examenbundel compleet vwo economie

761
 © Copyright 2011 SSL Universiteit Leiden Economie VWO Examenbundel Compleet ca. 1999   2011 Onze cursussen: Examencursus (5H/6V) www.examencursus.com Herkansingsc ursus (5H/6V) www.herexamen.com Stoomcursus (5V) www.stoomcursus.com Rekenvaardig heid (4&5H/5&6V) www.rekenvaardigheidstraining.com Kerstvakantiecu rsus (5H/6V) www.kerstvakantiecursus.com Talentraining (5H/5&6V) www.talentrainingen.com Oude examens www.alleexamens.com Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Upload: hermanmd11

Post on 22-Jul-2015

748 views

Category:

Documents


6 download

TRANSCRIPT

Universiteit Leiden

Economie VWO Examenbundel Compleet ca. 1999 2011Onze cursussen:Examencursus (5H/6V) Herkansingscursus (5H/6V) Stoomcursus (5V) Rekenvaardigheid (4&5H/5&6V) Kerstvakantiecursus (5H/6V) Talentraining (5H/5&6V) Oude examens www.examencursus.com www.herexamen.com www.stoomcursus.com www.rekenvaardigheidstraining.com www.kerstvakantiecursus.com www.talentrainingen.com www.alleexamens.com

Copyright 2011 SSLBeschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen 1 en recht

Examen VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

19Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.3016.30 uur

99

Als bij een vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.

Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden.

900006

20

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 1In figuur 1 zijn de begrote inkomsten en de begrote uitgaven van de Nederlandse overheid voor 1997 in beeld gebracht. Tussen haakjes staan de bedragen in miljarden guldens.

figuur 1

bijstandsuitkeringen en huursubsidies (13) rente-uitgaven (24) aflossing staatsschuld (15) rente-uitgaven (6) aflossing staatsschuld (4)

binnenland

overheidsbestedingen (123)

aankoop staatsobligaties (22) overige overheidsinkomsten (23) indirecte belastingen (83) directe belastingen (76)

aankoop staatsobligaties (17)

2p

1

Om de gemiddelde klassengrootte te verkleinen heeft de overheid in 1997 salarisuitgaven voor extra leerkrachten begroot. Deze uitgaven zijn voor een deel gefinancierd uit de opbrengst van het schoolgeld. Bij welke pijl horen: de salarisuitgaven voor de leerkrachten; de opbrengst van het schoolgeld? In de begroting voor 1997 voorziet de Nederlandse overheid een tekort. Dat tekort wordt geheel gefinancierd door het uitgeven van staatsobligaties. Stel dat de aankoop van de staatsobligaties via de kapitaalmarkt wordt gefinancierd. Toch leidt de financiering van het begrotingstekort in 1997 tot geldschepping. Met welk bedrag leidt de financiering van de aankoop van staatsobligaties in 1997 tot geldschepping in Nederland? Verklaar het antwoord. Of geldschepping een verstorende invloed op de economie heeft, is mede afhankelijk van de conjuncturele situatie. In welke conjuncturele situatie kan geldschepping de internationale concurrentiepositie schaden? Verklaar het antwoord. Een aanzienlijk deel van de staatsobligaties wordt door buitenlandse beleggers gekocht. Voor de Nederlandse overheid een reden te meer om naar een stabiele koers van de gulden te streven. Verklaar in dit verband het belang voor de Nederlandse overheid van een stabiele koers van de gulden. De omvang van de staatsschuld heeft invloed op de samenstelling van de overheidsuitgaven. Zo leidt een staatsschuld tot rente-uitgaven. De rente-uitgaven over een jaar worden begroot op 6% van de staatsschuld aan het begin van dat jaar. Bereken de begrote rente-uitgaven over 1998. De Nederlandse overheid probeert het aandeel van de overdrachtsuitgaven in de totale overheidsuitgaven te verkleinen en dat van de investeringen te vergroten. Bereken het aandeel van de overdrachtsuitgaven in de totale overheidsuitgaven in 1997.

3p

2

2p

3

3p

4

3p

5

2p

6

900006

20

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

buitenland

overige overdrachtsuitgaven (31)

schenkingen (5)

overheid

3p

7

Het aandeel van de investeringen in de totale overheidsuitgaven wordt groter onder andere doordat de overheid grote infrastructurele werken zoals de Betuwespoorlijn laat uitvoeren. Door deze infrastructurele werken kunnen volgens sommige economen in de toekomst overdrachtsuitgaven gemakkelijker worden betaald. Geef voor de opvatting van deze economen een verklaring. Betrek in het antwoord zowel de inkomsten als ook de uitgaven van de overheid.

Opgave 2Enige tijd geleden is de firma Lovers de exploitatie van de Kennemerland Express gestart, een treinverbinding tussen Amsterdam en IJmuiden. Eerder hebben de Nederlandse Spoorwegen (NS) deze verbinding afgestoten omdat deze niet rendabel is. Door de komst van de Kennemerland Express is de concurrentiepositie van de NS niet veranderd. Geef daarvoor de verklaring. Stel dat Lovers verwacht dat de totale constante kosten (TCK) van deze verbinding per jaar 100.000 bedragen. De totale variabele kosten (TVK) bedragen naar verwachting: TVK = 0,25Q, waarbij Q staat voor het aantal reizigerskilometers. Stel verder dat Lovers in het eerste jaar de prijs (P) vaststelt op 0,30 per reizigerskilometer, waarbij 200.000 reizigerskilometers (Qv) worden verkocht. Bij de vastgestelde prijs maakt Lovers verlies. Lovers vindt het blijkbaar niet van belang om in het eerste jaar al winst te maken. Leg uit waarom Lovers er voor kan hebben gekozen om in het eerste jaar nog niet naar winst te streven. Stel dat Lovers tevreden is als in het eerste jaar 50% van de totale kosten worden gedekt. Bereken of Lovers in het eerste jaar 50%-kostendekking realiseert. Stel dat de marketingafdeling van Lovers voor de Kennemerland Express in het eerste jaar uitgaat van een lineaire vraagfunctie en van een prijselasticiteit van de vraag van 0,75. Leid, uitgaande van de gegeven prijselasticiteit, af dat de vergelijking van de collectieve vraaglijn van de Kennemerland Express in het eerste jaar luidt: Qv = 500.000P + 350.000. Stel dat Lovers in het tweede jaar een promotie-actie voert die de naamsbekendheid van de Kennemerland Express moet vergroten. Enige tijd na die actie leert onderzoek dat de vergelijking van de collectieve vraaglijn van de Kennemerland Express dan luidt: Qv = 500.000P + 425.000. Heeft de promotie-actie zijn doel bereikt? Verklaar het antwoord met behulp van de verstrekte gegevens. Stel dat Lovers vervolgens overweegt om als doelstelling van de Kennemerland Express maximale totale winst dan wel minimaal totaal verlies te hanteren en wil nagaan welk gevolg dat heeft voor de prijs per reizigerskilometer. De vergelijking van de gemiddelde 1 opbrengstlijn (GO) luidt: GO = Q + 0,85. 500.000 v Bereken op basis van de verstrekte gegevens de prijs die Lovers per reizigerskilometer voor de Kennemerland Express zou moeten vragen.

2p

8

2p

9

3p

10

3p

11

2p

12

4p

13

900006

20

3

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 3De werking van de arbeidsmarkt in een bepaald land kan worden beschreven met het pijlenschema in figuur 2. Alle pijlen geven oorzakelijke verbanden weer (ceteris paribus). Een + geeft een positief verband aan en een een negatief verband.

figuur 2

wereldhandel

+ +effectieve vraag

+

productie

+

bezettingsgraad

consumptie

+prijs van arbeid ten opzichte van kapitaal

productiecapaciteit

+

innovatie

+

+

+

+loonkosten per eenheid product

-

prijs van kapitaal

+

investeringen

arbeidstijd

+looninkomen

+ +

loonkosten per werknemer

+ +

arbeidsplaatsen

aanbod van arbeid

2p

14

In dit pijlenschema wordt onderscheid gemaakt tussen endogene en exogene grootheden. Welke twee grootheden in dit pijlenschema zijn exogeen? Werkloosheid kan in het algemeen conjunctureel of structureel van aard zijn. In dit pijlenschema staan onder andere de blokken loonkosten per werknemer en werkloosheid. Stel dat de werkloosheid verandert door een stijging van de loonkosten per werknemer. Beschrijf hoe uit dit pijlenschema blijkt dat deze verandering van de werkloosheid zowel conjunctureel als structureel kan zijn. In dit pijlenschema leidt een afname van de werkloosheid rechtstreeks tot een toename van het aanbod van arbeid. Geef voor dit verband een verklaring. In dit pijlenschema leidt productiegroei tot hogere loonkosten per werknemer en tot hogere loonkosten per eenheid product. Onder welke voorwaarde leiden hogere loonkosten per werknemer tot hogere loonkosten per eenheid product?

