wetenschappelijke verhandeling · de verschillende concepties die hierover in omloop zijn. omdat...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
FREDERIK DECLERCQ
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. AN SCHRIJVERS
COMMISSARIS: DR. ELINE DE RIDDER
COMMISSARIS: DR. PETRA DEBUSSCHER
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
De impact van EU conditionaliteit in het Europees uitbreidingsbeleid.
Een comparatieve analyse van de Europeanisering van de ‘civil society’ in
Polen en Roemenië.
aantal woorden: 23 441
“It takes six months to create new political institutions, to write a
constitution and electoral laws. It may take six years to create a half-
way viable economy. It will probably take sixty years to create a civil
society”
(Ralf Dahrendorf, 1990)
Toelichting en dankwoord
Voor de aanvang van mijn onderzoek, acht ik het opportuun om de keuzen van mijn onderwerp even
toe te lichten en te motiveren.
Ten eerste vind ik het bestuderen van civil society een interessante aangelegenheid, omdat civil society
bijdraagt tot het versterken van de sociale cohesie en de democratie (cf. infra). Vanuit de academische
wereld bestaat een grote interesse voor de uitbreiding van de EU naar Centraal- en Oost-Europa, de
Westerse Balkan en Turkije, maar onderzoek naar de impact die deze uitbreiding heeft op civil society
staat nog maar in haar kinderschoenen. Het is tevens mijn ambitie om duidelijkheid te scheppen over
de verschillende concepties die hierover in omloop zijn. Omdat civil society heel belangrijk was voor
de COE-landen in hun ontvoogding van het socialistische systeem, maar lange tijd niet werd gedoogd,
is het evident dat de kloof tussen Oost en West zich op dit gebied nog steeds manifesteert. Onderzoek
hiernaar moet nog verder worden aangemoedigd, zoals Eising (2007) aangeeft: ―interestingly, so far
the contribution of the EU to the consolidation of democracy and civil society in the Southern and
Eastern European member states is little explored. Some empirical research gaps – such as the EU
effects on the development of civil society in Eastern Europe – may be addressed by designing
comparative studies with a broader focus that include countries, issues and organizations that have so
far been neglected‖ (p. 177/181). Het idee van een ‗Europa voor de burger‘ is daarenboven heel
actueel, wat af te leiden is uit het feit dat de EU actief een open en transparante publieke sfeer
stimuleert.
Ten tweede vind ik het boeiend om cases met elkaar te vergelijken, omdat zo een beter inzicht wordt
verschaft in de relativiteit van het onderzoeksobject en we zo een dieper inzicht verkrijgen in de
ontwikkeling en verloop van EU-strategieën.
Ten derde raakte ik tijdens mijn studie aan de universiteit van Tartu (Estland) geboeid door Centraal-
en Oost-Europa, waar ik kennis maakte met de geschiedenis, cultuur, politiek en tradities. De nooit
aflatende gastvrijheid die ik in mijn daaropvolgende reizen doorheen deze regio genoot, hebben mijn
interesse enkel nog verder aangewakkerd. Mijn deelname in Georgië aan het European Youth
Parliament (EYP) in 2009 hebben tevens voor onuitwisbare herinneringen gezorgd. Het is mijns
inziens als auteur dan ook een belangrijke meerwaarde om enige affectie te koesteren met het
onderzoeksterrein.
Dat het schrijven van een masterpaper een grootschalig proces is, heb ik aan den lijve mogen
ondervinden. Na een uitgebreide zoektocht werd ik geconfronteerd met het overdonderde aanbod aan
literatuur over de regimeverandering in Centraal –en Oost-Europa, Europeanisering en civil society.
Voordat ik het besefte, beschikte ik over tientallen artikels, boeken en websites. Op een gegeven
moment moet je dan keuzes maken, een van de grootste uitdagingen en belemmeringen die ik heb
ondervonden tijdens het schrijven van deze masterpaper. Omdat er veel prominente auteurs zijn die
hierover erg boeiende publicaties hebben geschreven, was ik verplicht een selectie te maken. Het was
mijn ambitie een breed spectrum aan literatuur te onderzoeken, niet alleen omdat ik mezelf met kennis
van zaken moest verrijken, maar ook om mezelf in staat te stellen de verschillende en
gemeenschappelijke visies te kanaliseren. De information overload waaraan ik het hoofd moest
bieden, heeft me doen inzien dat schrijven echt schrappen is. Daar had ik soms wel moeite mee.
Desondanks hoop ik dat het me gelukt is om een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de bestaande
literatuur, zonder afbraak te willen doen aan de eer en erkenning van de ideeën van auteurs die hier
niet zijn weergegeven. Daarnaast was het vinden van een goede en vlotte structuur niet eenvoudig
omdat veel concepten met elkaar verbonden zijn en het een hele beproeving is om die in aparte
onderdelen te behandelen.
Het is me ook duidelijk geworden dat onderzoek naar civil society heel normatief is, maar wel
gestimuleerd moet blijven om maatschappelijke inzichten te blijven aanscherpen. Impact, efficiëntie
en effectiviteit zijn factoren die bijzonder moeilijk in kaart zijn te brengen en ik zal niet ontkennen dat
ik mijn hoofd hier veelvuldig over gebroken heb, wat de nodige frustraties met zich heeft
meegebracht. Hierdoor was het gevaarlijk om de focus te verliezen en ben ik even de richting
kwijtgeraakt. Toch heb ik voet bij stuk gehouden en hoop dat het resultaat er mag wezen, zij het met
onvolkomenheden waarvan ik me terdege bewust ben.
Ten eerste zou ik graag professor Ramona Coman, hoofd van de assistenten aan de Université Libre de
Bruxelles (ULB) voor het interuniversitaire programma Central and Eastern European Politics and
Societies, willen bedanken. Ik heb nog maar zelden iemand gezien met zo‘n enorme werkkracht,
kritisch vermogen en bereidwilligheid om haar studenten te woord te staan. Haar vak Social and
Political Actors in Central and Eastern Europe heeft mij veel inzichten bijgebracht over de realia van
deze interessante regio. Haar assistentes Fanny Sbaraglia en Teuta Vodo hebben mij altijd hartelijk
ontvangen op hun bureau om mijn vragen over civil society en europeanisering te beantwoorden. Ik
wil ook Anna Pacześniak van de Universiteit van Wrocław bedanken voor de heel gastvrije manier
waarop we in Polen werden ontvangen. De constructieve commentaren die zij mij na de conferentie
heeft gegeven, waren zeer nuttig.
Via mijn promotor An Schrijvers kreeg ik de kans om gedoceerd te worden door Aron Buzogány,
onderzoekspartner aan het Duitse onderzoekscentrum voor openbaar bestuur in Speyer. Zijn artikels en
vlotte e-mailcorrespondentie waren van onschatbare waarde voor dit onderzoek.
Jan-Hendrik, een vriend uit Duitsland, verdient hier een speciale vermelding omdat hij zich kosten
noch moeite heeft bespaard om me de kopieën uit het boek van Trappmann en Kutter uit de
staatsbibliotheek in München te bezorgen.
Wat je zelf doet, doe je beter, maar dat is meestal niet van toepassing op het nalezen van eigen werk.
Daarom wil ik mijn moeder Marie-Dominique Surmont en mijn goede vriend Jasper Delbecke danken
voor de tijd die zij hebben gestopt in het aandachtig herlezen, corrigeren en aanbrengen van suggesties
op mijn masterpaper.
Tenslotte moet ik ook mijn zus Elien, doctoraatstudente aan de KULeuven, bedanken, omdat zij mij de
nodige artikels heeft bezorgd waar ik via de database van de UGent geen toegang tot had. Ondanks
haar drukke agenda in de eindfase van haar doctoraat, heeft ze hiervoor consistent tijd vrijgemaakt wat
ik ten zeerste waardeer.
Inhoudstafel
Abstract ........................................................................................................................................................ 1
Inleiding ........................................................................................................................................................ 2
DEEL I: Civil society in de Europese Unie ................................................................................................ 6
1. Civil society: what’s in a name? ............................................................................................................. 8
1.1 Civil society en democratie .......................................................................................................... 12
1.2 De rol van civil society ................................................................................................................. 14
1.2.1 De Regime School/ Liberale School (Het Lockeaans model) ............................................... 15
1.2.2 De Neoliberale School (Het Painesiaans model) ................................................................... 15
1.2.3.De Associatieve School (Tocquevilliaans model) ................................................................. 15
1.2.4 De Post-Marxistische School (Het Hegeliaans model) ......................................................... 16
2. Civil society in Centraal- en Oost-Europa ........................................................................................... 17
3. De impact van het Europees uitbreidingsbeleid op civil society ........................................................ 24
3.1 Europeanisering .......................................................................................................................... 26
3.1.1 Top down benadering............................................................................................................. 29
3.1.2 Bottom up benadering ............................................................................................................ 29
3.2 Conditionaliteit ............................................................................................................................ 31
3.2.1 Van democratische naar acquis conditionaliteit .................................................................... 32
3.2.2 Extra-conditionaliteit ............................................................................................................. 33
3.3 Instrumenten: sleutels tot verandering? .................................................................................. 34
3.3.1 Witboek voor Europese Governance ..................................................................................... 36
3.3.2 Verdrag van Lissabon ............................................................................................................ 38
3.3.3 Phare: doeltreffende versterking van civil society? ............................................................... 39
3.3.4 Programma‘s, projecten en initiatieven ................................................................................. 40
3.3.5 Andere organisaties ............................................................................................................... 43
DEEL II: Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië....................................................... 46
4. Historische achtergrond ........................................................................................................................ 46
4.1 Tussen Solidariteit en de katholieke Kerk: civil society in Polen ...................................................... 47
4.2 De zoektocht naar het onbestaande: civil society in Roemenië ......................................................... 48
5. Evoluties en karakteristieken ............................................................................................................... 51
6. Civil society in de praktijk : de reële impact van de EU op ENGO’s ................................................ 65
6.1 Europeanisering van ENGO’s: geen bloemen zonder bijen .................................................... 66
6.1.1 Rospuda vallei: de hardnekkige strijd met de Poolse overheid ............................................. 67
6.1.2. Roşia Montană: hoe Roemenië plooit onder EU druk .......................................................... 69
6.3 Bevindingen.................................................................................................................................. 72
7. Conclusie ................................................................................................................................................ 71
BIJLAGEN ................................................................................................................................................ 77
Roemenë SWOT-analyse NGO‘s ................................................................................................................ 77
Polen SWOT-analyse NGO‘s ...................................................................................................................... 78
Toelichting bij de Civil Society Diamond ................................................................................................... 79
Vrijwilligerswerk per persoon per land (WVS 2004) ................................................................................. 80
Scatterplot van de cumulatieve staatscapaciteit en cumulatieve civil society (WVS 2004) ........................ 81
Dynamieken van vrijwilligerswerk in Polen, 2001-2008 ............................................................................ 82
BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................... 83
1
Abstract
Via haar uitbreidingsbeleid was de Europese Unie (EU) in staat om een serieuze hervormingsdruk op
de kandidaat-lidstaten van Centraal-en Oost-Europa (COE) uit te oefenen. Om het toetredingsproces
van deze landen zo vlot mogelijk te laten verlopen, voorzag de EU in de nodige steunmaatregelen en
hulpmiddelen via diverse programma‘s en instrumenten. Deze masterpaper peilt naar de impact die
toetreding had civil society. Er zal worden gekeken of de EU er effectief in is geslaagd om civil society
te promoten, waarbij nadruk zal gelegd worden op de cases Polen en Roemenië. Het concept van civil
society heeft een lange traditie en kan benaderd worden vanuit verschillende invalshoeken. In het
eerste deel zal worden uitgewijd over de betekenis en de rol van civil society, alsook de aandacht die
aan dit concept wordt besteed in de politiekwetenschappelijke literatuur. Er zal ook gekeken worden
naar de verhouding van civil society tot democratie en hoe de COE-landen hiermee omgaan. Daarna
wordt het belang dat de EU besteed aan civil society in haar discours en beleid geanalyseerd.
In het tweede deel wordt ingezoomd op de Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië.
Na een kort historisch overzicht, zal een kwantitatieve en kwalitatieve analyse voor beide landen
worden uiteengezet. Ten slotte wordt de rol van milieuorganisaties in Polen en Roemenië via concrete
cases onder de loep genomen.
Het onderzoek toont aan dat civil society bijzonder zwak is in Polen en Roemenië. Ondanks de vele
inspanningen, kan niet gesteld worden dat de impact van EU conditionaliteit zijn vruchten heeft
afgeworpen en er zelfs sprake is van een post-accession backlash.
2
Inleiding
Het Europees uitbreidingsbeleid is een instrument dat de macht van de EU1 zowel intern als naar
buiten toe versterkt. Lidstaten die willen toetreden tot de EU vallen onder het Europees
uitbreidingsbeleid, dat als een van de meest succesvolle en belangrijke instrumenten voor Europees
buitenlands beleid wordt gezien (Vos, 2008; Schimmelfenning, 2008). In dit onderzoek wordt dieper
ingegaan op de uitbreiding naar de landen van Centraal- en Oost-Europa (COE), met specifieke
aandacht voor Polen en Roemenië, respectievelijk toegetreden in 2004 en 2007.
Na het uiteenvallen van de communistische regimes was de situatie voor de COE-landen eind jaren
tachtig en begin jaren negentig erg onzeker. De ontevredenheid en afkeer van decennialang te moeten
functioneren in deze samenlevingen onder een streng socialistisch staatsbestel, vertaalde zich al snel
in het verlangen tot een ‗terugkeer naar Europa‘, wat tot uiting kwam in de massale
toetredingsaanvragen tot de EU (Zielonka, 2006).
Opdat de EU het hoofd zou kunnen bieden aan een op til staande uitbreiding, legde zij op de Top van
Kopenhagen in 1993 een gedetailleerde conditionaliteit vast, die veel strenger en rigide was dan de
voorwaarden die vastgesteld waren voor landen die voordien waren toegetreden. Om te mogen
toetreden moeten aspirant lidstaten sindsdien immers voldoen aan de Kopenhagencriteria2, wat de
Europese instellingen de legitimiteit verschaft om op deze landen druk uit te oefenen om
fundamentele hervormingen door te voeren. Dit principe van conditionaliteit wordt gezien als een van
de meest succesvolle instrumenten om transformaties en is een effectieve strategie voor de EU om
haar beleid in de COE-landen te doen functioneren (Hughes, Sasse & Gordon, 2004; Grabbe, 2006).
Voorafgaand aan de toetreding vinden vaak lange onderhandelingen plaats en het vergt voor de ene al
meer moeite dan de andere om de regels in hun systeem te implementeren. Toetredings-
onderhandelingen startten in 1998 met Cyprus, Hongarije, Polen, Estland, Tsjechië en Slovenië en in
1999 met Bulgarije, Roemenië, Letland, Litouwen, Malta en Slovakije. In 2004 werd de EU met tien
1 In deze masterpaper gebruik ik de term ‗Europese Unie (EU)‘, ook al verwijs ik naar de periode van vóór 1994,
toen de EU nog ‗Europese Gemeenschap (EG)‘ werd genoemd
2 ―Het lidmaatschap vereist dat het kandidaatland zover is gekomen dat het beschikt over stabiele instellingen,
die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden
garanderen [politiek criterium]; beschikt over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen
om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden [economisch criterium], hij in
staat is om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, hetgeen mede inhoudt dat hij de
doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijft [acquis communautaire]‖
(Europese Raad, 1993)
3
landen uitgebreid, de grootste uitbreidingsronde sinds haar ontstaan. In 2007 werd de vijfde
uitbreidingsronde van de EU afgerond met de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Beide landen
worden als ‗laggards‘ beschouwd en konden daarom niet met de andere COE-landen toetreden in
2004 (Trauner, 2009). Het povere resultaat op gebied van juridische en administratieve hervormingen
waren hiervan de voornaamste oorzaak. Maar ook al liet de opgelegde vooruitgang te wensen over,
toch werd ze als substantieel bevonden omwille van het verlangen van deze landen om tot de EU toe
te treden. We hebben hier immers te maken met de ‗rhetorical trap‘: zelfs al is de EU het erover eens
dat deze kandidaten niet tegemoetkomen aan de opgelegde standaarden, toch kan ze hun toetreding
niet meer tegenhouden. Als de EC hun toetreding nog zou uitstellen, dreigen deze kandidaat-lidstaten
immers hun motivatie tot hervormen te verliezen. Aangezien duidelijk is geworden dat de
grootschalige transformaties die de toekomstige lidstaten moeten doorvoeren op bepaalde domeinen
tot ongerustheid heeft geleid, zal de Unie naar de toekomst toe voorzichtiger handelen en rekening
houden met vermogen om nieuwe landen op te nemen (Europe Gateway, 2007). Deze
‗absorptiecapaciteit‘ wordt ook als een impliciet vierde toetredingscriterium beschouwd.
Het politieke criterium houdt onder meer in dat een bepaald land in aanmerking komt voor toetreding
als het over een goed functionerende democratie beschikt. Indien blijkt dat toekomstige lidstaten niet
democratisch zijn, is het een logisch gevolg dat de EU hier democratie zal promoten opdat het land in
kwestie de nodige aanpassingen kan maken om zijn doelstellingen en verplichtingen ten aanzien van
de EU na te komen. Maar hoe promoot je democratie? En in welke mate zijn landen met een
socialistische erfenis in staat om de beginselen van een ‗Europese democratie‘ op te nemen?
In de zoektocht naar een antwoord moeten we ons bewust zijn van zowel een definitie als een
implementatieprobleem. Zoals Pridham (2006b) argumenteert, is de EC er nooit in geslaagd om
conceptuele duidelijkheid te scheppen over de karakteristieken en maatstaven van een geconsolideerde
democratie. Meer nog, ze beschouwt toetreding tot de EU als het eindpunt van democratische
consolidatie. De bal ligt dus in het kamp van de Commissie om te beslissen wanneer deze veel te
algemeen geformuleerde democratische condities vervuld zijn en een positieve beoordeling inzake
toetreding moet geveld worden (Grabbe, 2002).
Welnu, het is vrijwel onmogelijk om het volledige spectrum van de democratie te analyseren,
waardoor ik heb gekozen om civil society3, een gegronde graadmeter voor democratie (Beetham,
Carvalho, Landman & Weir, 2008), te evalueren. De EU exporteert haar democratische waarden door
3 er wordt bewust gekozen om de Engelstalige term te gebruiken, niet alleen omdat het begrip van Engelstalige
oorsprong is, maar ook omdat het begrip als dusdanig ingeburgerd is in de Nederlandstalige politiek-
wetenschappelijke literatuur en veel minder frequent in zijn vertaalde vorm ‗civiele maatschappij‘ of
‗burgermaatschappij‘ voorkomt
4
het promoten van civil society in haar eigen lidstaten, maar ook in de kandidaat-lidstaten én haar
buurlanden. Om deze en andere redenen zal worden geargumenteerd dat een sterke civil society een
onontbeerlijk element is voor een goed functionerende democratie, dus in die zin zou de EU via haar
uitbreiding een grote impact moeten uitoefenen op de civil society in COE-landen als een element van
democratisering. Civil society speelt een grote rol in het Europese beleid, maar is ook ―one of the
major themes of the discourse on the transformation of the former European state socialist societies to
capitalism‖ (Lane, 2010, p.294).
In het onderzoek zal de impact van conditionaliteit op de civil society in Roemenië en Polen worden
geanalyseerd, om uitspraken te doen in verband met de effectiviteit van het Europees
uitbreidingsbeleid. Hierbij zullen belangrijke kritische vragen aan bod komen. Het is de bedoeling om
na te gaan of de inspanningen die geleverd werden op gebied van civil society wel voldoende vruchten
hebben afgeworpen tijdens het Europeaniseringsproces. Het is mijns inziens irrelevant de pre- en
posttoetredingstoestand met elkaar te vergelijken, omdat hervormingen op vlak van civil society
procesmatig moeten worden bestudeerd. Uiteraard zal, in de mate van het mogelijke, de toestand na de
eigenlijke toetreding onder de loep worden genomen om te zien of er al dan niet sprake is van een
draw back. Met andere woorden, houden de door de EU en andere (internationale) actoren gemaakte
inspanningen voor het promoten van civil society wel stand? Het is namelijk niet ondenkbeeldig om
aan te nemen dat zoveel intense inspanningen tot transformatie niet allemaal stand houden, zeker met
betrekking tot de civil society (cf. infra). De vraag is of conditionaliteit een voldoende sterke (of te
zwakke?) incentive vormt om duurzame vorderingen in verband met Europeanisering op vlak van civil
society te realiseren, zowel voor Roemenië als Polen. Aangezien het Phare-programma voor beide
landen een belangrijke bron van financiële steun vormt voor de ontwikkeling van NGO‘s, is het
aangewezen hierover een grondige analyse te maken. Civil society speelt immers een vitale rol zowel
voor de snelheid en de kwaliteit van de hervormingen in het uitbreidingsproces, alsook het
voortbrengen van publieke steun.
In het eerste deel zal er dieper worden ingegaan op het concept van civil society, aangezien dit een
essentieel onderdeel uitmaakt van deze masterpaper. De zoektocht naar een werkbare definitie en het
schetsen van een theoretisch raamwerk, zonder dewelke het onmogelijk is om gefundeerd onderzoek
te doen, zijn dan ook een prioriteit. Het belang van civil society voor de ontwikkeling van een
geconsolideerde democratie, meer bepaald in de COE-landen, moet dan ook worden aangetoond.
Aansluitend wordt de verhouding van de EU tot civil society besproken: de rol die de EU speelt bij het
promoten van civil society en de instrumenten, actoren, initiatieven, programma‘s, mechanismen
5
worden hier besproken. De behandeling van conditionaliteit en Europeanisering maken hier dan ook
een substantieel deel van uit en zullen ook voldoende aandacht krijgen.
In het tweede deel wordt er specifiek ingegaan op de cases Roemenië en Polen. Eerst zal er via een
grondige literatuurstudie worden nagegaan welke tradities beide landen hebben op vlak van civil
society. Deze descriptieve analyse zal met voldoende kwantitatief onderzoek ondersteund worden.
Daarna wordt de aandacht gevestigd op de situatie van NGO‘s actief op het gebied van
milieubescherming, respectievelijk in Polen en Roemenië. Dergelijke spelers dragen immers in
belangrijke mate bij tot een democratische samenleving (cf. infra).
Om te besluiten moet het onderzoek leiden tot gefundeerde, doch incomplete, uitspraken over de
effectiviteit van de EU op het vlak van civil society, met betrekking tot Polen en Roemenië. Zo moet
ik in staat zijn om na te gaan in welke mate de EU vat heeft op het positief beïnvloeden van civil
society.
Uiteraard moet voor het aanvatten van het eigenlijke onderzoek aangegeven worden dat de
bevindingen en conclusies onvolkomenheden zullen vertonen. Door gebrek aan tijd en middelen
moesten er hoe dan ook keuzes tot afbakening gemaakt worden, waardoor een onderzoek naar de
volledige impact op civil society onvolledig zal zijn, gezien het grote bereik, de vele nuances en de
vele actoren die tot het speelveld van civil society behoren. Civil society is maar een kleine radar in het
grote democratienetwerk. Daarom zou het te verregaand en ongegrond zijn om op basis van een
onderzoek civil society uitspraken te doen over het volledige democratisch gehalte van de bestudeerde
cases.
Het onderzoek van deze masterpaper gaat uit van de hypothese dat de impact van de EU op niet-
statelijke actoren serieuze beperkingen heeft. Door de korte tijdsspanne van het toetredingsproces was
er niet genoeg tijd om verregaande vorderingen te maken op vlak van democratisering en civil society.
De EU is met andere woorden te snel overgeschakeld van democratische naar acquis conditionaliteit.
6
DEEL I: Civil society in de Europese Unie
Democratie reikt veel verder dan enkel instituties; ook de bredere politieke cultuur speelt een grote
rol. Instituties kunnen namelijk enkel overleven als er ook een draagvlak voor de democratische
structuren in de samenleving bestaat. Alexis de Tocqueville, John Locke, Thomas Paine, en andere
politieke filosofen van de Verlichting gingen niet enkel kijken naar de formele instellingen om de
werking van democratie te bestuderen. Zo kwam de Tocqueville tot de vaststelling dat de Verenigde
Staten een democratische traditie hadden opgebouwd door massaal lidmaatschap en betrokkenheid in
het verenigingsleven. In de jaren ‗90 bestudeerde Robert Putnam het sociaal kapitaal in Italië en kwam
tot soortelijke conclusies, namelijk dat ―de kenmerken van de civiele samenleving heel belangrijk
[zijn] voor de houding van politici en het functioneren van de overheid‖ (Devos, 2006, p.472). Maar
welke toegevoegde waarde betekent civil society dan voor de EU?
Volgens Zielonka (2006) kan de EU eigenlijk geen democratische bestuursvorm zijn zonder bepaalde
waarden en overtuigingen te delen. Daarnaast moeten die waarden en overtuigingen ook nog eens
‗Europees‘ zijn, dus communautair of supranationaal. Het uitdragen en vormgeven van deze waarden
worden voor een groot deel toegeschreven aan civil society organisaties (CSOs). De EU ging dit
geleidelijk aan beseffen en begon het laatste decennium civil society te promoten.
Dit werd recentelijk nog maar eens duidelijk toen voormalig dissident en president van Tsjechië,
Václav Havel, in een speech aan het Europees Parlement de belangrijke rol beklemtoonde die de EU
moet spelen om civil society te herstellen en te ontwikkelen in toekomstige uitbreidingen (Euractiv,
16/01/2011).
Het mogen inderdaad niet alleen de Europese instellingen zijn die het voor het zeggen hebben, want
―more than institutional re-engineering, what is at stake is the renewal of communication channels
between Europe and its citizens. Dialogue with civil society is presented as an absolute priority‖
(Foret, 2009, p.38). Vanuit academische hoek bestaat ook een brede consensus dat het ‗democratisch
deficit‘ via de betrokkenheid van civil society kan en moet worden bestreden, want ―most actors
appear to agree that a greater role for civil society must be a central feature of European governance in
the future‖ (Warleigh, 2001, p. 620).
Ten eerste gaan we na wat precies wordt bedoeld met ‗civil society‘. Theoretische benaderingen over
het denken over civil society, de verschillende bestaande discoursen en haar verhouding ten aanzien
van democratie worden in beeld gebracht, om uiteindelijk een poging tot (zinloze) definitie te wagen,
waarbij de aandacht gaat naar afbakening en meetbaarheid.
