zorgnet vlaanderen visietekst kindermishandeling

24
Hulpverlening in de kinder- en jeugdteams van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bij KINDERMISHANDELING HANDLEIDING VOOR DAGELIJKSE WERKING TOETSING MET HET WERKVELD

Upload: w247be

Post on 22-Mar-2016

238 views

Category:

Documents


1 download

DESCRIPTION

Visietekst kindermishandeling

TRANSCRIPT

Page 1: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

Hulpverlening in de kinder- en jeugdteams van de centra voor geestelijke

gezondheidszorg bij

KINDERMISHANDELINGHandleiding voor dagelijkse werkingToeTsing meT HeT werkveld

Page 2: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

Voorliggende tekst is een herwerking door de Zorgnet Vlaanderen – FDGG Werkgroep Kindermishandeling (2011).

Voorzitter: Dhr. Raf Opstaele, RCGG Deinze-Eeklo-Gent

Coördinator: Mevr. Lieve De Laet CGG Vlaams-Brabant Oost

Deelnemers:Mevr. Ann Moens, Stafmedewerker Zorgnet VlaanderenMevr. Griet Ackerman, CGG EclipsMevr. Kathy Colson, CGG De Drie StromenMevr. Mimi Deboiserie, CGG PassAntMevr. Michèle Hernaert, Stafmedewerker FDGGDhr. Dirk Kaethoven, CGG AndanteMevr. Sara Keymolen, CGG VaggaDhr. Van den Bossche Paul, VK GentMevr. Caroline Vanderhallen, CGG LITP Campus Genk

Colofon Het oorspronkelijke document uit 2004 vormde het resultaat van het toenmalige VVI – FDGG project ‘kindermishandeling’.

Voorzitter: Mimi Deboiserie, directeur CGG PassAnt

Coördinator: Ann Peeters, CGG Vlaams-Brabant Oost

Deelnemers:Jos Lievens: directeur FDGG Michèle Hernaert: stafmedewerker FDGG Leo Du Laing: stafmedewerker VVI Luc Gielen: stafmedewerker VVI (tot september 2004)Myriam Coenen: projectcoördinator ad interim (februari - juli 2003), coördinator CGG/LITP Ludo Driesen: coördinator CGG/LITP Wendy Eerdekens: systeemtherapeute GGZ Waas en Dender Dirk Kaethoven: coördinator Netwerk Hulpverlening Kin-dermishandeling AntwerpenMark Neyens: CGG PassAnt, coördinator LeuvenRaf Opstaele: directeur RCGG Deinze-Eeklo-Gent Paul Van den Bossche: directeur Vertrouwens centrum Kindermishandeling GentOdile Van de Woestijne: CGGZ Brussel (tot juni 2003)Roos Van Ransbeek: CGGZ Brussel, coördinator PTC Sint-Jans-Molenbeek

2004¹ - herwerkte versie 2011

Eindredactie: Lieve Dhaene, Catherine Zenner

Vormgeving: Dotplus

D/2012/12607/2ISBN 978-94-913-2304-1

© Zorgnet Vlaanderen © FDGGGuimardstraat 1, 1040 Brussel Martelaarslaan 204B, 9000 Gent

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Page 3: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

Hulpverlening in de kinder- en jeugdteams van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bij kindermishandeling

Handleiding voor dagelijkse werkingtoetsing met het werkveld

Page 4: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

4

Page 5: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

5

Inleiding 6

1. Kindermishandeling: fasen in de hulpverlening 71.1. Fase van vermoeden of onthulling, van onderzoek, vaststelling en benoeming van acute opvang 71.2. Fase van verwerking en herstel 8

1.2.1. Verwerking en herstel binnen de gezinsrelaties 8 1.2.2. Behandeling van posttraumatische letsels (langetermijngevolgen) 8

2. Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg 92.1. Opdracht en competenties van de CGG 92.2. Aanmelding van kindermishandeling in de CGG 10

2.2.1. Met welke vragen kan men terecht in een CGG? 10 2.2.2. Met welke vragen kan men niet terecht in een CGG? 10

2.3. Behandelingsvoorwaarden 10 2.3.1. Behandelingsvoorwaarden aangaande het cliëntsysteem 11 2.3.2. Behandelingsvoorwaarden aangaande de (samenwerkings)context 12

2.4. Hulpverleningsaanbod in de CGG 12 2.4.1. Screening 12 2.4.2. Indicatiestelling via intake en diagnostisch onderzoek 12 2.4.3. Gezinstherapie 13 2.4.4. Ouder- of contextbegeleiding en ouderpsychotherapie 13 2.4.5. Individuele begeleiding en psychotherapie 13 2.4.6. Groepsaanbod 14 2.4.7. Farmacotherapie 14 2.4.8. Supervisie, consulting en vorming 14 2.4.9. Cliëntgericht overleg 14

3. Bijzondere zorgaspecten van CGG-hulpverlening bij kindermishandeling 153.1. Urgentie van hulp 153.2. Hulpgarantie 153.3. Voortgangsbewaking 153.4. Bijzondere zorgplicht 153.5. Partners in het hulpverleningsveld 16

Bibliografie 18 Bijlage 1 20

Bijlage 2 20

Inhoudstafel

Page 6: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

6

Inleiding Via een omzendbrief (12 maart 2001) gaf de Vlaamse regering de opdracht om de CGG-acties voor hulp-verlening bij kindermishandeling, die werden ont-wikkeld tijdens de convenanten kindermishandeling (1997-2000), verder te ondersteunen. De overheid sloot een overeenkomst met het samenwerkingsplat-form FDGG (Federatie van Diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg) en de voorloper van het Zorgnet Vlaanderen, het toenmalige VVI (Verbond der Verzor-gingsinstellingen). Die mondde uit in het VVI – FDGG project ‘Kindermishandeling’. Het zwaartepunt in de algemene aansturing kwam toen, in overleg tussen beide organisaties, bij het VVI te liggen. De dagelijk-se coördinatie werd toevertrouwd aan medewerkers van het CGG Vlaams-Brabant Oost.

De primaire doelstelling in het beleidsplan van het project ‘kindermishandeling’ was de profilering van de werking van de Centra voor Geestelijke Gezond-heidszorg (CGG) binnen de problematiek van kinder-mishandeling. Daartoe werd het uitschrijven van een visietekst vooropgesteld, die het resultaat is van per-manent en zorgvuldig overleg van de werkgroep ‘kin-dermishandeling’. Deze tekst werd in 2004 gefinali-seerd. Actualisatie drong zich echter op, onder meer door de invoegetreding van het ‘Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige binnen de inte-grale jeugdhulp’. Het resultaat van dit werkstuk uit 2011 ligt nu voor.

De tekst wil een algemene visie weergeven van hoe de CGG-kinderteams zich profileren in hulpverlening bij kindermishandeling. Zo biedt hij de centra zelf een kader waarbinnen ze hun werking kunnen profileren. Wat de concrete invulling van het hulpverleningsaan-bod betreft, blijven de kinderteams vrij die zelf vorm te geven. Het is wel belangrijk dat ook die concrete

invulling zichtbaar wordt voor de buitenwereld en dat alle CGG hun werking hierop afstemmen. Boven-dien is de tekst een middel voor de CGG om zich te positioneren in de uit te bouwen algemene GGZKJ-zorgprogramma’s (geestelijke gezondheidszorg voor kinderen jongeren, het netwerk en zorgprogramma GGZ voor de leeftijdsdoelgroep minderjarigen) en in de specifieke ketenzorg bij kindermishandeling. Ten slotte moet de tekst een forum creëren voor overleg met andere partners in het hulpverleningsveld bij kindermishandeling.

De tekst is geen beleidstekst, maar vormt een inhou-delijk kader dat via overleg met de diverse CGG werd getoetst aan de praktijk in het werkveld. We hopen wel dat de tekst richtinggevend is voor de centra om op basis ervan hun huidige hulpaanbod te inventari-seren en zowel good practices als hiaten te beschrij-ven en aan te pakken.