4p

15

3p

16

3p

17

900006

20

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

+

werkloosheid

-

vraag naar arbeid

4

Lees verder

Met behulp van dit pijlenschema heeft een econoom onderzoek gedaan naar de prijselasticiteit van de vraag naar arbeid en naar de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar arbeid voor de prijs van kapitaal. De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar arbeid voor de prijs van kapitaal blijkt positief te zijn. Beschrijf hoe dat uit dit pijlenschema blijkt. De prijselasticiteit van de vraag naar arbeid blijkt 0,4 te bedragen en de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar arbeid voor de prijs van kapitaal 0,2. De overheid in dit land verwacht een prijsdaling van kapitaal van 5%. Zij wil het negatieve effect hiervan op de vraag naar arbeid compenseren door een verlaging van de prijs van arbeid. Bereken met hoeveel procent de prijs van arbeid daartoe moet worden verlaagd. De Nederlandse overheid heeft de afgelopen jaren getracht de werkgelegenheid te stimuleren door de loonkosten per werknemer te verlagen. Noem een manier waarop de Nederlandse overheid de loonkosten per werknemer kan verlagen. Licht het antwoord toe.

3p

18

3p

19

2p

20

900006

20

5

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 4De rentevoet heeft op diverse manieren invloed op de economie van een land. Met behulp van het onderstaande model kan dat worden gellustreerd. In het model is de rentevoet uitgedrukt in een perunage; de overige grootheden luiden in miljarden guldens. (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) C = 0,8(Y B) 15R + 15 B = 0,4Y + 5 O = 215 I = 120R + 52 R = 0,005(B O) + 0,05 EV = C + I + O W = EV Y=W C Y B R O I EV W = particuliere consumptie = netto nationaal inkomen = belastingontvangsten = rentevoet = overheidsbestedingen = particuliere investeringen = effectieve vraag = netto nationaal product

2p

21

Dit model is een macro-economisch model. Waaruit blijkt dat het hier om een macro-model gaat? Bij inkomensevenwicht bedraagt in dit model het netto nationale inkomen 518 miljard gulden (afgerond op hele miljarden). Bereken de particuliere consumptie bij inkomensevenwicht. In dit model leidt een verlaging van de autonome belastingen tot een daling van de particuliere investeringen en tot een stijging van de particuliere consumptie. Geef voor de tegengestelde verandering van de investeringen en de consumptie een verklaring met behulp van het model maar zonder een berekening te maken. In de praktijk leidt een belastingverlaging voor consumenten meestal tot een toename van de investeringen. Geef daarvoor een verklaring. Door een wijziging in het overheidsbeleid dalen in dit model de autonome belastingen met 5 miljard gulden en stijgen de autonome particuliere investeringen met 6,5 miljard gulden. De multiplier van de autonome belastingen bedraagt 0,5; die van de autonome particuliere investeringen 4. Laat met een berekening zien dat er sprake is van een overschot bij de overheid als beide veranderingen in het model zijn verwerkt. De impuls is zo sterk dat er overbestedingsinflatie ontstaat. Door maatregelen van de centrale bank neemt in het model de autonome rentevoet met 0,01 toe tot 0,06. De rentevoet neemt daardoor toe met meer dan 0,01. Leg zonder berekening uit dat een stijging van de autonome rentevoet met 0,01 in dit model leidt tot een stijging van de rentevoet met meer dan 0,01. In het model is er sprake van een gesloten economie. Stel dat er sprake is van een open economie en zwevende wisselkoersen. Leg uit hoe in dat geval de renteverhoging de overbestedingsinflatie kan afzwakken.

3p

22

3p

23

2p

24

3p

25

3p

26

3p

27

900006

20

6

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 5Een ontwikkelingsland heeft te kampen met een omvangrijke geldontwaarding: in 1996 stijgen de prijzen in dat land met 125% en in 1997 met 110%. Een van de gevolgen van die inflatie is een sterke groei van de informele economie. Bereken de totale procentuele geldontwaarding in dit land tussen begin 1996 en eind 1997 (in ten minste n decimaal). Leg uit hoe een hoge inflatie kan leiden tot een groei van de informele economie. Van de betalingsbalans van dit ontwikkelingsland zijn over 1996 en 1997 de gegevens in tabel 1 verstrekt.

4p

28 29

3p

tabel 1

saldo goederen- en dienstenrekening waarvan: saldo grondstoffenrekening saldo energierekening saldo lopende rekening saldo totaal

1996 1997 (bedragen in miljarden dollars) 15,1 16,7 + 8,2 + 6,9 + 5,6 + 6,8 24,0 30,5 17,6 12,1

2p

30

Naast de hoge inflatie en de omvangrijke informele economie, vertoont dit land nog meer kenmerken van een ontwikkelingsland waardoor een tekort op de goederenrekening kan ontstaan. Noem een ander kenmerk van ontwikkelingslanden waardoor bij deze landen een tekort op de goederenrekening kan ontstaan. Verklaar hoe op basis daarvan een tekort op de goederenrekening kan ontstaan. Een verandering van het investeringsklimaat in dit ontwikkelingsland leidt tot een verandering van het saldo van de kapitaalrekening van het land. Is het saldo van de kapitaalrekening van dit ontwikkelingsland in de periode 1996-1997 verbeterd of verslechterd? Verklaar het antwoord met behulp van een berekening. Is het investeringsklimaat in dit ontwikkelingsland in de periode 1996-1997 blijkbaar verbeterd of verslechterd? Verklaar het antwoord. De omvang van de deviezenreserve van een land kan een belangrijk gegeven zijn bij de beoordeling van de economische kracht van een land. Is de deviezenreserve van dit ontwikkelingsland in 1997 toegenomen, afgenomen of gelijk gebleven? Verklaar het antwoord. In de periode 1996-1997 heeft dit ontwikkelingsland een tekort op de inkomensrekening. Voor de jaren na 1997 verwacht de regering van dit land een verbetering van het saldo van de kapitaalrekening. Zal in de toekomst het saldo van de inkomensrekening van dit land daardoor positief of negatief benvloed worden? Verklaar het antwoord.

2p

31 32

2p

2p

33

2p

34

Einde

900006

20

7

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen 1 en recht

Correctievoorschrift VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

19Tijdvak 1

99

Inzenden scores Uiterlijk 3 juni de scores van de alfabetisch eerste vijf kandidaten per school op de daartoe verstrekte optisch leesbare formulieren naar het Cito zenden.

900006

CV20

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

1 Regels voor de beoordeling Het werk van de kandidaten wordt beoordeeld met inachtneming van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit VWO/HAVO/MAVO/VBO. Voorts heeft de CEVO op grond van artikel 39 van dit Besluit de Regeling beoordeling centraal examen vastgesteld (CEVO-94-427 van september 1994) en bekendgemaakt in het Gele Katern van Uitleg, nr. 22a van 28 september 1994. Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit van belang: 1 De directeur doet het gemaakte werk met een exemplaar van de opgaven en het procesverbaal van het examen toekomen aan de examinator. Deze kijkt het werk na en zendt het met zijn beoordeling aan de directeur. De examinator past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het procesverbaal en de regels voor het bepalen van de cijfers onverwijld aan de gecommitteerde toekomen. 3 De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 4 De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het aantal scorepunten voor het centraal examen vast. 5 Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het aantal scorepunten bepaald op het rekenkundig gemiddelde van het door ieder van hen voorgestelde aantal scorepunten, zo nodig naar boven afgerond.

2 Algemene regels Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de CEVOregeling van toepassing: 1 De examinator vermeldt op een lijst de namen en/of nummers van de kandidaten, het aan iedere kandidaat voor iedere vraag toegekende aantal scorepunten en het totaal aantal scorepunten van iedere kandidaat. 2 Voor het antwoord op een vraag worden door de examinator en door de gecommitteerde scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel. Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, .., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal scorepunten voor een vraag is. 3 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: 3.1 indien een vraag volledig juist is beantwoord, wordt het maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend; 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel; 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het antwoordmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het antwoordmodel; 3.4 indien n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld; 3.5 indien meer dan n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal; 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend, tenzij in het antwoordmodel anders is aangegeven;

900006

CV20

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

3.7 indien in het antwoordmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende formuleringen van hetzelfde antwoord; 3.8 indien in het antwoordmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord van de kandidaat voor te komen. 4 Een fout mag in de uitwerking van een opgave maar n keer worden aangerekend, tenzij daardoor de opgave aanzienlijk vereenvoudigd wordt en tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 5 Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 6 Indien de examinator of de gecommitteerde meent dat in een toets of in het antwoordmodel bij die toets een fout of onvolkomenheid zit, beoordeelt hij het werk van de kandidaten alsof toets en antwoordmodel juist zijn. Hij kan de fout of onvolkomenheid mededelen aan de CEVO. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het antwoordmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. 7 Voor deze toets kunnen maximaal 100 scorepunten worden behaald. Het aantal scorepunten is de som van: a. 10 scorepunten vooraf; b. het aantal voor de beantwoording toegekende scorepunten; c. de extra scorepunten die zijn toegekend op grond van een beslissing van de CEVO. 8 Het cijfer van het centraal examen wordt verkregen door het aantal scorepunten te delen door het getal 10.

