economie voor 10 vwo

156
Economie voor 10 vwo

Upload: sally

Post on 23-Feb-2016

53 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Economie voor 10 vwo. Opdracht. In tweetallen Knip de 10 items uit. Plak de items op een blad in een cirkel - PowerPoint PPT Presentation

TRANSCRIPT

Page 1: Economie voor 10 vwo

Economie voor 10 vwo

Page 2: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• In tweetallen• Knip de 10 items uit.• Plak de items op een blad in een cirkel• Geef nu de relaties aan tussen de 10 items door

een pijl te trekken tussen de items en daarbij de schrijven wat de relatie is (de een is b.v een gevolg/oorzaak van de ander, de een is een verschijnsel van het ander)

• Lever het blad in bij mij

Page 3: Economie voor 10 vwo

Planning

• Dit jaar drie lesbrieven: Levensloop, Monetaire Zaken en Arbeidsmarkt.

• Elke lesbrief: twee toetsen• Elke lesbrief wordt afgesloten met SE

Page 4: Economie voor 10 vwo

Werkwijze

• Elke les: korte uitleg op smartbord• Powerpoints op vakportaal economie • Daarna stof verwerken in:– Groepen– Individueel of in tweetallen– Computerlokaal

Page 5: Economie voor 10 vwo

Regels

• Als je iets wilt vragen/zeggen, steek je vinger op.

• Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming.

• Niet door de klas lopen• Niet eten in de klas (drinken mag wel)• In tweetallen naast elkaar zitten (dus niet met

drie of vier)

Page 6: Economie voor 10 vwo

Spanje Ibiza

Page 7: Economie voor 10 vwo

Opdracht 1

• Beantwoord de volgende vragen• Schrijf ze op een blaadje• Zet je naam op het blaadje• Lever blaadje in aan einde van de les.• 5 minuten

Page 8: Economie voor 10 vwo

Vragen

• Ben je op vakantie geweest?• Met wie ben je op vakantie geweest (ouders,

vrienden)• Waar ben je op vakantie geweest?• Het is crisis: gaan Nederlanders volgens jou

daardoor minder op vakantie?• Het is crisis: geven Nederlanders daardoor

minder uit als ze op vakantie gaan?

Page 9: Economie voor 10 vwo

Opdracht 2

• Lees de uitgedeelde tekst en beantwoord de vier vragen

• Beantwoord de vragen eerst zelf• Ga daarna – als je buurman ook klaar is – de

vragen met elkaar vergelijken. Verbeter indien nodig je antwoord.

• Tot slot bespreken we de antwoorden klassikaal

Page 10: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 1: kiezen

• Economie gaat over kiezen uit alternatieven• Waarom kiezen we iets?????

Page 11: Economie voor 10 vwo

Kiezen

1. Je moet kiezen omdat producten schaars zijn (par. 2)

2. Bij het kiezen hou je rekening met opofferingskosten (par. 2)

3. Bij het kiezen hou je rekening met je budget (par. 3)

4. Bij het kiezen hou je rekening met de ander (par. 4)

Page 12: Economie voor 10 vwo

1. Kiezen en schaarste

• Schaarste in economie wil zeggen dat er inspanning moet worden geleverd of kosten moeten worden gemaakt om het maken.

• Daarom kosten schaarse goederen meestal geld

• En omdat iets geld kost, moet je kiezen. Je hebt niet genoeg geld om alles te kopen wat je wilt.

Page 13: Economie voor 10 vwo

1. Kiezen en schaarste

• Vrije goederen: goederen waarvoor geen inspanningen gedaan moeten worden of kosten moeten worden gemaakt om ze te maken

Page 14: Economie voor 10 vwo

2. Opofferingskosten

• Als je kiest hou je rekening met opofferings kosten. Wat offer ik op als ik iets kies en is het me dat waard.

• Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief.

• Als je iets kiest zijn de opofferingskosten lager dan de opbrengsten van hetgeen je kiest

Page 15: Economie voor 10 vwo

2. Opofferingskosten

• Voorbeeld. Ik heb de keuze uit drie alternatieven:– Werken bij AH: levert € 3 per uur op– Oppassen: levert € 5 per uur op– Opa helpen in de tuin, levert € 4 op en een goed

gevoel• Waarschijnlijk kies je voor oppassen. De

opofferingskosten zijn dan € 4 en een goed gevoel.

Page 16: Economie voor 10 vwo

1.3 Budgetlijn

• Wat je kiest is afhankelijk van je budget• Budget: hoeveel geld heb ik ter beschikking• Als ik minder budget heb, kan ik minder kopen• Als je de keuze hebt uit twee producten, kun

je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen

Page 17: Economie voor 10 vwo

1.3 Budgetlijn

• Als je de keuze hebt uit twee producten, kun je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen

• 100 = 1a + 2,5b• 100 = budget• a = blikje cola en b = broodje kaas• 1 = prijs blikje cola en 2,5 is prijs broodje

gezond

Page 18: Economie voor 10 vwo

1.3 budgetlijn

• Teken deze budgetlijn (zet a op de Xas)• Wat gebeurt er met de budgetlijn als:– Je budget verdubbelt (prijzen blijven gelijk0– De prijs van cola verdubbelt (budget en prijs

broodje gezond blijft gelijk)

Page 19: Economie voor 10 vwo

1.4 andermans keuze

• Filmpje: golden balls: 100.000 split or steal

Page 20: Economie voor 10 vwo

1.4 Split or stealEllen

split steal

Jaap split 50/50 0/100

steal 100/0 0/0

Page 21: Economie voor 10 vwo

1.4 Een Bounty of nietDaan Daan

Delen Niet delen

Ischa Delen 0,5 / 0,5 0 / 1

Ischa Niet delen 1 / 0 0 / 0

Page 22: Economie voor 10 vwo

Welke keuze wordt er gemaakt

• Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen en elkaar niet vertrouwen. Immers als Daan voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Ischa voor niet delen kiest en Daan dus met lege handen staat

• De meest waarschijnlijke keuze noemen wee de dominante strategie. (in dit geval niet delen dus)

Page 23: Economie voor 10 vwo

Welke keuze wordt er gemaakt

• Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan krijgen ze allebei niets.