In hoofdstuk 1 schetsen we de twee fasen die we on-derkennen in de algemene hulpverlening bij kinder-mishandeling. Vervolgens (hoofdstuk 2) omschrijven we hoe we de hulpverlening aan de cliënten in een CGG kunnen situeren: wat is de opdracht van een CGG, welke casussen kunnen wel of niet terecht in een CGG, welke doelstellingen dienen eerst gerealiseerd te worden met het cliëntsysteem alvorens CGG-hulp-verlening kan starten en welk aanbod is er rond een cliëntsysteem (al dan niet face-to-face) mogelijk? Tot slot (hoofdstuk 3) benadrukken we aspecten van zorg-organisatie die essentieel zijn in de CGG-hulpverle-ning in het algemeen en in de hulpverlening bij kinder-mishandeling in het bijzonder. Ze worden in een apart hoofdstuk behandeld, omdat ze niet rechtstreeks betrekking hebben op het cliëntsysteem, maar wel de hulpverlening kleuren en/of beïnvloeden.

Page 7: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

7

Hulpverlening bij kindermishandeling wordt niet al-leen binnen de CGG opgenomen. Iedere hulpverle-ner die vanuit zijn werksetting met de problematiek te maken krijgt, handelt vanuit een eigen identiteit en opdracht die bij de eigen werksetting hoort. De positie die men inneemt, is – globaal genomen – geënt op twee fasen die we onderscheiden in de hulpverlening bij kindermishandeling.

We maken een opdeling van hulpverlening bij kin-dermishandeling in ‘fasen’, geïnspireerd door de etymologie van het woord. In Van Dale staat ‘fase’ immers omschreven als een ‘bijzondere stand of waarde in een terugkerende opeenvolging van be-wegingen of veranderingen’. In die zin zien we een ‘fase’ dus niet als een statisch gegeven, maar expli-ciet als onderdeel van een evoluerend proces.

Eigen aan kindermishandeling is dat er meestal spra-ke is van een niet-weten en geheimhouding. Een eer-ste stap om tot hulpverlening te komen, is dat deze geheimhouding (door het kind en/of het gezin en/of door derden) doorbroken wordt (fase 1). Dat kan zowel gebeuren alvorens er sprake is van enige vorm van hulpverlening als wanneer er al een hulpverle-ningsproces om andere redenen gestart werd. In ie-der geval is het benoemen van kindermishandeling noodzakelijk vooraleer verwerking van het trauma op gezins- en/of individueel niveau opgenomen kan worden (fase 2). Maar zelfs in de fase van verwerking en herstel kan het gebeuren dat fase 1 terug explicie-ter aan de orde komt (wanneer de veiligheid van het kind (opnieuw) in gevaar is of er opnieuw ontkenning is van de mishandeling).

Het is belangrijk op te merken dat het niet voor ie-der gezin waar kindermishandeling voorkomt/voor-kwam, noodzakelijk is dat professionele hulpverle-ning ingeschakeld wordt. Sommige gezinnen en/of kinderen vinden zelf of via een vertrouwenspersoon een uitweg uit hun situatie. Sommigen van hen zul-

len toch door de alertheid van hun omgeving een hulpverlener consulteren. Het is dan aan de hulp-verlener om zorgvuldig af te wegen of bijkomend ex-terne professionele hulp aangewezen is.

1.1.Fase van vermoeden of onthulling, van acute opvang, van onderzoek, vaststelling en benoeming

— Gezinnen met een problematiek van kindermis-handeling kunnen in de hulpverlening terechtko-men op het moment dat een kind (de doelgroep 0-18-jarigen) of andere gezinsleden de mishan-deling onthullen, of naar aanleiding van een ver-moeden door derden.

Er ontstaat vaak een acute noodsituatie voor zo-wel het kind als het gezin. Eerste opvang is nodig voor alle betrokkenen en er moet in het bijzonder gedacht worden aan het kind. Het primaire doel is het stoppen van de mishandeling. De nood aan opvang kan op eender welk moment in deze fase acuter worden: na de eerste onthulling of het vernemen van het vermoeden door derden, in de fase van het onderzoek van het vermoeden of bij het vaststellen of benoemen van de kindermis-handeling. Ook in de volgende fase (beschreven in 1.2.) dient de veiligheid van het kind voortdu-rend opgevolgd te worden.

— Vermoedens moeten grondig worden onder-zocht: zijn ze al dan niet terecht?

— Benoemen (en/of erkennen) van het probleem vormt de basis voor het verder uittekenen van een adequate hulpverlening aan het kind en zijn gezin. Dat kan een (ambulant of residentieel) hulpverleningsaanbod inhouden en/of een ge-rechtelijke tussenkomst.

— (Coördineren van het) op gang brengen van hulp-verlening.

1.Kindermishandeling:

fasen in hulpverlening

Page 8: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

1.2.Fase van verwerking en herstel

Na het benoemen van het probleem dient uitgemaakt te worden of er hulp nodig en mogelijk is, en op welk vlak de hulp het meest aangewezen is. Voorwaarde om te kunnen werken aan verwerking en herstel is dat de mishandeling gestopt is (cf. de veiligheid van het kind) en dat de kans op herhaling nihil of gering is. De wil van de ouders om hun ouderlijke verant-woordelijkheid op te nemen en er mee voor te zorgen dat hun kind niet langer mishandeld wordt, is dan ook van cruciaal belang.

1.2.1.Verwerking en herstel binnen de gezinsrelaties

— Werken aan het voorkomen van nieuwe mishan-deling.

— Werken aan het herstel van de (vertrouwens)rela-ties in het algemeen en van de gezinsrelaties in het bijzonder.

— Het kind en zijn gezin helpen bij het verwerken van de traumatische gebeurtenis(sen).

— Het kind opnieuw een plaats geven als kind bin-nen het gezin is in het geval van intrafamiliale mishandeling belangrijk.

— Ouders ondersteunen in het (opnieuw) opnemen van verantwoord ouderschap.

— De hulpverlening voor de verschillende betrok-ken partijen (kind, al dan niet mishandelende

ouder(s), siblings en andere belangrijke figuren binnen het systeem) wordt vaak door verschillen-de hulpverleners opgenomen (binnen of buiten het CGG). Dat vereist samenwerking en de nodige afstemming op elkaar.

Het is belangrijk om op te merken dat het niet in elke situatie van kindermishandeling mogelijk is een her-stel van de gezinsrelaties of een nieuw gezinseven-wicht te vinden.

1.2.2.Behandeling van posttraumatische letsels (langetermijngevolgen)

— Kindermishandeling betekent een inbreuk op de ontwikkeling van een kind. Het kind raakt vaak (ernstig) beschadigd in zijn totale functioneren (fysiek, intellectueel, emotioneel, relationeel) of in delen daarvan (mede afhankelijk van de leeftijd van het kind, de frequentie en de duur van de mishandeling, de verwantschap met de dader, de copingmechanismen van het kind...). Ontwikkelingspsychologische defecten in de kin-derleeftijd en/of psychiatrische aandoeningen op volwassen leeftijd kunnen hieruit volgen. Die vereisen een gespecialiseerde aanpak. Het doel van de hulpverlening is: het integreren van de gevolgen van de mishandeling en het deblokke-ren/optimaliseren van de ontwikkeling.

— Vaak gebeurt een aanmelding pas jaren na (het stoppen van) de mishandeling. Soms gebeurt heraanmelding na een eerdere periode van hulp-verlening.