7
Ten tweede schetsen we de ontwikkeling van civil society in de COE-landen. Door hun politieke
verleden hebben die landen namelijk lange tijd nauwelijks tot geen ontwikkeling gekend van civil
society. Ook al is de ontwikkeling van civil society in de COE-landen niet gelijk verlopen, de
verschillen met de ‗oude‘ lidstaten zijn tot op de dag van vandaag dan nog onmiskenbaar aanwezig en
moet daarom in het licht van ons onderzoek beklemtoond worden.
Tenslotte wordt de rol die de EU speelt op vlak van civil society toegelicht. Aandacht wordt besteed
aan het belang van promotie en versterking (empowerment) in het kader van het Europese
uitbreidingsbeleid. De concrete rol die de EU hier speelt, alsook de door haar aangewende legale
instrumenten, programma‘s en actoren, inclusief belangrijke concepten zoals conditionaliteit en
Europeanisering, komen hier aan bod.
Eenmaal deze bestanddelen onderzocht zijn, beschikken we over voldoende bagage om in het
volgende deel dieper in te gaan op de specifieke casestudies Roemenië en Polen.
8
1. Civil society: what’s in a name?
De literatuur over civil society is ontzettend ruim en gevarieerd (Rau, 1987; Dahrdendorf, 1990;
Gellner, 1994; Walzer, 1998; Hyden, 1997; Carothers, 1999; Howard, 2002; Green, 2002; Pridham,
2002; Anheier, 2004; Edwards, 2004; Fagan, 2005; Chandhoke, 2007; Tismaneanu, 2006; Raik, 2006;
Börzel, 2010; Lane, 2010) en ―over the past decade and a half, civil society has been acknowledged to
be of increasing significance within political science, social research and policy making‖ (Purdue,
2007, p.1). De aandacht die hier naartoe gaat in de politieke wetenschappen is bijzonder groot, wat
blijkt uit het bestaan van diverse vakgroepen en centra aan universiteiten die zich specifiek hebben
toegelegd op de studie van civil society, waaronder Stanford University, London School of Economics
en John Hopkins University. In Londen heeft PrimeTimers, een vereniging die voorziet in de
vaardigheden, know how en organisatorische noden voor de non-profit sector, zelfs een project voor
een Civil Society University (CSU) gelanceerd met de doelstelling om studenten de nodige kennis en
training te verschaffen opdat ze zouden kunnen functioneren in de derde sector en deze verder helpen
ontwikkelen4. Daarnaast is er het Journal of Civil Society, het voornaamste academische tijdschrift
voor onderzoek en analyse over civil society. Er bestaan bovendien ook nog tal van academische
tijdschriften die gespecialiseerde artikels publiceren inzake civil society. Het concept kreeg vooral
belangstelling na het verdwijnen van de militaire dictaturen in Latijns-Amerika en de Stalinistische
staten in COE-landen, waar politieke hervormingen het resultaat waren van de opkomst van sociale
bewegingen (cf. infra).
Om het beoogde doel van deze masterpaper niet te ondermijnen, zal hier geen ellenlang gedetailleerd
historisch en academisch overzicht worden gegeven om de notie van civil society toe te lichten. Maar
aangezien civil society niet alleen binnen de politieke wetenschappen, maar ook in deze masterpaper
een centraal concept is, dient hieraan toch de nodige aandacht te worden besteed. Als politicologen het
hebben over civil society, dan is de kans klein dat ze allemaal hetzelfde verstaan onder dat begrip.
Meer nog, ―civil society means different things to different people‖ (Hyden, 1997; Wysong, 2005),
zodat het niet eenvoudig is om onderzoek te verrichten op dit terrein.
Auteurs en onderzoekers erkennen in hun publicaties de problematiek die aan dit ambigue concept is
verbonden. Net zoals vele andere termen in de politicologie, kampt civil society immers met een
definitieprobleem. Dit is meteen haar grootste zwakheid, want het zet de empirische meetbaarheid
onder zware druk. Civil society heeft een lange geschiedenis, waardoor haar betekenis doorheen de
4 website: http://www.civilsocietyuniversity.org/
9
tijd onderhevig is geweest aan veranderingen en evoluties, zeker in de COE-landen na de val van het
communisme (Fagan, 2005). Toch hebben de 18de
eeuwse Verlichtingsfilosofen, die de moderne idee
van civil society in de politieke wetenschappen hebben geïntroduceerd, enkele zinvolle
benaderingswijzen nagelaten die nog steeds als actueel en relevant kunnen worden beschouwd
(Carothers, 1999/2000). Helmut Anheier, hoofd van het Center for Civil Society in California, ziet de
problematiek van een algemeen aanvaardbare definitie in, maar beseft tegelijkertijd de noodzaak om
er een te formuleren vanuit methodologisch oogpunt:
"Civil society is the sphere of institutions, organisations and individuals located between the family,
the state and the market, in which people associate voluntarily to advance common interests"
(Anheier, 2004, p.20).
Deze definitie omvat niet alle aspecten en benaderingen van civil society, maar neemt elementen en
onderdelen op die essentieel zijn om het concept te definiëren. Bovendien krijgt deze operationele
definitie de goedkeuring van Heinrich (2005) en wordt gehanteerd door de Civil Society Index (cf.
infra). Schematisch voorgesteld komen we tot de volgende figuur:
bron: Van der Meer, T., Te Grotenhuis, M., & Scheepers, P.L.H. (2009). Three types of voluntary associations
in comparative perspective: the importance of studying associational involvement through a typology of
associations in 21 European countries. Journal of Civil Society, 6(3), p. 229
10
Deze figuur is een theoretische voorstelling van de samenleving: ―it positions civil society (the whole
network of voluntary associations), lying between the domains of the family (the intimate sphere), the
market (the economic sphere) and the state. Yet, as the intermediate sphere between these three core
domains, civil society stretches out and partly overlaps with each of these domains‖ (Van der Meer et
al., 2009, p. 229). Civil society is in mindere of meerdere mate betrokken bij elk van deze drie sferen,
zonder er volledig deel van uit te maken5. Hier zullen wij ons concentreren op de invloed op de sfeer
van de staat. Enkel in de data-analyse komen de andere twee sferen aan bod (cf. infra). Van der Meer
et al. (2009) kaarten dan ook terecht aan dat academici in hun onderzoek naar CSO‘s veel te weinig
een onderscheid maken tussen bepaalde types van organisaties. Een sportfederatie heeft met andere
woorden andere ambities en objectieven dan een milieuorganisatie, hoewel beiden tot de civil society
behoren. Zij maken een indeling tussen drie types van organisaties met elk een eigen focus:
vrijetijdsorganisaties (leisure organisations) leggen zich voornamelijk toe op de intieme sfeer,
belangengroepen (interest organisations) richten zich tot de markt en het speelveld georganiseerd
activisme (activist organisations) behandelt bredere maatschappelijke belangen. Hier zal de nadruk
komen te liggen op deze laatste soort. Er dient ook opgemerkt te worden dat velen het hebben over ‗de
derde sector‘ als ze spreken over civil society. Hier wordt civil society voorgesteld in de triangulaire
samenlevingsmodel als de sfeer naast de ‗eerste‘ staatssfeer en de ‗tweede‘ economische sfeer.
Welke definitie of voorstelling we hier ook handhaven, een dermate gecontesteerd begrip zal nooit het
volledige spectrum van het gedachtegoed hieromtrent op een objectieve manier kunnen weergeven,
aangezien de denkrichtingen en benaderingswijzen te veel nuanceverschillen met zich meebrengen.
De afwezigheid van een algemeen aanvaarde definitie legt niet in de weg dat er enkele
basisingrediënten kunnen onderscheiden worden om ons onderzoek verder te operationaliseren. Een
dergelijke afbakening is immers nodig om op een enigszins wetenschappelijk verantwoorde manier
een onderbouwde analyse uit te voeren.
5 NOOT: tijdens de communistische periode in Centraal- en Oost-Europa werd civil society volledig beheerst en
opgeslorpt door de staat: ―communist ideology only accepted civil society organizations created and controlled
by the party-state‖ (Nanivksa, 2001, p. 5)
11
Michael Edwards (2004) distilleert drie verschillende elementen om het terrein van civil society te
begrijpen. De auteur wordt hiermee in de academische literatuur heel vaak geciteerd door civil society-
theoretici en vormt een autoriteit op het gebied. Volgens de drie verschillende tradities betekent civil
society het volgende:
(1) civil society as associational life (the neo-Toquevillian school)
Dit betreft de vormen van het verenigingsleven, ook wel de ‗derde sector‘ genoemd. Alle
verenigingen en netwerken tussen de familie en de staat vallen hieronder. Civil society maakt hier deel
uit van de samenleving, afgezonderd van staat en markt, gevormd met als doel het bevorderen van het
algemeen belang en het vergemakkelijken van collectieve actie.
(2) civil society as the good society
Hier gaat het over het soort samenlevingen die civil society genereert. Het normatieve steekt hier de
kop op, wat betekent dat de nadruk ligt op attitudes en waarden zoals samenwerking, vertrouwen,
verdraagzaamheid, geweldloosheid, participatie... Dit is het meer substantieve element van
democratie, naast het formele.
(3) civil society as the public sphere
Civil society is hier een arena voor openbaar overleg, rationele dialoog tussen burgers en de
uitoefening van ‗actieve burgerschap‘ om zo het algemeen belang te dienen.
Zelf geeft Edwards aan dat de eerste school, gebaseerd op het Toquevilliaanse gedachtegoed (cf.
infra), de meest dominante is. Ook Anheier beaamt dit: ―… civil society is part of the larger society
(…), and it would be fair to say that civil society includes large parts of the third sector‖ (Anheier,
2004). Voor Goran Hyden is dit zelfs de enige manier om over civil society te spreken: ―… civil
society is more than society. It is that part of society that connects individual citizens with the public
realm and the state‖ (Hyden, 1997, p.5).
Nanz & Steffek omschrijven een civil society organisatie (CSO) als volgt:
“a non-governmental, non-profit organisation that has a clearly stated purpose, legal
personality and pursues its goals in non-violent ways. Apart from activist organizations this
definition includes social partners (i.e. trade unions and employers associations), consumer
associations, charities, grass roots organizations and religious communities”
(in Maloney & Van Deth, 2008, p. 13)
12
We zullen nu de relatie tussen democratie en civil society bestuderen, om het belang dat de EU in haar
democratische conditionaliteit ten aanzien van de COE-landen hieraan heeft besteed, beter te kunnen
begrijpen.
1.1. Civil society en democratie
De relatie tussen civil society en democratie is ambigu in de zin dat civil society zowel een vereiste als
een gevolg kan zijn een democratische bestuursvorm en dat de politieke context een belangrijke rol
speelt.
In de context van de COE-landen is het voor Neera Chandhoke (2007) alvast duidelijk dat ―the
concept of civil society highlighted one basic precondition of democracy: state power has to be
monitored, engaged with, and rendered accountable through intentional and engaged citizen action‖
(p. 608). Voor een levendige civil society is democratie een must, want in autoritaire systemen worden
alle soorten organisaties ofwel geïncarneerd ofwel gefnuikt door de staat. Als je civil society laat
floreren binnen een samenleving, dan onderschrijf je per definitie de democratische principes. Je kan
het vergelijken met bomen (civil society) in een bos (de staat): als je de natuur zijn vrije gang laat
gaan, zullen er verschillende boomsoorten groeien die hun zaden zullen verspreiden over het
natuurdomein. Als de natuurbeheerder voortdurend deze bomen omhakt of bijsnoeit, heb je misschien
een afgewerkt en gecontroleerd bos, maar verhinder je dat bepaalde boomsoorten zouden groeien, wat
indruist tegen de vrije ontwikkeling van de natuur.
Volgens Sodaro, die tien voorwaarden voor democratie formuleerde, komt ‗burgerparticipatie, civil
society en een democratische politieke cultuur‘ op de achtste plaats (Sodaro, in Devos, 2006, p. 467).
Hoewel er kritische geluiden bestaan over het verband tussen democratie en civil society (Carothers &
Barndt, 1999-2000; Purdue, 2007) is er wel een zekere eensgezindheid dat civil society een positieve
bijdrage levert aan het democratisch gehalte van een samenleving (Gellner, 1994; Fukuyama, 1995;
Hyden, 1997; Bădescu, Sum, & Uslaner, 2004; Anheier, 2004; Fagan, 2005; Raik, 2006; Chandhoke,
2007). Misschien gaat Ernest Gellner (1994)6 wat kort door de bocht met zijn stelling ―no civil
6 ―The transformation of Eastern Europe which began in 1985 and reached its culmination in 1989 and after the
abortive coup of August 1991 in Moscow is sometimes referred to as the process of ‗democratization‘. Is this
word, rather than ‗Civil Society‘, to be preferred? Not too much hinges on the choice of a mere word perhaps,
but all in all it would seem that ‗Civil Society‘ is greatly preferable. The defect of ‗democracy‘ is the naivety of
the model which it suggests, and which it encourages its users to take seriously. The underlying model is that of
a society which is a fruit of the will of its participants or members. It is a view which would make society sound
13
society, no democracy‖, maar verschillende onderzoeken tonen wel aan dat deze stelling heel wat
voeten in aarde heeft. Walzer (1999) noemt dit het ‗civil society argument‘ en moet worden begrepen
als ―a combination of a variety of ideas in which civic associations directly deepen democracy in a
number of ways‖ (Steel, Henderson & Warner, 2007, p. 35). Burgers moeten zich dus ongedwongen
kunnen verenigen en deel uitmaken van de publieke sfeer, want ―there cannot be a proper democracy
without a significant of citizens‘ participation‖ (Hüller & Kohler-Koch, 2008, p.150). Inderaad, ―if
activists are more tolerant, more trustful in other people and political institutions, more interested in
politics, and more willing to get involved, then we may expect that associational activity enhances the
prodemocratic role of associations. Evidence from consolidated democracies suggests that association
members are more likely than non-members to carry attributes that are generally associated with the
ideal type of a democratic citizen‖ (Bădescu et al., 2004, p. 330-331). Nelson (1996) stelt dan ook dat
―the linchpin of democratic change is unquestionably an enlarged participation and heightened role for
the populace, developing citizenship where previously the population was confined to the role of
subjects‖.
Bovendien werd het financieren van civil society in COE-landen gezien als de hoeksteen van Westerse
inspanningen om democratie te versterken (Sardamov, 2005; Chandhoke, 2007). Deze donoren waren
van mening dat CSO‘s een cruciale rol hadden te spelen in het democratiseringsproces en voor hen
was civil society het ideale recept voor democratie: ―in both the 1980s and 1990s, democracy
programs focusing most often on promoting elections and strengthening civil society and ―good
governance‖ were purveyed internationally by lending and donor agencies, with varying results‖
(Paley, 2002, p. 473). NGO‘s worden, tenminste door externe donoren, ―seen as important in building
a civil society and civil society as a sign of building democracy‖ (Bogdanova, 2008, p. 147). Hierover
is weliswaar scherpe kritiek te vinden, omdat de nadruk veel meer op kwantiteit dan op kwaliteit
kwam te liggen: ―[t]he main focus of civil society development has been to increase the number of
NGOs,‖ (...) ‗[d]emocracy‘ was understood quantitatively. Few NGOs meant less democracy, more
NGOs meant more democracy‖ (Sampson, in Paley, 2002, p. 482). De burgers van de COE-landen
hunkerden naar civil society, maar ―what they got instead was NGOs!‖ (Chandhoke, 2007, p.608).
Wilco De Jonge (2006) is voorstander van internationale inmenging, maar ―international donors can
(and should) create a framework in which a domestic civil society could operate and develop, but
cannot and should refrain from creating civil society themselves. This should be done by local
citizens. The same holds true for authorities in these countries‖ (p. 309).
if indeed it expresses, reflects or implements the will of its members, but pathological if that will is overruled by
some means or other‖ (p. 184)
14
Internationale steun voor civil society kwam vooral van donoren uit West-Europa en de Verenigde
Staten. De VS zijn na de val van het communisme snel op de kar sprongen om de leemte te vullen en
deze landen te ondersteunen in hun ―struggle for freedom‖ (US Department of State, n.d.). Deze
situatie zorgde dan ook voor conflicterende belangen, wat de effectiviteit van de steun belemmerde
(De Jonge, 2006).
Als we aannemen dat de link tussen democratie en civil society wetenschappelijk gegrond is, dan zou
de EU veel aandacht moeten besteden aan het versterken van civil society in COE-landen als een deel
van haar politieke conditionaliteit. Hier is de vraag niet alleen of de EU dit doet, maar ook of ze dit
doet op een effectieve manier. Zorgt toetreding voor een duurzamere, geconsolideerde civil society?
Forbrig (2009) portretteert alvast een weinig hoopgevend beeld: ―after accession to the EU, civil
society in Central Europe entered a phase of stagnation and, to some extent, regression‖ (p.22).
1.2. De rol van civil society
Het is belangrijk om de functie van civil society in beeld te brengen, omwille van de variabele tijd- en
contextgebonden betekenis. Veel hangt dus af van hoe er gekeken wordt naar civil society of
tenminste van hoe bepaalde auteurs willen dat er naar wordt gekeken. Deze divergentie in de literatuur
zorgt dan ook vaak voor misverstanden. Om dit gevarieerde denken in kaart te brengen, heeft Goran
Hyden (1997) een typologie uitgewerkt van geconvergeerde modellen.
De verschillende visies bundelen de mogelijke manieren over de rol die de civil society inneemt in de
samenleving:
Civil society gekoppeld aan de staat
postmarxisme (Hegel) liberalisme (Locke)
gebaseerd op economie niet gebaseerd op economie
neoliberalisme (Paine) participatorisch (Tocqueville)
Civil society losgekoppeld van de staat
15
De relevantie van dit typologisch model is nog steeds actueel. In de literatuur wordt vaak vanuit
liberaal perspectief gekeken naar civil society, namelijk dat civil society als watchdog optreedt om de
staat te controleren.
1.1.1. De Regime School/ Liberale School (Het Lockeaans model)
In dit model is de staat afhankelijk van de civil society, omdat de samenleving er was vooraleer er
sprake was van een staat. De staat is gebaseerd op een sociaal contract en civil society is de enige
wettige bron voor staatsmacht. De staat speelt de rol van rechter, die de onenigheden tussen burgers
oplost. Economie speelt een ondergeschikte rol. Een slechte staat is slechter dan leven in geen staat.
Civil society is een gerechtvaardigd forum om de staat aan te klagen in geval van schendingen van de
mensenrechten. De staat moet tegelijkertijd de civil society ondersteunen (door fondsen, wetten die
activiteiten van vrijwilligersorganisaties promoten etc.).
1.1.2. De Neoliberale School (Het Painesiaans model)
Civil society is hier volledig onafhankelijk van de staat. De staat geeft geen richting, noch motiveert,
ondersteunt of sponsort eender welke activiteit die gelinkt is aan civil society. Er is een sterk geloof in
het principe van de invisible hand, ofte de vrije markt, omdat deze een nieuwe moraal ontwikkelt
(informeel vertrouwen, vriendschap, medeleven). De vrije markt wakkert in het individu alle
kwaliteiten aan die nodig zijn voor een goede samenleving. Hier staat civil society kwalitatief hoger
gerangschikt dan politiek.
1.1.3. De Associatieve School (Tocquevilliaans model)
Civil society is autonoom van de staat, evenals van economische krachten en wetten.
Vrijwilligersorganisaties (kerken, sport- en literatuurclubs, media, familie etc.) brengen de macht van
de staat in evenwicht en bereiden mensen voor op politiek. Tot de functies van
vrijwilligersorganisaties behoren: controle op de uitvoerende macht, controle op de verdeling van
macht in de samenleving, het promoten van burgerparticipatie, het ontwikkelen van burgers om van
hen betere personen/burgers te maken en hierdoor de participatie, tolerantie, compromisvorming,
verspreiden van informatie etc. versterken. Goede waarden komen van niet-economische verenigingen
en civil society verenigt verschillende culturele groepen.
16
1.1.4. De Post-Marxistische School (Het Hegeliaans model)
De staat regeert de civil society, omdat laatstgenoemde zich inlaat met het leven in dorpen en steden
en zich aantrekt van markt en economie. In tegenstelling tot haar neoliberale tegenpool, erkent het
post-marxisme het belang van sociale structuren die worden vormgegeven door een dominante
economie. Een sterke staat bundelt de gemeenschap samen en vermijdt conflicten in de civil society.
Als we hierop voortborduren, passen de denkbeelden van Antonio Gramsci in dit model (neo-
marxisme). Volgens Gramsci is civil society een terrein waar een economisch overheersende groep
haar hegemonie op toepast. Het basisidee van neo-marxisme bestaat erin om te vermijden dat een
kleine groep haar controlemacht uitoefent over de economische middelen en zonder staatsinterventie
ook de civil society controleren. Het model van de welvaartsstaat – wanneer de staat veel doet, is er
geen reden voor burgers om te klagen - hoort thuis binnen deze context.
In publicaties over postcommunistische landen komen het Toquevilliaans en Hegeliaans model het
meest frequent voor. Het Lockeaans model is vooral van toepassing geweest om civil society in
totalitaire systemen te benaderen in hoe ze hun staatsstructuren democratischer konden maken (Rau,
1987). Om het effect van civil society op democratisering in COE-landen te bestuderen, argumenteert
Andrew Green (2002) dat Thomas Paines anti-etatistische filosofie alomtegenwoordig is, aangezien
―this philosophy was commonly found in works by East European dissidents‖. Na de val van het
communisme werd deze benaderingswijze echter beschouwd als ―unworkable and inadequate in the
context of democratisation‖ (p. 455-456). Daarom moet er volgens hem worden gefocust op twee
dominante concepten in de literatuur. Enerzijds de sociologische versie, die de nadruk legt op
vakbonden en sociale bewegingen en anderzijds de politieke versie, die de nadruk legt op
burgerparticipatie (cf. infra).
2. Civil society in Centraal- en Oost-Europa
De postcommunistische landen deelden hetzelfde lot in de zin van de beperkte ruimte die voorhanden
was voor het voortbrengen van een sterke civil society, waardoor bepaalde patronen komen
bovendrijven, ook al verschilt het pad dat bepaalde van deze landen hebben ingeslagen sterk van
elkaar (Rupnik, 1999, p.57). Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de communistische regimes
veroorzaakte grote fascinatie en interesse bij academici, wat zorgde voor een storm aan
onderzoeksartikels, publicaties, vergelijkende studies en analyses over de opkomst van de tot dan toe
onbestaande civil society in deze nieuwbakken maatschappijen. Na de gebeurtenissen van 1989-1991
in COE, werd civil society dan ook een hot item in de sociale en politieke wetenschappen.
17
Het probleem was echter dat de burgers hier vrijwel geen ervaring mee hadden, dus moest het concept
van civil society opnieuw herontdekt en ‗uitgevonden‘ worden (Mastnak, 2005), waardoor de
interpretatie ervan met deze die er in het Westen aan werd gegeven, gezien de verschillende politieke
context. In het Westen waren we ons namelijk niet bewust van het bestaan van civil society, omdat de
evidentie ervan buiten kijf stond. In de COE-landen was dat niet het geval en aanvankelijk ―it [civil
society] was reduced to an array of civic associations operating in the social space between the family
and the state (outside the economy), united in their opposition to the Communist state‖ (Sardamov,
2005, pp. 381-82). De hoofdoorzaak van ―communism‘s collapse was the resurrection and
development of civil society‖ (Tismaneanu, 2010, p. 28) en speelde dus ―an important role in the
various transition scenarios that unfolded throughout the region at the end of 1989‖ (Kopecký, 2003,
p.1). Deze ‗wedergeboorte‘ moet begrepen worden in het licht van de toenemende misnoegdheid van
de bevolking tegenover het autoritaire communisme (Fagan, 2005). Civil society brengt hier een
alternatief bestuur naar voor, dat een breuk moet vormen met het verleden waar de staat alle macht
had. De communistische regimes boden niet de political opportunity structure die de burgers de kans
gaf om vrij kritiek op de politiek te uiten en wanpraktijken aan de kaak te stellen. De cruciale taak die
hier voor CSO‘s was weggelegd, bestond uit het herstellen van het sociale glijmiddel dat was
verdwenen door de welig tierende corruptie en de morele wanorde waarmee deze maatschappijen
jarenlang werden geplaagd (Tismaneanu, 2010).
Timothy Garton Ash haalt eveneens de centrale rol aan van civil society in het oppositiedenken:
―There should be forms of association, national, regional, local, professional, which would be
voluntary, authentic, democratic and, first and last, not controlled or manipulated by the Party or
Party-state. People should be ―civil‖: that is, polite, tolerant and above all, non-violent. Civil and
civilian. The idea of citizenship had to be taken seriously‖ (Ash, in Dahrendof, 1990, p. 93).
De oorsprong van civil society in postcommunistisch Europa komt voort uit breukmomenten als de
Praagse Lente, de Hongaarse Revolutie en de oppositierol van de Poolse vakbond Solidarność
(Rupnik, 1999, p. 59).
Door de opkomst van democratische transitie, verwierf het concept twee nieuwe betekenissen. De
eerste werd gelieerd aan een economische revolutie, waarbij civil society werd veilig gesteld door een
vrije markteconomie. De tweede strekking koppelde de term los van de markteconomie en
identificeerde met de derde sector of de NGO‘s, waarbij de civil society losstaat van zowel de staat als
van de markt.
18
Civil society blijft relatief zwak in de transitielanden en komt maar zeer traag op gang (Nelson, 1998;
Howard, 2002), hoewel er regionale verschillen bestaan tussen de COE-landen7. Er moet wel op
gewezen worden dat ―one of the weakest aspects of democracy in the post-communist countries is
civil society‖ (Raik, 2006, p. 317). Om die reden heb ik er ook voor gekozen om twee COE-landen als
cases te gebruiken, want ―the legacy of the communist era, that is, the underdeveloped nature of civil
society, makes comparisons with western counterparts inappropriate, especially within the context of
Europeanization‖ (Ladrech, 2010, p. 160). De voorhanden zijnde databases tonen aan dat er inderdaad
een groot verschil bestaat tussen de ‗oude‘ en de ‗nieuwe‘ lidstaten8. Dit verschil heeft volgens Lane
(2010) vier oorzaken: ten eerste was civil society een aan het Westen ontleende ideologie om oppositie
ten aanzien van het socialistisch regime te legitimeren. Ten tweede lag de nadruk op de promotie van
politieke civil society, terwijl uit de geschiedenis was gebleken dat dit politieke civil society een
logisch gevolg is van economische civil society. Hervormers in COE-landen zagen dit in de beginfase
van het transitieproces over het hoofd. Ten derde reikten de bevoegdheden van de socialistische staten
veel verder in vergelijking met die in het Westen en waren dus veel harder om te breken. Ten slotte
zat de legitimiteit van civil society in West-Europese landen diepgeworteld in het systeem, dat voorzag
in een coördinerende rol tussen kapitalistische economie en maatschappij.
