000 320/1500-4500
5 83 93,2 2,52 9,0:1
3.2 B6324S5 175/6200 238/6200 320/3200 6 84 96 3,19 10,8:1
V8 B8444S 232/5850 315/5850 440/3900 8 94 79,5 4,41 10,4:1
D5 D5244T4 136/4000 185/4000 400/2000-2760
5 81 93,2 2,40 17,3:1
D3B D5244T5 120/4000 163/4000 340/1750-2750
5 81 93,2 2,40 17,3:1
A Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie pagina 284.B Bepaalde markten
11 Specificaties
Motorolie
11
290
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
• met een caravan of aanhanger achter deauto
• in bergachtig gebied
• op hoge snelheden
• bij temperaturen lager dan –30 °C of hogerdan +40 °C.
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-temperatuur en het olieverbruik abnormaaltoenemen.
Controleer het oliepeil eveneens vaker bij korteritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bijlage temperaturen (onder +5 °C).
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun-stige rijomstandigheden. Ze bieden de motorextra bescherming.
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecifi-ceerde service-intervallen te voldoen wor-den alle motoren in de fabriek gevuld meteen speciaal aangepaste, synthetischemotorolie.De oliesoort werd met grote zorggeselecteerd lettend op de levensduur vande motor, de startgewilligheid, het brand-stofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aante kunnen houden dient u een goedge-keurde motoroliesoort te gebruiken.Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij-vullen als bij verversen van olie. Een nega-tieve invloed op de levensduur van demotor, de startgewilligheid, het brandstof-verbruik en de milieu-impact is anders nietuitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-claims af bij gebruik van een motoroliesoortdie niet voldoet aan de voorgeschrevenkwaliteits- en viscositeitseisen.
Viscositeitsdiagram
11 Specificaties
Motorolie
11
291
Oliesticker
Motortype Motorcode Aanbevolen oliekwaliteit Bij te vullen hoeveelheid tus-sen MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid, incl.oliefilter
(liter)
2.5T B5254T2 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W-30.
1.2 5.5
3.2 B6324S5 1.2 6.8
V8 B8444S 1.2 6.7
D5 D5244T4 1,0 5.9
D3A D5244T5 1,0 5.9
A Bepaalde markten
11 Specificaties
Vloeistoffen en smeermiddelen
11
292
Handgeschakelde versnellingsbak Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven versnellingsbakolie
M66 1,9 BOT 350M3
Automatische versnellingsbak Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven versnellingsbakolie
TF-80SC 7,0 JWS 3309
Vloeistoffen
Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Aanbevolen kwaliteit
Koelvloeistof 2.5T 8,0 Bij vorst wordt u geadviseerd een doorVolvo aanbevolen antivries aangelengdmet 50 % waterA te gebruiken, zie ver-pakking. Thermostaat opent bij:
benzinemotoren, 90 °C, dieselmoto-ren, 82 °C
3.2 9,7
V8 10,2
D3 en D5 12,5
Koudemiddel Airconditioning B R134a (HFC134a)
Olie: PAG
Remvloeistof Remsysteem 0,6 DOT 4+
Stuurbekrachtigingsvloeistof Stuurbekrachtiging 1,0 WSS M2C204-A of een vergelijkbaarproduct met dezelfde specificatie.
waarvan reservoir 0,2
Ruitensproeiervloeistof 6,5 Bij vorst wordt u geadviseerd een doorVolvo aanbevolen antivries aangelengdmet water te gebruiken.
11 Specificaties
Vloeistoffen en smeermiddelen
11
293
Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Aanbevolen kwaliteit
Brandstof Benzinemotor ca. 80 Benzine: zie pagina 138
Dieselmotor ca. 68 Dieselolie: zie pagina 138
A De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1.B De hoeveelheid koudemiddel verschilt per motortype. Voor de juiste informatie adviseert Volvo u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Om schade aan de versnellingsbak te voor-komen moet u de aanbevolen kwaliteit ver-snellingsbakolie gebruiken en geen ver-schillende merken met elkaar mengen.Neem contact op met de dichtstbijzijndewerkplaats voor service, als er een andereoliesoort werd gebruikt. Volvo adviseert ucontact op te nemen met de dichtstbijzijndeerkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Onder normale rijomstandigheden hoeft ude versnellingsbakolie nooit te verversen.Onder ongunstige rijomstandigheden moetde olie mogelijk wel worden ververst (ziepagina 290).