• Dus als beiden voor het eigen belang gaan, dan krijgen ze allebei niets.

Page 24: Economie voor 10 vwo

Welke keuze wordt er gemaakt

• Als Daan toch voor delen kiest en Ischa voor niet delen, dan krijgt Daan niets en Ischa de hele Bounty.

• Ischa noemen we dan een free rider; hij profiteert van het goede gedrag van Daan. Hij vertoont liftersgedrag.

Page 25: Economie voor 10 vwo

Prisonersdilemma

• We noem dit spel een prisonersdilemma omdat er – Twee partijen zijn die niet van elkaar weten welke

keuze ze maken– Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen– Elke partij gaat voor het eigen belang.– Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor

beiden

Page 26: Economie voor 10 vwo

Niet altijd de slechte uitkomst

• Het dilemma hoeft niet altijd tot een slecht resultaat te leiden. Je kunt het voorkomen;– Door bindende afspraken te maken. Twee partijen

spreken af samen te werken omdat niet samenwerken tot straf leidt. De twee criminelen zijn bang gedood te worden, de twee zussen krijgen geen zakgeld.

– Bij herhaling van het spel. De ene partij kiest niet voor de dominante strategie maar kiest voor samenwerking

Page 27: Economie voor 10 vwo

GevangenendilemmaZacco Zacco

Bekennen Zwijgen

Paco Bekennen 10/10 1/22

Paco zwijgen 22/1 2/2

Page 28: Economie voor 10 vwo

Gevangenen

• Maken de afspraak beiden te zwijgen, maar dit wordt pas een bindende afspraak als ze weten dat ze worden vermoord door de ander (of zijn handlanger) als ze bekennen

Page 29: Economie voor 10 vwo

OpruimenSofie sofie

Opruimen Niet opruimen

Tara Opruimen 30/30 70/10

Tara Niet opruimen 10/70 60/60

Page 30: Economie voor 10 vwo

Bindende afspraken

• Evenwicht: ze ruimen beiden niet op• Beiden wel opruimen is beter, maar hoe komen ze

daar:– Ze beloven allebei op te ruimen en ouders dreigen met straf

als ze dat niet doen (ze hebben dus een bindende afspraak)– Tit for tat: Tara ruimt wel op en start dus met samenwerken

in de hoop dat Sofie volgt. Als Sofie niet volgt, dan stop Tara ook met opruimen. Dit kan alleen als het dilemma wordt herhaald.

Page 31: Economie voor 10 vwo

Liftersgedrag

• Als Tara wel opruimt en Sofie niet dan vertoont Sofie liftersgedrag. Sofie profiteert van goede gedrag van Tara.

• Liftersgedrag noemen we ook wel free-ridergedrag

Page 32: Economie voor 10 vwo

OpdrachtOldi Oldi

Reclame Geen reclame

Spor Reclame 90/90 130/70

Spor Geen reclame 70/130 100/100

Page 33: Economie voor 10 vwo

Spor en Oldi

• Spor en Oldi zijn twee supermarkten die erover denken reclame te gaan maken.

• Ze maken nu beiden 100 winst en als ze beiden reclame gaan maken blijft hun omzet gelijk, maar nemen de kosten toe met 10

Page 34: Economie voor 10 vwo

Spor en Oldi

• Wat is de dominante strategie van Spor• Wat is de dominante strategie van Oldi• Wanneer is spor een free rider• Waarom is hier sprake van een

prisonnersdilemma• Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem

oplossen

Page 35: Economie voor 10 vwo

Spor en Oldi

• Wat is de dominante strategie van Spor: – reclame maken

• Wat is de dominante strategie van Oldi: – reclame maken

• Wanneer is spor een free rider: – als Spor reclame maakt en Oldi niet

Page 36: Economie voor 10 vwo

Spor en Oldi

• Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma: – omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen– Ze kiezen voor eigen belang– Het eindresultaat niet optimaal is

• Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen.- Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze

beiden geen reclame maken

Page 37: Economie voor 10 vwo

Prisonerdilemma

• Prisonersdilemma met meerdere partijen: veelpersoonsdilemma.

• Er wordt een feestje georganiseerd en iedereen neemt op vrijwillige basis eten en drinken mee.

• De verleiding is groot om niets of weinig mee te nemen, maar als iedereen dat doet, dan heb je geen feestje

• Degene die niets meeneemt is een free rider. Hij profiteert van het goede gedrag van anderen

Page 38: Economie voor 10 vwo

Prisonersdilemma

• Oplossen?– Je komt pas binnen als je iets meeneemt.– Je krijgt een slechte naam, er wordt over je

gepraat.– Je wordt niet meer uitgenodigd.

Page 39: Economie voor 10 vwo

Prinsjesdag

• 3e dinsdag van september– Wat leest de koning voor?– Wat staat daar in?– Wat biedt de minister van Financien aan?– Hoe noemen we de 3e dinsdag in september?