In het algemeen engageren burgers zich in de derde sector om drie redenen: ―because they can,
because they want to, or because they were asked‖ (Bădescu et al. 2004, p. 323). Door de sterke
controle van de communistische regimes op civil society werden deze elementen ondergraven.
Volgens Howard (2002) is het lage participatieniveau in CSO‘s in de COE-landen dan ook te wijten
aan drie factoren: ―the legacy of mistrust of communist organizations; the persistence of friendship
networks and the postcommunist disappointment‖ (p. 161). Een bijkomend probleem is dat in meer
dan de helft van de nationale gevallen de inwoners hun voorkeur gaven aan de oude communistische
regimes (New Democracies Barometer IV, in Rupnik, 1996). Zij vonden niet dat het heden beter was
dan het verleden, integendeel. Ondanks de grote waardering voor vrijheid, is een welbewuste
onzekerheid gegroeid omtrent de nationale en internationale komst van postcommunistische transities.
Howard geeft meteen ook aan welke formules moeten worden aangewend om lidmaatschap in
organisaties en participatie te stimuleren in de toekomst: ―generational change (young people are less
influenced by the communist system) and an enhanced encouragement for a positive association with
7 voor een overzicht, zie Bijlage IV & V
8 het onderscheid tussen de oude en de nieuwe lidstaten wordt hier beschouwd als het onderscheid tussen de
West-Europese landen die vóór 2004 al lid waren en de COE-landen die respectievelijk in 2004 en 2007 zijn
toegetreden
19
voluntary organisations, to be brought by new policies‖ (p. 166-167). Een meer proactieve en
ondersteunende houding vanwege de staat houdt ook de nodige gevaren in. NGO‘s bevinden zich
buiten de sfeer van de staat en moeten een gepaste afstand houden, ook al zijn ze (ten dele) afhankelijk
van haar financiële steun. Het zoeken naar deze balans is volgens Kuti (2006) ―one of the major
challenges faced by the voluntary sector in transitional countries of Eastern and Central Europe‖ (p.
352). Het risico is dan ook reëel dat de onafhankelijkheid van de civil society op de helling komt te
staan, wat dan weer een gevaar vormt voor de democratie, want ―in established democracies, public
scrutiny of the various forms of public life is ensured, inter alia, by independent NGOs or
watchdogs‖9. Vanaf het moment dat NGO‘s zich belemmerd voelen door de staat, beschikken zij niet
meer over de garantie om de autoriteiten aansprakelijk te stellen.
Kocka (2004) en Lane (2010) stellen daarnaast ook een positieve correlatie vast tussen participatie in
CSO‘s en economische welvaart. Als we ons hier focussen op onze twee cases, zou Polen een meer
geconsolideerde civil society moeten hebben dan Roemenië. Deze correlatie is eenvoudig te verklaren
vanuit een maslowiaans perspectief: ―when citizens reach a comfortable standard of living, they have
more time, education, and resources to support and take part in associational life‖ (Carothers,
1999/2000, p. 24), wat betekent dat COE burgers in het algemeen meer begaan zijn met primaire
fysieke noden. Anno 2010 is het BBP per capita van Polen $18,290, terwijl dat van Roemenië op $14,
540 staat10
. Aldus zou de civil society in Polen beter moeten ontwikkeld zijn dan in Roemenië.
Tien jaar na de implosie van de Sovjet-Unie ziet Rupnik (1999) een driedeling in het voormalige
communistische Europa opduiken. Ten eerste zijn er de landen waarbij het transitieproces als een
succesverhaal kan worden beschouwd (bij de Visegrád-landen, dit zijn Tsjechië, Hongarije, Slovakije
en Polen; de Baltische staten en Slovenië). Onder de tweede categorie vallen de Balkanlanden of
Zuid-Oost Europa (ex-Joegslavië, Roemenië en Bulgarije). Hier wordt er geconstateerd dat de transitie
tot democratie vaak werd ontspoord door de communistische erfenis en economische terugval. Ten
derde is er Rusland (waarvan Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië sterk afhangen wat betreft hun
democratisch proces), op zoek naar een postimperiale identiteit en wankelend op de rand van een
economische catastrofe.
9 http://www.batory.org.pl/english/civil/watchdog.htm
10 gegevens van World Bank, World Development Indicators 2011
20
Ondanks de zwakte van civil society in COE bestaat er een grote kloof tussen hen en de landen van het
GOS (Gemenebest van Onafhankelijke Staten)11
wat de groei in de non-profit sector betreft (Green,
2002). De groei van de GOS-landen is verloopt veel trager, zoals duidelijk is op de grafiek van de
Non-Profict Sector (NPS):
11
Dit is een los verband opgericht door de landen die na de val van de Sovjet-Unie onafhankelijk werden.
Behalve de Baltische staten, beslisten alle andere ex-Sovjetrepublieken om hier tot toe te treden. Ondertussen
zijn Georgië en Turkmenistan reeds uitgetreden
Regionale comparatieve trends in de non-profit sector 1991-2008
bron: Green, A. (2002). Comparative Development of Post-communist Civil Societies. Europe-Asia
Studies, 54(3),p. 464
21
Een meer geactualiseerde grafiek van de USAID Sustainability Index toont aan dat de verschillen nog
steeds groot zijn, maar toch zien we dat de COE-landen een dalende trend tegemoet gaan, terwijl de
GOS-landen hun civil society in stijgende lijn aan het versterken zijn.
USAID Sustainability Index of NGOs 1997 to 2006: new EU members and non-members
bron: Lane, D. (2010). Civil society in the old and new member states. European Societies,12(3), p. 309
Nu we een goeie twintig jaar verder verwijderd zijn van het communistische tijdperk in Europa, is het
misschien aannemelijk om te denken dat de communistische erfenis voorbijgestreefd raakt en dat het
na twintig jaar maar eens moet gedaan zijn om onophoudelijk de impact hiervan op de huidige
systemen te analyseren. Toch zou het van een grote onwetendheid getuigen als hun communistische
verleden zou worden verwaarloosd bij het bestuderen van de civil society. De Jonge (2006) beweert
dat de lengte van transitieprocessen niet mag worden onderschat. Dat civil society niet in een
handomdraai gebouwd is, maar het resultaat zijn van decennialang hard werk en volharding, mag
duidelijk zijn. Civil society maakt immers deel uit van de substantieve democratie, wat inhoudt dat
―the Tocquevillian ‗habits of the [democratic] heart‘ meant that democracy could not be reduced to its
formal, institutional aspects (Kaldor & Vejvoda, 1997, p. 62). Ralf Dahrendorf beweerde al in 1990
dat de ontwikkeling van civil society lang op zich zou laten wachten:
The formal process of constitutional reform takes at least six months; a general sense that things are
moving up as a result of economic reform is unlikely to spread before six years have passed; (…) and
sixty years are barely enough to lay these [civil society] foundations. (…) Civil society is the key. It
pulls the divergent time scales and dimensions of political and economic reform together. (….) The
hour of the lawyer and the hour of the politician mean little without the hour of the citizen.
(Dahrendorf, 1990, pp. 92-93).
22
In deze regio blijkt het versterken van civil society een belangrijke voorwaarde in het proces naar een
geconsolideerde democratie, zoals Raik aangeeft: ―The importance of civil society for democracy and
democratisation has become widely acknowledged as part of the post-cold war democratic paradigm‖
Als we het lidmaatschap van CSO‘s empirisch bekijken, merken we dat de legacy of low participation
in COE nog steeds actueel is, zoals onderstaande kaart aantoont:
Aantal leden van de derde sector in Centraal- en Oost-Europa
bron: The Trust for Civil Society in Central & Eastern Europe (CEE Trust).(2009). Civil Society Forum
Publication, p.125
23
Het jaar 2009 vormde een mijlpaal voor civil society in COE, want twee decennia zijn verlopen sinds
de val van het communisme (Forbrig, 2010). Vele evenementen stonden in het teken van de geleverde
prestaties, maar ook de talloze uitdagingen die civil society in deze regio nog tegemoet dient te komen.
De economische crisis van 2008 had echter een vernietigend effect op NGO‘s, wegens de reductie van
financiële middelen in combinatie met het vertrek van externe donoren.
Aangezien er nauwelijks sprake was van civil society in de jaren van het communisme, heeft het -
zeker in het kader van dit onderzoek- weinig zin om de evolutie civil society te analyseren in die
periode, want we zijn geïnteresseerd in de impact van de EU. Ook al werden de onderhandelingen
voor uitbreiding naar COE pas in 1998/2000 opgestart, toch kan gesteld worden dat de transitie in de
postcommunistische landen grotendeels ―coincided with the early opening up to Europe‖ (Pridham,
2006, p. 378). Daarom zullen we ons concentreren op het beleid dat de EU voert ten aanzien van civil
society in de COE-landen vanaf het moment dat deze landen onafhankelijk werden. Van de Europese
instellingen is het vooral de EC die een grote rol speelt in het voorbereidend proces tot toetreding. In
1992 werden de eerste Europa Akkoorden gesloten tussen de EU en COE-landen12
.
12
http://ec.europa.eu/enlargement
24
3. De impact van het Europese uitbreidingsbeleid op civil society
Waarom heeft de EC civil society als een component van new mode of governance gekozen?
Uitbreiding van de EU heeft een grote impact op de kandidaat-lidstaten, onder andere op regionaal
beleid, veiligheid, welvaart, economische ontwikkeling enzovoort. Maar de EU wil ook de derde
sector versterken: ―enlargment will strengthen, in the candidate countries, the rules of democracy, and
will consolidate the development of civic society and the rule of law‖ (Franco, 1999, p. 67, nadruk
toegevoegd). Het kan niet ontkend worden dat de Europese instellingen veel in het werk stellen om
hetzij civil society organisaties te betrekken bij het besluitvormingsproces, hetzij om de civil society te
versterken en te promoten in de kandidaat-lidstaten alsook in hun buurlanden. Het onderscheid tussen
deze twee is niet altijd even duidelijk te maken, want bepaalde CSO‘s op het nationale niveau steunen
op overkoepelende organisaties (van Deth & Maloney, 2008; Börzel & Buzogány, 2010; Pleines,
2010). Deze zijn op hun beurt verzameld in de Civil Society Contact Group (CSCG), waarvan de
leden zijn ingedeeld in acht NGO netwerken volgens hun specifieke sector.13
Zij kanaliseren de
vragen en eisen van honderden in de EU werkzame CSO‘s en op die manier wordt hun stem ook
vertegenwoordigd op Europees niveau. Aangezien het betrekken van allerhande organisaties in het
besluitvormingsproces van een heel andere aard is en de impact op het nationale niveau veel vager is
(cf. infra), wordt de focus gelegd op de promotie van civil society ten aanzien van het nationale
niveau, toegepast op de cases Polen en Roemenië.
Civil society speelt een grote rol in de strategie van de EU om democratie te promoten: ―in the case of
the EU, civil society has gradually gained a more important position in its policies of democracy
promotion‖ (Raik, 2006, p. 1). Sterker nog, ―civil society is now at the core of EU thinking on
bridging the ‗democratic deficit‘. The EC increasingly refers to civil society and social capital in order
13
The major relevant umbrella organisations active in the civil dialogue at the EU level are united in the EU
Civil Society Contact Group. They are in alphabetical order CONCORD (European NGO Confederation for
Relief and Development, www.concordeurope.org), EFAH/FEAP (Culture Action Europe), EPHA (European
Public Health Alliance, www.epha.org), EUCIS-LLL (European Civil Society Platform on Lifelong Learning),
EWL (European Women‘s Lobby, www.womenlobby.org), GREEN 10 (10 leading environmental non-
governmental organisations, www.foeeurope.org/links/green10.htm), HRDN (Human Rights and Democracy
Network, www.rightsdemocracy.net), SOCIALPLATFORM (Platform of European Social NGOs,
www.socialplatform.org).
(zie: www.act4europe.org/code/en/about.asp?Page=3&menuPage=3) (Pleines, 2010, p.232)
25
to promote good governance in terms of democracy, accountability and efficiency‖ (Maloney & Van
Deth, 2008, p. 4).
De uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa in 2004 heeft aangetoond dat het Europees
integratieproces wel degelijk functioneert. Maar zo‘n grote veranderingen baren ook zorgen, omdat er
heel veel moet veranderen op korte tijd, waardoor deze landen er dan ook regelmatig van beschuldigd
worden dat ze falen in het implementeren van sommige van de 80.000 gedetailleerde reguleringen die
onder het acquis vallen: ―after all, a successful ‗return to Europe‘ would require significant progress in
many different fields ranging from security to democracy, civil society, and economy. However, these
are very different fields and progress in one of them is not necessarily conducive to progress in
another‖ (Zielonka, 2006, p. 25/29, nadruk toegevoegd). De impact van de EU op democratisering in
COE-landen is volgens Pridham (2002) ―...the least evident at the level of civil society, at least during
accession. Effects at the last level take much longer, stretching into early EU membership, and even
then remain somewhat limited, judging by previous EU enlargements.‖ (p. 971). Jan Zielonka (2007)
bevestigt dit: ―organisations of civil society, especially those interested in EU-related issues, are
clearly underdeveloped in most of the new member states‖ (p. 172). Desondanks begon de EU
stelselmatig een proactief beleid te voeren op vlak van civil society, want ―the systematic involvement
of non-state actors in the adoption of and adaptation to EU requirements was thought to be a remedy
for the problems of European Enlargement towards ‗weak‘ transition countries‖ (Börzel & Buzogány,
2010, p. 158).
Civil society met betrekking tot de EU wordt in de literatuur dan ook vaak op die manier gedefinieerd
en onderzocht (Comité économique et social européen, 1999; Kohler-Koch, 2007; Bee & Bozzini,
2010). Zo stimuleert de EC in sterke mate de sociale en economische dialogen op het Europees niveau
door Europees georganiseerde vakbonden, NGO‘s, humanitaire organisaties enzovoort te betrekken in
de besluitvormingsprocedures. CSO‘s in de EU zijn actief op vier niveaus14
.
14
Eerste niveau: basisorganisaties/ gemeenschapsorganisaties (grassroots organisations/community-based
organisations). Deze bestaan uit informele groeperingen of ad-hoc organisaties die werken in de onmiddellijke
lokale context. Tweede niveau: wettelijk geregistreerde organisaties die beschikken over desbetreffende statuten
en werken in het voordeel van de bevolking of in dienstverlening, soms in samenwerking met basisorganisaties
(bijvoorbeeld NGO‘s, verenigingen). Derde niveau: geografische of thematische netwerken: nationale
verenigingen, federaties of netwerken die het mandaat hebben om het algemeen belang te verdedigen. Vierde
niveau: dit is het hoogste niveau in het netwerk van CSO‘s. Deze bestaan uit platformen of gemeenschappelijke
fora voor paraplu-organisaties (umbrella organisations) en netwerken van het derde niveau.
(zie:https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/mwikis/aidco/index.php/Civil_society)
26
Voor alle duidelijkheid hebben we het hier over de impact van de EU op het nationale niveau, hoewel
er uiteraard netwerken bestaan die deze nationale NGO‘s aan de Europese NGO‘s koppelen. Maar het
verschil is wel heel groot, want ―the participation of EU NGOs in public support programmes
(cofinanced by the EU) has come about from a different process – EU NGOs have evolved new roles
in a more gradual way, rather than developing in a context of the abrupt changes which have been
experienced in CECs‖ (EC, 1998, p. 51). Desondanks slaagt de literatuur over civil society en
Europeanisering er mijns inziens niet altijd even goed in om het onderscheid tussen het supranationale
en het nationale niveau te maken.
3.1. Europeanisering
Het onderzoeksveld van Europeanisering is zeer breed, maar slechts weinig is aandacht besteed aan de
effecten van de EU op civil society (Eising, 2007; Kohler-Koch, 2010; Ladrech, 2010). Meestal wordt
Europeanisering bestudeerd om de impact van EU op welbepaalde beleidsdomeinen te bestuderen,
waarbij het belang van civil society wordt gezien als ―side-effects of detailed policy studies‖ (Eising,
2007, p. 177). „Wat als de EU er niet was geweest?‟ is de hypothetische vraag die we ons
voortdurend moeten stellen in het benaderen van ons onderzoeksobject. Het is de bedoeling om de
toegevoegde waarde van de EU van dichterbij te bekijken. Dit zullen we doen door hierna de cases
van Roemenië en Polen te analyseren. Een definitie is hier noodzakelijk, maar heeft zijn beperkingen,
want ―the Europeanization approach goes beyond this European-level orientation of classic integration
theories by shifting the attention principally to the domestic level‖ (Vink & Graziano, 2007, p.4) en
het is dus moeilijk om dit begrip in een afgebakende definitie te gieten. Een vaak geciteerde definitie
van Europeanisering is die van Robert Ladrech (1994):
“an incremental process reorienting the direction and shape of politics to the degree that EC political
and economic dynamics become part of the organizational logic of national politics and policy-
making” (1994).
Maar Schimmelfenning en Sedelmeier (2007) benadrukken het gevaar om de invloed van de EU op de
nationale civil society via het uitbreidingsproces te overschatten:
Naturally, studies of Europeanization tend to focus on the EU and its rules as a source of
change in the CEECs and are therefore likely to overstate the EU‘s influence. Disentangling
the effects of Europeanization from those of other processes is easier when EU institutions
27
and policies differ clearly from domestic legacies and preferences as well as from other
international rules. Often, however, there is a correspondence of rules (p.99).
Het grootste probleem naar onderzoek inzake Europeanisering is ―an over-determination of the
European factor, when explaining domestic change‖ (Graziano & Vink, 2007, p.16). Dat geldt zeker
voor de ontwikkeling van civil society, omdat zij op verschillende maatschappelijke domeinen actief
is. Om de effecten van de EU toch enigszins te kunnen inschatten, moeten we kijken welke domeinen
het belangrijkst zijn om CSO‘s in te betrekken.
Een ander knelpunt is dat je onmogelijk een sterke civil society kan opleggen als een op zichzelf
staand toetredingscriterium. Dat zou de EU zelfs dictatoriale allures geven en haar geloofwaardigheid
compleet ondermijnen. Laten we ons bewust zijn van het feit dat civil society een dermate ongrijpbaar
concept is, dat de EU het zich onmogelijk kan veroorloven om dit als een criterium voor toetreding te
gebruiken. Europeanisering is over het algemeen complexer in postcommunistische landen, omdat we
daar werken met een ―double transformation‖ (Lippert en Umbach, 2005, p.22): eerst moesten ze hun
communistische verleden verwerken en zich ten tweede voorbereiden op EU-toetreding.
De integratie van de voormalige communistische landen in de EU kan bovendien zowel bejubeld als
bekritiseerd worden. Volgens de eerste voorwaarde van de Kopenhagencriteria is democratisering een
kernvereiste voor de toetredingsagenda. Langs de andere kant is de aard van het uibreidingsproces
vooral technocratisch (Pridham, 2002).
Het feit dat een overweldigend percentage aan EU-fondsen werd gebruikt om buitenlandse experts en
consultants te betrekken in capacity building, kan beschouwd worden als een handeling van
Europeanisering in deze context (Börzel, 2010, p. 6). Net hier doet zich het methodologische
probleem zich voor: internationale organisaties gebruiken gelijkaardige standaarden in vergelijking
met de EU (cf infra). Welke rol is dan weggelegd voor de EU en welke toegevoegde waarde kan zij
hier nog bieden? Het is ontzettend moeilijk om op deze vraag te antwoorden, waardoor ik de definitie
van Ladrech voorzichtig verder wil uitbreiden met de rol die transnationale actoren hier spelen.
28
Europeanisering van civil society is weinig evident, aangezien de Europese instellingen ver van de
gemiddelde burger staan. Van Deth & Maloney (2008) erkennen de complexiteit van de rol die
NGO‘s vervullen in het multi-levelsysteem van de EU en hebben dit geschematiseerd:
Er is hier sprake van vijf types van relaties: tussen burgers en activisten van CSO‘s, tussen deze
organisaties en organisaties op andere niveaus (regionaal, locaal, etc.), tussen deze organisaties en de
bron: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (2008). Introduction: from bottom-up and top-down towards multi-level
governance in Europe. In: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (Eds.). Civil Society and Governance in Europe. From
National to International Linkages (p.10). Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.
29
nationale instellingen, tussen deze organisaties en ‗hun‘ Europese federaties die actief zijn op het
supranationale EU-niveau en tenslotte tussen deze organisaties en de Europese instellingen.
De bedoeling van dit onderzoek is dan ook niet om effecten te onderzoeken in de Europese
besluitvorming, aangezien burgers die participeren in vrijwilligersorganisaties te ver verwijderd zijn
om daarvan de impact te kunnen inschatten. Hier zullen we immers nagaan of de EU hier via haar
uitbreidingsbeleid een voldoende sterke impact kan uitoefenen. Zoals we zien op het schematisch
overzicht kan Europeanisering op twee manieren worden benaderd: top down en bottom up.
3.1.1. Top down benadering
Het effect dat Europeanisering heeft op de civil society van een bepaalde staat is het verticale top-
down niveau. De top-down impact van de EU op haar lidstaten ―has brought major change not just to
national policies and economies, but also to national polities, that is, to the traditional workings of
national democracies‖ (Schmidt, 2005, p. 761). Aangezien we hier te maken hebben met subnationale
actoren die zich door de grote afstand tot de Europese instellingen in eerste instantie zullen wenden tot
de nationale staat om hun doelen te bereiken, zal deze benadering worden toegepast op de politieke
instrumenten die de EU hier toepast. Vink en Graziano (2007) beweren dat ―there is nothing
necessarily ―top-down‖ about focusing on domestic adaptation to European integration‖. De EU legt
in de eerste plaats druk op de nationale staat en het is dan aan haar beurt om CSO‘s te versterken.
Radaelli (2004) schematiseert dit als volgt:
3.1.2. Bottom up benadering
Deze benadering gaat uit van een heel ander perspectief. De vraag die hier gesteld wordt is ―which
domestic actors get empowered and how they utilise the opporunities and avoid the constraints created
by the EU at the domestic level‖ (Parau & Bains, 2008). Hier gaat het over de gevolgen van civil
society voor het proces van Europese integratie en democratisch bestuur in de EU en de impact die
civil society heeft op het nationale en het regionale niveau. Deze benadering focust zich op ―the
relationship between the various actors on the vertical dimension that begins with the individual
citizen. (...) The indirect links via national institutions or civil society associations appear more
important‖ (van Deth & Maloney, 2008, p.11). Directe verbanden tussen individuen en de EU zijn
zeer zeldzaam. EU burgers komen hoofdzakelijk in contact met de EU bij de Europese
‘pressure’ from Europe on member states intervening variables reactions and change at the domestic level.
30
parlementsverkiezingen of als ze iets willen te weten komen over reguleringen en procedures.
Hierdoor komen ze slechts indirect in contact met de EU. CSO‘s zullen hun grieven in de eerste plaats
richten naar hun regering. De interactie verloopt dus in de eerste plaats tussen de nationale staat en
subnationale actoren. Als de staat niet reageert, kunnen zij Europa ‗gebruiken‘ als ze van mening zijn
dat deze niet in staat is om een adequaat beleid te voeren (cf. infra). Een positieve houding tegenover
de EU is dan alvast een grote verdienste binnen deze benadering: ―a bottom-up flow of engagement in
European affairs likely to emerge when people involved in local voluntary associations in general are
more positively oriented towards the EU than other citizens are‖ (van Deth, 2008, p. 335).
Niettegenstaande de vele voordelen die deze benadering te bieden heeft, is ze nog sterk
onderontwikkeld in de studie van Europeanisering: ―it is nevertheless interesting to note that despite
the advantages offered by the bottom up approach, it has not as yet been widely used in studies of
Europeanisation in Central and Eastern Europe. The focus tends to be on the extent to which pressures
from Europe, mediated by different national contexts, have transformed domestic institutional and
regulatory frameworks; in other words, how far the EU has succeeded in ―exporting Europeanization‖
(Devaux & Sudbery, 2009, p. 12). Om Europeanisering in deze context te bestuderen, ―we need to
start at the domestic level, analyze how policies or institutions are formed at the EU level, and
subsequently determine the effects of political challenges and pressures exerted by the diffusion of
European integration at the domestic level‖ (Vink & Graziano, 2007, p. 9). Naar eigen zeggen geeft de
bottom up benadering de enige garantie voor een juiste beschouwing van de Europese factor in
nationale lidstaten.
31
De drie processen van Europese integratie, top down Europeanisering en bottom up Europeanisering
worden hieronder grafisch voorgesteld:
Beide benaderingen zullen hier worden toegepast. Eerst zal er gekeken worden naar de manier waarop
de EU civil society top down implementeert via het Phare-programma (cf. infra). In een analyse over
milieuorganisaties zal de bottom up benadering onder de loep worden genomen.
3.2. Conditionaliteit
EU conditionaliteit is ―a bargaining strategy of reinforcement by reward, under which the EU provides
external incentives for a target government to comply with its conditions‖ (Schimmelfenning &
Sedelmeier, 2004, p.662). Zoals gezegd stellen aspirant lidstaten veel in het werk om veranderingen
door te voeren met het oog op het vervullen van de Kopenhagencriteria. Vele studies duiden meestal
de sterkte en effectiviteit van conditionaliteit aan, hoewel er ook zijn die dit tegenspreken. Hier ligt de
focus op democratische conditionaliteit, namelijk hoe de lidstaten hun politieke criteria invullen. De
promotie van civil society maakt deel uit van het democratisch criterium. Er zijn al enorm veel
publicaties verschenen die het effect van de EU op democratisering in COE hebben onderzocht en
bron: Radaelli, C.M. (2004). Europeanisation: Problem or solution? European Integration Online Papers,(EIoP), 8(16), p. 24.
32
―most of these studies agree that democratic conditionality, that is, the dependable perspective of
becoming an EU member after a democratic reform, was the most effective among the EUs strategies
and instruments of democracy promotion‖ (Schimmelfenning & Stolz, 2007). Er moet opgemerkt
worden dat de conditionaliteit ten overstaan van landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen van een
andere aard is dan degenen die vallen onder het nabuurschapsbeleid. Deze laatsten hebben immers niet
het perspectief tot toetreding, hoewel bepaalde landen dat sterk ambiëren. Uit onderzoek is gebleken
dat de conditionaliteit in die landen veel minder goed werkt, omdat de uitbreidingswortel hier
ontbreekt.