11 Specificaties
Brandstof
11
294
CO2-uitstoot en brandstofverbruik
A B C
2.5T AWD 381 (385)A 16,0 (16,2)A 220 (222)A 9,2 (9,3)A 280 (282)A 11,7 (11,8)A
3.2 AWD 374 (377)A 16,1 (16,1)A 203 (208)A 8,7 (8,9)A 265 (269)A 11,4 (11,5)A
V8 AWD 472 (476)A 19,8 (20,0)A 230 (234)A 9,6 (9,8)A 317 (322)A 13,3 (13,5)A
D3 FWD 294 (294)A 11,1 (11,1)A 184 (184)A 7,0 (7,0)A 224 (224)A 8,5 (8,5)A
D5 AWD 280 (283)A 10,6 (10,7)A 180 (182)A 6,8 (6,9)A 217 (219)A 8,2 (8,3)A
D5 AWD 294 (294)A 11,1 (11,1)A 184 (184)A 7,0 (7,0)A 224 (224)A 8,5 (8,5)A
D3 AWDB 280 (283)A 10,6 (10,7)A 180 (182)A 6,8 (6,9)A 217 (219)A 8,2 (8,3)A
D3 AWDB 294 (294)A 11,1 (11,1)A 184 (184)A 7,0 (7,0)A 224 (224)A 8,5 (8,5)A
A Waarden tussen haakjes gelden voor zevenzitters.B Bepaalde markten
A = stadsverkeer (l/100 km)
B = snelwegrit (l/100 km)
C = combinatierit (l/100 km)
11 Specificaties
Brandstof
11
��
295
Brandstofverbruik en uitstoot van
kooldioxide
De brandstofverbruiks- en emissiewaarden inde bovenstaande tabel zijn gebaseerd op spe-ciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto metrijklaar gewicht in standaarduitvoering zonderextra uitrusting. Afhankelijk van de uitrustingneemt het autogewicht toe. Dit alsook de matevan belading van de auto zorgt voor een ver-hoging van het brandstofverbruik en de uit-stoot van kooldioxide.
Er zijn meerdere oorzaken aan te geven vooreen verhoogd brandstofverbruik ten opzichtevan de tabelwaarden. Daarbij valt te denkenaan factoren als:
• uw rijstijl
• de grotere luchtweerstand bij hogere snel-heden
• een ingeschakelde A/C (airconditioning)
• de grotere luchtweerstand bij vervoer vanlading op het dak of het gebruik van eenskibox
• een te lage bandenspanning
• de brandstofkwaliteit, de weg- en ver-keersomstandigheden, de weersgesteld-heid en de staat van de auto.
Waar u op moet letten
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofver-bruik mogelijk bij een vergelijking met de EU-rijcycli1 die gehanteerd worden bij certificeringvan de auto en waarop de verbruikscijfers in detabel gebaseerd zijn. Hier volgen enkele han-dige tips om het brandstofverbruik terug tedringen:
• Rijd rustig.
• Rijd in de hoogst mogelijke versnelling,afhankelijk van de verkeerssituatie en deweg waarop u rijdt. Lagere toeren levereneen lager brandstofverbruik op.
• Rem af op de motor, wanneer dat zondergevaar voor medeweggebruikers mogelijkis.
• Laat de motor niet te lang stationairdraaien. Neem de geldende verkeersregelsin acht. Zet bij langere stilstand de motoraf, als dat zonder gevaar voor medeweg-gebruikers mogelijk is.
• Gebruik vóór een koude start altijd eeneventuele motorverwarming.
• Houd de juiste bandenspanning aan encontroleer regelmatig of dat nog steeds zois. Houd voor de beste resultaten de zoge-heten ECO-bandenspanning aan, zie debandenspanningstabel op pagina183.
• Uw bandenkeuze is mogelijk van invloedop het brandstofverbruik. Uw dealer kan uinformeren over passende banden.
• Extra gewicht – neem geen spullen in deauto mee die u niet gebruikt.
• Verwijder een eventuele skibox meteen nahet gebruik.
• Voer altijd passend onderhoud aan de autouit volgens de aanwijzingen in het instruc-tieboekje.
Ook wanneer u slechts enkele van degenoemde tips opvolgt, is al een aanzienlijklager brandstofverbruik mogelijk.
Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnenwaar eerder aan gerefereerd werd.
1 De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu (“EU-rijcycli”) conform de EU-richtlijn 80/1268/EEC (Euro 4), EU Regulation no 682/2008(Euro 5) alsmede UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer – de meting begint met een koude start van de motor.Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h. Het betreft hier een gesimuleerde rit. De waarde voor combinatierit, die inde tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alleuitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot.
11 Specificaties
Brandstof
11
296
WAARSCHUWING
Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoalsop een aflopende helling), omdat daarbijbelangrijke systemen zoals de stuur- enrembekrachtiging wegvallen.
Zie pagina 138 voor meer algemene informatieover brandstof.