Page 40: Economie voor 10 vwo

Prinsjesdag

• Filmpje:www.rijksoverheid.nl/onderwerpen prinsjesdag

• Lees het krantenartikel.– Wat merken jullie hiervan?– Wat bedoelen we met een daling van de

koopkracht?

Page 41: Economie voor 10 vwo

Prinsjesdag

• Je ouders gaan in koopkracht achteruit• Alles wordt duurder (accijns gaan omhoog)• Kinderbijslag wordt minder• Je buurman is werkeloos

Page 42: Economie voor 10 vwo

Vandaag

• Uitslag quizzzzzzzz• Inkomensverdeling• Kort filmpje• Uitleg• Opdracht in tweetallen.

Page 43: Economie voor 10 vwo

H.2 Inkomensverdeling en Lorenzcurve

• Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een land of in een groep zien.

• Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling gelijk of ongelijk is.

• Op de x-as percentage van de bevolking• Op de Y- as percentage van de bevolking

Page 44: Economie voor 10 vwo

Voorbeeld lorenzcurve

Page 45: Economie voor 10 vwo

LorenzcurvePersoon Inkomen Inkomen

als % van het totaal

Cumulatief % personen

Cumulatief % inkomen

Jaap 20.000 10% 25% 10%Joop 20.000 10% 50% 20%Bert 60.000 30% 75% 50%Bart 100.000 50% 100% 100%

200.000 100%

Page 46: Economie voor 10 vwo

H.2 Gini index

• Om de ongelijkheid te meten wordt gebruikgemaakt van de Gini-index, waarbij een index van 0 gelijk staat aan volkomen gelijkheid en 100 aan volkomen ongelijkheid. De meeste West-Europese landen hebben een zeer lage Gini-index vanwege hun hoge inkomstenbelasting

Page 47: Economie voor 10 vwo

Inkomensverdeling en Lorenzcurve

• Naarmate de inkomensverdeling gelijker wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve meer naar het midden ( de diagonale lijn)’.

• Huiswerk voor volgende week donderdag: 2.7 t/m 2.11

Page 48: Economie voor 10 vwo

Opgaven

• t/m opgave 2.6

Page 49: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Sparen: ik consumeer niet nu, maar later. De ruil (geld voor goederen) wordt uitgesteld

• Lenen: ik consumptie in de toekomst wordt vervangen door consumptie nu. De ruil wordt vervroegd.

Page 50: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Bij lenen en sparen komen de opofferingskosten weer aan de orde.

• Opofferingskosten in de vorm van tijd (nu of later) en geld (rente)

Page 51: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Rente: de prijs van geld• Als ik spaar, geef ik de bank de beschikking

over mijn geld en wil ik daarvoor een vergoeding.

• Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente?

Page 52: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks – Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets

aan mijn geld straks– Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het

geld beter nu hebben

Page 53: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks – Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets

aan mijn geld straks– Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het

geld beter nu hebben

Page 54: Economie voor 10 vwo

2.6 Ruilen over de tijd

• Je wilt dus een vergoeding in de vorm van rente omdat je niet nu maar pas later over je geld kunt beschikken. Boven op deze rente, kan nog extra rente komen voor risico’s– Risico’s dat ik het gespaarde/uitgeleende bedrag niet

terug krijg– Risico’s dat het geld minder waard wordt door inflatie– Risico’s dat het geld minder waard wordt door

wisselkoersschommelingen

Page 55: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 3

• Transactiekosten: tijd en geld die het kost om een transactie (ruil) tot stand te brengen.

• Zowel koper als verkoper hebben transactiekosten!!!!!!!

Page 56: Economie voor 10 vwo

Asymmetrische informatie

• De ene partij weet meer dan de andere partij• Dit leidt tot extra transactiekosten

Page 57: Economie voor 10 vwo

Asymmetrische informatie

• Asymmetrische informatie: de verzekerde weet meer dan de verzekeraar.

• De verzekeraar is altijd op zoek naar informatie over de verzekerde. – b.v. je betaalt een lage premie als je gezond leeft: maar hoe weet de

verzekeraar of je gezond leeft.– Je verzekert je Iphone. De verzekeraar wil weten of je met de politie in

aanraking bent geweest?

Page 58: Economie voor 10 vwo

Premie particuliere verzekering

• Premie: de prijs van een verzekering• Premie berekenen: kans op schade x de

gemiddelde hoogte van verwachte schade• Voorbeeld:– Aantal verzekerde auto’s = 100.000– Gemiddelde schade = € 4.000– Kans op schade is 10%– Premie = € 400 (= Kans op schade x gemiddelde

schade)

Page 59: Economie voor 10 vwo

Premie particuliere verzekering

• Bereken nu de premie op een andere manier.

Page 60: Economie voor 10 vwo

Premie particuliere verzekering

• Zo kun je het ook uitrekenen:– Totaal schadebedrag = € 4.000 x 10.000 =

€ 40.000.000.– Schadebedrag delen door aantal verzekerden– € 40.000.000/100.000 = € 400 premie

Page 61: Economie voor 10 vwo

Premie

• Bereken nu de premie als de verzekeraar € 2 miljoen winst wil maken.

Page 62: Economie voor 10 vwo

Averechtse selectie

• De mensen met goede risico’s verzekeren zich niet, de mensen met slechte risico’s wel.