3.2.1. Van democratische naar acquis conditionaliteit
Sinds de jaren ‘90 is het Europees uitbreidingsbeleid gaandeweg steeds verdergaande vereisten gaan
opleggen, waardoor het zich op de dag van vandaag heeft ontpopt tot een sterk beleid met talrijke
instrumenten. Er moet hier een onderscheid worden gemaakt tussen twee fasen. Eerst is er de
democratische conditionaliteit -die in de COE landen begon in 1997 (Pridham, 2006)- waarbij de Unie
zich toelegt op het promoten van democratische criteria in de toekomstige lidstaten. Eenmaal het land
in kwestie hieraan tegemoet komt, kunnen de onderhandelingen ter implementatie van het acquis
communautaire van start gaan (Schrijvers & De Ridder, 2011). Hier duiken evenwel problemen op,
want de EU heeft nooit een klare en omvattende visie van liberale democratie gegeven. Er zijn dan
ook belangrijke hiaten te vinden in de aandacht die de Commissie gaf aan democratische actoren. Zo
was ―civil society narrowly defined as the development of NGOs (Pridham (2007, p.10)‖.
De vraag die hier dan onmiddellijk rijst, is hoe de EC dan bepaalt wanneer een toetredingsland
voldoende democratisch is om toe te treden. Het antwoord is zeer ambivalent, want door de
verwarrende democratische voorwaarden ligt ―readiness to join in the eye of the beholder. The
conditions are very general: they do not (...) define what constitutes a market economy or a stable
democracy‖ (Grabbe, 2002, p. 250). Net zoals transnationale actoren ziet de EC het versterken van
NGO‘s dus als een garantie voor een krachtige civil society. Het epistemologische debat over de
wetenschappelijke geldigheid van deze benadering laat ik hier in het midden. De focus zal dus op
NGO‘s komen te liggen, want ―during the past decade, the role of nongovernmental organisations
(NGOs) as facilitators of the accession process has grown exponentially in relevance‖ (Ketola, 2011,
p. 3). De EC is dan ook van mening dat ―NGO development is an indicator of and can make a
significant contribution to the creation of a democratic political culture‖ (EC, 1998, p. 19).
Opmerkelijk in deze context is dat ―in the period 1993-1997 the principal focus of conditionality was
33
on the internal market acquis” (Sadurski, 2007, p. 375), en dus veel minder op politieke
conditionaliteit.
3.2.2. Extra-conditionaliteit
Dat academisch onderzoek in de Europese Studies nog steeds aan het groeien en evolueren is, blijkt
uit de steeds voortschrijdende terminologie in de literatuur, wat getuigt van bereidheid om de
theorievorming aan de snel evoluerende realiteit aan te passen. In haar recente artikel introduceert
Cristina Parau (2010 cf. infra) het concept ‗extra-conditionaliteit‘. Op zich is dit geen nieuw
fenomeen, maar het beschrijft mijns inziens beter hoe de politieke realiteit en theoretische
benaderingen rond conditionaliteit moeten worden waargenomen in onderzoek naar civil society.
Zoals reeds aangegeven zijn er andere actoren betrokken in het ‗van buitenaf‘ opleggen van civil
society in de betrokken landen. Andere organisaties zoals het IMF, de Wereldbank, de Raad van
Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), talloze internationale
NGO‘s zoals Soros Open Society Foundation15
, USAID, Helsinki Comité, Transparency International
en the German Marshall Fund dragen ook hun steentje bij in het streven naar democratische waarden,
waardoor deze actoren een gelijkaardige rol spelen als de EU in het bewerkstelligen van haar
conditionaliteit in tal van sectoren. Dat zorgt ervoor dat de effecten van conditionaliteit die worden
toegeschreven aan de EU vaak onterecht op haar conto worden geschreven, zoals Parau (2010)
aangeeft: ―indeed, conditionality is so nebulous that even transnational coalitions are able to construct,
out of their own interests and agendas, an illusory conditionality, which they may succeed in imposing
on a candidate country as if mandated by the EU‖ (p. 1530). Met andere woorden, het is vrijwel
onmogelijk om enkel de effecten van EU-condtionaliteit hier in een geïsoleerd vacuüm te behandelen..
Externe actoren moeten de rol van substatelijke actoren versterken zodat zij de capaciteit hebben om
15
―The Soros or Open Society Foundation has occupied a unique place among the CEECs in fostering
independent self-organized activities‖ (Kaldor & Vejvoda, 1997, p. 77). Deze internationale NGO verricht
allerhande filantropische activiteiten verricht in de wereld. In Europa ligt haar focus op het ondersteunen van
stabiele, maar ook minder stabiele democratieën, de promotie van minderheidsrechten in de beleidsvorming,
ondersteunen van good governance en verantwoordelijkheid, bevorderen van onderwijs en hervorming van de
openbare gezondheidszorg, en samenlevingen helpen om zich aan te passen aan Europese integratie. Deze
‗externe actor‘ moet dus ook in kaart gebracht worden als we spreken over Europeanisering, gezien haar
bovenvermelde doelstellingen tot Europese integratie en democratisering (zie:
http://www.soros.org/regions/europe)
34
hun doelen na te streven. Een voorbeeld: het Helsinki Comité neemt de mensenrechtensituatie onder
de loep. Jaarlijks publiceert deze NGO rapporten over de situatie in gevangenissen, de rol van het
politieapparaat, gerechtsprocedures, respect voor burgerlijke vrijheden zoals onafhankelijke media,
vrijheid van vereniging, religie en seksuele oriëntatie, vrouw- en kinderrechten, corruptie enzovoort.
Zo creëren zij een situatie waarbij de nationale autoriteiten op de korrel worden genomen buiten het
strikte EU-kader.
Het gaat er dus om dat bepaalde veranderingen en gebeurtenissen op het nationale vlak hun oorzaken
ook buiten de eigen natie vinden en niet enkel daarbinnen. Dat wil zeggen dat bij hervorming op vlak
van civil society de wortel van de toetreding tot de Unie zonder twijfel een grote rol speelt, maar dat
geldt evenzo voor steunprogramma‘s van internationale actoren.
Het belang van deze externe actoren blijkt voor de EU immers heel groot te zijn. De interesse van
Westerse landen om te investeren in sociaal kapitaal is de laatste jaren fel gedaald, wat nefaste
effecten heeft op het proces van Europeanisering (De Jonge, 2006). Toen de toetreding van de COE-
landen tot de EU een feit was, begonnen transnationale actoren zich immers stelselmatig terug te
trekken en bepaalde steunprogramma‘s stop te zetten.
3.3. Instrumenten: sleutels tot verandering?
Er bestaan heel veel initiatieven om de betrokkenheid van civil society in het maatschappelijke leven
te betrekken. Voor de promotie van civil society in de nieuwe en toekomstige lidstaten beschikt de EU
over een aantal instrumenten16
, zoals de documenten, doelstellingen, incentives, programma‘s,
mechanismen. Maar ook conferenties, campagnes en projecten worden georganiseerd om de
burgerparticipatie in de EU aan te wakkeren. Het uitbreidingsbeleid kan dan ook terecht beschouwd
worden als een manier ―to strengthen and build capacities of civil society, particularly when EU rights
and money empowered non-state actors to stimulate existing capacities and engaged them in
transnational networks to implement EU policies‖ (Börzel, 2010, p.5).
16
dit moet hier worden opgevat in de breedst mogelijk zin van het woord
35
Sudbery (2010) vat samen hoe de EU in staat is om civil society te versterken:
bron :Sudbery, I. (2010). The European Union as political resource: NGOs as change agents? Acta Politica, 45, p. 140
De EU beschikt over beleidsinstrumenten zoals harde en zachte wetgeving. Deze moeten voorzien in
het versterken van niet-statelijke actoren die de nationale autoriteiten tot verantwoording roepen. Dit
is de watchdog functie van NGO‘s. Zij promoten nationale implementatie van EU-akkoorden.
Financiële middelen komen van het Phare Programma17
, het voornaamste financiële instrument van de
pre-toetredingsstrategie voor de COE-landen die tot de Unie willen toetreden. Ook ISPA18
,
SAPARD19
en LIEN20
ondersteunen non-profit sectoren in COE. Door deze fondsen, in combinatie
met twinning projects21
, kan de EU NGO‘s voorzien van de nodige capacity building.
Verder biedt de EU nieuwe pistes aan voor NGO‘s om hun doelstellingen na te streven. De EU is een
multi-level governance systeem waarin niet-statelijke actoren een ‗sprongetje‘ kunnen maken over
hun eigen regering en onmiddellijk hun noden richten tot het supranationale niveau, dat wordt
versterkt door de toegang tot een transnationaal netwerk en bovenvermelde NGO-platforms op EU-
niveau. Dit is het boomerang effect, omdat de EC wordt gebruikt door substatelijke actoren om druk
uit te oefenen op hun eigen nationale bestuur.
Om de binnenlandse context te transformeren kan de EU tenslotte dienen als een point of reference. In
dat geval kunnen we bijvoorbeeld spreken over ―Europese standaarden‖ op gebied van mensenrechten
17
acroniem van ‗Poland and Hungary: Assistance for Restructuring their Economies‘, maar het bereik is
uitgebreid tot dat van alle COE-landen
18 Instrument for Structural Policies for Pre-Accession
19 Special Accession Programme for Agriculture and Rural Development
20 Link Inter European NGOs
21 ―policy instrument through which civil servants from the Member States would be seconded to the applicant
states with the task of speeding up the process of their legal convergence with the EU and the development of
institutions for upholding and implementing the acquis” (Papdimitrou & Phinnemore, 2004, p. 620)
36
of het milieu en kan dit worden gebruikt om bepaalde acties te legitimeren, wat Sudbery het framing
mechanisme noemt.
3.3.1. Witboek voor Europese Governance
Een van de belangrijkste documenten inzake civil society is het Witboek voor Europese Governance
(2001). Hierin beschouwde de EC het als een dringende noodzaak om een meer maatschappelijk
betrokken en sterkere civil society te creëren, het besluitvormingsproces opener te maken en pleit voor
meer interactie tussen de nationale overheden en civil society. De vijf beginselen zijn openheid,
participatie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en samenhang (p. 11). Het stelt dat
De civiele maatschappij speelt een belangrijke rol bij het verwoorden van wat er leeft bij de
bevolking en bij het verlenen van diensten om aan de behoeften van de burgers tegemoet te
komen (p.16)
In principe is zowat de hele inhoud van dit Witboek van uitzonderlijk belang voor mijn onderzoek,
omdat de inhoud de EC hier zeer duidelijk maakt welke focus zij legt op civil society in haar beleid. Ik
raad lezers van deze masterpaper dan ook aan om dit document bij de hand te nemen, dat vrij te
vinden is op het Internet22
.
Het Witboek (2001) is eigenlijk een respons op het Witboek ter voorbereiding van de geassocieerde
landen in Midden- en Oost-Europa op de integratie in de interne markt van de Unie (1995), waarin
voor het eerst gewag wordt gemaakt van het belang dat de EC schenkt aan civil society:
De overgang in Midden- en Oost-Europa naar politieke en economische systemen die
verenigbaar zijn met die van de Europese Unie, is een ingewikkeld proces. Het omvat de
versterking van de democratie en de civiele maatschappij, de uitvoering van gefundeerd
macro-economisch beleid en de vrijmaking van de handel, gericht op vrije handel met de Unie
en de buurlanden. Hoewel de situatie van land tot land verschilt, is dit proces nu volop
gaande (p. 36)
Het Witboek (2001) heeft veel stof geleverd voor academici: ―The White Paper was intensely
discussed by EU integration researchers and scholars of democratic governance‖ en ―the academic
22
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/com/2001/com2001_0428nl01.pdf
37
assessment of the White Paper‘s new focus on civil society is mixed and it naturally depends on the
scholars‘ research interest and their stance regarding state-society relations and the role of civil
society‖ (Finke, 2007, p. 13). De grootste kritiek is dat er twee tegengestelde claims zijn op
legitimiteit: enerzijds ligt de nadruk op efficiëntie, verantwoordelijkheid en eenheid, maar anderzijds
ook op diversiteit, klaarheid en democratie. Participatie wordt hier sterk geaccentueerd, maar
maatschappelijke vertegenwoordiging blijft onderbelicht (Kohler-Koch, 2010).
In de vorige sectie zagen we dat civil society verschillende rollen kan vervullen. Hier werd ze gezien
als een plaatsvervanger, een alternatieve speler voor de staat. Het valt sterk op dat sinds de publicatie
van het Witboek, de Commissie het liberale paradigma van civil society onderschrijft. Het wil hier
niet-statelijke actoren van toekomstige lidstaten ondersteunen in hun samenwerking met hun
overheden om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. De opvolger van het Witboek (2001) is het
Groenboek voor het Europees Transparantie Initiatief (ETI) (2006). Transparantie en openheid zijn
hier de twee codewoorden. Hierin stelt zij de ontransparante houding van de lidstaten wat betreft het
besteden van de gelden aan de kaak en oppert voor een nieuw wettelijk kader. De EC onderstreept hier
het
belang van een hoge mate van openheid en transparantie, die moet waarborgen dat de Unie
openstaat voor publieke controle en verantwoording aflegt over haar activiteiten (p. 2)
De EC wil hier een grotere controle op de centrale besteding van EU-fondsen en oppert voor een
verplichte openbaarmaking van informatie over de besteding hiervan. Deze controle is het gevolg van
mismanagement van deze fondsen door de lidstaten, een ―longstanding problem‖, waar nog steeds
hard aan gewerkt wordt (Taylor, 2011). Voor de EC blijft het een harde opgave om gedetailleerd toe te
zien of haar fondsen wel het juiste doel bereiken. Met het ETI werd alvast een stap in de goede
richting gezet.
We zien hier een duidelijke paradigmatische evolutie van participatorische/toquevilliaanse naar
neoliberale civil society, waar meer aandacht is voor de watchdogfunctie van civil society. Andere
Groenboeken van 2006 getuigen van een gelijkaardige benadering. Zo is er bijvoorbeeld het
Groenboek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid van de Europese Unie
(2006), waarin de nadruk ligt op controle van het bestuur:
38
In verschillende fasen van het beleidsvormingsproces is sprake van burgerparticipatie. Het
maatschappelijk middenveld kan de legitimiteit en de controleerbaarheid van het bestuur
versterken, de informatiestroom verbeteren en spreken voor degenen op wie het beleid
betrekking heeft en die anders misschien niet zouden worden gehoord (EC, 2006, p.6)
Het gevaar van deze benadering bestaat erin dat ―the Commission is not legally obliged to explain and
justify its behaviour and it does not face hard pressure from CSOs‖ (Kohler-Koch, 2010, p. 112), dus
kan het zelf beslissen wat het doet met CSO‘s die het EU-beleid bekritiseren.
Uit de documenten van de EC kunnen we vaststellen dat zij geen eensgezinde houding aanneemt
tegenover civil society: ―despite the Commissions recognition of the multi-level reality of European
civil society, it fails to conceptualise the role (...) which civil society organisations can and do play in
the complex European governance structures and multi-level polity‖ (Smismans, 2003, p. 498).
Echt problematisch hoeft dit niet te zijn, aangezien de beide rollen niet onverenigbaar hoeven te zijn.
Toch is deze divergentie niet vanzelfsprekend: ―the different roles of assigned to civil society
organisations as ―watchdogs‖ and ―deliberators‖ are at times hard to reconcile (...) watchdogs don‘t
deliberate (Steffek & Ferretti, in Kohler-Koch, 2010, p. 112).
De nadruk op het toquevilliaanse of participatorische concept is sterk aanwezig in de houding van de
EU, die burgerparticipatie aanmoedigt om democratie te versterken. Al vindt Friedrich dat wat
achterhaald: ―however, the modern perspective on encouraging a more participatory democracy is no
longer rooted in the classic democratic theory about the participation of individuals...‖ (Friedrich, in
Maloney & van Deth, 2008, p. 5).
Uiteindelijk vinden we een soort van spanningsveld terug tussen welke rol CSO‘s in de Europese
publieke ruimte moeten spelen: subsitute of watchdog?
3.3.2. Verdrag van Lissabon
Het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 werd geratificeerd in alle 27 EU-lidstaten, bevat enkele
duidelijke vermeldingen over de relatie tussen CSO‘s en de EU.
Artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de objectieven:
39
...burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun
mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in
het openbaar in discussie te treden.
...De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve
organisaties en met het maatschappelijk middenveld.
Artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geeft verder de rol van civil
society actoren weer in het proces van Europese besluitvorming:
Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te
waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot
mogelijke openheid.
3.3.3. Phare: doeltreffende versterking van civil society?
Phare werd opgericht in 1989, onmiddellijk na de politieke veranderingen in COE. Eerst werden enkel
Polen en Hongarije de begunstige landen, maar al snel werden andere COE-landen hierin betrokken.
Het is het voornaamste financieringsinstrument ter ondersteuning van de pre-toetredingsstrategieën en
omvat een breed spectrum aan domeinen. In 1992 begon Phare met het ondersteunen van de
ontwikkeling van NGO‘s in COE via een multinationale of nationale aanpak. Dit Phare Civil Society
Development Program (Phare National Civil Society Programs) bood directe ondersteuning aan zes
COE-landen23
, met als doel ―strengthening and widening the capacity, involvement of the NGO sector
in civil society and political transformation, and creating a sustainable framework for the role of NGO
in the development of civil society‖ (Phare, 2001a, p. I). De steun ging vooral naar kinderwelzijn en
bejaarden, informatiediensten, NGO training en capacity building activiteiten, milieubescherming,
mensenrechten en minderheidskwesties.
Het zeer gelijkaardige Phare Partnership Program (PPP), opgericht in 1993, was een kleinschalig
programma dat ook de ontwikkeling van civil society in COE ondersteunt. Haar bedoeling is ―to
support the role of Non-Profit Organisations/Non-Governmental Organisations (NPOs/NGOs) in local
economic development and to promote institution-building of NPOs/NGOs‖ (EC, 1998, p. 11). Hier
blijkt dat de EU civil society beschouwt in enge termen als de ontwikkeling van NGO‘s om
23
Tsjechië, Polen, Slovakije, Bulgarije, Roemenië en Litouwen
40
democratie te versterken: ―participation in voluntary activity through the formation of NGOs and the
activity level of NGOs are a measure of the extent to which substantive democracy is progressing‖
(EC, 1998, p. 19). In het evaluatierapport van het PPP erkent de EC eveneens de significante rol die
westerse donoren te spelen hebben in het ondersteunen van de NGO-sector. In de eerste vijf jaar van
haar bestaan, werd ruim vier miljard euro voorzien voor elf partnerlanden, ―making Phare the largest
assistance programme of its kind‖ (Penny, 1995, p. 1). Tegen 1996 werden twee partnerlanden toe-
gevoegd en was dit budget al gestegen tot meer dan 7,5 miljard24
.
Na 1999 werden de Phare LIEN en Partnership programma‘s vervangen door Phare ACCES, dat een
beloop had van twee jaar (2000-2002) en een budget van € 20 miljoen25
. Haar objectief bestond uit
het versterken van civil society en de toetreding voorbereiden van de tien kandidaat-lidstaten in COE.
Belangrijke specifieke objectieven zijn onder andere:
to promote the implementation of the acquis communautaire in policy areas in which
governmental activities are absent or are complementary to those of the third sector, and to
raise popular awareness and acceptance in these areas.
support non-governmental organisations - NGOs and non-profit organisations - NPOs to
create sustainable transnational or interregional partnerships and to allow the NGOs/ NPOs
of the candidate countries to get involved in the activities of the European-wide NGO/NPO
platforms and networks (EC, 2000, p.1).
Voor de periode 2000-2006 was er een budget van 2,6 miljard euro. Het bereik is uitgebreid tot de
landen van de westerse Balkan. De nadruk kwam hier te liggen op de adaptatie aan EU-normen en
wetgeving voor de toekomstige lidstaten.
Over het algemeen waren de aanvragen voor Phare-fondsen zeer ingewikkeld, tijdsrovend en moest er
worden voldaan aan zeer specifieke voorwaarden (Bailey & De Propris, 2004). NGO‘s die wilden
genieten van Phare-fondsen, moesten kunnen aantonen dat ze onafhankelijke van de centrale regering
opereren en niet betrokken zijn bij nationale beleidsvorming, wat niet zo vanzelfsprekend is voor
COE-landen. De bureaucratische procedures belemmerden de effectiviteit, coördinatie, focus en snelle
24
de 13 partnerlanden zijn Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië,
Slovakije, Slovenië, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië
25 http://ec.europa.eu/agriculture/rur/leader2/rural-en/euro/p15-3.htm
41
toepassing, waardoor Phare veel kritiek over zich heen kreeg. Phare is dan ook enorm snel
geëvolueerd. Sinds 2000 werden haar beheersmethoden verbeterd, waardoor het aantal begunstigde
projecten de hoogte inschoot26
. Het werd aangevuld met twee andere instrumenten: ISPA en SAPARD
(cf. supra) voor de periode 2000-2006 en zijn nu vervangen door IPA27
die betrekking heeft op de
periode 2007-2013. Roemenië en Polen vallen hier niet meer onder omdat zij al lid zijn van de EU.
Phare heeft zeker een wezenlijke impact gehad op civil society in COE. Toch zijn Bailey en de Propris
(2004) ook niet volledig optimistisch over haar effectiviteit: ―despite some successes, Phare will not
be able to deliver everything it was set up for, and a coherent set of post-accession transition policies
will need to be set up (...)‖ (p. 77).
26
http://europa.eu/legislation_summaries/enlargement/2004_and_2007_enlargement/e50004_en.htm
27 Instrument for Pre-Accession Assistance
42
3.3.4. Programma’s, projecten en initiatieven
European Year of Voluntary (EYV) Activities Promoting Active Citizenship 2011
In 2007 lanceerde het European Volunteer Centre (CEV) in samenwerking tal van andere ngo-
netwerken de idee voor een EYV. In hun position paper verzoekt zij de Europese instellingen om
werk te maken van een ernstige doelstellingen voor het vrijwilligersleven in de EU.28
Dat heeft zijn
vruchten afgeworpen, 2011 is uitgeroepen tot het Europese jaar van het vrijwilligerswerk. Dat is een
bijzondere gunstige gelegenheid om het bewustzijn te vergroten en belanghebbenden op de been te
brengen. Het algemene objectief van het EYV is het versterken van de zichtbaarheid en de
gelegenheden om zich te engageren in vrijwilligersorganisaties in de EU. Hiervoor ondersteunt dit
project lokale, regionale en nationale regeringen om ervaringen en good practices uit te wisselen. De
nadruk op de positieve correlatie tussen civil society en democratie is hier omnipresent. ―With a view
to developing social solidarity and democracy, the Year aims to create conditions that enhance the
participation of civil society in voluntary activities, as well as to increase the visibility of
volunteering.‖29
28
het CEV verzoekt de EU-instituties om: het publieke bewustzijn te verhogen omtrent de reikwijdte, de waarde
en de impact van het vrijwilligerswerk in Europa en om de bijdrage ervan tot onze gemeenschappen onder de
aandacht te brengen, met Europeanen maar ook met de overheden op verschillende beleidsniveaus en de
bedrijfswereld, vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties te vieren en te danken voor hun bijdrage en om goede
praktijken en projecten waarin vrijwilligers worden betrokken, te belichten; de Europese burgers bewust te
maken van de mogelijkheden die vrijwilligerswerk biedt en om mensen te stimuleren een engagement op te
nemen; er werk van te maken om de grenzen en de discriminatie waarop mensen stuiten als ze vrijwilligerswerk
willen verrichten, te verminderen, zeker wat betreft migranten en mensen afkomstig uit ‗derde landen‘ en sociaal
uitgesloten mensen; aandacht te hebben voor en het erkennen van de waarde van lokaal vrijwilligerswerk, dat
mede gericht is op het ontwikkelen van een Europese identiteit en om werk te maken van een omvattende EU-
beleidsagenda gericht op de ondersteuning, de promotie en de erkenning van vrijwilligerswerk in zijn
verschillende rollen; het belang en de noodzaak aan te tonen van lokale, regionale, nationale en Europese
ondersteuningscentra voor het vrijwilligerswerk, alsook voorzien in een juridisch kader waarin het recht op
participatie in de samenleving via het vrijwilligerswerk, doorheen de volledige levensloop is vastgelegd;
lidstaten aan te zetten om goede praktijken inzake vrijwilligersbeleid uit te wisselen en om de
gemeenschappelijke elementen van een vrijwilligersvriendelijk klimaat, dat toelaat dat het vrijwilligerswerk in
alle Europese landen tot bloei kan komen, te bepalen. (zie: http://www.cev.be/99-
print_towards_a_european_year_of_volunteering_2011_position_paper_178-NL.html)
29 http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/citizenship_of_the_union/ef0019_en.htm
43
Zo stelt de Europese Raad in haar beschikking over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk (2010)
dat
Het aanmoedigen van actief burgerschap is essentieel voor de versterking van de samenhang
en de ontwikkeling van democratie (p. 43).
Vrijwilligersorganisaties worden hier gedefinieerd als
alle typen vrijwillige activiteit, formeel, niet-formeel of informeel, die iemand uit vrije wil, uit
eigen keuze en uit eigen beweegredenen en zonder winstbejag op zich neemt (p. 43).
"Active European Citizenship" Programme 2007-2013
Dit grootschalige project, georganiseerd door het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, Audiovisuele
Media en Cultuur (EACEA) dat ressorteert onder het Directoraten-Generaal Communicatie, is de
opvolger van het gelijknamige programma voor 2004-2006. Het doel van dit programma was ―to
stimulate initiatives by the bodies engaged in the promotion of active and participatory citizenship‖
(EC, 2007, p. 5). Het programma had een budget van €72 miljoen voor het ondersteunen van
organisaties die Europese ideeën en debatten promoten, denktanks die Europese waarden en
objectieven verspreiden, projecten van CSO‘s enzovoort. Het huidige programma, dat eveneens
verschillende projecten ondersteunt om Europees burgerschap te promoten, heeft een budget van €215
miljoen. Het programma ―vormt een belangrijk instrument om de burgers bewust te maken van
Europese kwesties en hen te helpen gebruik te maken van hun initiatiefrecht en actief deel te nemen
aan het democratische leven van de EU‖ (EACEA, 2011, p. 7).
3.3.5. Organisaties en betrokken actoren
De European Movement International (EMI)30
is een internationale organisatie die openstaat voor alle
politieke, economische, sociale en culturele trends in civil society. Het gaat hier over een belangrijke
NGO die civil society promoot en actief het EU integratieproces ondersteunt (Zielonka, 2006). Haar
centrale focus ligt op de aandacht voor politieke invloed, sociale en culturele gebieden in het
raamwerk van de Europese Civil society. Hoe de EC hiertegenover staat werd recent nog maar eens
30
website EMI: http://www.europeanmovement.eu/index.php?id=5154
44
duidelijk op het door de EMI georganiseerde congres ‗CSOs challenge public authorities‘ in
Istanboel. Štefan Füle, Europees Commissaris voor het Europees Uitbreidings- en
Nabuurschapsbeleid, beklemtoonde hier in zijn toespraak dat civil society een essentieel element is om
te voldoen aan de politieke criteria voor toetreding (EMI, 2011). Een soortgelijk congres werd eerder
al in april 2008 in Ljubljana georganiseerd.