3 Vakspecifieke regel Voor het vak Economische wetenschappen 1 en recht VWO is de volgende vakspecifieke regel vastgesteld: Voor rekenfouten worden geen punten afgetrokken. Wanneer echter de kandidaat bij een berekening kennelijk verzuimd heeft door schatting controle op het antwoord uit te oefenen, wordt voor deze fouten n punt afgetrokken tot een maximum van twee punten per opgave.

900006

CV20

3

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

4 Antwoordmodel Antwoorden Deelscores

Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke.

1

Opgave 1 Maximumscore 2 Salarisuitgaven: pijl overheidsbestedingen Inkomsten uit schoolgeld: pijl overige overheidsinkomsten Maximumscore 3 Met een bedrag van 17 miljard. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de plaatsing van staatsobligaties in het buitenland gepaard gaat met omzetting van vreemde valutas in guldens. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om overbesteding / bestedingsevenwicht; de productiecapaciteit is dan volledig bezet zodat een door geldschepping gestimuleerde groei van de bestedingen de prijzen opdrijft. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat buitenlandse beleggers een koersrisico lopen en dat de rente die de overheid moet vergoeden, hoger zal zijn naarmate het valutarisico groter is. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Rente-uitgaven in 1997: 24 miljard + 6 miljard = 30 miljard Toename staatsschuld in 1997 (uitgifte aflossing): 39 miljard 19 miljard = 20 miljard Rente-uitgaven over 1998: 30 miljard + 0,06 20 miljard = 31,2 miljard Maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: 31 + 15 + 24 + 13 + 4 + 5 + 6 100% = 44,3% 221 Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat deze investeringen de economische groei kunnen bevorderen zodat enerzijds de inkomens toenemen waardoor de overheid meer belastinginkomsten krijgt en anderzijds de werkloosheid afneemt waardoor de overdrachtsuitgaven afnemen.

1 1

2

3

4

5

6

7

900006

CV20

4

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

8

Opgave 2 Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de NS en Lovers verschillende en dus niet-concurrerende producten aanbieden. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat Lovers vooral veel mensen naar de trein wil lokken om zo het product stevig in de markt te zetten. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Totale kosten: 100.000 + 200.000 0,25 = 150.000 Totale opbrengst: 200.000 0,30 = 60.000; dat is minder dan 50% van de totale kosten Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: dQv P = 0,75 dP Qv dQv 0,30 = 0,75 dP 200.000 dQv = 500.000 dP Qv = 500.000P + X 200.000 = 500.000 0,30 + X X = 350.000 (Qv = 500.000P + 350.000) Maximumscore 2 Ja. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de autonome vraag is toegenomen / dat bij gelijke prijzen de vraag is toegenomen. Maximumscore 4 Voorbeeld van een juiste berekening: 1 MO = Q + 0,85 250.000 v MK = 0,25 1 MO = MK Q + 0,85 = 0,25 Qv = 150.000 250.000 v 1 P= 150.000 + 0,85 P = 0,55 500.000

9

10

11

12

13

900006

CV20

5

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

14

Opgave 3 Maximumscore 2 De wereldhandel en de arbeidstijd. Maximumscore 4 Conjunctureel Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de werkloosheid wordt benvloed via een verandering van het looninkomen en de effectieve vraag Structureel Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat de werkloosheid wordt benvloed via een verandering van de (relatieve) prijs van arbeid en het aantal arbeidsplaatsen Een antwoord waaruit blijkt dat de werkloosheid wordt benvloed via een verandering van het looninkomen en het aanbod van arbeid Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat bij een afnemende werkloosheid de vooruitzichten op het vinden van een baan toenemen hetgeen mensen kan stimuleren zich op de arbeidsmarkt te melden. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de stijging van de arbeidsproductiviteit moet achterblijven bij de stijging van de loonkosten per werknemer. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat er bij een prijsdaling van kapitaal sprake is van een relatieve prijsstijging van arbeid waardoor de innovatie en de (diepte-)investeringen toenemen hetgeen gepaard gaat met een afname van de vraag naar arbeid. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Bij een prijsdaling van kapitaal met 5% neemt de vraag naar arbeid af met 0,2 5% = 1%. Om de vraag naar arbeid via een verlaging van de prijs van arbeid met 1% te verhogen 1 moet de prijs van arbeid met = 2,5% worden verlaagd. 0,4 Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat de overheid de loonbelasting / sociale premies verlaagt zodat een gelijk nettoloon kan worden gerealiseerd bij een lager brutoloon. Een antwoord waaruit blijkt dat de overheid loonsubsidies verstrekt / het minimumloon verlaagt zodat werkgevers minder voor de werknemers hoeven te betalen.

15

2

2

16

17

18

19

20

900006

CV20

6

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

21

Opgave 4 Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat in het model geaggregeerde grootheden zijn opgenomen. Een antwoord waaruit blijkt dat het model de hoogte van het nationale inkomen verklaart. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: B = 0,4 518 + 5 = 212,2 R = 0,005 (212,2 215) + 0,05 = 0,064 C = 0,8 (518 212,2) 15 0,064 + 15 = 258,68 Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat: De investeringen negatief worden benvloed doordat de lagere belastingontvangsten leiden tot een groter overheidstekort zodat de rentevoet stijgt De consumptie negatief wordt benvloed door de hogere rentevoet maar blijkbaar in grotere mate positief door de stijging van het besteedbaar inkomen Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat door de belastingverlaging het besteedbaar inkomen kan toenemen waardoor de afzet van de bedrijven kan groeien hetgeen de investeringen kan stimuleren. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Bo = 5 Y = 5 0,5 Y = 2,5 Io = 6,5 Y = 6,5 4 Y = 26 Ytotaal = 28,5 Ynieuw = 518 + 28,5 Ynieuw = 546,5 (B O) = 0,4 546,5 215 (B O) = 3,6 Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat een verhoging van autonome rentevoet via een hogere rentevoet leidt tot lagere bestedingen en tot een lager nationaal inkomen waardoor de belastingontvangsten dalen en het overheidssaldo verslechtert hetgeen leidt tot een nog hogere rentevoet. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat een hogere rente leidt tot een hogere koers van de munt waardoor de export daalt zodat de effectieve vraag afneemt.

22

23

1 2

24

25

26

27

900006

CV20

7

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

28

Opgave 5 Maximumscore 4 Voorbeeld van een juiste berekening: Index prijsniveau 1997: 100 2,25 2,10 = 472,5 100 Geldontwaarding: 100 100 = 78, 836 78,8% 472,5 Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat mensen in goederen vluchten indien de koopkracht van het geld in snel tempo wordt uitgehold zodat directe ruil aan betekenis wint. Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat de productiestructuur gebrekkig is waardoor er onvoldoende voor de goederenexport kan worden geproduceerd. Een antwoord waaruit blijkt dat in de voedselbehoefte onvoldoende door eigen productie kan worden voorzien waardoor de goederenimport toeneemt. Maximumscore 2 Verbeterd. Voorbeeld van een juiste berekening: Positief saldo 1996: 24,0 miljard dollar 17,6 miljard dollar = 6,4 miljard dollar Positief saldo 1997: 30,5 miljard dollar 12,1 miljard dollar = 18,4 miljard dollar Maximumscore 2 Verbeterd. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de verbetering van het saldo van de kapitaalrekening wijst op grotere buitenlandse investeringen. Maximumscore 2 Afgenomen. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat er sprake is van een (materieel) betalingsbalanstekort. Maximumscore 2 Negatief. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de per saldo toegenomen import van kapitaal in de toekomst tot meer betalingen (rente- en winstafdrachten) aan het buitenland zal leiden.

2 2

29

30

31

32

33

34

Einde

900006

CV20

8

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen 1 en recht

Examen VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

19Tijdvak 2 Dinsdag 22 juni 13.3016.30 uur

99

Als bij een vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt.Dit examen bestaat uit 33 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Voor de beantwoording van opgave 1 is een bijlage toegevoegd.

Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.