8

Page 9: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

9

2.1.Opdracht en competenties van CGG

Het decreet betreffende de Geestelijke Gezond-heidszorg (18 mei 1999) omschrijft de opdracht van de CGG als: ‘verantwoorde zorg aanbieden met het oog op herstel van het psychisch evenwicht of het draaglijk maken van psychische stoornissen voor pa-tiënten en hun leefomgeving, opdat aldus patiënten competenties verwerven of ontwikkelen die de basis vormen voor hun emancipatie en hun maatschap-pelijk geïntegreerd functioneren’ (Art. 7 §1) en stelt dat de CGG uitdrukkelijk aandacht dienen te beste-den aan kinderen (Art. 9 §1,3°). Het decreet verwijst naar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (25 november 1991), dat de CGG in hun werking moeten respecteren (Art. 5). Hoe een CGG de algemene bepa-lingen uit de opdrachtverklaring en de werkingsbe-ginselen van het decreet vormgeeft, dient te worden opgenomen in het beleidsplan van het CGG (Art. 25)Eigen aan de CGG is dat zij gespecialiseerde ambu-lante hulp bieden bij ernstige psychosociale, psychi-sche en psychiatrische problemen of risico hierop, die (mogelijk) een langdurige behandeling vragen.

In elk CGG is er een multidisciplinair team voor kinderen en jongeren. Dat betekent dat vanuit ver-schillende functies en vanuit verschillende hulpver-leningskaders/werkmodellen naar problematieken gekeken wordt en dat er wordt samengewerkt. Na multidisciplinaire diagnostiek volgt indicatiestelling over welke verdere opvolging noodzakelijk is, en dus ook of CGG-behandeling/begeleiding geïndiceerd is en zo ja, welke. Ook hier blijft het multidisciplinaire werken (op zijn minst in de zin van interdisciplinair casusoverleg) behouden.

Kindermishandeling vormt een bijzonder aandachts-punt. Onder kindermishandeling verstaan we elke vorm van intra- of extrafamiliaal geweld tegenover kinderen1.

De belangrijkste vormen die we onderscheiden zijn:— lichamelijke mishandeling / verwaarlozing— emotionele mishandeling / verwaarlozing— seksueel misbruik— Munchausen By Proxy Syndroom MBPS (Pedia-

tric Condition Falsification, Facitious Disorder by Proxy) (zie bijlage 1)

Kindermishandeling kan zich zowel in een recent als een ver verleden voorgedaan hebben. Ook risico-situaties voor kindermishandeling behoren tot het CGG-werkdomein. Zowel het mishandelde kind als zijn gezin en andere belangrijke derden kunnen in de CGG terecht.

Om kwaliteitsvolle hulpverlening bij kindermishan-deling te kunnen bieden, beschikken centra over ex-pertise en kennis over:

— de gevolgen van kindermishandeling op korte en op lange termijn

— het voorkomen van pathologieën— de wijze waarop symptomen interfereren met an-

dere problematieken— (gezond) gezinsfunctioneren en wat er moet ge-

beuren indien dat niet het geval is— beïnvloedingswijzen en behandelingsmethoden.

2.Hulpverlening in de

Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg

1. Kinderen die getuige zijn van intrafamiliaal geweld, kinderen die het slachtoffer zijn van de vechtscheiding van hun ouders, zijn bijvoorbeeld vormen van kindermishandeling die nog te vaak niet als dusdanig erkend worden.

Page 10: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

10

2.2.Aanmelding van kindermishandeling in de CGG

Zowel professionelen (zoals hulpverleners, school, huisartsen, politie...) als betrokkenen zelf (kind en/of ouders) kunnen een problematiek van kindermis-handeling in een CGG aanmelden. Deze aanmelding kan op zeer diverse wijzen gebeuren.

2.2.1.Met welke vragen kan men terecht in een CGG?

— Er kan een vraag naar hulpverlening binnen een CGG gesteld worden, nadat de mishandeling be-noemd werd. Er kan zowel een vraag zijn naar het zoeken van een nieuw gezinsevenwicht als naar het optimaliseren van de ontwikkeling (vaak aan-gemeld als een verwerkingsproblematiek) (zie 1.2.2). De aanmelding kan gaan over kindermis-handeling die nog aan de gang is of over mishan-deling die zich in het verleden afspeelde, zowel intra- als extrafamiliaal.

— Aanmeldingen over een risicosituatie zijn even-eens mogelijk. Het gaat niet om kinderen of ge-zinnen waar men een vermoeden van kindermis-handeling heeft, maar wel om diegenen bij wie gevreesd wordt dat een bestaande situatie (een gebrekkige draagkracht van het gezin, patholo-gie van het kind en/of bepaalde socioculturele factoren) een ernstig risico op mishandeling in-houdt. In dat geval is de hulp binnen het CGG ge-richt op het voorkomen van kindermishandeling.

— In sommige cases erkennen de ouders dat er ‘iets’ moet veranderen in hun situatie, maar het benoe-men van de situatie als kindermishandeling zou

hier alle bereidheid tot hulp verhinderen. Het gaat vaak om situaties van pedagogisch tekortschieten met aanwezigheid van eerder subtiele uitingsvor-men (emotionele mishandeling en verwaarlozing, lichamelijke verwaarlozing). De erkenning van ‘een probleem’ wordt hier door de hulpverlener als uitgangspunt genomen om op termijn ook over de mishandeling te kunnen spreken.

— Bij een niet onbelangrijk aantal aanmeldingen wordt geconsulteerd om een ander probleem (bijvoorbeeld aandachtsproblemen), maar bij na-der onderzoek of in de loop van de behandeling blijkt een problematiek van kindermishandeling aan de orde te zijn.

2.2.2.Met welke vragen kan men NIET terecht in een CGG?

— De CGG fungeren niet als meldpunt van kinder-mishandeling. Daar waar het uitklaren van een situatie van kindermishandeling op de voor-grond staat, zal het CGG doorverwijzen. Wan-neer mishandeling onthuld of vastgesteld wordt, ontstaat meestal een acute noodsituatie, die dringend aangepakt moet worden. In deze fase van het proces (zie 1.1) zijn andere interventies nodig: denk maar aan confrontatie, de eerste opvang van de betrokkenen, het zorgen voor de (fysieke-mentale) veiligheid van het kind, een eventuele brugfunctie vormen met justitie. Daar-voor beschikken andere diensten (zoals de Ver-trouwenscentra Kindermishandeling, de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg, de Sociale Diensten bij de Jeugdrechtbank en de Centra voor Hulp aan Slachtoffers) over de nodige kennis en het maat-schappelijk mandaat.

— In een aantal gevallen van ‘(v)echtscheidingen’ wordt een aanmelding van kindermishandeling gebruikt om een ouderpartij te beschuldigen en zo het contact met deze ouder te ontzeggen (evenzeer te beschouwen als een mishandelende act). Vaak wordt de CGG-hulpverlener dan inge-roepen als beoordelaar of wordt een attest voor de advocaat gevraagd. Een CGG gaat niet in op de vraag naar een attest, maar zal wel steeds on-derzoeken of een achterliggende vraag leeft en of een verruiming van de attestvraag mogelijk is2.

2.3.Behandelingsvoorwaarden

De CGG-KJ-teams richten zich op de behandeling van de (minderjarige) slachtoffers van kindermishande-ling en hun gezin (ouders, broers, zussen, andere familieleden of belangrijke derden...). Binnen deze gezinscontext kan ook de dader betrokken worden (bijvoorbeeld vaderfiguren en minderjarige daders) voor het herstel van de gezinsrelaties. Wanneer voor de daders een eigen zorgaanbod geïndiceerd is, wor-den zij doorverwezen naar de eigen CGG-afdeling voor volwassenen, naar een van de 9 forensische CGG-teams in Vlaanderen of naar andere gespecia-liseerde centra.

In functie van een doelmatige behandeling maakt het CGG tijdens de aanmeldingsfase voldoende ruimte om aan indicatiestelling te doen. In de eerste plaats wordt nagegaan of de aangemelde casus een vraag inhoudt voor hulpverlening binnen het CGG of integendeel doorverwijzing nodig is. Er wordt dus gekeken of de casus zich in fase 1 of fase 2 van de hulpverlening (zie 1) situeert, aangezien de CGG zich richten op aanmeldingsvragen binnen fase 2.