European Investment Bank (EIB)
De EIB is de openbare bank van de EU en leent geld onder gunstige voorwaarden voor projecten die
beleidsobjectieven van de EU moeten ondersteunen. Ze verschaft leningen aan EU lidstaten en
cofinanciert soms projecten gekoppeld aan de Structuur- en cohesiefondsen. De bank is
verantwoordelijk voor bijna de dubbele hoeveelheid aan investeringen in vergelijking met de
Wereldbank.
OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa)31
Deze organisatie wil de samenwerking tussen haar 56 lidstaten op militair, economisch en humanitair
gebied bevorderen. Het OVSE levert documenten, data, publicaties en zo meer aan, en een van haar
activiteiten bestaat erin om steun te verlenen in het consolideren van democratische instituties en het
ontwikkelen en promoten van goed bestuur.
EaP Civil Society Forum en Civil Society Facility
Er moet ook opgemerkt worden dat de EU niet enkel bekommerd is om civil society binnen haar
grenzen. De promotie van civil society maakt ook deel uit van haar extern beleid. Zo werd in 2008 het
Civil Society Forum opgericht32
, dat deel uitmaakt van het Eastern Partnership (EaP), een specifieke
dimensie van het Europese Nabuurschapsbeleid. Zij bestaat uit vertegenwoordigers van CSO‘s van
Oostelijke partnerlanden Armenië, Azerbeijdan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne. Hun
doel is ―to support the further development of CSOs‖ en , in het bijzonder, ―to establish an Eastern
Partnership Civil Society Forum (EaP CSF) to promote contacts among CSOs and facilitate their
dialogue with public authorities‖ (website EaP CSF, n.d.). Het laatste forum dateert van november
2010 en vond plaats in Berlijn.
Eveneens in 2008 lanceerde de DG Uitbreiding de Civil Society Facility en heeft betrekking op de
landen van Zuidoost-Europa, waaronder Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Kosovo, Macedonië,
31
website OVSE: http://www.osce.org/
32 website EaP CSF: http://www.eap-csf.eu/en/home/
45
Montenegro, Servië en Turkije. Hier bestaat het objectief uit het versterken van de rol van CSO‘s in
het democratische proces.
Trust for Civil Society in Central and Eastern Europe33
is een onafhankelijke filantropische
organisatie, in het leven geroepen door een aantal private Amerikaanse organisaties (Atlantic
Philanthropies, Charles Stewart Mott Foundation, Ford Foundation, German Marshall Fund of the
United States, Open Society Institute, Rockefeller Brothers Fund). Hun doel is om de ontwikkeling
van CSO‘s te promoten om hen stabieler en effectiever te maken. Voor 2012 beschikt het over een
budget van $75 miljoen. Deze organisatie behoort tot de talrijke transnationale actoren waarover we
het voorheen al hadden (cf. supra) en verschaffen een niet onbelangrijk aandeel aan fondsen, knowhow
en capacity building.
Zoals is gebleken organiseert en financiert de EU tal van projecten met betrekking tot civil society.
Deze niet-exhaustieve lijst van initiatieven, projecten, programma‘s, mechanismen en organisaties
toont duidelijk het belang aan van de nadruk die de EU legt op de betrokkenheid van civil society in
haar beleid. In het volgende deel zullen we concreet de situatie in Polen en Roemenië analyseren en
beoordelen.
33
website http://www.ceetrust.org/
46
DEEL II: Europeanisering van civil society in Polen en Roemenië
Waarom de keuze om Polen en Roemenië met elkaar te vergelijken? Zoals gezegd dient comparatief
onderzoek ertoe om beter inzicht te verschaffen in de relativiteit van hetgeen men onderzoekt. Via de
analyse van het beleid dat de EU voert ten aanzien van civil society is het hier de bedoeling om na te
gaan of haar instrumenten in staat waren om een constructieve civil society uit te bouwen in deze
landen.
In 2004 trad Polen toe tot de EU en Roemenië in 2007. Beide landen behoorden tot de satellietstaten
tijdens de Koude Oorlogsjaren en leefden jarenlang onder een streng communistisch regime, waardoor
ze na de val van het communisme geconfronteerd waren met gelijkaardige problemen, zoals
economisch verval, geweld, corruptie enzovoort (Prizel, 1999). Geografisch gezien zijn het twee
grootste landen van COE en zijn onderverdeeld in een groot aantal verschillende regio‘s. Bovendien is
Polen voorzitter van de Europese Raad in de tweede helft van 2011. Met betrekking tot dit onderzoek
is het interessant om te vermelden dat zij onder deze bevoegdheid werk zal maken van een Pools-
Roemeens forum voor civil society dat ―an initiative geared at an active involvement and promotion of
dialogue at the level of civil society (...) in the context of the Strategic Partnership‖ (Romanian
Ministry of Foreign Affairs, 2011).
In de comparatieve analyse van beide landen is het de bedoeling om na te gaan of de steun en bijdrage
van de EU en andere transnationale actoren een wezenlijke impact hebben kunnen teweegbrengen bij
het ―europeaniseren‖ van civil society. Aangezien tijd en middelen ontbreken om zelf aan onderzoek
te doen in de twee betreffende landen, ben ik aangewezen op de voorhanden zijnde literatuur en
databanken om mijn analyse te maken.
Om dit op een zo efficiënt en overzichtelijk mogelijke manier te doen, zal ik eerst een schets maken
van de historische achtergrond, die ontegensprekelijk van belang is om vervolgens de karakteristieken
te analyseren. Tenslotte gaan we na hoe Europeanisering van civil society werkt in de praktijk door
concreet in te zoomen op milieuorganisaties.
4. Historische achtergrond
In het vorige deel hebben we het al uitvoerig gehad over civil society in de COE-landen. Zowel wat
betreft historische achtergrond als karakteristieken bestaan er veel onderlinge gelijkenissen binnen
deze regio. Om de karakteristieken van de Polen en Roemenië op gebied van civil society zo goed
mogelijk te kunnen begrijpen en benaderen, volgt hieronder een beknopt historisch verloop van de
respectieve landen.
47
4.1. Tussen Solidariteit en de katholieke Kerk: civil society in Polen
In tegenstelling tot vele andere COE-landen, had Polen een zekere traditie inzake civil society,
waardoor het als een uitzondering kan worden beschouwd. Het echte Polen werd nooit helemaal tot in
het diepste van haar aders doordrongen van het totalitaire systeem en het intellectuele leven werd niet
van de kaart geveegd door de dominante ideologie (Weigle & Butterfield, 1992). Hierdoor was het in
1980 voor Lech Wałęsa om de vakbond Solidarność op te richten. Ondanks de afkondiging van de
staat van beleg, waren Warschau en Moskou niet meer in staat om deze massale oppositie neer te
slaan. Aanvankelijk werkte Solidarność ondergronds uit schrik voor het bewind, maar kwam later
volledig bovengronds, als ―the self-organisation of civil society against the communist state‖
(Frentzel-Zagorska, 1990, p. 768). Een sterke arbeidersklasse en de historische rol van de katholieke
Kerk bevorderden het associatieve leven en een gedeeld nationaal bewustzijn, waar de Polen al
decennia naar hunkerden: ―the need to preserve national identity, exemplified mainly by the Roman
Catholic Church with its traditional values, petrified a civic community of the organic type‖ (Dziubka,
2002, p. 52). Gezien de katholieke Kerk de enige sterke organisatie was die onafhankelijk was van de
communistische staat, is het ook niet verwonderlijk dat zij een bondgenoot was van de oppositie.
Na de eerste democratische verkiezingen in 1989 begonnen Westerse donoren aan een ijltempo
diverse programma‘s te financieren (Regulska, 1998) en ook de invloed van de EU liet niet lang op
zich wachten ―the idea to support (...) the development of a civil society, was the basis for providing
support by the EU to Poland in its transformation process since 1989‖ (EC, 2001b, p.1). Het probleem
dat zich hier stelde, was dat de Poolse regering veel te weinig administratieve capaciteit had om de
voor NGO‘s bestemde EU-fondsen te beheren, waardoor het geld tal van NGO‘s nooit bereikte.
Tussen 1992 en 1997 vervierdubbelde het aantal NGO‘s (GHK, 2011a). Toch bleek het moeilijk om
de invloed van het voorgaande regime uit te wissen. Lidmaatschap werd immers waargenomen als iets
negatiefs, omdat het deed denken aan de communistische idee van verplicht collectivisme. Hierdoor
koesterde de Poolse bevolking een afkeer voor massaal lidmaatschap en collectieve actie, wat tijdens
de jaren ‘90, maar ook vandaag nog, een van de grootste obstakels is voor een krachtige civil society.
Op gebied van wetgeving heeft Polen zich laat aangepast. Voor het grootste deel van de jaren ‘90 en
de beginjaren van 2000 functioneerden CSO‘s in een institutioneel vacuüm. Hun werkzaamheden
werden geregeld door de wetten inzake vereniging van 1980. Toen de EU-conditionaliteit steeds
intenser werd, kwam er schot in de zaak. Zodoende kregen civil society actoren in 2003 een
vernieuwde status door de inwerkingtreding van de ‗Wet op de activiteit voor openbare goede werken
48
en vrijwilligerswerk‘ en de oprichting van het Fonds voor Burgerinitiatief in 2004, het eerste
programma in Polen dat voorziet in de financiering van NGO‘s via het staatsbudget (Gąsior-Niemiec
& Gliński, 2007). Er waren echter ernstige problemen met deze wet, die pas in werking trad na zeven
jaar getouwtrek tussen NGO‘s en de openbare administratie en onder druk van de nakende EU-
toetreding. Deze nieuwe wet introduceerde een nieuw samenwerkingsmodel tussen de staat en NGO‘s
en bevorderde Poolse CSO-activiteiten in het publieke domein. Bovendien stond de wet toe dat
burgers 1% van hun belastingen konden besteden aan NGO‘s.
4.2. De zoektocht naar het onbestaande: civil society in Roemenië
In het Roemenië vóór 1989 behoorde de publieke sfeer tot de partijstaat en was er geen sprake van
dissidente bewegingen of georganiseerde civil society. Meer nog, burgers waren niet eens vrij om te
communiceren met elkaar in het openbaar, uit angst dat de Securitate, de meest gevreesde geheime
politie in COE, hen zou afluisteren. In de daaropvolgende periode kwam daar echter verandering in.
Een maand na de val van Ceauşescu en het communistische bewind werd de Groep voor Sociale
Dialoog (GSD) opgericht, die een openbare discussie introduceerde over de oprichting van civil
society in Roemenië. Deze Groep kan gezien worden als een eerste echt tocquevilliaanse organisatie,
volledig los van de staat. Zij realiseerden zich toen al dat het oprichten van een civil society een ware
sisyfusarbeid was en niet in een dag vervaardigd zou worden: ―We must not wait for a miracle. The
birth of Romanian civil society will take a long time ...‖ (GSD, in Kligman, 1990, p. 395). Door de
regeringswissel vond er een herlancering van de non-profit sector in Roemenië plaats en onmiddellijk
na de revolutie begonnen NGO‘s zich er te vestigen om de crisis aan te pakken (Flanigan, 2007, p.
162). De groei van de derde sector was enorm, toen NGO‘s vanaf 1990 toenamen met gemiddeld 400
per maand (Pralong, 2004). Er waren desondanks vele problemen om civil society op te richten in het
post-Ceauşescu tijdperk, omdat Roemenië niet over een politieke of legale structuur beschikte.
Volgens Pirvulescu (2004) heeft de Roemeense civil society na de val van het communisme drie fasen
doorlopen, telkens beïnvloed door electorale cycli:
1) 1990-1992: het ontstaan van civil society, waarbij CSO‘s hun pijlen gingen richten op de nieuwe
president en de politieke elite om hun geringe communicatie met de samenleving te versterken.
Daarnaast werd de focus gelegd op private belangen in plaats van publieke, ten nadele van hun eigen
groei. Hun focus op de regering weerhield hen om zich te concentreren op intern beheer en ze
verwaarloosden hun public relations, wat zowel de relaties met elkaar als met het publiek in de weg
stond.
49
2) 1992-1997: CSO‘s blijven zich concentreren op de hervorming van het politieke landschap. Het
ongenoegen dat heerste over het vorige regime, zorgde ervoor dat NGO‘s de oppositie gingen steunen.
Het succes van CSO‘s bleek uit de aanstelling van president Emil Constantinescu, oprichter van de
Burgerlijke Alliantie. Toen echter bleek dat zijn beleid anders was dan NGO‘s hadden verwacht,
stortte de Roemeense civil society in een identiteitscrisis: samenwerken met de regering of haar
tegenhanger zijn?
3) 1997-2004: de NGO-sector heeft een proces ondergaan van herdefiniëring en professionalisering.
Eerst moest de onafhankelijkheid van de politiek worden nagestreefd en gewaarborgd. Na de
verkiezingen van 2000 hadden CSO‘s de kans om nieuwe inspanningen te leveren om het
onevenwichtige politieke systeem op te knappen en te democratiseren. Er ontstond een verdeelde
oppositie, waarvan de Sociaaldemocraten listig gebruik maakten om zelf de touwtjes opnieuw in
handen te nemen, zodat tegen 2004 tweederde van alle burgemeesters een Sociaaldemocraat was.
Er waren drie soorten civil society in Roemenië (Pralong, 2004): de ‗professionals‘, de
‗enthousiastelingen‘ en de ‗profiteurs‘. De eerste categorie, bestaande uit NGO‘s gesteund door
Westerse fondsen, waren actief op gebied van mensenrechten, het promoten van democratie en
liefdadigheidswerken. Deze groep was goed getraind, veelzijdig en politiek neutraal.
De ‗enthousiastelingen‘, die te weinig middelen kregen, bestonden uit lokale groeperingen en
bevonden zich in de provincies. Ze hadden geen westers personeel, noch werden ze door westerlingen
getraind. Hun focus ligt voornamelijk op het nationale niveau en ze zijn meestal politiek actief.
De derde categorie van ‗profiteurs‘ zijn sluwe ondernemers die profiteren van de achterpoortjes van
de belastingen NGO‘s als dekmantel te gebruikten voor winstgevende import-export handel.
Dergelijke toestanden gaven een slechte naam aan de niet-gouvernementele sector in het algemeen.
Er was ook een acuut gebrek aan financiële middelen, tijd en vaardigheden. De bestaande organisaties
waren meestal geen lang leven beschoren, wegens de lage interesse om vrijwilligers aan te trekken. Zij
waren voor het grootste deel afhankelijk van buitenlandse fondsen, waardoor de sector kwetsbaar
bleef doorheen de jaren ‘90. Van groot belang waren de steunprogramma‘s van de Verenigde Staten
en de Europese Unie. Spijtig genoeg verschilden de objectieven en benaderingen van beide donoren
fundamenteel (Saulean & Epure, 1998).
Een ander knelpunt was de legale status die verenigingen kregen. De wettelijke voorzieningen voor
non-profit organisaties werden behoorlijk laat vervangen. Het was pas in 2000 dat ―Romania adopted
a new law to regulate the associative field, replacing the one descending from 1924‖ (Pralong, 2004,
p. 235) en die dus nog moeilijk aan de toenmalige sociale noden kon beantwoorden. Deze nieuwe wet
50
maakte echter geen onderscheid tussen de civil society instituties en de organisaties van de non-profit
sector, waardoor aanzienlijke methodologische verwarring ontstaat.
Uit deze informatie blijkt dat civil society het Roemenië van de jaren ‘90 onderontwikkeld bleef.
Privulescu (2004) haalt deze toestand zelfs aan als een van de redenen waarom Roemenië niet samen
met acht andere postcommunistische landen in 2004 is toegetreden tot de EU. Desondanks besloot de
Europese Raad in december 1999 om de toetredingsonderhandelingen met Roemenië te openen.
51
5. Evoluties en karakteristieken
Om de eigenschappen van de civil society in Polen en Roemenië te analyseren, zal ik gebruik maken
van verschillende databases. Deze zullen ondersteund worden door literatuuronderzoek om zo een min
of meer volledig beeld te geven van de derde sector.
De cijfergegevens van Freedomhouse- Nations in Transit verschaffen ons bruikbare data voor de
analyse van civil society.34
In onderstaande tabel heb ik Polen en Roemenië in een breder comparatief
kader geschetst. Polen en Hongarije zijn landen die in 2004 zijn toegetreden, Roemenië en Bulgarije
in 2004 en Oekraïne en Georgië vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid.
Freedom House Civil Society Index
Polen Hongarije Roemenië Bulgarije Oekraïne Georgië
1997 1.25 1.25 3.75 4.00 4.00 4.50
1998 1.25 1.25 3.75 3.75 4.25 4.25
1999 1.25 1.25 3.00 3.75 4.00 3.75
2001 1.25 1.25 3.00 3.50 3.75 4.00
2002 1.25 1.25 3.00 3.25 3.75 4.00
2003 1.25 1.25 2.75 3.25 3.50 4.00
2004 1.25 1.25 2.50 3.00 3.75 3.50
2005 1.25 1.25 2.25 2.75 3.00 3.50
2006 1.25 1.25 2.25 2.75 2.75 3.50
2007 1.50 1.50 2.25 2.50 2.75 3.50
2008 1.25 1.50 2.25 2.50 2.75 3.50
2009 1.50 1.75 2.50 2.50 2.75 3.75
2010 1.50 1.75 2.50 2.50 2.75 3.75
2011 1.50 2.00 2.50 2.50 2.75 3.75
bron: Freedom House-Nations in Transit (2011)
34
Nations in Transit is een onafhankelijke watchdog-organisatie die de expansie van vrijheid in de wereld
ondersteunt. Hiermee ondersteunen ze democratische verandering, controleren ze vrijheid, en zijn voorstander
van democratie en mensenrechten. Het beweert ―the only comprehensive, comparative, and multidimensional
study of reform in the former Communist states of Europe and Eurasia‖ te zijn. Bij elk van de 29 landen die in
hun analyse zijn opgenomen, worden zeven categorieën geïncorporeerd: het electorale proces; civil society;
onafhankelijke media; nationaal democratische bestuur; lokaal democratisch bestuur; gerechtelijk kader en
onafhankelijkheid; en corruptie. Aan elk van deze categorieën wordt een nummer gegeven van 1-7, waarbij 1 het
hoogste en 7 het laagste niveau van democratische vooruitgang weergeeft.
52
Als we de evolutie van deze Freedom House Civil Society Index bekijken, is er niet echt sprake van
een verbetering net voor en na de toetreding, evenmin bij Polen als bij Roemenië. Uit deze gegevens
kunnen we afleiden dat Polen over de hele lijn zeer stagnerende tendensen vertoont.35
Vanaf 2007 tot
heden gaat civil society er zelfs op achteruit, met uitzondering van 2008. Roemenië daarentegen heeft
een positieve evolutie meegemaakt, hoewel de derde sector stagneert over de laatste drie jaar. Het
Freedom House rapport van 2004 meldt wel een positieve evolutie: ―the main change in the political
landscap comes from the growing importance of civil society organizations, which have managed to
become a more critical and visible presence than Romania‟s weak opposition parties‖ (Mungiu-
Pippidi, 2004, p. 2, nadruk toegevoegd).
Geïnterpreteerd vanuit een breder comparatief perspectief, zien we dat Polen over de hele lijn betere
resultaten scoort dan de rest, terwijl Roemenië lager scoort in vergelijking met ‗2004 EU-leden‘, maar
nog beduidend beter dan de ‗nabuurschapslanden‘. Het dient ook gezegd dat de situatie vlak na de
kleurenrevoluties in Georgië en Oekraïne, respectievelijk in 2003 en 2004 een positieve impact had op
civil society. De EU en westerse donoren speelden hier een belangrijke rol, wat veel kritiek oogstte bij
de nationale autoriteiten.
35
Dit is ook af te lezen uit de dynamiek van het Poolse vrijwilligerswerk (zie Bijlage VI)
53
De meest recente gegevens van de NGO Sustainability Index tonen vertonen gelijkaardige trends:
bron : 2009 NGO Sustainability Index for Central and Eastern Europe and Eurasia, p.169
bron : 2009 NGO Sustainability Index for Central and Eastern Europe and Eurasia, p.175
Bovenstaande grafieken tonen aan dat de NGO-sector in Roemenië een kleine verbetering kent sinds
het ontvankelijk werd voor Europeanisering. Na haar toetreding in 2007 zien we echter een stagnatie,
54
wat kan wijzen op verslapte inspanning van de autoriteiten ten aanzien van het versterken van de non-
profit sector. Polen scoort inderdaad beter, maar lijkt niet te evolueren in de positieve zin.
De volgende twee grafieken zijn gebaseerd op data gegenereerd door de EVS (European Values
Study). Dit is een grootschalig en uitgestrekt survey-onderzoek naar menselijke waarden, dat inzicht
verschaft in de ideeën, overtuigingen, voorkeuren, attitudes, waarden en opinies van alle Europese
burgers. Sinds 1981 herhaalt EVS om de negen jaar haar onderzoek in een steeds groter aantal
deelnemende landen. Om een evolutie waar te nemen, zullen we ons focussen op de laatste twee
golven, namelijk die van 1999 en 2008. Hun laatste onderzoeksgolf geeft de onderzoeksresultaten
weer van 2008, die door de intensieve verwerking recentelijk verschenen zijn. Het EVS
onderzoeksteam organiseert grootschalige enquêtes bij de bevolking en vraagt hen, in dit geval, of ze
lid zijn van een organisatie. In de gegeven definitie heb ik me niet zuiver beperkt tot NGO‘s, waardoor
ook vakbondsorganisaties, religieuze organisaties, sportfederaties enzovoort in kaart zijn gebracht, om
zo het brede spectrum van civil society beter te benaderen. Deze inclusieve benadering van civil
society wordt onder andere ook gebruikt door David Lane (2010) en Eline De Ridder (2010).
55
Vergelijking lidmaatschap van civil society organisaties tussen Roemenië en Polen in 1999-2000
bron: European Values Studie
56
Vergelijking lidmaatschap van civil society organisaties tussen Roemenië en Polen in 2008
bron: European Values Study
58
We zien hier dat lidmaatschap in CSO‘s in 2000 veel hoger was in Polen dan in 2008. Lidmaatschap
neemt sterk af Polen en stijgt daarentegen in Roemenië. Deze drastische daling van het aantal
vrijwilligers in Polen ―triggered a debate on the ‗serious crisis‘ or ‗drastic swing‘ of social activity in
Poland. Only 11.3% (about 4 million) of the adult population declared to have devoted their free time
to volunteer for others - more than 10 percentage points less than in 2006‖ (GHK, 2011a, p.3).
Vooral religieuze organisaties en vakbonden lijken hier zeer populair te zijn. In beide landen is
lidmaatschap in milieuorganisaties, mensenrechtenorganisaties en vredesbeweging heel gering.
Kwantiteit is natuurlijk niet hetzelfde als kwaliteit en de trend van de jaren ‘90, toen NGO‘s als
paddenstoelen uit de grond rezen, lijkt voorbij.
Een andere belangrijke bron van informatie is de CIVICUS Civil Society Index (CSI)36
. Het CSI
project is meest grootschalige en alomvattende onderzoeksproject ter wereld op gebied van onderzoek
naar civil society. Haar objectief bestaat erin om een kennisdatabank te creëren en ―initiate and
encourage a structured dialogue among those working in, with and for civil society organisations‖
(Anheier, Carlson, Volkhart & Naidoo, 2001, p. 1). De tweede fase is nog volop aan de gang en de
geüpdatete versie van Polen en Roemenië moet in de loop van 2011 nog verschijnen. Daarom zijn we
aangewezen op de onderzoeksresultaten van de vorige fase in 2004-2006. Helmut Anheier (2004,
2007) introduceerde hier de Civil Society Diamond (CSD), een van de voornaamste
onderzoeksprestaties van het project. Het combineert vier dimensies van kwantitatief onderzoek
(structuur van civil society, de waarden gepromoot worden op het terrein, de impact van de
activiteiten waarmee civil society actoren zich bezighouden en de externe omgeving waarin civil
society functioneert)37
. Hieronder tekst en bijkomende uitleg bij de weergave van de CSDs voor Polen
en Roemenië:
36
http://csi.civicus.org/index.php?option=com_content&view=frontpage&Itemid=1
37 voor verdere toelichting, zie bijlage III
59
De diamant toont dat de grootste sterkte van civil society zich afspeelt op het gebied van waarden
(values), wat zowel betrekking heeft op de interne werking van civil society als de promotie van
positieve waarden in de samenleving. Civil society bekleedt een namelijk een sterke positie in het
verdedigen van essentiële waarden zoals democratie, transparantie, tolerantie, geweldloosheid,
gendergelijkheid en armoedebestrijding. Een belangrijke uitzondering hier is het gebrek aan
transparantie, zowel binnen CSO‘s, als in het publieke leven. De externe omgeving is relatief
bevorderlijk. Civil society scoort hoog op vlak van wettelijke regulering, terwijl sociale attitudes
tegenover NGO‘s, zoals vertrouwen en tolerantie, veel lager scoren.
De laagste score wordt gegeven op de structuur van civil society, in het bijzonder voor het niveau van
burgerengagement in het steunen van eender welke soort van publieke activiteiten. Dat vertaalt zich in
een gering lidmaatschap van organisaties en beperkt enthousiasme voor maatschappelijke problemen.
Interessant hier is dat de hoge score voor waarden zich niet automatisch vertaalt in een hoge score
voor de socio-culturele attitudes in de samenleving: de scores voor waarden als vertrouwen,
enthousiasme en engagement zijn immers zeer laag. Met andere woorden laat de sterke promotie van
positieve waarden weinig sporen na in de Poolse samenleving, wat een zware hypotheek legt op het
vooruitzicht voor een sterke en duurzame civil society. Dit probleem is uiteraard gerelateerd aan het
imago van maatschappelijke organisaties, wat de algemene afkeer van instituties reflecteert. Langs de
andere kant is de onmiskenbare sterkte van civil society in Polen een gunstige en bevorderende
38
bron: Gumkowska, M., Herbst, J., Szołajska, J. & Wygnanski, J. (2006). The challenge of solidarity. CIVICUS
Civil Society Index for Poland. CIVICUS Civil Society Index Report for Poland. Warsaw: Klon Jawor &
CIVICUS-World Alliance for Citizen Participation, p. 7
Civil Society Diamond Polen38
60
wetgeving, waar vooral de laatste jaren veel verbetering in is geboekt. Verder zijn diversiteit, goede
interne organisatie en een goede infrastructuur andere sterktes van de derde sector.