900011

20

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 1Gezondheidszorg wordt in Nederland aangeboden door zowel bedrijven in de quartaire sector als door bedrijven in de marktsector. In beide gevallen heeft de overheid invloed op prijs, beschikbaarheid en kwaliteit van de gezondheidsvoorzieningen. De doelstelling van de bedrijven in de marktsector is veelal het behalen van maximale totale winst. De doelstelling van de bedrijven in de quartaire sector is vaak kostendekking. Geef voor bedrijven in de quartaire sector een voorbeeld van een andere doelstelling dan maximale totale winst en kostendekking. Stel: voor een bepaalde behandeling kan men op grond van een overheidsbesluit slechts in n ziekenhuis terecht. De overheid heeft in de uitgangssituatie de prijs vastgesteld op 620 per behandeling. Voor deze behandeling geldt in de uitgangssituatie de volgende kostenfunctie: TK = 45q2 10q + 5.000 TK = totale kosten per dag in guldens q = aantal behandelingen per dag Dit ziekenhuis streeft naar maximale totale winst. Ondanks de doelstelling maakt dit ziekenhuis in de gegeven situatie verlies. Bereken het verlies dat dit ziekenhuis per dag met deze behandeling maakt. De overheid laat onderzoeken of bij een prijs van 620 per behandeling kostendekking mogelijk is. Daartoe moet een besparing op de totale constante kosten per dag worden gerealiseerd. Die besparing is mogelijk door het aantal behandelingen vast te stellen op 1.000 per jaar en deze gelijkmatig over 250 dagen in het jaar te spreiden. Bereken bij welk bedrag aan totale constante kosten per dag er sprake is van kostendekking. De overheid laat ook onderzoeken wat de gevolgen zijn van het vrijlaten van de prijs van deze behandeling. Uit dit onderzoek blijkt onder andere het verloop van de prijsafzetlijn die dan voor het ziekenhuis ontstaat. Op de bijlage bij deze opgave is die getekend als prijsafzetlijn 2. De getekende prijsafzetlijn 1 heeft betrekking op de uitgangssituatie. De kostenlijnen op deze bijlage zijn gebaseerd op de kostenfunctie in de uitgangssituatie. De doelstelling van het ziekenhuis blijft maximale totale winst. Teken in de grafiek op de bijlage de lijn van de marginale opbrengsten (MO-lijn) bij vrije prijsvorming. Zijn de gevolgen van het overstappen op vrije prijsvorming in dit geval voor de vragers naar deze behandeling voordelig of nadelig? Verklaar het antwoord aan de hand van de grafiek. De overheid besluit het aanbod van deze behandeling over te laten aan vrije marktwerking. De marktvorm kan nu veranderen en daardoor ook het marktgedrag van dit ziekenhuis. Leg uit waarom de marktvorm en het marktgedrag kunnen veranderen.

2p

1

4p

2

2p

3

2p

4 5

4p

4p

6

900011

20

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 2De valutacrisis in Zuidoost-Azi in 1997 heeft laten zien dat ook wisselkoersafspraken niet kunnen verhinderen dat de waarde van valutas sterk kan gaan schommelen. In de economie worden wisselkoersveranderingen met verschillende begrippen aangeduid: appreciatie, depreciatie, revaluatie en devaluatie. Wat is de overeenkomst en wat is het verschil tussen een appreciatie en een revaluatie van een valuta? De Indonesische rupiah is tot midden 1997 gekoppeld geweest aan de Amerikaanse dollar. Tot dat moment heeft de centrale bank van Indonesi de koers gestabiliseerd met interventies op de valutamarkt. Een voortdurend tekort op de betalingsbalans heeft Indonesi gedwongen tot het loslaten van de koppeling van de rupiah waarop de koers van de rupiah is gedaald. Leg uit hoe een voortdurend tekort op de betalingsbalans Indonesi kan hebben gedwongen de koppeling van de rupiah aan de Amerikaanse dollar los te laten. Na het loslaten van de koppeling zijn vooral de valutaspeculanten verantwoordelijk geweest voor een verdere daling van de koers van de rupiah. De Indonesische centrale bank heeft tevergeefs geprobeerd die koersdaling te voorkomen met een forse verhoging van de geldmarktrente. Leg uit hoe een verhoging van de Indonesische geldmarktrente via de bestedingen in Indonesi de koersdaling van de rupiah wellicht had kunnen voorkomen. Stel dat Indonesi en de Verenigde Staten van Amerika (VS) onderling uitsluitend rubber en computers verhandelen: andere transacties doen zich op de goederenrekening niet voor. In de uitgangssituatie verkoopt Indonesi 30.000 ton rubber aan de VS tegen een prijs van 3.250 rupiah per kilogram (1 ton = 1.000 kilogram). De VS verkopen 30.000 computers aan Indonesi tegen een prijs van 1.500 dollar per stuk. De wisselkoers bedraagt: 1 dollar = 2.500 rupiah. Op korte termijn is de prijselasticiteit van de Indonesische invoer en uitvoer nul. Stel dat de koers van de rupiah ten opzichte van de dollar daalt; voor 1 dollar moet voortaan 2.750 rupiah betaald worden. Toon met een berekening aan dat de goederenrekening van Indonesi, uitgedrukt in rupiahs, op korte termijn verslechtert. Op lange termijn is de prijselasticiteit van de Indonesische invoer 0,5. Toon met een berekening aan dat de waarde van de Indonesische import op de goederenrekening op lange termijn 117,56 miljard rupiah bedraagt. Bereken de procentuele toename van de uitgevoerde hoeveelheid waarbij de Indonesische goederenrekening, uitgedrukt in rupiahs, op lange termijn in evenwicht zou zijn.

3p

7

3p

8

2p

9

3p

10

3p

11 12

2p

900011

20

3

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 3Een taak van De Nederlandsche Bank (DNB) is het beheersen van de geldhoeveelheid. Uit een jaarverslag van DNB blijkt dat de chartale geldhoeveelheid in Nederland elk jaar toeneemt. Het aandeel van de chartale geldhoeveelheid in de primaire liquiditeitenmassa neemt echter al jaren af. De laatstgenoemde ontwikkeling is een gevolg van een verandering in het betalingsverkeer in Nederland. Welke verandering is hier bedoeld? Beschrijf waardoor die verandering wordt veroorzaakt. De relatieve daling van de chartale geldhoeveelheid is in Nederland minder sterk dan in vergelijkbare andere landen. Volgens DNB komt dit onder andere doordat de oppotting is toegenomen. Geef vanuit de Keynesiaanse liquiditeitsvoorkeurtheorie een verklaring voor een toename van de oppotting in een land. In 1996 is de binnenlandse liquiditeitscreatie groter geweest dan in 1995. Volgens DNB is dat gekomen door de inflatie. Leg met behulp van de Keynesiaanse liquiditeitsvoorkeurtheorie uit hoe inflatie kan leiden tot binnenlandse liquiditeitscreatie. Een andere taak van DNB is het beheren van de goud- en deviezenvoorraad. DNB kan de goud- en deviezenvoorraad onder andere gebruiken om de geld- en valutamarkt te benvloeden. Noem een andere functie van de goud- en deviezenvoorraad. In 1996 heeft DNB een deel van de goud- en deviezenvoorraad verkocht aan onder andere particuliere banken. Hierdoor is uiteindelijk ook de geldmarkt in ruime zin verkrapt. Leg uit hoe deze verkoop uiteindelijk tot een verkrapping van de geldmarkt in ruime zin heeft geleid. Om haar taken goed te kunnen uitvoeren vindt DNB een stabiele situatie op de geldmarkt van belang. Daartoe kan zij onder andere gebruik maken van de geldmarktkasreserveregeling. Grafiek 1 laat de ontwikkeling van de omvang van de geldmarktkasreserve in 1996 zien.

2p

13

3p

14

3p

15

2p

16

3p

17

grafiek 1

omvang geldmarktkasreserve10 miljard 8 6 4 2 0

jan

feb

mrt

apr

mei

jun

jul

aug

sep

okt

nov

dec

3p

18

De situatie in november is te verklaren vanuit de omvang van het schatkistsaldo. Is er in november blijkbaar sprake geweest van een hoog of juist van een laag schatkistsaldo? Verklaar het antwoord. Sinds januari 1997 doet de Nederlandse overheid bijna geen beroep meer op de geldmarkt. Hierdoor neemt de stabiliteit op de geldmarkt toe waardoor de geldmarktrente minder schommelt. Dat is van belang voor de koers van de Nederlandse gulden. Leg uit hoe een schommelende geldmarktrente de stabiliteit van de koers van de gulden kan aantasten.

3p

19

900011

20

4

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 4De Nederlandse overheid overweegt een verschuiving van belasting op inkomen naar belasting op consumptie. Daarbij wordt gedacht aan een verlaging van de tarieven van de inkomstenbelasting bij een gelijktijdige verhoging van de tarieven van de omzetbelasting (BTW). De verhoging van de omzetbelasting zal leiden tot een stijging van de consumentenprijzen. Desondanks verwacht de overheid dat door de combinatie van beide maatregelen de koopkracht van de gezinnen niet wordt aangetast. Aan welke voorwaarde moet zijn voldaan wil de verwachting van de overheid uitkomen? Voor de inkomstenbelasting (inclusief premieheffing voor de volksverzekeringen) staan in tabel 1 drie varianten weergegeven.

2p

20

tabel 1

variant 1 belastbaar inkomen schijventarief

variant 2 belastbaar inkomen schijventarief 0 - 30.000 30.000 - 60.000 meer dan 60.000 18% 36% 48%

variant 3

0 - 7.000 0% 7.000 - 53.000 37% 53.000 - 104.000 50% meer dan 104.000 60% Er zijn diverse aftrekposten.

De enige aftrekpost is de hypotheekrente.