11 Specificaties
Katalysator
11
297
Algemene informatie
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassente reinigen. De katalysator is dicht bij de motorin het uitlaatsysteem gemonteerd om snel optemperatuur te komen. De katalysator bestaatuit een monoliet (keramiek of metaal) met kana-len. De wanden van de kanalen zijn bekleedmet platina/rodium/palladium. Deze edelmeta-len hebben een katalytische werking, d.w.z. zeversnellen een chemische reactie zonder datze daar zelf actief aan deelnemen.
LambdasondeTM (zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-systeem dat tot taak heeft de uitstoot te beper-ken en de energie-inhoud van de brandstofbeter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-halte van de uitlaatgassen die de motor verla-ten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalysewordt doorgegeven aan het elektronische sys-teem dat continu de verstuivers afregelt. Hetlucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,wordt continu bijgesteld. De regeling schept deideale omstandigheden voor een effectieveverbranding van de schadelijke stoffen (kool-waterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)in de driewegkatalysator.
11 Specificaties
Elektrisch systeem
11
298
Algemene informatie
12V-systeem met wisselstroomdynamo enspanningsregelaar. Enkelpolig systeem waar-
bij het chassis en het motorblok als geleidersworden gebruikt.
Accu
Motor Spanning, V Koudestartvermogen,
CCA (Cold Cranking Amperes), A
Reservecapaciteit,
minuten
Capaciteit, Ah
2.5T, 3.2, V8 12 600–800 A 120–150 70–90
D5 12 800 150 90
A Bij een auto met standverwarming is dit 800 A
Let er bij het vervangen van de accu op, dat denieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en
reservecapaciteit als de originele accu heeft(zie sticker op de accu).
Gloeilampen
Verlichting Vermogen W Lampvoet
Groot licht/dimlicht, halogeen 55 H7
Groot licht, auto’s met actieve xenonlampen 65 H9
Actieve xenonlampen 35 D1S
Mistlampen vóór 55 H1
Richtingaanwijzers vóór 21 BAW9s
11 Specificaties
Elektrisch systeem
11
299
Verlichting Vermogen W Lampvoet
Stadslichten vóór/achterlichten, parkeerlichten vóór, sidemarkers vóór, kentekenplaat-verlichting, instapverlichting achter
5 W2,1X9,5d
Mistachterlicht 21 BAY9s
Remlichten, achteruitrijlichten 21 BA15S
Richtingaanwijzers achter 21 BAU15s
Make-upspiegel 1,2 SV5,5
Instapverlichting voor, kofferbakverlichting 5 SV8.5
Verlichting dashboardkastje 3 BA9
11 Specificaties
Typegoedkeuring
11
300
Afstandsbedieningssysteem
Land
A, B, CY, CZ, D, DK,E, EST, F, FIN, GB,GR, H, I, IRL, L, LT,LV, M, NL, P, PL, S,SK, SLO
Hierbij ver-klaart Delphi dat hetgebruikte transpon-dersleutelsysteem inovereenstemming ismet de essentiëleeigenschappen enoverige relevantebepalingen zoalsbeschreven in deEU-richtlijn 1999/5/EG.
IS, LI, N, CH
HR
RC
ETC093LPD0155
11 Specificaties
Displaysymbolen
11
��
301
Algemene informatie
Er worden tal van verschillende displaysymbo-len gebruikt in de auto. De symbolen zijnonderverdeeld in waarschuwings-, controle-en informatiesymbolen. Hier volgt een over-zicht van de meest voorkomende symbolenmet hun betekenis en een verwijzing naar depagina(’s) in het boek waar u meer informatiekunt vinden. Voor meer informatie over de sym-bolen en displaymeldingen, zie pagina 53 en57.
Het rode waarschuwingssymbool gaatbranden, wanneer er een storing geregistreerdis die mogelijk van invloed is op de veiligheiden/of rijeigenschappen van de auto. Er ver-schijnt bovendien een verklarende tekst op hetinformatiedisplay.
Het oranje informatiesymbool gaat bran-den en er verschijnt een verklarende tekst ophet informatiedisplay, wanneer er een afwijkingin een van de autosystemen is opgetreden. Hetoranje informatiesymbool kan ook gaan bran-den in combinatie met ander symbolen.
