deelhoofdstuk 31.2 asfaltverhardingen

105
Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen Actualisering juli 2010 Vastgestelde tekst uitgave 11 november 2010

Upload: nguyenmien

Post on 11-Jan-2017

220 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen Actualisering juli 2010

Vastgestelde tekst

uitgave 11 november 2010

Page 2: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze not-for-profit- organisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waar- onder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoe- rende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties. De kennis, veelal in de vorm van richtlijnen, aanbevelingen en systematieken, vindt haar weg naar de doelgroepen via websites, publicaties, cursussen en congressen. CROW heeft zijn activiteiten gebundeld in zeven thema’s:

• Openbare ruimte • Mobiliteit & Transport • Verkeerstechniek • Infrastructuur • Besteksregelgeving • Contractvormen • Bouwprocesmanagement

CROW

Galvanistraat 1, 6716 AE Ede Postbus 37, 6710 BA Ede Telefoon (0318) 69 53 00 Fax (0318) 62 11 12 E-mail [email protected] Website www.crow.nl

Page 3: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

november 2010 Copyright © 2010, CROW, Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, Galvanistraat 1, 6716 AE Ede (telefoon 0318-695300). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bovengenoemde stichting, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld. Het verbod betreft ook een gehele of gedeeltelijke bewerking. Het is verboden wijzigingen in de systematiek en de tekst aan te brengen. CROW en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het formuleren en redigeren van deze publicatie. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat in deze publicatie toch onjuistheden voorkomen. Degene die van de publicatie gebruik maakt, aanvaardt daarvoor het risico. CROW sluit, mede ten behoeve van al degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze publicatie.

Page 4: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

INHOUDSOPGAVE Algemene toelichting deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen 6 Inhoudsopgave resultaatsbeschrijvingen 10 Resultaatsbeschrijvingen 11 Toelichting resultaatsbeschrijvingen 31 Inhoudsopgave technische bepalingen deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen 36 Technische bepalingen 38=593 Toelichting technische bepalingen 83 Inhoudsopgave proeven 86 Proeven 87 Toelichting proeven 104

Page 5: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

6

ALGEMENE TOELICHTING In de Standaard RAW Bepalingen 2005, Wijziging mei 2008 werd invulling gegeven aan het gebruik van de Europese normen van de NEN-EN 13108 serie in contracten. Tegelijk zijn toen de resultaatsbeschrijvingen voor het aanbrengen van asfalt aangepast. Deze aanpassing werd noodzakelijk door een besluit van de Standing Committee on Construction, een orgaan van de Europese Commissie. Het besluit verplichtte tot toepassing van deze normen per 1 maart 2008. De inpassing van de Europese normen van de NEN-EN 13108 serie in de contractsituatie had tot gevolg dat de specificatie van asfaltmengsels gewijzigd werd ten opzichte van de tot dan toe gebruikelijke manier. Tevens werd voor asfaltbetonspecie gekozen voor een specificatie met functionele eigenschappen in plaats van een specificatie volgens een recept benadering. De in de Wijziging 2008 opgenomen specificatie is in 2008, na onderzoek en literatuurstudie opgesteld door de CROW werkgroep Consequenties Implementatie Europese Normen voor Asfalt (CIENA), ontwikkeld. Daarbij was vastgelegd dat het gebruik van de functionele specificaties gedurende een jaar gevolgd zou worden. Dit heeft geleid tot een aanpassing. Wijziging eisen functioneel gespecificeerde asfaltmengsels Van verschillende producenten zijn van ca 200 mengsels de typeonderzoeksgegevens op vertrouwelijke basis ingezonden naar CROW. Deze gegevens zijn in het kader van het project ‘Kalibratie Functionele Contracteisen Asfalt’ door de opgerichte Deskundigencommissie Asfaltverhardingen (DCA) beschouwd. Op grond van de aanbevelingen van de commissie heeft de werkgroep Asfaltverhardingen (WGA) besloten tot een aantal wijzigingen in de eisstelling en de gebruikte coderingen. Deze wijzigingen betreffen een aanpassing van de eisen voor stijfheid, weerstand tegen permanente vervorming en weerstand tegen vermoeiing voor de asfaltbetonmengsels. De eis voor de watergevoeligheid is alleen voor steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton aangepast. Waar het zich oorspronkelijk liet aanzien dat het niet nodig was, is op aanbeveling van de commissie toch een set eisen ontwikkeld voor verhardingen voor langzaam rijdend en stilstaand zwaar verkeer. Ervaringen met het gebruik van de technische bepalingen opgenomen in de Wijziging 2008 Uit de praktijk werden een aantal kanttekeningen en voorstellen tot verbetering van de technische bepalingen van deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen en de proeven 250 t/m 257 ontvangen. De werkgroep Asfaltverhardingen heeft deze voorstellen beschouwd hetgeen geleid heeft tot een aantal verduidelijkingen en aanvullingen. Aandachtspunten Een aandachtspunt bij de huidige technische bepalingen is de gewijzigde benadering van asfalt door het verplichte gebruik van de Europese normen van de NEN-EN 13108 serie. Het asfalt wordt gekarakteriseerd met een aantal functionele eigenschappen. Dit betreft de watergevoeligheid, de stijfheid, de weerstand tegen permanente vervorming en de weerstand tegen vermoeiing. Afhankelijk van de plaats in de constructie (deklaag, tussenlaag of onderlaag) wordt een mengsel op de daarvoor noodzakelijke eigenschappen ontworpen. De producent heeft daar een zekere vrijheid in. Van het door hem ontworpen mengsel worden de functionele eigenschappen vastgesteld met een typeonderzoek. Dat mengsel mag hij dan met de vastgestelde eigenschappen op de markt brengen. Een dergelijk mengsel wordt door een afnemer (aannemer) afgenomen als de eigenschappen binnen de voor het werk verlangde range van eigenschappen valt. Het mengsel wordt in principe niet voor een specifiek werk ontworpen. Het wordt voor een bepaalde toepassing ontworpen. Het is natuurlijk altijd mogelijk dat voor bijzondere constructies ook een bijzonder mengsel wordt ontworpen. Dit betekent wel dat er dan een typeonderzoek moet worden verricht gericht op dat mengsel. Hierbij moet rekening gehouden worden met de kosten en het tijdsbeslag van dit onderzoek.

Page 6: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

7

Gestandaardiseerde mengseleigenschappen In deelhoofdstuk 31.2 zijn een aantal categorieën mengseleigenschappen opgenomen voor respectievelijk dek-, tussen- en onderlagen. Bij deze categorieën is onderscheid gemaakt naar de verkeersbelasting van de verharding. Hierbij is uitgegaan van de functionele eigenschappen vastgesteld aan de bekende mengsels, zoals deze in de Standaard RAW Bepalingen 2005 (versie oktober 2005) waren beschreven. Dit betekent dat de toepassing van asfaltmengsels met deze mengseleigenschappen ook gericht is op standaard asfaltconstructies en laagdikten. Veranderde benadering mengseleigenschappen In de Standaard RAW Bepalingen Wijziging mei 2008 is de wijze van beschrijven van de asfaltmengsels gewijzigd. Het was zo dat een mengsel beschreven werd met een standaard recept; een korrelverdeling en bitumengehalte dat binnen vastgestelde grenzen. Daarnaast moest het voldoen aan bepaalde Marshalleigenschappen. Met het Marshallvooronderzoek werd de samenstelling binnen de gegevengrenzen bepaald en het in de weg te brengen mengsel werd aan deze samenstelling of de aan de hand daarvan vastgestelde referentiesamenstelling getoetst. In de nieuwe situatie spelen de reeds genoemde functionele eigenschappen een rol. Deze eigenschappen worden in de weg verwacht. Aan de hand van tot nu toe bekende gegevens zijn voor de oude mengsels (dab, oab, stab en gab) gebieden bepaald waarin de functionele eigenschappen moeten liggen, afhankelijk van de verkeersbelasting die bij het ontwerp wordt gehanteerd. In de versie juni 2010 van de technische bepalingen 31.2 asfaltverhardingen zijn deze gebieden voor asfaltbetonmengsels voor deklagen, tussenlagen en onderlagen terug te vinden in paragraaf 31.26 Tabel T31.09. De producent is vrij om een asfaltbetonmengsel binnen de randvoorwaarden van NEN-EN 13108-1 Asfaltbeton, te ontwerpen voor een bepaald toepassingsgebied. Er bestaat geen nauw omschreven gebied voor de korrelverdeling en de bindmiddel hoeveelheid voor de mengsels in NEN-EN 13108-1. De samenstelling wordt bepaald van het mengsel waarvan ook de functionele eigenschappen worden bepaald. Van dit mengsel, beschreven als de in te wegen doelsamenstelling, bepaald hij de eigenschappen volgens NEN-EN 13108-20 Typeonderzoek. Voldoen de functionele eigenschappen van dit specifieke mengsel aan de randvoorwaarden in het bestek dan kan dit mengsel toegepast worden voor de in het bestek benoemde functie. Dit betekent dat er een relatie bestaat tussen de gebruikte mengselsamenstelling en de proefomstandigheden tijdens het typeonderzoek en de mengselsamenstelling en de eigenschappen van dat in de weg verwerkte mengsel. Daar er nog geen beproevingsmethoden bestaan waarmee de functionele eigenschappen in de weg kunnen worden vastgesteld wordt hiervoor gebruik gemaakt van de eigenschappen mengselsamenstelling, verdichtingsgraad en holle ruimte. Aangenomen wordt dat bij beperkte afwijkingen in mengselsamenstelling, holle ruimte en dichtheid bepaald in de weg, ten opzichte van de in te wegen doelsamenstelling, de holle ruimte respectievelijk de dichtheid vastgesteld bij het typeonderzoek, deze eigenschappen ook in de weg aanwezig zullen zijn. De gegevens die bij het typeonderzoek worden vastgelegd en bij de CE-markering voor het mengsel worden vermeld, spelen dan ook weer een rol bij de beoordeling van het mengsel in de weg. Daarnaast is geconstateerd dat voor een goede beoordeling ook een aantal aanvullende gegevens noodzakelijk zijn. In de technische bepalingen van deelhoofdstuk 31.2 en in proef 62 (oude proef 250) zijn deze gegevens vastgelegd. Toekomstige ontwikkelingen Naar de toekomst toe mag verwacht worden dat de mengseleigenschappen kunnen leiden tot een optimalisatie van de asfaltconstructie. Daar is echter nog ervaringsopbouw voor nodig. Binnen CROW wordt gewerkt aan een methodiek voor het berekenen van de constructieopbouw aan de hand van de mengseleigenschappen die bij deze optimalisatie kan worden toegepast. Dit betreft de ontwikkeling van het Ontwerp Instrumentarium Asfaltverhardingen (OIA).

Page 7: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

8

Proef 72 Stroefheid Op voorstel van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart is proef 72 (oud proef 150) aangepast. Deze aanpassing houdt verband met het gebruik van een nieuwe meetband en de wens om bij een snelheid van 70 km/u te kunnen meten. Dit betekent dat de toetsingswaarden die bij gebruik van proef 72 (oud proef 150) volgens de Standaard RAW Bepalingen 2005 werden toegepast aangepast moeten worden. Deze aanpassing is in de technische bepalingen van deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen verwerkt. Gebruik vastgestelde technische bepalingen Asfaltverhardingen De aangepaste bepalingen, proeven en resultaatsbeschrijvingen zullen opgenomen worden in de nieuwe versie van d RAW systematiek zoals deze begin 2011 zal verschijnen. Gezien de ervaringen die hebben geleid tot de in dit deelhoofdstuk opgenomen wijzigingen is het noodzakelijk zo snel mogelijk met dit deelhoofdstuk te gaan werken. Om dit mogelijk te maken zijn hieronder bepalingen opgenomen waarmee de voorliggende technische bepalingen in het bestek van toepassing kunnen worden verklaard. 01 ALGEMENE EN ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN 01 01 ALGEMENE BEPALINGEN 01 01 01 VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN

01 Op dit werk zijn van toepassing de Standaard RAW Bepalingen, zoals laatstelijk vastgesteld in mei 2008, hierna te noemen 'Standaard 2005', uitgegeven door de Stichting CROW. In plaats van deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen van deze Standaard 2005 zijn de technische bepalingen deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen en de proeven 61 t/m 72 opgenomen in de publicatie ‘Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen –Actualisering’, vastgesteld juli 2010 van toepassing.

02 De Standaard 2005 is tegen betaling van EUR 90,- verkrijgbaar bij de Stichting CROW. Bestellingen schriftelijk aan postbus 37, 6710 BA Ede, per fax aan (0318) 621112 of via de shop op de CROW-website: www.crow.nl. De publicatie ‘Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen –Actualisering’, juli 2010 is te downloaden op de CROW-website: www.crow.nl/raw keuze tervisielegging.

Gebruik resultaatsbeschrijvingen Aan de hand van de in deze publicatie opgenomen subwerkcategorieën 31.21 en 31.22 resultaatsbeschrijvingen kunnen noodzakelijke besteksposten worden geformuleerd voor het aanbrengen van asfaltverhardingen afgestemd op de nieuwe bepalingen en de Europese normen. Toelichting RAW-systematiek en beoordelingsprocedure Voor een korte toelichting op de RAW-systematiek wordt verwezen naar de CROW-website: www.crow.nl/raw , Toelichting RAW-systematiek.

Page 8: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

9

I N H O U D S O P G A V E RESULTAATSBESCHRIJVINGEN 31 Wegverhardingen II. 31.21 Aanbrengen asfaltverharding. 31.21.01 Aanbrengen kleeflaag. m2 31.21.11 Aanbrengen van een deklaag van asfaltbeton. ton 31.21.12 Aanbrengen van een deklaag van steenmastiekasfalt. ton 31.21.13 Aanbrengen van deklaag van zeer open asfaltbeton. ton 31.21.14 Aanbrengen deklaag 2-laags zeer open asfaltbeton. ton 31.21.21 Aanbrengen van een tussenlaag van asfaltbeton. ton 31.21.22 Aanbr. tussenlaag asfaltbeton tijdelijke deklaag. ton 31.21.23 Aanbrengen tussenlaag van asfaltbeton onder zoab. ton 31.21.31 Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton. ton 31.21.32 Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 2 lagen. ton 31.21.33 Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 3 lagen. ton 31.21.34 Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 4 lagen. ton 31.21.81 Aanbrengen steenslag op deklagen. m2 31.21.82 Aanbrengen brekerzand op deklagen. m2 31.22 Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen. 31.22.01 Aanbrengen van een profileerlaag van asfaltbeton. ton 31.22.02 Aanbrengen van een profileerdeklaag. ton 31.22.05 Aanbrengen uitvullingen asfalt. ton

Page 9: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

10

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. 2005-10 ROMPTEKST: Aanbrengen kleeflaag. HOOFDCODE: 31.21.01

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen kleeflaag. m2 # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en

bijzonderheden volgens handleiding vermelden.

1 Bitumenemulsie: # Nadere omschrijving van het materiaal.

2 Asfaltkleefmiddel 1 Hoeveelheid 0,2 kg/m2 2 Hoeveelheid 0,3 kg/m2 3 Hoeveelheid 0,4 kg/m2 4 Hoeveelheid 0,5 kg/m2

ton

ton

Page 10: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

11

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een deklaag van asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.21.11

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een deklaag van asfaltbeton. ton Totaal # Aantal m2 invullen.

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01. Indien noodzakelijk het afstrooien van het verhardingsoppervlak beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.81. Zie ook Standaard RAW Bepalingen art. 31.22.02.

1 Asfalt: AC 8 surf 2 Asfalt: AC 11 surf 3 Asfalt: AC 16 surf 4 Asfalt: AC * surf 1 Mengseleigenschappen: DL-IB 2 Mengseleigenschappen: DL-A 3 Mengseleigenschappen: DL-B 4 Mengseleigenschappen: DL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 7 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Laagdikte * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Laagdikte * mm [van 45 tot 60 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton

Page 11: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

12

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

Page 12: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

13

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een deklaag van

steenmastiekasfalt.

HOOFDCODE: 31.21.12

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een deklaag van steenmastiekasfalt. ton Totaal # Aantal m2 invullen.

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01. Indien noodzakelijk het afstrooien van het verhardingsoppervlak beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.81 of 31.21.82. Zie ook Standaard RAW Bepalingen art. 31.22.02.

1 Asfalt: SMA-NL 5 70/100 2 Asfalt: SMA-NL 8A 70/100 3 Asfalt: SMA-NL 8B 70/100 4 Asfalt: SMA-NL 11A 70/100 5 Asfalt: SMA-NL 11B 70/100 6 Asfalt: SMA *

# Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 1 gebruiken in samenhang met de mengsels voor steenmastiekasfalt gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor steenmastiekasfalt beschrijven met positie 1 inhoud 6 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Laagdikte * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton ton ton

Page 13: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

14

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van deklaag van zeer open asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.21.13

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een deklaag van zeer open

asfaltbeton. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: ZOAB 11 2 Asfalt: ZOAB 16 3 Asfalt: PA *

# Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 1 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 1 inhoud 3 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 2 Laagdikte * mm [van 45 tot 55 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton

Page 14: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

15

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen deklaag 2-laags zeer open asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.21.14

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een deklaag van tweelaags zeer open

asfaltbeton. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Bovenste laag asfalt: PA * # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden. Onderste laag asfalt: PA * # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

2 Bovenste laag asfalt: ZOAB * # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden. Onderste laag asfalt: ZOAB * # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 1 inhoud 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 1 inhoud 1 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Laagdikte bovenste laag * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte bovenste laag * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte bovenste laag * mm [van 35 tot 45 mm] 1 Laagdikte onderste laag * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte onderste laag * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte onderste laag * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Laagdikte onderste laag * mm [van 45 tot 55 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton

ton

ton

ton

Page 15: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

16

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een tussenlaag van asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.21.21

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een tussenlaag van asfaltbeton. ton Totaal # Aantal m2 invullen.

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 11 bind 2 Asfalt: AC 16 bind 3 Asfalt: AC 22 bind 4 Asfalt: AC * bind 1 Mengseleigenschappen: TL-IB 2 Mengseleigenschappen: TL-A 3 Mengseleigenschappen: TL-B 4 Mengseleigenschappen: TL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Totale laagdikte * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Totale laagdikte * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Totale laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Totale laagdikte * mm [van 45 tot 60 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton

Page 16: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

17

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbr. tussenlaag asfaltbeton tijdelijke deklaag. HOOFDCODE: 31.21.22

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een tussenlaag van asfaltbeton

toegepast als tijdelijke deklaag. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 16 bind 2 Asfalt: AC * bind 1 Mengseleigenschappen: TDL-IB 2 Mengseleigenschappen: TDL-B 3 Mengseleigenschappen: TDL-C 4 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 4 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter. 1 Laagdikte * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Laagdikte * mm [van 45 tot 60 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton

Page 17: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

18

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen tussenlaag van asfaltbeton onder zoab. HOOFDCODE: 31.21.23

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een tussenlaag van asfaltebeton

toegepast onder een deklaag van zeer open asfaltbeton.

ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 11 bind 2 Asfalt: AC 16 bind 3 Asfalt: AC 22 bind 4 Asfalt: AC * bind 1 Mengseleigenschappen: TDZ-IB 2 Mengseleigenschappen: TDZ-B 3 Mengseleigenschappen: TLZ-C 4 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 4 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter. 1 Laagdikte * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Laagdikte * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Laagdikte * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Laagdikte * mm [van 45 tot 60 mm] 1 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

4 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

5 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton

Page 18: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

19

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.21.31

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton. ton Totaal # Aantal m2 invullen.

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 16 base 2 Asfalt: AC 22 base 3 Asfalt: AC 32 base 4 Asfalt: AC * base 1 Mengseleigenschappen: OL-IB 2 Mengseleigenschappen: OL-A 3 Mengseleigenschappen: OL-B 4 Mengseleigenschappen: OL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Totale laagdikte * mm [van 40 tot 100 mm] 1 Op het zandbed 2 Op het zandbed, dat is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Op het maaiveld 4 Op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

5 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

6 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

7 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

8 Op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton

Page 19: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

20

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 2 lagen. HOOFDCODE: 31.21.32

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton in

twee lagen. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 16 base 2 Asfalt: AC 22 base 3 Asfalt: AC 32 base 4 Asfalt: AC * base 1 Mengseleigenschappen: OL-IB 2 Mengseleigenschappen: OL-A 3 Mengseleigenschappen: OL-B 4 Mengseleigenschappen: OL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Totale laagdikte * mm [van 80 tot 120 mm]

Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

2 Totale laagdikte * mm [van 120 tot 140 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

3 Totale laagdikte * mm [van 140 tot 180 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

1 Eerste laag op zandbed 2 Eerste laag op zandbed, dat is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Eerste laag op het maaiveld

ton ton ton ton

Page 20: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

21

4 Eerste laag op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

5 Eerste laag op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

6 Eerste laag op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

7 Eerste laag op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

8 Eerste laag op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

Page 21: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

22

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 3 lagen. HOOFDCODE: 31.21.33

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton in

drie lagen. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 16 base 2 Asfalt: AC 22 base 3 Asfalt: AC 32 base 4 Asfalt: AC * base 1 Mengseleigenschappen: OL-IB 2 Mengseleigenschappen: OL-A 3 Mengseleigenschappen: OL-B 4 Mengseleigenschappen: OL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Totale laagdikte * mm [van 160 tot 180 mm]

Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

2 Totale laagdikte * mm [van 180 tot 220 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

3 Totale laagdikte * mm [van 220 tot 270 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

1 Eerste laag op zandbed 2 Eerste laag op zandbed, dat is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Eerste laag op het maaiveld

ton ton ton ton

Page 22: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

23

4 Eerste laag op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

5 Eerste laag op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

6 Eerste laag op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

7 Eerste laag op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

8 Eerste laag op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

Page 23: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

24

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen van onderlaag asfaltbeton in 4 lagen. HOOFDCODE: 31.21.34

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een onderlaag van asfaltbeton in

vier lagen. ton

Totaal # Aantal m2 invullen. # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 16 base 2 Asfalt: AC 22 base 3 Asfalt: AC 32 base 4 Asfalt: AC * base 1 Mengseleigenschappen: OL-IB 2 Mengseleigenschappen: OL-A 3 Mengseleigenschappen: OL-B 4 Mengseleigenschappen: OL-C 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6-* # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor zeer open asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor zeer open asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Totale laagdikte * mm [van 240 tot 260 mm]

Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

2 Totale laagdikte * mm [van 260 tot 300 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

3 Totale laagdikte * mm [van 300 tot 360 mm] Dikte van elk der lagen ten minste 40 mm en ten hoogste 100 mm

1 Eerste laag op zandbed 2 Eerste laag op zandbed, dat is voorbewerkt volgens #

Bestekspostnr(s). vermelden.

3 Eerste laag op het maaiveld

ton ton ton ton

Page 24: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

25

4 Eerste laag op een ondergrond, die is voorbewerkt volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

5 Eerste laag op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

6 Eerste laag op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

7 Eerste laag op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

8 Eerste laag op de voorgaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

Page 25: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

26

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen steenslag op deklagen. HOOFDCODE: 31.21.81

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen steenslag op asfaltlagen die als

rijoppervlak door het openbaar verkeer gebruikt worden.

m2

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Zie ook artikel 31.22.12 lid 06 van de Standaard RAW bepalingen. Steenslag: # Korrelgroep vermelden.

1 Hoeveelheid ten minste 2,0 kg/m2 2 Hoeveelheid ten minste 2,5 kg/m2 1 Voordat het verkeer op het behandelde oppervlak wordt

toegelaten de losliggende steenslag verwijderen. Vrijgekomen materialen worden geacht voor de opdrachtgever geen waarde te hebben # Hoedanigheid van de materialen vermelden.

2 Voordat het verkeer op het behandelde oppervlak wordt toegelaten de losliggende steenslag verwijderen en vervoeren # Plaats van bestemming en wijze van opslaan vermelden. Eventueel regeling acceptatiekosten vermelden.

ton

Page 26: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

27

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 21 Aanbrengen asfaltverharding. - ROMPTEKST: Aanbrengen brekerzand op deklagen. HOOFDCODE: 31.21.82

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen brekerzand op asfaltlagen die als

rijoppervlak door het openbaar verkeer gebruikt worden.

m2

# Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Zie ook artikel 31.22.12 lid 06 van de Standaard RAW bepalingen. Brekerzand: #

1 Hoeveelheid ten minste 1,5 kg/m2 1 Voordat het verkeer op het behandelde oppervlak wordt

toegelaten de losliggend brekerzand verwijderen. Vrijgekomen materialen worden geacht voor de opdrachtgever geen waarde te hebben # Hoedanigheid van de materialen vermelden.