2. In de brochure Kinderen als wapen en prooi in vechtscheidingssituaties. De behandeling van de ernstige psychische problemen bij deze kinderen, Oktober 2007/herwerkt 2011, wordt deze problematiek uitvoerig besproken.

Page 11: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

11

Om uit te maken of behandelen (fase 2) überhaupt mogelijk is, wordt een aantal behandelingsvoor-waarden getoetst, zowel op het niveau van het cliëntsysteem als op het niveau van een noodzake-lijke samenwerkingscontext.

2.3.1.Behandelingsvoorwaarden aangaande het cliëntsysteem

— Bij aanmelding op een CGG dient de situationele diagnose kindermishandeling door de verwijzer gesteld en gecommuniceerd te zijn. Het pro-bleem wordt als dusdanig benoemd en de feiten worden met alle betrokkenen van het cliëntsy-steem doorgesproken. Het cliëntsysteem weet dus duidelijk waarom de verwijzer een doorver-wijzing naar het CGG noodzakelijk acht.

— Het voorgaande betekent niet dat de mishande-ling even bespreekbaar is met alle betrokkenen, maar wel dat er een minimaal akkoord of mini-male motivatie is om met hulp te starten of om de mishandeling te bespreken. Via informed con-sent zijn ouders en kind bereid een engagement binnen het CGG aan te gaan.

— Er zijn maatregelen genomen om de veiligheid van het kind te garanderen (zie 1.1). De behandeling kan pas gestart worden vanuit een voldoende veilige context voor het kind, wat inhoudt dat de mishan-deling gestopt is en de kans op herhaling gering is.

- Ten minste één volwassene (ouder of volwas-sene in een vervangende thuissituatie) neemt de verantwoordelijkheid op voor de opvoe-ding van het kind of dat is althans een van de eerste ‘haalbare’ doelstellingen. Dat bete-kent dat de facto aan de dagelijkse basisbe-hoeften voldaan wordt.

- Er is voldoende draagkracht in de leefsitu-atie, er zijn vertrouwensfiguren die het kind en/of het gezin steunen in het verwerkings-proces.

- Er is perspectief. Groei of verandering is mo-gelijk. Vanuit het proces van de verwijzer is duidelijk dat het gezin ‘in beweging’ komt. De CGG-hulp kan er op zijn minst toe bijdragen dat zodanige wijzigingen in het systeemfunc-tioneren optreden dat het kind zijn verdere ontwikkeling kan opnemen.

Expliciete toetsing van deze voorwaarden is steeds nodig, zowel wanneer het cliëntsysteem zichzelf aanmeldt als wanneer de betrokkenen door derden verwezen worden of wanneer mishandeling tijdens een behandeling/begeleiding aan het licht komt. In dat laatste geval zal de CGG-hulpverlener zelf het proces op zich moeten nemen van het benoemen van kindermishandeling en het toetsen van de voor-waarden. Dit wordt opgenomen in het therapeutisch proces met de betrokkenen. Indien dat niet mogelijk is, zal het CGG doorverwijzen naar andere diensten (het Vertrouwenscentrum voor Kindermishandeling of het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg) om de si-tuatie verder uit te klaren: is er verdere bereidheid tot behandeling, is tussenkomst van justitie nodig…? Vaak kan het zinvol zijn om eerst binnen het eigen team een andere hulpverlener aan te stellen om op-nieuw de voorwaarden voor hulpverlening binnen het CGG expliciet te maken (zie ook 3.4.).In sommige gevallen zullen jongeren zichzelf of via een derde aanmelden met de expliciete wens hun ouders niet in de hulpverlening te betrekken. In die situatie dient de hulpverlener na te gaan of de jonge-re bekwaam is, dus of hij in staat is tot een redelijke beoordeling. Indien de hulpverlener oordeelt dat het om een bekwame jongere gaat, dan kan er met de jongere een hulpverleningstraject worden opgezet (cf. beslissingsboom in bijlage 2).

In dit geval is het nodig dat de CGG-hulpverlener nagaat waarom de jongere dit zo wenst en welke andere steunende omgevingsfiguren er zijn. Het valt eveneens aan te raden om, aan het tempo van de jongere, hem of haar te steunen in het denkpro-ces/zoektocht naar hoe ouders en/of opvoedings-verantwoordelijken toch in het hulpverleningspro-ces betrokken kunnen worden. De jongere blijft immers deel uitmaken van het gezinssysteem en er dient gezocht te worden hoe ouders als opvoe-dingsverantwoordelijken aangesproken kunnen worden. Bovendien houdt het niet betrekken van deze figuren het risico in dat intrafamiliale mishan-deling blijft doorgaan, waardoor de verdere ontwik-keling in gevaar blijft. Het werken met adolescen-ten alleen, los van steunende figuren in de realiteit, houdt ook meer risico in op verergering van de psy-chopathologische elementen (dreigende achteruit-gang, depressie, suïcide, zelfverminking, drugs- en alcoholmisbruik…).

Indien de hulpverlener echter oordeelt dat de jon-gere niet bekwaam is, dan dienen de ouders van bij aanvang betrokken te worden.

Alle genoemde voorwaarden zijn behandelingsvoor-waarden, wat wil zeggen dat ze noodzakelijk zijn om van behandeling (en dus verwerking op individueel of gezinsniveau) te kunnen spreken. Vaak zien we dat bij casussen kindermishandeling de motivatie om hulp te aanvaarden en om te veranderen (zeer) gering is. Het is belangrijk dat de voorwaarden toch gerealiseerd worden, eventueel via de steun van de doorverwijzer. Ook wanneer cliënten in het CGG toekomen, is in aanvang een andere, eerder pre- therapeutische, houding nodig. De CGG-hulpverle-ner zal eveneens trachten om de voorwaarden voor een behandeling te creëren. Hij is daarbij tegemoet-komend, aanklampend, motiverend.

Page 12: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

12

2.3.2.Behandelingsvoorwaarden aangaande de (samenwerkings)context

Nog voordat een cliëntsysteem in het CGG terecht-komt, is het belangrijk na te gaan welke (hulpverle-nings)context al in het gezin bestaat:

— Welke instanties/diensten zijn betrokken bij het cliëntsysteem?

— Op welke manier blijft ieder van hen betrokken en wat is ieders verantwoordelijkheid (rolverde-ling)?

— Wie is de casemanager: wie volgt de ontwikkeling binnen het dossier op?

De CGG-hulpverlener ondersteunt de doorverwijzer in een goede toeleiding naar het CGG. Dat wil zeggen dat hij maximaal mee zoekt hoe de behandelings-voorwaarden op cliëntniveau gerealiseerd kunnen worden.

Wanneer nog geen andere hulpverleners betrok-ken zijn, zal hij actief aan netwerkvorming doen. Dat betekent dat de CGG-hulpverlener uitzoekt wel-ke andere hulp nodig is ter ondersteuning van het cliëntsysteem (denk bijvoorbeeld aan het inschake-len van een thuisbegeleidingsdienst).

2.4.Hulpverleningsaanbod in de CGG

Zoals al gesteld, worden bij voorkeur en indien mo-gelijk alle betrokkenen bij kindermishandeling in de hulpverlening opgenomen. Indien dat mogelijk is, gebeurt dit binnen hetzelfde team. Wanneer de hulp verspreid over teams of zelfs sectoren wordt opgeno-

men, is coördinatie van de hulp nodig (zie ook 3.5.). In de praktijk leidt dat tot een multimodale benade-ring van het cliëntsysteem, wat inhoudt dat wordt af-gewogen welke modules van toepassing zijn voor de hulpverlening aan een bepaald cliëntsysteem.