Over elke gulden belastbaar inkomen betaalt men 35% inkomstenbelasting. Er zijn geen aftrekposten.

2p

21

Een van de discussiepunten is het al dan niet handhaven van de belastingvrije som. In welke variant(en) is er geen sprake van een belastingvrije som? Verklaar het antwoord. Een ander discussiepunt is de doelmatigheid (is er sprake van lage inningkosten?) versus de rechtvaardigheid (worden de sterkste schouders het zwaarst belast?). In welke variant domineert het doelmatigheidsprincipe het meest boven het rechtvaardigheidsprincipe? Verklaar het antwoord en betrek daarin de beide genoemde principes. Een derde discussiepunt is de invloed van het belastingstelsel op de werking van de arbeidsmarkt. In de toekomst wordt krapte op de arbeidsmarkt voor hogergeschoolden verwacht. Met name van variant 3 wordt verwacht dat deze die krapte kan voorkomen. Leg uit hoe variant 3 deze krapte kan voorkomen. Wat de gemoederen echter vooral bezighoudt is de invloed van de verschillende varianten op de inkomensverhoudingen. Stel: mevrouw Blauw heeft een bruto jaarinkomen van 110.000; aan diverse aftrekposten kan zij 14.500 opvoeren, waarvan 10.000 hypotheekrente. De heer Rood heeft een bruto jaarinkomen van 45.000 en moet het zonder aftrekposten stellen. Laat via een berekening van de verschuldigde belastingbedragen zien of variant 1 in dit voorbeeld inkomensnivellering tot gevolg heeft. Mevrouw Blauw moet over haar inkomen van 110.000 bij variant 3 3.100 meer belasting betalen dan bij variant 2. Als haar inkomen stijgt, zal vanaf een bepaald inkomen variant 3 voor haar voordeliger zijn dan variant 2. Bereken vanaf welk bruto jaarinkomen variant 3 voor mevrouw Blauw voordeliger is dan variant 2. In de discussie over de drie varianten gaat het onder andere om de vraag of variant 3 vergeleken met variant 1 meer of juist minder inkomensnivellering tot gevolg heeft. Welk onderdeel van variant 3 heeft, vergeleken met variant 1, meer inkomensnivellering tot gevolg? Verklaar het antwoord. Let op: de laatste vragen van dit examen staan op de volgende pagina.

4p

22

2p

23

4p

24

3p

25

3p

26

900011

20

5

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 5Volgens sommige economen bestaat er een negatief verband tussen de bezettingsgraad van de productiecapaciteit van een land en de omvang van de goederenexport. Dit negatieve verband wordt wel het Zijlstra-effect genoemd. Het Zijlstra-effect houdt in dat de goederenexport van een land zal afnemen als de bezettingsgraad van dat land toeneemt. Geef hiervoor een verklaring. In het onderstaande macro-economische model van een land is het Zijlstra-effect verwerkt. Tenzij anders is aangegeven, luiden de grootheden in miljarden guldens. 1) C = 0,5 (Y B) + 105 2) B = 0,3Y 3) I = 0,05Y + 45 4) O = 190 5) E = 0,03g + 82 6) X = 0,1Y 7) EV = C + I + O + E X 8) W = EV 9) Y = W W (10) g = 100% Wmax (11) Wmax = Aa 90.000 (12) Aa = 10.000.000 ( ( ( ( ( ( ( ( ( C = particuliere consumptie B = belasting I = netto bedrijfsinvesteringen O = overheidsbestedingen E = goederenexport X = goederenimport EV = effectieve vraag W = netto nationaal product Y = netto nationaal inkomen g = bezettingsgraad Wmax = productiecapaciteit Aa = arbeidsaanbod (personen)

2p

27

3p

28

In de evenwichtssituatie bedraagt het overheidstekort 1,67% van het netto nationaal inkomen. Bereken het aantal personen dat in dit land in de evenwichtssituatie werkloos is. De overheid in dit land wil met een bestedingsimpuls de werkloosheid met 1 miljoen personen terugdringen. De multiplier van de autonome overheidsbestedingen is +1,42. Bereken het bedrag waarmee de overheidsbestedingen moeten worden verhoogd. Zou de bestedingsimpuls groter of kleiner moeten zijn als in het model het Zijlstra-effect had ontbroken? Verklaar het antwoord zonder een berekening te maken. De bestedingsimpuls heeft in dit model een inverdieneffect voor de overheid. Bereken het bedrag van dit inverdieneffect. De bestedingsimpuls vindt in het kader van dit model plaats met het oog op de stabilisatiefunctie van de overheid. Leg uit dat de bestedingsimpuls past bij de stabilisatiefunctie van de overheid. De bestedingsimpuls heeft ook gevolgen voor de allocatie. Geef daarvoor een verklaring.

2p 3p

29 30

2p

31

2p

32

3p

33

Einde

900011

20

6

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen 1 en recht

Bijlage bij opgave 1 Examen VWO 1999 Tijdvak 2 Dinsdag 22 juni 13.3016.30 uur Examennummer ........................................................................... Naam ...........................................................................

Opgave 1

2500 guldens 2250 2000 1750 1500 1250 1000 750 620 500 250 0

gemiddelde totale kosten

marginale kosten prijsafzetlijn 2

prijsafzetlijn 1

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

aantal behandelingen per dag

900011

20A

1

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen 1 en recht

Correctievoorschrift VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

19Tijdvak 2

99

Inzenden scores Uiterlijk 24 juni de scores van de alfabetisch eerste vijf kandidaten per school op de daartoe verstrekte optisch leesbare formulieren naar het Cito zenden.

900011

CV20

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

1 Regels voor de beoordeling Het werk van de kandidaten wordt beoordeeld met inachtneming van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit VWO/HAVO/MAVO/VBO. Voorts heeft de CEVO op grond van artikel 39 van dit Besluit de Regeling beoordeling centraal examen vastgesteld (CEVO-94-427 van september 1994) en bekendgemaakt in het Gele Katern van Uitleg, nr. 22a van 28 september 1994. Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit van belang: 1 De directeur doet het gemaakte werk met een exemplaar van de opgaven en het procesverbaal van het examen toekomen aan de examinator. Deze kijkt het werk na en zendt het met zijn beoordeling aan de directeur. De examinator past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het procesverbaal en de regels voor het bepalen van de cijfers onverwijld aan de gecommitteerde toekomen. 3 De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 4 De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het aantal scorepunten voor het centraal examen vast. 5 Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het aantal scorepunten bepaald op het rekenkundig gemiddelde van het door ieder van hen voorgestelde aantal scorepunten, zo nodig naar boven afgerond.

2 Algemene regels Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de CEVOregeling van toepassing: 1 De examinator vermeldt op een lijst de namen en/of nummers van de kandidaten, het aan iedere kandidaat voor iedere vraag toegekende aantal scorepunten en het totaal aantal scorepunten van iedere kandidaat. 2 Voor het antwoord op een vraag worden door de examinator en door de gecommitteerde scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel. Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, .., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal scorepunten voor een vraag is. 3 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: 3.1 indien een vraag volledig juist is beantwoord, wordt het maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend; 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel; 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het antwoordmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het antwoordmodel; 3.4 indien n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld; 3.5 indien meer dan n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal; 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend, tenzij in het antwoordmodel anders is aangegeven;

900011

CV20

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

3.7 indien in het antwoordmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende formuleringen van hetzelfde antwoord; 3.8 indien in het antwoordmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord van de kandidaat voor te komen. 4 Een fout mag in de uitwerking van een opgave maar n keer worden aangerekend, tenzij daardoor de opgave aanzienlijk vereenvoudigd wordt en tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 5 Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 6 Indien de examinator of de gecommitteerde meent dat in een toets of in het antwoordmodel bij die toets een fout of onvolkomenheid zit, beoordeelt hij het werk van de kandidaten alsof toets en antwoordmodel juist zijn. Hij kan de fout of onvolkomenheid mededelen aan de CEVO. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het antwoordmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. 7 Voor deze toets kunnen maximaal 100 scorepunten worden behaald. Het aantal scorepunten is de som van: a. 10 scorepunten vooraf; b. het aantal voor de beantwoording toegekende scorepunten; c. de extra scorepunten die zijn toegekend op grond van een beslissing van de CEVO. 8 Het cijfer van het centraal examen wordt verkregen door het aantal scorepunten te delen door het getal 10.

3 Vakspecifieke regel Voor het vak Economische wetenschappen 1 en recht VWO is de volgende vakspecifieke regel vastgesteld: Voor rekenfouten worden geen punten afgetrokken. Wanneer echter de kandidaat bij een berekening kennelijk verzuimd heeft door schatting controle op het antwoord uit te oefenen, wordt voor deze fouten n punt afgetrokken tot een maximum van twee punten per opgave.

900011

CV20

3

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

4 Antwoordmodel Antwoorden Deelscores

Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke.