2 Voordat het verkeer op het behandelde oppervlak wordt toegelaten de losliggend brekerzand verwijderen en vervoeren # Plaats van bestemming en wijze van opslaan vermelden. Eventueel regeling acceptatiekosten vermelden.

ton

Page 27: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

28

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 22 Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een profileerlaag van asfaltbeton. HOOFDCODE: 31.22.01

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een profileerlaag van asfaltbeton. ton # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en

bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01.

1 Asfalt: AC 8 bind 2 Asfalt: AC 11 bind 3 Asfalt: AC 16 bind 4 Asfalt: AC 22 bind 5 Asfalt: AC 11 base 6 Asfalt: AC 16 base 7 Asfalt: AC 22 base 8 Asfalt: AC 32 base 1 Mengseleigenschappen: TL- * [IB, A, B of C invullen] 2 Mengseleigenschappen: TDL- * [IB, B of C invullen] 3 Mengseleigenschappen: TLZ- * [IB, B of C invullen] 4 Mengseleigenschappen: OL- * [IB, A, B of C invullen] 5 Mengseleigenschappen:

Watergevoeligheid ITSR * Stijfheid Smin * , Smax * Weerstand tegen permanente vervorming fcmax * Weerstand tegen vermoeiing E6- * # Eventueel nadere gegevens m.b.t. het mengsel vermelden.

- Positie 2 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfaltbeton gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfaltbeton beschrijven met positie 2 inhoud 5 indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Dikte ten minste * mm [van 20 tot 30 mm] 2 Dikte ten minste * mm [van 30 tot 40 mm] 3 Dikte ten minste * mm [van 40 tot 50 mm] 4 Dikte ten minste * mm [van 50 tot 60 mm] 1 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s).

vermelden.

2 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

3 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton ton ton ton ton ton ton ton

Page 28: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

29

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 22 Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen. - ROMPTEKST: Aanbrengen van een profileerdeklaag. HOOFDCODE: 31.22.02

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van een profileerdeklaag. ton # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en

bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.22.01. Indien noodzakelijk het afstrooien van het verhardingsoppervlak beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.81 of 31.21.82. Zie ook Standaard RAW Bepalingen art. 31.22.02.

1 Asfalt: # Asfaltmengsel en eigenschappen nader omschrijven.

- Positie 1 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfalt gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfalt alleen beschrijven indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Totale breedte kleiner dan 1,00 m 2 Totale breedte van 1,00 tot 2,50 m 3 Totale breedte 2,50 m en groter 1 Dikte ten minste * mm [van 15 tot 25 mm] 2 Dikte ten minste * mm [van 25 tot 35 mm] 3 Dikte ten minste * mm [van 35 tot 45 mm] 4 Dikte ten minste * mm [van 45 tot 60 mm] 1 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s).

vermelden.

2 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

3 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton

Page 29: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

30

WERKCATEGORIE: 31 Wegverhardingen II. VERSIE SUBWERKCATEGORIE: 22 Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen. - ROMPTEKST: Aanbrengen uitvullingen asfalt. HOOFDCODE: 31.22.05

DEFICODE TEKSTEN EENHEID 1 2 3 4 5 6 Aanbrengen van uitvullingen van asfalt. ton # Situering in het werk (met vermelding van tek.nrs.) en

bijzonderheden volgens handleiding vermelden. Het aanbrengen van een kleeflaag beschrijven m.b.v. hoofdcode 31.21.01. Oppervlakte uitvulplaatsen: # Aantal plaatsen en totaal oppervlak in m2 vermelden. Eventueel indicatie geven van de grootte per plaats.

1 Asfalt: # Asfaltmengsel en eigenschappen nader omschrijven.

- Positie 1 gebruiken in samenhang met de mengsels voor asfalt gedefinieerd in de Standaard RAW Bepalingen. Andere mengsels voor asfalt alleen beschrijven indien beschikt wordt over een referentiekader voor de gewenste eigenschappen van het materiaal in de weg. In dat geval randvoorwaarden voor het mengsel opnemen in deel 3 van het bestek.

1 Op een inlage, aangebracht volgens # Bestekspostnr(s). vermelden.

2 Op een funderingslaag # Soort funderingslaag nader omschrijven.

3 Op een bestaande verhardingslaag # Eventueel soort verhardingslaag nader omschrijven.

ton

Page 30: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

31

TOELICHTING RESULTAATSBESCHRIJVINGEN De resultaatsbeschrijvingen in het ter visie gelegde document met hoofdcodes 31.28.11 t/m 31.28.45 worden opgenomen in de catalogus resultaatsbeschrijvingen versie 2010 onder subwerkcategorie 31.21 aanbrengen asfaltverhardingen en 31.22 Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen. De resultaatsbeschrijvingen in subwerkcategorieën 31.21 ‘Aanbrengen asfaltverharding’ en 31.22 ‘Aanbrengen profileerlagen en uitvullingen’ zijn afgestemd op de beschrijving van asfaltmengsels volgens de Europese normen voor asfalt, de NEN-EN 13108 serie en de naar aanleiding van de tervisielegging aangepaste coderingen voor mengseleigenschappen. Eerste beschouwing van de resultaatsbeschrijvingen maakt duidelijk dat de bekende benamingen grindasfaltbeton, steenslagasfaltbeton, open en dicht asfaltbeton ook nu niet worden gehanteerd. Voor het aanbrengen van asfaltbeton maakt de norm NEN-EN 13108-1 onderscheid in asfaltbeton voor deklagen, tussenlagen en onderlagen. Dit is ook zichtbaar in de hoofdtekst van de resultaatsbeschrijvingen voor het aanbrengen van asfaltbeton. De resultaatsbeschrijvingen zijn als volgt opgebouwd: Positie 1 specificatie van het asfaltmengsel; Positie 2 specificatie van de mengseleigenschappen; Positie 3 indicatie van de breedte van de aan te brengen asfaltlaag; Positie 4 specificatie van de aan te brengen laagdikte; Positie 5 (gereserveerd voor extra informatie over de laagdikte); Positie 6 Informatie over het materiaal waarop de laag aangebracht moet worden. Positie 1 De specificatie van het asfaltmengsel geschiedt op basis van de codering volgens de Europese norm. Asfaltbeton wordt aangeduid met AC D aaaa xx/xxx, daarbij staat: ‘AC’ voor ‘asfaltbeton’ (Asphalt Concrete), ‘D’ voor de bovenmaat van het toeslagmateriaal in het mengsel, ‘aaaa’ voor de functie van de laag (surf, bind of base voor resp. dek-, tussen- en onderlaag) Op positie 1 wordt overigens de bitumengrade van het bindmiddel niet aangeduid voor het aanbrengen van asfaltbeton omdat de keuze daarvan gemaakt wordt door de producent van het mengsel om aan de gewenste eigenschappen van het mengsel te kunnen voldoen. De functionele eigenschappen die voor de continu gegradeerde asfaltbetonmengsels worden gehanteerd geven de producent die ruimte. Op de CE-markering van het toegepaste mengsel zal deze bitumengrade wel worden vermeld. (‘xx/xxx’ voor de bitumengrade van het toegepaste bindmiddel (bijv. 70/100 of 40/60. Hier kan ook een aanduiding van een gemodificeerd bindmiddel worden gegeven). Voor steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton geldt eenzelfde codering waarbij ‘SMA’ staat voor steenmastiekasfalt (Stone Mastic Asphalt) en ‘PA’ voor zeer open asfaltbeton (Porous Asphalt). In de resultaatsbeschrijvingen voor steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton wordt op positie 1wel het bindmiddel gespecificeerd. Dit houdt verband met de empirische beschrijving van deze mengsels. De normen voor steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton geven nog geen mogelijkheid om de mengsels functioneel te specificeren. Positie 2 De mengseleigenschappen worden gespecificeerd op basis van de eigenschappen die in de normen zijn gedefinieerd. Voor asfaltbeton betekent dit in principe een functionele specificatie, waarbij in beperkte mate een receptmatige benadering wordt gehanteerd die met name betrekking heeft op de korrelverdeling en het minimum bindmiddelgehalte en voor het overige functionele eigenschappen worden gehanteerd. Deze

Page 31: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

32

eigenschappen zijn: - Watergevoeligheid: ITSR**; - Stijfheid: Smin ****** , Smax *****; - Weerstand tegen permanente vervorming fcmax ***; - Weerstand tegen vermoeiing: ε6 - ***. Voor de tot nu toe gebruikelijke mengsels is door de CROW-werkgroep CIENA een inventarisatie gemaakt waarbij op basis van onderzoek en engineering judgement een indeling gemaakt is van de eigenschappen van die mengsels. Op grond van de ervaringen opgedaan met deze eigenschappen na de invoering ervan in 2008 is door de Deskundigencommissie Asfaltverhardingen een nadere invulling gegeven aan de eisen voor deze eigenschappen. Dit heeft geleid tot een nieuwe indeling van deze eigenschappen voor asfaltbetonmengsels in paragraaf 31.26 Tabel T 31.09. De combinaties van eigenschappen worden aangeduid met een code. Ten opzichte van de indeling gehanteerd in de Standaard RAW Bepalingen Wijziging 2008 is besloten een aparte categorie toe te voegen voor intensief belaste verhardingen voor locaties met langzaam rijdend (bij een snelheid < 15 km/uur) en stilstaand zwaar verkeer. Zie ook onderstaande tabel. De categorie-indeling volgens tabel T 31.09 wordt gebruikt om het toepassingsgebied te kunnen bepalen van een door de producent ontworpen mengsel waarvan de eigenschappen in het typeonderzoek zijn bepaald. De bestekschrijver moet op basis van de functie van de laag en het toepassingsgebied de gewenste combinatie van eigenschappen bepalen. Hij kan dit doen door een keuze te maken uit de categorieën volgens tabel T 31.09 van de Standaard RAW bepalingen. De waarden voor de asfalteigenschappen in tabel T31.09 zijn bepaald aan de hand van de waarden van die eigenschappen verkregen bij onderzoeken van de oude asfaltmengsels (Standaard 2005). Dit betekent dat zij niet rechtstreeks in een constructieontwerpprogramma kunnen worden toegepast. Daarvoor moeten een aantal correctiefactoren worden ontwikkeld. In het CROW-project Ontwerpinstrumentarium Asfalt (OIA) wordt hieraan gewerkt.

Page 32: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

33

Relatie categorie-indeling vrachtauto-intensiteit, toepassingsgebied en mengseleigenschappen

Indicatie toepassingsgebied wegtype-indeling volgens CROW Publicatie 147 ‘Wegbeheer’

Intensief belaste

verharding voor locaties met langzaam

rijdend (bij een snelheid < 15 km/uur) en

stilstaand zwaar verkeer

Fietspad, woonerf, winkelerf

Auto(snel)weg, Buurtontslui-

tingsweg, wijkontslui-

tingsweg

Auto(snel)weg, provinciale weg

Vrachtautointensiteit (VA) Intensiteit van het vrachtverkeer op de zwaarst belaste rijstrook (werkdagjaargemid-delde in één richting)

VA > 250 en

v < 15 km/h (IB)

VA ≤ 50 (A)

50 < VA ≤ 2500(B)

VA> 2500 (C)

asfaltbetonmengsels voor:

deklagen DL-IB DL-A DL-B DL-C

tussenlagen TL-IB TL-A TL-B TL-C tussenlagen toegepast als tijdelijke deklaag

TDL-IB - TDL-B TDL-C

tussenlagen toegepast onder een deklaag van zeer open asfaltbeton

TLZ-IB - TLZ-B TLZ-C

onderlagen OL-IB OL-A OL-B OL-C DL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor deklagen. OL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor onderlagen. TL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen. TDL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen

toegepast als tijdelijke deklaag. TLZ = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen onder

een zeer open asfaltbeton deklaag. VA = Vrachtautointensiteit in aantal vrachtauto’s per etmaal per richting. Voor steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton wordt niet met de hiervoor vermelde categorie-indelingen gewerkt. In artikel 31.26.03 respectievelijk 31.26.04 zijn de de specificaties gegeven. Dit zijn in feite mengselsamenstellingen omdat deze mengsels op empirische wijze worden gespecificeerd. De tot 2005 in de Standaard RAW Bepalingen opgenomen mengselsamenstellingen zijn de basis geweest voor de specificatie zoals ze nu in genoemde artikelen staan. Volgens de Europese norm wordt een steenmastiekasfalt aangeduid met SMA (Stone mastic asphalt) en een zeer open asfaltbeton met PA (porous asphalt). Om de in Nederland gebruikte mengselspecificatie en gewenste eigenschappen te kunnen aanduiden is ervoor gekozen deze aan te duiden met SMA-NL en ZOAB.

Page 33: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

34

Dit betekent dat de samenstelling en eigenschappen van de bekende steenmastiek- (artikel 31.26.03) en zeer open asfaltbetonmengsels (artikel 31.26.04) aangeduid worden met: Oude benaming nieuwe benaming (Artikel 31.26.03 en 31.26.04) sma 0/5 SMA-NL 5 sma 0/8 type 1 SMA-NL 8A sma 0/8 type 2 SMA-NL 8B sma 0/11 type 1 SMA-NL 11A sma 0/11 type 2 SMA-NL 11B zoab 0/11 ZOAB 11 zoab 0/16 ZOAB 16 Positie 3 Op deze positie is in de resultaatsbeschrijving als kostenbepalende factor een indicatie van de breedte van de aan te brengen asfaltlaag gegeven. De daadwerkelijke aanbrengbreedte zal op tekening moeten zijn aangegeven. Positie 4 Positie 4 geeft de mogelijkheid de gewenste aan te brengen laagdikte te specificeren. Positie 5 Positie 5 wordt met name gebruikt bij het beschrijven van het aanbrengen van tweelaags zoab. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de laagdikte voor de boven- en onderlaag. Positie 6 Informatie over het materiaal waarop de laag aangebracht moet worden kan op positie 6 worden gekozen. Hierbij kan ook nadere informatie over de aan te treffen situatie worden gegeven.

Page 34: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

35

TECHNISCHE BEPALINGEN WEGVERHARDINGEN II

Hoofdstuk 31 Wegverhardingen

Page 35: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

36

Inhoud

31.21 Begrippen 31.21.01 Algemeen 31.21.02 Percentage asfaltgranulaat 31.21.03 Uitvoeringseenheid 31.21.04 Referentiesamenstelling 31.21.05 Streefdichtheid 31.21.06 Koudasfalt 31.22 Eisen en uitvoering 31.22.01 Hoogteligging 31.22.02 Eigenschappen van het wegoppervlak: stroefheid 31.22.03 Eigenschappen van het wegoppervlak: vlakheid 31.22.04 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: laagdikte 31.22.05 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: verdichtingsgraad en holle ruimte 31.22.06 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: bitumengehalte en penetratie van

het bitumen 31.22.07 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: korrelverdeling 31.22.08 Eisen aan de uitvoering: voorbereidende werkzaamheden 31.22.09 Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden 31.22.10 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt van meer dan één menginstallatie 31.22.11 Eisen aan de uitvoering: vervoer van asfalt 31.22.12 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt-algemeen 31.22.13 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt bereid met asfaltgranulaat 31.23 Informatie-overdracht 31.23.01 Productie en verwerking 31.23.02 Gegevens asfaltspecie 31.23.03 Gegevens weegproces 31.23.04 Bewijs van oorsprong 31.24 Risicoverdeling en garanties 31.24.01 Keuring van bouwstoffen 31.24.02 Bedrijfscontrole 31.24.03 Kwaliteitsborging 31.24.04 Beoordeling van de kwaliteit van de verharding 31.24.05 Inrichting van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak van asfalt 31.24.06 Inrichting van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt 31.24.07 Onderzoeksresultaten 31.24.08 Goedkeuring 31.24.09 Kortingen 31.24.10 Gegevens typeonderzoek, bedrijfscontrole en gegevens ten behoeve van de garantie 31.24.11 Garantie 31.25 Bijbehorende verplichtingen 31.26 Bouwstoffen 31.26.01 Asfalt (algemeen) 31.26.02 Asfaltbeton 31.26.03 Steenmastiekasfalt 31.26.04 Zeer open asfaltbeton 31.26.05 Gietasfalt 31.26.06 Grof toeslagmateriaal 31.26.07 Fijn toeslagmateriaal 31.26.08 Vulstof (fabrieksmatig bereide vulstof) 31.26.09 Afdruipremmende stof 31.26.10 Asfaltgranulaat voor asfaltmengsels 31.26.11 Bitumenemulsie 31.27 Meet- en verrekenmethoden

Page 36: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

37

31.27.01 Stroefheid 31.27.02 Vlakheid in dwarsrichting 31.27.03 Vlakheid in langsrichting 31.27.04 Meetmethode ten behoeve van hoeveelheidsbepaling: laagdikte asfaltbeton voor

een onderlaag 31.27.05 Meetmethode ten behoeve van hoeveelheidsbepaling: hoeveelheden asfalt 31.27.06 Verrekenmethode: hoeveelheden asfalt Tabellen

Tabel T 31.01 Tekort aan laagdikte per laag (mm) Tabel T 31.02 Maximale negatieve afwijking in totale laagdikte van de volgens het

bestek aangebrachte constructie (mm) Tabel T 31.03 Eisen verdichtingsgraad (%) en holle ruimte (% V/V), gesteld aan

één monster Tabel T 31.04 Maximale gemiddelde afwijking verdichtingsgraad (%) en de

maximale gemiddelde afwijking holle ruimte (% V/V) Tabel T 31.05 Maximale gemiddelde afwijking holle ruimte zeer open asfaltbeton

(% V/V) Tabel T 31.06 Maximale afwijking gemiddelde bitumengehalte (% m/m) Tabel T 31.07 Maximale afwijking korrelverdeling door boven- tussen- en

onderzeven (% m/m) Tabel T 31.08 Kortingstabel Tabel T 31.09 Eigenschappen asfaltbeton Tabel T 31.09 Eigenschappen asfaltbeton (vervolg) Tabel T 31.09 Eigenschappen asfaltbeton (vervolg) Tabel T 31.10 Korrelverdeling van steenmastiekasfalt (% m/m) Tabel T 31.11 Eigenschappen van steenmastiekasfalt Tabel T 31.12 Samenstelling van zeer open asfaltbeton (% m/m) Tabel T 31.13 Eigenschappen van zeer open asfaltbeton Tabel T 31.16 Eigenschappen van grof toeslagmateriaal Tabel T 31.17 Eigenschappen van fijn toeslagmateriaal Tabel T 31.18 Homogeniteit van asfaltgranulaat Tabel T 31.19 Relatie categorieindeling vrachtautointensiteit, toepassingsgebied en

mengseleigenschappen Bijlagen

Bijlage I Weegprocedure asfalt

Page 37: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

593

TECHNISCHE BEPALINGEN WEGVERHARDINGEN II

Deelhoofdstuk 31.2Asfaltverhardingen

Page 38: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

594

Asfaltverhardingen

31.21 BEGRIPPEN

31.21.01 Algemeen

01 Te verstaan is onder: a. asfalt: een mengsel van toeslagmateriaal, een bitumineus bindmiddel

en eventueel toeslagstoffen; b. mengselgroep asfaltmengsels: de aanduiding voor de groep waartoe

een asfaltmengsel behoort. Onderscheiden worden de mengselgroepen asfaltbeton1), zeer open asfaltbeton, steenmastiekasfalt, gietasfalt en emulsieasfaltbeton;

c. asfaltsoort: onderverdeling van een asfaltmengsel naar bovenmaat van het toeslagmateriaal;

d. asfalttype: onderverdeling van een asfaltsoort op basis van verschillen in korrelverdeling en bitumengehalte;

e. mengselbeschrijving: samenstelling van één mengsel, uitgedrukt als de in te wegen doelsamenstelling;

f. in te wegen doelsamenstelling: mengselbeschrijving uitgedrukt in de bestanddelen, korrelverdelingskromme en het percentage toegevoegd bitumen;

g. verhardingslaag: onderdeel van een verharding bestaand uit één mate-riaal. Een verhardingslaag kan uit meer dan één laag bestaan;

h. deklaag: bovenste verhardingslaag, die in aanraking komt met het verkeer en die langer dan één jaar direct door het verkeer kan worden bereden;

i. tussenlaag: verhardingslaag tussen deklaag en onderlaag; j. onderlaag: hoofdonderdeel van de verharding. De onderlaag kan uit een

of meer lagen bestaan, die ‘bovenste onderlaag’, ‘onderste onderlaag’ enzovoort worden genoemd;

k. profileerlaag (van asfalt): verhardingslaag (van asfalt) van wisse-lende dikte, aangebracht op een bestaande verhardingslaag of bestaand verhardingsoppervlak om het gewenste profiel te verkrijgen voor het aanbrengen van een volgende verhardingslaag van constante dikte, waarbij de laagdikteverschillen ten hoogste 30 mm mogen bedragen;

l. profileerdeklaag (van asfalt): een deklaag waarmee laagdikteverschillen van ten hoogste 10 mm per meter in dwarsrichting en van ten hoogste 30 mm in zowel dwars- als langsrichting worden uitgevuld;

m. bovenlaag (van asfalt): de bovenste asfaltlaag volgens het bestek.

31.21.02 Percentage asfaltgranulaat

01 Onder een voorgeschreven dan wel een toegelaten percentage asfaltgra-nulaat wordt verstaan het massapercentage asfaltgranulaat in het totale asfaltmengsel.

1) Onder de mengselgroep asfaltbeton vallen de continu gegradeerde mengsels zoals tot dusver bekend onder de namen grindasfaltbeton, steenslagasfaltbeton, open asfaltbeton, dicht asfaltbeton. Mengsels voor dunne asfaltdeklagen vallen niet alle onder de voorwaarden van de NEN-EN 13108-serie en daarmee niet alle onder de Richtlijn Bouwproducten.

Page 39: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

595

Asfaltverhardingen

31.21.03 Uitvoeringseenheid

01 Onder uitvoeringseenheid wordt verstaan een aaneengesloten verharding bestaande uit dezelfde soort laag (deklaag, profileerlaag, enzovoort) met dezelfde dikte volgens het bestek, dezelfde in te wegen doelsamenstelling en dezelfde plaats in de constructie.

31.21.04 Referentiesamenstelling

01 Onder referentiesamenstelling wordt verstaan de door de aannemer op basis van het typeonderzoek (proef 62) gekozen dan wel vastgelegde samenstel-ling.

Het verschil tussen de referentiesamenstelling en de bij het typeonderzoek gevonden samenstelling na extractie mag niet meer bedragen dan de helft van de in tabel T 31.07 gegeven toleranties voor één monster, met dien verstande dat voor vulstof dit verschil niet meer mag bedragen dan een kwart van de gegeven toleranties.

31.21.05 Streefdichtheid

01 Onder streefdichtheid wordt verstaan de ten behoeve van bij het type-onderzoek (proef 62) vastgelegde dichtheid proefstuk (proef 67) van het desbetreffende asfaltmengsel.

31.21.06 Koudasfalt

01 Onder koudasfalt wordt verstaan een mengsel van vloeibitumen of bitu-menemulsie en mineraal aggregaat.

31.22 EISEN EN UITVOERING

31.22.01 Hoogteligging

01 De bovenkant van de verharding in de rijbaan moet gelijk met of ten hoogste 5 mm boven de bovenkant van putafdekkingen en andere in de verharding opgenomen elementen liggen. Langs de zijkant van de verharding moet de bovenkant van de verharding gelijk met of ten hoogste 10 mm boven de op de verharding aansluitende kantlagen, kolkinlaten of andere langs de zijkant van de verharding opgenomen elementen liggen.

31.22.02 Eigenschappen van het wegoppervlak: stroefheid

01 De stroefheid (proef 72) van het wegoppervlak, daar waar de deklaag volgens het bestek moet worden afgestrooid met steenslag, moet:

- gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,53 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,61 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,53 zijn.

- gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,47 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl

Page 40: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

596

Asfaltverhardingen

het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,54 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,47 zijn.

Bij deklagen van steenmastiekasfalt die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet:

- gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,53 bedragen;

- gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,47 bedragen.

Het bestek vermeldt of de stroefheid met methode 2010/50 van proef 72 of methode 2010/70 van proef 72 wordt bepaald.

31.22.03 Eigenschappen van het wegoppervlak: vlakheid

01 De afwijking in dwarsvlakheid van de deklaag ten opzichte van het voor-geschreven profiel, gemeten met een mal, een rei of rolrei van 3 m lengte, mag niet groter zijn dan 5 mm.

02 De vlakheid (proef 71) in langsrichting van de deklaag moet voldoen aan het navolgende:

a. Bij meting met de viagraaf moet de afwijking C5 per 100 m weglengte kleiner dan of gelijk zijn aan:

- 2% voor een geheel nieuw aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste vier lagen, of voor een op een bestaande verharding of kunstwerk aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste een profileerlaag en een deklaag;

- 3% voor andere aangebrachte asfaltconstructies. b. Bij meting met de rolrei mag de afwijking in vlakheid per 100 m meetvak

niet meer bedragen dan: - 3 mm voor een geheel nieuw aangebrachte verharding, volgens

het bestek opgebouwd uit ten minste vier lagen, of voor een op een bestaande verharding of kunstwerk aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste een profileerlaag en een deklaag;

- 4 mm voor een op zandbed of fundering aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit drie lagen;

- 5 mm voor een op zandbed of fundering aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit twee lagen.