Displaysymbolen
Controle- en waarschuwingssymbolen
op instrumentenpaneel
Sym-bool
Betekenis Pagina
Waarschuwing 21, 53,56, 154,156
Uitlaatgasreini-gingssysteem
53, 55
Storing in het ABS 54, 151
Mistachterlicht 55
Stabiliteitsrege-ling STC of DSTC
55, 154
Sym-bool
Betekenis Pagina
Voorgloeifunctie(diesel)
55
Controlesymboolvoor aanhanger
55
Handrem aange-trokken
55
Airbags, SRS 21, 55
Oliedruk laag 53, 55
Gordelwaarschu-wing
18, 54
11 Specificaties
Displaysymbolen
11
302 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Sym-bool
Betekenis Pagina
Dynamo laadt nietbij
55
Storing in hetremsysteem
54, 151
Overige informatiesymbolen op
instrumentenpaneel
Sym-bool
Betekenis Pagina
Cruisecontrol* 69
Informatiesymbolen op display
middenconsole
Sym-bool
Betekenis Pagina
Audiobestanden 254
Map op cd 254
G021220
Verkeersinforma-tie
249, 251
Informatiesymbool op
achteruitkijkspiegel
Sym-bool
Betekenis Pagina
Airbag passa-giersstoel,gedeactiveerd
25
11 Specificaties
11
303
12 Alfabetisch register
12
304
A
Aanhanger............................................... 164kabel................................................... 166rijden met een aanhanger................... 164
Aanpassen, lichtbundel........................... 172
Aanrijdingopblaasgordijnen (IC-systeem)............. 28
Aanstekeropening...................................... 60
ABS, storing in het ABS............................. 54
Accu................................................. 216, 298onderhoud.................................. 205, 216overbelasting...................................... 137specificaties........................................ 298starten met hulpaccu.......................... 163symbolen op de accu......................... 216
Achterbankinstap.................................................. 112
Achterbank, omklappen.......................... 112
Achterklepopenen.................................................. 72rijden met een geopende achterklep. . 136vergrendelen/ontgrendelen................ 124
Achterruit, elektrische verwarming............ 61
Achteruitkijkspiegel.................................... 76autodimfunctie...................................... 76
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegelsinklapbare............................................. 59
Actieve xenonkoplampen.................... 60, 63
Adaptief systeem..................................... 148
AF, automatische afstemfunctie.............. 252
Afstandsbediening................................... 124batterij vervangen............................... 125
Afstandsbediening HomeLink programmeerbaar ................................ 83
Airbagactiveren/deactiveren, PACOS............. 24bestuurders- en passagierszijde.......... 23deactiveren met sleutel......................... 24
AIRBAG ..................................................... 22
Airbagsysteem........................................... 22
Airconditioning........................................... 88achter in passagiersruimte................... 59ECC...................................................... 92
Alarmalarmindicatie..................................... 132alarmsignalen...................................... 133algemene informatie........................... 132automatische inschakeling van hetalarm................................................... 133geactiveerd alarm uitschakelen.......... 133
inschakelen......................................... 132uitschakelen........................................ 132
Alarmlichten............................................... 61
Alarmsensoren........................................... 60
Algemene informatie over brandstof....... 140
Antislipregeling........................................ 153
Antispinregeling....................................... 153
Audiohoofdtelefoonaansluiting.................... 241surround............................................. 245
Audio, zie ook Geluidssysteem............... 239
Audiosysteemfuncties............................................... 242
AUTO, ECC................................................ 93
Autobekleding.......................................... 198
Automatische vergrendeling.................... 126
Automatische versnellingsbak......... 147, 148aanhanger........................................... 165beveiligingssystemen......................... 149knop W............................................... 148lock-upfunctie..................................... 149slepen en bergen................................ 161
Automatische wasstraten........................ 196
Auto wassen............................................ 196
12 Alfabetisch register
12
305
AUX.......................................................... 242
AWD, vierwielaandrijving......................... 150
B
Bagagenet............................................... 117
Bagagerolhoes......................................... 120
Bagageruimte.......................................... 115bagagenet........................................... 117bagagerolhoes.................................... 120elektrische aansluiting........................ 119houder voor boodschappentassen... . 120lading vervoeren................................. 116veiligheidsrek...................................... 118verlichting........................................... 105vloervak bagageruimte....................... 120
Bandenalgemene informatie........................... 178bandenreparatie................................. 190draairichting........................................ 180onderhoud.......................................... 178rijeigenschappen................................ 178slijtage-indicator................................. 179snelheidsaanduidingen....................... 178spanning..................................... 182, 183
specificaties........................................ 178winterbanden...................................... 180
Bedieningspaneel op bestuurderspor-tier........................................................ 50, 73
Bekerhouders.................................. 108, 109
Bellen....................................................... 272
Benzinekwaliteit....................................... 140
Beslaande koplampglazencondens.............................................. 196
Beslagen ruiten.......................................... 88achterruit............................................... 61ontwasemen......................................... 94
Beveiliging tegen overbelasting, schuif-dak............................................................. 82
Blaasmondendashboard............................................ 89
Blaasmonden in portierstijlen.................... 90
BLIS, Blind Spot Information System 60, 157
BLIS-systeem (Blind Spot Information Sys-tem).......................................................... 157
Bluetoothgesprek naar mobiel........................... 272handsfree............................................ 270microfoon dempen............................. 272
