bijlage watersnoodramp

8
Kort na de waternoodramp doken de foto’s op in geïllustreerde tijdschriften. Later vie- len ze nog aan te treffen in terugblikkende fotoboeken of herdenkingsbijlagen van dagbladen. Daarna raakten ze langzaam uit het zicht; ze leken te vervagen in de mist van de geschiedenis. Net als herinneringen kregen de foto’s een steeds kleinere oplage; men vergat ze. Maar vorig jaar, toen er nationaal uitge- breid en indringend bij werd stilgestaan dat de ramp 60 jaar geleden was, kwamen ze ineens weer voorbij: de drie schamele kruisjes op de noodbegraafplaats van Zijpe. Behalve foto’s bleken er ook filmopnames van te bestaan; het tv-programma ‘Andere Tijden’ toonde ze. De treurige grafkruisjes van Zijpe zijn ongewild een iconisch beeld geworden. Ze drukken vooral de weerloosheid van de slachtoffers uit. Hun lichamen waren ergens anders aangetroffen en in Zijpe met spoed ter aarde besteld, met twee op elkaar gespijkerde plankjes ter identifica- tie. Zo omvangrijk, zo plots, zo woest was de ramp geweest dat er van een fatsoenlijke begrafenis geen sprake kon zijn. Op de kruisjes staan drie namen: Joh. Verhoek, K. Uijl en M.A. v.d. Velde – met daaronder, in onvast handschrift, hun geboortedatum. Het zijn, zeker 61 jaar na ‘1953’, kale namen, die weinig mensen nog iets zullen zeggen. In deze reportage wordt geprobeerd die schijnbaar anonieme per- sonen een gezicht te geven. Wie waren zij? Waar leefden zij? Wat veroorzaakte hun verdrinkingsdood? Dankzij de geavanceerde hedendaagse tech- niek kan iedere pc-bezitter de indrukwekkende beelden zelf in een handomdraai oproepen. Tik deze link in: http://www.uitzendinggemist.nl/afle- veringen/1321975. Op het computerscherm opent zich de uitzending van ‘Andere Tijden’ van zon- dagavond 27 januari 2013. In dit geschiedenis- programma, volledig gewijd aan de waters- noodramp, kwamen vooral de beelden ervan aan de orde, foto’s en filmverslagen die volgens ‘Andere Tijden’ “nog altijd even overweldigend” zijn. Start de uitzending, maar schuif gelijk door naar de 15.38ste minuut. En daar zijn ze: de eerbiedig traag bewegende filmbeelden van drie povere kruisjes. De opnamen kwamen zeven decennia terug tot stand, maar inderdaad: ze ontroeren nog onverminderd, doordat ze in alle eenvoud laten zien dat drie verdronken burgers noodge- dwongen zolang in een droge dijk zijn begraven, met kruisjes van resthout. Wie indertijd met de filmcamera dit tafereel vastlegde, kan Lizzy van Winsen, van de afde- ling beeldresearch van ‘Andere Tijden’, ondanks herhaald verzoek niet meedelen. De uitzending was een mix van allerlei materiaal, overal van- daan geplukt. Bekend is alleen dat Polygoon, dat in de jaren vijftig nog het bioscoopjournaal vervaardigde, op maandag 2 februari voor het eerst met een vliegtuig over de meest getroffen rampgebieden vloog, onder andere Schouwen- Duiveland. Zo ontstonden de eerste beelden van een ramp waarvan Nederland die dag nog nauwelijks een idee had, doordat telefoonverbindingen waren uitgevallen. De Polygoon-beelden wer- den, zo schrijft Marnix Koolhaas toelichtend op de website van ‘Andere Tijden’, “nog dezelfde dag gekopieerd en verstuurd naar Amerika, Indonesië en Curaçao”. Maar Polygoon hoeft niet de maker te zijn van de opnames in Zijpe. Diezelfde maandag kwamen “ook tal van bui- tenlandse filmploegen” aan in het rampgebied. Persfoto’s Behalve cameramannen bevonden zich op Schouwen-Duiveland ook persfotografen. Twee van hen stonden op dezelfde plek in Zijpe, op de noodbegraafplaats. Ook hun oog werd blijkbaar getrokken naar die trieste kruis- jes, want ze maakten er foto’s van, foto’s die hun weg in de wereld vonden. Dat zij inzoomden op de kruisjes is niet zo verwonderlijk: in hun een- tje getuigen de kruisjes in stilte van het onbe- vattelijke leed dat “een ramp van verpletterende omvang” (Het Vrije Volk) had gebracht. Ze vor- men een krachtig, veelzeggend beeld, dat wel- haast iconisch móest worden. Uitgeverij De Spaarnestad in Haarlem publi- ceerde nog in dezelfde februarimaand, onge- twijfeld in grote oplage, een speciale, onge- dateerde uitgave: een tijdschrift, in zwart-wit, getiteld Watersnood 1953. Hierin staat, in het hoofdstuk dat Schouwen-Duiveland behan- delt, een foto van één van de drie kruisjes; dat van M.A. v.d. Velde. Ernaast staat een summier bijschrift: “Op een dijk bij Zijpe staan drie krui- sen; ze geven de plaatsen aan waar inderhaast enkele slachtoffers van Schouwen-Duiveland zijn begraven. Hoevelen echter zullen ergens onder een ingestort huis of een stukgeslagen schuur hun graf gevonden hebben; de zee heeft zijn prooi geheel en al voor zich opgeëist.” Later die maand, op 20 februari, komt het week- blad Panorama met een nummer dat zich gro- tendeels concentreert op de nationale ramp, in reportages en foto’s. Opnieuw wordt een foto van een kruisje getoond, nu van Joh. Verhoek. Maar dit keer werd de fotograaf kennelijk ver- gezeld door een redacteur, want in het begelei- dend verhaal worden alle drie de eenzame kruis- jes beschreven. Bij toeval horen ze daar iemand hartverscheurende woorden uitspreken. Met een DUKW, een amfibievoertuig, voer de reportageploeg mee van Oosterland naar Viane. Onderweg stopten zij bij Zijpe. “We staan bij drie kruisen, gemaakt van over elkaar gespij- kerde planken”, vervolgt dan het artikel. “Met teer heeft men er in ruwe letters de namen op geschreven. In de verte varen de boten weg, vol- gepakt met evacués uit Bruinisse. Deze drie blij- ven achter. Drie van de honderden...” “Het is afgelopen”, zegt een mannenstem achter ons. “Het is afgelopen met Duiveland. Schouwen kunnen ze misschien nog redden, dat ligt hoger. Maar Duiveland is verloren. Dat benne we kwijt. Voorgoed.” Het is een kleine man met een zwart petje op. Hij staart in de verte over de onder- gelopen polders. Hij praat niet tegen ons, maar tegen de doden. “Ja, Jan, jij blijft. Ik kom nooit meer terug. Het zal wel zo moeten zijn, maar het is hard, man. Verduveld hard...” De verslaggever wil niet langer deze woorden, die niet voor hem bestemd zijn, afluisteren, en vertrekt. Tramstation De noodbegraafplaats van Zijpe bevond zich op de plek van het tramstation van de RTM, bij de vluchthaven. Die was drooggebleven, als een van de weinige plekken van Duiveland, en daarom werd daar de begraafplaats inge- richt. De polders bij Bruinisse, Oosterland en Nieuwerkerk stonden onder water; daarom werden de verdronken en aangespoelde men- sen uit Nieuwerkerk en Oosterland tijdelijk op Zijpe begraven. Wat begon met de drie kruisjes die fotografen intrigeerden, breidde zich al snel uit tot tientallen kruisen. Lang niet alle slachtoffers konden worden geïdentificeerd. Dat is te zien op andere foto’s, die voorkomen in de beeldbanken van het Gemeentearchief in Zierikzee of de Zeeuwse Bibliotheek. Deze foto’s vertonen eenzelfde patroon: op de achtergrond goederenwagons van de RTM, op de voorgrond (aanmerkelijk keuriger) kruisen, met de woorden ‘Onbekend Meisje” of “Onbekende Jongen”. Wanneer de noodbegraafplaats is aangelegd, kon archivaris Huib Uil desgevraagd “niet pre- cies dateren”. De gemeente Bruinisse was in elk geval de opdrachtgever en de verantwoorde- lijke instantie. Een raadsbesluit zal niet nodig zijn geweest, denkt Uil. Uit de dossiers maakte hij verder op dat er “(ten minste) tachtig lij- ken” provisorisch zijn begraven, die meteen of anders later zijn geïdentificeerd. Als plaatsen van herkomst worden bijvoorbeeld genoemd Oosterland, Ouwerkerk, Nieuwerkerk en inci- denteel Hontenisse, Tholen en Gouda. Van de identificatie zijn processen-verbaal bewaard gebleven, evenals ontvangstbewijzen van gevonden voorwerpen, zoals trouwringen. Hectisch De vluchthaven was in die verwarde, hectische en onthutsende eerste rampdagen een zenuw- knooppunt. Dit staat beschreven in Gekwelde Grond, het gewichtige boek over ‘Schouwen- Duiveland in ramp en herstel’. “Honderden scheepjes arriveren in de vluchthaven”, rap- porteert het boek. “Vissersschepen overal van- daan, eenheden van de marine, detachementen van verschillende legeronderdelen, helikopters, alles wordt ingezet om de redding grootscheeps aan te pakken. In de tramhaven worden de veer- boten ‘Schelde’ en ‘Minister Lely’ ingericht als hulpposten om verkleumde en zieke mensen te bergen. (...) Rodekruiscolonnes komen in actie en in Bruinisse installeert ieder zich zo goed en zo kwaad het gaat.” “Zieken en bejaarden worden al direct afge- voerd,” vervolgt de tekst. “De meeste mensen, die gezond zijn, willen echter blijven, totdat ook voor hen vrijdag (6 februari, red.) het onverbid- delijke evacuatiebevel komt. Mannen die kun- nen werken, mogen blijven en zij nemen hun intrek overal waar dit nog mogelijk is. Als de mensen gered zijn, wordt een ploeg gevormd om kadavers te bergen. Een speciale ploeg wordt aangewezen om te zoeken naar de stof- felijke overschotten van rampslachtoffers.” De meeste lijken spoelen aan tegen de dijken van Bruinisse. Andere blijven hangen “in de vele meters brede en dikke laag huisraad, stro, palen, planken en ander aanspoelsel.” Volgens de auteurs van ‘Gekwelde Grond’ weet de ‘kada- verploeg’ 104 lijken te bergen, die worden begraven op de noodbegraafplaats bij de vlucht- haven. “De hervormde predikant van Bruinisse is bij iedere begrafenis aanwezig. Iedere dag worden vier tot zeven lijken aangebracht en begraven.” Dominee Deze observatie wordt bevestigd door archi- varis Uil. Hij meldt, op gezag van de heer W. Okkerse uit Bruinisse, dat deze predikant domi- nee H.W. van den Brink was, thans op hoge leef- tijd en in redelijke gezondheid wonend in Den Haag. Okkerse, aanvullend: “Als jonge predi- kant heeft Van den Brink bijna alle begrafe- nissen op Zijpe geleid, omdat hij als enige pre- dikant op Bruinisse was achtergebleven. Hij maakte zich verder verdienstelijk met het vul- len van zandzakken en dergelijke.” Op de dag dat Schouwen-Duiveland werd ontruimd, vrijdag de zesde, zijn er nog dertig verdronken Schouwenaren gevonden, meldt De Volkskrant. “Achthonderd Amerikanen en Duitsers hebben vandaag”, luidt het nieuws- verhaal, “in honderd amphibievoertuigen op Schouwen en Duiveland geopereerd. Het was Herdenking Watersnoodramp De drie schamele kruisjes op de noodbegraafplaats van Zijpe 1 FEBRUARI 1953 rdenking Watersnoodr rdenking Watersnoodr Deze bijlage van WereldRegio is geschreven door Gert van Engelen. Een zoektocht naar drie slachtoffers van de watersnoodramp die haastig en als eersten bij elkaar werden begraven, en ‘bekend’ werden door foto- en filmbeelden w Behalve foto’s zijn er ook filmbeelden van de allereerste kruisjes bij Zijpe. Vorig jaar werden de filmopnames hervertoond in het tv-programma ‘Andere Tijden’. Langzaam gleed de camera langs de kruisjes, van eerst Joh. Verhoek en daarna M.A. v.d. Velde en K. Uijl. Uiteindelijk kwamen er op de noodbegraafplaats bij het tramstation van Zijpe minstens tachtig slachtoffers te liggen, die naderhand zijn herbe- graven. Foto: Watersnoodmuseum Ouwerkerk

Upload: wereldregio

Post on 09-Mar-2016

322 views

Category:

Documents


4 download

DESCRIPTION

 

TRANSCRIPT

Page 1: Bijlage watersnoodramp

Kort na de waternoodramp doken de foto’s op in geïllustreerde tijdschriften. Later vie-len ze nog aan te treffen in terugblikkende fotoboeken of herdenkingsbijlagen van dagbladen. Daarna raakten ze langzaam uit het zicht; ze leken te vervagen in de mist van de geschiedenis. Net als herinneringen kregen de foto’s een steeds kleinere oplage; men vergat ze.Maar vorig jaar, toen er nationaal uitge-breid en indringend bij werd stilgestaan dat de ramp 60 jaar geleden was, kwamen ze ineens weer voorbij: de drie schamele kruisjes op de noodbegraafplaats van Zijpe. Behalve foto’s bleken er ook fi lmopnames van te bestaan; het tv-programma ‘Andere Tijden’ toonde ze.De treurige grafkruisjes van Zijpe zijn ongewild een iconisch beeld geworden. Ze drukken vooral de weerloosheid van de slachtoffers uit. Hun lichamen waren ergens anders aangetroffen en in Zijpe met spoed ter aarde besteld, met twee op elkaar gespijkerde plankjes ter identifi ca-tie. Zo omvangrijk, zo plots, zo woest was de ramp geweest dat er van een fatsoenlijke begrafenis geen sprake kon zijn.Op de kruisjes staan drie namen: Joh. Verhoek, K. Uijl en M.A. v.d. Velde – met daaronder, in onvast handschrift, hun geboortedatum. Het zijn, zeker 61 jaar na ‘1953’, kale namen, die weinig mensen nog iets zullen zeggen. In deze reportage wordt geprobeerd die schijnbaar anonieme per-sonen een gezicht te geven. Wie waren zij? Waar leefden zij? Wat veroorzaakte hun verdrinkingsdood?