Wat de impact betreft, blijft de samenwerking van maatschappelijke organisaties met de overheid
gekenmerkt door een aantal zwakke plekken. Het is een typische eigenschap van Poolse NGO‘s ―to
seek patronage in the world of politics and public administration‖ (Gąsior-Niemiec & Gliński, 2007, p.
33). Dat werd ook bevestigd in een interviews39
met Robert Drogoś, filantroop en voorzitter van de
NGO Tratwa, en Grzegorz Tymoszyk, CEO van de paraplu-organisatie (umbrella organisation) voor
de NGO‘s in de regio. Om een succesvolle NGO op te starten, moet je volgens hen eerst goede
contacten hebben in de overheid en ervoor zorgen dat parlementsleden gewonnen raken voor je zaak.
Er komt dus wat huichelarij aan te pas vooraleer je iets kan gaan beginnen. Als je vanaf het begin al
kritiek begint te voeren, moet je over heel veel geld en capaciteiten beschikken om een NGO op te
starten. Het is pas als je enige competentie in het veld hebt verworven, dat je kan functioneren als
watchdog. Corruptie is volgens Drogoś geen groot probleem in Polen, maar wel de juiste besteding
van financiële steun. NGO‘s krijgen namelijk steun van de Poolse staat en de EU, maar die financiert
enkel projecten, geen voorzieningen. Tot voor kort was het hoofdgebouw van Tratwa nog helemaal in
handen van het gemeentebestuur, maar de vermogende Drogoś heeft een gedeelte gekocht met
privégeld. Op die manier zal hij met zijn organisatie minder afhankelijk worden van de overheid.
Zonder namen te vernoemen, verklaarde Drogoś weet te hebben van andere NGO‘s die projectgelden
aanwenden om bijvoorbeeld hun vergaderlokalen van beamers te voorzien, wat de transparantie er niet
op verbetert. Polen heeft daarnaast een stevige reputatie inzake paraplu-organisaties, in tegenstelling
tot andere COE-landen40
. Deze organisaties helpen andere NGO‘s met knowhow en beheer. In de
paraplu-organisaties krijgen individuen ook de kans om voorstellingen te geven die niet zouden
gedoogd worden in de publieke sfeer. Zo had Tymoszyk de kans gegeven aan een jonge homoseksueel
om zijn boek voor te stellen omdat hij nergens anders werd toegelaten, gezien de naar eigen zeggen
hoge graad van homofobie onder de Poolse bevolking.
Het CSI-rapport maakt ook enkele aanbevelingen:
De infrastructuur moet verder ontwikkeld worden en er moet verder werk gemaakt worden van
effectieve mechanismen voor belangenvertegenwoordiging. Het is ook nodig om NGO-managers op te
leiden.
39
interview afgenomen op 06/05/2011 tijdens een rondgeleid bezoek van deze organisaties, die zich in hetzelfde
gebouw in Wrocław (Polen) bevinden
40 In the case of several countries, the fragmentation of, and divisions within, the NGO sector were emphasised.
There is a lack of networking amongst NGOs (Bulgaria, Hungary, Poland, Slovenia, Slovakia) and of national
umbrella organisations (e.g. in Poland where regional umbrella organisations exist) (EC, 1998, p. 24)
61
Om de draagwijdte van burgerparticipatie in politieke actie op te krikken, kunnen hiervoor activiteiten
op het nationale niveau ondernomen worden. De rol van NGO‘s op vlak van het toenemend aantal
activiteiten in de lokale gemeenschap is vitaal, omdat op die manier sociaal kapitaal kan worden
opgebouwd. Tenslotte is een vaak gehoord probleem het gebrek aan financiële middelen, waardoor de
noodzaak om een financieel kader voor de derde sector te creëren broodnodig is. Toegang tot publieke
fondsen, met name uit de EU, zijn hier van het grootste belang.
Dat het sociaal kapitaal toch nog aanwezig is, bewees de erg emotionele reactie van de Poolse
bevolking op de dood van president Lech Kaczynski ten gevolge van een vliegtuigcrash op 10 april
2010 in Smolensk, ―the day of the greatest tragedy in Polish modern history‖ (Gierik, 2011). Burgers
verzamelden zich spontaan in openbare plaatsen en rouwden samen. Nog geen week na de ramp doken
er overal beelden op die getuigden van een indrukwekkende solidariteit voor de gewezen president.
62
Zoals we hier zien, vertoont de Roemeense diamant veel gelijkenissen met de Poolse. Ook hier is
structuur de zwakste van de vier dimensies. Weinig participatie van de burgers, samen met slechte
organisatie en beperkte relaties tussen CSO‘s zijn obstakels voor de ontwikkeling van een sterke civil
society sector. Hoewel de civil society op organisatorisch vlak vrij divers is en vrij goed floreert, wordt
het aangetast door gebrek aan financiële middelen en geschikt personeel. Door individuele donaties
aan liefdadigheid, blijven de bijdrages van staatsfondsen en private bedrijven beperkt. De organisaties
van de Roemeense civil society blijven sterk afhangen van de buitenlandse financiële steun en dat
heeft nefaste gevolgen: ―over the course of a 14-year history, donor-driven NGO behavior in
Romanian civil society has proven to have faults. Nonetheless, the NGOs still depend to a large extent
on donor support. It is thus essential that the structures that aim for sustainability—the resource
centers—undertake a serious strategic review process before donors can intervene‖ (Negulescu, 2005,
p. 7). De grote afhankelijkheid van internationale donoren had dan ook grote gevolgen voor de
Roemeense civil society, ook al was ―Phare one of the most important financial resources for
Romanian NGOs‖ (Arpad, 2008, p. 68). Toen Roemenië lid werd van de EU, ―there was a massive
donor withdrawal from international donors. For example, the lifespan of the USAID-project was
reduced and consequently funding also decreased proportionately from $4.8m to $2.4m allocated for
grant support to Romanian NGOs which partnered WLID in efforts to strengthen civil society‖
(Schroff-Mehta, 2008, p. 2).‖
Het CSI-rapport bewijst dat de paraplu-organisaties waarvan NGO‘s lid zijn dikwijls niet bekwaam
zijn om op een efficiënte wijze de gemeenschappelijke belangen te dienen en grieven van de CSO‘s te
kanaliseren. Het resultaat hiervan is dat informele vormen van samenwerking worden verkozen boven
41
bron: Epure, C. (2005). Dialogue for Civil Society. Report on the state of civil society in Romania 2005, p.6 .
CSDFCIVICUS-World Alliance for Citizen Participation
Civil Society Diamond Roemenië41
63
formele. Door de hoge competitie voor fondsen, was ―the cooperation between NGOs difficult:
backbiting, gossip and interpersonal problems were dominating‖ (Van Teeffelen, in Epure, 2005, p.
28). De economische crisis van 2008 heeft dit probleem gedeeltelijk overwonnen, omdat NGO‘s op
die manier verplicht werden om met elkaar samen te werken als ze wilden blijven bestaan (Forbrig,
2010).
De Roemeense civil society kampt tot op de dag van vandaag met de negatieve erfenis van het
totalitaire regime. De omgeving van de civil society in Roemenië heeft echter een verbetering gekend
de laatste jaren en laat de activiteiten van civil society min of meer toe, wat bevorderlijk is voor de
duurzaamheid van de sector. Corruptie blijft wel een groot probleem en heeft niet alleen een zeer
negatieve impact op de ontwikkeling van civil society, maar tast ook de Roemeense samenleving in al
haar facetten aan. Als een reactie op deze situatie werd door een achttal NGO‘s de Alliance for a
Clean Romania („Romania curata‟)42
opgericht. Hun voornaamste doelstelling was om een lijst op te
maken van corrupte politici die zich kandidaat stelden voor de verkiezingen in 2004. Na het opstellen
van een checklist werd een lijst met meer dan 200 corrupte kandidaten gepubliceerd. Met de hulp van
vrijwilligers werden overal in Roemenië flyers uitgedeeld met de slogan ―Vote with your eyes open‖.
Niettegenstaande er na de publicatie van de namen vele politici van de lijsten werden geschrapt,
raakten 104 van deze politici herverkozen (Gross & Tismaneanu, 2005). In 2008 werd een gelijkaardig
initiatief gelanceerd, ―built on previous monitoring initiatives targeting integrity of Members of
Parliament, good governance and a clean academic environment, strongly promoted a wide
participatory approach, grouping together NGOs, academia, unions, professional associations,
journalists, aiming at building up a strong watchdog community‖ (EC, 2011, p. 18). De EC drukte in
haar laatste Supporting Document on the Progress of Romania positieve steun uit voor dergelijke
initatieven.
Wantrouwen steekt de kop onder de Roemeense burgers, waarvan 90% beweert geen vertrouwen te
hebben in hun medeburgers. Het hoeft weinig betoog dat dit allerminst een gezonde voedingsbodem is
voor de opbouw van een duurzame civil society.
Democratie en tolerantie zijn waarden die de Roemeense CSO‘s hoog in het vaandel dragen.
Paradoxaal hier is dat transparantie wordt gepromoot naar buiten toe, maar van interne transparantie
binnen de organisaties is nauwelijks sprake. Het hardnekkige wantrouwen en de corruptie binnen de
Roemeense samenleving, alsook de zware afhankelijk van buitenlandse giften zijn hier de
waarschijnlijke oorzaken (Arpad, 2008). De CSI heeft onthuld dat de CSO‘s die actief zijn in het
promoten van deze waarden, essentiële partners zijn geworden voor de regering en fungeren als
katalysatoren voor sociale verandering.
De CSI stelde vast dat de impact van civil society in Roemenië over het algemeen matig is. Op
sommige vlakken is de impact zichtbaarder zijn, terwijl die op andere vlakken beperkter blijft. Al bij
42
http://www.romaniacurata.ro/despre-noi.php
64
al heeft de civil society een vrij negatief imago. Dit wordt gereflecteerd door het feit dat de activiteiten
van de CSO‘s onzichtbaar blijven voor de meerderheid van de bevolking en CSO‘s hun agenda
schikken naar de prioriteiten van donoren. Geoffrey Pridham (2007) uit in dit opzicht dan ook zijn
twijfels over de effectiviteit van EU-conditionaliteit op niet-statelijke actoren: ―One should also refer
here to limitations to the EU‘s political conditionality relating to the Commission‘s bureaucratic
approach, expressed in its reluctance to engage with political actors like parties and those from civil
society, not to mention the relatively short period in which it sought to instigate change in candidate
countries‖ (p.172). Het westen positioneert zich als rechter en NGO‘s stellen hun agenda‘s maar
weinig in vraag. Bovendien rezen er vragen over de administratieve capaciteit die Roemenië had om
de grote hoeveelheid EU-fondsen te verdelen onder NGO‘s (Euractiv, 2007). Het gevolg van deze lage
administratieve capaciteit, werd mismanagement van EU-fondsen voor civil society gezien als een
ernstig probleem (Euractiv, 2008).
Tot slot wil ik hier nog opmerken dat de remedie die Marc Howard voorschreef voor een betere civil
society (cf. supra) alvast niet voorzien is op eventuele neveneffecten. Uit een recente poll van de Soros
Foundation blijkt immers dat Roemeense tieners erg intolerant zijn tegenover zigeuners, homo‘s en
aidspatiënten (Associated Press, 13/04/11). Generational change?
De rapporten van de CSI, aangevuld met literatuurstudie, bevestigen grotendeels dat CSO‘s
werkzaam in deze landen, en in het bijzonder Roemenië, vooral aangewezen zijn op externe donoren.
Er zijn nog enkele andere gemeenschappelijke eigenschappen terug te vinden als we de derde sector
van Polen en Roemenië met elkaar vergelijken, waaronder het algemeen lage vertrouwen van de
bevolking in openbare instellingen en in elkaar, een zwak burgerengagement, een gebrek aan
enthousiasme voor ‗de publieke zaak‘, een haperende samenwerking en communicatie tussen NGO‘s
en de overheid, een beklemmende financiële situatie en een behoorlijk hoge graad van corruptie.
65
6. Civil society in de praktijk : de reële impact van de EU op ENGO’s
Environmental NGOs (ENGO‘s)43
nemen in de publieke sfeer de rol op als watchdogs, maar vaak ook
als plaatsvervangers van de staat (state substitutes). Zij kunnen immers een doorslaggevende rol
spelen voor het beleid opdat de nationale regering tal van milieureguleringen zou nakomen, waardoor
ze meer zijn dan enkel watchdogs. In die zin zijn ENGOs meer en meer betrokken bij de effectieve
uitvoering van het beleid wanneer zij zien dat politici hier onvoldoende capaciteit of bereidwilligheid
kunnen voorleggen.
Op het eerste gezicht wordt misschien niet meteen het verband gelegd tussen democratisering en
milieuorganisaties, maar onderzoek heeft aangetoond dat niets minder waar is. In het geval van de
COE-landen waren ENGO‘s zelfs essentieel zijn voor het openbreken van de laatste communistische
regeringen aldaar (Cellarius & Staddon, 2002). Dat wordt nogmaals bevestigd door Carmin en
Vandeveer (2004): ―in the years leading up to the fall of the communist regimes, many civil society
initiatives had an environmental theme. While important in their own right, discontent with the state of
the environment and environmental protection offered citizens opportunities to criticise government
institutions and ultimately helped destabilise the CEE communist states‖ (p. 6). Milieukwesties
konden dienen als medium om de staat aan te klagen, wat in Bulgarije bekendstond als Ecoglasnost.
De VS en West-Europese landen erkenden ―das Demokratisierungspotenzial dieser zivil-
gesellschaftlichen Bewegungen und förderten Nichtregierungsorganisationen zu Beginn der 1990er
Jahre im Sinne eines demokratieorientierten emporment‖ (Olearius, 2006, p. 339).
Het mag dan ook niet verbazen dat er omtrent de rol van dergelijke actoren groeiende interesse
ontstond vanuit academische hoek sinds de jaren ‘90: ―(…) the environmental movement has offered
the political scientist a valuable lens through which to consider the evolution of civil society (…) and
the various constraints on associational activity in a new democracy‖ (Fagan, 2003, p.2). Bovendien is
er steeds meer bewijs dat ―NGOs influence government decisions to develop domestic policies to
protect natural resources and to negotiate international treaties, as well as how individuals perceive
environmental problems‖ (Betsill & Corell, 2008, p.2).
Zoals vele andere types van NGO‘s, werden ook opkomende milieuorganisaties bijgestaan door
internationale actoren. Verschillende internationale gouvernementele organisaties zoals de EU, OVSE
en VN, alsook diverse Europese en Amerikaanse niet-gouvernementele organisaties voorzagen in de
nodige hulpmiddelen. Deze internationale actoren hadden hun agenda vooral opgelegd aan de NGO‘s
ter plaatse, wat hun onafhankelijkheid op de helling zette.
43
wegens gebrek aan een alternatief acroniem in het Nederlands, opteer ik hier voor het Engelstalige
66
In Polen werd milieuactivisme gedoogd onder het socialistisch regime en ecologie werd een
controversiële kwestie tijdens het conflict tussen de communistische staat en Solidarność. Na de
regimeverandering daalde het belang van de milieubeweging en gingen tal van milieuactivisten in de
politiek.
In Roemenië daarentegen werden organisaties buiten het spectrum van de staat volledig uitgesloten
onder het repressieve regime van Ceauşescu. Na 1989 bleven de banden tussen de staat en de
milieusector zwak en blijft hun impact op het beleidsproces tot op heden zeer beperkt, vooral omdat ze
zich oriënteren op het lokale niveau (Olearius, 2006).
Zoals we kunnen zien op de grafieken van het EVS, is lidmaatschap in ENGO‘s zeer gering voor beide
landen.
.
6.1. Europeanisering van ENGO’s: geen bloemen zonder bijen
Voor kandidaatlanden werd Brussel de ―the primary force shaping the vision of environmental
governance practices and the EC a major funder for environmental NGOs‖ (Carmin, 2010, p.184). Via
het Phare-programma en het financiële instrument LIFE44
ondersteunt de EU allerhande projecten
inzake milieu- en natuurbehoud in de EU, alsook in kandidaatlanden, toetredings- en buurlanden. Voor
2011 maakte ze €267 miljoen beschikbaar voor nieuwe milieuprojecten. LIFE+ loopt over de periode
2007-2013 en op dit moment vinden er raadplegingen plaats over haar opvolger (EuropaNU, n.d.).
Belangrijk hier is het REC45
, een internationale organisatie die als doelstelling heeft milieuproblemen
te ondersteunen en op te lossen. Ondanks deze initiatieven en financiële ondersteuning vormt de
terugtrekking van vele financiële donoren een bedreiging voor de geconsolideerde steun
verantwoordelijk voor de versterking van de milieucapaciteit. De financiële situatie wordt nog meer op
de proef gesteld als je weet dat de nieuwe EU-lidstaten jaarlijks willens nillens tussen de twee en drie
procent van hun bruto binnenlands product moeten besteden om de EU-milieunormen tot stand te
brengen (Olearius, 2006).
De EU heeft enkele belangrijke richtlijnen uitgevaardigd om te voldoen aan het groene acquis:
IPPCS46
, FFH47
en Europe Natura 200048
. Volgens Buzogány (2010) zijn dit belangrijke richtlijnen
voor het versterken van niet-statelijke actoren. Als hen geen toegang zou worden verleend tot het
besluitvormingsproces, konden zij immers een klacht indienen voor de EC.
44
acroniem voor L‘Instrument Financier pour l‘Environnement/The Financial Instrument for the Environment
45 Regional Environmental Center for Central and Eastern Europe
46 Integrated Pollution Prevention and Control
47 Flora-Fauna-Habitat
48 Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een
Europees perspectief
67
Polen had enorme moeilijkheden om aan deze richtlijnen te voldoen. Het ministerie van Milieu had
onvoldoende gekwalificeerd personeel, noch de data voorhanden om de gebieden die door EU-
reglementering moesten beschermd worden te identificeren. De EC dreigde hierdoor om fondsen
bestemd voor de implementatie van Natura 2000 tijdelijk te bevriezen.
De problemen waarmee Roemenië te kampen hadden om te voldoen aan de bovenvermelde Europese
richtlijnen, waren vooral te wijten aan haar zwakke administratieve capaciteiten. Het ontbrak het haar
aan informatie en expertise, voldoende gekwalificeerd personeel en er waren conflicten tussen het
ministerie van Landbouw en het ministerie van Milieu. Bovendien was de openbare administratie niet
geneigd om hulp uit de derde sector te zoeken. Dankzij financiële hulp afkomstig van EU twinning
projects kwam hier stilaan verandering in.
6.1.1. Rospuda vallei: de hardnekkige strijd met de Poolse overheid
In 1996 lanceerden projectontwikkelaars de idee om de Via Baltica49
snelweg uit te breiden. De
kwestie was voor vele jaren controversieel omdat de route door beschermd moerasland en
ecosystemen in het Noordoosten van Polen zou lopen. Sinds 2002 waren verschillende Poolse
milieuorganisaties, zoals the Polish Society for the Protection of Birds (OTOP), WWF Poland and the
Polish Green Network, bezorgd om deze plannen en begonnen daarom activiteiten te organiseren rond
natuurbescherming in de regio waar de aanleg van deze weg gepland was. Een deel van de Via Baltica
zou het ongerepte Augustowskiwoud doormidden kruisen, alsook de moeraslanden van de Rospuda
riviervallei. De waarde van deze regio was eerder al bewezen door natuurexperten en werd beschermd
door Birds and Habitats Directives. Verschillende NGO‘s die meenden dat het project in strijd was
met de EU-wetgeving vormden een coalitie en legden in 2006 een klacht neer bij de EC. Die begon de
zaak te onderzoeken en toen bleek dat zij niet bij machte was om het probleem op te lossen door
informele contacten met de Poolse autoriteiten, begon ze een wettelijke klachtenprocedure.
Ondertussen steunde de Poolse ombudsman de klacht van de NGO‘s tegen de goedkeuring van de
provincie Podlasie50
om de snelweg aan te leggen. Toch bleef het ministerie van Milieu achter de
beslissing van Podlasie staan. Daarop kreeg Polen een eerste schriftelijke aanmaning van de EC,
omdat het project indruiste tegen de conservatie van natuurlijke sites op grondgebied van de EU.
Opnieuw slaagde Polen er niet om een gepast antwoord te bieden aan de EC. Integendeel: het gaf in
februari 2007 groen licht aan de aannemers om de werkzaamheden voor de snelweg aan te vatten.
Katarzyna Slodczyk van de Poolse Groene Partij51
vindt het onbegrijpelijk waarom Poolse nationale
49
dit is het gedeelte van de E67 dat loopt van Tallinn tot Warschau
50 dit is de regio in het Noord-Oosten van Polen die grenst aan Letland en Wit-Rusland
51 Partia Zieloni 2004
68
en regionale autoriteiten hardnekkig hun steun bleven betuigen voor de controversiële route, terwijl
een meer milieuvriendelijk en minder kostbaar alternatief voorhanden was (Slodczyk, 2008). Hierna
bereikte het conflict met de milieuorganisaties een piek en de kwestie trok veel media-aandacht. Om
de bouwwerken in de beschermde regio‘s te boycotten, sloegen milieuorganisaties -waaronder het
Poolse Greenpeace- een kamp op waar de geplande route voor het Augustowskiwoud zou worden
aangelegd. Op dat moment deed de Poolse Groene Partij er alles aan om de zaak zoveel mogelijk in de
media te brengen en mobiliseerde de burgers door over heel het land massaprotesten te organiseren.
Veel mensen, waaronder bekende wetenschappers, politici, artiesten, enzovoort ondersteunden deze
protesten. Maar ook in het buitenland werd er geprotesteerd, onder andere in Brussel, gesteund door
de groene leden van het Europees Parlement (EP) en milieubewuste burgers over heel Europa. Verder
werden vanuit heel Europa nog duizenden brieven verstuurd naar Poolse regionale en nationale
autoriteiten en de Europese instituties.
Het kamp in het Augustowskiwoud werd begin maart 2007 opgedoekt, omdat dit het begin was van de
vogelbeschermingsperiode. Hierdoor zijn constructiewerken verboden om lawaaihinder te voorkomen.
De Poolse minister van Milieu maakte een uitzondering op deze regel en stond luidruchtige werken
toe, wat de habitat van de vogels fel zou verstoren. De Poolse ombudsman stelde deze beslissing sterk
in vraag. De EC stuurde een tweede aanmaning naar Polen, maar de autoriteiten deden nog steeds
alsof hun neus bloedde, waardoor de zaak in dezelfde maand voor het Europees Hof van Justitie werd
gebracht. Het Hof van Justitie zette de staatssteun voor milieuontwikkeling stil en begon de zaak te
onderzoeken. Ondertussen hadden ENGO‘s ook al een klacht neergelegd bij de regionale rechtbank,
die de constructiewerken een halt toeriep om onherstelbare schade aan de natuur te voorkomen. In
oktober trok de rechtbank in Warschau de bouwvergunning in totdat de klacht van de ENGO‘s werd
onderzocht. Daarop stapte het Poolse Wegenagentschap naar het hof van cassatie om beroep aan te
tekenen. Uiteindelijk oordeelde dit hof in september 2008 dat de geplande route illegaal was omdat ze
de beschermde Natura 2000 site zou dwarsen. Uiteindelijk besliste de Poolse regering in maart 2009
dat de Via Baltica snelweg niet zou worden aangelegd door de Rospudavallei. Later op het jaar
verklaarde ze bovendien geen snelwegen meer aan te leggen in de beschermde gebieden van het
Natura 2000 Network.
Inderdaad, geen snelwegen, maar blijkbaar wel kabelbanen. De Kasprowy Wierch case52
(―Kasprowy
kabelbaan‖) toont de zwakke positie van de EU om invloed uit te oefenen op een reeds toegetreden
lidstaat. De projectleider wil de capaciteit van de kabelbaan verdubbelen, ten koste van het leven van
dieren en planten die leven in het Nationaal park Tatra, dat beschermd natuurgebied is én onderdeel
uitmaakt van Natura 2000. De aanleg van de kabelbaan is dus illegaal, maar ondanks protest van een
52
deze kabelbaan bevindt zich in het zuidelijk gelegen winteroord Zakopane, dat bekend staat omwille van het
Tatragebergte annex beschermd nationaal natuurpark. Voor meer info zie http://pracownia.org.pl/aktualnosci,600
69
lokale NGO heeft de minister van Milieu nog geen stappen ondernomen om zich hier tegen te
verzetten.
6.1.2. Roşia Montană: hoe Roemenië plooit onder EU druk
In de Roşia Montană case heeft toetredingsconditionaliteit een grote rol gespeeld. Roşia Montană is
een klein stadje in het westen van Roemenië en beschikt over de oudste mijn van het land, die sinds
jaar en dag wordt erkend als een site met belangrijke historische waarde. In 2000 verleende de
Roemeense overheid een concessie aan het Canadese mijnbouwbedrijf Gabriel Resources om er goud
en zilver te ontginnen. De Roşia Montană Gold-Mining Corporation (RMGC)53
kwam zo voor meer
dan 80% in buitenlandse handen terecht. Het vooropgestelde plan had desastreuze gevolgen: 2000
mensen zouden moeten verhuizen, 900 huizen zouden eraan moeten geloven en archeologische sites
zouden vernietigd worden, waardoor het recht op cultuur van bewoners zou geschonden worden
(O‘Gara et al., 2007, p.103). In 2002 kwam bovendien aan het licht dat de mijn een gevaar zou vormen
voor de gezondheid van de lokale bevolking en een bedreiging voor proper water. Het bedrijf plande
namelijk het gebruik van cyanide voor het splitsen van goud en zilver uit de rotsen. De opslagplaats
voor de cyanide en metaalachtig afval zou een oppervlakte beslaan van 600 hectare, wat een ernstig
risico zou vormen voor de vervuiling van de nabijgelegen Aries rivier en een bedreiging voor het
leven van ongeveer 100 000 mensen.
Niettegenstaande deze enorme gevolgen, kreeg het project de steun van de lokale bevolking, die
gebukt ging onder een werkloosheidsgraad van 50%. Ook de uitvoerende macht stond hier positief
tegenover, niet alleen omdat ze via het aantrekken van buitenlandse investeringen belust was op het
spijzen van de nationale schatkist, maar ook om een van de armste regio‘s van Roemenië op te
waarderen (Parau, 2010). Dus begon RMGC eigendommen op te kopen en druk uit te oefenen op
inwoners die weigerden om hun eigendom te verkopen. Hierop mobiliseerden de misnoegde inwoners
zich en vormden de oppositiebeweging Alburnus Maior, bestaande uit enkele boeren en
mijnbouwingenieurs. Deze plaatselijke ENGO schreef een aantal klachtbrieven naar het ministerie van
Milieu, die hierop niet reageerde, en benaderde politici van de ultranationalistische zijde om steun te
vragen.