• Gevolg: verzekeren wordt erg duur (weinig premiebetalers, veel uitkeringen)

• Oplossen: – verzekering verplichten zoals bij ziektekostenverzekering.– Premiedifferentiatie: mensen met weinig risico betalen

lagere premie. – Eigen risico

Page 63: Economie voor 10 vwo

Moral hazard

• Mensen gedragen zich roekeloos of risicovol omdat ze toch al verzekerd zijn

• Gevolg: veel schade en hogere premies• Oplossen: – eigen bijdragen/risico bij schade, – schade uitkering aan maximum verbinden– Premiedifferentiatie (als je weinig schade hebt,

dan betaal je weinig premie)

Page 64: Economie voor 10 vwo

verzekeren

• Lees artikel over verzekeren. Er komen een aantal begrippen in terug die we hebben behandeld.– Wat zijn de opofferingskosten van het niet afsluiten

van een annuleringsverzekering? – Zoek in het artikel de tekst die hoort bij de

begrippen:• Risico aversie• Averechtse selectie• Transactiekosten

Page 65: Economie voor 10 vwo

Premie

• Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade

• Premie: (totaal schade bedrag + opslag voor winst en kosten) : aantal verzekerden

Page 66: Economie voor 10 vwo

Opdracht 3.9

Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade- Premie voor groep 1: 0,01 x 20.000 = € 200- Premie voor groep 2: 0,02 x € 20.000 = € 400- Premie voor groep 3: 0,03 x € 20.000 = € 600Alleen groep 2 en 3 verzekeren zich voor een premie van € 400.

Page 67: Economie voor 10 vwo

Opdracht 3.14

• Eigen risico tegen averechtse selectie: een voorzichtig iemand kan zijn eigen risico verhogen en zo zijn premie verlagen. Voor een lagere premie zal hij zich eerder verzekeren

• Eigen risico tegen moreel wangedrag: als je een deel van de schade zelf moet betlane, word je vanzelf voorzichtiger

• No claim korting tegen moreel wangedrag: als je geen schade hebt (geen schade claimt) en dus voorzichtiger bent, dan krijg je een lagere premie

Page 68: Economie voor 10 vwo

3.7 Sociale zekerheid

• Sociale zekerheid: wetten die je helpen bij ziekte, werkeloosheid, ouderdom, grootbrengen van kinderen en arbeidsongeschiktheid

• Gebaseerd op solidariteit– Van werkenden met werkelozen– Van jongeren met ouderen– Van gezonde mensen met de zieken

Page 69: Economie voor 10 vwo

3.7 Sociale zekerheid

• Sociale zekerheid bestaat uit: – Sociale verzekeringen: betaald uit premies– Sociale voorzieningen: betaald uit belastinggeld:

zoals Wet Werk en Bijstand

Page 70: Economie voor 10 vwo

3.7 Sociale zekerheid

• Sociale verzekeringen bestaan uit – Volksverzekeringen: voor iedereen (AOW, AWBZ.

ANW, AKW)– Werknemersverzekeringen: voor mensen in

loondienst (WIA, WW)

Page 71: Economie voor 10 vwo

3.8 Zorgverzekering

• Wie is waar verzekerd (pasjes)• Filmpje: waar op letten bij je zorgverzekering

(consumentenbond)

Page 72: Economie voor 10 vwo

Ziektekostenverzekering

• Zorgverzekering: dekt kosten van gezondheidszorg.

• De zorgverzekering bestaat uit:– een verplicht basispakket;– een niet verplicht aanvullend pakket.

Page 73: Economie voor 10 vwo

Ziektekostenverzekering: basispakket

• Het basispakket is verplicht. Iedereen moet zich verzekeren voor het basispakket. We gaan hiermee averechts selectie tegen.

• Dit pakket is voor iedereen gelijk.

Page 74: Economie voor 10 vwo

Ziektekostenverzekering: basispakket

• Iedereen betaalt voor het basispakket een vast bedrag per maand (= nominale premie). Deze betaal je aan de zorgverzekeraar (Menzis, ONVZ , AGIS)

• Je kunt zelf kiezen welke verzekeraar je kiest. De ene verzekeraar is voor hetzelfde pakket iets goedkoper dan de andere

Page 75: Economie voor 10 vwo

Ziektekostenverzekering: basispakket

• Daarnaast betaalt iedereen een inkomensafhankelijke premie voor het basispakket. Deze wordt ingehouden op je loon door je werkgever.

Page 76: Economie voor 10 vwo

Ziektekostenverzekering: aanvullende verzekering

• Je kunt je ook aanvullend verzekeren (b.v voor de tandarts of extra fysiotherapie). Je betaalt daarvoor dan een extra nominale premie aan de zorgverzekeraar.

Page 77: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Lees artikel en beantwoord de vragen– Hoe zorgt Aron ervoor dat hij zo weinig mogelijk

betaalt voor zijn zorgverzekering– De basis verzekering is verplicht: welke probleem

wordt daarmee voorkomen?– Er is een eigen risico van € 350: welk probleem

wordt daarmee voorkomen– Zou jij je eigen risico verhogen in ruil voor een

lagere premie? Waarom

Page 78: Economie voor 10 vwo

Economie gaat over kiezen

• Wat kun je kiezen:– Bij welke verzekeraar je de verplichte

basisverzekering afsluit (b.v. Menzis of Agis)– Of je wel of niet de – niet verplichte - aanvullende

verzekering afsluit– Of je je eigen risico van € 350 verhoogt of niet

Page 79: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Nominaal inkomen: loon uitgedrukt in geld• Reeël inkomen: koopkracht van je nominaal

loon

Page 80: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Wat gebeurt er met mijn reëel inkomen als mijn nominaal inkomen gelijk blijft en de prijzen stijgen.