Dankzij de geavanceerde hedendaagse tech-niek kan iedere pc-bezitter de indrukwekkende beelden zelf in een handomdraai oproepen. Tik deze link in: http://www.uitzendinggemist.nl/afl e-veringen/1321975. Op het computerscherm opent zich de uitzending van ‘Andere Tijden’ van zon-dagavond 27 januari 2013. In dit geschiedenis-programma, volledig gewijd aan de waters-noodramp, kwamen vooral de beelden ervan aan de orde, foto’s en fi lmverslagen die volgens ‘Andere Tijden’ “nog altijd even overweldigend” zijn.Start de uitzending, maar schuif gelijk door naar de 15.38ste minuut. En daar zijn ze: de eerbiedig traag bewegende fi lmbeelden van drie povere kruisjes. De opnamen kwamen zeven decennia terug tot stand, maar inderdaad: ze ontroeren nog onverminderd, doordat ze in alle eenvoud

laten zien dat drie verdronken burgers noodge-dwongen zolang in een droge dijk zijn begraven, met kruisjes van resthout.Wie indertijd met de fi lmcamera dit tafereel vastlegde, kan Lizzy van Winsen, van de afde-ling beeldresearch van ‘Andere Tijden’, ondanks herhaald verzoek niet meedelen. De uitzending was een mix van allerlei materiaal, overal van-daan geplukt. Bekend is alleen dat Polygoon, dat in de jaren vijftig nog het bioscoopjournaal vervaardigde, op maandag 2 februari voor het eerst met een vliegtuig over de meest getroffen rampgebieden vloog, onder andere Schouwen-Duiveland. Zo ontstonden de eerste beelden van een ramp waarvan Nederland die dag nog nauwelijks een idee had, doordat telefoonverbindingen waren uitgevallen. De Polygoon-beelden wer-den, zo schrijft Marnix Koolhaas toelichtend op de website van ‘Andere Tijden’, “nog dezelfde dag gekopieerd en verstuurd naar Amerika, Indonesië en Curaçao”. Maar Polygoon hoeft niet de maker te zijn van de opnames in Zijpe. Diezelfde maandag kwamen “ook tal van bui-tenlandse fi lmploegen” aan in het rampgebied.

Persfoto’sBehalve cameramannen bevonden zich op Schouwen-Duiveland ook persfotografen. Twee van hen stonden op dezelfde plek in Zijpe, op de noodbegraafplaats. Ook hun oog werd blijkbaar getrokken naar die trieste kruis-jes, want ze maakten er foto’s van, foto’s die hun weg in de wereld vonden. Dat zij inzoomden op de kruisjes is niet zo verwonderlijk: in hun een-tje getuigen de kruisjes in stilte van het onbe-vattelijke leed dat “een ramp van verpletterende omvang” (Het Vrije Volk) had gebracht. Ze vor-men een krachtig, veelzeggend beeld, dat wel-haast iconisch móest worden.Uitgeverij De Spaarnestad in Haarlem publi-ceerde nog in dezelfde februarimaand, onge-twijfeld in grote oplage, een speciale, onge-dateerde uitgave: een tijdschrift, in zwart-wit, getiteld Watersnood 1953. Hierin staat, in het hoofdstuk dat Schouwen-Duiveland behan-delt, een foto van één van de drie kruisjes; dat van M.A. v.d. Velde. Ernaast staat een summier bijschrift: “Op een dijk bij Zijpe staan drie krui-sen; ze geven de plaatsen aan waar inderhaast enkele slachtoffers van Schouwen-Duiveland zijn begraven. Hoevelen echter zullen ergens onder een ingestort huis of een stukgeslagen schuur hun graf gevonden hebben; de zee heeft zijn prooi geheel en al voor zich opgeëist.”Later die maand, op 20 februari, komt het week-

blad Panorama met een nummer dat zich gro-tendeels concentreert op de nationale ramp, in reportages en foto’s. Opnieuw wordt een foto van een kruisje getoond, nu van Joh. Verhoek. Maar dit keer werd de fotograaf kennelijk ver-gezeld door een redacteur, want in het begelei-dend verhaal worden alle drie de eenzame kruis-jes beschreven. Bij toeval horen ze daar iemand hartverscheurende woorden uitspreken. Met een DUKW, een amfi bievoertuig, voer de reportageploeg mee van Oosterland naar Viane. Onderweg stopten zij bij Zijpe. “We staan bij drie kruisen, gemaakt van over elkaar gespij-kerde planken”, vervolgt dan het artikel. “Met teer heeft men er in ruwe letters de namen op geschreven. In de verte varen de boten weg, vol-gepakt met evacués uit Bruinisse. Deze drie blij-ven achter. Drie van de honderden...”“Het is afgelopen”, zegt een mannenstem achter ons. “Het is afgelopen met Duiveland. Schouwen kunnen ze misschien nog redden, dat ligt hoger. Maar Duiveland is verloren. Dat benne we kwijt. Voorgoed.” Het is een kleine man met een zwart petje op. Hij staart in de verte over de onder-gelopen polders. Hij praat niet tegen ons, maar tegen de doden. “Ja, Jan, jij blijft. Ik kom nooit meer terug. Het zal wel zo moeten zijn, maar het is hard, man. Verduveld hard...”De verslaggever wil niet langer deze woorden, die niet voor hem bestemd zijn, afl uisteren, en vertrekt.

TramstationDe noodbegraafplaats van Zijpe bevond zich op de plek van het tramstation van de RTM, bij de vluchthaven. Die was drooggebleven, als een van de weinige plekken van Duiveland, en daarom werd daar de begraafplaats inge-richt. De polders bij Bruinisse, Oosterland en Nieuwerkerk stonden onder water; daarom werden de verdronken en aangespoelde men-sen uit Nieuwerkerk en Oosterland tijdelijk op Zijpe begraven. Wat begon met de drie kruisjes die fotografen intrigeerden, breidde zich al snel uit tot tientallen kruisen. Lang niet alle slachtoffers konden worden geïdentifi ceerd. Dat is te zien op andere foto’s, die voorkomen in de beeldbanken van het Gemeentearchief in Zierikzee of de Zeeuwse Bibliotheek. Deze foto’s vertonen eenzelfde patroon: op de achtergrond goederenwagons van de RTM, op de voorgrond (aanmerkelijk

keuriger) kruisen, met de woorden ‘Onbekend Meisje” of “Onbekende Jongen”.Wanneer de noodbegraafplaats is aangelegd, kon archivaris Huib Uil desgevraagd “niet pre-cies dateren”. De gemeente Bruinisse was in elk geval de opdrachtgever en de verantwoorde-lijke instantie. Een raadsbesluit zal niet nodig zijn geweest, denkt Uil. Uit de dossiers maakte hij verder op dat er “(ten minste) tachtig lij-ken” provisorisch zijn begraven, die meteen of anders later zijn geïdentifi ceerd. Als plaatsen van herkomst worden bijvoorbeeld genoemd Oosterland, Ouwerkerk, Nieuwerkerk en inci-denteel Hontenisse, Tholen en Gouda. Van de identificatie zijn processen-verbaal bewaard gebleven, evenals ontvangstbewijzen van gevonden voorwerpen, zoals trouwringen.

HectischDe vluchthaven was in die verwarde, hectische en onthutsende eerste rampdagen een zenuw-knooppunt. Dit staat beschreven in Gekwelde Grond, het gewichtige boek over ‘Schouwen-Duiveland in ramp en herstel’. “Honderden scheepjes arriveren in de vluchthaven”, rap-porteert het boek. “Vissersschepen overal van-daan, eenheden van de marine, detachementen van verschillende legeronderdelen, helikopters, alles wordt ingezet om de redding grootscheeps aan te pakken. In de tramhaven worden de veer-boten ‘Schelde’ en ‘Minister Lely’ ingericht als hulpposten om verkleumde en zieke mensen te bergen. (...) Rodekruiscolonnes komen in actie en in Bruinisse installeert ieder zich zo goed en zo kwaad het gaat.”“Zieken en bejaarden worden al direct afge-voerd,” vervolgt de tekst. “De meeste mensen, die gezond zijn, willen echter blijven, totdat ook voor hen vrijdag (6 februari, red.) het onverbid-delijke evacuatiebevel komt. Mannen die kun-nen werken, mogen blijven en zij nemen hun intrek overal waar dit nog mogelijk is. Als de mensen gered zijn, wordt een ploeg gevormd om kadavers te bergen. Een speciale ploeg wordt aangewezen om te zoeken naar de stof-felijke overschotten van rampslachtoffers.”De meeste lijken spoelen aan tegen de dijken van Bruinisse. Andere blijven hangen “in de vele meters brede en dikke laag huisraad, stro, palen, planken en ander aanspoelsel.” Volgens de auteurs van ‘Gekwelde Grond’ weet de ‘kada-verploeg’ 104 lijken te bergen, die worden begraven op de noodbegraafplaats bij de vlucht-haven. “De hervormde predikant van Bruinisse is bij iedere begrafenis aanwezig. Iedere dag worden vier tot zeven lijken aangebracht en begraven.”

DomineeDeze observatie wordt bevestigd door archi-varis Uil. Hij meldt, op gezag van de heer W. Okkerse uit Bruinisse, dat deze predikant domi-nee H.W. van den Brink was, thans op hoge leef-tijd en in redelijke gezondheid wonend in Den Haag. Okkerse, aanvullend: “Als jonge predi-kant heeft Van den Brink bijna alle begrafe-nissen op Zijpe geleid, omdat hij als enige pre-dikant op Bruinisse was achtergebleven. Hij maakte zich verder verdienstelijk met het vul-len van zandzakken en dergelijke.”Op de dag dat Schouwen-Duiveland werd ontruimd, vrijdag de zesde, zijn er nog dertig verdronken Schouwenaren gevonden, meldt De Volkskrant. “Achthonderd Amerikanen en Duitsers hebben vandaag”, luidt het nieuws-verhaal, “in honderd amphibievoertuigen op Schouwen en Duiveland geopereerd. Het was

Herdenking Watersnoodramp

De drie schamele kruisjes op de noodbegraafplaats van Zijpe

1 FEBRUARI 19531 FEBRUARI 1953Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953Herdenking Watersnoodramp

Deze bijlage van WereldRegio is geschreven door Gert van Engelen.

Een zoektocht naar drie slachtoffers van de watersnoodramp die haastig en als eersten bij elkaar werden begraven, en ‘bekend’ werden door foto- en fi lmbeelden

w

Behalve foto’s zijn er ook fi lmbeelden van de allereerste kruisjes bij Zijpe. Vorig jaar werden de fi lmopnames hervertoond in het tv-programma ‘Andere Tijden’. Langzaam gleed de camera langs de kruisjes, van eerst Joh. Verhoek en daarna M.A. v.d. Velde en K. Uijl.