Aanvankelijk ontbrak het Alburnus echter aan politieke ervaring en middelen om de nodige aandacht
te trekken binnen de regio, laat staan erbuiten. De Frans-Zwitserse ecologiste Stephanie Roth bracht
hier verandering in en maakte een geprofessionaliseerde campagne, waarin de impact op het lokale
milieu en de culturele erfenis werd benadrukt. De campagne kreeg ongekende weerklank in de media,
zowel nationaal als internationaal. Roth zorgde ervoor dat Alburnus werd geïntegreerd in een reeks
53
De andere 20% behoort tot het Roemeense staatsbedrijf Minvest S.A.
70
bestaande transnationale netwerken van gelijkgezinde actoren54
, die zowel cognitieve als materiële
steun aanboden. Bepaalde westerse methodes en tactieken waren nog nooit eerder gebruikt in
Roemenië. De leden van Alburnus waren hier niet vertrouwd mee en hadden dan ook schrik om de
staat aan te vechten . De coalitie wees hen op het belang van toetredingsconditionaliteit en stelde
Alburnus in staat om druk uit te oefenen bij de EU en de Roemeense overheid. Deze laatste kreeg het
verwijt samen te spannen met RMGC in het omzeilen van Europese milieunormen. Zo wist het
ministerie zich ‗gesandwicht‘ tussen twee lobby‘s: RMGC en Alburnus Maior. Er werd in Brussel
gelobbyd in de hoop dat de EU haar invloed zou gebruiken om druk uit te oefenen op de Roemeense
regering. Dit had het gewenste effect: socialistische en groene Europarlementsleden toonden hun
bereidwilligheid om zich voor deze zaak in te zetten.
De Oostenrijkse Mercedes Echerer, afgevaardigde van het EP, bracht in 2002 voor het eerst een
bezoek. Ze liet zo‘n sterke indruk na op de Roemeense regeringsverantwoordelijken zodat ze zouden
handelen vooraleer de EU een negatieve reactie zou geven en ook uit vrees hun geloofwaardigheid
tijdens de toetredingsonderhandelingen te verliezen.
Later kwamen ook nog twee delegaties van het EP ter plaatse. Deze stelden vast dat het project
duidelijk in strijd was met de verscheidene EU-richtlijnen en drukten hun bezorgdheid uit over de
serieuze bedreiging voor het milieu en de hele regio. De zaak kreeg hierdoor bekendheid omdat
duidelijk werd dat Roemenië een potentiële dreiging boven het hoofd hing op haar weg naar EU
toetreding.
Toenmalig premier Adrian Năstase raakte overtuigd van het belang om EU-normen te respecteren.
Omdat zijn kabinet het politieke risico te hoog vond en dit een probleem zou kunnen vormen voor het
imago van Roemenië, verklaarde Năstase in 2003 dat het project geen prioriteit was en geen licenties
zouden worden verleend zolang zijn ambtstermijn niet voorbij was.
RMGC begreep dat het onmogelijk zou worden om de mijn nu nog te exploiteren, maar was
vastberaden om haar plannen voor het Rosia Montana Project door te drukken. Dat bleek uit het feit
dat zij onmiddellijk na de aanstelling van premier Traian Basescu in 2004 opnieuw een aanvraag
indiende om de mijn te ontginnen. In 2006 maakte RMGC een Environmental Impact Assessment
(EIA), die stilzwijgend de goedkeurig van de regering kreeg. De inhoud van het EIA ―became highly
contested by ENGOs and international biodiversity experts, as it failed to take into account the
presence of species in the area protected by the Habitat directive‖ (Börzel & Buzogány, 2010b). In een
reactie op het EIA lieten tal van Roemeense NGO‘s en burgers aan de minister van Milieu weten dat
ze gekant waren tegen het project. Ze vonden dat de Roemeense overheid onvoldoende inspanningen
had geleverd om haar burgers adequaat te informeren over de impact en risico‘s die de ontwikkeling
van de mijn met zich zou meebrengen. Daarna werd het project veroordeeld door de regering van
buurland Hongarije, dat eveneens aangetast zou worden door de schadelijke cyanide. Het Hongaars
54
waaronder Greenpeace, CEE Bankwatch en Miningwatch Canada (Parau, 2009)
71
ministerie van Milieu drong er dan ook bij de Roemeense overheid op aan om geen toelating tot
ontginning te verschaffen omwille van de problemen met het EIA-rapport. Alburnus Maior diende ook
een officiële klacht in bij het Århus Compliance Committee55
tegen het ministerie van Milieu. Om de
relaties met Hongarije niet op de helling te zetten en niet in diskrediet te raken bij de EU, reageerde
Roemenië door de overheidsbeslissing inzake de EIA-procedure aan te passen en publieke participatie
toe te laten op het terrein. Na de toetreding van Roemenië in 2007 slaagde Alburnus erin om het
mijnbouwproject te stoppen.
Deze hele zaak toont het opkomende ecologische activisme in Roemenië, maar illustreert ook hoe een
kleine machteloze groepering zich door EU-wetgeving kan verzetten tegen politieke en economische
belangen.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen, wordt het gebied nog steeds bedreigd door het
mijnbouwproject. In oktober 2008 werd het project opnieuw toegelaten omdat het ministerie van
Milieu de EIA nietigverklaarde en toelating gaf om het project verder te zetten. De premier van
Hongarije verklaarde dat hij zich onverminderd zou blijven verzetten tegen Roşia Montană project
(Alburnus Maior, 2010). In december 2008 oordeelde het Roemeense Hooggerechtshof dat mijnbouw
in een beschermd gebied niet kon toegelaten worden. Er was echter al zoveel geld in het project
gepompt, dat Gabriel Resources dreigde om de Roemeense staat te dagvaarden wegens nalatigheid en
in mei 2010 kreeg het bedrijf nog een aantal vergunningen, waarna een nieuwe EIA werd opgestart.
Begin juli 2011 verleende minister van Cultuur Kelemen Hunor de licentie aan RMGC om van start te
gaan met de ontginning. Op 19 juli 2011 protesteerden heel wat Roemenen tegen deze beslissing,
zwaaiend met opschriften als ―Cyanide doodt‖ en ―Neem uw cyanide mee, wij willen cultuur!‖
(Mutler, 2011). RMGC zegt dat de mijn duizenden banen zal creëren en miljoenen euro‘s zullen
geïnvesteerd worden, wat de protestvoerders uiteraard niet kan bedaren aangezien zij ijveren voor het
behoud en de oude cultuur en natuurlijke schoonheid van de regio.
Een negatief geval van post-accession compliance?
Andere gevallen, zoals de Transsylvanian Motorway case en Dracula Thema Park case, tonen
eveneens aan dat lokale NGO‘s onmogelijk iets hadden kunnen verwezenlijken zonder steun van de
EU of transnationale netwerken.
Ten slotte dient hier nog opgemerkt te worden dat de conclusies van het Environmental NGOs Forum
in Brasov, die 75 in Roemenië actieve NGO‘s samenbracht, niet zo positief waren. Eliza Teodorescu,
directeur van de Roemeense ENGO ALMA-RO, beweert dat de Roemeense regering steevast de
initiatieven van civil society en NGO‘s negeerde en dat ―the entire responsibility for addressing
55
Comité dat ressorteert onder de Århus Conventie en belast is met de taak om te discussiëren en te beslissen
over mogelijke inbreuken op de Conventie, die een aantal rechten toebedeelt aan individuen en organisaties met
betrekking tot het milieu
72
environmental problems in Romania is ‗externalized‘ to NGOs. Contradictory, in adopting EU
environmental policies, there is little room left for the involvement of non-state actors in the policy
process‖ (Teodorescu, 2010, website Th!nkpost). Dit bewijst dat NGO‘s hier zich tot op de dag van
vandaag in een benarde positie bevinden en weinig au sérieux worden genomen. Om hier een
positieve noot aan toe te voegen, moet
6.2. Bevindingen
In deze analyse over Europeanisering van ENGO‘s, stemmen de bevindingen grotendeels overeen met
de algemene analyse van civil society in Polen en Roemenië. In geen van beide cases wist de
organisatie zich gesteund door haar nationale regering, omdat er een zekere onwil was om naar hen te
luisteren. De overheid toonde zich enkel bereid als er genoeg druk ontstond en een coalitie van
verschillende actoren op de been werd gebracht om publieke steun te vinden, wat veel tijd en energie
vraagt. Wat hier opvalt, is dat zelfs de EU al ernstige druk moet uitoefenen om een zeker ‗schrikeffect‘
teweeg te brengen. Er is dus inderdaad wel een ‗boomerang effect‟ waar te nemen, want zonder de
inmenging van de EU waren de autoriteiten vastberaden om hun plannen door te voeren. In ieder geval
tonen de gevallen in Polen en Roemenië duidelijk aan dat lokale milieuorganisaties zonder externe
hulp machteloos staan voor een duurzaam beheer van beschermde natuurgebieden. Telkens ontbrak
het de lokale klokkenluiders aan capaciteit en financiële middelen om hun eisen door te drukken. Pas
wanneer de geloofwaardigheid voldoende groot is, bestaat de kans dat de overheid hen serieus zal
nemen en aangepaste politieke beleidsmaatregelen treffen.
73
7. Conclusie
Ondanks de resultaten van mijn onderzoek, blijft het moeilijk om de invloed van de EU op civil
society vast te stellen. We moeten ons ervan bewust zijn dat peilen naar impact en effectiviteit een
netelige empirische kwestie is. Ik zou mezelf verkeerd inschatten indien ik hier baanbrekende
inzichten zou kunnen blootleggen, waar zelfs grote politieke wetenschappers die ik op mijn pad ben
tegengekomen niet hebben aan gedacht. Academisch onderzoek naar civil society als een onderdeel
van de Europeaniseringsagenda, vooral dan bottom up, staat nog maar in haar kinderschoenen.
Daarom zullen conclusies hier voorbarig en onvolledig zijn. Het gebrek aan goede cases in de
literatuur en beter inzicht in de functionaliteit van civil society kunnen het academisch en politiek
debat aanwakkeren, waardoor dit opkomend onderzoeksveld het potentieel heeft om door de
beleidsmakers ernstig genomen te worden.
Als we kijken naar de historische achtergrond, merken we dat de eerste vormen van civil society in
COE bestonden uit oppositiekrachten tegen de communistische heerschappij. Aangezien dit vooral een
eliteproject was van ―dissident East European intellectuals‖ (Sardamov, 2005, p 381), was de
verspreiding over de gehele samenleving gering. Na meer dan twintig jaar is het duidelijk dat er nog
veel werk aan de winkel is. De capaciteit om de autoriteiten aan de kaak te stellen is nog steeds niet
groot, ook al zijn hier veel vorderingen in gemaakt. Deze korte tijdsspanne is uiteraard te beperkt
opdat fundamentele veranderingen op vlak van civil society zouden kunnen voltooid zijn.
Uit de analyse van talloze documenten is gebleken dat de EU in stijgende mate inversteert in de
ondersteuning van civil society, die een steeds prominentere rol speelt in het EU-discours voor het
bestrijden van haar ‗democratische deficiet‘. Ondanks deze positieve houding om de governance
structuren in de Unie te versterken, zien we nog heel wat onvolkomenheden. Er hangt namelijk een
grote kloof tussen theorie en realiteit: de EU-documenten vertonen dan wel een positieve evolutie over
het democratiseringsproces in Polen en Roemenië, de realiteit ziet er vaak anders uit.
De EU beschikt over voldoende resources om de toestand in haar toekomstige lidstaten te wijzigen en
naarmate zij verder zal uitbreiden, zal moeten blijken of subnationale actoren de knowhow en
capaciteit hebben om hiervan gebruik te maken op een efficiënte manier, want ―(...) non-state actors
require sufficient capacities to make use of the opportunities offered by new modes of governance
(Börzel, 2011, p. 14). Een bijkomend probleem is dat ―the training of ENGOs by EU-funded experts
focuses on management, conflict-resolution and decision-making rather than campaigning,
contestation and protesting skills‖ (Buzogány, 2010b, p. 729).
74
Als we de evolutie van civil society in Polen en Roemenië bekijken, worden we geconfronteerd met
teleurstellende resultaten. De EU heeft al miljarden euro‘s geïnvesteerd in de ontwikkeling van civil
society. Deze investeringen zijn zeker geen maat voor niets geweest, maar afgaand op de data blijven
de gewenste effecten toch uit. Ook al scoort Polen beter dan Roemenië op het ‗civil society
scorebord‘, toch is duidelijk dat beide landen op vlak van civil society nog in transitie zijn. In beide
landen is civil society erg zwak en is het merendeel van de burgers niet geïnteresseerd om deel te
nemen in de derde sector. Een klimaat waarin wantrouwen in de medemens de kop opsteekt en waarin
de staat afkerig staat om samen te werken met CSO‘s, is allesbehalve bevorderend om een levendige
civil society te creëren. De postcommunistische erfenis speelt hier vast een zeker een grote rol,
aangezien we gelijkaardige patronen zien opduiken in andere COE-landen. De EU moet zich dan ook
meer en meer beginnen realiseren dat civil society niet op één dag gebouwd is.
Het toetredingsperspectief heeft er toch voor gezorgd dat deze landen op bepaalde vlakken
maatregelen hebben genomen om hun interactie met NGO‘s te bevorderen om de politieke stabiliteit
in de regio te stabiliseren (Craciun, 2010). Dit heeft zich vooral gemanifesteerd op gebied van
verbeterde wetgeving. Bovendien kregen NGO‘s effectief meer kansen, financiële ondersteuning,
capaciteit en knowhow en heeft de EU een wezenlijke bijdrage geleverd in het wegwerken van
bepaalde negatieve tendensen in de sector. Dit bewijst dat Europeanisering zowel bottom up als top
down zijn effecten niet mist.
In de behandelde cases inzake milieuorganisaties is het duidelijk dat de EU voor een nieuwe
opportunity structure heeft gezorgd en dat op twee manieren. Enerzijds kan de EU worden gebruikt
worden om druk te leggen op de nationale autoriteiten, dit is het politieke of cognitieve element.
Anderzijds is zij slechts in staat om dat te doen als ze over voldoende resources en capaciteit
beschikken om dat te doen. Bovendien stonden Polen en Roemenië niet bepaald te trappelen om de
verlangens van lokale ENGO‘s te behartigen. Dergelijke lokale NGO‘s zijn vaak te zwak om hun
stempel te drukken op het beleid en worden geconfronteerd met een NGO-business waar ze ofwel in
meegesleurd worden, ofwel geen toegang tot krijgen. Het is begrijpelijk dat de EU enkel de sterkeren
steunt, omdat resultaat dan meer voor de hand ligt. Deze paternalistische houding legt volgens Kutter
en Trappmann (2010) echter enkele onvolkomenheden in het EU-beleid bloot: ―EU measures have
failed to address the lack of sustainable income, of formalised interactions with the state and of
grassroot support‖ (p. 41). NGO‘s die fondsen van de EU willen ontvangen, moeten dus al over een
sterke financiële en organisatorische capaciteit beschikken. Door het steunen van de CSO‘s die al over
enige capaciteit beschikken, wordt een zogenaamd Mattheüseffect veroorzaakt: de zwakke spelers
verzwakken, terwijl de sterke spelers een groeiende capaciteit tegemoet komen. Een bijkomend
probleem is dat ―the training of ENGOs by EU-funded experts focuses on management, conflict-
resolution and decision-making rather than campaigning, contestation and protesting skills‖
(Buzogány, 2010b, p. 729).
75
Aangezien toetredingsconditionaliteit niet meer van toepassing is op Polen en Roemenië, krimpt de
macht van de EU om op een volwaardige manier druk uit te oefenen op deze lidstaten om evenveel
belang te blijven hechten aan het ondersteunen van hun civil society. Een teken aan de wand is de
dalende effectiviteit van het boomerangeffect na toetreding tot de EU: ―contrary to the expectations,
the boomerang mechanism, certainly, appears to be ineffective as a means of empowering NGOs vis-
à-vis their national governments once the country has become a member of the EU. Even among allies
of the NGOs at European level, there appears to be little appetite to intervene in a sensitive area of
national sovereignty‖ (Sudbery, 2010, p. 148). Niet-statelijke actoren moeten zich echter blijven
gesteund weten met resources en capaciteiten om gebruik te kunnen maken van de kansen die de EU
hen te bieden heeft. Maar zelfs dat is een onrealistische premisse, omdat vele CSO‘s immers niet in
staat om hun weg naar de Europese instellingen te vinden, waardoor potentiële kansen verloren gaan.
De EU kan hier een inconsistente houding verweten worden.
Toch wordt civil society steeds belangrijker eenmaal de nieuwe lidstaten tot de EU zijn toegetreden.
De sterke incentive om te hervormen is immers verwijderd, waardoor problemen kunnen ontstaan in
verband met post-accession compliance. Het is dan aan de EU om een gunstig klimaat te scheppen
waarin de beide partijen op een proactieve manier kunnen samenwerken, waar het voorlopig niet in
slaagt.
Ondanks de vele inspanningen die de EU heeft geleverd om civil society meer te betrekken in het
beleid, zijn er echter maar weinig actoren die hun grieven rechtstreeks tot de EU richten. De nationale
overheid blijft dus de centrale locus.
Als we de complexiteit van de met elkaar verstrengelde supranationale, transnationale, nationale en
subnationale actoren en netwerken in acht nemen, is het echter ongeoorloofd om alleen de EU met de
vinger te wijzen voor het niet slagen in haar opzet om een levendige civil society te vestigen.
De mate bepalen waarin civil society door Europese integratie werd beïnvloed, blijft dan ook uiterst
precair.
Functioneren de mechanismen en instrumenten van de EU om civil society te versterken op voldoende
wijze? En indien wel, is de mogelijkheid van de EU om civil society te versterken in zwakke
toetredingslanden niet ambivalent zolang de financiële situatie geen substantiële wijzigingen
ondergaat? Waarom verschillen de reacties van ENGOs waarmee ze uitgedaagd worden in COE?
Om deze en andere vragen te beantwoorden is verder onderzoek naar uitbreiding en civil society van
uitzonderlijk belang, niet alleen om over betere academische kennis en inzichten te beschikken, maar
ook om van de evolutionaire aard van deze topic.
76
Het valt nu nog af te wachten of er binnenkort dubbel zoveel Poolse wintertoeristen de kabelbaan in
Zakopane zullen nemen , of dat de Roemenen in Roşia Montană weldra zullen worden bedolven
onder tonnen goudstaven.
77
BIJLAGEN
BIJLAGE I: Roemenë SWOT-analyse NGO’s
ROMANIA: SWOT ANALYSIS
STRENGTHS WEAKNESSES
formal development of the sector
fiscal legislation concerning sponsorship and
2% Law
supporting some important legislative projects
watchdog ability
capacity of taking up NGO‘s coalitions
increasing the professionalism
the existence of high qualification experts
diversity of the civil organizations
ability to act locally
organizational maturity
research on the evolution of the NGO sector
ambiguous legislation
dependence to the international donors
low level of civic participation
low institutionalized collaboration
lack of interest from the government
diminishing the salary related competitive
character as against the economic and
political area
fund raising
lack of legal regulations concerning the
advocacy and lobby activity
trust level in the civil society
concentration in the urban regions
OPPORTUNITIES THREATS
increasing the capacity of supporting the
sector‘s interests
improving the sector‘s image
accessing European funds
increasing the projects related collaboration
capacity
increasing the collaboration capacity with
local authorities
influence of policies at EU level
using the Public Consultations and the
transparency laws
developing the Corporate Social
Responsibility
increasing the number of professionals in the
fund raising area
contracting social services
competition and lack of transparence
increasing the political dependence
incapacity of the Romanian state of
absorbing the European funds
lack of cooperation for developing the
National Development Plan
losing the qualified staff especially in the
projects writing area
lack of some stable financing sources
lack of clarity as regards the conflict of
interest
bron: EUCivis Programme, http://www.eucivis.eu/swot-analysis
78
BIJLAGE II: Polen SWOT-analyse NGO’s
POLAND: SWOT ANALYSIS
STRENGTHS WEAKNESSES
very powerful legal regulatory domain
fiscal legislation (the 1% tax law)
plenty of umbrella organisations
promotion of positive values in society
willingness to respond to social needs
diversity
good internal organisation
good infrastructure
high levels of low education and low
earnings
lack of confidence of Polish people
lack of faith in its influence on the affairs of
the country
lack of faith in the success of NGO‘s
activities
difficult financial situation the NGO sector
trust in private and public sphere
negative attitude towards the ruling elite to
create a non-governmental organizations
extensive bureaucracy OPPORTUNITIES THREATS
develop infrastructure
improving the sector‘s image
make amendments on law for better
cooperation with the state
campaigns at the national level
stimulate voter participation
enhance watchdog ability
more effective pressure where government
proves to be ineffective
increase organisational budgets
reducing social exclusion
making voluntary work attractive
working on issues of self-regulation
promotion of volunteering
further decreasing of the third sector
lack of financial resources
lack of communication and cooperation with
government
lack of internal and external transparency
social exclusion
bron: eigen opmaak gebaseerd op gegevens van CSI, Freedom House en Study on Volunteering
79
BIJLAGE III: Toelichting bij de Civil Society Diamond
bron: Anheier, H. K., Carlson, L., Volkhart, F.H., & Naidoo, K. (2001). The Civil Society Diamond: A
Primer.[Elektronische versie]. CIVICUS index on civil society occasional paper series, 1(2), p. 6.
80
BIJLAGE V: Vrijwilligerswerk per persoon en land (WVS 2004)
bron: Sissenich, B. (2010).Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), p. 29.
81
BIJLAGE V: Scatterplot van de cumulatieve staatscapaciteit en cumulatieve civil society
(WVS 2004)
bron: Sissenich, B. (2010).Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), p. 32.
82
BIJLAGE VI: Dynamieken van vrijwilligerswerk in Polen, 2001-2008
bron: Civicpedia 2009
83
BIBLIOGRAFIE
Anheier, H. (2004). Civil Society: Measurement, Evaluation, Policy. VA : Earthscan Publications.
Anheier, H. (2007). Reflections on the Concept and Measurement of Global Civil Society. Voluntas,
18, 1-15.
Anheier, H. K., Carlson, L., Volkhart, F.H., & Naidoo, K. (2001). The Civil Society Diamond: A
Primer.[Elektronische versie]. CIVICUS index on civil society occasional paper series, 1(2),
1-19.
Alburnus Maior. (2010). Rosia Montana, Romania. No dirty gold. Geraadpleegd op 26/05/2011,
http://www.nodirtygold.org/rosia_montana_romania.cfm
Arpad, T. (2008). Civil Europe-Civil Romania. Asociatia Pro Democratia. Budapest: EUCivis.
Associated Press. (13/04/11). Poll: Many Romanian teens rampantly intolerant. Associated Press,
Geraadpleegd op 13/04/11, http://www.forbes.com/feeds/ap/2011/04/13/general-eu-romania-
intolerance_8405750.html
Bădescu, G., Sum, P., & Uslaner, E.M. (2004). Civil Society Development and Democratic Values in
Romania and Moldova. East European Politics and Societies, 18, 316-341.
Bailey, D. & De Proprris, L. (2004). A bridge too Phare? EU pre-accession aid and capacity-building
in the candidate countries. Journal of Common Market Studies, 42(1), 77-98.
Ban, C. (2007). Europeanization and the Quality of Democracy in Romania from a Comparative
Perspective. Paper presented at the annual meeting of the International Studies Association
48th Annual Convention, Hilton Chicago, CHICAGO, IL, USA Online. Gerdaadpleegd op
14/03/201l, http://www.allacademic.com/meta/p178474_index.html
Bardakci, M. (2007). Europeanization and Change in Domestic Politics: Impact and Mediating
Factors of the Copenhagen Political Criteria in Turkish Democracy: 1999-2005.
Geraadpleegd op 11/02/2011, van Duisburg-Essen University, Department of Political
Science: http://duepublico.uni-duisburg-essen.de/servlets/DerivateServlet/Derivate-
16827/bardakci_Diss.pdf
84
Barndt, W. & Carothers, T. (2000). Civil society. Foreign Policy, 117, 18-24+26-29.
Bechev, D. & Noutcheva, G. (2008). The successful laggards: Bulgaria and Romania‘s accession to
the EU. East European Politics and Societies, 22(1), 114-144.
Beetham, D., Carvalho, E., Landman, T., & Weir S. (2008). Assessing the quality of democracy. A
practical guide. Stockholm: International IDEA.
Betsill, M.M. & Corell, E. (2008). NGO Diplomacy. The influence of nongovernmental organizations
in international environmental negotiations. London: The MIT Press.
Börzel , T. (2011). Move closer! New modes of governance and accession to the European Union.
Law and Economics Review2, 1-22.
Börzel, T. (2010). Why you don‘t always get what you want: EU enlargement and civil society in
Central and Eastern Europe. Acta Politica, 45, 1-10.
Börzel, T.A. & Buzogány, A. (2010a). Governing EU accession in transition countries: The role of
non-state actors. Acta Politca, 45, 158–182.
Börzel, T.A. & Buzogány, A. (2010b). Environmental organisations and the Europeanisation of public
policy in Central and Eastern Europe: the case of biodiversity governance. Environmental
Politics 19(5), 708-735.
Bozzini, E. (2010). Framing Anti-discrimination Policy at the EU level: The Role of Civil Society
Organisations. In: Bee, C. & Bozzini, E. (Eds.). Mapping the European Public Sphere.
Institutions, Media and Civil Society. (pp.195-208) England: Ashgate.
Chandhoke, N. (2007). Civil society. Development in Practice, 17( 4), 607-614.
Craciun, M. (2010). Governance or governing-the missing link? Acta Universitatis Danubius, 2, 68-
84.
Comité économique et social européen. (1999). La société civile organisée au niveau Européen. Actes
de la première Convention Bruxelles, 15 et 16 octobre 1999. Bruxelles.
85
Commissie van de Europese Gemeenschappen. Europese Governance. Een witboek. COM(2001) 428
definitief. Brussel.
Commissie van de Europese Gemeenschappen. Witboek. Voorbereiding van de geassocieerde landen
in Midden- en Oost-Europa op de integratie in de interne markt van de Unie. COM(95) 163
de f. Brussel.
Constantinescu Ș. (2010). Nongovernmental organisations‟ involvement in the accession and
absorption of structural funds. Report on the financial management of projects financed
through structural funds from the perspective of nongovernmental organizations
[Elektronische versie]. Bucharest: CSDF.