Voor een overzicht van de verschillende mogelijkhe-den baseren we ons op een voorstel van een vroe-gere Werkgroep Typemodulering (bestaande uit een aantal deskundigen uit de GGZ-sector). In de cur-sief gedrukte tekst nemen we de omschrijving van de werkgroep over. Daarna passen we ze toe op de situatie voor cases kindermishandeling. Niet ieder centrum biedt iedere module aan, maar wel het over-grote deel van deze modules.

2.4.1.Screening

Korte en eenmalige ambulante vraagverhelde-ring (bij aanmelding) voor het kind en zijn ou-ders of andere opvoedingsfiguren. Er wordt (te-lefonisch of in een persoonlijk contact) geluisterd naar de hulpvraag en getoetst of deze hulpvraag past binnen het hulpverleningsaanbod van het CGG of dient doorverwezen te worden.

Bij cases kindermishandeling is het vaak de doorver-wijzer die contact opneemt met het CGG. Belangrijk hierbij is dat het kind en/of het gezin op de hoogte zijn van dit contact. Er wordt systematisch getoetst of er voldaan is aan de behandelingsvoorwaarden om de casus in het CGG te kunnen opnemen en hoe ernstig en urgent de aangemelde problematiek zich aandient. De hulpvraag wordt verhelderd (o.a. of deze zich stelt op het niveau van herstel of op het niveau van verwerking van posttraumatische letsels) en er wordt gepeild naar de kwetsuren van het kind en de draagkracht van het gezin.

Sommige centra zullen – naast de informatie van de doorverwijzer – trachten een duidelijker beeld van het gezin en de hulpvraag te krijgen door voor de in-take een screening te doen via een telefonisch con-tact met de betrokkenen of via een vragenlijst.

2.4.2.Indicatiestelling via intake en diagnostisch onderzoek

Intake: kortdurende (een of enkele gesprek(ken)) ambulante probleemverkenning en diagnostiek. In functie daarvan gebeurt de indicatiestelling m.b.t. verder diagnostisch onderzoek en behan-deling.Diagnostisch onderzoek: ambulant gespecia-liseerd diagnostisch onderzoek bij het kind via specifieke (psycho)diagnostische methodes om de indicatiestelling te verfijnen.

In een volgende fase gebeurt de indicatiestelling. Het kind en/of het gezin wordt een of meerdere ma-len uitgenodigd. De eerste keer kan de doorverwij-zer/aanmelder hierbij aanwezig zijn. In dit laatste geval zal de rolverdeling tussen de aanmelder en de CGG-hulpverlener tegenover het gezin verduidelijkt worden.Samen met het gezin wordt een anamnese gemaakt. Er wordt een grondig beeld opgemaakt van de mis-handelinggeschiedenis, van het functioneren van het kind en het gezin, van hun mogelijkheden en kwetsuren, van hun huidige situatie, van hun draag-kracht en van hun hulpvraag. Hulpvragen kunnen heel verschillend zijn voor de verschillende betrok-kenen. Zoeken naar een goede afstemming van de hulpvragen is noodzakelijk. Op basis van de anam-nese, van de diagnostiek en van de mogelijkheid om een hulpvraag te genereren waarover alle partijen het eens zijn, gebeurt de indicatiestelling m.b.t. de verdere hulp.

Page 13: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

Soms blijkt het nodig om bijkomend diagnostisch onderzoek te plannen om zo de indicatiestelling te verfijnen. Het kan gaan om verder gezinsonderzoek, om psychiatrische diagnostiek, om sociaal onder-zoek, om intelligentie- en/of ontwikkelings- en/of belevingsonderzoek van het kind. Dat onderzoek kan ofwel door het centrum zelf uitgevoerd worden, ofwel uitbesteed worden.

2.4.3.Gezinstherapie

Ambulante behandeling/begeleiding voor het kind en zijn gezin via psychotherapeutische en begeleidingsgesprekken, eventueel aangevuld met andere specifieke psychotherapeutische me-thodes.

Intrafamiliale kindermishandeling is in de eerste plaats een gezinsproblematiek (eventueel ontstaan vanuit een individuele problematiek van (een van) de gezinsleden). Bij extrafamiliale kindermishandeling wordt eveneens het hele gezin geraakt. Er zal dan ook vaak een gezinsbehandeling opgestart worden. Herstel binnen de gezinsrelaties wordt door het kind zelf – ook in geval van intrafamiliale mishandeling – vaak gewenst.

2.4.4.Ouder- of contextbegeleiding en ouderpsychotherapie

Ouder- of contextbegeleiding: ambulante bege-leiding van ouders of andere opvoedingsfiguren. De gesprekken zijn gericht op het ondersteunen van ouders/opvoedingsfiguren en/of het aanle-ren van vaardigheden in functie van het omgaan met de problematiek van het kind.Ouderpsychotherapie: ambulante psychothera-

pie van ouders of andere opvoedingsfiguren via psychotherapeutische gesprekken, eventueel aangevuld met andere specifieke psychothera-peutische methodes.

In plaats van gezinstherapie kan ervoor geopteerd worden enkel met de ouders te werken. Ouderbege-leiding/psychotherapie vormt een belangrijke me-thodiek in het werken met kinderen en jongeren in het algemeen. Deze behandelingsvorm kan geïndi-ceerd zijn als mediatietherapie of ter ondersteuning/aanvulling van een individuele therapie voor het kind of de jongere.De inhoud van de behandeling voor de ouders zal verschillen naargelang de situatie: meer voeling krij-gen met de positie van het kind, ondersteunen van de ouders als verantwoordelijke figuren, ondersteu-nen van de ouders in hun eigen relatie, werken rond verstoorde gezinsrelaties, werken rond psychopa-thologie bij ouders en/of kind die een risico inhou-den op toekomstige kindermishandeling, het stop-pen van actuele kindermishandeling, verkennen van de ideeën van de ouders over opvoeding en aanleren van opvoedingsvaardigheden, werken rond transge-nerationele mishandeling, enz.In het kader van deze tekst wensen we niet uit te wij-den over de verschillen tussen ouderbegeleiding en oudertherapie.

2.4.5.Individuele begeleiding en psychotherapie voor het kind

Individuele begeleiding: individuele ambulante begeleiding van het kind met als doel het psy-chisch, sociaal en somatisch functioneren zo te beïnvloeden dat disfuncties draaglijk gemaakt worden, terugval voorkomen wordt en autonomie en zelfredzaamheid gestimuleerd worden (in de

13

Page 14: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

14

vorm van coachen, ondersteunen en aanleren van vaardigheden op allerlei vlak en psycho-educatie).Individuele psychotherapie: individuele ambu-lante psychotherapie (kort- of langdurend) voor het kind. Dit vraagt een systematisch en gestruc-tureerd uitvoeren van specialistische activiteiten die het psychisch, sociaal en somatisch functio-neren beïnvloeden met het oog op het herstellen, veranderen of behouden van een bepaald niveau van functioneren.

In sommige cases zal ervoor gekozen worden indi-vidueel te werken met het kind. Dat kan pas als het kind hieraan toe is en als dit individuele proces vol-doende kan verdragen en gedragen worden binnen het gezin of binnen een gezinsvervangende context. Vooral bij intrafamiliale mishandeling is dit niet al-tijd evident.In het kader van deze tekst wensen wij niet uit te wij-den over de verschillen tussen begeleiding en psy-chotherapie. Individuele aanpak kan gericht zijn op het ondersteunen van het kind en/of het verwerken van het traumatische gebeuren.Deze benadering kan allerlei vormen aannemen ((psychotherapeutische) gesprekken, spel, drama, non-verbale en expressieve technieken...).

2.4.6.Groepsaanbod

Ambulant groepsaanbod via groepsgesprekken en/of andere specifieke methodes (spel, drama, ...), psycho-educatie, training.

Een aantal centra hebben een ambulant groepsthe-rapieaanbod voor kinderen als slachtoffer van mis-handeling en/of voor hun steunende ouder(s).