• Om dat te berekenen gebruiken we indexcijfers

Page 81: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar

• Basisjaar wordt op 100 gesteld• Als mijn nominaal loon ten opzichte van het

basisjaar met 4% toeneemt, is het indexcijfer nominaal loon 104

• Als prijzen met 2,1% stijgen tov basisjaar, dan is prijsindexcijfer 102,1

Page 82: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar

• Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon/prijsindexcijfer x 100

• RIC = NIC/PIC x 100

Page 83: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Als lonen gelijk blijven en prijzen stijgen met 2,1%?

• Indexcijfer koopkracht = 100/102,1 x 100 = 97,94

• Koopkracht is met 2,06% gedaald.

Page 84: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Lees de kerncijfers van Griekenland– Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007

als basisjaar– Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met

2007 als basisjaar– Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als

basisjaar

Page 85: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Lees de kerncijfers van Griekenland– Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007

als basisjaar: 60– Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met

2007 als basisjaar: 71,5– Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als

basisjaar: 60 = 71,5/pic x 100 → 60 = 7150/pic → 60 pic = 7150 → pic = 119,17

Page 86: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 4

• Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar• Ik verdien netto € 16.000 netto per jaar• Wat gaat er allemaal vanaf?????????

Page 87: Economie voor 10 vwo

Bruto loon Jaap

• Brutoloon: € 50.000 per jaar• 8% vakantiegeld: € 4.000• Totaal brutoloon: € 54.000 per jaar

Page 88: Economie voor 10 vwo

Belastbaar inkomen

• Belastbaar inkomen is inkomen waarover je belasting gaat betalen.

• Belastbaar inkomen is vaak lager dan je bruto inkomen.

Page 89: Economie voor 10 vwo

Belastbaar inkomen

• Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten (pagina 18)

• Aftrekposten: hypotheekrente, scholingskosten, giften, betaalde alimentatie…..

• Hypotheekrente: de rente die ik betaal over de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te kunnen kopen.

Page 90: Economie voor 10 vwo

Belastbaar inkomen voorbeeld

• Jaap verdient een bruto inkomen: € 54.000• Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks €

6.000 aan rente. • Die € 6.000 mag hij aftrekken van zijn bruto

inkomen. • Hij betaalt dan belasting over € 48.000 en niet

over € 54.000

Page 91: Economie voor 10 vwo

Belasting betalen

• Belasting betalen dus over belastbaar inkomen • Je betaalt niet alleen belasting over je bruto

inkomen maar ook premies voor volksverzekeringen (aow, anw).

• Belasting en premies noemen we bij elkaar inkomensheffing of loonheffing

Page 92: Economie voor 10 vwo

Belasting betalen in schijven

• Inkomensheffing/loonheffing betaal je in schijven

• Naarmate je meer verdient, betaal je een hoger percentage aan inkomensheffing.

Page 93: Economie voor 10 vwo

Belasting betalen in schijven

• Voorbeeld: belastbaar inkomen is € 48.000– Over de eerste € 20.000 betaal je 20%

inkomensheffing. Dat is € 4.000 – Over het bedrag tussen de € 20.000 en € 40.000

betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000– Daarboven betaal je 50%. Dat is € 4.000 (50% van

€ 8.000• Bij elkaar betaal je dus € 14.000 aan

inkomensheffing

Page 94: Economie voor 10 vwo

0 – 20.000 20% € 4.000

20.000 – 40.000 30% € 6.000

40.000 en hoger 50% € 4.000

totaal € 14.000

Page 95: Economie voor 10 vwo

Heffingskorting

• Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat hij aan belasting moet betalen, de zogenaamde heffingskortingen:– Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000– Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500

• In ons voorbeeld krijg je dus een korting van € 3.500 op € 14.000 en betaal je uiteindelijk € 10.500 aan inkomensheffing

Page 96: Economie voor 10 vwo

Van bruto naar netto

• Uiteindelijk betaal je dus € 10.500 aan inkomensheffing

• Trek dit af van je bruto loon van € 54.000 en je hebt je netto loon: € 43.500

Page 97: Economie voor 10 vwo

Stappen

1. Bereken bruto loon2. Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je

krijgt belastbaar inkomen3. Bereken inkomensheffing op basis van

belastbaar inkomen en de schijven.(2)4. Trek heffingskortingen af van berekende

inkomensheffing (3)5. Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1) en

je krijgt nettoloon

Page 98: Economie voor 10 vwo

Gemiddelde belastingdruk

• Gemiddelde heffingsdruk: hoeveel betaal je gemiddeld aan belasting en premies (inkomensheffing) over je bruto inkomen

• Gemiddelde heffingsdruk: (inkomensheffing/brutoloon) X 100%

• Stel ik verdien bruto € 80.000 en ik betaal 30.000 aan belasting

• Belastingdruk is: (€ 30.000/€ 80.000) x 100% = 37,5%

Page 99: Economie voor 10 vwo

Marginale belastingdruk

• Hoeveel procent belasting moet ik betalen over mijn extra verdiende inkomen.

Page 100: Economie voor 10 vwo

Belastingstelsels

• Progressief: als je meer verdient, betaal je een hoger percentage van je inkomen aan belasting.

• Proportioneel: iedereen betaalt bij elk inkomen hetzelfde percentage.

• Degressief: als je meer verdient, ga je een lager percentage aan belasting betalen.