  Voor een verharding aangebracht op weggedeelten in bogen met een horizontale straal kleiner dan 200 m dan wel een verticale straal kleiner dan 10.000 m, en voor weggedeelten korter dan 300 m, geldt dat de afwijking ten hoogste 5 mm mag zijn.

  Ter plaatse van de dwarsnaad bij de overgang van het werk op de bestaande verharding en bij voegovergangen geldt dat de afwijking in vlakheid gemeten met een rei van 3 m lengte, niet groter mag zijn dan 5 mm.

c. Voor een deklaag aangebracht in een freesvak moet de vlakheid ten minste overeenkomen met de vlakheid van de naastliggende verharding.

Page 41: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

597

Asfaltverhardingen

31.22.04 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: laagdikte

01 De dikte van een laag asfalt wordt getoetst aan de laagdikte zoals vermeld in de desbetreffende bestekspost(en). Daarbij mag het tekort aan laagdikte (proef 63) niet meer bedragen dan de in tabel T 31.01 aangegeven waarden. Bovendien mag de totale laagdikte van een aangebrachte asfaltconstructie in negatieve zin niet meer afwijken van de som van de in de desbetreffende bestekspost(en) voorgeschreven laagdikten dan de in tabel T 31.02 aangegeven waarden.

Tabel T 31.01 Tekort aan laagdikte per laag (mm)

mengselgroep asfaltmengsels en constructie- opbouw

één monster

maximale negatieve afwij-king laagdikte in mm per laag ten opzichte van de dikte volgens het bestek

gemiddelde van n monsters per uitvoerings-eenheid

gemiddelde negatieve afwijking in laagdikte in mm van n monsters per laag, ten opzichte van de dikte volgens het bestek

kortings-gebied

nader onder-zoek indien de afwijking t.o.v. de in het bestek vermelde dikte groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemiddelde afwijking van n monsters, ten opzichte van de in het bestek vermelde dikte, groter is dan:

n = 2

n = 3 of 4

n = 5 t/m 8

n = 9 t/m 19

n ≥20

onderlaag van asfaltbeton bij een laagdikte > 50 mm, op zandbed of op een fundering1)

16 - 20 20 15,0 10,0 5,0 0,0 0,0

onderlaag van as-faltbeton > 50 mm, op een bestaande verharding

11 - 15 15 10,0 5,0 0,0 0,0 0,0

tussenlaag van as-faltbeton en bij een laagdikte ≤ 50 mm voor een onderlaag van asfaltbeton, aangebracht direct op een fundering1)

11 - 15 15 10,0 5,0 0,0 0,0 0,0

tussenlaag van as-faltbeton, deklaag van asfaltbeton, steenmastiekasfalt of zeer open asfalt-beton, en bij een laagdikte ≤ 50 mm voor een onderlaag van asfaltbeton

6 - 10 10 6,0 3,0 0,0 0,0 0,0

1) Fundering kan zijn: een gebonden fundering of een verhardingslaag van steenmengsel.

Page 42: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

598

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.02 Maximale negatieve afwijking in totale laagdikte van de volgens het bestek aangebrachte constructie (mm)

constructie-opbouw

voorge-schreven totale laagdikte asfalt-constructie in mm

één monster gemiddelde van n monsters per uitvoerings-eenheid

nader onder-zoek indien de afwijking t.o.v. de totale laag-dikte van de asfaltconstruc-tie volgens het bestek groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemiddelde afwijking voor n monsters, ten opzichte van de in het bestek vermelde dikte, groter is dan:

n =2n =

3 of 4n=

5 t/m 8n =

9 t/m 19n ≥20

asfalt op zand-bed of op een fundering1)

≥ 80 20 15,0 10,0 5,0 0,0 0,0

asfalt op een bestaande verharding

40 - 8080 - 150

≥ 150

101520

6,010,015,0

2,05,010,0

0,02,05,0

0,00,00,0

0,00,00,0

1) Fundering kan zijn: een gebonden fundering of een verhardingslaag van steenmengsel.

31.22.05 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: verdichtingsgraad en holle ruimte

01 Nadat het asfalt is verwerkt, moeten de verdichtingsgraad (proef 66.0) en de holle ruimte (proef 69) van de verschillende soorten voldoen aan de in tabel T 31.03 aangegeven waarden. De gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad (proef 66.2) en de gemiddelde afwijking van de holle ruimte (proef 69) van asfaltbeton en steenmastiekasfalt mogen niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.04.

Bij de toetsing of voldaan wordt aan de tabel T 31.03 vermelde eisen blijft, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.02 lid 02, de marge buiten beschouwing.

02 Van zeer open asfaltbeton mag het gemiddelde van de holle ruimte (proef 69) niet meer afwijken van het bij het typeonderzoek vastgelegde minimum percentage holle ruimte (Vmin) dan de in tabel T 31.05 aangegeven waarden.

Page 43: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

599

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.03 Eisen verdichtingsgraad (%) en holle ruimte (% V/V), gesteld aan één monster

mengselgroep asfaltmengsels

eigenschap eis3) kortingsgebied nader onderzoek

asfaltbeton voor onderlagen, tussenlagen, tijdelijke dekla-gen, tussenlagen onder zeer open asfaltbeton en deklagen

verdichtingsgraad(VG)

97,0 ≤ VG ≤ 103,0 95,6 t/m 96,7en 103,3 t/m 104,4

< 95,6 of > 104,4

holle ruimte (HR)1)

δHRmax ≤ 2,0en

δHRmin ≥ −2,0

2,3 ≤ δHRmax ≤ 3,4en

−3,4 ≤ δHRmin < −2,3

δHRmax > 3,4of

δHRmin < −3,4

steenmastie k-asfalt2)

verdichtingsgraad(VG)

96,0 ≤ VG ≤ 104,0 94,6 t/m 95,7en

104,3 t/m 105,4

< 94,6of

>105,4

holle ruimte (HR)1)

δHRmax ≤ 5,0en

δHRmin ≥ −3,0

5,3 ≤ δHRmax ≤ 6,4en

−4,4 ≤ δHRmin < −3,3

δHRmax > 6,4of

δHRmin < −4,4

zeer open asfaltbeton

verdichtingsgraad(VG)

96,0 ≤ VG ≤ 104,0 94,6 t/m 95,7en

104,3 t/m 105,4

< 94,6of

> 105,4

holle ruimte (HR)1)

−6,0 ≤ δHRmin ≤ 6,0 −7,4 ≤ δHRmin ≤ −6,3en

6,3 ≤ δHRmin ≤ 7,4

δHRmin < −7,4of

δHRmin > 7,4

gietasfaltholle ruimte HR)1) ≤ 3,5 3,8 ≤ HR ≤ 4,9 > 4,9

1) δHRmin = de holle ruimte (HR) minus de minimum holle ruimte (Vmin ) vastgelegd bij het type onderzoek, (% V/V);

δHRmax = de holle ruimte (HR) minus de maximum holle ruimte (Vmax ) vastgelegd bij het type-onderzoek, (% V/V);

2) Voor sma-nl mengsels geldt in afwijking van het bepaalde in NEN-EN 13108-5 dat Vmin = Vmax = Ontwerp holle ruimte;

3) In de eisen voor holle ruimte en verdichtingsgraad is de marge verdisconteerd.

Page 44: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

600

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.04 Maximale gemiddelde afwijking verdichtingsgraad (%) en de maximale gemiddelde afwijking holle ruimte (% V/V)

mengselgroep asfaltmengsels

eigenschap één monster

gemiddelde van n monsters per uitvoeringseenheid

nader onderzoek indien de afwijking groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemiddelde afwijking voor n monsters groter is dan:

n = 2

n = 3 of 4

n = 5 t/m 8

n ≥9

asfaltbeton voor onderlagen, tus-senlagen, tussen-lagen toegepast als tijdelijke deklaag, tussen-lagen onder zeer open asfaltbeton en deklagen

gemiddelde afwijking verdichtingsgraad

4,4 3,50 3,00 2,50 2,00

gemiddelde positieve afwijking holle ruimte t.o.v. Vmax

3,4 2,50 2,00 1,50 1,00

gemiddelde negatieve afwijking holle ruimte t.o.v. Vmin

3,4 2,50 2,00 1,50 1,00

steenmastiek-asfalt

gemiddelde afwijking verdichtingsgraad

5,4 4,50 4,00 3,50 3,00

gemiddelde positieve afwijking holle ruimte t.o.v. Vmax

6,4 5,50 5,00 4,50 4,00

gemiddelde negatieve afwijking holle ruimte t.o.v. Vmin

4,4 3,50 3,00 2,50 2,00

Tabel T 31.05 Maximale gemiddelde afwijking holle ruimte zeer open asfaltbeton (% V/V)

één monster gemiddelde van n monsters per uitvoerings-eenheid

nader onder-zoek indien de afwijking groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemiddelde afwijking voor n monsters groter is dan:

n = 2

n = 3 of 4

n = 5 t/m 8

n = 9 t/m 19

n ≥20

afwijking t.o.v. Vmin 7,4 5,00 4,00 3,00 2,50 2,00

Page 45: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

601

Asfaltverhardingen

31.22.06 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: bitumengehalte en penetratie van het bitumen

01 Het bitumengehalte van het asfalt moet zijn overeenkomstig de referen-tiesamenstelling. Bij de bepaling van het gehalte aan bitumen (proef 65.0) mogen bij de asfaltmengsels de gevonden percentages hiervan niet meer afwijken dan de in tabel T 31.06 genoemde toleranties. Bij het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen mag het gemiddelde bitumenge-halte van het asfalt niet meer afwijken van de referentiesamenstelling dan aangegeven in tabel T 31.06. Bij de toetsing of voldaan wordt aan de in tabel T 31.06 vermelde eisen blijft, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.02 lid 02, de marge buiten beschouwing.

02 De penetratie (NEN-EN 1426) van teruggewonnen bitumen (NEN-EN 12697-3) uit het aangebrachte asfalt, bepaald binnen 14 dagen na aanbrengen, moet ten minste 60% van de ondergrens van de toegepaste bitumengrade dan wel de (reken)waarde bij het typeonderzoek bedragen. Voor bitumen toegepast in zeer open asfaltbeton moet de penetratie van het teruggewonnen bitumen ten minste 40% van de ondergrens van de bitumengrade bij het typeonderzoek zijn.

03 Indien polymeer gemodificeerd bitumen is toegepast, wordt het bitumen-gehalte bepaald volgens NEN-EN 12697-1 bijlage D.

Page 46: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

602

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.06 Maximale afwijking bitumengehalte (% m/m)

één monster1) gemiddelde van n monsters per uitvoerings-eenheid

tolerantie kortings-gebied: afwijking van de referentie-samen-stelling

nader onder-zoek indien de af-wijking groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemid-delde afwijking voor n monsters groter is dan:

n =2

n =3

n =4 of 5

n =6 t/m 8

n =9 t/m 19

n ≥20

asfaltbeton voor een deklaag

0,5 0,6 - 0,7 0,7

+0,50−0,60

+0,40−0,50

+0,35−0,45

+0,30−0,40

+0,25−0,35

+0,20−0,30

asfaltbeton voor een onder- of tussenlaag, zeer open asfaltbeton, gietasfalt

0,6 0,7 - 0,8 0,8

steenmas-tiekasfalt:D = 5 0,7 0,8 - 0,9 0,9

D = 8 enD = 11

0,6 0,7 - 0,8 0,8

1) In de eis voor het bitumengehalte is de marge verdisconteerd.

31.22.07 Samenstelling en eigenschappen van het asfalt: korrelverdeling

01 De korrelverdeling van de verschillende asfaltmengsels moet zijn overeen-komstig de referentiesamenstelling. Bij de zeefproef (NEN-EN 12697-2) op het toeslagmateriaal mogen de gevonden percentages hiervan niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.07.

Bij de toetsing of voldaan wordt aan de in tabel T 31.07 vermelde eisen, blijft in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.02 lid 02, de marge buiten beschouwing.

Page 47: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

603

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.07 Maximale afwijking korrelverdeling door boven-, tussen- en onderzeven (% m/m)

door zeef

één monster2) gemiddelde van n monsters per uitvoerings-eenheid

tolerantie nader onderzoek indien de afwijking groter is dan:

verbeteren dan wel vernieuwen, indien de gemiddelde afwijking voor n monsters groter is dan:

n = 2

n = 3

n = 4 of 5

n = 6 t/m 8

n = 9 t/m 19

n ≥20

asfaltbeton (AC) voor onderlagen met D ≥ 16 mmDD/2 of CCS1)

2 mm63 μm

497

2,3

497

2,3

--

5,51,40

--

5,01,30

--

4,51,20

--

4,01,10

--

3,80,90

--

3,50,75

asfaltbeton (AC) voor onderlagen met D < 16 mm, tussen-lagen en deklagenDD/2 of CCS1)

2 mm63 μm

386

2,3

386

2,3

--

4,51,40

--

4,01,30

--

3,81,20

--

3,51,10

--

3,30,90

--

3,00,75

zeer open asfalt-beton (PA)DD/2 of CCS1)

2 mm63 μm

675

2,3

675

2,3

--

3,81,40

--

3,51,30

--

3,31,20

--

3,01,10

--

2,80,90

--

2,50,75

steenmastiekasfalt (SMA)DD/2 of CCS1)

2 mm63 μm

485

2,3

485

2,3

--

3,81,40

--

3,51,30

--

3,31,20

--

3,01,10

--

2,80,90

--

2,50,75

gietasfalt (GA)C8C42 mm63 μm

286

2,8

286

2,8

--

4,51,75

--

4,01,60

--

3,81,45

--

3,51,30

--

3,31,15

--

3,01,00

1) CCS: karakteristieke grove zeef.2) In de eis voor de korrelverdeling is de marge verdisconteerd.

Page 48: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

604

Asfaltverhardingen

31.22.08 Eisen aan de uitvoering: voorbereidende werkzaamheden

01 Het wegoppervlak moet schoon zijn en vrij van losse delen. Indien de aannemer zich desgevraagd verbindt tot het schoonmaken van het bij aanvang van het werk reeds aanwezige wegoppervlak, geschiedt verreke-ning hiervan als meer werk.

02 De kleeflaag gelijkmatig verdeeld over het oppervlak aanbrengen.

03 De kleeflaag uitsluitend aanbrengen op het wegoppervlak van de daar-voor in het bestek aangegeven weggedeelten en bovendien op de verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aange-bracht. Maatregelen treffen opdat verontreinigingen daarbuiten worden voorkomen. Desondanks ontstane verontreinigingen verwijderen.

04 Geen kleeflaag aanbrengen op een nat wegoppervlak.

05 Op verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aangebracht, als kleefmiddel asfaltkleefmiddel toepassen of de hechting op gelijkwaardige wijze tot stand brengen.

Ingeval van het aanbrengen van zeer open asfaltbeton, de verticale aansluit-vlakken zodanig behandelen dat de hechting verzekerd is en de waterdoor-stroming niet verhinderd wordt.

06 Bij buitentemperaturen van 0 °C of lager, bitumenemulsie ten behoeve van kleeflagen vervangen door asfaltkleefmiddel; daartoe de temperatuur meten op het werk, op 1 m boven de grond. Verrekening van het met deze vervanging gemoeide verschil in kosten geschiedt als meer werk.

31.22.09 Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden

01 De aannemer stelt, onverminderd het bepaalde in het navolgende lid, na overleg met de directie, passende maatregelen vast die de werkwijze bepalen waarbinnen verwerking van asfalt verantwoord is.

Hierbij dient in elk geval aandacht te worden besteed aan de relaties tussen de soort en het type asfalt, de conditie van de ondergrond, de laagdikte, de luchttemperatuur, de windsnelheid, de neerslag en eventuele in het bestek opgenomen tijdstermijnen.

Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen: - de weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, hoeveelheid

neerslag en dergelijke); daartoe de temperatuur en de windsnelheid in m/s meten op het werk, op 1 m boven de grond;

- bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen;

- de plaats en het oppervlak van het onder de desbetreffende weers-omstandigheden aangebrachte asfalt.

Page 49: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

605

Asfaltverhardingen

02 Een laag zeer open asfaltbeton alleen aanbrengen indien de buitentempera-tuur (t) voldoet aan de navolgende formule:

t ≥ w + 5, waarin: t = de buitentemperatuur in °C; w = de windsnelheid in m/s.

31.22.10 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt van meer dan één menginstallatie

01 Het asfalt dat in het werk wordt gebracht, mag afkomstig zijn van ten hoogste vier menginstallaties.

02 Het door elkaar verwerken van een soort dan wel type asfalt afkomstig van verschillende menginstallaties, is slechts toegestaan indien deze mengsels geproduceerd worden op basis van hetzelfde typeonderzoek.

03 Indien aan de in het vorige lid genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, moet het asfalt afkomstig van de afzonderlijke menginstallaties op duide-lijk onderscheiden plaatsen worden verwerkt en moeten de herkomst, de referentiesamenstelling, de plaats van verwerking en de hoeveelheid van de afzonderlijke mengsels volgens artikel 31.27.05 de leden 01, 03 en 05 worden bepaald en vastgelegd.

31.22.11 Eisen aan de uitvoering: vervoer van asfalt

01 Vervoer van asfalt dient zodanig te geschieden dat er binnen de lading geen temperatuurverschillen groter dan 25 °C (NEN-EN 12697-13) ontstaan.

Het asfalt mag niet of nauwelijks zijn ontmengd.

31.22.12 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt, algemeen

01 Het asfalt aanbrengen met één of meer afwerkmachine(s). De aan te brengen laag moet hechten aan de onderliggende laag en verticale aansluitvlakken. Het oppervlak achter de afwerkmachine moet een gelijkmatige textuur hebben en de verdichting moet gelijkmatig zijn over het gehele oppervlak.

Op plaatsen waar het asfalt niet machinaal kan worden aangebracht, het asfalt in handwerk spreiden.

02 De aanvoer van het asfalt en de snelheid van de afwerkmachine moeten zodanig zijn dat het asfalt zonder of met zo min mogelijk onderbrekingen in het werk wordt gebracht.

Indien onderbrekingen optreden die kwaliteitsrisico’s met zich meebrengen, de afwerkmachine leegdraaien en het asfalt verwerken zoals in lid 04 is voorgeschreven voor een dwarsnaad.

03 De opeenvolgende lagen asfalt zodanig aanbrengen dat de langsnaden of dwarsnaden verspringend, bij voorkeur trapsgewijs, ten minste 0,15 m van elkaar verwijderd zijn.

Page 50: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

606

Asfaltverhardingen

De langsnaden en de zijkanten van het asfalt uitvoeren als strakke lijnen evenwijdig aan de as van de rijstrook.

In de onderlagen of tussenlagen van een rechterrijstrook, met uitzondering van een gedeelte ter breedte van 1,0 m in de as daarvan, mogen in het asfalt geen langsnaden voorkomen. De langsnaden in de bovenlaag asfalt mogen niet minder dan 0,05 m en niet meer dan 0,20 m naast een as-, deel- of kantstreep zijn gelegen.

04 Ter plaatse van langs- en dwarsnaden, voorafgaand aan het aanbrengen van een aansluitende laag, los materiaal verwijderen. De naden dekkend met asfaltkleefmiddel bestrijken dan wel de hechting op de naad tussen de stroken op gelijkwaardige wijze verzekeren. Bij zeer open asfaltbeton deze behandeling zodanig uitvoeren dat de waterdoorstroming niet verhinderd wordt. Het asfalt ter plaatse van langs- en dwarsnaden bij de daarvoor in aanmerking komende asfaltmengsels aanbrengen met een overlap en voldoende overhoogte dan wel met voldoende overhoogte.

05 Het asfalt zo spoedig mogelijk na het aanbrengen verdichten, met dien verstande dat zeer open asfaltbeton en steenmastiekasfalt niet trillend verdicht mogen worden, tenzij dit bij handmatige verwerking noodzakelijk is. Na het verdichten mogen geen walssporen voorkomen. De textuur van de bovenlaag moet na het verdichten gelijkmatig zijn.

06 Indien de asfaltlaag moet worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet dit mechanisch en gelijkmatig over het gehele oppervlak gebeuren, waarna deze moet worden vastgedrukt bij een temperatuur van het opper-vlak van ten minste 90 °C.

31.22.13 Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt bereid met asfaltgranulaat

01 Indien voor de beëindiging van de verwerking van een bepaald asfalt-mengsel bereid met asfaltgranulaat in verband met openstelling van de weg voor verkeer de nog beschikbare hoeveelheid te klein is, mag de activiteit worden afgerond met een hoeveelheid van dat asfaltmengsel samengesteld zonder toepassing van asfaltgranulaat, mits dit asfalt verder met dezelfde bouwstoffen is geproduceerd en voor dit mengsel een volledig typeonder-zoek is uitgevoerd dat voldoet aan de gestelde eisen voor het asfalt bereid met asfaltgranulaat. Deze hoeveelheid mag ten hoogste 30 ton per dag bedragen.

02 Bij het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt worden de in het vorige lid bedoelde hoeveelheden asfalt zonder asfaltgra-nulaat geacht te behoren tot de uitvoeringseenheid waarin het asfaltmengsel met asfaltgranulaat is verwerkt. De samenstelling en eigenschappen worden getoetst aan de referentiesamenstelling van het asfalt bereid met asfaltgra-nulaat.

Page 51: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

607

Asfaltverhardingen

31.23 INFORMATIE-OVERDRACHT

31.23.01 Productie en verwerking

01 De aannemer verstrekt de directie desgevraagd gegevens omtrent: - fabrikaat, type en plaats van de asfaltmenginstallatie; - de nominale capaciteit van de installatie.

02 De aannemer verstrekt de directie desgevraagd binnen vier weken na het gereedkomen van de bovenste laag volgens het bestek, gegevens omtrent de plaats en omvang van de uitvoeringseenheden. Een eventueel verzoek daartoe zal uiterlijk twee weken na het gereedkomen van de bovenste laag volgens het bestek door de directie worden gedaan.

31.23.02 Gegevens asfalt

01 Naast de gegevens over de asfalt met betrekking tot de CE-markering als bedoeld in artikel 01.14.03, verstrekt de aannemer aan de directie

a. het verkort verslag als bedoeld in proef 62 punt 5.2; b. de referentiesamenstelling als bedoeld in artikel 31.21.04 lid 01; c. eventueel specifieke voorwaarden van toepassing op het gebruik van

het product; d. van grof toeslagmateriaal voor deklagen, een verklaring dat dit voldoet

aan de in het bestek gestelde eisen met betrekking tot korrelvorm en polijstgetal.

31.23.03 Gegevens weegproces

01 De aannemer verstrekt desgevraagd de directie een week voor de aanvang van de verwerking van het asfalt gegevens over het weegproces op een door hem ondertekende lijst, ingericht volgens het model ‘Gegevens van het weegproces’ van bijlage I.

Indien aan de door de aannemer ingevulde lijst gegevens ontbreken of uit de ingevulde lijst blijkt dat niet wordt voldaan aan de eisen die overigens ten aanzien van het weegproces in het bestek zijn gesteld, deelt de directie dit binnen een week na ontvangst van de controlelijst schriftelijk aan de aannemer mee.

In dat geval mag de aannemer eerst met de verwerking van het asfalt beginnen, nadat het weegproces alsnog is goedgekeurd.

31.23.04 Bewijs van oorsprong

01 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd asfaltkleefmiddel, afgegeven en ondertekend door de producent ervan.

Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de aanduiding van het product; b. de naam van de producent en de plaats van bereiding; c. een verwijzing naar de bedrijfscontrole van de producent; d. de datum van afgifte.

02 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van de afdruip-remmende stof, afgegeven en ondertekend door de producent ervan.

Page 52: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

608

Asfaltverhardingen

Op het bewijs van oorsprong moet ten minste zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. het soort en type van de afdruipremmende stof; c. de grafieken zoals omschreven in proef 70.2; d. de te volgen mengprocedure (voor- en namengtijd); e. een verklaring van de producent dat de afdruipremmende stof geschikt

is voor toepassing in asfalt (proef 70.3). Indien de afdruipremmende stof cellulosevezel is, die reeds voor 1 juli 1995 met succes in steenmastiek-asfalt werd toegepast, een vermelding daarvan. Van cellulosevezel die eerst op 1 juli 1995 is toegepast en andere afdruipremmende stoffen aangeven waar en wanneer de desbetreffende proefvakken zijn aange-legd;

f. de datum van afgifte. De bepaling van de hoeveelheid te doseren afdruipremmende stof (proef

70.2) moet zo frequent geschieden dat zekerheid bestaat over de juiste waarde van deze hoeveelheid. De laatste bepaling mag bovendien ten hoogste 18 maanden voor de datum van levering van de afdruipremmende stof zijn verricht. Deze bepaling moet zijn uitgevoerd door een instelling die voor de desbetreffende proef geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie).