2.4.7.Farmacotherapie

Ambulante psychofarmacologische behandeling, enkel als aanvulling bij een therapie of begelei-ding. (N.v.d.r. Bij sommige diagnoses kan me-dicatie een belangrijk onderdeel van of zelfs be-langrijke voorwaarde tot behandeling vormen.)

De laatste jaren is er meer en meer evidentie dat traumatische ervaringen in de kindertijd geassoci-eerd zijn met wijzigingen van de biologische stress-systemen met nadelige gevolgen voor de hersenont-wikkeling. Gezien de hersenen de emotionele en de lichamelijke functies sturen, zullen wijzigingen in het neurologisch substraat ook leiden tot wijzigingen in deze functies. Psychotherapeutische behandeling biedt niet altijd voldoende antwoord. Psychofarmaca kunnen in bepaalde cases een belangrijke aanvul-ling vormen of zelfs noodzakelijk zijn om therapeu-tische behandeling mogelijk te maken.

2.4.8.Supervisie, consulting, liaison en vorming

Consultatie en/of supervisie (en/of liaison, n.v.d.r.) en/of vorming ten behoeve van andere hulpverleners en organisaties die werken met kinderen/jongeren. Dit kan individueel of in groep gebeuren, in functie van een specifieke ca-sus of (een deel van) de doelgroep van die hulp-verleners of organisaties, op initiatief van het CGG of op vraag van de ontvangers.

Niet elk kindermishandelingsdossier wordt in het CGG zelf inhoudelijk opgenomen. In sommige ge-vallen zal het CGG gevraagd worden om advies te formuleren over een bepaalde casus. Dat kan be-

langrijk zijn, wanneer er (nog) geen indicatie is voor hulpverlening vanuit het CGG, maar de expertise van de CGG-hulpverlening de consultvrager verder kan helpen in het dossier.

2.4.9.Cliëntgericht overleg

Face-to-face overleg met reeds betrokken of in het kader van een doorverwijzing te betrekken hulpverleners (bij voorkeur in aanwezigheid van de cliënt). Het overleg staat in functie van infor-matieoverdracht, formuleren van gezamenlijke doelstellingen en afspraken rond samenwerking en zorgcontinuïteit.

Kindermishandelingsdossiers vragen vaak veelvul-dig en zorgvuldig overleg. In dergelijke dossiers zijn immers veelal meerdere hulpverleners (zowel binnen het eigen CGG als daarbuiten) betrokken. Dit overleg vindt zowel bij aanmelding plaats als in de loop van de CGG-hulpverlening indien dit noodzakelijk blijkt. De noodzaak ervan moet telkens afgewogen worden in functie van het belang ervan voor het kind en/of het cliëntsysteem. Het betrekken van het cliëntsysteem in dit overleg kan verantwoord zijn, maar moet nauwkeurig ge-toetst worden aan de ervaring die men als hulpver-lener met het kind en/of het cliëntsysteem heeft. In sommige gevallen is het beter enkel de cliënten te informeren over het overleg of zelfs helemaal niets te zeggen.

Page 15: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

15

3.Bijzondere zorgaspecten

m.b.t. hulpverlening bij kindermishandeling

in de CGG

3.1.Urgentiegraad

In het bijzonder bij aanmeldingen over kindermishan-deling dient een CGG zich de vraag te stellen of het gaat om een urgente hulpvraag of niet. Elke hulpvraag met betrekking tot kindermishandeling moet “voorrang” krijgen. Dit betekent dat men zich bij prioriteit over de aanvraag buigt (prioritaire vraagbehandeling). Dat be-tekent niet automatisch ook voorrang voor de behan-deling zelf. Dit zal afhangen van de concrete situatie zelf. Indien het inderdaad een acute situatie betreft, moet nagegaan worden of deze voorrang kan krijgen op de behandelwachtlijst of dat een andere hulpverle-ningsvorm eerder gepast is (denk aan een doorverwij-zing naar het vertrouwenscentrum voor kindermishan-deling, het comité voor bijzondere jeugdzorg, sociale dienst van de jeugdrechtbank, opname...).Dit inschattingsproces gebeurt in principe in overleg met de doorverwijzer/aanmelder. Continuïteit van hulpverlening kan een belangrijk argument zijn om een aanmelding als dringend te beschouwen. Wat de doorverwijzer al aan motiveringswerk verricht heeft is vaak niet te onderschatten, waardoor een te lange wachttijd een breuk in de hulpverlening zou beteke-nen. Een tweede argument is een destabilisatie van het gezin of het kind, waardoor onmiddellijke hulp aangewezen is (bijvoorbeeld bij een crisis ontstaan door onthulling of benoeming van de mishandeling, door triggers die het trauma heractiveren, door het plots wegvallen van draagkracht in het gezin, door een nieuwe ontwikkelstap enz.).

Bij aanmelding door de cliënt zelf dient eveneens dit inschattingsproces te gebeuren. De beleving van de cliënt zelf over de dringendheid van zijn hulpvraag moet hierbij in dialoog geplaatst worden met de ex-pertise van de hulpverlener en – indien gekend – ge-toetst worden bij eventuele eerdere hulpverlening.

3.2.Hulpgarantie

Het CGG staat in voor hulp vanuit GGZ oogpunt, en waar ambulante zorgvormen toereikend zijn. Wan-neer deze hulpvorm niet geïndiceerd is, zal het CGG samen met de doorverwijzer en/of de cliënt zoeken naar een meer geschikte hulpverleningsvorm. In dit geval wordt de aanmelder dus maximaal geholpen bij het zoeken naar hulp voor zijn cliënt.

3.3.Voortgangsbewaking

Het is noodzakelijk dat het team (trouwens wense-lijk voor alle dossiers) kindermishandelingdossiers regelmatig evalueert. Minimaal drie criteria moeten hierbij afgewogen worden:

— is er evolutie?— indien niet, is er überhaupt evolutie mogelijk via

CGG-hulpverlening?— moeten andere stappen genomen worden (con-

fronteren, doorverwijzen, melden,…)?

Er is dus procesbewaking van de hulpverlening (van behandelaar en behandeling). De timing van de voortgangsbewaking wordt vooraf afgesproken (uit-gedrukt in tijd of aantal gesprekken). Om een neu-trale kijk op het proces te vrijwaren, wordt voor deze evaluatie bij voorkeur een collega aangeduid die niet betrokken is bij de hulpverlening zelf.

3.4.Bijzondere zorgplicht

In het Decreet betreffende de Geestelijke Gezond-heidszorg3 wordt het respecteren van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind als belangrijk wer-

3. Het decreet van 18 mei 1999.

Page 16: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

kingsprincipe ingeschreven. In elk therapeutisch handelen van het CGG moet het belang van het kind primeren. Vanuit deze maatschappelijke opdracht hebben de CGG de verplichting om, met inachtne-ming van het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en van de rechten van de patiënt, alles te doen wat in het vermogen ligt om de psychische gezondheid van het kind te garanderen en/of te bevorderen (bijzondere zorgplicht). Dit houdt ook in dat CGG – bij een vast-lopen van de therapeutische hulpverlening – hun therapeutische, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid dienen op te nemen. De maat-schappelijke verantwoordelijkheid van CGG brengt met zich mee dat hulpverlening onder het beroeps-geheim mogelijk is, zolang de zorg voor het kind ge-waarborgd blijft.

Dit uitgangsprincipe wordt geoperationaliseerd in verschillende gradaties.

In de eerste plaats zal de CGG-hulpverlener meer aanklampend optreden (tegemoetkomende/on-derhandelde/beschermende hulpverlening). De CGG-hulpverlener zal zijn ongerustheid tegenover het gezin expliciteren. Hij benadrukt daarin het es-sentiële belang van verdere hulpverlening. De CGG-hulpverlener probeert dus de verantwoordelijkheid en de draagkracht van de ouders aan te spreken, waardoor gewerkt kan worden naar verandering en het ten volle opnemen van de zorg voor het kind, zodat de kans op een gezonde ontwikkeling van het kind gemaximaliseerd wordt. Hij tracht de ruimte voor verdere hulpverlening binnen een vrijwillig ka-der – of m.a.w. binnen een CGG – te vrijwaren. (Deze

hulpverleningsvorm is de laatste jaren meer en meer in de CGG geïntegreerd geraakt. De methodiek wordt doorheen de tijd verder ontwikkeld onder invloed van praktijkdebat.)