1

Opgave 1 Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om een zo groot mogelijk aanbod. Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om een zo goed mogelijke dienstverlening. Maximumscore 4 Voorbeeld van een juiste berekening: MO = MK 620 = 90q 10 q = 7 TO = 7 620 = 4.340 TK = 45 72 70 + 5.000 = 7.135 Verlies = 7.135 4.340 = 2.795 Maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: Aantal behandelingen per dag: 4 TO: 4 620 = 2.480 TO = TK 45 42 40 + TCK = 2.480 TCK = 1.800 Maximumscore 2 Zie grafiek2500 guldens 2250 2000 1750 1500 1250 1000 750 620 500 250 0 MO prijsafzetlijn 2 gemiddelde totale kosten

2

3

4

marginale kosten

prijsafzetlijn 1

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

aantal behandelingen per dag

5

Maximumscore 4 Nadelig. Uit de verklaring moet blijken dat bij het nieuwe snijpunt van MO en MK de prijs hoger en het aantal behandelingen kleiner is dan bij het oorspronkelijke snijpunt van MO en MK. Opmerking In het antwoord moet zowel het gevolg voor de prijs als het gevolg voor de hoeveelheid zijn verwoord. Voor elk aspect maximaal 2 punten toekennen.

900011

CV20

4

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

6

Maximumscore 4 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat: marktvorm: er toetreding kan plaatsvinden omdat toetredingsbelemmeringen wegvallen en er winst kan worden gemaakt; marktgedrag: het ziekenhuis vanwege de (potentile) concurrentie haar doelstelling aanpast. Opgave 2 Maximumscore 3 Overeenkomst Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat in beide gevallen de koers van de eigen valuta stijgt. Verschil Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat een appreciatie het gevolg is van een veranderde vraagen aanbodverhouding terwijl een revaluatie het gevolg is van een beslissing van de monetaire autoriteiten. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat er door het tekort op de betalingsbalans een grote vraag naar buitenlandse valutas ontstond waardoor de koers van de rupiah dreigde te dalen; de Indonesische centrale bank moest de rupiahkoers ondersteunen door vreemde valutas aan te bieden hetgeen te veel ten koste ging van de monetaire reserve. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat het lenen van geld duurder wordt waardoor de bestedingen en zodoende ook de invoer en vervolgens de vraag naar vreemde valutas kunnen afnemen. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Uitvoerwaarde (oud en nieuw): 30.000 1.000 3.250 rupiah = 97,5 miljard rupiah Invoerwaarde oud: 30.000 1.500 2.500 rupiah = 112,5 miljard rupiah Invoerwaarde nieuw: 30.000 1.500 2.750 rupiah = 123,75 miljard rupiah Opmerking Ten aanzien van de uitvoerwaarde ook goed rekenen indien zonder berekening is gesteld dat de uitvoerwaarde niet verandert. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: 2.750 Stijging importprijspeil: 100% = 110% 10% 2.500 Daling importvolume: 0,5 10% = 5% Importwaarde: 30.000 (1 0,05) 1.500 2.750 rupiah = 117,56 miljard rupiah Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen.

2 2

7

1

2

8

9

10

1 1 1

11

1 2

900011

CV20

5

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

12

Maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: De uitvoerwaarde moet 117,56 miljard rupiah worden. 117,56 miljard Uitgevoerde hoeveelheid: = 36,17 miljoen kilo 36.170 ton 3.250 6.170 Toename uitgevoerde hoeveelheid: 100% = 20,6% 30.000 Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen.

13

Opgave 3 Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de betalingsgewoonten zijn veranderd: het giraal betalen is door moderne betaalvormen zoals het betalen met de pinpas steeds populairder geworden / voor de banken steeds voordeliger geworden. Maximumscore 3 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat men bij een lage rente contant geld vasthoudt tot het moment waarop de rente weer een aantrekkelijk niveau heeft (speculatiemotief). Een antwoord waaruit blijkt dat men bij een lage rente contant geld vasthoudt voor onvoorziene omstandigheden omdat dat weinig renteverlies oplevert (voorzorgsmotief). Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat bij stijgende prijzen de mensen meer geld nodig hebben om hun aankopen te kunnen verrichten (transactiemotief) waarvoor ze een beroep doen op kredietverlening zodat het aanbod van geld toeneemt. Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat de reserve nodig is als dekkingsmiddel voor de door DNB in omloop gebrachte bankbiljetten. Een antwoord waaruit blijkt dat de reserve nodig is om (quotum-)betalingen aan internationale instellingen te kunnen doen. Een antwoord waaruit blijkt dat de reserve nodig is om bij betalingsbalanstekorten internationale betalingen te kunnen blijven doen / het internationale vertrouwen in de Nederlandse munt te handhaven. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de banken ter betaling hun liquide middelen moeten aanspreken waardoor ze minder krediet aan het publiek kunnen verstrekken. Maximumscore 3 Van een hoog schatkistsaldo. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat het publiek grote betalingen aan het rijk moest verrichten en daarvoor gebruik maakte van de banken die daardoor liquide middelen zagen afvloeien waardoor hun schuldpositie bij DNB toenam zodat een geldmarktkasreserve nauwelijks nodig was.

14

15

16

17

18

900011

CV20

6

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

19

Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat een stijgende / dalende geldmarktrente tot meer / minder beleggingen van buitenlanders in Nederland leidt en dus tot meer / minder vraag naar guldens waardoor de koers van de gulden aan schommelingen onderhevig is. Opgave 4 Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat de verlaging van de tarieven van de inkomstenbelasting moet leiden tot een stijging van het (netto) inkomen die minimaal gelijk is aan de stijging van de prijzen. Maximumscore 2 Bij de varianten 2 en 3. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat bij deze varianten vanaf de eerste gulden inkomstenbelasting wordt geheven. Maximumscore 4 Bij variant 3. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat bij deze variant: rechtvaardigheidsbeginsel: geen sprake is van progressie / heffing naar draagkracht omdat elke gulden even zwaar wordt belast doelmatigheidsbeginsel: sprake is van lage inningskosten omdat de administratieve verwerking van de aftrekposten ontbreekt Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat deze variant hoge inkomens relatief ontziet hetgeen een stimulans kan zijn om te gaan studeren / het maken van studieschulden minder bezwaarlijk maakt / vertrek naar het buitenland afremt. Maximumscore 4 Blauw wordt gemiddeld zwaarder belast en dus heeft variant 1 nivellering tot gevolg. Voorbeeld van een juiste berekening: Belasting Blauw: Belasting Rood: 110.000 14.500 95.500 45.000 7.000 0,00 0 7.000 0,00 0 88.500 38.000 0,37 14.060 46.000 0,37 17.020 14.060 42.500 0,50 21.250 38.270 38.270 Belasting Blauw is 100% = 34,8% van het bruto inkomen. 110.000 14.060 Belasting Rood is 100% = 31,2% van het bruto inkomen. 45.000 Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: Elke gulden boven de 110.000 levert bij variant 3 een voordeel op van 0,48 0,35 = 0,13. 3.100 Het nadelig verschil van 3.100 is volledig verdwenen bij een extra inkomen van = 0,13 23.846,15 zodat variant 3 voordelig is vanaf een bruto jaarinkomen van 133.846,15.

20

21

22

2 2

23

24

25

900011

CV20

7

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Antwoorden

Deelscores

26

Maximumscore 3 De aftrekposten. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat mensen met een hoog inkomen meer voordeel hebben van aftrekposten dan mensen met een laag inkomen zodat het afschaffen van aftrekposten de eerstgenoemde groep meer nadeel oplevert dan de laatstgenoemde. Opgave 5 Maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord waaruit blijkt dat bij een toenemende bezettingsgraad de prijzen in een land gaan stijgen zodat de internationale concurrentiepositie verslechtert. Een antwoord waaruit blijkt dat bedrijven minder moeite doen op de buitenlandse markt als ze hun producten gemakkelijk ook in eigen land kunnen verkopen. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juiste berekening: (O B) = 0,0167 Y 190 0,3Y = 0,0167 Y Y = 599,9368 Y = 600 miljard 600 miljard Werkloosheid: 10.000.000 = 3,3 miljoen personen 90.000 Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: De productie moet met 1.000.000 90.000 = 90 miljard toenemen. 90 miljard Dat vraagt om een bestedingsimpuls van = 63,38 miljard 1,42 Opmerking Een andere manier van afronden niet fout rekenen. Maximumscore 3 Kleiner. Voorbeeld van een juiste verklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat door de bestedingsimpuls in dit model de bezettingsgraad toeneemt hetgeen de export en dus de productie afremt zodat een deel van de bestedingsimpuls wordt teniet gedaan. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: Door de bestedingsimpuls stijgen de belastinginkomsten met 0,3 90 miljard = 27 miljard. Maximumscore 2 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat door de bestedingsimpuls de onderbesteding vermindert / het arbeidsaanbod beter wordt benut. Maximumscore 3 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat door de bestedingsimpuls de samenstelling van de bestedingen verandert hetgeen invloed heeft op de aanwendingsrichting van de productiefactoren.