Page 101: Economie voor 10 vwo

De(nivelleren)

• Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken• Denivelleren: inkomensverschillen groter

maken

Page 102: Economie voor 10 vwo

Inkomensverschillen

• Inkomensverschillen worden kleiner als– Heffingskortingen hoger worden– Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden en

voor hogere inkomens hoger– Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen

• Inkomensverschillen worden groter als– Heffingskortingen lager worden– Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden en

voor hogere inkomens lager– Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen

Page 103: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Maak opdracht in viertallen• Inleveren aan einde van de les• Gebruik steeds het stappenplan

Page 104: Economie voor 10 vwo

Bert

• Verdient € 4.000 bruto per maand en 8% vakantiegeld

• Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten• Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar• Hij betaalt 30% belasting over de eerste €

20.000 aan inkomen, 40% tussen de € 20.000 en € 60.000 en 50% over alles wat hij daarboven verdient

Page 105: Economie voor 10 vwo

Benno

• Verdient € 8.000 per maand en 8% vakantiegeld

• Heeft geen eigen huis • Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar• Hij betaalt 30% belasting over de eerste €

20.000 aan inkomen, 40% tussen de € 20.000 en € 60.000 en 50% over alles wat hij daarboven verdient

Page 106: Economie voor 10 vwo

Opdracht 1

• Bereken netto inkomen van Bert en Benno. Volg daarbij de stappen van het stappenplan.

• Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno.

Page 107: Economie voor 10 vwo

Opdracht 1: Bert

• Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840

• Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn.

• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736

• Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236• Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604• Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 = 31,31%

Page 108: Economie voor 10 vwo

Opdracht 1: Benno

• Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680

• Belastbaar inkomen: € 103.680• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over €

40.000 = € 16.000 en 50% over € 43.680 = € 21.840• Heffingskortingen: € 43.840 - € 2.500 = € 41.340• Netto inkomen is € 103.680 - € 41.340 = € 62.340• Gemiddelde heffingsdruk: € 41.340/€ 103.680 =

39,8%

Page 109: Economie voor 10 vwo

Opdracht 2

• Benno en Bert kopen een huis en betalen 6% rente over de hypotheek van € 300.000

Page 110: Economie voor 10 vwo

Opdracht 2: Bert

• Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840

• Belastbaar inkomen € 51.840 – 18.000 = € 33.840• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over €

13.840 = € 5.536. Bij elkaar: € 11.536• Heffingskortingen: € 11.536 - € 2.500 = € 9.036• Netto inkomen is € 51.840 - € 9.036 = € 42.804• Gemiddelde heffingsdruk: € 9.036/€ 51.840 = 17,43%

Page 111: Economie voor 10 vwo

Opdracht 2: Benno

• Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680

• Belastbaar inkomen: € 103.680 - € 18.000 = € 85.680• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over €

40.000 = € 16.000 en 50% over € 25.680 = € 12.840• Heffingskortingen: € 34.840 - € 2.500 = € 32.340• Netto inkomen is € 103.680 - € 32.340 = € 71.340• Gemiddelde heffingsdruk: € 32.340/€ 103.680 =

31,2%

Page 112: Economie voor 10 vwo

InkomesnverschillenOpdracht 1 Opdracht 2

Bert € 35.605 € 42.804

Benno € 62.340 € 71.340

Verschil € 26.736 € 28.536

Page 113: Economie voor 10 vwo

Belasting over ons vermogen

• Door hypotheekrente aftrek en andere aftrekposten:– Gaan Bert en Benno minder belasting betalen

(logisch want mijn belastbaar inkomen neemt af)– Worden de inkomensverschillen groter

Page 114: Economie voor 10 vwo

Belasting over ons vermogen

• Voorbeeld: stel ik heb 100.000 op een spaarrekening (= vermogen) en krijg 4.000 rente (inkomen uit vermogen). Dan is mijn rendement: (4.000: 100.000) x 100% = 4%

• De belastingdienst gaat er van uit dat ons rendement op ons vermogen altijd 4% is. Dit noemen we het fictief rendement

• Over dit fictief rendement betalen we 30% belasting

Page 115: Economie voor 10 vwo

Belasting over ons vermogen

• We betalen 30% belasting over het rendement wat we op ons vermogen halen

• Rendement is wat we verdienen met ons vermogen

• Formule: (inkomen uit vermogen: vermogen) x 100%

Page 116: Economie voor 10 vwo

Vermogensrendementsheffing

• Ik heb € 100.000 op een spaarrekening• Fictief rendement is 4%, dan is het inkomen

uit vermogen € 4.000• Over die € 4.000 betaal ik 30% belasting. Dat is

€ 1.200• Maak nu som 4.17

Page 117: Economie voor 10 vwo

Sparen

• Nederlanders zijn een spaarzaam volkje• € 328.000.000.000 op spaarrekeningen• Dat is per Nederlander: € 19.294.• Best veel, is dat slim???????

Page 118: Economie voor 10 vwo

Vandaag

• Opdracht sparen klassikaal• Uitdelen nieuwe planning• Groepsopdracht: argumenteren

Page 119: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Stelling: sparen levert niets op, maar moet je toch doen……………………..

• Bereken met indexcijfers de verandering van de koopkracht van mijn vermogen.

Page 120: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Ik heb op 1 januari 2013 € 40.000 aan spaargeld op een spaarrekening staan.

• Ik krijg 1,5% rente over die € 40.000 in 2013. De rente wordt op het einde van het jaar aan mijn spaartegoed toegevoegd.

• De inflatie is 2,5%. Alle producten zijn eind 2013 2,5% duurder.

Page 121: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Ik betaal ook nog 1,2% belasting over al mijn spaartegoed boven de € 21.000. Ga uit van 1,2% van € 19.000 = € 40.000 - € 21.000.