03 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van de mate-rialen als bedoeld in NEN-EN 13108 artikel 4.1 derde aandachtsstreepje die in het asfaltmengsel zijn verwerkt, afgegeven en ondertekend door de producent ervan.

Op het bewijs van oorsprong moeten zijn vermeld: a. de aanduiding van het product; b. de naam van de producent; c. de herkomst van het product; d. het bewijs van geschiktheid van het product voor toepassing in asfalt; e. de datum van afgifte.

04 Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong moet zijn vergezeld van een schriftelijke verwijzing hiernaar.

05 Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie), wordt het certifi-caat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen.

31.24 RISICOVERDELING EN GARANTIES

31.24.01 Keuring van bouwstoffen

01 Met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden mogen bouw-stoffen, voorzover daaraan eisen gesteld worden voor eigenschappen die geen betrekking hebben op een CE-markering, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 17 lid 2 en paragraaf 18 lid 1 van de U.A.V. 1989, door de aannemer worden verwerkt zonder dat daaraan een goedkeuring door de directie is voorafgegaan.

Page 53: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

609

Asfaltverhardingen

02 Bouwstoffen als bedoeld in het vorige lid, mogen slechts worden verwerkt, nadat de aannemer door eigen onderzoek of uit door derden verstrekte onderzoeksresultaten heeft vastgesteld dat de bouwstoffen aan de gestelde eisen voldoen.

03 De directie is bevoegd om monsters van de in lid 01 bedoelde bouwstoffen te nemen en deze te onderzoeken. Het gestelde in de leden 2 tot en met 13 van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 is hierop van toepassing.

31.24.02 Bedrijfscontrole

01 De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de verwer-king van het asfalt als bedoeld in artikel 31.24.03 lid 01. Hij stelt de directie in de gelegenheid de bedrijfscontrole te volgen. Hij stelt de resultaten van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie.

31.24.03 Kwaliteitsborging

01 De aannemer stelt voor de uitvoering van het werk een kwaliteitsplan op. Hij is daarvoor verantwoordelijk. Het kwaliteitsplan wordt aan de directie overhandigd. Op basis van een in dit kwaliteitsplan vastgelegde procesbeheersingsmethodiek, stelt hij vast of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Hij legt zijn bevindingen schriftelijk vast. In het kwaliteitsplan moet onder meer worden vermeld op welke wijze de aannemer de bedrijfscontrole verricht aangaande de dikte van de lagen, de samenstelling, de holle ruimte, de verdichtingsgraad en de penetratie (NEN-EN 1426) van het teruggewonnen bitumen (NEN-EN 12697-3) van het asfalt.

02 Indien de aannemer tijdens de uitvoering van het werk vaststelt dat niet is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven, neemt hij onmiddel-lijk maatregelen om het voortduren van de tekortkomingen te voorkomen. Tevens stelt hij vast over welk gedeelte van het werk de tekortkomingen optreden en stelt hij de directie correctieve maatregelen voor. Bij de vast-gestelde correctieve maatregelen wordt tevens de methode van beoordeling van de kwaliteit overeengekomen.

03 De directie kan tijdens de uitvoering van het werk besluiten een eigen onderzoek in te stellen.

04 Indien bij het in het vorige lid bedoelde onderzoek tekortkomingen worden vastgesteld ten opzichte van de in het bestek gestelde eisen, die zouden leiden tot kortingen of tot het niet goedkeuren van het werk en die niet door de aannemer zijn vastgesteld dan wel waarvoor geen correctieve maatre-gelen zijn voorgesteld, dient de aannemer alsnog correctieve maatregelen voor te stellen. De directie kan besluiten het onderzoek uit te breiden.

05 Indien de in het vorige lid bedoelde tekortkomingen worden vastgesteld, moet ervan worden uitgegaan dat de kwaliteitsborging van de aannemer niet adequaat functioneert. Deze dient de oorzaak daarvan terstond op te sporen en te herstellen. Getroffen maatregelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd en aan de directie te worden gerapporteerd.

Page 54: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

610

Asfaltverhardingen

06 De kosten van het eigen onderzoek als bedoeld in lid 03 en de eventuele uitbreiding daarvan overeenkomstig lid 04, komen voor rekening van de opdrachtgever. De aannemer verleent om niet de benodigde medewerking om de uitvoering van deze onderzoeken mogelijk te maken.

Indien het eigen onderzoek of de eventuele uitbreiding daarvan uitgevoerd wordt door een instelling die voor het desbetreffende onderzoek geac-crediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie) en de in lid 04 bedoelde tekortkomingen worden vastgesteld, komen voor de desbetreffende eigenschap, de kosten van het laboratoriumonderzoek dan wel de kosten voor de uitbreiding van het laboratoriumonderzoek, voor rekening van de aannemer.

07 Binnen zes weken na het gereedkomen van de bovenste laag volgens het bestek, verstrekt de aannemer de directie een samenvattend rapport aangaande de kwaliteit van het door hem uitgevoerde asfaltwerk. Het rapport omvat:

- de bevindingen van de aannemer omtrent de kwaliteit van het werk; - een overzicht van de geconstateerde afwijkingen; - een overzicht van de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maat-

regelen.

31.24.04 Beoordeling van de kwaliteit van de verharding

01 De aannemer verzoekt de directie schriftelijk om vast te stellen of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven met betrekking tot:

a. de kwaliteit van het wegoppervlak, uiterlijk twee weken voor de vermoe-delijke datum van openstelling van een wegvak;

b. de samenstelling en de eigenschappen van het asfalt, uiterlijk één week na het gereedkomen van de bovenlaag van de totale asfaltverharding.

02 De directie kan op basis van de volgens artikel 31.24.03 verkregen gege-vens vaststellen of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven met betrekking tot de kwaliteit van het wegoppervlak en de samenstelling en eigenschappen van het asfalt en de onderzoeken als bedoeld in artikel 31.24.05 en artikel 31.24.06 achterwege laten.

03 Indien zij daartoe aanleiding ziet, kan de directie bij het gereedkomen van de asfaltverharding besluiten een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak en naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt overeenkomstig artikel 31.24.05 en 31.24.06 uit te voeren om vast te stellen of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd respectievelijk opgedragen binnen de in de desbetreffende artikelen genoemde termijnen. Het onderzoek volgens artikel 31.24.06 moet worden uitgevoerd door een instelling die voor het desbetreffende onderzoek geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie).

04 De directie stelt vast welke uitvoeringseenheden en welke boorvakken daarvan bij het in het vorige lid bedoelde onderzoek worden betrokken en welke eigenschappen waaraan in het bestek eisen zijn gesteld, in het onderzoek worden beschouwd. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan de directie op basis van de resultaten besluiten het onderzoek uit te breiden.

Page 55: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

611

Asfaltverhardingen

05 Met betrekking tot de resultaten van het door de directie verrichte onaf-hankelijke onderzoek volgens de leden 03 en 04, is het bepaalde in artikel 31.24.08 van overeenkomstige toepassing.

06 De kosten van het onderzoek bedoeld in lid 03 zijn voor rekening van de opdrachtgever. Indien echter bij dit onderzoek tekortkomingen worden vastgesteld die leiden tot verbetering dan wel vernieuwing van het werk, zijn de kosten van dat onderzoek voor rekening van de aannemer. De kosten van de eventuele uitbreiding van het onderzoek volgens lid 04 worden op dezelfde wijze toegedeeld.

31.24.05 Inrichting van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak van asfalt

01 Indien de directie de vlakheid en de stroefheid wenst te controleren, geschiedt dit zo spoedig mogelijk en indien mogelijk voor openstelling van het wegvak, doch uiterlijk binnen zes weken na het verzoek van de aannemer als bedoeld in artikel 31.24.04 lid 01 dan wel binnen zes weken na openstelling van het wegvak voor het verkeer. De directie bepaalt welke wegvakken of gedeelten daarvan gecontroleerd worden. Indien de controle daartoe aanleiding geeft, kan de directie besluiten de controle uit te breiden.

De datum en het tijdstip van de controle worden aan de aannemer ten minste drie werkdagen tevoren schriftelijk meegedeeld.

02 De stroefheid kan zowel in als tussen de rijsporen worden gemeten.

03 Ten behoeve van de controle van de vlakheid en de stroefheid draagt de aannemer er zorg voor dat de weg schoon is en vrij van obstakels, hieronder niet begrepen het openbaar verkeer, gedurende een door de directie op te geven periode.

31.24.06 Inrichting van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt

01 Indien de directie de samenstelling en eigenschappen van het asfalt wenst te controleren, geschiedt dit per uitvoeringseenheid dan wel per boorvak daarvan. De directie geeft zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie weken na ontvangst van het rapport van de aannemer als bedoeld in artikel 31.24.03 lid 07, aan welke uitvoeringseenheden gecontroleerd zullen worden. Tevens geeft zij daarbij de indeling in boorvakken alsmede de plaatsen waar de cilinders moeten worden geboord, nauwkeurig op tekening aan. Deze plaatsbepaling geschiedt op aselecte wijze.

02 Het indelen in boorvakken vindt alleen plaats op basis van de indeling in uitvoeringseenheden van de bovenlaag. Bij een uitvoeringseenheid met een bovenlaag met een oppervlakte kleiner dan 500 m2 wordt deze als één boorvak beschouwd.

Bij een uitvoeringseenheid met een bovenlaag met een oppervlakte kleiner dan 20.000 m2 verdeelt de directie de uitvoeringseenheid in boorvakken met een gelijke oppervlakte van ten minste 500 m2 en ten hoogste 2.000 m2. De directie bepaalt het aantal en de omvang van de boorvakken.

Bij een uitvoeringseenheid met een bovenlaag met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 20.000 m2 verdeelt de directie de uitvoeringseenheid in ten

Page 56: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

612

Asfaltverhardingen

minste 20 boorvakken met een gelijke oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en ten hoogste 2.000 m2. De directie bepaalt het aantal en de omvang van de boorvakken.

03 De aannemer boort de in lid 01 bedoelde cilinders binnen vier weken na ontvangst van de in lid 01 genoemde tekening. De cilinders boren volgens proef 63. Het tijdstip van boren tijdig aan de directie meedelen.

Desgewenst dient het boren te geschieden in tegenwoordigheid van de directie.

De kosten van het boren en het vullen van de gaten worden verrekend op stelpost.

04 De aannemer overhandigt de geboorde cilinders aan de directie met daarbij een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, nauwkeurig zijn vermeld en waarop tevens de gegevens zijn vermeld die nodig zijn om de bij het laboratoriumonderzoek verkregen resultaten te kunnen toetsen aan de desbetreffende besteksbepalingen. De datum dan wel data waarop de cilinders en de daarbij behorende lijst aan de directie worden overhandigd, schriftelijk vastleggen.

05 Gaten van boorkernen of geheel met asfalt of tot ten minste 0,04 m onder het wegoppervlak met cementbeton en overigens met gietasfalt vullen.

Het asfalt moet een temperatuur van ten minste 130 °C hebben. De wand van het boorgat, voorzover het met asfalt wordt gevuld, met asfaltkleefmiddel bestrijken. Het asfalt in lagen van ten hoogste 0,10 m aanbrengen en met stampers verdichten.

31.24.07 Onderzoeksresultaten

01 Het rapport over de resultaten van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak en de samenstelling en eigenschappen van het asfalt als bedoeld in artikel 31.24.05 en 31.24.06, zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na het overhandigen van de in artikel 31.24.06 lid 04 bedoelde cilinders en lijst, aan de aannemer worden verstrekt.

02 Indien het in het vorige lid bedoelde rapport de directie aanleiding geeft om het onderzoek uit te breiden conform artikel 31.24.04 lid 04, geeft de directie bij het rapport aan welke uitvoeringseenheden bij de uitbreiding van het onderzoek worden betrokken. Tevens geeft zij daarbij, voorzover dit niet bij het eerste onderzoek is gebeurd, de indeling in boorvakken alsmede de plaatsen waar de cilinders moeten worden geboord, nauwkeurig op tekening aan. Deze plaatsbepaling geschiedt op aselecte wijze.

Met betrekking tot de inrichting van de uitbreiding van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt is het bepaalde in artikel 31.24.06 de leden 02, 03, 04 en 05 van overeenkomstige toepassing.

Het rapport van het in dit lid bedoelde onderzoek zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na het overhandigen van de overeen-komstig artikel 31.24.06 lid 04 bedoelde cilinders en lijst, aan de aannemer worden verstrekt.

Page 57: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

613

Asfaltverhardingen

03 De weggedeelten waarvoor afstrooien met steenslag of brekerzand in het bestek is voorgeschreven en waarvan bij de stroefheidsmeting:

- volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) is gebleken dat de wrijvingscoëfficiënt kleiner is dan 0,53, terstond zodanig verbe-teren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,53.

- volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) is gebleken dat de wrijvingscoëfficiënt kleiner is dan de 0,47, terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,47.

Indien de stroefheid in het rijspoor verbeterd moet worden, moet dat gelijk-tijdig in beide sporen plaatsvinden. Indien het asfalt wordt vervangen, moet dat ter breedte van de rijstrook plaatsvinden.

04 Het gehele overeenkomstig artikel 31.24.04 lid 01 sub a ter controle aange-boden wegvak verbeteren indien bij de vlakheidsmeting in langsrichting (proef 71) met de viagraaf:

- voor een geheel nieuw aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste vier lagen, of voor een op een bestaande verharding of kunstwerk aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste een profileerlaag en een deklaag, het afwij-kingspercentage C5 per 100 m weglengte groter is dan twee en tevens het aantal afwijkingen f5 meer dan vijf is, dan wel het afwijkingspercentage C5 groter is dan zes;

- voor andere constructies, het afwijkingspercentage C5 per 100 m weglengte groter is dan drie en tevens het aantal afwijkingen f5 meer dan vijf is, dan wel het afwijkingspercentage C5 groter is dan zeven.

In deze gevallen het gehele wegvak zodanig verbeteren dat het afwijkings-percentage C5 kleiner dan of gelijk is aan respectievelijk twee en drie.

Bij de vlakheidsmeting in langsrichting met de rolrei het gehele ter controle aangeboden wegvak verbeteren indien:

- voor een geheel nieuwe verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste vier lagen, of voor een op een bestaande verharding of kunstwerk aangebrachte verharding, volgens het bestek opgebouwd uit ten minste een profileerlaag en een deklaag, het aantal afwijkingen van meer dan 3 mm per 100 m meetvak vijf of meer bedraagt;

- voor een verharding op zandbed of fundering, volgens het bestek opge-bouwd uit drie lagen, het aantal afwijkingen van meer dan 4 mm per 100 m meetvak vijf of meer bedraagt;voor een verharding op zandbed of fundering, volgens het bestek opgebouwd uit twee lagen, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm per 100 m meetvak vijf of meer bedraagt;

- voor een verharding op weggedeelten in bogen met een horizontale straal kleiner dan 200 m dan wel een verticale straal kleiner dan 10.000 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vijf of meer bedraagt;

- voor een verharding op weggedeelten korter dan 300 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vier of meer bedraagt.

In deze gevallen het gehele wegvak zodanig verbeteren dat de afwijking nergens groter is dan 3, 4 respectievelijk 5 mm.

Page 58: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

614

Asfaltverhardingen

05 Indien bij het onderzoek dat wordt gedaan volgens artikel 31.24.06 teneinde vast te stellen of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven met betrekking tot de samenstelling en de eigenschappen van het asfalt, bij een monster voor laagdikte, verdichtingsgraad, holle ruimte, bitumengehalte of korrelverdeling, tekorten of overschrijdingen groter dan de in artikel 31.22.04, 31.22.05, 31.22.06 en 31.22.07 genoemde waarden voor nader onderzoek worden geconstateerd, het gedeelte in de omgeving van het desbetreffende monster verbeteren of vernieuwen, ongeacht de boorvak-grenzen als bedoeld in artikel 31.24.06.

De omvang van het te verbeteren of te vernieuwen gedeelte wordt bepaald aan de hand van een door de directie, zo nodig met behulp van te boren cilinders, in te stellen nader onderzoek.

Indien de dikte van een afzonderlijke laag aanleiding geeft tot verbetering of vernieuwing van het desbetreffende gedeelte van het werk, wordt alvorens tot nader onderzoek over te gaan, de dikte van de laag vermeerderd met de eventueel aanwezige extra dikte van de daarboven gelegen lagen; als extra dikte van de daarboven gelegen lagen wordt aangemerkt het verschil tussen de werkelijke en de voorgeschreven dikte van deze lagen gezamenlijk.

06 Het desbetreffende werk of gedeelte daarvan verbeteren dan wel vernieuwen, indien bij het in artikel 31.24.06 bedoelde onderzoek wordt geconstateerd dat de gemiddelde waarden ten aanzien van laagdikte, verdichtingsgraad, holle ruimte, bitumengehalte dan wel korrelverdeling meer afwijken dan de in artikel 31.22.04, 31.22.05, 31.22.06 en 31.22.07 genoemde waarden.

07 Indien ten behoeve van het nader onderzoek als bedoeld in lid 05, cilinders door de aannemer worden geboord, worden deze alleen op de desbetref-fende eigenschap of eigenschappen onderzocht. Indien niet aan de eis wordt voldaan, zijn de kosten van het laboratoriumonderzoek van de desbetref-fende eigenschap voor rekening van de aannemer.

31.24.08 Goedkeuring

01 Indien bij de opneming die met het oog op de oplevering plaatsvindt, het rapport betreffende de onderzoeksresultaten, als bedoeld in artikel 31.24.07 lid 01, nog niet aan de aannemer is verstrekt, terwijl overigens geen redenen voor onthouding van de goedkeuring bestaan, wordt het werk geacht te zijn goedgekeurd.

02 Indien na de oplevering, doch binnen een termijn van zes maanden na het overhandigen van de in artikel 31.24.06 bedoelde cilinders en lijst alsnog het rapport aan de aannemer wordt verstrekt en uit dit rapport blijkt dat de aannemer niet aan de uit het bestek voor hem voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, verbindt de aannemer zich alsnog om aan die verplichtingen te voldoen. De verplichtingen omvatten niet alleen eventuele maatregelen ter verbetering of vernieuwing, maar ook kortingen.

Indien de overhandigde cilinders of lijst op enig moment binnen de boven-genoemde termijn van zes maanden niet volledig of niet correct blijken te zijn, gaat deze termijn in op het moment dat de ontbrekende cilinders of verbeterde lijst zijn overhandigd.

Page 59: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

615

Asfaltverhardingen

03 Indien bij het in het vorige lid bedoelde rapport is aangegeven dat het onderzoek uitgebreid moet worden conform het bepaalde in artikel 31.24.07 lid 02 en het rapport aangaande dit onderzoek binnen een termijn van drie maanden na het overhandigen van de desbetreffende cilinders en lijst aan de aannemer wordt verstrekt en uit dit aanvullend rapport blijkt dat de aannemer niet aan de uit het bestek voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, verbindt de aannemer zich om, overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, alsnog aan die verplichtingen te voldoen.

31.24.09 Kortingen

01 Indien uit het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak en naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt, als bedoeld in artikel 31.24.05 respectievelijk artikel 31.24.06, blijkt dat niet is voldaan aan de gestelde eisen, doch de afwijkingen niet leiden tot onthouding van goed-keuring van het werk, wordt overgegaan tot het opleggen van kortingen op de aannemingssom. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing, indien de aannemer de desbetreffende tekortkoming conform artikel 31.24.03 lid 02 bij de directie heeft gemeld en correctieve maatregelen zijn overeenge-komen.

02 Geen kortingen worden opgelegd indien het werk bestaat uit: - het aanbrengen van asfalt in één uitvoeringseenheid kleiner dan 1.000 m2; - het aanbrengen van asfalt in een aantal samenhangende uitvoeringseen-

heden elk met een oppervlakte kleiner dan 250 m2.

03 De kortingen bedragen: a. Stroefheid 1. Indien gemeten wordt volgens methode 2010/50 van proef 72 (verhar-

dingstype: dicht) bedraagt de korting:voor een meetvak met een gemiddelde wrijvingscoëfficiënt gemeten in het rijspoor van:

- 0,44 tot en met 0,52: € 700,--. voor een meetvak met een gemiddelde wrijvingscoëfficiënt gemeten

tussen de rijsporen van: - 0,53 tot en met 0,60: € 350,--; - 0,44 tot en met 0,52: € 700,--. 2. Indien gemeten wordt volgens methode 2010/70 van proef 72 (verhar-

dingstype: dicht) bedraagt de korting: voor een meetvak met een gemiddelde wrijvingscoëfficiënt in het

rijspoor van: - 0,39 tot en met 0,46: € 700,--. voor een meetvak met een gemiddelde wrijvingscoëfficiënt gemeten

tussen de rijsporen van: - 0,47 tot en met 0,53: € 350,--; - 0,39 tot en met 0,46: € 700,--. Het aantal voor de korting te beoordelen meetvakken bedraagt ten

hoogste een derde van het totaal aantal mogelijke meetvakken. Het aldus bepaalde aantal te beoordelen meetvakken wordt naar beneden afgerond op een geheel getal. De plaats van deze meetvakken wordt aselect door de directie bepaald.

De plaats van de meetvakken wordt afzonderlijk van de in sub b bedoelde meetvakken bepaald.

Geen korting voor de stroefheid wordt opgelegd bij deklagen van steen-

Page 60: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

616

Asfaltverhardingen

mastiekasfalt die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand.

b. Vlakheid in langsrichting (proef 71)  Voor een meetvak waarin het afwijkingspercentage C5 groter is dan het

maximum genoemd in artikel 31.22.03, voor elk procent overschrijding van het voor het afwijkingspercentage geldende maximum: € 200,--.

  De korting bedraagt per meetvak ten hoogste: € 750,--.  Het aantal voor de korting te beoordelen meetvakken bedraagt ten

hoogste een derde van het totaal aantal mogelijke meetvakken. Het aldus bepaalde aantal te beoordelen meetvakken wordt naar beneden afgerond op een geheel getal. De plaats van deze meetvakken wordt aselect door de directie bepaald.

  De plaats van de meetvakken wordt afzonderlijk van de in sub a bedoelde meetvakken bepaald.

c. Samenstelling en eigenschappen van het asfalt 1. Indien de dikte van een laag afzonderlijk zodanig is dat korting zou

moeten worden opgelegd, wordt bij het bepalen van de op te leggen korting de dikte van die laag vermeerderd met een eventueel aanwe-zige extra dikte van de daarboven gelegen lagen; als extra dikte van de daarboven gelegen lagen wordt aangemerkt het verschil tussen de werkelijke en de voorgeschreven dikte van deze lagen gezamenlijk.

2. Indien het aantal afwijkingen waarvoor volgens sub c4 kortingen zouden moeten worden opgelegd, gesommeerd met het aantal afwij-kingen waarvoor volgens artikel 31.24.07 een nader onderzoek wordt ingesteld, 2% of minder bedraagt van het totaal aantal resultaten van onderzoek van de monsters (gerekend per eigenschap), worden geen kortingen opgelegd.

  Onder 2% van het totaal aantal onderzoeksresultaten wordt per definitie verstaan:

- nul bij een totaal aantal resultaten van ten hoogste 20; - één bij een totaal aantal resultaten van 21 tot en met 50; - twee bij een totaal aantal resultaten van 51 tot en met 100; - drie bij een totaal aantal resultaten van 101 tot en met 150; - vier bij een totaal aantal resultaten van 151 tot en met 200; - enzovoort. 3. Indien het onder sub c2 bedoelde aantal afwijkingen meer dan 2%

bedraagt, worden de kortingen voor alle afwijkingen in rekening gebracht.

4. De per boorvak op te leggen kortingen in euro’s zijn in tabel T 31.08 vermeld. Hierbij is de factor:

waarbij B wordt afgerond op twee decimalen nauwkeurig.

Page 61: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

617

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.08 Kortingstabel

eigenschap afwijking van de eis

kortingen per boorvak1), voor verhardingslagen van:

asfaltbeton voor een onderlaag bij een laag-dikte > 50 mm

asfaltbeton voor een tussenlaag, as-faltbeton voor een deklaag, of zeer open asfaltbeton, steenmastiek-asfalt en bij een laagdikte ≤ 50 mm voor as-faltbeton voor een onderlaag

asfaltbeton voor een tus-senlaag en bij een laagdikte van ≤ 50 mm voor, asfalt-beton voor een onderlaag, aangebracht direct op een fundering

op zand-bed of funde-ring2)

op bestaande verharding

laagdikte 1 t/m 5 mm6 t/m 10 mm11 t/m 15 mm16 t/m 20 mm

---2.100B

--2.100B

-2.100B

--2.100B

bitumengehalte:- asfaltbeton voor deklaag

t/m 0,5%0,6 t/m 0,7%

--

--

-1.200B

--

- asfaltbeton voor onder- en tus-senlagen, zeer open asfaltbeton, steen-mastiekasfalt met D > 5 mm en giet-asfalt

t/m 0,6%0,7 t/m 0,8%

-1.200B

-1.200B

-1.200B

-1.200B

- steenmastiekasfalt met D ≤ 5 mm

t/m 0,7%0,8 t/m 0,9%

--

--

-1.200B

--

verdichtingsgraad en holle ruimte asfalt

0,1 t/m 1,2%1,3 t/m 1,8%1,9 t/m 2,4%

-1.200B2.100B

-1.200B2.100B

-1.200B2.100B

-1.200B2.100B

1) Zie artikel 31.24.09 lid 03 sub c4.2) Fundering kan zijn: een gebonden fundering of een verhardingslaag van steenmengsel.