27

28

29

30

31

32

33

Einde

900011

CV20

8

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen I en recht

Examen VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

20Tijdvak 1 Woensdag 24 mei 13.30 16.30 uur

00

Als bij een vraag een verklaring, uitleg of berekening gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.

Dit examen bestaat uit 32 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden.

000007

19

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 1Volgens sommige maatstaven kan Suriname gezien worden als een ontwikkelingsland. Een van die maatstaven is het reel Bruto Nationaal Product (BNP) per hoofd van de bevolking. Er zijn economen die vinden dat deze maatstaf beter geschikt is om de welvaart van ontwikkelde landen als Nederland te bepalen dan de welvaart van ontwikkelingslanden als Suriname. Geef voor die opvatting een verklaring. Sommige ontwikkelingsdeskundigen maken zich zorgen over de economische ontwikkeling van Suriname. Zij baseren dit onder andere op de gegevens in tabel 1.

3p

1

tabel 1

kerngegevens Suriname 1998aantal inwoners arbeidsaanbod in personen werkloosheid inflatie t.o.v. 1997 BNP per hoofd ontvangen ontwikkelingshulp per hoofd spaarquote buitenlandse schuld exportwaarde goederenrekening bestemming goederenexport 437.000 161.000 30% 35% $ 2.900 $ 125 0,06 $ 244 miljoen $ 450 miljoen waarvan 90% aluminium en bauxiet Noorwegen 33% van de exportwaarde Nederland 26% van de exportwaarde USA 20% van de exportwaarde Overig 21% van de exportwaarde $ 260 miljoen waarvan 70% halffabricaat en eindproduct USA 35% van de importwaarde Nederland 20% van de importwaarde Trinidad 9% van de importwaarde Overig 36% van de importwaarde

importwaarde goederenrekening herkomst goederenimport

2p

2

Suriname is volgens de deskundigen te beschouwen als een monocultuur. Beschrijf hoe die stelling aan de hand van tabel 1 kan worden verdedigd. Het saldo van de goederenrekening van Suriname levert in 1998 een toename van de deviezenreserve op. Heeft de goederenrekening van Suriname met de USA geleid tot een toename van de deviezenreserve? Verklaar het antwoord met behulp van een berekening. Suriname kan geholpen worden met een stijging van de rele ontwikkelingshulp. In 1997 bedraagt de ontwikkelingshulp per hoofd $ 110. Stel dat de koers van de Surinaamse gulden in dollars in 1998 5% lager is dan in 1997. Is de rele ontwikkelingshulp per hoofd in Surinaamse guldens in 1998 vergeleken met 1997 gestegen, gedaald of gelijk gebleven? Verklaar het antwoord met behulp van een berekening. De deskundigen zijn van mening dat productiegroei in Suriname alleen op gang kan komen als de arbeidsproductiviteit in Suriname stijgt. Bereken de arbeidsproductiviteit in dollars per werkende in Suriname in 1998. Een verhoging van de arbeidsproductiviteit vraagt onder andere om een hogere spaarquote. Leg uit hoe een hogere spaarquote kan leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit. Door een verhoging van de productiviteit kunnen de exportprijzen lager worden zodat de concurrentiepositie verbetert. Onder welke voorwaarde zal een verlaging van de exportprijzen leiden tot een toename van de exportwaarde?

2p

3

4p

4

3p

5

3p

6

2p

7

000007

19

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 2Op een markt van volkomen concurrentie opereren bedrijven die streven naar maximale totale winst. Bij het productieproces van deze bedrijven ontstaat afvalwater. Dat kan ongezuiverd worden geloosd maar ook door de bedrijven zelf met de bestaande installaties worden gezuiverd. Het zuiveren brengt wel kosten met zich mee. De overheid verplicht de bedrijven om een deel van het afvalwater te zuiveren. Is het gezuiverde afvalwater een schaars goed of een vrij goed? Verklaar het antwoord. Deze verplichting verhoogt de kosten van de bedrijven en leidt op deze markt van volkomen concurrentie tot een hogere marktprijs van het eindproduct. Leg uit hoe deze hogere marktprijs ontstaat. Op deze markt zijn onder andere bedrijf A en bedrijf B actief. De marginale zuiveringskosten van beide bedrijven zijn in figuur 1 in beeld gebracht.

2p

8

3p

9

figuur 1

marginale 2,8 zuiveringskosten 2,7 2,6 2,5 2,4 2,3 2,2 2,1 2,0 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1,4 1,3 1,2 1,1 1,0 MZKa MZKb

0

0

1

2 3 4 5 6 7 hoeveelheid gezuiverd afvalwater (x100.000 liter per dag)

MZKa = marginale zuiveringskosten bedrijf A in euros per liter gezuiverd afvalwater MZKb = marginale zuiveringskosten bedrijf B in euros per liter gezuiverd afvalwater2p 3p

10 11

Hoe groot is de maximale zuiveringscapaciteit van bedrijf A? Verklaar het antwoord. Heeft bedrijf B bij de zuivering van afvalwater te maken met gelijkblijvende, dalende of stijgende fysieke meeropbrengsten? Verklaar het antwoord. De overheid schrijft voor dat beide bedrijven in totaal 500.000 liter afvalwater moeten zuiveren: bedrijf A 300.000 liter en bedrijf B 200.000 liter. Leg uit hoe uit figuur 1 blijkt dat de zuivering van de 500.000 liter afvalwater niet tegen de laagst mogelijke totale kosten wordt gerealiseerd.

3p

12

000007

19

3

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

De welvaart is het hoogst als de zuivering van de 500.000 liter afvalwater tegen de laagst mogelijke totale kosten wordt gerealiseerd. Uit figuur 1 kan worden afgeleid dat: MZKa = 2 Za + 1 15 MZKb = 2 Zb + 1 5 Za = hoeveelheid gezuiverd afvalwater bedrijf A 100.000 liter per dag Zb = hoeveelheid gezuiverd afvalwater bedrijf B 100.000 liter per dag3p

13

Bereken welke hoeveelheid afvalwater bedrijf A en bedrijf B elk zouden moeten zuiveren om de gewenste totale zuivering tegen de laagst mogelijke totale kosten te realiseren.

000007

19

4

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 3De ontwikkeling van de rentestand heeft invloed op de economie. Met behulp van het onderstaande korte-termijnmodel van een denkbeeldig land kan die invloed worden gedemonstreerd. Alle grootheden behalve Rk, Rg en K luiden in miljarden euros. De suffix o wijst op een autonome grootheid. Y =W W = EV EV = C + I + O + E X (4) C = 6 (Y B) 10Rk + Co 7 (5) B = 1 Y 3 (6) O = Oo (7) I = Io 5Rk (8) E = Eo 3K (9) X = 1 C + 8 I 2 10 (10) K = Ko + 3Rg (11) Rk = Rko (12) Rg = Rgo (1) (2) (3) Y = nationaal inkomen W = nationaal product EV = effectieve vraag C B = gezinsconsumptie = belastingopbrengst

O = overheidsbestedingen I = bedrijfsinvesteringen E = exportwaarde lopende rekening X = importwaarde lopende rekening K = wisselkoers euro (in dollars) Rk = kapitaalmarktrente (procenten) Rg = geldmarktrente (procenten)

2p

14

En van de vergelijkingen is de evenwichtsvoorwaarde van dit model. Welke vergelijking is dat? De geldmarktrente is in dit model autonoom. Bij een hogere geldmarktrente ontstaat uiteindelijk een lagere importwaarde. Beschrijf met behulp van het model hoe die lagere importwaarde ontstaat. Ook de kapitaalmarktrente is in dit model autonoom. Een hogere kapitaalmarktrente heeft invloed op het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans. Leidt een hogere kapitaalmarktrente in dit model tot een verbetering of tot een verslechtering van het saldo van de lopende rekening? Verklaar het antwoord. Uit het model kan de volgende eindvergelijking worden afgeleid: Y = 0,7Co + 0,28Io + 1,4Oo + 1,4Eo 4,2Ko 8,4Rko 12,6Rgo Uit de eindvergelijking blijkt dat de multipliers van de particuliere autonome bestedingen (Co en Io) veel kleiner zijn dan de multiplier van de autonome overheidsbestedingen (Oo). Geef daarvoor een verklaring aan de hand van het model. De overheid van dit land wil met een vergroting van de autonome overheidsbestedingen 160.000 personen extra aan het werk krijgen. De arbeidsproductiviteit per persoon bedraagt 45.000 euro. Een deel van de benodigde bestedingsimpuls wordt door de overheid terugverdiend. Bereken welk bedrag van de benodigde bestedingsimpuls wordt terugverdiend. Het model is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Zo is bijvoorbeeld in de praktijk de kapitaalmarktrente afhankelijk van de vraag en het aanbod op de kapitaalmarkt. Als in de praktijk het nationaal inkomen hoger wordt dan verwacht, kan dat via de overheidsfinancin leiden tot een lagere kapitaalmarktrente. Geef daarvoor een verklaring.