• De belasting gaat af van mijn spaartegoed dat ik heb op 31 december

Page 122: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Wat is jouw conclusie na het maken van de opdracht

• Ben jij het eens met de stelling dat sparen weinig oplevert, maar dat je het toch moet doen?

• Waarom zou je toch moeten sparen?

Page 123: Economie voor 10 vwo

Opdracht

• Ga uit van Ric = nic/pic x 100– Nic = toename vermogen spaarrekening– Nic = er komt bij rente, er gaat vanaf belasting– Rente = 1,5% van € 40.000 = € 600– Belasting = 1,2% van € 19.000 = € 228– Rente en belasting samen = € 372.– Dit is een toename t.o.v. € 40.000 van 0,93%– Nic = 100,93– Pic = inflatie = 102,5

• Ric = 100,93/102,5 x 100 = 98,5

Page 124: Economie voor 10 vwo

Keuzes in het spitsuur

• Speelkwartier van het leven: 25e tot 30e levensjaar: weinig verantwoordelijkheden

• Spitsuur van het leven: 30e tot 55e levensjaar.• Drukke baan, opgroeiende kinderen en zorg

voor hulpbehgoevende ouders.• In spitsuur veel keuzes maken en …• Economie gaat over keuzes maken

Page 125: Economie voor 10 vwo

Keuzes in spitsuur

• Carrière of niet????• Huis kopen of huren • Kinderopvang of – meestal de vrouw - korter

werken• Taken in het huishouden.

Page 126: Economie voor 10 vwo

Kopen of huren huis

• Kopen of huren van een huis: wat is voordeliger?

Kopen HurenBelastingen Aftrek rente van

belastingenGeen aftrek huur van belastingen

Risico Risico op waardedaling of rentestijging

Geen risico op waardedaling of rentestijging

Sparen Woning is bezit en kan als pensioen-voorziening dienen

Woning is geen bezit en dus geen pensioenvoorziening

Kosten Onderhoud en verzekering eigen woning

Geen onderhoud en verzekering

Page 127: Economie voor 10 vwo

Taakverdeling in het huishouden

• Wie doet wat in het huishouden

Page 128: Economie voor 10 vwo

Arbeidsdeling in huishoudenOver de taak luiers verschonen doet Josje 3 uur en Joris 6 uur.

Joris is dus twee keer zo langzaam. Bij stofzuigen is Joris 1,5 zo langzaam.

Josje Joris Joris langzamer dan Josje

Luiers verschonen

3 6 100%

stofzuigen 2 3 50%totaal 5 9 80%

Page 129: Economie voor 10 vwo

Uitleg

• Josje is in beide taken sneller dan Joris. Ze heeft voor elke taak een absoluut voordeel ten opzichte van Joris.

• Joris is in luiers verschonen twee keer zo langzaam als Josje en in stofzuigen maar 1,5 keer zo langzaam als Josje.

• Joris heeft daarom bij stofzuigen een comparatief of relatief voordeel t.o.v. luiers verschonen.

Page 130: Economie voor 10 vwo

Arbeidsdeling in huishouden• Als ze zo snel mogelijk willen werken samen, dan moet Josje

alles alleen doen. Josje is immers in alles het snelste. Daar heeft Josje natuurlijk geen zin in.

• Josje wil maximaal 4 uur in het huishouden besteden.• Hoe gaan Josje en Joris de taken verdelen op een manier

waarop ze samen zo weinig mogelijk tijd kwijt zijn aan het huishouden

• Als volgt:

Page 131: Economie voor 10 vwo

Zo dus………

Josje Joris totaal

Luiers verschonen 3 0 3

stofzuigen 1 1,5 2,5

totaal 4 1,5 5,5

Page 132: Economie voor 10 vwo

Uitleg

• Josje gaat dus de 1e drie uur besteden aan luiers verschonen omdat ze daarin relatief het snelst is (twee keer zo snel als Joris).

• Het laatste uur besteedt zij aan stofzuigen.• Joris moet dan nog 1,5 uur stofzuigen.

Page 133: Economie voor 10 vwo

Zo dus niet………

Josje Joris totaal

Luiers verschonen 2 2 4

stofzuigen 2 0 2

totaal 4 2 6

Page 134: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6: oude dag• Oude dag: pensioen• Systeem met drie inkomensbronnen

– AOW– Bedrijfspensioen– Zelf sparen

Page 135: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6: oude dag• AOW: algemene ouderdomswet• Vanaf jaren 50 (trekken van Drees)• AOW rechten worden opgebouwd tussen je 15 en 65e: 2% van

de totale uitkering voor elk jaar dat je in Nederland woont.• AOW: minimumuitkering van 70% van het minimumloon• Betaald via omslagstelsel: degenen die nu werken betalen

premie voor de ouderen van nu. • AOW premie zit in 1e en 2e schijf• AOW uitgevoerd door Sociale Verzekeringsbank

Page 136: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6: oude dag• AOW probleem: er zijn veel ouderen en weinig werkenden. Er

zijn dus te weinig mensen die premies betalen voor teveel mensen die uitkering krijgen.

• Grijze druk: aantal 65 plussers op de 100 mensen die kunnen werken. Is nu 22%, wordt 40%

• Oplossingsmogelijkheden:– Lagere aow uitkering– Later aow uitkering– Hogere premies

• We kiezen voor de 2e oplossing. Waarom????

Page 137: Economie voor 10 vwo

Grijze druk

Page 138: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6: oude dag• De AOW-leeftijd is de leeftijd waarop het AOW-pensioen

ingaat. U ontvangt het AOW-pensioen vanaf de dag waarop u uw AOW-leeftijd bereikt.