Uiteindelijk kwamen er op de noodbegraafplaats bij het tramstation van Zijpe minstens tachtig slachtoffers te liggen, die naderhand zijn herbe-graven. Foto: Watersnoodmuseum Ouwerkerk

Page 2: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 19532

de laatste grote actie om mogelijke overleven-den te redden. Nergens evenwel hebben zij een teken van leven waargenomen. Toen zij terug-keerden in Bruinisse en Zierikzee brachten zij slechts het stoffelijk overschot van rond dertig Schouwenaren mee.”Twintig van hen werden “op een droge plek” bij de vluchthaven begraven, de overige tien, onder wie vier kinderen, in Zierikzee. “De evacuatie van Schouwen-Duiveland is thans geheel vol-tooid.”De overschotten zijn niet in Zijpe gebleven. Alle slachtoffers zijn later herbegraven. Bewoners van Oosterland en Sirjansland op 30 december 1953. De rampslachtoffers van Nieuwerkerk en Ouwerkerk eerder, op 16 juni 1953, op een en dezelfde dag. “Grijs hingen de wolkenvelden” boven deze dorpen, schreef de PZC in een ver-slag, alsof ze “de sombere ernst van deze bijzon-dere dag wilden accentueren”. De herbegrafe-nis in Nieuwerkerk was in de morgenuren, die van Ouwerkerk ’s middags. Beide plechtigheden waren “indrukwekkend, droevig, aangrijpend”, en van “ontroerende eenvoud”. Namens de regering werden zij bijgewoond door minister prof. dr. L.J.M. Beel van Binnenlandse Zaken, die een redevoering hield en kransen legde. In Ouwerkerk schaarden zich volgens de PZC “honderden belangstellenden, autoriteiten en verwanten” om de graven. In Nieuwerkerk was de belangstelling “nog massaler”. “Zeker enige duizenden stonden hier in een wijd carré om de ruimt 200 graven”. “Het werk rustte voor een oogenblik”, berichtte het Zeeuwsch Dagblad.

OntroerdMidden in de uitgestrekte polders ten zuiden van de N59, aan de Nieuwe Bosweg dicht-bij Oosterland, woont Adri de Rijke met zijn echtgenote. Hun huis is een oase. Verkeer is er schaars, buren ontbreken, en het omringende land is zacht ruisend stil, op de vogels na. Maar in de gedachten van Adri de Rijke heerst niet altijd dezelfde weldadige rust: de vreselijke ver-schrikkingen van de watersnoodramp hebben ook hem getroffen.Adri de Rijke (1941), de inmiddels gepensio-

neerde zoon van Wouterina Verhoek en Jacob de Rijke, had nog nooit die langzame fi lmbeel-den gezien van de drie kruisjes bij Zijpe. Nadat de verslaggever hem een link ernaartoe had gestuurd, en hij naam van Johannes Verhoek, die overleden oom van hem, op zijn pc-scherm voorbij zag komen, raakte hij “diep ontroerd”. De herinneringen aan die schuldige rampnacht kwamen weer in hevigheid terug.Adri vertelt zijn onaangename verhaal vanuit zijn perspectief, het 11-jarige kind dat hij was, met zijn vader Jacob (1912), zijn moeder Wouterina (1910) en zijn twee zussen Betsy (1936-2013) en Coby (1939-2013), wonend aan Tuindorp A 314 – een straat aan de oostkant van Oosterland die in 1955 de Oudheiligenweg is gaan heten en nadien Groeneweg. “Het stormde verschrikke-lijk hard in die nacht, orkaankracht”, weet Adri nog feilloos. Het hele gezin was wakker, en hoopte dat het huis het zou houden. “Het was pas gerenoveerd.”“Het was al snel duidelijk dat de dijken doorge-broken waren”, vervolgt Adri, “en dat het eiland overstroomd was. Mijn vader is opgestaan en ’s ochtends vroeg naar buiten gegaan, om te kij-ken wat er allemaal gebeurde en of hij ergens iets kon doen. Hij heeft nog geprobeerd ons varken te redden; dat is niet gelukt.”

SchoonoudersOngerust en gealarmeerd door het opruk-kende water is Jacob de Rijke daarna met een oom en zwager naar de Graafjesweg gegaan, de weg aan de andere kant van het dorp waar zijn schoonouders woonden. Landarbeider Hendrik Verhoek (1884) had zich hier gevestigd met zijn geliefde Jacoba Fransina Tintel (1886), op num-mer A 366 . Het echtpaar had een lange reeks kinderen gekregen, van wie er vijf nog thuis waren, en vier al zelfstandig en gehuwd elders verbleven.Bij eerste aanblik werd het de toegesnelde man-nen al duidelijk dat zij er niets konden uitrich-ten. Het water ging onbeheerst tekeer. “Ze konden het huis al niet meer bereiken.” Door de Rampertsedijk, waar al een coupre in was gemaakt voor de trambaan, kolkte opgezweept water in grote golven recht op de Graafjesweg af. Met hangende schouders en het ergste vre-zend, liepen de mannen terug naar Tuindorp.Adri de Rijke weet niet meer exact wanneer bekend werd dat de complete familie Verhoek was verdronken, vader, moeder en vijf van hun kinderen: Adriana Maria (1908), Johannes (1909), Wouter (1913), Jacobus (1916) en Lieven (1924). “Maar het was wel vrij snel dui-delijk, misschien de volgende dag al.” Wat zich in het huis die nacht moet hebben voltrokken, is hem later verteld. Hij reconstrueert het ramp-zalige voorval in nuchtere zinnen.“Het huis kwam onder water de staan, tegen de zolder aan. Het water licht de zolder een beetje op, en dan vallen de muren naar binnen of naar buiten. Als er veel gewicht op de zolder rust, zinkt de zolder. Mijn opa en oma waren ouder-wetse mensen. Ze hadden vijf- tot zeshonderd kilo tarwe op zolder liggen. Daarmee gingen ze een keer in de week naar de molenaar, om er meel van te maken. En met dit meel gingen ze naar de bakker. Het huis klapte in elkaar, door-dat de zolder los werd gespoeld. En daar lagen ze onder.”

WachtenThuisgekomen stuurde Jacob de Rijke zijn gezinsleden allemaal naar boven, naar de zol-derverdieping. “Want bij ons kwam het water ook binnen.” Daarna was het wachten gebla-zen. “Wachten waarop? Dat wist je niet. Het was donker, er was nergens licht, en het was koud. Onze redding is geweest dat er zondagnacht eb kwam, en dat intussen de Polder Bruinisse vol-liep, dus het ging bij ons dubbel zo snel leeg. We hielden ons in leven met het eten dat in huis was. Op de trap waren aardappelen klaargezet, maar geen drinkwater. Dat hebben we toen van de buren aangereikt gekregen.”Pas woensdag 4 februari is het gezin De Rijke gered. “Er kwam een boot met een buiten-boordmotor van het leger langs, en die bracht ons naar de Oudendijk bij Bruinisse. Vandaar zijn we met een andere boot, of een vrachtwa-gen, in Zijpe terechtgekomen. Daar lag weer een boot die ons naar Rotterdam voer. We eindig-den in Maarsseveen. Ik kwam met mijn vader en moeder terecht bij de familie Ter Reehorst, die ons heel goed heeft opgevangen. Mijn zussen belandden bij een ander gezin.”Hij denkt dat het verblijf er zo’n vier maanden heeft geduurd. Daarna keerden zij terug naar Zijpe, waar ze in wagons van de RTM zolang mochten logeren. Daar zagen ze ook hun vader weer, die al na drie weken was vertrokken uit Breukelen. “Via de radio hoorde hij een oproep

om mee te komen helpen met het dijkherstel. Hij is zich gaan melden in het gemeentehuis van Bruinisse.” Het werk lag Jacob de Rijke: ’s zomers arbeidde hij bij de boer, ’s winters bij aannemers.

SchortJohannes Verhoek, die de roepnaam ‘Wans’ had, kreeg al in de eerste dagen van februari een graf; hij is dus wellicht snel gevonden. Wanneer de lijken van de andere vier kinderen werden aan-getroffen, weet Adri niet meer. “Opa vonden ze na een maand; oma veel later, pas in mei of juni. Zij werd herkend door tante Marie, aan de hand van haar schort.” Marie is Maria Adriana (1911, zij overleefde. Zij is overleden in 1998, vijf jaar na haar echt-genoot Cornelis van der Maas (1912). De drie andere overlevenden van het gezin Verhoek zijn: Wouterina (1910), Adri’s moeder, die in 2009 stierf, 98 jaar oud; Jannetje (1919), de nog levende echtgenote van Karel van Dijke (1916-2011) en ten slotte Krina (1915 -1998).Alle watersnooddoden van het gezin Verhoek zijn herbegraven, in Oosterland. Adri zegt dat zijn moeder “heel verdrietig” was, zodra zij hoorde dat de ramp haar familieleden het leven ontnomen had en feitelijk is ze haar ver-der leven verdrietig gebleven. “Ze heeft nooit afscheid kunnen nemen van haar familie. Die

was ze kwijt.”En uzelf? Hoe reageert een kind op zoveel onheil?Hij schudt zachtjes wiegend het hoofd. “Het was allemaal zo vreemd voor mij. Je was al helemaal van slag door de watersnoodramp. Als kind kreeg je zoveel indrukken te verwerken.”

Het tweede tijdelijke grafkruisje in Zijpe droeg de naam ‘M.A. v.d. Velde”, met daaronder de geboortedatum en -plaats: 12 augustus 1934 in Stoppelsdijk. De afkorting staat voor Maria Aloysia. Zij was het eerste van de zes kinderen die Johannes Petrus van de Velde en Magdalene Stephanie Aloysia Everaert kregen. Het echt-paar trouwde in 1934 in het Zeeuws-Vlaamse Hontenisse, hij 21 jaar oud, zij 20, en raakten voor de watersnoodramp in Nieuwerkerk ver-zeild.Daar, aan de oostzijde van het dorp, een beetje in de richting van Sirjansland, woonden zij met hun kinderen aan de Kempensweg 381. Vader Johannes, afkomstig uit Hontenisse, was land-bouwer, Magdalena, geboren in Amsterdam, moederde. Een kind, Petrus Johannes (Stoppeldijk, 1935), was al overleden, op 14-jarige leeftijd, in UIvenhout.Het gezin is door de catastrofale ramp gro-tendeels weggevaagd. En dat is ook meteen het enige dat over deze familie met zekerheid bekend is. Op de Rode-Kruislijsten met dode-lijke slachtoffers staan vijf van de zeven over-gebleven gezinsleden opgesomd. Als eerste de 18-jarige Maria Aloysia, het meisje dat schie-lijk in Zijpe begraven zou worden. Daarna vol-gen zoon Nicolaas Jacobus Maria (1947), doch-ter Petronella Paulina (1946), de pas 1-jarige dochter Rosalia (1952) en tot slot moeder Magdalena.Dat hier geboortedata kunnen worden weerge-geven, en dat überhaupt de complete gezinssa-menstelling kan worden vermeld, is te danken aan streekkenner Piet Roks, die na enig speur-werk essentiële burgerlijke-standsgegevens vond. Maar wat er in de rampnacht geschiedde, hoe het de overlevende familieleden is vergaan, is een mysterie. De ramp in Nieuwerkerk en omgeving is vrij nauwgezet gereconstrueerd en gedocumenteerd, maar deze familie Van de Velde is een spatie in de streekgeschiedenis.Op de website ‘1835+1’, genoemd naar het aan-tal rampslachtoffers, kunnen nabestaanden, hun kinderen of andere betrokkenen verhalen en foto’s achterlaten over die slachtoffers. De website is uitgegroeid tot een monument, een

Jacobus en Lieven Verhoek, twee van de vijf kinderen Verhoek die tijdens de ramp samen met hun ouders verdronken. Foto Familie De Rijke

Een beschadigde familiefoto uit 1924 toont vader Hendrik Verhoek met zeven kinderen. Moeder Jacobina ontbreekt omdat ze hoogzwanger was, en ook Adri de Rijke’s moeder Wouterina. Foto Familie De Rijke

Adri de Rijke, neef van de overleden Johannes Verhoek: “Het was allemaal zo vreemd voor mij.”Foto Gert van Engelen

Page 3: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp3

1 FEBRUARI 1953

eerbetoon aan de doden. Maar wie via www.deramp.nl zoekt bij de Van de Veldes van de Kempensweg, krijgt louter blanco pagina’s. Niemand heeft in de voorbije jaren ook maar een snipper informatie aangeboden. Ook naspeuringen van de WereldRegio onder erkende streekdeskundigen liepen vast. Niemand kon het gezin schetsen. Een geraad-pleegd persoon wist te melden dat de Van de Veldes tot september 1943 in Zierikzee heb-ben gewoond, en tot de rooms-katholieke kerk behoorden. En daar moest hij het bij laten.De persoonsgegevens die Roks opdiepte, laten zien dat vader Johannes (1912) op 20 april 1954 is vertrokken naar het Zeeuws-Vlaamse Sint Jansteen, samen met zijn zoon Theodorus (Vogelwaarde, 1937). Zo keerden de mannen die op Schouwen-Duiveland hun levens uit de pas geslagen zagen worden, terug naar hun geboortegrond, vermoedelijk geestelijk ver-langend naar enige rust.Telefoontjes naar de Van der Veldes in Sint Jansteen leverden niets op.