Boordcomputer......................................... 65
Brandstofbrandstofbesparing............................ 182brandstoffilter..................................... 142brandstofverbruik, aanduiding.............. 65standverwarming.................................. 95tanken................................................. 138
Buitenafmetingen..................................... 286
Buitenspiegels........................................... 79
C
Cdwisselaar............................................. 254
Cd-functies.............................................. 254
Combifilter......................................... 88, 142
Condens aan binnenkant lampglazen..... 196
Contactsleutels........................................ 145
Controleren en bijvullen, koelvloeistof..... 211
Cruisecontrol............................................. 69
D
Dakbelasting............................................ 114
Dashboardkastje...................................... 107
12 Alfabetisch register
12
306
Diesel, voorgloeifunctie............................. 55
Dieselolie................................................. 141
Display, meldingen.................................... 57
Dolby Surround Pro Logic II.................... 238
Doorwaaddiepte...................................... 137
DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem..... 55, 153bediening............................................ 153
E
ECC, elektronische klimaatregeling..... 88, 92
ECO-bandenspanning............................. 182tabel.................................................... 183
EHBO-set................................................. 186
Elektrisch bedienbaar schuifdak................ 81
Elektrisch bedienbare ruiten...................... 73
Elektrisch bedienbare stoel..................... 101
Elektrisch bedienbare zijruitenachterin................................................. 75blokkeren.............................................. 74passagiersplaats............................. 74, 75
Elektrische aansluitingachterbank............................................ 72bagageruimte...................................... 119middenconsole..................................... 60
Elektrische verwarmingachterruit......................................... 61, 94buitenspiegels................................. 61, 94voorstoelen........................................... 61
Elektrisch systeem................................... 298
Elektronische startblokkering.................. 124
EON, Enhanced Other Networks............. 252
Equalizer.................................................. 245
Externe geluidsbronAUX-aansluiting.................................. 242USB-aansluiting.................................. 243
Extra verwarming....................................... 97
F
Flessenhouder achterin........................... 108
Follow Me Home-verlichtinginstellen................................................. 64
FSC, milieulabel......................................... 15
G
Geïntegreerd kinderzitje............................. 41
Geluidenaudio-instellingen....................... 239, 244geluidsbron................................. 239, 242
Geluidssterktebeltoon, telefoon................................. 272telefoon....................................... 260, 272telefoon/mediaspeler.......................... 272
Gemiddeld brandstofverbruik.................... 65
Gereedschap........................................... 185
Gesprekkenfuncties tijdens lopende gesprekken.. 263gebruik................................................ 272inkomende.......................................... 272
Gevarendriehoek..................................... 184
Gewichtenaanhangergewicht.............................. 164rijklaar gewicht.................................... 286
Gloeilampen, zie Verlichting............ 218, 298
Gordelwaarschuwing................................. 19
Groot licht en dimlichtwisselen................................................ 64
Grootlichtsignalen...................................... 64
12 Alfabetisch register
12
307
H
Handgeschakelde versnellingsbak.......... 146slepen en bergen................................ 161
Handrem.............................................. 55, 71
Hogedruksproeiers koplampen................. 68
HomeLink ................................................ 83
Hoofdsleutel............................................. 124
Hoofdsteunmiddelste zitplaats achterbank........... 113
Hoofdtelefoonaansluiting......................... 241
Houder voor boodschappentassen......... 120
I
IMEI-nummer........................................... 265
In de was zetten....................................... 197
Informatiedisplay....................................... 57
Infotainment............................................. 238
Inklapbare buitenspiegels.......................... 59
Instapachterbank.......................................... 112
Instructieboekje, milieulabel...................... 15
Instrumentenoverzichtauto met stuur links.............................. 46auto met stuur rechts........................... 48
Instrumentenpaneel................................... 51
Instrumentenverlichting............................. 63
Interieurverlichting................................... 104
Interior Air Quality System, ECC................ 92
Intervalstand.............................................. 67
ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinder-zitjes........................................................... 42
K
Katalysator....................................... 141, 297bergen................................................. 162
Kickdownautomatische versnellingsbak............ 149
Kinderen.................................................... 33kinderslot................................ 42, 59, 130kinderzitjes en airbags.......................... 33kinderzitjes en SIPS-airbags................. 26plaats in de auto, tabel......................... 35positie in de auto.................................. 33veiligheid............................................... 33
Kinderslot................................................... 59
Kinderzitjeneerklappen.......................................... 42opklappen............................................. 41
Kinderzitje, geïntegreerd............................ 41
Kledinghaak............................................. 108
Kleurcode, lak.......................................... 200
Klok, instellen............................................. 51
Knalgas.................................................... 163
Knipperlichten............................................ 64
Koelbox.................................................... 111
Koelsysteem............................................ 136
Kompas..................................................... 76kalibreren.............................................. 79zone instellen........................................ 76