Page 62: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

618

Asfaltverhardingen

04 Indien de onderzoeksresultaten volgens artikel 31.24.07 lid 05 leiden tot onthouding van goedkeuring, blijven de opgelegde kortingen voor de overige boorvakken, ondanks eventueel uitgevoerde verbeteringen, gehandhaafd.

Indien een individuele laagdikte aanleiding geeft tot het toepassen van korting, terwijl tegelijkertijd niet voldaan wordt aan het in artikel 31.22.04 bepaalde ten aanzien van de totale dikte van de asfaltverharding, wordt goedkeuring onthouden aan de aangebrachte verharding en vervalt de korting op de individuele laagdikte.

Indien bij een monster zowel de eigenschap holle ruimte als de eigenschap verdichtingsgraad aanleiding geven tot het toepassen van kortingen, wordt slechts één korting, normaliter de hoogste, in rekening gebracht. Indien op één van beide eigenschappen een nader onderzoek volgt, vervalt de eventuele korting.

05 Indien het resultaat van een stroefheidsmeting van een meetvak in zowel het rijspoor als tussen de rijsporen aanleiding geeft tot het toepassen van kortingen, wordt slechts één korting, normaliter de hoogste, in rekening gebracht.

Goedkeuring wordt onthouden indien de stroefheid gemeten volgens: - proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) lager is dan 0,44; - proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) lager is dan 0,39. Indien ten behoeve van de verbetering van de stroefheid of de vlakheid een

nieuwe asfaltlaag wordt aangebracht, vervalt de korting voor de stroefheid respectievelijk de vlakheid op het desbetreffende weggedeelte.

06 Voor alle door de aannemer uitgevoerde verbeteringen en vernieuwingen op grond van het onderzoek volgens artikel 31.24.04 is het bepaalde in dit artikel niet opnieuw van toepassing.

31.24.10 Gegevens typeonderzoek, bedrijfscontrole en gegevens ten behoeve van de garantie

01 De aannemer zorgt dat ten minste de resultaten van het typeonderzoek en de bedrijfscontrole, de gegevens betreffende het asfalt volgens artikel 31.23.02, de gegevens betreffende de aflevering van bouwstoffen volgens artikel 31.23.04 en de onderzoeksresultaten van eigen onderzoek of door derden verricht onderzoek naar de eigenschappen van bouwstoffen als bedoeld in artikel 31.24.01 lid 02 bewaard blijven tot het einde van de garantieperiode.

02 De opdrachtgever bewaart ten minste de constructieberekeningen waaronder de grondmechanische rapporten, de resultaten van de door of vanwege hem gedane onderzoeken naar de kwaliteit van het wegoppervlak volgens artikel 31.24.05 en naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt volgens artikel 31.24.06, alsmede de in artikel 31.23.04 bedoelde bewijzen van oorsprong, tot het einde van de garantieperiode.

31.24.11 Garantie

01 Tenzij het bestek anders vermeldt, wordt in dit artikel onder verharding verstaan het geheel van de funderingslagen, onderlagen, de daarop liggende tussenlagen en de deklagen.

Page 63: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

619

Asfaltverhardingen

02 De aannemer garandeert de verharding, voorzover door hem aangebracht, gedurende een periode van drie jaar. Bij uitvoeringseenheden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2, is deze periode zes maanden.

De garantie houdt in dat de aannemer zich verbindt alle gebreken aan de verharding te zullen herstellen waarbij het bepaalde in de navolgende leden van toepassing zal zijn. Het bepaalde in paragraaf 22 van de U.A.V. 1989 is niet van toepassing.

03 De garantieperiode vangt aan onmiddellijk na de dag waarop het werk overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 10 van de U.A.V. 1989 als opgeleverd wordt beschouwd.

Voor uitvoeringseenheden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2, begint deze periode echter op de dag dat de desbetreffende verharding in de zin van paragraaf 10 lid 3 van de U.A.V. 1989 in gebruik wordt genomen.

04 Indien bij onthouding van de goedkeuring als bedoeld in lid 3 van para-graaf 9 van de U.A.V. 1989, de verharding wel in gebruik is of wordt genomen, gaat de garantieperiode voor verhardingsgedeelten die geen reden voor onthouding van de goedkeuring zijn, in onmiddellijk na de dag waarop de in lid 3 van paragraaf 9 van de U.A.V. 1989 bedoelde schrifte-lijke mededeling aan de aannemer is verzonden.

05 Voor verhardingsgedeelten die wel reden voor onthouding van goedkeu-ring waren en daarna zijn verbeterd of vernieuwd, gaat de garantieperiode in op het in lid 03 bedoelde tijdstip. Indien ondanks deze verbetering of vernieuwing de goedkeuring aan het werk wordt onthouden, is het bepaalde in het vorige lid wederom van toepassing.

06 Indien voor verhardingsgedeelten alsnog aanvaarding volgt zonder dat verbetering of vernieuwing heeft plaatsgevonden, wordt de garantie periode voor deze gedeelten geacht te zijn ingegaan op het in lid 04 bedoelde tijd-stip.

07 In geval van vernieuwing (vervanging) van een bepaald verhardingsgedeelte op grond van het onderzoek volgens artikel 31.24.04 gaat de garantie voor dat gedeelte in onmiddellijk na de dag waarop de vernieuwing (vervanging) is goedgekeurd.

08 De garantie duurt ten hoogste tot vier jaar na de dag waarop de desbetref-fende verharding in de zin van paragraaf 10 lid 3 van de U.A.V. 1989 in gebruik wordt genomen.

09 Indien gedurende de garantieperiode één van de partijen gebreken aan de verharding constateert of er aanwijzingen zijn dat deze kunnen worden verwacht, stelt zij de andere partij daarvan schriftelijk op de hoogte. Uiterlijk één maand voor het verstrijken van de garantieperiode nemen opdrachtgever en aannemer gezamenlijk de toestand op waarin de verhar-ding verkeert. De opdrachtgever neemt daartoe het initiatief. De toestand wordt vastgelegd in een door partijen te ondertekenen proces-verbaal.

Paragraaf 48 van de U.A.V. 1989 is tijdens de garantieperiode van over-eenkomstige toepassing.

Page 64: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

620

Asfaltverhardingen

10 Indien de aanwezigheid van gebreken het nemen van schadebeperkende maatregelen gewenst maakt, stelt de opdrachtgever de aannemer in de gelegenheid deze maatregelen binnen een door de opdrachtgever te bepalen termijn uit te voeren.

De aannemer dient na voltooiing van deze maatregelen een rekening in voor de bedragen waarop hij aanspraak maakt.

De betaling van deze rekening vindt plaats binnen vier weken na de indie-ning. Indien tegen de grootte van een in rekening gebracht bedrag bezwaar bestaat, ontvangt de aannemer het bedrag dat hem ontwijfelbaar toekomt.

Bij een eventueel geschil naar aanleiding hiervan is de regeling opgenomen in paragraaf 01.15 van toepassing.

Op de in dit lid bedoelde vordering is paragraaf 45, de leden 1 en 2, van de U.A.V. 1989 van overeenkomstige toepassing.

11 Indien tijdens de garantieperiode gebreken aan de verharding optreden, is de regeling opgenomen in paragraaf 01.15 van toepassing.

31.25 BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN

(In deze Standaard zijn geen bepalingen opgenomen, behorend tot deze paragraaf.)

31.26 BOUWSTOFFEN

31.26.01 Asfalt (algemeen)

01 Asfalt moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-1, NEN-EN 13108-5, NEN-EN 13108-6 dan wel NEN-EN 13108-7.

02 Het typeonderzoek van asfaltmengsels als bedoeld in NEN-EN 13108-20, uitvoeren met in achtneming van het bepaalde in proef 62.

03 De bij de productie gebruikte toeslagmaterialen, eventuele toeslagstoffen en bindmiddel moeten voldoen aan het bepaalde in de artikelen 31.26.07 tot en met 31.26.12.

31.26.02 Asfaltbeton

01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-1, met inachtne-ming van het bepaalde in de navolgende leden.

02 De samenstelling en eigenschappen van asfaltbeton moeten voldoen aan het bepaalde in 5.1.3 van NEN-EN 13108-1. Het bepaalde in 5.1.2 van NEN-EN 13108-1 is niet van toepassing.

03 De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.1.2 van NEN-EN 13108-1 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.

Page 65: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

621

Asfaltverhardingen

04 Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.2.5 van NEN-EN 13108-1 geldt categorie AbrANR (geen eis).

05 Het bepaalde in 5.2.6 van NEN-EN 13108-1 (wielspoorproef) is niet van toepassing

06 De op de CE-markering vermelde eigenschappen van asfaltbeton moeten voor de betreffende toepassing voldoen aan de in tabel T 31.09 genoemde eisen.

Tabel T 31.09 Eigenschappen asfaltbeton

asfaltbetonmengsels voor deklagen

eigenschappen

categorie-indeling1) eigenschappen

DL-IB DL-A DL-B DL-C

Vmin ten minsteVmax ten minsteITSR ten minsteSmin ten minsteSmax ten hoogstefc ten hoogsteε6 ten minste

2,06,0805500110000,2100

2,04,080360070004,0130

2,06,080450090001,4115

2,06,0805500110000,6100

asfaltbetonmengsels voor tussenlagen

eigenschappen

categorie-indeling1) eigenschappen

TL-IB TL-A TL-B TL-C

Vmin ten minsteVmax ten minsteITSR ten minsteSmin ten minsteSmax ten hoogstefc ten hoogsteε6 ten minste

3,010,0705500140000,280

2,07,0705500110000,4100

3,010,0605500110000,470

3,010,0705500140000,480

1) Zie tabel T 31.19 voor verklaring categorie-indeling.

Page 66: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

622

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.09 Eigenschappen asfaltbeton

asfaltbetonmengsels voor tussenlagen toegepast als tijdelijke deklaag

eigenschappen

categorie-indeling1) eigenschappen

TDL-IB TDL-B TDL-C

Vmin ten minsteVmax ten minsteITSR ten minsteSmin ten minsteSmax ten hoogstefc ten hoogsteε6 ten minste

2,07,0805500140000,290

2,07,0805500140000,490

2,07,0805500140000,490

asfaltbetonmengsel voor tussenlagen toegepast onder een deklaag van zeer open asfalt-beton

eigenschappen

categorie-indeling1) eigenschappen

TLZ-IB TLZ-B TLZ-C

Vmin ten minsteVmax ten minsteITSR ten minsteSmin ten minsteSmax ten hoogstefc ten hoogsteε6 ten minste

3,07,0805500140000,280

3,07,0805500140000,480

3,07,0805500140000,480

asfaltbetonmengsels voor onderlagen

eigenschappen

categorie-indeling1) eigenschappen

OL-IB OL-A OL-B OL-C

Vmin ten minsteVmax ten minsteITSR ten minsteSmin ten minsteSmax ten hoogstefc ten hoogsteε6 ten minste

2,07,0707000140000,290

2,07,0704500110001,4100

2,07,0705500140000,880

2,07,0707000140000,490

1) Zie tabel T 31.19 voor verklaring categorie-indeling

Page 67: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

623

Asfaltverhardingen

07 In asfaltbeton voor deklagen en asfaltbeton voor tussenlagen die als tijde-lijke deklaag worden toegepast, mag geen grind worden toegepast. Boven-dien mag in asfaltbeton voor deklagen en voor asfaltbeton in tijdelijke deklagen ten hoogste 30% asfaltgranulaat worden toegepast.

31.26.03 Steenmastiekasfalt

01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor steenmastiekasfalt voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-5, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.

02 Grof toeslagmateriaal voor steenmastiekasfalt moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.

03 De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-5 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.

04 Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.8 van NEN-EN 13108-5 geldt categorie AbrANR (geen eis).

05 Het bepaalde in 5.9 van NEN-EN 13108-5 (wielspoorproef) is niet van toepassing.

06 De samenstelling van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moet voldoen aan de in tabel T 31.10 genoemde eisen. De verschillende soorten steenmastiekasfalt moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.10

Tabel T 31.10 Korrelverdeling van steenmastiekasfalt (% m/m)

door zeef SMA-NL 5 SMA-NL 8A SMA-NL 8B SMA-NL 11A SMA-NL 11B

C11,2C8C5,6C42 mm0,5 mm0,063 mm

10092 - 100

DV28 - 38

DV9,5 - 13,5

10092 - 100

DV

23 - 33DV

8,0 - 12,0

10092 - 100

DV

20 -30DV

7,0 - 11,0

92 - 100DV

20 - 30DV

7,0 - 11,0

92 - 100DV

19 - 29DV

6,0 - 10,0

DV: Declared Value; door de producent op te geven waarde.Opm.: Als karakteristieke grove zeef is in afwijking van het bepaalde in

NEN-EN 13108-5 niet zeef D/2 voorgeschreven.

Page 68: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

624

Asfaltverhardingen

07 Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B bitumen 70/100 toepassen.

08 Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B zwakke vulstof toepassen met een gehalte calciumcarbonaat dat ten minste voldoet aan categorie CC60 conform het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240.

09 In SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A, SMA-NL 11B geen asfaltgranulaat toepassen.

10 Voor de samenstelling van SMA-NL 11A en SMA-NL 11B mag geen grof toeslagmateriaal 2/5 of 2/6 worden gebruikt.

11 De eigenschappen van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moeten voldoen aan de in tabel T 31.11 genoemde eisen.

Tabel T 31.11 Eigenschappen van steenmastiekasfalt

eigenschap SMA-NL 5

SMA-NL 8A

SMA-NL 8B

SMA-NL 11A

SMA-NL 11B

bitumengehalteminimum vullingsgraadmaximum vullingsgraadafdruipenwatergevoeligheid

Bmin 7,4

VFBminNR

VFBmaxNR

DNR

ITSR80

Bmin 6,8

VFBminNR

VFBmaxNR

DNR

ITSR80

Bmin 6,8

VFBminNR

VFBmaxNR

DNR

ITSR80

Bmin 6,6

VFBminNR

VFBmaxNR

DNR

ITSR80

Bmin 6,6

VFBminNR

VFBmaxNR

DNR

ITSR80

31.26.04 Zeer open asfaltbeton

01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor zeer open asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-7, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.

02 Grof toeslagmateriaal voor zeer open asfaltbeton moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.

03 De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-7 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.

04 De waterdoorlatendheid van zeer open asfaltbeton wordt bepaald volgens 5.4.2 van NEN 13108-7. Het bepaalde in 5.4.3 van NEN-EN 13108-7 is niet van toepassing.

05 De samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 moet voldoen aan de in tabel T 31.12 genoemde eisen. De verschillende soorten zeer open asfaltbeton moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.12.

Page 69: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

625

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.12 Samenstelling van zeer open asfaltbeton (% m/m)

door zeef ZOAB 11 ZOAB 16

C22,4C16C11,2C82 mm0,5 mm0,063 mm

10091 - 10015 - 4015 - 25

DV2,0 - 10,0

10093 - 10070 - 85

15 - 25DV

2,0 - 10,0

DV: Declared Value; door de producent op te geven waarde.Opm.: Als karakteristieke grove zeef is in afwijking van het bepaalde

in NEN-EN 13108-7 niet zeef D/2 voorgeschreven.

06 Voor ZOAB 11 en ZOAB 16 bitumen 70/100 toepassen.

07 Voor ZOAB 11 en ZOAB 16 als fijn toeslagmateriaal brekerzand toe passen.

08 Voor zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16 middelsoort vulstof met hydroxide toepassen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240.

09 In zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16 geen asfaltgranulaat toepassen.

10 Voor de samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 geen grof toeslag-materiaal 2/5 of 2/6 toepassen.

11 De eigenschappen van ZOAB 11 en ZOAB 16 moeten voldoen aan de in tabel T 31.13 genoemde eisen.

Tabel T 31.13 Eigenschappen van zeer open asfaltbeton

eigenschap ZOAB 11 ZOAB 16

bitumengehalte Bmin 4,5 Bmin 4,5

minimum holle ruimte Vmin20 Vmin20

maximum holle ruimte VmaxNR VmaxNR

watergevoeligheid ITSR80 ITSR80

afdruipen DNR DNR

Page 70: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

626

Asfaltverhardingen

31.26.05 Gietasfalt

01 Gietasfalt moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-6.

31.26.06 Grof toeslagmateriaal

01 Grof toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor grof toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240.

02 Indien grof toeslagmateriaal van niet natuurlijke oorsprong wordt toegepast, moet de aannemer aantonen dat dit toeslagmateriaal geschikt is voor de toepassing in asfalt. Ten minste moet aangetoond worden dat het toeslag-materiaal bestendig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3.4 van NEN-EN 13043. De aannemer, of de asfaltproducent namens hem, moet de waarden van de desbetreffende eigenschappen verklaren.

03 Grof toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.16 genoemde eisen.

04 Onder steenslag wordt verstaan gebroken, grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 01.

05 Onder grind wordt verstaan grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 01, van natuurlijke oorsprong, waarvan het oppervlak in meer of mindere mate is afgerond door erosie.

Page 71: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

627

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.16 Eigenschappen van grof toeslagmateriaal

artikel in NEN-EN 13043

eigenschap steenslag 1

steenslag 2

steenslag 31)

grind

4.1.2 korrelgroep NEN 6240 artikel 4.1.2

4.1.3 korrelverdeling NEN 6240 artikel 4.1.3

4.1.3.1 korrelverdeling, grenzen en toleranties NEN 6240 artikel 4.1.3.1

4.1.4 gehalte zeer fijn materiaal (aanhangend stof) NEN 6240 artikel 4.1.4

4.1.6 korrelvorm vlak-heidsindex FI

D ≤ 8 mm FI30 FI25 FI30

D > 8 mm FI20 FI20 FI20

4.1.7 percentage gebroken oppervlak C95/1 C100/0 CNR

4.2.2 weerstand tegen verbrijzeling Los Angeles-coëfficiënt LA LA25 LA20 LA15 LA30

4.2.3 grof toeslag-materiaal voor deklagen en tij-delijke deklagen weerstand tegen polijsting PSV

wegen waarop een maximum-snelheid geldt van 30 km/u en wegen gesloten voor motorvoer-tuigen

PSVverklaard ≥ 48

PSVverklaard ≥ 53

PSVverklaard ≥ 58

PSVNR

overige wegen -

4.2.7.1 dichtheid2) DV

4.2.7.2 waterabsorptie DV

4.2.9.1 waterabsorptie (vorst/dooi controleproef)3) WA241

4.2.9.2 bestandheid vorst/dooi F2

4.2.10 bestandheid tegen hitte DV

4.2.11 affiniteit van grof toeslagmateriaal voor bitumineuze bindmiddelen DV

4.3.2 petrografische samenstelling DV

4.3.3 grove lichtgewicht verontreinigingen mLPC0,1

DV: Declared Value; door de producent op te geven waarde.NR: No Requirement; in Nederland wordt hiervoor geen eis gesteld.

1) Steenslag 3 is alleen bedoeld voor toepassing in asfaltdeklagen onder zeer hoge verkeersintensiteiten.2) Het verschil in dichtheid met de op de CE-markering vermelde dichtheid ρa (apparent density),

bepaald volgens artikel 8 van NEN-EN 1097-6, mag ten hoogste 30 kg/m3 zijn.3) Indien wordt voldaan aan categorie WA241 geldt voor 4.2.9.2 bestandheid vorst/dooi geen eis (NR).

Page 72: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

628

Asfaltverhardingen

31.26.07 Fijn toeslagmateriaal

01 Fijn toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor fijn toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240.

02 Onder brekerzand wordt verstaan een fijn toeslagmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043, dat afkomstig is van gesteente van natuurlijke oorsprong.

03 Onder grindzand wordt verstaan ‘all-in’-toeslagmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043.

04 Fijn toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.17 genoemde eisen.

Tabel T 31.17 Eigenschappen van fijn toeslagmateriaal

artikel in NEN-EN 13043

eigenschap natuurlijk zand

brekerzand grindzand

4.1.2 korrelgroep 0/2. DV

4.1.3.2 korrelverdeling NEN 6240 art 4.1.3.2.

- categorie GF85 GF85 GA85

- tolerantie korrelverdeling1) GTC10

gehalte zeer fijn materiaal ≤ 63 μm f3 f10

4.1.5 kwaliteit zeer fijn materiaal aanhangend stof DV

4.1.8 fijn toeslagmateriaal: hoekigheid2) EcsNR Ecs35 EcsNR

4.2.7.1 dichtheid DV

4.2.7.2 waterabsorptie DV

4.2.9.1 waterabsorptie (vorst/dooi controleproef)3, 4) WA241

4.2.9.2 bestandheid vorst/dooi3) F2

4.2.10 bestandheid tegen hitte DV

4.3.2 petrografische samenstelling DV

DV: Declared Value; door de producent op te geven waarde.NR: No Requirement; in Nederland wordt hiervoor geen eis gesteld.

1) Bij ‘all-in’-toeslagmateriaal geldt de tolerantie alleen voor toeslagmateriaal met D ≤ 8 mm.2) Deze eis geldt niet voor asfaltbeton.3) Deze eis geldt niet voor natuurlijk zand.4) Indien wordt voldaan aan categorie WA241 geldt voor 4.2.9.2 bestandheid vorst/dooi geen eis (NR).

Page 73: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

629

Asfaltverhardingen

31.26.08 Vulstof (fabrieksmatig bereide vulstof)

01 Fabrieksmatig bereide vulstof moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13043 en NEN 6240 en voorzover hiermee niet in strijd de eisen die ten grondslag liggen aan het KOMO-productcertificaat ‘Vulstof’.

02 De eigenschappen van de verschillende vulstofsoorten moeten voldoen aan de in NEN-6240 Tabel D vermelde eisen.

31.26.09 Afdruipremmende stof

01 Afdruipremmende stof moet in het asfaltmengsel voldoende inert zijn.

02 De afdruipremmende stof moet geschikt zijn voor toepassing in steen-mastiekasfalt (proef 70.3).

31.26.10 Asfaltgranulaat voor asfaltmengsels

01 Asfaltgranulaat moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-8, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.

02 Het gehalte aan nevenbestanddelen, verontreinigingen en koudasfalt bereid met vloeibitumen in asfaltgranulaat voor:

- onderlagen van asfaltbeton moet voldoen aan categorie F5; - tussenlagen en deklagen moet voldoen aan categorie F1. Bovendien moet bij asfaltgranulaat voor asfaltbeton voor deklagen en

asfaltbeton voor tussenlagen die als tijdelijke deklaag worden toegepast, de korrelvorm van het grof mineraal aggregaat voldoen aan categorie C90/1, volgens NEN-EN 13043.

03 In afwijking van het bepaalde in NEN-EN 13108-81) moet van het terug-gewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat (NEN-EN 12697-3), de penetratie (NEN-EN 1426) per waarneming ten minste tien en het gemiddelde van vijf waarnemingen ten minste 15 bedragen.

Indien het asfaltgranulaat voor ten minste 95,0% (m/m) bestaat uit gefreesd zeer open asfaltbeton, moet de penetratie van het teruggewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat per waarneming ten minste vijf en het gemiddelde van vijf waarnemingen ten minste tien bedragen.

04 Asfaltgranulaat moet homogeen zijn; daartoe wordt het asfaltgranulaat visueel op homogeniteit beoordeeld. Wordt deze als niet-homogeen beschouwd, dan moet het worden gehomogeniseerd. Voor de beoordeling van de homogeniteit wordt indien van toepassing onderscheid gemaakt naar kwaliteiten (gebroken aggregaat, rond, zeer open asfaltbeton, freesasfalt, breekasfalt, enz.)

Indien asfaltgranulaat als een continu beschikbare grondstof in het produc-tieproces wordt toegepast, wordt door de producent op geregelde tijden een partij apart opgeslagen en beoordeeld.

Van het asfaltgranulaat worden vijf monsters van elk 2,5 kg getrokken.

1) De eisen die aan het grof toeslagmateriaal in het asfalt worden gesteld, gelden volgens NEN 13108-8 ook voor het toeslagmateriaal in het toe te passen asfaltgranulaat.