Wanneer echter de behandeling van een cliënt of cliëntsysteem (definitief) dreigt te falen of dreigt stopgezet te worden en er gegronde vermoedens van (ernstige) kindermishandeling blijven, dienen de CGG onverwijld het nodige te doen om de inte-griteit van het betrokken kind te behoeden. De CGG-hulpverlener zal in eerste instantie proberen zelf of via het inschakelen van een collega de ouders te confronteren door hen te wijzen op hun verantwoor-delijkheid en op de eventueel door de hulpverlener verder te ondernemen stappen. Hij kan hierbij de hulp van een derde (hier het vertrouwenscentrum voor kindermishandeling of het comité voor bijzon-dere jeugdzorg) inroepen om de mogelijkheid van hulpverlening te maximaliseren. Met deze derde en het cliëntsysteem worden afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de hulpverlening in het CGG verder gezet kan worden. Hoewel nog steeds vrijwillige hulp nagestreefd wordt, krijgt deze een meer voorwaardelijk karakter. De bescherming van de rechten van het kind wordt in dit geval veel expli-cieter gemaakt.

Indien ondanks dergelijke werkwijze een cliëntsy-steem niet echt meewerkt, de voorgaande stappen weigert of definitief de hulp verbreekt, zal de CGG-hulpverlener de aangekondigde stappen ook dienen te zetten. In dit geval moet de hulpverlener overwe-gen of Artikel 458bis van het Strafwetboek4, van toepassing is. Dat artikel voorziet dat een hulpver-

lener binnen een CGG, die te maken krijgt met (o.a.) kindermishandeling, ook zelf stappen naar justitie kan zetten (meldingsrecht). In noodsituaties mag de hulpverlener zijn beroepsgeheim doorbreken indien dit de enige manier is om een ander, hoger belang (de integriteit van de minderjarige) te vrijwaren bij een acute gevaarsituatie. De voorwaarden die hiervoor opgenomen zijn, zijn:

1) dat de hulpverlener zelf kennis genomen heeft van het strafbare feit doordat hij zelf het slacht-offer onderzocht heeft of doordat hij door het slachtoffer in vertrouwen genomen werd,

2) dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische en/of fysische integriteit van het slachtoffer en

3) dat de hulpverlener deze integriteit zelf of met behulp van anderen niet kan beschermen.

Het is belangrijk dat men als CGG-hulpverlener tel-kens het cliëntsysteem informeert en wijst op de ver-andering in het contact tussen beiden.5

Het spreekt vanzelf dat deze stappen steeds gebeu-ren vanuit gedragen teambeslissingen.

3.5.Partners in het hulpverleningsveld

Het aanbod van de CGG-hulpverlening is een schakel in een groter geheel.Samenwerken rond kindermishandeling lijkt in de praktijk erg complex. Enerzijds gaat het immers vaak om diensten die vanuit uiteenlopende invalshoe-ken werken, samenhangend met de verschillende

4. Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen van 22 november 20005. Dirk Aelbrecht: Informatie-uitwisseling en beroepsgeheim in de CGG. Versie 1 mei 2011, voorgesteld op de studiedag :Toepassing van het decreet rechtspositie minderjarige in de klinische CGG-praktijk , 14/01/2011.

16

Page 17: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

17

posities die zij binnen de maatschappelijke verant-woordelijkheid innemen. Anderzijds creëert mis-handeling een emotioneel geladen context voor alle betrokkenen (met risico op onvoldoende coördinatie van het dossier, doorschuiven van verantwoordelijk-heden, enzovoort).

Samenwerkingsafspraken moeten gezien worden als een dynamisch gegeven. Ze moeten regelmatig opnieuw bekeken worden door de betrokken partij-en, waarbij rekening wordt gehouden met de maat-schappelijke ontwikkelingen.Het is voor de CGG een noodzaak om regelmatig te overleggen met de hulpverleningspartners (vertrou-

wenscentrum kindermishandeling, comité bijzonde-re jeugdzorg, sociale dienst bij de jeugdrechtbank, huisartsen, CAW, kinderpsychiatrische diensten, revalidatiecentra…) om samenwerking rond kinder-mishandeling vlot te laten verlopen.Een aantal van deze partners zullen ook gevat zijn door het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, andere part-ners zullen zich in deze (enkel) dienen te houden aan de wet op de rechten van de patiënt.

Duidelijke afspraken maken over doorverwijzing is zeker noodzakelijk om zo de samenwerking inzake kindermishandeling te optimaliseren.

Page 18: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

18

Bibliografie Basisteksten

Decreet van 18 mei 1999 betreffende de Geestelijke Gezondheidszorg.

Ministerie van Justitie, Dienst voor Strafrechtelijk beleid (2001). Nota t.a.v. de minister van Justitie, de heer Marc Verwilghen, en de minister van Wel-zijn, mevrouw Mieke Vogels.

(Nota i.v.m. het door de Nederlandstalige Plenai-re Werkgroep Kindermishandeling voorgestelde Stappenplan Kindermishandeling.)

Nederlandstalige Plenaire Werkgroep Kindermishan-deling (2001) Stappenplan Kindermishandeling.

Peeters, A. (2001). Kindermishandeling als thema binnen de Centra voor Geestelijke Gezondheids-zorg. In: Geweld tegen kinderen in gezinnen (pp. 164-173). Schaarbeek: Vlaams Centrum voor Kin-deren en Gezinnen/Hoger Instituut voor Gezins-wetenschappen.

(Tekst in het kader van een themadag n.a.v. de Internationale Dag van de Kinderrechten.)

Peeters, A. (2002). Visie op de rol van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg inzake kindermis-handeling. Niet gepubliceerde tekst van het VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’.

Peeters, A. (2002). Naar een haalbare samenwerking tussen de Centra voor Geestelijke Gezondheids-zorg en de Vertrouwenscentra Kindermishande-ling. Niet gepubliceerde tekst van het VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’.

Wet van 22 november 2000 betreffende de strafrech-telijke bescherming van minderjarigen.

Andere informatiebronnen

Adriaenssens, P. (2004). Psychofarmaca bij psy-chotrauma bij kinderen: Een overzicht. Sympo-sium tijdens het 4de Vlaams Congres Kinder- en Jeugdpsychiatrie en -psychotherapie Sporen en Wissels te Leuven (5 en 6 februari 2004).

Baeten, P., & Janssen, L. (2002). Samenwerking en beroepsgeheim. Juridische mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens bij de aanpak van huiselijk geweld. Utrecht: NIZW.

Baeten, P., Kooijman, K. & Rovers, P. (2000). Meer-sporenbeleid in beweging. Ontwikkelingen in de aanpak van seksuele kindermishandeling. Utrecht: NIZW.

Beek, I. van (2002). Samen werkt beter in de strijd tegen seksuele kindermishandeling. Tijdschrift over Kindermishandeling, 16/3, 15-18.

(Het Tijdschrift over Kindermishandeling is een uitgave van het NIZW Utrecht.)

Beleidsplan convenant CGG-netwerk Maasland, 1998.

Beleidsplan m.b.t. de hulpverlening inzake kinder-mishandeling. Beleidsplan 2003-2005.

Berge, A. ten, Bruggeman, M., & Vinke, A. (2003). Op weg naar een goed hulpaanbod voor mishandel-de kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW.

Bouckaert, M. (2003). CGG en justitie. Vlaams Bra-bant Overlegplatform (voorlopige versie van de tekst d.d. 7 april 2003 vanuit de Werkgroep Jus-titie).