Koplampenaan/uit................................................... 62ABL....................................................... 63
Koplamphoogteregeling............................ 62
Koplampsproeiers..................................... 68
Koppelingsvloeistof, controleren en bijvul-len............................................................ 212
Koudemiddel............................................. 88
Koude startautomatische versnellingsbak............ 148
12 Alfabetisch register
12
308
Krik........................................................... 185
L
Lading op het dak.................................... 114
Lading vervoerenalgemene informatie................... 114, 116bagageruimte...................................... 116laadvermogen..................................... 114lading op het dak................................ 114lastdragers.......................................... 114
Lagetonenluidspreker.............................. 245
Lakkleurcode............................................ 200schade en herstel............................... 200
Lambdasonde.................................. 141, 297
Lampen, zie Verlichting............................ 218
Lampjesstabiliteitssysteem.............................. 153
Leeslampjes............................................. 104
Lekke band, zie Banden.................. 185, 187
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften. 198
Lichtbundel aanpassen............................ 172Active Bending Lights (ABL) .............. 172halogeenkoplampen........................... 172
Luchtverdeling........................................... 89
Luchtverdeling, AC.................................... 94
M
Massagevoorstoel............................................. 103
Meldingen op informatiedisplay................. 57
Meldingen voor BLIS............................... 159
Menufunctiesaudiosysteem..................................... 240
Menusysteemaudiosysteem..................................... 257telefoon, menu-opties......................... 267telefoon, overzicht.............................. 266
Meters op het instrumentenpaneelbrandstofmeter..................................... 51buitentemperatuurmeter....................... 51dagteller................................................ 51snelheidsmeter..................................... 51toerenteller............................................ 51
Middenconsole achterin, verwijderen...... 112
Milieulabel, FSC, instructieboekje............. 15
Mistlichtenachter.................................................... 63vóór....................................................... 63
Mobiele telefoonaansluiten........................................... 273handsfree............................................ 270telefoon registreren............................. 271
Motorkap................................................. 207
Motorolie.......................................... 209, 290filter..................................................... 209hoeveelheden..................................... 290oliedruk................................................. 55oliekwaliteit......................................... 290ongunstige rijomstandigheden........... 290vervangen........................................... 209
Motorruimte............................................. 208
Motorspecificaties................................... 289
Motor starten........................................... 144
Mp3-functies............................................ 254
Muziekbestanden.................................... 254
MY KEY................................................... 240
12 Alfabetisch register
12
309
N
NEWS.............................................. 249, 252
Noodoproepen......................................... 259
Nooduitrustinggevarendriehoek................................. 184
O
Olie, zie ook Motorolie....................... 55, 290
Omklappen, ruggedeelte achterbank...... 112
Onderhoud............................................... 205onderhoud.......................................... 205roestwering......................................... 201
One-key bell............................................. 262
Ontwaseming............................................. 94
Opbergmogelijkheden in passagiers-ruimte....................................................... 106
Opbergvak....................................... 109, 110
Opblaasgordijnen...................................... 28
Openen, motorkap................................... 207
P
PACOS....................................................... 24
PACOS, schakelaar voor activering/deac-tivering....................................................... 24
Park Assist......................................... 60, 155sensoren voor Park Assist.................. 156
Parkeerlichten............................................ 62
Poetsen.................................................... 197
Provisorische bandenreparatie................ 190
PTY, programmatype.............................. 250
R
Radioafstemfunctie...................................... 252alarm................................................... 250AUTOSTORE...................................... 247EON.................................................... 252NEWS......................................... 249, 252PTY..................................................... 250radio-instellingen................................ 247radiotekst............................................ 250radiozenders....................................... 247regionaal............................................. 252verkeersinformatie.............................. 249
volumeregeling programmatypes....... 249voorkeurzenders vastleggen.............. 247zenders zoeken................................... 248
Radiofuncties........................................... 247
Radiotekst................................................ 250
Radiozenders opslaan............................. 247
RDS-functies........................................... 248resetten............................................... 253
RecirculatieECC...................................................... 93
REG, regionale radioprogramma’s.......... 252
Regensensor.............................................. 67
Relais- en zekeringenkastje, zie Zekerin-gen........................................................... 225
Remmenantiblokkeerremsysteem, ABS........... 151
Remsysteem............................................ 151
Reservewiel.............................................. 185compact reservewiel........................... 184
Richtingaanwijzers..................................... 64
Rijdenin waterpartijen................................... 137koelsysteem........................................ 136met een aanhanger............................. 164met geopende achterklep................... 136
12 Alfabetisch register
12
310
nieuwe auto’s en gladde wegen......... 136zuinig.................................................. 136