Page 74: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

630

Asfaltverhardingen

Van deze monsters bepalen: - het bitumengehalte (NEN-EN 12697-1); - de korrelverdeling bepaald met de basis zeefset plus set 1 (NEN-EN

13043); - de penetratie (NEN-EN 1426) van het teruggewonnen bitumen (NEN-EN

12697-3). Het asfaltgranulaat wordt als homogeen beschouwd, indien de standaard-

afwijkingen berekend over de resultaten van de vijf monsters voldoen aan de in tabel T 31.18 genoemde eisen.

05 Indien een standaardafwijking als bedoeld in het vorige lid, groter is dan aangegeven in tabel T 31.18, moet het asfaltgranulaat als niet-homogeen worden beschouwd.

Het asfaltgranulaat moet dan worden gehomogeniseerd waarna de hiervoor beschreven onderzoeksprocedure moet worden herhaald.

Tabel T 31.18 Homogeniteit van asfaltgranulaat

maximum standaardafwijking voor vijf monsters bij hergebruikpercentage asfaltgranulaat

≤ 30 > 30

korrelverdeling (%):door zeef C11,21)

door zeef C5,62)

door zeef 2 mmdoor zeef 0,063 mm

6,55,54,51,2

6,05,04,01,0

bitumengehalte (%) (in 100% mineraal aggregaat)

0,5 0,4

penetratie 5 (0,1 mm) 4 (0,1 mm)

1) Alleen voor deklagen van asfaltbeton.2) Alleen voor tussenlagen en deklagen van asfaltbeton.

31.26.11 Bitumenemulsie

01 In aanvulling op tabel 2 van NEN 3904, dient de uitstroomtijd met de ISO-uitstroombeker, 25 °C (NEN 3947) van bitumenemulsie voor asfaltmengsels ten minste 45 seconden te bedragen.

31.27 MEET- EN VERREKENMETHODEN

31.27.01 Stroefheid

01 De stroefheid wordt gemeten overeenkomstig proef 72 en wordt uitgedrukt in wrijvingscoëfficiënt.

Page 75: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

631

Asfaltverhardingen

02 De controle van de stroefheid van rijstroken geschiedt per rijstrook. Ten behoeve van de metingen verdeelt de directie de verharding in meetvakken van 100 m rijstrook.

31.27.02 Vlakheid in dwarsrichting

01 De vlakheid in dwarsrichting van de bovenlaag wordt gemeten met een mal, een rei of een rolrei van 3 m lengte.

02 De meting van de vlakheid in dwarsrichting geschiedt loodrecht op de rijrichting en over de gehele verhardingsbreedte.

31.27.03 Vlakheid in langsrichting

01 De vlakheid in langsrichting wordt gemeten met de viagraaf of een rolrei (proef 71). De vlakheid bij een dwarsnaad wordt gemeten met een rei of rolrei. Bij meting met de viagraaf wordt de vlakheid uitgedrukt in het afwij-kingspercentage C5. Bij meting met de rei of rolrei wordt de afwijking in mm uitgedrukt.

02 De controle van de vlakheid in langsrichting van rijstroken geschiedt per rijstrook. Ten behoeve van de meting met de viagraaf wordt de verharding in meetvakken van 100 m rijstrook verdeeld. Bij meting met een rolrei wordt de verharding verdeeld in meetvakken van 100 m rijstrook en ten hoogste één meetvak per rijstrook met een lengte kleiner dan 100 m, doch groter dan 50 m. De indeling in meetvakken geschiedt door de directie, rekening houdend met eventuele onvlakheden die door de voorgeschreven constructie worden veroorzaakt.

03 De vlakheid in langsrichting op een kruispunt, met inbegrip van weggedeelten tot 20 m buiten de begrenzingen van het kruispunt, wordt niet gemeten.

04 De vlakheid in langsrichting van de verharding wordt met een rolrei van 3 m lengte gemeten in horizontale bogen met een straal kleiner dan 200 m, in verticale bogen met een straal kleiner dan 10.000 m en in weggedeelten korter dan 300 m.

31.27.04 Meetmethode ten behoeve van hoeveelheidsbepaling: laagdikte asfaltbeton voor een onderlaag

01 Indien in het bestek voor het aanbrengen van een verhardingslaag bestaande uit twee of meer lagen asfaltbeton voor een onderlaag slechts de totale dikte van deze verhardingslaag is voorgeschreven, bepaalt de aannemer voor aanvang van het aanbrengen van het asfaltbeton voor een onderlaag de dikte van elke afzonderlijke laag.

02 Een volgens het vorige lid bepaalde laagdikte is van toepassing voor aaneengesloten verhardingsoppervlakken die binnen de grenzen van een bestekspost vallen. Deze dikte dient als gegeven voor de berekening over-eenkomstig artikel 31.27.05.

Page 76: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

632

Asfaltverhardingen

03 De in lid 01 bedoelde afzonderlijke laagdikten worden aan de directie meegedeeld en schriftelijk in mm vastgelegd onder vermelding van het desbetreffende bestekspostnummer en de plaats van verwerking.

04 Wijziging van de volgens het vorige lid vastgelegde laagdikte geschiedt in overleg met de directie waarbij wordt gehandeld overeenkomstig de voorgaande leden.

31.27.05 Meetmethode ten behoeve van hoeveelheidsbepaling: hoeveelheden asfalt

01 De aangebrachte hoeveelheden asfalt, behoudens die voor profileerlagen, profileerdeklagen en uitvullingen, worden bepaald aan de hand van opme-ting en weging. De aangebrachte hoeveelheden voor profileerlagen, profi-leerdeklagen en uitvullingen, worden bepaald aan de hand van weging.

Daartoe elk vervoermiddel per vracht asfalt zowel voor als na het laden wegen overeenkomstig het weegproces (bijlage I).

De berekening van de hoeveelheden geschiedt aan de hand van de aan de directie te verstrekken weegbonnen. De weegbon dient de gegevens te bevatten overeenkomstig het weegproces (bijlage I).

Desgevraagd verstrekt de aannemer de voornoemde weegbonnen aan de directie voordat het asfalt wordt verwerkt.

02 De directie is bevoegd om controlewegingen uit te voeren. Hiertoe stelt de aannemer het vervoermiddel, direct na weging, op de desbetreffende weegbrug bij de asfaltinstallatie ter beschikking.

Indien uit de controleweging, direct na weging, een verschil ten nadele van de opdrachtgever blijkt van meer dan 60 kg ten opzichte van de door de aannemer verrichte weging, kan per geval een korting van € 450,-- worden toegepast.

03 De aannemer verstrekt de directie aan het einde van elke werkdag in staat-vorm een opgave van de op die dag verwerkte hoeveelheden asfalt (in kg), ingedeeld naar laag, naar plaats van verwerking en naar asfaltmengsel onderscheiden naar soort en type. Indien per plaats van verwerking bij het aanbrengen van de laatste vracht een hoeveelheid asfalt overblijft (resthoeveelheid), is het toegestaan deze hoeveelheid zonder terugweging te verwerken op de eerstvolgende plaats van verwerking. De op de voor-gaande plaats van verwerking aangebrachte hoeveelheid wordt bepaald door meting en berekening overeenkomstig het bepaalde in lid 05 van dit artikel. De resthoeveelheid wordt bepaald door de hiervoor genoemde hoeveelheid in mindering te brengen op de hoeveelheid asfalt aangegeven op de desbetreffende weegbon. Indien de resthoeveelheid niet in het werk wordt gebracht, wordt de aangebrachte hoeveelheid van de desbetreffende vracht asfalt eveneens bepaald door meting en berekening overeenkomstig het bepaalde in lid 05 van dit artikel.

04 In de aan te brengen verhardingen de volgende hoeveelheden asfalt verwerken:

- 21,5 kg/m2 voor elke 10 mm voorgeschreven laagdikte van zeer open asfaltbeton;

- 25 kg/m2 voor elke 10 mm voorgeschreven laagdikte van asfaltbeton en van steenmastiekasfalt.

Page 77: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

633

Asfaltverhardingen

05 De aannemer verstrekt de directie aan het einde van elke werkdag in staat-vorm de door opmeting bepaalde oppervlakten (in m2) die vallen binnen het voorgeschreven profiel waarover de verschillende soorten asfalt in de voorgeschreven laagdikten zijn aangebracht. Daarbij de plaats van verwerking nauwkeurig vastleggen. Tevens daarbij de hoeveelheden aange-bracht asfalt op basis van de in het bestek vermelde laagdikte en de in het vorige lid genoemde hoeveelheden vermelden. De totale oppervlakte en hoeveelheid bepalen per dag, per laag, per bestekspost en per asfaltmengsel onderscheiden naar soort en type.

06 De in de leden 03 en 05 genoemde opgaven in staatvorm moeten door of namens de aannemer worden ondertekend. De directie tekent de staten voor ontvangst.

07 Indien bij de beëindiging van de verwerking van asfalt, zoals vermeld in artikel 31.22.13, asfalt zonder asfaltgranulaat wordt verwerkt, vindt verre-kening plaats conform asfalt met asfaltgranulaat.

31.27.06 Verrekenmethode: hoeveelheden asfalt

01 Een per laag, per plaats van verwerking en per asfaltmengsel onderscheiden naar soort en type, verwerkte hoeveelheid wordt per werkdag verrekend op basis van weging volgens artikel 31.27.05 de leden 01 en 03. Indien echter de hoeveelheid bepaald door opmeting volgens artikel 31.27.05 lid 05, kleiner is dan die bepaald door weging, wordt de hoeveelheid volgens opmeting verrekend.

02 Indien in afwijking van het bepaalde in lid 01 de hoeveelheid verwerkt asfalt bepaald door weging verrekend wordt tot ten hoogste 110% van de hoeveelheid bepaald door opmeting, is dit in het bestek vermeld.

03 De voor verrekening in aanmerking komende hoeveelheid aan profileer(dek)lagen of uitvullingen wordt afzonderlijk per asfaltmengsel onderscheiden naar soort en type, door weging volgens artikel 31.27.05 de leden 01 en 03 vastgesteld.

Page 78: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

634

Asfaltverhardingen

Tabel T 31.19 Relatie categorie-indeling vrachtauto-intensiteit, toepassingsgebied en mengseleigenschappen

categorievrachtauto-intensiteit

vrachtauto-intensiteit (VA)

indicatie toepassingsgebiedwegtype-indeling volgens CROW-publicatie 147 Wegbeheer

categorie-indeling mengseleigenschappen:

onderlaag tussenlaag deklaag

IB VA > 250env = 15 km/h

intensief belaste verharding voor locaties met langzaam rijdend (bij een rijsnelheid < 15 km/uur) en stilstaand zwaar verkeer

OL-IB

TL-IB

DL-IBTDL-IB

TLZ-IB

A VA ≤ 50 fietspad/woonerf OL-A TL-A DL-A

B 50 < VA ≤ 2500

buurtontsluitingsweg /wijkstraat /wijkontsluitingsweg /auto(snel)weg / provinciale weg

OL-B

TL-B

DL-BTDL-B

TLZ-B

C VA > 2500 auto(snel)weg/provinciale weg

OL-C

TL-C

DL-CTDL-C

TLZ-C

DL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor deklagen.OL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor onderlagen.TL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen.TDL = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen toege-

past als tijdelijke deklaag.TLZ = Categorie eigenschappen voor een asfaltbetonmengsel voor tussenlagen onder

een zeer open asfaltbeton deklaag.VA = Vrachtautointensiteit in aantal vrachtauto’s per etmaal per richting.

N.B.: De in tabel T 31.19 gegeven relaties zijn gebaseerd op de toepassing van de asfaltmengsels zoals deze in het verleden volgens de Standaard RAW Bepalingen 2005 (versie oktober 2005) werden voorgeschreven in standaard constructies met standaard laagdikten. Bij het ontwerp van asfaltconstructies voor bijzondere toepassingen kunnen eigenschappen van de toe te passen asfaltmengsels voorgeschreven worden die zijn afgeleid uit de ontwerpberekeningen.

Page 79: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

635

BIJLAGEN ASFALTVERHARDINGEN

Bijlage I Weegprocedure asfalt

Page 80: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

636

Weegprocedure asfalt

BIJLAGE I WEEGPROCEDURE ASFALT

1 De weegbrug moet zijn voorzien van een ijkingszegel dan wel een kalibratie-certificaat. In het laatste geval moet het kalibratiecertificaat zijn afgegeven door een instelling, die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie) en mag het niet ouder zijn dan twee jaar. De weegbrug moet zijn toegelaten voor een afdrukeenheid van 20 kg of kleiner.

De weegbrug moet zijn voorzien van een automatische nulstelinrichting.

2 De weegcapaciteit en de afmeting van de bij de asfaltinstallatie aanwezige weegbrug(gen) moeten zodanig zijn dat het vervoermiddel in één keer op de weeg-brug kan worden gewogen.

Afzonderlijke weging van voor- en achteras van het vervoermiddel is niet toegestaan. Indien bij de installatie meer dan één weegbrug aanwezig is, moet op de weegbonnen

automatisch worden aangegeven van welke weegbrug het weegresultaat afkomstig is.

Elk vervoermiddel per vracht asfalt zowel voor als na het laden wegen. Op de weegbonnen het tarra- en brutoweegresultaat, de datum en het tijdstip van de weging afdrukken.

Daarnaast op de weegbonnen het nettoweegresultaat, het kenteken van het vervoer-middel, de soort, het type en de mengselcode asfalt en de plaats van bestemming (bestek) vermelden alsmede een volgnummer.

Indien op de weegbonnen tevens een weegresultaat afkomstig uit het elektronisch geheugen wordt vermeld, dit herkenbaar op de weegbonnen aangeven.

Page 81: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

hfd. par. art.

637

Weegprocedure asfalt

GEGEVENS VAN HET WEEGPROCES (MODEL)

Aannemer: ………………………………………………………………………………......

Opdrachtgever en besteknummer: ....……………………………………………………..…

Adres weeglocatie: ………………………………………………………………………..…

Aantal weegbruggen: ...………………………………………………………………….…..

weegbrug 1 weegbrug 2Fabrikaat en typenummerMechanisch (M) / Elektronisch (E)Datum ingebruikname of bouwjaar

Datum laatste wijzigingDatum ingebruikname afdrukapparatuurDatum laatste wijzigingDatum laatst afgegeven certificaatAfmeting weegplateau (b x l)Maximum weegvermogenAfdrukeenheidAutomatische nulstelinrichting

Bijgevoegde bijlagen:- afschrift(en) kalibratiecertificaat;- model weegbon met codeverklaringen.

Naam en handtekening van de persoon die namens de aannemer bevoegd is de staat-vorm, als bedoeld in de leden 03 en 05 van artikel 31.27.05 van de Standaard 2010, te ondertekenen.

……………….…………………………… (naam)……………….…………………………… (handtekening)

Aldus opgemaakt d.d.:

……………………………………………

Naam en handtekening aannemer:

……………………………………………

Ontvangen directie d.d.:

……………………………………………

Naam en handtekening directie:

……………………………………………

Page 82: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

83

TOELICHTING TECHNISCHE BEPALINGEN 31.21.01 lid 01 Sub g dat handelde over de doelsamenstelling na extractie, is vervallen. In de

bepalingen wordt uitgegaan van de ‘in te wegen doelsamenstelling’ zoals bedoeld in de NEN-EN 13108 normen.

31.21.04 lid 01 Het begrip referentiesamenstelling speelt een rol tussen opdrachtgever en aannemer. Het is derhalve een begrip dat in de technische bepalingen moet zijn opgenomen. De nadere precisering van het begrip was echter in proef 62 (oud 250) Typeonderzoek opgenomen. Daar proef 62 betrekking heeft op de productie van asfaltmengsels is besloten de omschrijving van referentiesamenstelling uit proef 62 punt 5 te verplaatsten naar de technische bepalingen. Het begrip referentiesamenstelling is gekoppeld aan de samenstelling gevonden bij het typeonderzoek volgens proef 62. De referentiesamenstelling mag in beperkte mate afwijken van de bij het typeonderzoek gevonden samenstelling. De bepaling is daartoe aangepast.

31.21.05 lid 01 Het begrip streefdichtheid is een begrip dat vastligt in proef 62 (oud 250). Via een verkort verslag van het typeonderzoek wordt de streefdichtheid door de producent aan de afnemer verstrekt. In artikel 31.23.02 lid 01 is geregeld dat dit verkort verslag door de aannemer aan de directie moet worden verstrekt. De definitie in artikel 31.21.05 is daartoe aangepast.

31.22.02 lid 02 Aan artikel 31.22.02 is een lid 02 toegevoegd waarin de gevolgen van de nieuwe meetmethoden voor de stroefheid volgens de gewijzigde proef 72 (oud 150) zijn verwerkt.

31.22.05 Voor de verdichtingsgraad wordt verwezen naar proef 66.0. Hierin zijn de methodes opgenomen voor het bepalen van de verdichtingsgraad en de holle ruimte afgestemd op het bepaalde in NEN-EN 13108-20. De eisstelling is aangepast. Hierbij is de marge reeds in de eisen voor de holle ruimte en de verdichtingsgraad verdisconteerd. Dit in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.01 van de Standaard RAW Bepalingen.

31.22.06 lid 01: Met betrekking tot steenmastiekasfalt is tabel T 31.06 aangepast voor de maximale afwijking van het gemiddelde bitumengehalte. Dit hangt samen met de verandering van de eis aan het bitumengehalte in tabel T 31.11 voor SMA-NL 8. De eis voor het bitumengehalte is gesteld op categorie Bmin 6,8 Dit laat een lager bitumengehalte toe dan in het mengsel volgens de Standaard 2005 versie oktober 2005 werd voorgeschreven. Het is echter niet de bedoeling dat dit lagere gehalte wordt toegepast. Met de aanpassing van tabel T 31.06 wordt beoogd hier sturend in op te treden.

31.22.06 lid 02 De eisen waaraan de penetratie van het teruggewonnen bitumen uit het aangebrachte asfalt moet voldoen zijn nu vastgelegd in een percentage van de ondergrens van de toegepaste bitumengrade.

31.22.07 De eisstelling voor de korrelverdeling is aangepast. Hierbij is de marge in de eis voor de korrelverdeling verdisconteerd. Dit in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.01 van de Standaard RAW Bepalingen.

31.22.08 Het oude artikel 31.22.08 Eisen aan de uitvoering: bereiding van asfalt is vervallen. De randvoorwaarden voor de productie van asfalt moeten een asfalt leveren dat voldoet aan de eigenschappen die bij het typeonderzoek zijn vastgelegd. NEN-EN 13108-21 Bedrijfscontrole regelt dit.

31.23.02 lid 01 Artikel 31.23.02 lid 01 is aangepast op de wijze van informatieverstrekking tussen partijen en de definities in artikel 31.21.04 en 31.21.05.

31.23.02 lid 02 Artikel 31.23.02 lid 02 handelde over de toepassing van asfaltgranulaat bij de productie. Dit is een gegeven dat bij de producent moet zijn vastgelegd. in aanvulling op het verslag van het typeonderzoek. Het artikel is derhalve verplaats naar proef 62 punt 5.1.

31.23.04 lid 01 In artikel 31.23.04 lid 01 werd gevraagd om een bewijs van oorsprong voor bitumenemulsie. Daar met ingang van 1 januari 2011 bitumenemulsie

Page 83: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

84

geleverd moet worden met een CE-markering op basis van NEN-EN 14028 is deze bepaling vervallen.

31.24.09 lid 03 en 05 Met betrekking tot de op te leggen kortingen voor stroefheid is de bepaling aangepast op de nieuwe meetmethoden volgens de gewijzigde proef 72.

31.26.02 Artikel 31.26.02 bevatte de zogenaamde overgangsregeling die per 1 maart 2009 was afgelopen. Het artikel is derhalve vervallen.

31.26.02 Tabel T 31.09 is aangepast naar aanleiding van aanbevelingen van de Deskundigencommissie Asfaltverhardingen. De commissie heeft op basis van verzamelde gegevens van typeonderzoeksresultaten van asfaltmengsels volgens de Standaard RAW Bepalingen 2005 (versie oktober 2005) een advies uitgebracht tot het aanpassen van de eisstelling voor een aantal eigenschappen van asfaltbetonmengsels. Uitgaande van deze aanbevelingen heeft de werkgroep Asfaltverhardingen besloten tot aanpassing van de in tabel T 31.09 opgenomen eisen. Tevens is de codering van de asfaltmengsels aangepast en is een tabel T 31.19 opgenomen met een relatietabel voor de categorieindeling vrachtautointensiteit, het toepassingsgebied en de mengseleigenschappen. De adviezen hebben voor deklaagmengsels met name geleid tot aanpassingen van de eisen voor de maximum en minimum stijfheid, de weerstand tegen permanente vervorming, en vermoeiing. De eis voor de watergevoeligheid is gehandhaafd op ITSR80 daar uit de onderzoeksresultaten bleek dat deze eis goed haalbaar is. Voor tussenlaagmengsels is overwogen geen mengsel te definieren voor toepassing in constructies voor fietspaden en woonerven daar de ze toepassing niet gebruikelijk is. Als het al zou gebeuren dan zou daarvoor vrijwel altijd een asfaltbetonmengsel met de eigenschappen van een onderlaag worden toegepast. Dit heeft geleid tot een tussenlaag mengsel met de eisen voor een onderlaag. Voor tussenlagen zijn de eisen met name aangepast voor de maximum stijfheid, de weerstand tegen permanente vervorming en vermoeiing. Voor onderlagen geldt hetzelfde. Nadere beschouwing van de mengseleigenschappen heeft geleid tot een aangepaste indeling van de mengselcategorieën en aangepaste waarden voor de eigenschappen. Tevens is voor mengsels toegepast op intensief belaste verhardingen met langzaam rijdend en stilstaand zwaar verkeer een nieuwe categorie opgenomen.

31.26.02 lid 06 In het tot 31.26.02 omgenummerde artikel is in lid 06 een tekstuele aanpassing doorgevoerd. Ook zijn de waarden voor de categorieën mengseleigenschappen in tabel T 31.09 aangepast.

31.26.02 lid 07 Met het oog op de rafelingsgevoeligheid is besloten dat in asfaltbetonmengsels voor deklagen en voor tijdelijke deklagen ten hoogste 30% asfaltgranulaat mag worden toegepast. Deze eigenschap blijkt niet te worden afgedekt door de functionele eisen die aan de eigenschappen worden gesteld.

31.26.03 lid 11 In artikel 31.26.03 was in de tervisielegging een lid 11 met betrekking tot steenmastiekasfalt tussengevoegd met eisen voor de ontwerp holle ruimte bij het volumetrisch mengselontwerp van sma-nl mengsels. Daardit betrekking heeft op het mengselontwerp is besloten dit in proef 62 (0ud 250) op te nemen. Tevens is de verwijzing naar de nieuwe proef 61 (oud 249) voor het volumetrisch ontwerp van steenmastiekasfalt weggehaald. de toepassing van deze proef is niet verplicht, maar kan gebruikt worden om ervaring op te bouwen.

31.26.03 lid 12 In tabel T 31.12 is de eis voor het bitumengehalte van SMA-NL 8 aangepast. Daar NEN-EN 13108-5 voor SMA alleen de categorie Bmin6,8. en Bmin7,0 kent voor het bitumengehalte was oorspronkelijk gekozen voor de categorie Bmin7,0.waar omrekening van de oude eis zou leiden tot een bitumengehalte van

Page 84: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

85

6,9% in mengsel. Dit is gecorrigeerd. Echter het is de bedoeling dat geen lager bitumengehalte dan de beoogde 6,9% wordt toegepast. De eisstelling in tabel T 31.06 is daartoe aangepast. De aannemer zal zijn producent hierop moeten wijzen.

31.26.03 lid 12 In tabel T 31.12 was ten onrechte een maximum en minimum eis voor de holle ruimte opgenomen. Deze waren afgeleid van de eis voor de ontwerp holle ruimte zoals die in de Standaard 2005 werd gehanteerd. Met het nieuwe lid 11 en de toevoeging van proef 249 is hierin verandering gebracht. Wel wordt er op gewezen dat de holle ruimte eis voor het verwerkte steenmastiekasfalt in tabel T 31.03 is gehandhaafd. De eis voor de watergevoeligheid is op grond van het advies van de Deskundigencommissie Asfaltverhardingen teruggebracht tot ITSR80. Hierbij is overwogen dat de sma-nl mengsels, mengsels met een receptbenadering zijn. Aandachtspunt moet zijn dat de mengselsamenstelling niet wordt gewijzigd om de ITSR eis te halen. De oude mengsels voldeden en zijn niet op basis van de ITSR proef ontstaan.

31.26.04 lid 07 In artikel 31.26.04 is voor fijn toeslagmateriaal in mengsels zeer open asfaltbeton toegevoegd dat brekerzand moet worden toegepast. Dit hangt samen met de empirische beschrijving van deze mengsels.