Page 19: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

19

Dantzig, A. van (2000). RAAK-manifest kindvriende-lijke samenleving en aanpak kindermishande-ling. Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermis-handeling.

(tekst is na te lezen op: http://members.rott.chello.nl/emweringh/artikel_3.html)

Dantzig, A. van (2002). Een koninkrijk vol koninkrijk-jes. De weerstand tegen een verbod op slaan. Tijdschrift over Kindermishandeling, 16/4, 10-13.

De Wannemaeker, P. (2002). Aanklampende hulpver-lening bijkinderen en jongeren: niet zo maar een grijze zone. In: A. Peeters (Ed.), Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg m.b.t. kindermishandeling. Over-wegen (pp. 10-15). VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’ (Tek-stenbundel van de workshopdag van 22 novem-ber 2002).

Kaethoven, D. (1999). Visie op hulpverlening vanuit een CGG bij kindermishandeling. In: Zorgpro-gramma 28/09/1999. Netwerk Hulpverlening Kindermishandeling Antwerpen.

(ook terug te vinden in: De Neve, L., & Keymolen, S. (2002). Bijlage 2 bij: Hulpverlening bij kinder-mishandeling: Evenwichtsoefening op begane grond. In: A. Peeters (Ed.), Hulpverlening in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg m.b.t. kindermishandeling. Enkele belangrijke aspec-ten in de werking (pp. 65-75). VVI-FDGG project ‘Kindermishandeling’ (Tekstenbundel van de workshopdag van 19 april 2002).)

Leren over Leven (2003). CLAS: contextuele behan-deling en leergroepen voor alle betrokkenen bij seksueel misbruik.

(tekst is na te lezen op: http://users.pandora.be/lerenoverleven/literatuur (artikel van de maand: overzicht: januari 2003)

Maaslands Vertrouwensplatform voor Hulpverlening inzake Kindermishandeling, Informatiebrochure inzake kindermishandeling.

Ontwerp Zorgcircuit Hulpverlening bij Kindermishan-deling. Een poging om de concepten uit de tekst “Organisatiemodel zorgcircuit Jeugd GGZ” toe te passen op de werking van het CGG Netwerk inzake Hulpverlening bij Kindermishandeling in de bestuurlijke arrondissementen Gent en Eeklo (versie van 3 januari 2000).

Overeenkomst tussen het Vertrouwenscentrum Kin-dermishandeling Oost-Vlaanderen en het CGG-netwerk voor preventie en hulpverlening m.b.t. kindermishandeling en kinderrechten vanuit Welzijns-, Gezins- en Gezondheidsbeleid (1998).

Project voorkomen en bestrijden huiselijk geweld (2002). Model Handelingsprotocol & Randvoor-waarden Zorgprogramma’s. NIZW.

Samenwerkingsovereenkomsten VK Hasselt en de Limburgse CGG.

Samenwerkingsprotocol tussen Vertrouwenscen-trum Kindermishandeling Antwerpen en Netwerk Hulpverlening Kindermishandeling Antwerpen, 1999.

Werkgroep Typemodulering (2003). Integrale Jeugd-hulp. Typemodulering CGG. Niet gepubliceerde tekst van de Werkgroep Typemodulering (versie d.d. 5 juni 2003).

Weringh, E. van (2001). Het begrijpen van effecten van mishandeling op de vroege ontwikkeling van hersenen, Vert. (oorspr. artikel: In Focus. Admi-nistration for Children and Families. US Depart-ment of Health and Human Services).

(tekst is na te lezen op: www.empty-memories.nl/artikel_8.html)

Aanvulling van de bibliografie:

Dirk Aelbrecht:Informatie-uitwisseling en beroeps-geheim in de CGG, versie 1 mei 2011, tekst ge-maakt na de studiedag : Toepassing van het de-creet rechtspositie minderjarige in de klinische CGG-praktijk, 14 januari 2011

Voorstel van decreet: Vlaams Parlement, 29 januari 2004

Decreet bereffende de rechtspositie van de minder-jarige in de integrale jeugdhulp. www.rechtspo-sitie.be

Studiedag: Toepassing van het Decreet Rechtspo-sitie Minderjarige in de klinische CGG- praktijk, 14-01-2011. Lezingen gehouden door: Herman Nys, Nele Desmet, Dirk Kaethoven, en workshops gegeven door: Dirk Kaethoven, Dirk Aelbrecht, Vanessa Maes, An Laureyn

Page 20: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

20

Bijlage 1

Vereniging vertrouwensartsen Kindermishandeling, maart 2007

VVAK Richtlijn voor de aanpak van: Pediatric Conditi-on Falsification (PCF) en Factitious Disorder by Proxy (FDP) (Munchausen By Proxy Syndroom, MBPS)

Definitie MBPS=PCF+FDP

Het Munchausen By Proxy Syndroom is een gefalsificeerde/geïnduceerde aandoening bij het kind (PCF) die wordt toegebracht door de ouder/verzorger die een ziekelijke behoefte heeft aan aandacht van artsen en hulpverle-ners en die aandacht op manipulatieve wijze probeert te verkrijgen (FDP). Hieronder vallen zowel de acute als de meer chronisch verlopende ziektebeelden.

Bijlage 2

Casusmateriaal voorgesteld door Vanessa Maes op de studiedag: Toepassing van het decreet rechtspo-sitie in de klinische CGG-praktijk. 14/01/2011

1. Ouders melden aan, de betrokken jongere is ak-koord om een begeleiding op te starten.

— Begeleiding kan starten. Verwachtingen en hulp-vraag van jongere en ouders worden bevraagd.

— Mening van jongere wordt zo veel mogelijk mee in rekening gebracht bij het opstellen van behan-delplannen en doelstellingen.

2. Ouders melden aan, de betrokken jongere is niet akkoord om een begeleiding op starten en wordt als bekwaam ingeschat.

— Jongere heeft het recht een eigen hulpverlenings-traject te weigeren. - Wel met de jongere trachten in dialoog te

gaan: waarom wil hij geen hulp? Welke angs-ten en motieven spelen mee? Eventueel de jongere trachten te motiveren of onze be-zorgdheden delen met de jongere.

- Indien dit alles niet leidt tot een instemming van de jongere en de hulpverlener acht the-rapie noodzakelijk, dan kan ervoor gekozen worden de niet-vrijwillige hulpverlening in te schakelen.

— Wanneer ouders dit wensen, kan er wel met hen een ouderbegeleiding opgestart worden.

3. Een bekwame jongere meldt zichzelf aan en geeft toestemming om zijn ouders bij de begeleiding te betrekken.

— Jongere kan starten in therapie.— Er worden afspraken gemaakt over contactname

met de ouders.

4. Een bekwame jongere meldt zichzelf aan maar geeft geen toestemming om ouders te betrekken of in te lichten.

— Er kan een begeleiding opgestart worden. De zinvolheid om ouders te betrekken wordt be-sproken. Er worden ook afspraken gemaakt rond noodsituaties en rond betalingen.

— Als ouders zelf contact opnemen, hen een ge-sprek aanbieden (indien mogelijk bij collega) om hun zorgen te bevragen en toe te lichten dat gelet op de rechtspositie van de minderjarige hulp ge-start werd. Met de minderjarige de zorgen van de ouders bespreken...

5. Een jongere stelt zelf een hulpvraag, maar wordt als niet bekwaam ingeschat om te beslissen in hoeverre zijn ouders betrokken mogen worden.

— Eerder een theoretische situatie, weinig voorko-mend in de CGG-praktijk.

— Wanneer geoordeeld wordt dat de jongere niet bekwaam is om deze beslissing te nemen, zullen de ouders steeds ingeschakeld worden.

Page 21: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling

21

Schema Kindermishandeling, de ouders melden aan. Schema Kindermishandeling, de jongere meldt zich aan.

Page 22: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling
Page 23: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling
Page 24: Zorgnet Vlaanderen Visietekst kindermishandeling