Rijden met een aanhangerkogeldruk............................................ 286trekgewicht................................. 164, 286
Rijklaar gewicht........................................ 286
RND – Random........................................ 255
Roestwering............................................. 201
Roetfilter............................................ 57, 142
Roetfilter vol............................................. 142
Rolbeugels................................................. 31
ROPS (Roll-Over Protection System)........ 31
ROPS (Roll-Over Protection System) (Rol-beugels)..................................................... 31
Rugleuningvoorstoel, omklappen......................... 100
Ruitensproeiers.......................................... 68
Ruitenwissers............................................ 67regensensor.......................................... 67
S
Safelock-functiealarmsensoren tijdelijk deactiveren.... 133onderbreking...................................... 128
SCANradiozenders....................................... 248
Schoonmakenautomatische wasstraten................... 196auto wassen....................................... 196bekleding............................................ 198veiligheidsgordels....................... 198, 199velgen................................................. 196vuil- en waterafstotende laag............... 80
Schuifdak................................................... 81beveiliging tegen overbelasting............ 82openen en sluiten................................. 81ventilatiestand....................................... 81zonnescherm........................................ 82
Serviceprogramma.................................. 204
Simkaart................................................... 261dubbele............................................... 265
SIPS-airbag............................................... 26
Sleepoog.................................................. 161
Slepen...................................................... 161sleepoog............................................. 161
Sleutel...................................................... 124transpondersleutel.............................. 124
Smeermiddelen........................................ 292
Smeermiddelen, hoeveelheden............... 292
Sms.......................................................... 264schrijven.............................................. 264
Snelnummers........................................... 262
Spiegelsachteruitkijk-......................................... 76buiten-.................................................. 79elektrische verwarming......................... 61elektrisch inklapbare............................. 79kompas................................................. 76
Spin Control............................................. 153
Sproeiersachterruit............................................... 68koplampen............................................ 68sproeiervloeistof, bijvullen.................. 210voorruit.................................................. 68
SRS-systeemalgemene informatie............................. 22
Stabiliteitssysteem................................... 153aanduiding............................................ 55deactiveren/activeren......................... 153lampjes............................................... 153
Stadslichten............................................... 62
12 Alfabetisch register
12
311
Stand-by, telefoon................................... 260
Standverwarmingaccu en brandstof................................. 97algemene informatie............................. 95lampjes en displaymeldingen............... 95tijd instellen........................................... 96
Startblokkering........................................ 145
Starten met hulpaccu.............................. 163
Steenslagplekken en krassen.................. 200
Sticker SIPS-airbags.................................. 26
Stoelelektrisch bedienbare......................... 101handmatig verstelling......................... 100
Stoelen en achterbankelektrische verwarming......................... 61ruggedeelte achterbank omklappen... 112rugleuning voorstoel omklappen........ 100
Stuurbekrachtigingsvloeistof, controlerenen bijvullen............................................... 212
Stuurslot.................................................. 144
Stuurwielcruisecontrol......................................... 69stuurwielafstelling................................. 72toetsenset..................................... 69, 240
Stuurwiel afstellen...................................... 72
Subwoofer............................................... 245
Surround.................................................. 245
Symbolencontrolesymbolen................................. 54waarschuwingssymbolen..................... 53
T
Tankentankdop............................................... 140tanken................................................. 140
Technische gegevens, motor.................. 289
Telefoonaan/uit................................................. 260aansluiten........................................... 273bediening............................................ 259bellen.......................................... 261, 272berichten............................................. 264geheugen............................................ 264gesprek beantwoorden............... 261, 272gesprekken beëindigen...................... 262gespreksvolume................................. 263handsfree............................................ 270inkomende gesprekken...................... 272laatst gekozen nummers.................... 262one-key bell........................................ 262
privacy-handset.................................. 262Simkaart.............................................. 261sneltoetsen......................................... 261telefoonboek............................... 264, 274telefoonboek, sneltoets...................... 274telefoon registreren............................. 271verkeersveiligheid............................... 261volumeverlaging tijdens gesprekken. . 260
Telefoonboek........................................... 264
Telefoonsysteem..................................... 258
Temperatuurwerkelijke temperatuur......................... 88
Temperatuurregeling................................. 94
Toetsensets op stuurwiel................... 69, 240
Totaalgewicht.......................................... 286
TP, verkeersinformatie..................... 249, 251
Tractieregeling......................................... 153
Traction Control....................................... 153
Transpondersleutelfuncties............................................... 124
Transpondersleutelsysteem, typegoed-keuring..................................................... 300
Trekgewicht..................................... 164, 286