Kees Uijl had in Tholen-stad de Christelijke Nationale School al voltooid, zijn zeven jaar jongere zusje Rina was er nog leerlinge. Kees, 19 jaar oud, werkte inmiddels als assistent-bedrijfsleider op Schouwen-Duiveland, op de proefboerderij van de familie Bij de Vaate in Bruinisse. Hij had al met succes de landbouw-wintercursus afgerond.In het weekeinde dat de watersnoodramp over Nederland zou razen, bevonden Kees en Rina zich beiden in Oosterland. Kees had verkering met een meisje daar, Fransina Pieternella, en hij zou een zondag overkomen. Zijn zusje Rien mocht mee; dat was al langer zijn bedoeling. A. Verhage, de bakker van Oosterland, herinnert zich nog hoe op zaterdag 31 januari, om zeven uur ’s avonds, dus al na sluitingstijd, Johannes Jan de Bruine nog langskwam. “Kan ik nog wat bij je kopen?”, vroeg de vader van Fransina. “Want ik krijg visite.”De ramp kwam en verslond in de nacht die volgde, het complete gezin De Bruine plus de visite. Volgens Verhage, die een kort stukje over het drama schreef over de website ‘1835+1’, kwam er een schuur gedreven door het gat in de Rampertsedijk, en die vernielde het huis van De Bruine fi naal. “De jongen uit Tholen kon weliswaar goed zwemmen, maar door de kou bevangen kon hij geen buurhuis bereiken. Ook de buren kwamen om.”

Naast elkaarDie buren, is de ontdekking die de ‘WereldRegio’ deed, waren de leden van de familie Verhoek. Deze familie woonde aan de Graafjesweg A 336; de familie De Bruine op nummer A 335. Het is een macabere samenloop van omstandig-heden dat Johannes Verhoek en Kees Uijl op de noodbegraafplaats van Zijpe naast elkaar kwa-men te liggen.Bij het gezin Verhoek waren, zoals eerder ver-meld, zeven mensen verdronken. Bij hun buren kwamen er eveneens zeven om het leven: vader Johannes Jan (1905), moeder Neeltje Jozina de Bruine-Bal (1909), de kinderen Fransina Pieternella (1933), Jacobus Adriaan (1930) en Pieternella Fransina (1940), en dan ook nog de jeugdige Tholenaars Kees (1932) en Marina Cornelia Uijl (1939). Dit is tragisch veel leed, op slechts enkele vierkante meters.In Tholen veroorzaakte de voortijdige dood van

Kees en Rina een schok. Zij waren namelijk de enige slachtoffers: de hooggelegen stad Tholen is tijdens de ramp gespaard gebleven. “Toen de dijk doorbrak in Nieuw-Vossemeer was het gevaar voor Oud-Vossemeer en Tholen-stad geweken”, legt Kees Droogers uit op de website ‘1835+1’. Droogers is familie van de ouders van Kees en Rina, Dirk Uijl en Cornelia Uijl-Jansen. “Cor is een zus van mijn moeder; Kees was dus een neef van mij.” Het overlijden van hun kinderen, weet Droogers, was voor oom Dirk en tante Cor “een slag die zij niet meer te boven zijn gekomen. Toen tante Cor uiteindelijk alleen overbleef, kwam ik regel-matig bij haar. Zij was een gelovige vrouw en heeft het – mede door haar vertrouwen op God – toch een plaats kunnen leven in haar leven.”Een ander familielid, Gre Bierings-Jansen, vult aan dat de dood van Kees en Rina hun ouders vooral zo hard trof, omdat het echtpaar al eer-der het oudste kind had verloren, aan dysen-terie. Nu waren ze al hun kroost kwijt, leegte had hun leven aan de Kruittoren 7 betreden. “Rina’s vader was helemaal van de kaart. Hij kon niets meer. En hij kon ook niet even weg bij zijn vrouw, die zou anders krankzinnig zijn gewor-den. Als je drie kinderen hebt gehad en je hebt dan niks meer over; dat is een schok.”Gre Bierings is de dochter van Simon Jansen (1911), die een broer was van Rina’s moeder Cor. Voluit heet ze Geertje Johanna. Ze is 72 jaar oud nu, en met pensioen, na veertig jaar in de zorg te hebben gewerkt. Zij, nog altijd woon-achtig in Tholen-stad, was destijds elf jaar. De dood van neef Kees en nicht Rina maakte “een enorme indruk”, de watersnoodramp sowieso. “We zagen een heleboel vluchtelingen over de Zeedijk aankomen.”

Onmachtig

Gre herinnert zich, vertelt ze de ‘Wereldregio’, dat Kees Uijl nog diezelfde zondag dat hij ver-dronk, is gevonden, “onderaan een dijk”. Rina bleef volgens haar wel zes weken spoorloos. Omdat de ouders, overvallen door groot ver-driet, onmachtig waren iets te ondernemen, zijn de vader van Gre en een broer van Rina’s vader naar Rina gaan zoeken. “Mijn vader is in alle opvangcentra voor evacués geweest, in Rotterdam, Utrecht, overal. Omdat wij hier in Tholen aan alle kanten omgeven waren door water, moest mijn vader in het gemeentehuis een formulier halen, opdat hij en die zwager met een DUKW weg konden.”Die reis is nu, met bruggen en dammen, een peulenschil. Maar destijds vergde het veel tijd

en moeite. Gre: “Ze voeren van Tholen uit met de DUKW naar de pont naar Sint Philipsland. Vervolgens reden ze daar via het gehucht Anna Jacobapolder naar Zijpe. Daar lag een andere veerboot en ten slotte gingen ze met de motor naar Bru.” In Zijpe hoopten ze het stoffelijk overschot van Rina Uijl te vinden. “Elke dag dat er lijken aangespoeld waren, voeren ze naar Zijpe om mensen te identifi ceren. Toen het water was gezakt, gingen ze op de motor. Mijn broers zorgden intussen voor de koeien. Het heeft echt zes weken geduurd voordat ze Rina von-den.” Uiteindelijk zag haar vader haar in het mortuarium in Bruinisse. Hij herkende Rina, en nam haar ring en horloge mee om die aan de bedroefde ouders te kunnen geven. “Daarna stelde hij alles in het werk om haar naar hier te krijgen en gelijk te begraven.”

VerwarringOp dit punt aanbeland, ontstaat er verwarring. Gre Bierings weet zeker dat de zoektocht naar Rina zes weken heeft geduurd, tot ver in maart. Ook haar neef Kees Droogers schreef op de website ‘1835+1’ aanvankelijk dat er “enkele weken” mee gemoeid waren. Maar nadat hij een knipsel uit De Eendrachtbode, de lokale krant van Tholen, had aangetroffen, twijfelde hij, en rectifi ceerde hij zijn herinnering. Want in dat artikeltje staat dat Kees en Rina al op vrijdag 13 februari 1953 in Tholen zijn begraven, slechts anderhalve week na hun verdrinkingsdood dus.Er is echter reden om aan te nemen dat ‘De Eendrachtbode’ een begrafenis per ongeluk verkeerd heeft gedateerd, door een tikfout. Het verslag van de begrafenisplechtigheid staat in de uitgave van 27 maart, en waarom zou een plaat-selijk weekblad pas na zes weken met een bericht daarover komen? Waarschijnlijk is bedoeld: vrijdag 13 maart. Weliswaar was Gre inder-tijd elf jaar oud en Kees Droogers nog jonger en kunnen herinneringen naderhand vervormd raken. Maar Gre’s stelligheid dat haar vader vele weken achtereen naar Rina heeft gespeurd, is overtuigender. Temeer daar een ander kranten-bericht, uit het Zeeuwsch Dagblad van 20 maart 1953, haar verhaal bevestigt. Daarin staat dat “van 1 tot 16 maart” aan de vluchthaven van

Zijpe opnieuw verschillende stoffelijke resten zijn begraven, waaronder dat van Marina C. Uijl. Er staat tussen haakjes bij dat zij “inmiddels is herbegraven te Tholen”.

GedichtHoe dit ook zij, Tholen liep uit voor de begra-fenis van zijn twee jeugdige stadsgenoten. Een citaat uit een krantenverslag: “Een uitgebreide familiekring, het hoofd van de Chr. Nat. School waarvan Rina leerlinge was, en de leerlingen der hoogste klas volgden met een grote schare de lijkkoets. Diep ontroerd zagen allen de kisten in de graven neerdalen.” Het schoolhoofd, de heer Rol, had voor de gelegenheid een gedicht geschreven over zijn overleden leerlingen. Vorig jaar, bij de 70-jarige herdenking van de waters-noodramp, heeft ‘De Eendrachtbode’ dit gedicht gepubliceerd. Iemand had het al die decennia netjes bewaard en afgegeven. Het luidt:

Maandag wou ’k wat later komen,meester, ’k ga naar Duiveland.Kees heeft daar zijn meisje wonen,’k Vaar dan meer naar d’overkant.

Maandag werd het heel water later,’k zag haar heel de week niet meer.Duiveland staat onder water,’t wachten duurt wel lang, o Heer.

Kees en Rina Uijl zijn intussen namen uit een ver verleden geworden, constateert Gre Bierings. “Zestig jaar geleden is er nog een dienst voor hen geweest, maar nu wordt er niet veel meer aan gedaan.” Wat rest zijn de dierbare herin-neringen die bezoekers op de website ‘1835+1’ achterlaten. Dat Kees “een jongen was die rus-tig zijn eigen weg ging”, en zijn plicht op de proefboerderij in Bruinisse met “grote ijver” vervulde. En dat Rina “fl ink om te zien was”, en zelf ook “fl ink was”. Tonny Duijzer-Kwist, die een jaar naast Rina in de vijfde klas heeft gezeten, schrijft: “Ik heb haar één keer op ’t schoolplein zien knok-ken met een jongen die iets negatief over haar moeder zei. “Van m’n moeder hebben ze af te blijven”, was het enige wat ze zei, en ze ging gewoon verder met ons spelen.”

Op de begraafplaats van Oosterland herinnert een monument aan alle watersnoodslachtoffers. Deze uitsnede toont alle omgekomen leden van de familie Verhoek. Foto Gert van Engelen

Het huisje van de familie Verhoek aan de Graafjesweg A366, dat in elkaar klapte nadat de zolder was weggespoeld. Foto Familie De Rijke

Gre Bierings-Jansen: “Het heeft zes weken geduurd voordat ze Rina vonden.”Foto Familie Bierings

Page 4: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp4

1 FEBRUARI 1953

In 1958 verscheen de eerste druk van Gekwelde Grond, het officiële, gezagheb-bende herdenkingsboek over ‘Schouwen-Duiveland in ramp en het herstel’. Daarin stond een huiveringwekkende brief, die droog, bijna formeel is geschreven, maar beklemmend om te lezen. Een vader, Adriaan Rentier van de Muyeweg A209 in Nieuwerkerk, vertelt daarin over de man-nen die stoffelijke overschotten bergen, welke vijf leden van zijn gezin zijn ver-dronken, en waar hij twee van zijn kinde-ren alvast heeft begraven.Bijna twintig jaar later, in 1977, kwam er een “geheel herziene” tweede druk. Maar nu ontbrak die brief, evenals de reportage, overgenomen uit Het Vrije Volk, waarin de journalist G. Fortgens had beschre-ven hoe Adriaan Rentier en zijn vrouw Klazina Kloote zich door het leven had-den geslagen, totdat de watersnoodramp alles schond. Waarom waren brief en arti-kel weggelaten? In het colofon werd slechts summier gemeld dat dit “op verzoek van de familie Rentier” is gebeurd.Intussen is in de collectie van het Watersnoodmuseum een andere brief opgenomen, die ook hartverscheurend is. Een ooggetuige beschrijft hierin, in mach-teloze woorden, hoe hij in dat fatale ramp-weekeinde van 1953 om zich heen buren ziet verdrinken. Ook dit gebeurde in Nieuwerkerk, aan de Weststraat. Tot dus-verre is dit document niet eerder gepubli-ceerd. De familie die de brief ontving, ver-leende toestemming om de brief in deze bijlage te plaatsen, en was alleszins bereid de omstandigheden toe te lichten.Deze achtergrondreportage gaat over de

twee brieven. Zij getuigen beide, in ijzing-wekkend detail en op kleine, persoonlijke schaal, van de ramp. Zij vormen daardoor een veelzeggend en historisch waardevol tijdsdocument. Maar terwijl de ene brief vandaag juist de volle openbaarheid krijgt, wordt de andere gecensureerd. Toen niet, en nu steeds niet, mag de belangwekkende brief herdrukt worden.