• Per 1 januari 2013 is de AOW-leeftijd met 1 maand verhoogd. In de komende jaren gaat de AOW-leeftijd in stapjes omhoog. In 2019 is de AOW-leeftijd 66 jaar en in 2023 is dat 67 jaar. Vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Page 139: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Aanvullend bedrijfspensioen (boven op aow)• Meeste Nederlanders betalen verplicht

pensioenpremie voor een aanvullende pensioen voor later

• Premies gaan naar pensioenfondsen. Deze fondsen beleggen het geld in aandelen, obligaties en onroerend goed

• Premies inkomsten en opbrengsten van beleggen moeten voldoende zijn om pensioenuitkeringen te betalen (zie figuur 6.1 op pagina 91)

Page 140: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Aanvullend pensioen is geen omslagstelsel, maar kapitaaldekkingsstelsel

• Bij een dergelijk stelsel betaal je premie om op je oude dag een inkomen te hebben.

Page 141: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Door crisis kwamen pensioenfondsen in problemen om de beleggingen in aandelen en onroerend goed minder opbrengen

• Crisis komt tot uiting in dekkingsgraad pensioenfondsen

Page 142: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Dekkingsgraad: geeft aan of het pensioenfonds aan toekomstige verplichtingen kan voldoen

• Dekkingsgraad: (vermogen : contant gemaakte uitkeringen) x 100%

• De verplichtingen van de pensioenfondsen liggen in de toekomst. Om de dekkingsgraad te berekenen moeten we de toekomstige uitkeringen vertalen naar waarde in het nu. Dat noemen we contant maken.

Page 143: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Stel ik moet € 1.000 over 1 jaar betalen en de rente is 3%

• De waarde van die € 1.000 nu is: € 1.000: 1,03 = € 970,87

• Controle: als ik die € 970,87 nu op de bank zet met 3% rente dan is dat precies € 1.000

• Dekkingsgraad moet minimaal 105% zijn

Page 144: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Dekkingsgraad bij een vermogen van € 1.050• Dekkingsgraad = (€1.050: € 970,87) x 100% =

108,15%• Dat is meer dan 105% en voldoet dus aan de

norm.

Page 145: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 6

• Naast AOW en aanvullende pensioenen kunnen mensen ook zelf geld opzij zetten en beleggen voor hun pensioen.

• Voor veel mensen is een koophuis een oudedagsvoorziening

Page 146: Economie voor 10 vwo

Opdrachten

• 6.4• 6.5• 6.6

Page 147: Economie voor 10 vwo

Opdracht 6.4

a. Omslagstelselb. Aantal 65 plussers stijgt relatief snel en aantal

alleenstaanden 65 plussers neemt toec. Niets, want de aow uitkering is waardevastd. Verwachte uitkering alleenstaande: 152/125

x € 10.300 = € 12.525 en gehuwden: 152/125 x € 7.200 = € 8.755

Page 148: Economie voor 10 vwo

Opdracht 6.4

e. Alleenstaanden: € 12.525 X (0,47 x 2.678.000) = € 15.764.716.000Gehuwden: € 8.755 x (0,53 X 2.678.000) = € 12.426.321.000

Page 149: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties

• Wat krijgen we van de overheid en wat moeten we betalen aan de overheid tijdens ons leven.

• Als we jong zijn, betalen we weinig (premies en belastingen) en ontvangen we veel (zorg en onderwijs). We zijn netto ontvangers.

• Dat geldt ook voor ouderen. Ze betalen relatief weinig en ontvangen veel (vooral voor zorg). Zie figuur 7.3.

Page 150: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties

• De werkenden zijn de netto betalers. • Ze betalen voor de voorzieningen voor zichzelf

en de ouderen en de jongeren. • Ze ontvangen alleen voor zichzelf.

Page 151: Economie voor 10 vwo

Demografische druk

• Demografische druk = groene druk + grijze druk

• Groene druk: aantal jongeren tot 20 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65

• Grijze druk: aantal ouderen vanaf 65 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65 jaar

Page 152: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties

• Zolang de werkenden weten dat zij later ook netto ontvangers worden, is dit een houdbaar systeem

• Hier ligt een probleem omdat de grijze en groene druk toeneemt. Er komen teveel jongeren en ouderen die moeten worden onderhouden door te weinig werkenden

• De werkenden van nu betalen voor de huidige oudjes een voorzieningenniveau dat ze zelf niet meer krijgen

Page 153: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties

• Hoe op te lossen:– Premies verhogen: rekening wordt bij werkenden nu en later

gelegd. Hogere premies verhoogt lastendruk en dat willen we niet.

– Uitkeringen verlagen: rekening wordt bij oudjes nu gelegd– Stimuleren van immigratie (meer werkenden die premie

betalen)– Verhogen aow leeftijd(is wel solidair want werkenden van nu

worden ouder en profiteren ook langer van aow)– Fiscaliseren aow, dwz deel aow wordt betaald uit belastinggeld.

De ouderen betalen dan mee aan eigen aow (gebeurt nu ook al)

Page 154: Economie voor 10 vwo

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties

• Hoe op te lossen:– Uitkeringen verlagen– Premies verhogen– Zorgen dat er meer werkenden komen die premie

betalen. (immigratie, stimuleren arbeidsdeelname verhogen pensioenleeftijd)

– Zorgen dat er minder pensioengerechtigden komen (verhogen pensioenleeftijd)

Page 155: Economie voor 10 vwo

Levensloop

• Maken: 6.20 en 6.21• Maken: 7.10 en 7.11

Page 156: Economie voor 10 vwo