Trekhaak.......................................... 164, 168algemene informatie................... 164, 166
12 Alfabetisch register
12
312
monteren............................................ 168specificaties........................................ 167verwijderen......................................... 170
Trekinrichting, zie Trekhaak..................... 166
Trillingsdemper........................................ 166
Type-aanduidingen.................................. 284
Typegoedkeuring, transpondersleutelsys-teem......................................................... 300
U
Uitlaatgasreinigingfoutmelding........................................... 55
USB, aansluiting...................................... 243
V
Veiligheidsgordelzwangerschap...................................... 19
Veiligheidsgordels...................................... 18gordelspanners..................................... 19
Veiligheidsrek........................................... 118
Veiligheidszitje........................................... 33aanbevolen........................................... 35
bovenste bevestigingspunten voor kin-derzitjes................................................ 43ISOFIX-bevestigingssysteem voor kin-derzitjes................................................ 42veiligheidsgordel met speciale blok-keerfunctie............................................ 43
Velgenschoonmaken..................................... 196
VentilatorECC...................................................... 94
Vergrendelen/ontgrendelenaan de binnenzijde.............................. 127achterklep........................................... 127dashboardkastje................................. 127van de buitenzijde............................... 126
Verkeersinformatie........................... 249, 251
Verlichting................................................ 218Actieve xenonkoplampen............... 60, 63automatische verlichting, dimlicht........ 62automatische verlichting, interieur...... 105bagageruimte...................................... 105exterieur................................................ 62Follow Me Home-verlichting................. 64gloeilampen, specificaties.................. 298groot licht/dimlicht................................ 62in interieur........................................... 104instrumentenverlichting........................ 63
koplamphoogteverstelling.................... 62leeslampjes......................................... 104lichtbundel aanpassen aan links-/rechtsrijdend verkeer, ABL........... 60, 172mistachterlicht...................................... 63stadslichten/parkeerlichten vóór enachterlichten......................................... 62verlichtingspaneel, interieur.................. 62
Verlichting, gloeilampen vervangen......... 218achterlamphuis................................... 221achterlicht........................................... 220dimlicht, halogeen.............................. 219groot licht............................................ 220groot licht, halogeen........................... 220instapverlichting.................................. 223kentekenplaatverlichting..................... 223kofferbak............................................. 224make-upspiegel.................................. 224mistachterlicht.................................... 223mistlampen vóór................................. 221positie van gloeilampen in koplamp-huis..................................................... 219richtingaanwijzer................................. 220sidemarker.......................................... 220stadslichten........................................ 220voorzijde............................................. 218
Verschuifbare stoel.................................. 112
12 Alfabetisch register
12
313
Versnellingsbakautomatische...................................... 147handgeschakelde............................... 146
Verstralers.................................................. 60
Verwarmingop brandstof......................................... 95
Verzorging................................................ 196
Verzorging, leren bekleding..................... 198
Vierwielaandrijving, AWD......................... 150
Vlekken.................................................... 198
Vloeistoffen, hoeveelheden...................... 292
Vloeistoffen en oliën......................... 209, 292
Vloeistoffen en oliën, algemene informa-tie............................................................. 205
Vloeistoffen en oliën, controles motor-ruimte....................................................... 210
Vloermatten............................................. 101
Vloervak bagageruimte............................ 120
Volumeregeling........................................ 242
Voorgloeifunctie motor.............................. 55
Voorstoellendensteun........................................ 103massage............................................. 103
W
Waarschuwingslampjestabiliteits- en tractieregelsysteem..... 153
Waarschuwingssymbool, airbagsysteem. . 21
Water- en vuilafstotende laag.................... 80
Water- en vuilafstotende laag, schoonma-ken........................................................... 197
Werking interieurventilator......................... 88
Whiplash-letsel.......................................... 29
WHIPSwhiplash-letsel...................................... 29
WHIPS-systeemkinderzitje/comfortkussen.................... 29
Wielenaanbrengen......................................... 188demonteren........................................ 187reservewiel.......................................... 185sneeuwkettingen................................. 180verwisselen......................................... 187
Willekeurige afspeelvolgorde, cd- enmuziekbestanden.................................... 255
Winterbanden.......................................... 180
Wisselengroot licht en dimlicht........................... 64
Wisserachterruit............................................... 68
Wisserbladen........................................... 214schoonmaken..................................... 214vervangen, voorruit............................. 214vervangen achterklep......................... 215
Z
Zekeringen............................................... 225algemene informatie........................... 225houder in bagageruimte..................... 233kastje aan zijkant dashboard.............. 229kastje in interieur................................. 231kastje in kofferbak, Executive............. 235kastje in motorruimte.......................... 227vervangen........................................... 225
Zonnescherm, schuifdak........................... 82
Zuinig rijden............................................. 136
Zwangere vrouwen, veiligheidsgordel....... 19
12 Alfabetisch register
12
314
���������������� ������������ ������������������������������������������������� !������©�����"�����#�$%���&����� ��&����