Sommige mensen hebben Adriaan Rentier zijn brief zien schrijven. Dat dit voorval kan wor-den gereconstrueerd, is te danken aan Sander Flikweert, inwoner van Nieuwerkerk, en aan de Humo. Verslaggever Jan Hertoghs van dit blad, een gerespecteerde tv-gids in België, is geboren op 31 januari 1953, in Deurne bij Antwerpen. Dit gegeven gebruikte hij in 2003, bij de vijftig-jarige herdenking van de watersnoodramp, als invalshoek voor een verhaal over andere baby’s die in die rampnacht in Nederland zijn geboren.Al speurend komt hij terecht in Nieuwerkerk, waar Jannie Flikweert ter wereld kwam, in die bange uren dat de zee scheef ging staan tegen de kust. Jannie, zo rapporteerde Hertoghs, is intus-sen verhuisd naar het noorden van het land, maar haar oudste broer Sander woont nog in het dorp. Samen met zijn vrouw belde Sander bekenden van de familie op, om het geboorteverhaal rond te kunnen krijgen. Zijn ouders kunnen dit niet meer vertellen; zij leven niet meer. Al rondvra-gend kwam zo het schrijnende voorval naar bui-ten over Adriaan Rentier.Zijn stulp aan de Muyeweg had de eerste springvloed nog doorstaan. Maar zondagmid-dag barstten de muren. De zolder, die uit de voe-gen scheurde, werd een vlot. Urenlang vochten de Rentiers, verkild en angstig, tegen de dood, ver buiten Nieuwerkerk drijvend op de gol-

ven. Toen Adriaan Rentier in de verte boerderij ‘Dijkzicht’ zag liggen, aan de Rampaartsedijk, dacht hij dat redding nabij was, noteerde Het Vrije Volk. Hij zwaaide en gebaarde, maar een “moordende stroom die door een gat in de dijk gierde, duwde het vlot onder het opgestuwde wrakhout, op 30 meter van de hofstede”. Adriaan wist een paal vast te grijpen, zoon Cornelis dreef af naar de boomgaard. De ande-ren verloren de strijd; moeder Klazina, vier van de kinderen en Adriaans zuster. Cornelis werd met een touw in de dakgoot getrokken, vader Adriaan kreeg een beddenplank aangereikt en werd door het venster naar binnen gesleurd.

StervensbereidSander Flikweert, de jonge ooggetuige,vertelde later aan Humo-verslaggever Hertoghs wat er vervolgens gebeurde op de zolder van Van Klinken. “We zaten er nog maar pas toen ze een man en zijn zoon door het zolderraam naar bin-nen trokken. Die man was Adriaan Rentier, en die had zopas zijn vrouw en vier van zijn zeven kinderen zien verdrinken. Ze waren met hun dakgebinte tot op dertig meter van het huis van Van Klinken geraakt, maar rond het huis maakte het stromende water een draaikolk en in die kolk is hun vlot ten onder gegaan.” “Die man was stervensbereid”, vervolgde Flikweert, “en hield er rekening mee dat we allemaal gingen sterven. Op zeker ogenblik zat hij een brief te schrijven, die gericht was aan de bergers die iedereen dood zouden vinden. Hij somt op wie er allemaal dood is van zijn gezin, hij legt uit waar ze vermoedelijk te vinden zijn en hij vraagt beleefd of ze een degelijke begra-fenis kunnen krijgen. Ik zie die man dat nog op zijn knieën zitten schrijven, en die brief heeft hij aan de zolderdeur vastgemaakt.”De volgende middag, dit voor de volledigheid, werd Jannie geboren. “Dat ging zo, ineens was moeder in een kamer apart en ineens was er een zusje. Ze lieten haar zien, ze lag te slapen in een boodschappentas.” Eveneens voor een goed begrip: behalve Adriaan Rentier en zijn zoon Cornelis, overleefden ook zoon Jan en dochter Janna de ramp; deze laatste twee bevonden zich elders op het eiland. Vijf jaar later, op 1 februari 1958, dook de brief op in ‘Gekwelde Grond’, het gedenkboek dat verslag deed van de gebeurtenissen die Schouwen-Duiveland zo hadden ontwricht. De brief was (en is) indrukwekkend: hij wekt deer-nis op, juist doordat hij zo zakelijk en beleefd is opgesteld. Bij de brief stond ook de reportage die HVV-redacteur Gui Fortgens over de uit-eengerukte familie Rentier had geschreven. De hoofdredactie had het artikel “welwillend afge-staan”.

Tweede drukIn 1977 verscheen een tweede druk van dit boek. Kleiner van formaat, maar ingrijpend gewijzigd en aangevuld met nieuw fotomate-riaal. Opvallend was dat brief en krantenarti-

kel nu waren geweerd. Achterin het boek werd uitgelegd dat de familie Rentier zulks had ver-zocht, maar nergens werd het motief genoemd. Waarom wilde de overgebleven familieleden – Adriaan Rentier was in de tussentijd gestorven – per se niet dat hun vaders brief werd herplaatst? En waarom moest ook de reportage worden weggelaten?Pas in 2003, nog eens 26 jaar later, kwam daar enige duidelijkheid over. In een uitgave van de Kroniek van het Land van de zeemeermin, die terugblikte op allerlei facetten van de ramp, behandelden de auteurs Joop van Loo en Cor Pols het gedenkboek. Zij meldden hoe het tot stand kwam, wie welke bijdrage schreef, wat er rondom het boek zoal speelde, hoe groot de belangstelling ervoor was, en waarom er een herdruk kwam. En in dat verband geven Van Loo en Pols iets prijs over de overwegingen van de familie Rentier.“De brief”, stelden zij voorop, “is een drama-tisch verhaal waar men zelfs na een halve eeuw nog de tranen van in de ogen kan krijgen.” Maar zodra de familie vernam dat er mogelijk een herdruk zou komen van ‘Gekwelde Grond’, “reageerden zij onmiddellijk”. De familie ver-zocht “dringend” en “verontrust” om de brief, die in de eerste druk “zonder hun medeweten en toestemming” was opgenomen, niet in de heruitgave te plaatsen. Zij voerde ook aan zich “danig gestoord te hebben” aan het verhaal van de journalist Fortgens. Of dat ook weggelaten kon worden.Pols en Van Loo, die beiden betrokken waren bij de herdruk, waren het beslist niet eens met de familie. Zij hadden “een paar keer een gesprek” met enkele familieleden, “maar dat leverde niet meer op dan wat betraande gezichten”. Het schrappen van brief en artikel deed naar hun mening “afbreuk aan onze nieuwe uitgave”. Toch besloten ze uiteindelijk beide documen-ten weg te laten. De reden? “Humanitaire over-wegingen”, schrijven ze in de Kroniek. De vrij-komende ruimte gebruikten zij om foto’s van Nieuwerkerk te tonen, die in de eerste editie niet voorkwamen.

VPROSindsdien zijn tien jaar verstreken. De brief van Adriaan Rentier, onverminderd ontroe-rend, heeft een veel groter bereik gekregen dan indertijd via het boek ‘Gekwelde Grond’. Toen bleef de verspreiding beperkt tot bewoners van Schouwen-Duiveland of tot die enkelen die belang stelden in de watersnoodgeschiedenis van Schouwen-Duiveland, de zwaarst getrof-fen streek van Nederland in 1953. Maar in 1989 konden al veel meer Nederlanders kennis nemen van de inhoud van de brief, en in 2013 andermaal.In 1986 maakten VPRO-medewerkers Kees Slager en Lida Iburg een vijf uur durende radio-serie over ‘De Ramp’, die in hetzelfde jaar is uitgezonden. Een hermontage van deze serie is vorig jaar januari herhaald, in het programma

Huiveringwekkende brief opgedoken over watersnoodramp in Nieuwerkerk

Eerdere brief van Adriaan Rentier mag niet worden herdrukt; een tweede ooggetuigeverslag lag jaren onontdekt in het Watersnoodmuseum.

Een zeldzame foto uit de rampperiode van restanten van de Muyeweg, links op deze foto. Rechts is de Ooststraat. De brief van Adriaan Rentier gaat over de gebeurtenissen op de Muyeweg.Foto Jan Stolk

Ansichtkaarten van de Weststraat, waar zich de grote drama’s afspeelden die worden beschreven in de brief van Van der Weijde. Foto’s Jan Stolk

Page 5: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp5

1 FEBRUARI 1953

Onvoltooid Verleden Tijd. In afl evering 2, uit-gezonden op 10 februari, komt de brief van Rentier ter sprake, zij het dat zijn naam om privacyredenen is geanonimiseerd tot ‘Jan de Jonge’. De brief maakte opnieuw grote indruk. Een luisteraar, die er voor het eerst over hoorde, vertelde deze verslaggever van de Wereldregio: “Ongeloofl ijk dat die man in die omstandighe-den deze brief heeft geschreven, en dan nog zo formeel.”Zou de brief anno nu weer mogen worden vrijgegeven? Mag er weer vrijelijk uit worden geciteerd, nu de VPRO de inhoud ervan heeft geopenbaard, en nu de brief is uitgegroeid tot een dieptriest, maar tegelijk precieus historisch document? De Wereldregio belt in Oosterland aan bij D.J. (Janna) van der Velde-Rentier, de kraamhulp die volgens Gui Fortgens in de rampnacht op pad was: zij verzorgde “op een hofstee bij de Oudendijk” een moeder en haar pas geboren kind. Haar broer Jan bevond zich met zijn verloofde in Bruinisse. De weduwe opent het luikje in de voordeur, hoort de verslaggever wantrouwend aan, en schudt gedecideerd het hoofd. Nee, ook zestig jaar na de ramp, mag de brief niet herdrukt wor-den, zegt ze. En nee, ze wil ook niet toelichten wat precies de familie nu tot dit besluit beweegt. Zij is de enige nog van de oorspronkelijke fami-lie, deelt ze nog wel mee, haar laatste broer is ondertussen ook overleden. Ze kan niet meer overleggen, maar ze hoeft ook niet te overleg-gen, ze blijft erbij – ook bij een tweede poging maanden later: op de brief blijft een publicatie-verbod rusten.

Terwijl Adriaan Rentier op toevallig beschik-baar briefpapier noteerde wie er om hem heen allemaal waren verdronken op de Muyeweg, kwamen enkele honderden meters verder, aan de Weststraat ook talrijke levens abrupt tot stil-stand. Water omspoelde de huisjes en verzwolg ze, langzaam, maar onafwendbaar. Nieuwerkerk ligt centraal in de polders van Duiveland en “vele kilometers verwijderd van de dichtstbijzijnde zeedijk”, zoals de journa-list Kees Slager schetst in zijn allesomvattende, 656 bladzijden omvattende boek Watersnood (2010). Ondanks die ‘gunstige’ ligging wordt Nieuwerkerk het hevigst getroffen dorp van Zeeland, met 290 doden op 1870 inwoners.

Vooral de tweede vloed op zondagmiddag, na de eerst in de vroege zondagochtend, was hier debet aan; deze sloeg “genadeloos hard” toe.Hoe het ene huisje na het andere instortte in de Weststraat en verschillende bewoners in het ijs-koude, woedende water wegzonken, is aangrij-pend beschreven door Johan van der Weijde. Hij was er getuige van, tenminste van de dra-matische taferelen die zich afspeelden rondom de woning van zijn ouders, op nummer 38, om de hoek met de Polderweg. Dat hij, zijn vrouw Suzan Visser en zijn vader en moeder zich wis-ten te redden, kwam doordat het losgewoelde zolderdak het hield, en na ongeveer één kilo-meter aanspoelde bij de boerderij van de familie Van Klinken aan de Rolleklootsedijk.

BurenJohan van der Weijde deed verslag van de catastrofale gebeurtenissen in de Weststraat, omdat Jan Schot hem daarom had gevraagd. Mosselvisser Jan Schot (1909) was gehuwd met Cornelia Stoutjesdijk (1912), die afkom-stig is uit Nieuwerkerk. Het echtpaar woonde in Zierikzee en “ondervond weinig schade van de watersnood”, vertelt hun zoon Kees, omdat hun huis op een dijk stond. Schot wilde graag weten hoe het toch was met zijn schoonouders. Hij had reddingswerk verricht in de polders en had al doende geconstateerd dat de ramp gru-welijk had toegeslagen in Nieuwerkerk.Via het Rode Kruis achterhaalde Jan Schot de verblijfplaats van de familie Van der Weijde, de buren van zijn schoonouders. Die buren waren weliswaar geëvacueerd en in Rotterdam terechtgekomen, maar hoe was het met de schoonouders? Schot vroeg het in een brief-kaart en kreeg als antwoord een uitvoerige brief, gedateerd op 14 februari, van Johan, de jongere zoon. In keurig handschrift en in feite-lijke zinnen die de lezer in roerloze verbazing achterlaten, brengt Schot verslag uit van hoe alles verstomde in Nieuwerkerk.De brief, die elders op deze pagina’s apart staat afgedrukt, kwam weer te voorschijn nadat Cornelia Stoutjesdijk in 1999 was overleden. In nagelaten paperassen vonden Kees Schot en zijn vrouw Riet Vane (1941) dat docu-ment, dat al die voorbije decennia zorgvuldig bewaard was gebleven. Riet Vane benaderde in 2000 Johan van der Weijde en vroeg hem

of de brief overhandigd mocht worden aan het Watersnoodmuseum, immers de meest geschikte bewaarplaats van alles wat tastbaar aan de ramp herinnert. “Ja, je mag de brief daar afgeven”, reageerde Van der Weijde, “maar pas als ik ben overleden.” En zo is het geschied: Van der Weijde stierf in 2009 en daarna schonken Kees en zijn echtgenote een kopie van de brief aan het museum. In deze bij-lage wordt de brief voor het eerst gepubliceerd, als een kenteken van de ramp.