Craciun, M. (2010). Governance or governing-the missing link? Acta Universitatis Danubius, 2, 68-
84.
Cram, L. (2008). EU-Civil society relations: the impact of the EU on national movements and national
identity [Elektronische versie]. In: B. Kohler-Koch, D. De Bièvre, & W. Maloney (Eds.).
Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and Challenges (pp.111-118 ). Mannheim:
CONNEX-Network of Excellence.
De Jonge, W. (2006). Supporting civil society and NGOs in Eastern Europe: Some lessons learned.
Helsinki Monitor, 17(4), 307-312.
De Ridder, E. (2010). The European Union, a promotor of substantive democracy? : EU support to
fight corruption, develop civil society and enhance media independence, a political sience
analysis of the accession process of the Czech Republic and Slovakia to the European Union.
UGent: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen (PS).
Della Porta, D. & Caiani, M. (2011). Social Movements and Europeanization. Oxford: University
Press.
Devaux, S. & Sudbery, I. (2009). Introduction. In: S. Devaux & I. Sudbery (Eds.). Europeanisation:
Social Actors and the Transfer of Models in EU-27 (pp. 9-24). Prague: CEFRES.
Devos, C. (2006). De kleermakers en de keizer, inleiding tot politiek en politieke wetenschappen.
Gent: Academia Press.
86
Dziubka, K. (2002). Emergent democratic citizenship in Poland. A study of changing value patterns.
In: K. Cordell (Ed.). Poland and the European Union (pp. 45-69). New York: Routledge.
Eising, R. (2007). Interest Groups and Social Movements. In: Graziano, P. & Vink, M.P. (Eds.).
Europeanization. New research agendas. (pp. 167-181). New York: Palgrave Macmillan.
Ekiert, G., Kubik, J., & Vachudova, M.A. (2007). Democracy in the Post-Communist World: An
Unending Quest? East European Politics and Societies, 21(1), 7-30.
Epure, C. (2005). Dialogue for civil society. Report on the state of civil society in Romania 2005
[Elektronische versie]. Bucharest: CSDF & CIVICUS-World Alliance for Citizen
Participation.
Euractiv. (21/05/2007). Structural funds in Romania - how to spend them. Euractiv. Retrieved
02/05/2011, from http://www.euractiv.com/en/enlargement/structural-funds-romania-
spend/article-163005
Euractiv. (16/02/2010). Havel: Civil society plays important role in enlargement. Euractiv,
Geraadpleegd op 15/04/2011, http://www.euractiv.com/en/enlargement/havel-civil-society-
plays-important-role-enlargement/article-111201
Euractiv. (16/02/2010). Havel: Civil society plays important role in enlargement. Euractiv.
Geraadpleegd op 15/04/2011, http://www.euractiv.com/en/enlargement/havel-civil-society-
plays-important-role-enlargement/article-111201.
Euractiv. (20/07/2011). Commission ups pressure on Bulgaria, Romania. Euractiv, Geraapleegd op
20/07/2011,http://www.euractiv.com/en/justice/commission-ups-pressure-bulgaria-romania-
news-506699?utm_source=EurActiv+Newsletter&utm_campaign=cf65208311-
my_google_analytics_key&utm_medium=email
EuropaNu. (n.d.). l'Instrument Financier pour l'Environnement (LIFE). Geraadpleegd op 14/05/2011,
van http://www.europa-nu.nl/id/vh94gmulq9zr/l_instrument_financier_pour_l
Europese Raad. (1993). Conclusies van het Voorzitterschap. De Europese Raad in Kopenhagen 21 en
22 Juni 1993, 1-18. Geraadpleegd op 11/03/2011,
http://www.europarl.europa.eu/enlargement_new/europeancouncil/pdf/cop_nl.pdf
87
European Commission. (1998). Evaluation of the Phare Partnership Programme. Final Report. Local
and Regional Development Planning (LRDP) for the Evaluation Unit of Common Service for
External Relations of the European Commission.
European Commission. The Commission and Non-governmental Organizations: Building a Stronger
Partnership. COM (2000) 11 final. Brussels.
European Commission. (2001a). Phare. Assessment of the European Union Phare Programmes.
Thematic Report on Civil Society. OMAS Consortium. Report No. S/ZZ/CIV/01004.
European Commission. (2001b). Phare National, Multi-Beneficiary, Cross-Border and other
Programmes -Financing Memoranda & Project Fiches Poland
http://ec.europa.eu/enlargement/fiche_projet/index.cfm?page=18754&c=POLAND%20%28A
RCHIVED%29
European Commission. (2001c). Phare National, Multi-Beneficiary, Cross-Border and other
Programmes Financing Memoranda & Project Fiches Romania
http://ec.europa.eu/enlargement/fiche_projet/index.cfm?page=18754&c=POLAND%20%28A
RCHIVED%29
European Commission. (2004). Thematic evaluation of Phare Grant Scheme Review Interim
Evaluation of Phare Support Allocated in 1999-2002 and Implemented until November 2003.
EMS. 1-76.
Europese Commissie. Groenboek Europees Transparantie-initiatief. COM(2006) 194 definitief.
Brussel.
Europese Commissie. Groenbroek over de rol van het maatschappelijk middenveld in het drugsbeleid
van de Europese Unie. COM(2006) 316 definitief. Brussel.
Europese Commissie. Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio‟s. Verslag over de evaluatie van
het programma "Actief Europees burgerschap" 2004-2006. COM(2007) 819 definitief.
Brussel.
88
Europese Commissie. Geconsolideerde versie van het verdrag betreffende de Europese Unie en het
verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Publicatieblad van de Europese Unie
(2010/C 83/01).
Europese Commissie. Groenboek EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen
en duurzame ontwikkeling. Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken. COM(2010) 629
definitief. Brussel.
European Commission. Supporting document accompanying the Report from the Commission to the
European Parliament and the Council on Progress in Romania under the Co-operation and
Verification Mechanism. COM (SEC(2011) 968 final. Brussels.
Europese Raad. (2011). Beschikking van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van
het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap. Publicatieblad van de Europese
Unie (2010/37/EG).
European Movement International. (2011). EMI Congress "CSOs challenge public authorities"
[Elektronische versie]. SPEECH/11/94. Istanboel.
Europese Commissie. (n.d.). Dialogue with Civil Society. Geraadpleegd op 25/05/2011,
http://ec.europa.eu/enlargement/civil-society-development/index_en.htm
Eurosite. (2010). Dealing with conflicts in the implementation and management of the Natura 2000
Network best practice at the local/site level. A review of 24 best practice case studies
[Elektronische versie]. DG Environment, 1-81.
Fagan, A. (2004). Environment and democracy in the Czech Republic. The environmental movement
in the transition process. Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.
Fagan, A. (2005). Taking stock of civil-society development in post-communist Europe: Evidence
from the Czech Republic. Democratization, 12(4), 528–547.
Fagan, A. (2006). Transnational Aid for Civil Society Development in Post-socialist Europe:
Democratic Consolidation or a New Imperialism. Journal of Communist Studies and
Transition Politics, 22(1), 115-134.
89
Finke, B. (2007). Civil society participation in EU governance. Living Reviews in European
Governance. Connecting Excellence on European Governance (CONNEX) and New Modes
of Governance (NEWGOV). Geraadpleegd op 14/02/2011,
http://www.livingreviews.org/lreg-2007-2
Flanigan, S.T. (2007). Paying for God‘s Work: A Rights-Based Examination of Faith-Based NGOs in
Romania. Voluntas,18, 156-175.
Forbrig, J. (2010). ―Never waste a good crisis‖: the 2008 economic downturn and post communist
civil society, 20-35 [Elektronische versie]. In: The 2009 NGO Sustainability Index for Central
and Eastern Europe and Eurasia, United States Agency for International Development.
Foret, F. (2009). Religion: a Solution or a Problem for the Legitimisation of the European Union?
Religion,State and Society, 37(1), 37-50.
Franco, M. (1999). The enlargement: the European Commission‘s viewpoint. In: V.C. Price, A.
Landau, & R.G. Whitman (Eds.). The Enlargement of the European Union. Issues and
strategies (pp.67-90).USA & Canada: Routledge.
Frentzel-Zogarska, J. (1990). Civil society in Poland and Hungary. Soviet Studies, 42(4), 759-777.
Gallagher, T. (2009). Romania and the European Union. How the weak vanquished the strong.
Manchester: Palgrave Macmillan.
Gąsior-Niemiec, A. & Gliński, P. (2007). Europeanization of civil society in Poland. Institute of
Philosophy and Sociology, Polish Academy of Sciences, Warsaw. Geraadpleegd op
11/04/2011, http://www.rsp.hr/ojs2/index.php/rsp/article/view/629/641
Gellner, E. (1994). Conditions of liberty: civil society and its rivals. Allen Lane: Penguin Books.
GHK. (2011a). Study on Volunteering in the European Union. Country Report Poland. EAC-EA &
DG EAC. 1-20. Geraadpleegd op 12/04/2011, http://europa.eu/volunteering/nl/node/1202
GHK. (2011b). Study on Volunteering in the European Union. Country Report Romania. EAC-EA &
DG EAC. 1-33. Geraadpleegd op 12/04/2011, http://europa.eu/volunteering/nl/node/1202
90
Gierek, B. (19/04/2011). The 10th of April 2010: an example of religious-political emotions displayed
by Polish society. SIEF2011: People make places. Geraadpleegd op 20/06/2011,
http://www.nomadit.co.uk/sief/sief2011/panels.php5?PanelID=767
Gotchev, A. (1998). NGOs and Promotion of Democracy and Civil Society in East-Central Europe.
Individual Democratic Institutions Research Fellowships 1996-1998 (NATO),7, 1-46.
Grabbe, H. (2001). How does Europeanization affect CEE governance? Conditionality, diffusion and
diversity. Journal of European Public Policy, 8(6), 1013-1031.
Grabbe, H. (2002). European Union conditionality and the ―acquis communautaire‖. International
Political Science Review, 23(3), 249-268.
Grabbe, H. (2006). The conditionality at the heart of EU enlargement policy. Development &
Transition, Artikel 0001a. Geraadpleegd op 12/04/2011,
http://www.developmentandtransition.net/Article.35+M5c1dec90631.0.html
Green, A. (2002). Comparative Development of Post-communist Civil Societies. Europe-Asia Studies,
54(3), 455-471.
Greenwood, J. (2007). Organized civil society and democratic legitimacy in the European Union.
British Journal of Political Science, 37(2), 333-357.
Gross, P., & Tismaneanu, V. (2005). The End of Postcommunism in Romania. Journal of Democracy,
16(2), 146-162.
Gumkowska, M., Herbst, J., Szołajska, J. & Wygnanski, J. (2006). The challenge of solidarity.
CIVICUS Civil Society Index for Poland. CIVICUS Civil Society Index Report for Poland.
[Elektronische versie] Warsaw: Klon Jawor & CIVICUS-World Alliance for Citizen
Participation.
Heinrich, F. (2005). Studying civil society across the world: Exploring the Thorny issues of
conceptualization and measurement. Journal of Civil Society, 1(3), 211-228.
Howard, M. (2002). The weakness of postcommunist civil society. Journal of Democracy, 13,1, 157-
169.
91
Kaldor, M. & Vejvoda, I. (1997). Democratization in Central and East European Countries.
International Affairs, 73(1), 59-82.
Ketola, M. (2011). Europeanisation and civil society: the early impact of EU pre-accession policies
on Turkish NGOs. PhD thesis, London School of Economics and Political Science.
Geraadpleegd op 13/04/2011, http://etheses.lse.ac.uk/87/
Kligman, G. (1990). Reclaiming the public: a reflection on creating civil society in Romania. East
European Politics and Societies, 4(3), 393-438.
Kocka, J. (2004). Civil society from a historical perspective. European Review, 12(1), 65-79
Kohler-Koch & Hüller, T. (2008). Assessing the Democratic Value of Civil Society Engagement in
the European Union [Elektronische versie]. In: Kohler-Koch, B. De Bièvre, D. & Maloney,
W. (Eds.), Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and challenges (pp.145-182).
Mannheim: CONNEX -Network of Excellence.
Kohler-Koch, B. (2010). Civil society and EU democracy: ‗astroturf‘ representation? Journal of
Europan Public Policy, 17(1), 100-116.
Kopecky, P. & Mudde, C. (2003). Uncivil Society? Contentious Politics in Post-Communist Europe.
London: Routledge.
Krzysztof Jasiewicz. (2011). Poland National Report [Elektronische versie]. FreedomHouse: Nations
in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 413-432.
Kuti, É. (2006). Arm‘s length funding for civil society. Lessons from the first year of the National
Civil Fund in Hungary. Public Management Review, 8(2), 351-365.
Kutter, A. & Trappmann, V. (2010). Civil society in Central and Eastern Europe: the ambivalent
legacy of accession. Acta Politica, 45, 41-69.
Ladrech, R. (1994). Europeanization of Domestic Politics and Institutions: The Case of France.
Journal of Common Market Studies, 32(1), 69-88.
Ladrech, R. (2010). Interest Groups and Social Movements. In: R. Ladrech (Ed.). Europeanization and
national politics (pp. 146-164). Manchester: Palgrave McMillan.
92
Lane, D. (2010). Civil society in the old and new member states. European Societies, 12(3), 293-315.
Lee, J. (2006). Comparing NGO influence in the EU and the U.S. Genève: CASIN.
Lehmann, W. & Bosche, L. (2003). Lobbying in the European Union. Current rules and practices.
Luxemburg: Europees Parlement.
Lippert, B. & Umbach, G. (2005). The Pressure of Europeanisation. From post-communist state
administrations to normal players in the EU system. Baden-Baden: Nomos.
Mungiu-Pippidi, A. (2004). Romania National Report . [Elektronische versie]. Freedomhouse:
Nations in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 1-15.
Mutler, A. (19/07/2011). Romanians protest Transylvanian gold mine. Dozens of Romanians protest
Transylvanian gold mine, say it will pollute, spoil heritage. Associated Press. Geraadpleegd
op 16/07/2011, http://finance.yahoo.com/news/Romanians-protest-apf-
3049855721.html?x=0&.v=1
Negulescu, R. (2005). Shoes for Shoemakers: NGO Resource Centers in Romania. In: K.E. Koncz
(Ed.). NGO Sustainability in Central Europe: Helping Civil Society Survive (pp. 7-80).
Budapest: Local Government and Public Service Reform Initiative & Soros Open Society
Institute.
Nelson, D. (1996). Civil society endangered. Social Research, 63,2, 345-368.
Noutcheva, G. (2006). Bulgaria and Romania‘s Accession to the EU: Postponement, Safeguards and
the Rule of Law. CEPS Policy Brief, 102,1-6.
O‘Gara, R., Mollo, M, Wagner, J.M., Popovic, N., Lador, Y., Osofsky, H. et al. (2007). Environmental
Rights Report 2007. Human rights and the environent [Elektronische versie]. Oakland:
Eathjustice.
Olearius, A. (2006). Zwischen Empowerment und Instrumentalisierung: Nichtstaatliche Akteure der
Umweltpolitik während des Beitrittprozesses. In: A. Kutter & V. Trappmann (Eds.). Das Erbe
des Beitritts: Europäisierung in Mittel- und Osteuropa (pp. 339-358). Baden-Baden: Nomos.
93
Pacześniak, A. (2009). The influence of the EU on the NGO sector in Poland - a benefit or an
obstacle? In: S. Devaux & I. Sudbery (Eds.). Europeanisation: Social Actors and the Transfer
of Models in EU-27 (pp. 163-181). Prague: CEFRES.
Paley, J. (2002). Toward an anthropology of democracy. Annual Review of Anthropology, 31, 469-
496.
Parau C.E. & Bains, J.W. (2008). Europeanisation as empowerment of civil society: all smoke and
mirrors? In: Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (Eds.). Civil Society and Governance in
Europe. From National to International Linkages (pp. 109-126). Cheltenham: Edward Elgar
Publishing Limited.
Parau, C.E. (2009). Impaling Dracula: How EU Accession Empowered Civil Society in Romania.
West European Politics, 32(1), 119-141
Parau, C.E. (2010). East Side Story: How Transnational Coalitions Contested EU Conditionality.
Europe-Asia Studies, 62(9), 1527-1554
Penny, J. (1995). Phare Programme Support for NGOs. International Seminar "Status and Functioning
of Non-Governmental Organisations". Geraadpleegd op 15/05/2011,
http://old.estinst.ee/historic/einst/ngoseminar/index.htm
Pirvulescu, C. (2004). Romanian Civil Society. In: Colston, M.K. & Camp, K. (Eds.). Elections
Today. News from the world [Special issue] (p.9). IFES, 12(2).
Pralong, S. (2004). NGOs and the Development of Civil Society. In F. Carey (Ed.). Romania since
1989: Politics, Economics, and Society (pp. 229-246). US: Lexington Books.
Pridham, G. (2002). EU Enlargement and Consolidating Democracy in Post-Communist States.
Formality and Reality. Journal of Common Market Studies, 40,3, pp. 953-973.
Pridham, G. (2006a). Between rhetoric and action: reflections on Romania‘s European Union
accession and political conditionality – the views from Brussels and Bucharest. Romanian
Journal of European Affairs, 6(3), 5-24.
Pridham, G. (2006b). European Union accession dynamics and democratization in Central and Eastern
Europe: past and future perspectives. Government and Opposition. 41(3), 373-400.
94
Pridham, G. (2007). Romania and EU membership in comparative perspective: a post-accession
compliance problem? – The case of political conditionality. Perspectives on European
Politics and Society, 8(2), 168-188.
Prizel, I. (1999). The First Decade after the Collapse of Communism: Why Did Some Nations Succeed
in their Political and Economic Transformations While Others Failed? SAIS Review, 19, 1-15.
Purdue, D. (2007). Civil Societies and Social Movements. Potentials and problems. New York:
Routledge.
Radaelli, C.M. (2004). Europeanisation: Problem or solution? European Integration Online Papers
(EIoP), 8(16), Geraadpleegd op 17/02/2011, http://eiop.or.at/eiop/texte/2004-016a.htm
Raik, K. (2006a). Promoting Democracy through Civil Society: How to Step up the EU‘s Policy
towards the Eastern Neighbourhood. Centre for European Policy Studies, 237, 1-34
Raik, K. (2006b). The Ambivalent Impact of Accession on Civil Society: The Case of Estonia. In: A.
Kutter & V. Trappmann (Eds.). Das Erbe des Beitritts: Europäisierung in Mittel- und
Osteuropa (pp. 317-338) . Baden-Baden: Nomos.
Rau, Z. (1987). Some Thoughts on Civil Society in Eastern Europe and the Lockean Contractarian
Approach. Political Studies, 573-592.
Regulska, J. (1998). Building Local Democracy: The Role of Western Assistance in Poland.
International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 9(1), 39-57.
Romania Ministry of Foreign Affairs. (03/04/2011). Romanian-Polish consultations at State Secretary
level. Geraadpleegd op 87/07/2011, http://www.mae.ro/en/node/7704
Rupnik, J. (1999). The Postcommunist Divide. Journal of Democracy, 10(1), 57-62
Sadurski, W. (2004). Accession‘s democracy dividend: the impact of the EU enlargement upon
democracy in the new member states of Central and Easter Europe. European Law Journal,
10(4), 371-401.
95
Sardamov, I. (2005). ‗Civil Society‘ and the Limits of Democratic Assistance. Government and
Opposition, 379-402.
Sasse, G. (2008). The ENP Process and the EU‘s Eastern Neighbours: ‗Conditionality-lite‘,
Socialisiation and ‗Procedural Entrapment‘ [Elektronische versie]. Global Europe Papers
2008/9, 1-25
Schimmelfennig, F., & Sedelmeier, U. (2004) Governance by conditionality: EU rule transfer to the
candidate countries of Central and Eastern Europe. Journal of European Public Policy, 11(4),
661-679.
Schimmelfenning, F. & Sedelmeier, U. (2007). Candidate Countries and Conditionality. In: Graziano,
P. & Vink, M.P. (Eds.). Europeanization. New research agendas. (pp. 88-101). New York:
Palgrave Macmillan.
Schimmelfenning, F. (2008). EU political accession conditionality after the 2004 enlargement:
consistency and effectiveness. Journal of European Public Policy, 15(6), 918-937
Schmidt, V.A. (2005). Democracy in Europe: the impact of European integration. Perspective on
Politics, 3(4), 761-779.
Schrijvers, A. & De Ridder, E. (2011). European Union accession policy. In: J.-U. Wunderlich & D.J.
Bailey (Eds.). The European union and global governance : a handbook (pp. 166-176).
London: Routledge.
Schroff-Mehta, P. (2008). Romania Civil Society Strengthening Program. Final report for cooperative
agreement. Geraadpleegd op 16/04/2011, http://pdf.usaid.gov/pdf_docs/PDACL190.pdf
Sissenich, B. (2010). Weak states, weak societies: Europe‘s east-west gap. Acta Politica, 45(1/2), 11-
40.
Sloat, A. (2005). The Rebirth of Civil Society. The Growth of Women‘s NGOs in Central and Eastern
Europe. Journal of Women's Studies 12(4), 437-452
Slodczyk, K. (21/11/2008). Rospuda Valley: a victory for active citizenship. European sustainable
cities network. Geraadpleegd op 15/06/2011, http://www.e-polis.info/drupal6/node/61
96
Smismans, S. (2003). European civil society: shaped by discourses and institutional interests.
European Law Journal, 9(4), 482-504.
Steel, B.S., Henderson, S. & Warner, R.L. (2007). NGOs and the development of civil society in
Bulgaria and the USA. A comparative analysis. Innovation: The European Journal of Social
Science Research, 20(1), 35-52.
Stefan, L. & Ionita, S. (2011). Romania National Report . [Elektronische versie]. Freedomhouse:
Nations in Transit. The authoritarian dead end in the former Soviet Union, 433-454.
Steunenberg, B. & Dimitrova, A. (2008). Compliance in the EU enlargement process: The limits of
conditionality. European Integration Online Papers, 11 (5), 1-18, Geraadpleegd op
10/02/2011, http://eiop.or.at/eiop/index.php/eiop/article/view/2007_005a/53
Sudbery, I. (2007). Europeanisation models: effective tools for the analysis of multi-dimensional
change in enlarged Europe? [Elektronische versie]. EU-CONSENT.
Sudberry, I. (2010). The European Union as political resource: NGOs as change agents? Acta Politica,
45, 136-157.
Taylor, S. (06/06/2011). Commission held to account. European Voice. Geraadpleegd op 15/06/2011,
http://www.europeanvoice.com/article/imported/commission-held-to-account/71364.aspx
Teodorescu, E. (22/10/10). Romanian Environmental Groups Wage War Against the State. Th!nk
Post. Geraadpleegd op 02/05/2011,
http://climatechange.thinkaboutit.eu/think4/post/romanian_environmental_groups_wage_war_
against_the_state.
The Trust for Civil Society in Central & Eastern Europe (CEE Trust). (2009). Civil Society Forum
Publication, 1-316. Geraadpleegd op 08/05/2011,
http://csf.ceetrust.org/media/upload/Civil_Society_Forum_Publication_.pdf
Tismaneanu, V. (2010). Citizenship restored. Journal of Democracy, 21(1), 128-135
Trauner, F. (2009). Post-accession compliance with EU law in Bulgaria and Romania: a comparative
perspective. European Integration online Papers (EIoP), 13(21), 1-18. Geraadpleegd op
11/03/2011, http://eiop.or.at/eiop/index.php/eiop/article/view/2009_021a/135
97
Uitvoerend Agentschap voor Onderwijs, Audiovisuele Media en Cultuur (EACEA). (2011).
Programma „Europa voor de burger‟ 2007-2013 Programmagids. 1-78. Geraadpleegd op
07/07/2011,
http://eacea.ec.europa.eu/citizenship/programme/documents/2011/programme_guide_nl.pdf
U.S. Department of State. (n.d.). Fall of Communism, Artikel 0001a. Geraadpleegd op 11/03/2011,
http://future.state.gov/when/timeline/1969_detente/fall_of_communism.html
Ungureanu, C., Florea, I. & Negru, G. (2010). The role of NGOs in European governance. The Annals
of The "Ştefan cel Mare" University of Suceava. Fascicle of The Faculty of Economics and
Public Administration, 10(2), 284-289. Geraadpleegd op 16/05/2011, van
http://www.seap.usv.ro/annals/ojs/index.php/annals/article/viewFile/313/321
Van der Meer, T., Te Grotenhuis, M., & Scheepers, P.L.H. (2009). Three types of voluntary
associations in comparative perspective: the importance of studying associational involvement
through a typology of associations in 21 European countries. Journal of Civil Society, 6(3),
227-241.
Van Deth, J.W. & Maloney W.A. (2008). Introduction: from bottom-up and top-down towards multi-
level governance in Europe. In: J.W. Van Deth & W.A. Maloney (Eds.). Civil Society and
Governance in Europe. From National to International Linkages (pp.3-18). Cheltenham:
Edward Elgar Publishing Limited.
van Deth, J.W. (2008). European Civil Society: The Empirical Reality in the Multi-Level System of
the EU. [Elektronische versie]. In: B. Kohler-Koch, D. De Bièvre, & W. Maloney (Eds.).
Opening EU-Governance to Civil Society. Gains and Challenges (pp.325-348 ). Mannheim:
CONNEX-Network of Excellence.
Vink, P. M. & Graziano, P. (2007). Challenges of a New Research Agenda. In: Graziano, P. & Vink,
M.P. (Eds.). Europeanization. New research agendas. (pp. 3-20). New York: Palgrave
Macmillan.
Vos, H. (2008). De impact van de Europese Unie: beleidsterreinen, strijdpunten en uitdagingen.
Leuven:Acco.
Walzer, M. (1998). The concept of civil society. In: M. Walzer (Ed.). Towards a global civil society.
(pp.7-27). Oxford: Berghahn Books.
98
Warleigh, A. (2001). ‗Europeanizing‘ Civil Society: NGOs as agents of political socialization. Journal
of Common Market Studies, 39(4), 619-639.
Weigle, M.A & Butterfield, J. (1992). Civil Society in Reforming Communist Regimes: The Logic of
Emergence. Comparative Politics, 25(1), 1-23.
Wysong, T. L. (05/03/2005). The Missing Ingredients: Civil Society and Political Pluralism in Post-
Communist Romania. Paper presented at the annual meeting of the International Studies
Association, Hilton Hawaiian Village, Honolulu, Hawaii Online, Geraadpleegd op
05/04/2011, http://www.allacademic.com/meta/p71968_index.html
Zielonka, J. (2006). Europe as Empire. The Nature of the Enlarged European Union. Oxford:
University Press.
Zielonka, J. (2007). The Quality of Democracy after Joining the European Union. East European
Politics and Societies, 21(1), 162-180.