31.26.04 lid 11 In tabel T 31.13 is de eis voor de watergevoeligheid op grond van het advies van de Deskundigencommissie Asfaltverhardingen teruggebracht tot ITSR80. Ook hierbij is overwogen dat de zoab mengsels, mengsels met een receptbenadering zijn. Aandachtspunt moet zijn dat de mengselsamenstelling niet wordt gewijzigd om de ITSR eis te halen. De oude mengsels voldeden en zijn niet op basis van de ITSR proef ontstaan.

31.26.10 lid 02 Uit onderzoeksgegevens blijkt dat alleen de spoorvormingsgevoeligheid van het uiteindelijke asfaltmengsel enigszins wordt beïnvloed door toepassing van freesmateriaal met rond ten opzichte van gebroken steenslag. Er is daarom binnen de WGA besloten het gestelde in het oude artikel 31.26.11 lid 02 alleen van toepassing te laten zijn voor deklagen en tussenlagen die als tijdelijke deklaag worden gebruikt.

Bijlagen: De bijlagen met betrekking tot de bereiding van asfalt (beoordeling productieprocessen) zijn niet meer opgenomen. Het productieproces moet zodanig zijn dat asfalt met de eigenschappen die zijn vastgesteld bij het typeonderzoek met grote zekerheid kan worden geproduceerd. Alleen het weegprodces is nog als bijlage I opgenomen.

Page 85: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen
Page 86: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

88

d. Bepaal van elk monster het volume van de steenfractie (Vs) in de verdichtingsvorm; e. Bereken de gemiddelde holle ruimte in het steenskelet (zie toelichting 1) als: ρst – ρsteenskelet HRS = –––––––––––– × 100%, ρst

waarin: HRS = volumedeel holle ruimte in optimaal verdicht steenskelet (%V/V); ρst = dichtheid van de stenen (g/cm3); ρsteenskelet = dichtheid steenskelet (kg/m3), bepaald door de massa van de steenfractie

in verdichtingsvorm te delen door het volume van de steenfractie Vs in verdichtingsvorm.

4 Bepaal de shiftfactor (zie toelichting 2).5 Ontwerp een asfaltmengsel met een theoretische holle ruimte die gelijk is aan de ontwerp

holle ruimte van het mengsel + de shiftfactor. Gebruik daarbij het ongecorrigeerde bindmiddelpercentage (bitumen en afdruipremmende

stof). Bereken de totale massa aan vulstof; Bereken de totale massa aan zand; Bereken de totale massa aan steen. Voor de verhouding zand : vulstof wordt 64 : 36

gehanteerd als berekend gemiddelde van alle soorten en typen steenmastiekasfalt. Bereken de gewogen dichtheid van het mineraal aggregaat (proef 91). Corrigeer het bitumengehalte op basis van dichtheid mineraal aggregaat (proef 91); Bereken opnieuw de samengestelde dichtheid van het mengsel.6 Ontwerp opnieuw een asfaltmengsel met een theoretische holle ruimte die gelijk is aan

de ontwerp holle ruimte van het mengsel + de shiftfactor. Gebruik daarbij het gecorrigeerde bindmiddelpercentage (bitumen en afdruipremmende

stof) en de opnieuw berekende samengestelde dichtheid van het mengsel. Bereken opnieuw de totale massa aan vulstof; Bereken opnieuw de totale massa aan zand; Bereken opnieuw de totale massa aan steen. Voor de verhouding zand : vulstof wordt 64 : 36 gehanteerd als berekend gemiddelde van

alle soorten en typen steenmastiekasfalt. Bereken de percentages op zeef 2 mm en op zeef 63 μm.7 Bereken een eerste kandidaat SMA-mengsel met: a. De gegevens uit stap 6; b. de korrelverdelingen van alle bouwstoffen; c. de verhouding van de toe te voegen steenslagsoorten (productiematen); d. de verhouding van de toe te voegen zandsoorten: natuurlijk zand : brekerzand. Bereken de dichtheid van het mengsel.8 Bereken een tweede kandidaat SMA-mengsel met een percentage steenslag > 2 mm ten

opzichte van het eerste kandidaat SMA-mengsel verminderd met 2,5 % steenslag; Bereken de dichtheid van het mengsel; Bereken een derde kandidaat SMA-mengsel met een percentage steenslag > 2 mm ten

opzichte van het eerste kandidaat SMA-mengsel vermeerderd met 2,5 % steenslag; Bereken de dichtheid van het mengsel.9 Vervaardig drie gyratortabletten van het eerste kandidaat SMA-mengsel voor het bepalen

van het afslagmoment (proef 62 punt 3.2).10 Vervaardig van elk kandidaat SMA-mengsel vier gyratortabletten met het in stap 9 bepaalde

aantal gyraties bij de volgende condities: - verticale druk op het proefstuk: 600 kPa ± 10 kPa; - interne gyratorgyratorhoek: 0,82° ± 0,02°; - aantal omwentelingen per minuut: 30 ± 2;

Page 87: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

89

- interne diameter mal: 100 ± 1 mm; - hoogte proefstuk: 77 ± 3 mm. Bepaal de gemiddelde holle ruimte per kandidaat SMA-mengsel door middel van onder

en boven water wegen volgens NEN-EN 12697-6, procedure B.11 Bepaal grafisch door middel van lineaire interpolatie het in te wegen steenpercentage van

het gewenste SMA-mengsel bij de ontwerp holle ruimte.12 Onderzoek de volgens bovenstaande procedure bepaalde mengselsamenstelling conform

proef 62 Typeonderzoek.

Toelichting bij proef 61:1. De procedure in de stappen 1 t/m 8 is uitvoerig beschreven in CROW-rapport D09-02 ‘Richtlijn

volumetrisch ontwerp steenmastiekasfalt’.2. Met de in het rapport D09-02 opgenomen spreadsheet kan de toe te passen shift-factor in eerste

instantie worden bepaald. Deze kan vervolgens op basis van voortschrijdend eigen onderzoek worden bijgesteld.

3. Totdat voldoende ervaring is opgedaan, kan een controleonderzoek worden gedaan door Marshall-proefstukken te maken en die te toetsen aan de ontwerp holle ruimte.

Proef 62 Typeonderzoek van asfalt

Het typeonderzoek van asfaltmengsels als bedoeld in NEN-EN 13108-20, uitvoeren met inachtneming van het navolgende.

1 Verandering in toeslagmaterialen In aanvulling op het bepaalde in NEN 13108-20 moet een nieuw typeonderzoek worden

uitgevoerd indien de omstandigheden als genoemd in 4.2.2 van NEN-EN 13108-20 zich voordoen, met dien verstande dat:

a. Voor grof toeslagmateriaal onder een verandering in petrografisch type wordt verstaan een wijziging in de gegevens als bedoeld in 8 van NEN-EN 932-3.

b. Voor fijn toeslagmateriaal onder een verandering van bron voor natuurlijk zand wordt verstaan een verandering van winplaats anders dan een winplaats in Nederland.

c. Van fijn toeslagmateriaal in het asfalt van de fractie 2 mm - 63 μm elk der fracties 2 mm - 500 μm, 500 - 180 μm en 180 - 63 μm (proef 11.0) ten hoogste 10,0% mag afwijken van diezelfde fracties in de opgegeven in te wegen doelsamenstelling.

d. Voor fabrieksmatig bereide vulstof onder een verandering van mineralogisch type wordt verstaan een wijziging van het merk vulstof of een wijziging in de grondstoffen van een merk waarbij:

1. de eigenschappen van de vulstof (zie toelichting 1): - bitumengetal: de bandbreedte van het bitumengetal meer dan twee punten

verschoven is ten opzichte van de bandbreedte van de vulstof gebruikt bij het typeonderzoek;

- holle ruimte: de bandbreedte van de holle ruimte meer dan 2,0 % (V/V) verschoven is ten opzichte van de bandbreedte van de vulstof gebruikt bij het typeonder-zoek;

- dichtheid: de bandbreedte van de dichtheid meer verschoven is dan 0,1 Mg/m3 van de dichtheid van de vulstof gebruikt bij het typeonderzoek;

- het calciumhydroxidegehalte is meer dan 10% hoger dan het calciumhydroxide-gehalte van de vulstof gebruikt bij het typeonderzoek.

2. de verschuiving (absoluut) in iedere afzonderlijke grenswaarde per grondstof meer dan 20% bedraagt en de som van de absolute waarden van de verschuivingen van alle afzonderlijke grenswaarden meer dan 40% bedraagt, tenzij gelijkwaardigheid in zijn toepassing is aangetoond.

Page 88: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

90

Bovendien moet een nieuw typeonderzoek worden uitgevoerd indien: 1. de samenstelling van het toe te passen asfaltgranulaat, conform artikel 31.26.11

lid 05 van deze Standaard, als niet homogeen wordt beschouwd; 2. het percentage toe te voegen asfaltgranulaat verandert, met dien verstande dat onder

een verandering wordt verstaan: - voor deklagen: het toevoegen van meer dan het opgegeven percentage, dan wel

het toevoegen van 10% (m/m) minder dan het opgegeven percentage asfaltgra-nulaat;

- voor onder- en tussenlagen: het toevoegen van meer dan het opgegeven percen-tage, dan wel het toevoegen van 25% (m/m) minder dan het opgegeven percentage asfaltgranulaat.

2 Te bepalen eigenschappen2.1 Asfaltbeton Bij het typeonderzoek voor asfaltbeton conform NEN-EN 13108-1 moeten, conform

NEN-EN 13108-20 Bijlage B tabel B.1, de volgende eigenschappen worden bepaald: - holle ruimte conform NEN-EN 12697-8; - watergevoeligheid conform NEN-EN 12697-12; - stijfheid conform NEN-EN 12697-26; - weerstand tegen permanente vervorming conform NEN-EN 12697-25; - weerstand tegen vermoeiing (vierpuntsbuigproef) conform NEN-EN 12697-24:2004

Annex D.

2.2 Steenmastiekasfalt Bij het mengselontwerp (zie toelichting 4) moet de ontwerp holle ruimte van steenmas-

tiekasfalt zijn voor: - SMA-NL 5 4,0% (V/V) - SMA-NL 8A 4,0% (V/V) - SMA-NL 8B 5,0% (V/V) - SMA-NL 11A 4,0% (V/V) - SMA-NL 11B 5,0% (V/V) Bij het typeonderzoek voor steenmastiekasfalt conform NEN-EN 13108-5 moeten, conform

NEN-EN 13108-20 Bijlage B tabel B.5, de volgende eigenschappen worden bepaald: - holle ruimte conform NEN-EN 12697-8; - watergevoeligheid conform NEN-EN 12697-12.

2.3 Zeer open asfaltbeton Bij het typeonderzoek voor zeer open asfaltbeton conform NEN-EN 13108-7 moeten,

conform NEN-EN 13108-20 Bijlage B tabel B.7, de volgende eigenschappen worden bepaald:

- holle ruimte conform NEN-EN 12697-8; - watergevoeligheid conform NEN-EN 12697-12.

2.4 Samenstelling mengsel ten behoeve van de referentiesamenstelling Bij het typeonderzoek van het mengsel met de ‘in te wegen doelsamenstelling’ een gyrator-

tablet dat voldoet aan de voorwaarden voor de bepaling van de watergevoeligheid (ITSR) extraheren. De gevonden samenstelling na extractie vastleggen in het verkort verslag van het typeonderzoek, ten behoeve van de bepaling van de referentiesamenstelling door de aannemer.

Page 89: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

91

3 Proefstukvervaardiging3.1 Randvoorwaarden Proefstukken ten behoeve van het typeonderzoek vervaardigen in het laboratorium conform

NEN-EN 13108-20, 6.5.2. Het asfalt ten behoeve van proefstukken mengen conform NEN-EN 12697-35.

De proefstukken voor het bepalen van de holle ruimte, watergevoeligheid en weerstand tegen permanente vervorming (triaxiaalproef) verdichten met behulp van een gyrator conform NEN-EN 12697-31.

De gyrator moet zijn gekalibreerd volgens NEN-EN 12697-31 bijlage C.

De tabletten met een gyrator verdichten onder de volgende condities: - verticale druk op proefstuk: 600 ± 10 kPa; - aantal omwentelingen per minuut: 30 ± 2; - interne gyratorhoek: 0,82 ± 0,02°; - interne diameter mal: 100 ± 1 mm, respectievelijk 150 mm ± 1 mm.

De hoogte van het gyratortablet is afhankelijk van de diameter van de mal. Gyratortabletten met een diameter van: - 150 mm moeten een hoogte hebben van 115 ± 3 mm; - 100 mm moeten een hoogte hebben van 77 mm ± 3 mm.

Bij de proefstukvervaardiging wordt, in afwijking van het bepaalde in NEN-EN 13108-20 bijlage C, gestuurd op dichtheid en niet op het aantal gyratoromwentelingen N.

Bij het verdichten met de gyrator de procedure onder 3.2 volgen.

Gyratortabletten mogen na vervaardiging ten hoogste 1 week bewaard worden bij tempera-turen ≥ 5 °C en ≤ 25 °C. Indien deze langer bewaard moeten worden, deze opslaan bij 5 tot 15 °C gedurende een periode van ten hoogste 8 weken na vervaardiging. De proefstukken moeten op dezelfde datum worden vervaardigd en de beproeving moet op een dezelfde datum worden uitgevoerd. Indien de gyratortabletten voor de bepaling van de watergevoe-ligheid of de weerstand tegen permanente vervorming worden bewerkt tot proefstuk, deze na bewerking tot proefstuk opslaan bij temperaturen van 5 tot 15 °C gedurende ten minste 14 dagen en ten hoogste 8 weken. De tijdsduur voor de conditionering van proefstukken op beproevingstemperatuur bedraagt ten minste 4 uur.

De proefstukken voor de bepaling van de holle ruimte en de bepaling van de waterdoorla-tendheid moeten een hoogte hebben van 60 ± 3 mm. De proefstukken worden verkregen door van een gyratortablet gelijke delen van de boven- en onderzijde af te zagen.

Voor asfaltmengsels met D > 16 mm gyratortabletten met een diameter van 150 mm ± 1 mm en een hoogte van 115 mm ± 3 mm en voor asfaltmengsels met D ≤ 16 mm gyratortabletten met een diameter van 100 mm ± 1 mm en een hoogte van 77 mm ± 3 mm gebruiken.

De proefstukken voor de bepaling van de watergevoeligheid moeten een hoogte hebben van 50 ± 2 mm.

Voor asfaltmengsels met D > 16 mm gyratortabletten met een diameter van 150 mm ± 1 mm en een hoogte van 115 mm ± 3 mm gebruiken. De proefstukken voor deze asfaltmengsels worden verkregen door van een gyratortablet gelijke delen van de boven- en onderzijde af te zagen en het tablet te halveren.

Voor asfaltmengsels met D ≤ 16 mm gyratortabletten met een diameter van 100 mm ± 1 mm en een hoogte van 77 mm ± 3 mm gebruiken. De proefstukken voor deze asfaltmengsels worden verkregen door van een gyratortablet gelijke delen van de boven- en onderzijde af te zagen.

Page 90: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

92

De proefstukken voor het bepalen van de weerstand tegen permanente vervorming worden verkregen door de boven- en onderzijde van een gyratortablet met een diameter van 100 mm ± 1 mm en een hoogte van 77 mm ± 3 mm gelijke delen af te zagen. De boven- en onderzijde van het proefstuk moet worden gepolijst.

Voor asfaltmengsels met een bovenmaat D ≤ 16 mm proefstukken gebruiken met een hoogte van 60 ± 3 mm (zie NEN-EN 12697-25, 5.3.3). Voor asfaltmengsels met een boven-maat D > 16 mm proefstukken gebruiken met een hoogte van 80 ± 3 mm (zie NEN-EN 12697-25, 5.3.3).

De stijfheid en weerstand tegen vermoeiing van een asfaltmengsel, conform NEN-EN 13108-20, 6.5.2, bepalen met behulp van proefstukken vervaardigd in het laboratorium. Deze proefstukken zagen uit proefplaten.

De proefplaten vervaardigen conform NEN-EN 12697-33. De dikte van een proefplaat moet conform NEN-EN 12697-24, B3.2.1 ten minste 70 mm

(balkhoogte + 20 mm (conform NEN-EN 12697-24, D.3.2)) zijn. Proefplaten mogen na vervaardiging ten hoogste één week bewaard worden bij tempe-

raturen ≥ 5 °C en ≤ 25 °C. Indien deze langer bewaard moeten worden, deze opslaan bij 5 tot 15 °C gedurende een periode van ten hoogste 8 weken na vervaardiging.

De afmetingen van een proefstuk voor het bepalen van de stijfheid en de weerstand tegen vermoeiing zijn als volgt: breedte B: 50 mm ± 1 mm, hoogte H: 50 mm ± 1 mm, lengte Ltot: 450 mm ± 1 mm.

De te beproeven proefstukken uit de proefplaat hebben de streefdichtheid ± 30 kg/m3. Na bewerking tot proefstuk deze opslaan bij temperaturen van 5 tot 15 °C gedurende ten minste 14 dagen en ten hoogste 8 weken. De proefstukken moeten op dezelfde datum worden vervaardigd. De tijdsduur voor de conditionering van proefstukken op beproe-vingstemperatuur bedraagt ten minste 4 uur.

3.2 Procedure verdichting gyratortabletten Vervaardig met de gyrator drie gyratortabletten van het gewenste asfaltmengsel. Verdicht

daartoe per tablet de juiste hoeveelheid asfalt met een aantal gyraties dat ruim voldoende is om een oververdicht mengsel te krijgen (zie toelichting 2).

Leg op basis van de ingewogen hoeveelheid asfalt, de diameter van de gyratorvorm en de hoogtemeting in de gyrator, het verloop van de dichtheid van de gyratortablet als functie van het aantal gyraties grafisch vast en bepaal de dichtheid van het oververdichte mengsel (a kg/m3).

Laat het gyratortablet afkoelen en bepaal de dichtheid proefstuk van het afgekoelde tablet (b kg/m3) conform proef 67.

Verschuif het tijdens het verdichten vastgelegde grafische verloop van de dichtheid van het gyratortablet parallel zodanig dat deze door de gevonden afgekoelde dichtheid (b kg/m3) gaat.

Leg op deze kromme de streefdichtheid als bedoeld in artikel 31.21.05 lid 01, vast en bepaal het bijbehorende aantal gyraties (Ni str). Bepaal bij dit aantal gyraties (Ni str) tevens de dicht-heid (ρ′kg/m3) volgens de kromme vastgelegd tijdens de gyratorverdichting van het tablet.

ρ′str = ρstr − ↨b – a↨kg/m3.

Bepaal van de drie gevonden waarden voor ρ′str het gemiddelde ρ′str kg/m3.

Leg, indien de gyrator hiertoe geschikt is, bij het verdichten van de tabletten tevens het verloop van de shear als functie van het aantal gyratoromwentelingen vast en bepaal het aantal omwentelingen waarbij de maximum shear optreedt en de daarbij bereikte dichtheid (zie toelichting 3).

Page 91: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

93

Vervaardig de ten behoeve van de bepaling van holle ruimte, verdichtingsgraad, waterge-voeligheid, waterdoorlatendheid en de weerstand tegen permanente vervorming benodigde gyratortabletten met de dichtheid ρ′str kg/m3.

Leg bij de vervaardiging van deze proefstukken het aantal benodigde gyratoromwente-lingen om de gewenste dichtheid te bereiken, vast. Bepaal tevens het gemiddelde van het aantal gyratoromwentelingen van alle vervaardigde gyrator tabletten en leg dit vast.

4 Proefuitvoering4.1 Korrelverdeling Voor de bepaling van de korrelverdeling de basis zeefset plus set 1, in overeenstemming

met NEN-EN 13043, 4.1.2 toepassen.

4.2 Holle ruimte De holle ruimte van het asfaltmengsel, conform het bepaalde in NEN-EN 13108-20, bijlage

D.2, bepalen conform NEN-EN 12697-8, met dien verstande dat voor de bepaling van de holle ruimte van het mengsel vier proefstukken worden onderzocht. Het rekenkundig gemiddelde van de vier resultaten geldt als de holle ruimte van het asfaltmengsel.

In aanvulling op het bepaalde in NEN-EN 13108-20 bijlage B voor asfaltbetonmengsels de onder en bovengrens voor de holle ruimte respectievelijk Vmin en Vmax kiezen rond de bij het typeonderzoek bepaalde waarde waarbij de range tussen Vmin en Vmax 3% moet zijn.

4.3 Watergevoeligheid De watergevoeligheid van het asfaltmengsel conform het bepaalde in NEN-EN 13108-20,

bijlage D.3, bepalen conform NEN-EN 12697-12. De indirecte treksterkte, conform NEN-EN 13108-20, bijlage D.3, bepalen bij een tempe-

ratuur van 15 °C. Bij de splijtproef belastingstrips toepassen die voldoen aan de bepalingen gesteld in

NEN-EN 12697-23, 5.2, tabel 2. De splijtproef, conform NEN-EN 12697-12, 8.6, binnen 1 minuut na verwijdering van

het proefstuk uit waterbad of klimaatkast uitvoeren. In afwijking van het gestelde in NEN-EN 12697-23, hoofdstuk 9, de gemeten indirecte

treksterkte uitdrukken in MPa, afgerond op twee decimalen nauwkeurig. De maximale kracht P uitdrukken in N.

4.4 Stijfheid De stijfheid van een asfaltmengsel, conform het bepaalde in NEN-EN 13108-20, bijlage D.8,

bepalen met de vierpuntsbuigproef conform NEN-EN 12697-26, bijlage B. De stijfheid meten bij een temperatuur van 20 °C en een belastingsfrequentie van 8 Hz. De frequency-sweep conform NEN-EN 12679-26, paragraaf 5.4, uitvoeren bij achtereenvolgens de frequenties 0,1 Hz, 0,2 Hz, 0,5 Hz, 1 Hz, 2 Hz, 5 Hz, 10 Hz, 20 Hz, 30 Hz en 0,1 Hz en rapporteren.

De stijfheid van een asfaltmengsel bepalen aan de hand van ten minste zes prismatische proefstukken. Indien de stijfheid in combinatie met de weerstand tegen vermoeiing moet worden bepaald, ten minste 18 prismatische proefstukken onderzoeken. Van alle proef-stukken ook de stijfheid bepalen en rapporteren.

Bij het aanbrengen van de beugels op een proefstuk conform NEN-EN 12697-26, B.2.2, moet A zo dicht mogelijk bij 1/3 van de effectieve lengte L worden gekozen. Om bescha-diging aan het proefstuk ten gevolge van vermoeiing te voorkomen moet, in tegenstelling tot het bepaalde in NEN-EN 12697-26, 6.3.2, in alle situaties een rekniveau van ten hoogste 50 μm/m worden toegepast.

De stijfheid van het asfaltmengsel conform NEN-EN 12697-26, B 4.2.6, bepalen bij de 100e lastherhaling.

Page 92: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

94

4.5 Weerstand tegen permanente vervorming (cyclische drukproef) De weerstand tegen permanente vervorming van een asfaltmengsel conform het bepaalde

in NEN-EN 13108-20, bijlage D.7, bepalen conform NEN-EN 12697-25, methode B. De weerstand tegen permanente vervorming van een asfaltmengsel, conform

NEN-EN 12697-25, 5.3.1, bepalen aan de hand van ten minste vier proefstukken. Het toegepaste belastingsignaal moet, in tegenstelling tot het gestelde in NEN-EN 13108-20

tabel D.2, bestaan uit een haversine met een belastingstijd van 0,4 s en een rustperiode van 0,6 s (zie figuur 1).

Asfaltmengsels welke in deklagen zullen worden toegepast, beproeven bij een temperatuur van 50 ± 1 °C (zie NEN-EN 13108-20, tabel D.2). De continu aanwezige opsluitspan-ning moet 0,15 MPa bedragen, de amplitude van de axiale belastingspuls 0,30 MPa (zie NEN-EN 13108-20, tabel D.2) (zie figuur F (62)1).

Asfaltmengsels welke in tussen- of onderlagen zullen worden toegepast, beproeven bij een temperatuur van 40 ± 1 °C (zie NEN-EN 13108-20, tabel D.2). De continu aanwezige opsluitspanning moet 0,05 MPa bedragen, de amplitude van de axiale belastingspuls 0,20 MPa (zie NEN-EN 13108-20, tabel D.2) (zie figuur F (62)1).

De verticale verplaatsing van het proefstuk meten op de belastingsplaat (zie NEN-EN 12697-25, 5.2.1.5) met ten minste twee en bij voorkeur drie opnemers, die door de appara-tuur gelijktijdig worden uitgelezen.

De cyclische proeven uitvoeren met een wrijvingreducerend systeem tussen de belas-tingsplaten en het proefstuk bestaande uit latexmembranen waartussen siliconenvet is aangebracht (zie NEN-EN 12697-25, 5.4.6).