RoeibootWat ging er aan de ontvangst van de ontluis-terende brief vooraf, en wat deed Jan Schot daarna? Zijn zoon Kees, geboren in 1940, wil hier best op ingaan – hoezeer de watersnood-ramp hem ook zichtbaar ontregelt: leed verjaart niet.Zijn vader, mosselvisser van beroep zijnd en dus gewend aan roeien, vertelt hij, trok die zondag-ochtend 1 februari al om zes uur met anderen de polders in, in een roeiboot. Zij probeerden zoveel mogelijk mensen te redden. “Eerst in de polders rond Zierikzee, daarna kwamen ze via de Gouweveersepolder tegen de avond in de Vierbannenpolder van Duiveland

aan. De volgende ochtend voeren ze verder.” Ze hielpen mensen in de buurtschap Capelle, en dat verliep moeizaam. “Ze moesten steeds terug naar Zierikzee en in de roeiboot konden ze maar vijf mensen tegelijk meenemen. Het ging lang-zaam allemaal, ook door de noordwestenwind.” Schouwen-Duiveland was veranderd in een ontembare, onafzienbare zee van water, toch slaagde Jan Schot er tegen de avond in Nieuwerkerk te bereiken, de woonplaats van zijn schoonouders. De aanblik van het dorp zal hem ontzet hebben: alleen in de dorpskern was nog leven.Later die avond wist hij weer thuis te geraken en vertelde hij vooral zijn vrouw wat hij had aan-getroffen. De burgemeester van Nieuwerkerk, A. van Eeten, kwam langs bij Schot, om te infor-meren naar de toestand in het dorp. Van Eeten had om vier uur ’s ochtends, zo reconstrueert Kees Slager in zijn boek ‘De Ramp’, de alarm-bel laten rinkelen bij de brandweermannen en bij de twee politiemannen van het nog sla-pende Nieuwerkerk. Hij had gehoord dat de Jongepolder was volgelopen en dat er nu ook water van de Vierbannenpolder komt.Van Eeten reed met de brandweerwagen mee om te gaan kijken en om mensen te waar-

Een plattegrond van de Weststraat met een toelichting van wie waar woonde net voor de ramp. Op nr. 35 woonde Cornelia Stoutjesdijk, op nr. 36, om de hoek met de Polderweg, de familie Van der Weijde.

Een historische foto van boerderij Dijkzicht aan de Rampaartsedijk, waar Adriaan en Cornelis Rentier zich ternauwernood wisten te redden en Adriaan, stervensbereid, op zolder zijn indrukwekkende afscheidsbrief schreef. Foto Collectie Jan van Driel

Page 6: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp6

1 FEBRUARI 1953

schuwen. Onderweg strandde hij, en belandde hij in Zierikzee. “Mijn vader”, vervolgt Kees Schot, “vertelde de burgemeester dat hij er op moest rekenen dat eenderde van de mensen van Nieuwerkerk verdronken was, gezien het aantal ver-dwenen woningen.”

PlekDe brief van Johan van der Weijde brengt Jan Schot naar de plaats van de verdrinking, de plek die Van der Weijde had beschreven. Hij ging er zoeken naar zijn schoonouders. Hij heeft zijn schoonvader, C. Stoutjesdijk, nog gevonden, evenals de inwonende, ongehuwde zoon Stoffel. Grootmoeder Maatje trof hij er niet meer aan. Zij staat sindsdien als vermist geregistreerd.

ToelichtingDe personen die Johan van der Weijde in de brief beschrijft, zijn: C. Stoutjesdijk (1876), schoonvader van Jan Schot en opa van Kees Schot.Maatje Stoutjesdijk-Hoogerland (1881), schoonmoeder en oma.Stoffel Stoutjesdijk (1909), de inwonende, nog ongehuwde zoon, oom van Kees Schot.Hun woning stond in de Weststraat op num-mer 35.

Naast hen woonden, op nummer 34:Jozeas Hoogerland, een broer van MaatjeWillempje Hoogerland-Viergever, echtgenoteJanna Hoogerland, dochterLouwrien Hoogerland, dochterAl deze zeven personen zijn verdronken.

Van der Weijde noemt ook de familie Flikweert op nummer 39. Vier gezinsleden (vader Johannis, moeder Maria, zoon Giljam en doch-ter Cornelia) zijn verdronken. De oudste zoon was dat weekeinde niet thuis, want in militaire dienst, en ook een andere zoon niet. Deze was op het schoolinternaat gebleven. Ten slotte heeft hij het ook over de buren van nummer 38 (Kleemans), nummer 37 (Van der Male) en

nummer 41 (Timmerman): velen van hen zijn verdronken.

Uit het huwelijk van Johan van der Weijde en Suzan Visser is één zoon geboren. Hij is eigenaar

van het molen-restaurant ‘De Jonge Johannes’, in Serooskerke op Walcheren.Kees Schot is net als zijn vader Jan mosselkwe-ker geworden, en zijn zonen zijn hém weer opgevolgd. Hij heeft één zus, Stien (1936).

De ouders van Kees Schot zijn inmiddels over-leden, zijn vader in 1995,zijn moeder in 1999. De Weststraat in Nieuwerkerk is herbouwd, van de originele woningen zijn er slechts drie over-eind gebleven.

Afgelopen november, tijdens de natio-nale hulpactie voor de Filipijnen, kwam een binnenvaartschip uit Brouwershaven plotseling terug in het volle licht van de publiciteit. Tijdens de watersnoodramp had iemand op het dek van dit schip de noodkreet ‘Zend Water’ gekalkt, en KLM Aerocarto maakte daar een foto van, die legendarisch werd. Maar de tijd ver-streek en de foto kwam onaangeroerd in de archieven liggen.Zestig jaar later, eind 2013, kreeg de foto weer de schijnwerpers op zich gericht. Op de Filippijnen had iemand in wanhoop ‘We need food’ op het dek van een schip geschil-derd, en oud-voorzitter Jaap Schoof van het Watersnoodmuseum zag direct het

verband met 1953. De bestofte foto werd te voorschijn gehaald, belandde op de voorpagina van de WereldRegio, en werd omstandig getoond door TV-Zeeland.

Nu de foto is teruggekeerd in het collec-tieve geheugen van de Zeeuwse bevolking, is er gerede aanleiding om nieuwsgierig te wezen. Hoe kwam dat schip destijds eigenlijk in Brouwershaven terecht? Van wie was het? Heeft het verder nog een rol gespeeld in die eerste chaotische dagen van de ramp? En: wat is er nadien mee gebeurd? Een reportage over de lotgeval-len van de Mitropa II.

Bij Jaap Boersema, gepensioneerd leraar, schip-

per en sluismeester, was de Mitropa II aller-minst in de vergetelheid geraakt. Veelzijdig geïnteresseerd in allerlei kwesties die de bin-nenvaart raken, besloot hij al ver voor vorig jaar om het wel en wee van dit fameuze binnen-schip uit te vlooien. Hij wilde de schipper ervan zien te vinden, en deze ooggetuige zo mogelijk laten vertellen over de ellendige gebeurtenis-sen in de haven van Brouwershaven. Boersema (70), toch al journalistiek gekneed als freelance medewerker van het weekblad Schuttevaer, zou er vervolgens een reconstructie over schrij-ven voor Binnenvaart, het periodiek van de Vereniging ‘De Binnenvaart’. Boersema, van moeders zijde telg uit een schippersgeslacht en tegenwoordig reisleider en organisator van vaarvakanties, trof het. Hij had het beroepsmatige geluk dat hij de schip-per nog levend kon spreken. Harm Boon was weliswaar al op hoge leeftijd, maar hij kon zijn herinneringen vlot terugspoelen tot 1953. Boersema tikte zijn artikel, en leverde het in, op tijd voor de 60-jarige herdenking van de watersnoodramp. Maar daarna werd hij getroffen door een tegenvaller: zijn hoofdper-soon, zijn zegsman Harm Boon, overleed op 93-jarige leeftijd in Zwolle – net voordat het artikel in het blad ‘Binnenvaart’ werd gepubli-ceerd. Zijn dood kon nog wel in de inleiding worden vermeld.

DortmunderDe Mitropa II, die vooral landelijke beroemd-heid oogstte doordat het schip in het fotoboek De Ramp stond, is gebouwd in 1930, op de werf van De Groot & Van Vliet in Papendrecht. Het is in datzelfde jaar nog te water gelaten, op 13 september. Het was fors: het mat 66,99 x 8.20 x 2,37 meter. Als type heet het ‘Dortmunder’,

het tonnage beloopt de 960 ton. Het schip verwisselde drie keer van eigenaar voordat het in 1948 in handen kwam van Harm Boon, reder te Rotterdam-Overschie. Voor de goede orde: dit is een gans andere Harm Boon dan de Boon die de schipper was, zo deelt rederszoon Gerard Boon desgevraagd mee. Er zijn vele Harm Boonen in Nederland, maar de zijne is de correcte Harm.“Mijn vader leefde van 1898 tot 1980”, vertelt Gerard Boon ter inleiding. “De schipper Harm Boon was een volle neef van hem, een zoon van zijn oudere broer Wieger.” Gerard werkt sinds de dood van zijn moeder, zo’n zeven jaar gele-den, aan een uitgebreide kroniek over het leven en het werken van zijn ouders, te volgen via de website www.boon-schuurman.com (gebruikers-naam: Boon, wachtwoord: schuurman). Maar tot 1953 is hij nog lang niet gevorderd. “Ik ben pas in 1937.”Jaap Boersema heeft dankzij schipper Harm Boon achterhaald hoe de Mitropa II in Brouwershaven belandde. Boon voer regelma-tig naar een papierfabriek bij Rheindürkheim, niet ver van Worms. Op maandag 2 februari zou hij voor het eerst in Brouwershaven stro gaan laden, om daarmee naar de papierfabriek in Duitsland te gaan. Zo’n lading is vrij reus-achtig: soms steekt zij wel 6.80 meter boven het dek uit.

StormOp 31 januari kwam Boon, samen met zijn vrouw Mijntje Boon-Blomberg en een matroos alias stuurman, aan in Brouwershaven. Met moeite, want er joeg een woeste noordwes-terstorm over de Grevelingen. “We moesten eerst tot Den Osse een stuk de zee op en dan op de haveningang af”, vertelt hij Boersema. “De

Wat deed het schip op de legendarische rampfoto eigenlijk in Brouwershaven?

De lotgevallen van de Mitropa II, het vaartuig met de noodkreet ‘Zend Water’ op het dek

Rotterdam, 14-2-’53

Beste Fam. Schot,

Zojuist jullie briefkaart uit Zierikzee ontvangen, waarvoor onze hartelijk dank.Ja, mensen, nu vragen jullie me wat, iets waar ik op gerekend heb, dat het komen zou. Nou, ik zal het jullie zo duidelijk mogelijk beschrijven, hoe alles verlopen is. We hebben zelf op de zolder gezeten tot ongeveer 4 uur zondagmiddag, evenals de meeste buren natuurlijk. We liepen van het ene zolderraam naar het andere, want dan zag je dit, en dan zag je dat, het ene nog treuriger dan het andere.Het zal een uur of 3 geweest zijn, toen ging het huis van Joh. Flikweert op ’t hoekje van de Stolpweg in elkaar, even later dat van Liza Kleemans, toen dat van Van der Male, van Kees Timmerman en ga zo maar door.Op een gegeven moment sloeg de voordeur er bij jullie thuis uit, en een paar minuten later de voor-gevel langs de straatweg, even later sloeg de achtergevel voor een gedeelte weg en toen de zijmuur langs onze kant, dus toen [stortte] de hele zaak in elkaar. Toen opeens zag ik Vader, Moeder, Stoffel, Hogerland met z’n Vrouw en Janna en Louwrientje op het ledikant drijven, het ledikant van jullie thuis, want dat had ik even van te voren nog op zolder zien staan, helemaal in de hoek langs het padje,in de uiterste hoek, dus zoveel mogelijk naar achteren naar de kip-penren zal ik maar zeggen. Klopt dat? Heeft daar altijd een bed gestaan? Nou op dat bed stonden of liever gezegd hingen zij, ’t was niet om aan te zien. De mensen riepen zo verschrikkelijk om hulp, dat we bij ons de trap naar buiten hebben getrapt door het raampje boven, en toen ben ik er zelf naar toe gesprongen, want ik kan gelukkig zeer behoorlijk zwemmen. Maar ik had nog geen 3 slagen gedaan, of ik was stijf van de kou, dus moest ik zelf weer bij ons op zolder getrokken worden. En op ’t zelfde moment zag ik ze alle zeven wegzinken, eerst Stoffel toen die 2 meisjes, en toen was alles weg. Je oom Jozeas lag nog op z’n knieën te bidden, en toen [was hij] ook weg. Ik vind het verschrikkelijk dit te moeten schrijven, maar zo is het gebeurd, vreselijk. Ik heb nog wel 5 minuten staan staren op die plek, ’t was precies boven de kippenren van jullie. Voor de rest heb ik niets meer gezien, dus wat jullie vreesden, ik zou dat maar voor 99 procent aannemen. Je snapt wel dat dit voor mij ook niet meevalt dit te moeten schrijven, want ik weet wat het betekent. Ik heb zoveel van de buren zien wegzakken, treurig, treurig, toch hé? Maar je hoort toch ook nog van wonderlijke reddingen hé, dus hoop ik natuurlijk van ganser harte dat het in dit geval ook zo mag zijn. Nou, en dat huis van ons, van vader dan liever gezegd, nou dat heeft het nog ongeveer 10 minuten uitgehouden, toen zijn we op het dak kunnen komen. Vlug al de pannen van ’t dak gegooid, en toen zijn we weggedreven naar Klotendijke, en zijn we naar binnengeklommen bij fam. Van Klinken, en daar heb-ben we gezeten tot Dinsdagmorgen 9 uur, tot ze ons op kwamen halen met de roeiboot. Nou, dat is het hele relaas, het spijt me verschrikkelijk dat ik geen betere berichten heb kunnen sturen, maar daar beslissen we nu eenmaal zelf niet over.(...)Ik wens jullie het allerbeste toe en tot spoedig weerziens of wederhorens.P.S. Bij jullie is toch verder alles goed, hé? Want dat zou ik nog vergeten te vragen, met Stien en Kees, nou nog een extra groet voor jullie van Johan en Suzan.

De trieste brief van Johan van der Weijde

De Mitropa II met het fameuze opschrift ‘Zend Water’. Het schip had eingelijk stro moeten ophalen in Brouwershaven, voor een papierfabriek in Duitsland. Foto Watersnoodmuseum Ouwerkerk

Page 7: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp7

1 FEBRUARI 1953

plaat Dwars in den Weg stond door de storm al onder water, ook de strekdam. Het was net laag water toen we daar binnenkwamen. Door het hoog opgestuwde water lukte het om rond te gaan in de haven. We meerden met behulp van de lieren af op vier draden.”De stuurman vertrok naar Rotterdam, voor het weekend. Op de kade zag Harm Boon vloed-planken voor de woningen. Die zouden in de volgende, nachtelijke uren volkomen onder- en overspoeld raken; de ramp voltrok zich niets-ontziend meedogenloos. Toen Boon en zijn vrouw het zondagochtend licht zagen worden, schrokken zij van de ravage. “Sommige huizen waren geheel weggedrukt.”Maandag 2 februari sommeerde burgemeester Van Leeuwen Boon om de haven te verlaten. Het koninklijk jacht Piet Hein kwam eraan uit Amsterdam, waar deze was ingericht als nood-hospitaal. Maar Boon kon niet aan die opdracht voldoen: zijn stuurman was afwezig, en met zijn vrouw alleen zag hij “geen kans om te gaan varen”. Intussen werd een verplichte evacuatie gelast. Alle vrouwen en kinderen dienden het eiland te verlaten; een beperkt aantal mannen mocht blijven, om aan de dijk te gaan werken.

ProtestVolgens Kees Slager, schrijver van het stan-daardwerk De Ramp, steekt er in Brouwershaven zowel als in Zonnemaire, een storm van pro-test op. Beide gemeenten liggen immers in de ‘droge corridor’. Maar uiteindelijk leggen de gemeenteraden zich neer bij het ‘Haagse dic-taat’ en zullen de meeste inwoners worden ingescheept en afgevoerd. In het gehavende Brouwershaven is de toe-stand intussen “hopeloos”, zo oordeelt dok-ter Augustijn van het Rode Kruis na een eer-ste verkenningsvlucht boven het rampgebied per helikopter. “Daar leven nog 8000 mensen op instortende huizen” en ze zijn zo goed als onbereikbaar”, bericht de Volkskrant op 4 febru-ari. “Voor alle mensenlevens vreest men hier het ergste.” Veel vluchtelingen uit Schouwen kwamen in Brouwershaven binnen, ook werd er veel vee aangevoerd. Al die mensen konden bijvoorbeeld nauwelijks aan drinkwater wor-den geholpen. Zoals het Schouwse rampge-denkboek Gekwelde Grond schrijft: “De meeste

regenbakken waren verzilt en de waterleiding viel uit.” Een wethouder besloot per botter naar Dordrecht te varen om daar water, gist en andere noodzakelijke levensmiddelen te halen.Of het aan dit initiatief te danken was, is niet bekend, maar dinsdag 3 februari verschenen er vliegtuigen boven Brouwershaven die vaten met drinkwater afwierpen. Maar: “Zij spron-gen alle stuk!”, meldt ‘Gekwelde Grond’ met schrik. Slager, smalend: “Ze vallen stuk voor stuk te pletter, omdat men niet op het idee is gekomen ze aan een parachute te hangen.” Volgens het Schouwse gedenkboek is deze stommiteit nog wel rechtgezet. “Later pro-beerde men het met behulp van parachutes.”

Niet tegelijkDe indruk kan zijn ontstaan dat de vliegtui-

gen die naar Brouwershaven vlogen, reageer-den op de noodkreet die op het dek van de Mitropa II was aangebracht. “Zend water” viel er te lezen. Ook Slager maakt die combinatie, door in één en dezelfde zin te schrijven dat “in Brouwershaven, waar met koeien van letters de tekst ‘Zend Water’ op het dek van een binnen-schip is gekalkt, een vliegtuig verschijnt waar-uit vaten met drinkwater naar beneden worden gegooid”. Maar deze chronologie klopt niet. Boersema reconstrueert dat de Mitropa II op woensdag 4 februari met sleepboothulp de haven kan verlaten, een dag later dus dan de vliegtuigen kwamen. Buiten de haven gaat het schip voor anker en pas daar worden in kloeke witte letters die vermaarde noodkreten geverfd. Niet door Boon zelf, overigens, maar een Schouwenaar. Een oproep in een Schouws huis-aan-huis-blad heeft in maart 2012 de naam van deze schilder opgeleverd.Geert van der Wielen vertelt Boersema dat het zijn broer Leen was, die samen met Sam van der Velde, eigenaar van een schildersbedrijf, aan boord is geklommen en “vermoedelijk met witsel” de tekst heeft geschilderd. Daarna vloog KLM Aerocarto over. Zo kwam de foto tot stand die de volgende dag over 4 kolommen op bijvoorbeeld de voorpagina van Het Parool terechtkwam. De KLM maakte tijdens die-zelfde vlucht nog een luchtfoto, die nog gro-ter op de voorpagina werd geplaatst, en overal op Schouwen-Duiveland wel kan zijn gemaakt: de foto toont alleen maar een zee van water. Uit het bijschrift blijkt dit ook: “Woensdagmiddag 2 uur vloog een K.L.M.-machine over het ver-dronken Schouwen. Het was bijna ondoen-lijk zich daar te oriënteren. Onafzienbaar was het water.” Bij de grootste foto staat dat deze een “exclusieve” voor Het Parool is. Dan mag veilig aangenomen worden dat de foto van de Mitropa dat eveneens was. Maar de krant hield de foto niet voor zichzelf. Hij mocht opgeno-men worden in het fotoboek over de ramp, en bereikte zo een iconische status.

DordrechtDe Mitropa II heeft tijdens die uitzichtloze eer-

ste dagen nog een functie vervuld – als eva-cuatieschip. Volgens Boersema werden vanuit Brouwershaven eerst de zieken en vluchtelin-gen geëvacueerd. Op vrijdag 6 februari was de bevolking aan de beurt. Drie aanwezige sche-pen, waaronder de Mitropa II en de Sterna van Kik, werden daarvoor ingezet. Boon vertelde hem: “Ik ben door twee sleepbo-ten [de haven] binnengebracht en heb in plaats van pakken stro een deel van de 1096 men-sen met hun bagage geladen en naar Dordrecht vervoerd.” In het ruim was één provisorisch toilet voor al die tientallen mensen, wist Geert van der Wielen nog. En er lag geen stro, in tegenstelling tot de twee andere schepen. Hoe lang de tocht naar Dordrecht, de stad aan de rand van de ramp, duurde, was Van der Wielen kwijt. Harm Boon verzekerde Boersema dat hij deze reis “slechts één keer” heeft gemaakt. Daarna hervatte hij blijkbaar weer zijn gewone werk, want Boersema meldt niets meer over de Mitropa II. Maar ondertussen is, een jaar later, verwarring ontstaan over de evacuatietocht naar Dordrecht. Boersema heeft laatst in Ouwerkerk een man ontmoet, die veertien was in 1953 en met een van die evacuatieschepen naar Dordrecht is overgebracht. “Hij vertelde mij nu dat de Mitropa II is doorgevaren naar Rotterdam-Rijnhaven, en dat de evacués vandaar per taxi naar Ahoy’ zijn gebracht.” Boersema probeert dit nieuwe gegeven nu geverifi eerd te krijgen. Wie hem van dienst kan zijn, maile naar: [email protected]

SchrootHoe is het de Mitropa II, dat binnenschip dat een prominente plaats veroverde in de fotohis-torie, na februari 1953 vergaan? Gerard Boon, de zoon van de eigenaar, heeft er zijn broer Willem over geraadpleegd, en die houdt het er voorzichtig op dat het schip in 1974 is ver-kocht aan Stolk’s Handelsonderneming in H.I. Ambacht, om gesloopt te worden. Voor Jaap Boersema is het uiteindelijke lot van de Mitropa II minder belangrijk. “Zelf denk ik: als schroot naar de Hoogovens.”

Dit is de Mitropa II volgeladen met stro, zoals het schip er in Brouwershaven bij had moeten liggen.Foto Collectie Jaap Boersma

De voorpagina van ‘Het Parool’ van donderdag 5 februari 1953, met pontifi caal de Mitropa II links onderin. Doordat deze foto ook werd afgedrukt in het fotoboek ‘De Ramp’, werd het schip beroemd.

Schipper Harm Boon links met naast hem een matroos en verderop zijn vrouw Mijntje Boon-Blomberg, aan boord van de Mitropa II, rond 1952. Foto Collectie Jaap Boersma

Page 8: Bijlage watersnoodramp

Herdenking Watersnoodramp8

1 FEBRUARI 1953

Al in het rampjaar ontstonden vier ‘Schouwse’ kunstwerken

Deltakunst: een overzicht van hoe kunstenaars uit vrije wil, of in opdracht van de rijksoverheid, de gevolgen van de ramp uitbeeldden

De watersnoodramp heeft, behalve tot onzegbaar veel leed en de Deltawerken, ook tot kunst geleid. Nog in het rampjaar zelf gaf de rijksoverheid vier kunstenaars de opdracht om de schade en het herstel van de stormramp uit te beelden. Later, in 1959, verleende het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) een nieuwe opdracht, nu aan zeker 27 gra-fici en schilders, om de wording van de Deltawerken vast te leggen.

Wat is er van de rijksopdrachten terecht-gekomen? Wie werden uitgekozen en wat maakten zij? En welke locaties kozen de op pad gestuurde kunstenaars? Ook in deze terugblik: hoe kan het dat een Amsterdamse galerie eind 2012 een schilde-rij te koop aanbood, van de Schouwse dijk achter Brouwershaven, dat een onderdeel lijkt van de eerste rijksopdracht? Dit was toch een rijksaankoop?

De watersnoodramp vormde het begin. Toen schakelde het rijk voor het eerst kunstenaars in om een beeld te geven van de grote water-staatswerken die werden ondernomen. In 1953 beperkte zich dit nog tot de hoognodige her-stelwerkzaamheden, vooral op Schouwen-Duiveland. In de jaren daarna volgden ingrij-pender operaties, de Deltawerken en de Lauwerszeewerken. Van al deze civieltechnisch enorme opgaven werden “bepaalde facetten en stadia” in kunstwerken gegrepen, zo meldt het overzichtsboek Rijksaankopen en -opdrachten op het gebied van de hedendaagse kunsten, 1945-1965, dat in 1966 is verschenen.De vier kunstenaars die nog in 1953 hun opdracht kregen, waren dus in feite de eersten, de pioniers. Hun namen zijn buiten kunstkennerskringen niet zo gangbaar: Johan Buning, Edgar Fernhout, David Schulman en Jan Wiegers. Zij maakten alle vier een schilderij, en ze opereerden ook allemaal op Schouwen-Duiveland, waarschijnlijk omdat dit het zwaarst getroffen eiland was.Buning schilderde ‘de situatie te Ouwerkerk’, zoals de titel van het werk luidt, Fernhout het ‘stroomgat Stevensluis’. Schulman bevond zich eveneens in Ouwerkerk, om het ‘herstelwerk’ te registreren. Wiegers hield zich bij de Schelphoek op. Zij vervaardigden ieder één olieverfschilde-rij, dat de rijksoverheid aankocht. Waar hun kunstwerken zich nu, 61 jaar later, bevinden, is niet makkelijk te achterhalen. Maar op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.collectie.nl) kunnen afbeeldin-gen en omschrijvingen ervan soms opgeroepen worden.