De axiale indrukking van het proefstuk meten vlak voor de axiale belastingspuls wordt opgelegd (zie NEN-EN 12697-25, 5.5.4.1).

Page 93: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

95

Figuur F (62)1 Cyclische drukproef op asfalt conform NEN-EN 12697-25, deel B

4.6 Weerstand tegen vermoeiing De weerstand tegen vermoeiing van een asfaltmengsel conform het bepaalde in NEN-EN

13108-20, bijlage D.9, bepalen met de vierpuntsbuigproef conform NEN-EN 12697-24, bijlage D.

De weerstand tegen vermoeiing, conform NEN-EN 13108-20, bijlage D.9, meten bij een temperatuur van 20 °C en een belastingsfrequentie van 30 Hz.

De weerstand tegen vermoeiing van een asfaltmengsel conform NEN-EN 12697-24, D.4.3, bepalen aan de hand van ten minste 18 prismatische proefstukken (ten minste zes proefstukken bij drie verschillende rekniveaus).

Kies de rekniveaus zodanig dat ε6 kan worden bepaald door interpolatie. Ten minste vier proefstukken moeten met een aantal aslastherhalingen groter dan 106 te zijn beproefd.

Bij het inklemmen van een proefstuk conform NEN-EN 12697-24, D.2.2, moet A zo dicht mogelijk bij 1/3 van de effectieve lengte L worden gekozen.

5 Rapportage5.1 In aanvulling op 7.2 sub e van NEN-EN 13108-20 met betrekking tot het toegepaste

asfaltgranulaat vermelden: - de gemiddelde samenstelling, de penetratie (NEN-EN 1426) van het teruggewonnen

bitumen (NEN-EN 12697-3), de gewogen dichtheid volgens NEN-EN 1097-6 en de categorie (Cxx/x ) met betrekking tot het percentage gebroken oppervlak in grof toeslag-

Page 94: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

96

materiaal volgens NEN-EN 13043 en NEN 6240 van die fracties die voor meer dan 10% in het asfaltgranulaat voorkomen en het aandeel nevenbestanddelen;

- of het asfaltgranulaat uitsluitend afkomstig is van zeer open asfaltbeton; - de wijze van beheersing van de eigenschappen van het asfaltgranulaat.

5.2. Verkort verslag Van het type-onderzoek, naast de rapportage conform NEN-EN 13108-20, een verkort

verslag maken ten behoeve van de afnemer en directie. Het verkort verslag aan de afnemer ter beschikking stellen. Dit verslag moet ten minste omvatten:

a. de naam van de producent; b. de datum van uitgifte van het typeonderzoeksrapport; c. een vermelding van het soort en type asfalt; d. de in te wegen doelsamenstelling, rekening houdend met de bitumencorrectie ten gevolge

van de gewogen dichtheid van het toeslagmateriaal; e. Bij mengsels waarin polymeer gemodificeerd bindmiddel wordt toegepast, de merknaam

en het type modificatie van het bindmiddel; f. de gewogen dichtheid van het toeslagmateriaal (NEN-EN 13043); g. een verwijzing naar de CE-markering; h. de streefdichtheid (als bedoeld in artikel 31.21.05 lid 01); i. de samenstelling na extractie van een gyrator proefstuk als bedoeld in 2.4, ten behoeve

van de bepaling van de referentiesamenstelling; j. de resultaten van de frequency-sweep.

Toelichting bij proef 621. Een vulstof per soort en producent onder hetzelfde KOMO-certificaatnummer voldoet aan de

criteria onder 1d. de punten 1 en 2.2. Als richtwaarden voor het bereiken van een oververdicht mengsel kunnen gehanteerd worden: - 100 gyraties voor een continu gegradeerd mengsel; - 200 gyraties voor een steenskeletmengsel zoals steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton.3. Het vastleggen van de shear tijdens het typeonderzoek is gewenst om informatie te verkrijgen

over het benodigde aantal gyraties voor het bereiken van de optimale verdichting. Op basis van deze gegevens kan in de toekomst een nadere instructie voor dit onderdeel van de proefuitvoering worden opgesteld.

4. Voor het mengselontwerp van SMA-NL 11 kan als hulpmiddel proef 61 worden gebruikt.

Proef 63 Boren cilinders en bepaling samenstelling en eigenschappen van asfalt

Procedure A: het boren van cilinders van asfalt ten behoeve van het kwaliteitsonderzoek1. In het boorvak in een dwarsraai cilinders boren met een inwendige diameter van 102 ±

1 mm op een onderlinge afstand van 1 m hart-op-hart. De cilinders coderen als 1A, 1B, 2A, 2B enzovoort.

2. Het boren geschiedt tot ten minste 15 mm onder de te onderzoeken laag of lagen van de verharding en loodrecht op het wegoppervlak.

3. Het tijdstip van boren tijdig aan de directie meedelen. Desgewenst moet het boren geschieden in tegenwoordigheid van de directie.

4. De geboorde cilinders op duidelijk herkenbare wijze onuitwisbaar merken. Losse onder-delen afzonderlijk merken. De cilinders onmiddellijk na het boren doelmatig verpakken en aan de directie overhandigen.

Page 95: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

97

Procedure B: het onderzoeken van cilinders van asfalt ten behoeve van het kwaliteitsonder-zoek1. De cilinders welke afkomstig zijn uit hetzelfde boorvak worden per laag als één monster

beschouwd.2. Het onderzoek naar de dikte van de laag of lagen (proef 64) geschiedt per monster en vindt

plaats op twee cilinders. Het gemiddelde van de twee bepalingen geldt als resultaat van het onderzoek.

3. Na bepaling van de dikte indien nodig de afzonderlijke lagen door zagen scheiden.4. Het onderzoek naar de verdichtingsgraad (proef 66.0) van asfalt geschiedt per monster en

vindt plaats door analyse van één cilinder. De uitkomst van de analyse geldt als resultaat van het onderzoek.

Het onderzoek naar de verdichtingsgraad (proef 66.0) van zeer open asfaltbeton geschiedt eveneens per monster en aanvankelijk alleen aan één cilinder. Indien deze cilinder niet voldoet, wordt ook een tweede cilinder onderzocht en geldt het gemiddelde als het resultaat van de verdichtingsgraad.

5. Het onderzoek naar de holle ruimte (proef 69), de korrelverdeling volgens NEN-EN 12697-2 en het bitumengehalte (proef 65.0) van asfalt geschiedt per monster en vindt aanvankelijk plaats door analyse van één van de cilinders van het monster. De uitkomst van de analyse geldt als resultaat van het onderzoek.

Uitsluitend wanneer een resultaat wordt gevonden dat niet voldoet aan de gestelde eisen, wordt ook een tweede cilinder van het monster onderzocht en geldt het gemiddelde van beide analyses als resultaat van het onderzoek van het monster.

6. Per uitvoeringseenheid wordt per eigenschap, het gemiddelde van de afzonderlijke resul-taten van de onderzochte boorvakken, alsmede het aantal resultaten en de standaardafwij-king behorende bij het gemiddelde, berekend en opgegeven.

Proef 64 Laagdiktebepaling verhardingslaag (wegverhardingen)

Verwezen wordt naar NEN-EN 12697-36, met dien verstande dat de laagdikte bepaald wordt aan de hand van boorkernen. De as van de boorkern moet loodrecht staan op het verhardings-oppervlak. In afwijking van het bepaalde in NEN-EN 12697-36 mag deze as ten hoogste 5° afwijken van de loodlijn op het verhardingsoppervlak.

Proef 65.0 Gehalte aan bitumen van warm bereid asfalt

Bij onderzoek ter beslechting van geschillen en ten behoeve van opleveringscontrole moet proef 65.1 worden toegepast.

Proef 65.1 Soxhletextractie (directe methode)Verwezen wordt naar NEN-EN 12697-1 methode B.1.3 Soxhletextractie.

Proef 65.2 Decanteerbekercentrifugemethode (verschilmethode)Verwezen wordt naar NEN-EN 12697-1, methode B.2.1 Doorloop centrifuge.

Proef 66.0 Verdichtingsgraad van asfalt

Page 96: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

98

Proef 66.1 Verdichtingsgraad van proefstukken van asfaltboorkernen

Bepaal voor mengsels van asfaltbeton (AC), mengsels van steenmastiekasfalt (SMA) respectie-velijk mengsels van zeer open asfaltbeton (PA) de dichtheid proefstuk Bproefstuk (proef 67).

Bereken de verdichtingsgraad VG als

(Bproefstuk / Bstreefdichtheid) · 100%.

Hierin is Bstreefdichtheid = de dichtheid als bedoeld in artikel 31.21.05 lid 01 van deze Standaard.

Proef 66.2 Gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad

BerekeningBereken, met een nauwkeurigheid van 0,1% de gemiddelde afwijking van de verdichtings-graad (ΔVG) als

,

waarin:VGm = verdichtingsgraad bepaald volgens proef 66.1 van monster m, in 0,1%;n = aantal monsters.

Proef 67 Dichtheid van het proefstuk van asfalt (dichtheid van het materiaal met ingesloten lucht, bijvoorbeeld boorkern, gyratortablet of tegel)

Verwezen wordt naar NEN-EN 12697-6, met dien verstande dat voor:a. mengsels van asfaltbeton (AC): - met een ontwerp holle ruimte ≤ 7% de dichtheid proefstuk Bproefstuk wordt bepaald in

overeenstemming met EN 12697-6; procedure B, in een verzadigde toestand met droog oppervlak.

- met een ontwerp holle ruimte > 7% en ≤ 10 % de dichtheid proefstuk Bproefstuk wordt bepaald in overeenstemming met EN 12697-6; procedure C, afgedicht met wax.

- met een ontwerp holle ruimte > 10% de dichtheid proefstuk Bproefstuk wordt bepaald in overeenstemming met EN 12697-6; procedure D, door opmeting.

b. mengsels van steenmastiekasfalt (SMA) de dichtheid proefstuk Bproefstuk wordt bepaald in overeenstemming met EN 12697-6; procedure B, in een verzadigde toestand met droog oppervlak.

c. mengsels van zeer open asfaltbeton (PA) de dichtheid proefstuk Bproefstuk wordt bepaald in overeenstemming met EN 12697-6; procedure D, door opmeting.

Page 97: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen
Page 98: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen
Page 99: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

108

Bij het bepalen van de correctie moet rekening gehouden worden met de veerkarakteristiek van het trekkende voertuig.

De onnauwkeurigheid van de afstandsmeting mag ten hoogste 1,0% bedragen. De metingen worden uitgevoerd met een meetband PIARC 1998. Indien de metingen worden uitgevoerd met PIARC meetbanden van een recenter bouwjaar dan 1998, dienen eventuele verschillen in rekening te worden gebracht met een door statistisch onderzoek onderbouwde correc-tieformule.

3. Uitvoering De meting uitvoeren bij de gekozen meetsnelheid van Vm, zie tabel 1. De gemiddelde

snelheid mag per meetvak niet meer afwijken dan ± 5%. Bij grotere afwijkingen dient dit bij de meetresultaten te worden vermeld.

De meetband moet bij het begin van het meetvak op een stabiele temperatuur zijn. Daartoe dient de meetband opgewarmd te worden door deze een gegeven lengte voor het meetvak op het wegdek te laten zakken, conform de volgende tabel.

Tabel 2 Opwarmlengte afhankelijk van interval tijd tussen metingen

< 10 minuten 100 meter

10 - 20 minuten20 - 30 minuten

> 30 minuten

300 meter500 meter1000 meter

Per meetlocatie c.q. halve dag moeten de lucht- en de wegdektemperatuur gemeten worden met een nauwkeurigheid van 1 °C.

De metingen mogen niet uitgevoerd worden bij wegdektemperaturen lager dan 2 °C en hoger dan 45 °C en bij luchttemperaturen lager dan 2 °C en hoger dan 30 °C.

4. Berekening De wrijvingscoëfficiënt (fgemeten) wordt bepaald als: Fw1 fgemeten = –––– , FNst

waarin Fw1 = Fw + cw; Fw = de wrijvingskracht tussen verharding en meetwiel; FNst = de statische normaalkracht (1962 N); Fw1 = de gecorrigeerde wrijvingskracht; cw = de correctie in verband met de stand van het voertuig (gemeten via de vullingsgraad

van de watertank).

De wrijvingscoëfficiënt wordt ten minste eenmaal per 0,5 m afgelegde weg op deze wijze bepaald. Hieruit worden per meetvak van 100 m de gemiddelde wrijvingscoëfficiënten per 5 m en per 100 m berekend in minimaal drie cijfers achter de komma. Rapportage geschiedt in twee cijfers achter de komma.

5. Seizoenscorrectie Bij metingen voor opleveringscontrole, mits de ouderdom van de deklaag tijdens de

metingen minder dan 1 jaar bedraagt, dient niet gecorrigeerd te worden voor effecten van het meetseizoen.

Page 100: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

Proeven

109

Voor alle overige metingen dient het effect van het meetseizoen op de gemiddelde wrij-vingscoëfficiënt per 5 en per 100 m in rekening gebracht te worden via de volgende formule:

f = fgemeten – 0,022 · sin((360/365) · (meetdag + 60)),

waarin: 0,022 = de amplitude; 60 = een faseverschuiving; meetdag 1 valt op 1 januari; het argument van de sinus is in graden.

6. Rapportage De rapportage geschiedt per meetvak van 100 m en bevat de volgende gegevens.

Locatie gegevens: - de plaats van meting (weg, baan, strook, meetspoor in rijstrook, meetlengte ten opzichte

van een beschreven nulpunt en kilometrering); - de meetrichting ten opzichte van de rijrichting indien afwijkend hiervan; - de hellingsrichting van sterk gevoelde hellingen van viaducten, bruggen en tunnel-

bakken; - de richting van sterk gevoelde bochten (links/rechts); - het type verharding, open (ZOAB, ZOAB+, tweelaags ZOAB, dunne geluidreducerende

deklagen) dan wel dicht (asfaltbeton (AC), SMA, combinatiedeklaag, cementbeton en oppervlakbehandelingen).

Uitvoerings- en verwerkingsgegevens: - de meetdatum en het volgnummer van de meetdag; - meetmethode (2010/70, 2010/50); - de vermelding of wel of geen seizoenscorrectie is toegepast; - de gemeten luchttemperatuur; - de gemeten wegdektemperatuur; - een vermelding indien de gemiddelde waterstroom en/of snelheid meer dan de onder

de punten 2 en 3 gestelde marges heeft afgeweken.

Meetwaarden: - de gemiddelde wrijvingscoëfficiënt f voor iedere 100 m; - de gemiddelde wrijvingscoëfficiënt f voor ieder 5 m, waarvan de waarde onder een

nader te omschrijven grenswaarde ligt.

7. Nauwkeurigheid Om de nauwkeurigheid van de meetsystemen te toetsen, dienen meetsystemen deel te

nemen aan een door RWS/DID georganiseerd periodiek vergelijkend onderzoek en daarin een positief resultaat te behalen. De in Nederland operationeel zijnde meetsystemen type RWS-stroefheidsmeter worden circa tienmaal per jaar onderling vergeleken op een aantal verschillende wegdekken.

In dit periodiek vergelijkend onderzoek worden de meetsystemen (inclusief de meetband) getoetst op herhaalbaarheid (de herhaalbaarheid is een maat voor de spreiding van de resul-taten van één meetsysteem bestuurd door dezelfde chauffeur op één meetvak) en afwijking ten opzichte van het gemiddelde van de deelnemende meetsystemen. Per meetsysteem wordt de gemiddelde wrijvingscoëfficiënt per meetvak bepaald en vergeleken met de gemiddelde wrijvingscoëfficiënt van alle deelnemende meetsystemen op dat meetvak.

Page 101: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen
Page 102: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

86

INHOUD PROEVEN 02.02 PROEVEN Proef 61 Volumetrisch ontwerp steenmastiekasfalt Proef 62 Typeonderzoek van asfalt Proef 63 Boren cilinders en bepaling samenstelling en eigenschappen van asfalt Proef 64 Laagdiktebepaling verhardingslaag (Wegverhardingen) Proef 65.0 Gehalte aan bitumen van warm bereid asfalt Proef 65.1 Soxhletextractie (directe methode) Proef 65.2 Decanteerbekercentrifugemethode (verschilmethode) Proef 66.0 Verdichtingsgraad van asfalt Proef 66.1 Verdichtingsgraad van proefstukken van asfaltboorkernen Proef 66.2 Gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad Proef 67 Dichtheid van het proefstuk van asfalt (dichtheid van het materiaal met

ingesloten lucht, bijvoorbeeld boorkern, gyratortablet of tegel) Proef 68 Dichtheid van het mengsel van asfalt (dichtheid van het materiaal zonder

ingesloten lucht) Proef 69 Gehalte aan poriën (holle ruimte) van asfalt Proef 72 Stroefheid

Page 103: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

104

TOELICHTING PROEVEN In de Standaard RAW Bepalingen 2010 worden de proefnummers aangepast. Dit besluit is genomen om het grote aantal nummers waarvan de bijbehorende proef vervallen is of waarbij de proef uitskluitend bestond uit een verwijzing naar een NEN-norm, een NEN-EN-norm of vergelijkbare verwijzingen. De betreffende nummers zijn in de bepalingen vervangen door een vermelding van het betreffende normnummer of de vergelijkbare aanduiding. Hierdoor is het aantal proefnummers gereduceerd tot 108. Voor de nummers gebruikt in de tervisielegging betekent dit het volgende: Oud proefnummer

Nieuw proefnummer

Proef 150 Proef 72 Stroefheid Proef 249 Proef 61 Volumetrisch ontwerp

steenmastiekasfalt Proef 250 Proef 62 Typeonderzoek van asfalt Proef 251 Proef 63 Boren cilinders en bepaling

samenstelling en eigenschappen van asfalt

Proef 252 Proef 64 Laagdiktebepaling verhardingslaag (Wegverhardingen)

Proef 253.0 Proef 65.0 Gehalte aan bitumen van warm bereid asfalt

Proef 253.1 Proef 65.1 Soxhletextractie (directe methode)

Proef 253.2 Proef 65.2 Decanteerbekercentrifugemethode (verschilmethode)

Proef 254.0 Proef 66.0 Verdichtingsgraad van asfalt Proef 254.1 Proef 66.1 Verdichtingsgraad van

proefstukken van asfaltboorkernen

Proef 254.2 Proef 66.2 Gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad

Proef 255 Proef 67 Dichtheid van het proefstuk van asfalt (dichtheid van het materiaal met ingesloten lucht, bijvoorbeeld boorkern, gyratortablet of tegel)

Proef 256 Proef 68 Dichtheid van het mengsel van asfalt (dichtheid van het materiaal zonder ingesloten lucht)

Proef 257 Proef 69 Gehalte aan poriën (holle ruimte) van asfalt

Proef 61 Proef 61 is in aangepaste versie opgenomen om een mogelijkheid te geven om

sturing te geven aan de gewenste eigenschappen van een sma-mengsel. In deze proef wordt teruggevallen op de methodiek zoals deze werd ontwikkeld door de CROW-werkgroep IVO-SMA, die is weergegevn in het CROW-rapport D09-02. ‘Richtlijn volumetrisch ontwerp steenmastiekasfalt’ bepaling van de holle ruimte in het steenskelet (HRS). De in deze proef opgenomen methodiek kan gebruikt worden om ervaring op

Page 104: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

105

te doen bij ontwerpen van de SMA mengsels zoals deze in de Standaard RAW-Bepalingen 2010 zijn opgenomen.

Proef 62 Uit praktijk ervaringen met de toepassing van proef 62 (250) zoals deze in de

Wijziging 2008 is opgenomen is gebleken dat er een aantal aanpassingen, aanvullingen en verduidelijking nodig waren. Deze zijn in deze proef verwerkt. Proef 62, punt 1 e: Besloten is met betrekking tot de toepassing van asfaltgranulaat een aanvulling in de proef op te nemen. geregeld wordt hoe omgegaan moet worden met de geldigheid van het typeonderzoek voor een mengsel waarin asfaltgranulaat is verwerkt, indien het asfaltgranulaat niet homogeen (meer) blijkt te zijn of wanneer de hoeveelheid toegevoegd asfaltgranulaat wijzigt. Proef 62, punt 2.2: Met betrekking tot de SMA-NL mengsels is hier toegevoegd welke ontwerp holle ruimte eis gehanteerd moet worden bij het volumetrisch mengselontwerp. Proef 62, punt 2.4: Ten behoeve van het bepalen van de referentiesamenstelling is onder punt 2.4 een methode opgenomen. De samenstelling die gevonden wordt met deze methode moet ook gerapporteerd worden in het verkort verslag volgens punt 5.2. Proef 62, punt 3.1: Bij het vervaardigen van gyratortabletten moet een gekalibreerde gyrator worden gebruikt. De te hanteren methode staat in NEN-EN 12697-31 bijlage C. Oorspronkelijk was deze methode alleen in een ontwerpnorm voor EN 12697 deel 31 te vinden. Inmiddels is de definitieve norm verschenen. Daarom is ook de verwijzing naar toelichting 3 vervallen. Met betrekking tot de bewaartijd en bewaaromstandigheden van proefstukken en vervaardiging is een verduidelijking opgenomen. Proef 62 punt 3.2: Bij de procedure voor de verdichting van gyratortabletten is een verwijzing opgenomen naar de aangepaste proef 67 voor de bepaling van de dichtheid proefstuk. Hiermee wordt beoogd de bepaling van de dichtheid proefstuk in iedere situatie op dezelfde wijze te verrichten, zodat de resultaten ook onderling vergelijkbaar zijn. Ook hier is een toelichting opgenomen met betrekking tot het begrip ‘streefdichtheid’. Proef 62, punt 4.2: Toegevoegd is een beperking in de range tussen de te kiezen de holle ruimte tussen Vmin en Vmax aan de hand van de bij het typeonderzoek bepaalde waarden. Proef 62 punt 4.6 Toegevoegd is een methode om de ε6 te bepalen. Proef 62, punt 5 De bepalingsmethode van de referentiesamenstelling is in de proef niet meer opgenomen. De referentiesamenstelling hangt samen met de uitvoeringsmethode en moet door de aannemer/verwerker worden bepaald. Deze methode is toegevoegd aan de begripsomschrijving in artikel 31.21.04. Proef 62, punt 5 Onder het nieuwe punt 5 is de inhoud van artikel 31.23.02 lid 02 als punt 5.1 opgenomen. Dit regelt de vastlegging van informatie over asfaltgranulaat dat in het mengsel bij het typeonderzoek is gebruikt. Deze informatie moet worden vastgelegd in het typeonderzoeksrapport volgens punt 7 van NEN-EN 13108-20 en bewaard worden bij de producent.

Page 105: Deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen

106

In punt 5.2 is de inhoud van het verkort verslag van het typeonderzoek opgenomen dat aan de afnemer moet worden verstrekt ten behoeve van afnemer en directievoerder.

Proef 63 Deze proef is niet gewijzigd. Proef 64 Deze proef is niet gewijzigd. Proef 65.0 Deze proef is niet gewijzigd. Proef 66.0 In de proef ter bepaling van de verdichtingsgraad van proefstukken van

asfaltboorkernen is een specifieke methode vermeld. Deze methode volgt uit de methode die in NEN-EN 13108-20 is vastgelegd. Beoogd wordt hiermee een eenduidige methode vast te leggen die onderlinge vergelijking van uitkomsten mogelijk maakt.

Proef 67 In de proef ter bepaling van de dichtheid van het proefstuk van asfalt is een

specifieke methode vermeld. Deze methode volgt uit de methode die in NEN-EN 13108-20 is vastgelegd. Beoogd wordt hiermee een eenduidige methode vast te leggen die onderlinge vergelijking van uitkomsten mogelijk maakt.

Proef 68 In de proef ter bepaling van de dichtheid van het mengsel van asfalt is een

specifieke methode vermeld. Deze methode volgt uit de methode die in NEN-EN 13108-20 is vastgelegd. Beoogd wordt hiermee een eenduidige methode vast te leggen die onderlinge vergelijking van uitkomsten mogelijk maakt.

Proef 69 In de proef ter bepaling van het gehalte aan poriën (holle ruimte) van asfalt is

een specifieke methode vermeld. Deze methode volgt uit de methode die in NEN-EN 13108-20 is vastgelegd. Beoogd wordt hiermee een eenduidige methode vast te leggen die onderlinge vergelijking van uitkomsten mogelijk maakt.

Proef 72 Op voorstel van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart is de oude

proef 150 aangepast. Deze heeft nu het volgnummer 72. De aanpassing houdt verband met het gebruik van een nieuwe meetband en de wens om bij een snelheid van 70 km/u te kunnen meten. Dit betekent dat de toetsingswaarden die bij gebruik van proef 150 volgens de Standaard RAW Bepalingen 2005 werden toegepast aangepast moeten worden. Deze aanpassing is in de technische bepalingen van deelhoofdstuk 31.2 Asfaltverhardingen verwerkt.