KunsthalHet schilderij van Edgar Richard Johannes Fernhout (1912-1974) is twee jaar geleden, in juni 2012, nog aan het publiek getoond geweest, tijdens de expositie ‘Zoet&Zout’ in de Rotterdamse Kunsthal. Deze tentoonstel-ling vertelde het verhaal van de Nederlanders en het water, van zowel de strijd als de hoog-staande techniek. Fernhout maakte een topo-grafi sch gelijkend schilderij, zo bleek. Links is het doorgebroken dijklichaam zichtbaar, op de voorgrond liggen basaltblokken, rechts wordt een nieuwe dijk aangelegd. Het stroomgat in de dijk bij Stevensluis verwierf enige landelijke bekendheid. Nadat eind mei 1953 het dijkgat bij Sirjansland was gedicht, verhuisde het aan-nemersmateriaal naar Stevensluis, destijds een gehucht van zo’n tien huizen, een sluis en een haventje. Daar bevond zich “een moeilijk te berei-ken gat”. Volgens de catalogus van ‘Zoet&Zout’ hoorde het bij de “laatste vier [gaten] die na vijf maanden nog niet gedicht zijn”. Maar de slui-ting zou “voorspoedig” verlopen, en lande-lijke media berichtten erover. Eind juli was het dijkherstel voltooid. In 1959 werd de haven, van waaruit vooral landbouwproducten wer-den verscheept, gedempt. Fernhouts schilderij “memoreert de gebeurtenissen” bij Stevensluis, aldus de catalogus. Maar ook toont hij “de inten-siteit en tegelijkertijd de nietigheid van de han-

denarbeid van mensen ten opzichte van de grote watermassa”. Stevensluis heeft voor Fernhout ook persoonlijk betekenis gehad, trouwens. Dat valt op te maken uit de biografi e die over hem staat op de gespecialiseerde website www.histo-rici.nl. Daarin valt te lezen dat Fernhout, die bij leven bekendheid kreeg als zoon van de fameuze schilderes Charley Toorop, verslingerd was aan het Zeeuwse landschap. Die liefde was gewekt tijdens de vakanties die hij, normaal wonend in Bergen, elke zomer met zijn moeder doorbracht op Walcheren, in Domburg en Westkapelle. Zeeland, “met het in diffuus licht gehulde land en water, ging een duidelijk stempel drukken” op Fernhouts werk, aldus de website, die vervol-gens signaleert dat vooral de rijksopdracht van 1953 “zijn werk ten goede kwam”. Hij leerde “er de abstracties van het licht zien”. Volgens de encyclopedische website Wikipedia kreeg hij in Stevensluis en elders in Zeeland aandacht voor “de werking van het licht binnen het landschap”. De provincie Zeeland, met andere woorden, defi nieerde zijn kunstenaarschap.

Tweede schilderijEdgar Fernhout heeft nog een tweede schilde-rij gemaakt naar aanleiding van zijn verblijf op Schouwen-Duiveland in 1953. Het staat niet vermeld in de rijksinventaris van aangekochte kunst, wat ook niet zo verwonderlijk is: het was privébezit, en bleef dus verborgen. Eind 2012 dook dit schilderij op in de openbaarheid, doordat de Amsterdamse galerie ‘Peter Pappot Kunsthandel’ het te koop zette. Het schilderij laat een andere Schouwse locatie zien, een dijk ach-ter Brouwershaven. Maar het is onmiskenbaar in dezelfde stijl gemaakt als het ‘Stroomgat bij Stevensluis’: hoge blauw-grijze luchten boven een dijklichaam. Desgevraagd vertelt Peter Pappot dat dit schilderij eerder eigendom is geweest van de Amsterdammer W.H.L. Ruijsendaal, daarna van de Hagenaar A.M. Kerkhof. Pappot meldt dat Fernhout indertijd schetsen en foto’s maakte op Schouwen-Duiveland, “om deze in zijn atelier in Amsterdam uit te werken”. “Hij gebruikte hier-voor een directe en krachtige schilderstechniek, de turbulente lucht wordt in dunne strepen uit-gedrukt.” Wie gecharmeerd is van het schilderij, dat 65 bij 100 cm meet, maar niet in staat om het te bekostigen, kan er een afbeelding van kopen. Bij toeval is ontdekt dat de fi rma Art Unlimited, die zich toelegt op kunstkaarten en -posters, er een ansichtkaart van heeft gemaakt, te beko-men voor negentig eurocent. Maar: waarom ontbreekt Fernhouts schilderij in de rijkscollec-tie en belandde het bij een particulier? Dr. F.R.E. Kuyvenhoven, senior onderzoeker en conserva-tor bij de rijksdienst, denkt dit te kunnen verkla-ren. Fernhout zal dit tweede schilderij gemaakt hebben om de commissie die in 1953 moest beslissen over de aankoop “te kunnen laten kie-zen”. En nadat het ene schilderij was gekocht, is het ‘afgewezen’ exemplaar “de vrije markt opge-gaan, kan ik me voorstellen.” ProefschriftFransje Kuyvenhoven is bij uitstek thuis in de

rijksaankopen. Zij promoveerde in 2007 aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op het proef-schrift De Staat koopt kunst, dat de geschiedenis behandelt van de collectie 20ste eeuwse kunst, die het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, én zijn voorgangers, hebben aangelegd tussen 1932 en 1992. In die zestig jaar van aankoop, opdrachtenbeleid en uitvoe-ring die zij daartoe bestudeerde, verzamelde het rijk 23.000 tot 29.000 kunstwerken. In het proefschrift gaat zij vanzelfsprekend in op het “spectaculaire waterstaatswerk” dat het gevolg was van de watersnoodramp, de Deltawerken. Opnieuw wilde het rijk dat kun-stenaars hun visie gaven, nu op de totstandko-ming van uiteenlopende dammen en keringen, zij het onder strengere voorwaarden. De vier kunstenaars die in 1953 werden benaderd, werden nog tamelijk vrij gelaten, de nieuwe groep niet. Het ministerie van OKW bepaalde, schrijft Van Kuyvenhoven, “welk deel van de Deltaplanwerken werd uitgekozen, en alleen dát mocht de kunstenaar naar “eigen keuze uit-werken”.Behalve deze dwingende richtlijn, toonde het ministerie zich financieel ook “benepen”. De kunstenaars maakten voordat ze aan het werk gingen, een tweedaagse oriëntatiereis langs de Deltawerken; de kosten van logies en maaltij-den moeten zij zelf betalen. De honorering was ook nog eens verschillend: schilders kregen meer betaald dan grafi ci, maar ook onderling was er ongelijkheid. Twee commissies debatteerden over welke kun-stenaars in aanmerking kwamen. Voorwaarden waren dat ze uit heel Nederland kwamen, in verschillende stijlen werkten en daarnaast moesten ze “in fi nanciële moeilijkheden” ver-keren. Uiteindelijk leidde dit in 1959 tot een selectie van 38 grafi ci en schilders, van wie er 27 de opdracht kregen een kunstwerk van de Deltawerken te maken, deelt Van Kuyvenhoven mee. Zij noemt als “de meest bekende”: Pieter Defesche, Rein Draijer, Henk Huig, Harry van Kruiningen, Willem den Ouden, Co Westerik en Nicolaas Wijnberg. [Een van de geselec-teerden was ook Toon Wegner uit Orvelte, die is overleden in 2010. Zijn weduwe, mevrouw Diana Court, heeft afgelopen herfst de collec-tie tekeningen die Wegner maakte van de aan-leg van de Haringvlietdam en -brug, aan het Watersnoodmuseum geschonken. Het museum gaat de kunstwerken binnenkort exposeren, red.]

Verfl auwdDe opdrachten werden in 1970 stopgezet. Van Kuyvenhoven: “De commissies konden nog maar weinig kunstenaars vinden die de Deltawerken in een realistische stijl uitvoerden. Bovendien was de publieke belangstelling voor het onderwerp verfl auwd.” De oogst aan ‘Deltakunst’ in de jaren tussen 1959 en 1970 bedroeg 61 werken: veer-tig bladen grafi ek, achttien schilderijen, twee beelden en een fotoserie. Van de verkregen kunstwerken zou een ten-toonstelling worden gemaakt die ging roule-

ren in het buitenland, zo was de bedoeling van de minister. De wereld zou zo kennismaken met Nederlandse cultuur, en tegelijk met onze grootse daden op het gebied van de waterhuis-houding. Maar “daar is het niet van gekomen”, meldt Van Kuyvenhoven. Volgens haar is er slechts één expositie gehouden, ook nog eens alleen in Nederland, in maart 1961: ‘Kunstenaars zien de Deltawerken’ in het Gemeentemuseum in Den Haag. Dit klopt niet helemaal. In 1987 is op drie plekken in Harderwijk een uitvoeri-ger presentatie geweest van Deltakunst, in de Catharinakapel, in de Openbare bibliotheek en in het Veluws Museum. André Oosthoek, de voormalige hoofdredacteur van de PZC, ging erheen om dit totaaloverzicht te recenseren. Ook hij constateert dat “de stroom” opdrachten na 1970 opdroogde, en dat dit eigenlijk verba-zingwekkend is. Want pas daarna, en nog wel tot 1986, nam de uitvoering van de Deltawerken “spectaculaire vormen” aan. Precies om die voorname reden vindt Oosthoek de tentoonstel-ling in Harderwijk, die overigens een jaar later zou worden herhaald in het Zeeuws Museum, “indrukwekkend” en getuigen van “een zekere rijkdom”. Maar evengoed toont zij “een funda-mentele armoede”. Oosthoek staat ook enigs-zins verwonderd stil bij twee andere observaties. Tussen de uitverkoren kunstenaars viel slechts één vrouw waar te nemen, en één Zeeuw: Frits Lensvelt uit Krabbendijke.

SchouwenSchouwen-Duiveland komt in de Deltakunst-collectie niet rijk voor, beter gezegd: nauwe-lijks. Alle Deltawerken moesten per slot van rekening uitgebeeld worden; bovendien stop-ten de opdrachten voortijdig. De offi ciële lijst van aangekochte kunstwerken weerspiegelt dit. De Vrouwenpolder (11 keer), het Haringvliet (6) en het Veerse Gat (11) zijn talrijker verte-genwoordigd. De Oosterscheldekering (klaar in 1986) en Brouwersdam (1972) wor-den niet eens vermeld, waarschijnlijk omdat zij buiten de opdrachtentermijn vielen. De Grevelingendam (1965) ontbreekt evenwel ook. Slechts twee kunstwerken zijn in de titel te herleiden tot Schouwen-Duiveland: de litho ‘Veerboot Zijpe’ van M. Kempers, en de litho ‘Brouwershavensegat’ van J.H. Kuiper. Maar er zijn meerdere werken met een verhullende titel, zoals Deltawerken, dus misschien zijn er meer ‘Schouwse’ werken. Bovendien heeft de orga-nisator van de Harderwijkse tentoonstellingen, Klaas Roodenburg, in een uitputtende studie over de Deltakunst achterhaald dat er tiental-len kunstwerken méér zijn gemaakt, buiten de rijkopdrachten om. Dit betreft zowel de verkozen kunstenaars als vrije kunstenaars. Roodenburg komt tot iets andere cijfers dan Fransje van Kuyvenhoven, maar becijfert in elk geval dat de rijksopdrachten 64 kunstwerken in diverse tech-nieken hebben opgeleverd. Buiten de opdrachten om kocht het rijk nog eens 41 kunstwerken die ook rechtstreeks met de Deltawerken te maken hebben, en dan zijn er volgens hem nog zo’n tachtig kunstwerken in het bezit van de kunste-naars zelf. De totale oogst van Deltakunst kan worden geschat op 185 werken. En daarin nu is Schouwen-Duiveland beter vertegenwoordigd. Herman Berserik bijvoorbeeld maakte een fl ink aantal kleine schetsen bij Bruinisse, die in eigen bezit bleven. En als vrij werk maakte Lense Elzinga een hoogdruk van de Oosterscheldedam, en Kuijper een aquarel van de opbouw van een brug bij de Grevelingen. Wat alle Deltakunst zoal verbeeldt? André Oosthoek had het snel door, na de expositie in Harderwijk doorlopen te hebben: Hollands waterstaatsglorie – daar kwam het wel op neer. “De kunstenaars blijken voornamelijk gegrepen door de degelijke verschijningsvormen van de fi rma Noest & Stoer. Zo ziet men hoge, heersende, niet zelden dreigende luchten boven de binken en bonken die de elementen bevechten. Zo ziet men beton, stalen staketsels, zandzuigers, baggerbak-ken. Het verlies van de natuur wordt vrijwel ner-gens in beeld gebracht.”

‘Schouwsedijk achter Brouwershaven’ heet dit schilderij dat in particulier bezit is, en waarvan ansichtkaarten te bestellen zijn. Foto Galerie Peter Pappot