4p

15

3p

16

3p

17

3p

18

3p

19

000007

19

5

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 4In de jaren negentig is de werkgelegenheid in Nederland spectaculair gestegen en is de werkloosheid tot een laag niveau gedaald. Een toename van de werkgelegenheid hoeft niet altijd gepaard te gaan met een afname van de werkloosheid. Onder welke voorwaarde zal een toename van de werkgelegenheid in personen niet gepaard gaan met een afname van de werkloosheid in personen? De afname van de werkloosheid in Nederland wordt toegeschreven aan de hoogconjunctuur. De afnemende werkloosheid kan de hoogconjunctuur versterken. Leg uit dat hoogconjunctuur gepaard kan gaan met afnemende werkloosheid. Leg uit dat afnemende werkloosheid de hoogconjunctuur kan versterken. De omvang van de werkgelegenheid en die van de werkloosheid kunnen volgens verschillende definities worden gemeten. Elke definitie levert een ander resultaat op. In figuur 2 zijn enkele gegevens met betrekking tot werkgelegenheid en werkloosheid in Nederland in beeld gebracht.

2p

20

2p 3p

21 22

figuur 2

totale bevolking van 16 tot en met 64 jaar (beroepsgeschikte bevolking) 10.929.000

zoekt betaald werk voor 12 uur per week of meer 917.000

heeft betaald werk voor 12 uur per week of meer 6.787.000

overig deel van de beroepsgeschikte bevolking 3.225.000

kan op korte termijn beginnen 805.000

kan niet op korte termijn beginnen 112.000

heeft de afgelopen 4 weken naar betaald werk gezocht 494.000

heeft de afgelopen 4 weken niet naar betaald werk gezocht 311.000

ingeschreven bij het arbeidsbureau 304.000

niet ingeschreven bij het arbeidsbureau 190.000

ingeschreven bij het arbeidsbureau 26.000

niet ingeschreven bij het arbeidsbureau 285.000

4p

23

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt de werkloosheid in Nederland 304.000 personen. Aan welke criteria moet iemand volgens figuur 2 voldoen om door het CBS als werkloze te worden meegeteld? Een econoom hanteert vrijwel dezelfde werkloosheidsdefinitie als het CBS: hij vindt het alleen niet van belang of werkzoekenden zijn ingeschreven bij het arbeidsbureau. Bereken met behulp van figuur 2 hoe groot de beroepsbevolking zal zijn volgens deze econoom.

2p

24

000007

19

6

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

2p

25

Een minister hanteert blijkbaar een andere werkloosheidsdefinitie dan het CBS als hij verzucht: Ruim zeseneenhalf miljoen mensen werken en ruim vier miljoen mensen zitten werkloos thuis; daar kunnen wij geen genoegen mee nemen! Geef aan de hand van figuur 2 aan hoe deze minister op een werkloosheid van ruim vier miljoen kan komen. Let op: de laatste vragen van dit examen staan op de volgende pagina.

000007

19

7

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Opgave 5In Nederland wordt de laatste jaren regelmatig gepleit voor het verschuiven van belasting op inkomen naar belasting op consumptie. Met name wordt gedacht aan een verlaging van de loonbelasting gecombineerd met een verhoging van de omzetbelasting (belasting toegevoegde waarde: BTW). Deze verschuiving in de belastingdruk kan via een verandering van de bestedingen de productiegroei in Nederland zowel stimuleren als afremmen. Geef voor elk van beide effecten een verklaring. Deze verschuiving in de belastingdruk kan leiden tot substitutie tussen de productiefactoren in Nederland. Geef daarvoor een verklaring. Een verhoging van de Nederlandse BTW-tarieven past in het streven van de Europese Unie (EU) naar belastingharmonisatie. Dit streven is gericht op het wegnemen van ongewenste verschillen in de concurrentiepositie van bedrijven in de lidstaten van de EU. Van enkele lidstaten van de EU zijn voor een bepaald jaar in tabel 2 de BTW-tarieven vermeld.

4p

26

3p

27

tabel 2

Duitsland Nederland Itali Frankrijk Belgi Denemarken

normaal tarief 15,0% 17,5% 19,0% 20,8% 21,0% 25,0%

verlaagd tarief 7,0% 6,0% 10,0% 5,5% 6,0%

zeer verlaagd tarief 4,0% 2,1% 1,0%

3p

28

Denemarken kent slechts n BTW-tarief terwijl sommige andere landen drie verschillende tarieven hanteren. Noem een reden om te kiezen voor verschillende BTW-tarieven. Licht het antwoord toe. Koffie valt in Nederland onder het verlaagd BTW-tarief. Stel dat de consumentenprijs van een pak koffie in Nederland 1,80 euro is en in Denemarken 2,12 euro. Laat met behulp van een berekening zien dat na volledige harmonisatie van de BTWtarieven de consument voor een pak koffie in beide landen evenveel betaalt. Met name consumenten in grensstreken kunnen profiteren van verschillen in verbruiksbelastingen (BTW, accijns en dergelijke). Stel dat de benzineprijs bij de Nederlandse pomp 1,00 euro per liter is en in Duitsland 0,92 euro. Een Nederlandse automobilist overweegt om in Duitsland te gaan tanken. Hij rijdt heen met Nederlandse benzine en kan in Duitsland precies een volle tank kopen. Het benzineverbruik is 1 liter op 12 kilometer. De tankinhoud van de auto bedraagt 90 liter. Met andere kosten en overwegingen houdt hij geen rekening. Bereken hoeveel kilometer deze automobilist maximaal van het Duitse tankstation mag wonen om voordeliger in Duitsland te kunnen tanken. De Nederlandse regering overweegt om de Nederlandse pomphouders in de Duitse grensstreek voor het concurrentienadeel te compenseren met een subsidie waarvan de hoogte afhankelijk is van de totale jaarafzet n de afstand tot de grens. Zal, bij gelijke afzet, de subsidie voor een pomphouder dicht bij de grens hoger of lager zijn dan de subsidie voor een pomphouder verder weg van de grens? Licht het antwoord toe. Een ander voorstel ter compensatie van het concurrentienadeel is een algemene verlaging van de Nederlandse benzine-accijns waardoor het Duits-Nederlandse prijsverschil volledig verdwijnt. De minister van financin die het financieringstekort wil verkleinen, geeft echter de voorkeur aan de subsidieverstrekking. Verklaar het standpunt van de minister.

2p

29

4p

30

3p

31

3p

32

Einde000007 19

8

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

Economische wetenschappen I en recht

Correctievoorschrift VWOVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

20Tijdvak 1

00

Inzenden scores Uiterlijk 2 juni de scores van de alfabetisch eerste vijf kandidaten per school op de daartoe verstrekte optisch leesbare formulieren naar het Cito zenden.

000007

CV19

Begin

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

1 Regels voor de beoordeling Het werk van de kandidaten wordt beoordeeld met inachtneming van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit VWO/HAVO/MAVO/VBO. Voorts heeft de CEVO op grond van artikel 39 van dit Besluit de Regeling beoordeling centraal examen vastgesteld (CEVO-94-427 van september 1994) en bekendgemaakt in het Gele Katern van Uitleg, nr. 22a van 28 september 1994. Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41 en 42 van het Eindexamenbesluit van belang: 1 De directeur doet het gemaakte werk met een exemplaar van de opgaven en het procesverbaal van het examen toekomen aan de examinator. Deze kijkt het werk na en zendt het met zijn beoordeling aan de directeur. De examinator past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 2 De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het procesverbaal en de regels voor het bepalen van de cijfers onverwijld aan de gecommitteerde toekomen. 3 De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past bij zijn beoordeling de normen en de regels voor het toekennen van scorepunten toe die zijn gegeven door de CEVO. 4 De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het aantal scorepunten voor het centraal examen vast. 5 Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het aantal scorepunten bepaald op het rekenkundig gemiddelde van het door ieder van hen voorgestelde aantal scorepunten, zo nodig naar boven afgerond.

2 Algemene regels Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de CEVOregeling van toepassing: 1 De examinator vermeldt op een lijst de namen en/of nummers van de kandidaten, het aan iedere kandidaat voor iedere vraag toegekende aantal scorepunten en het totaal aantal scorepunten van iedere kandidaat. 2 Voor het antwoord op een vraag worden door de examinator en door de gecommitteerde scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel. Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, .., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal scorepunten voor een vraag is. Andere scorepunten, die geen gehele getallen zijn, zijn niet geoorloofd. 3 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: 3.1 indien een vraag volledig juist is beantwoord, wordt het maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend; 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel; 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het antwoordmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het antwoordmodel; 3.4 indien n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld; 3.5 indien meer dan n voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal; 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend, tenzij in het antwoordmodel anders is aangegeven;

000007

CV19

2

Lees verder

Beschikbaar gesteld door de Universiteit Leiden en Stichting Studiebegeleiding Leiden (SSL). Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie ook www.examencursus.com.

3.7 indien in het antwoordmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende formuleringen van hetzelfde antwoord; 3.8 indien in het antwoordmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord van de kandidaat voor te komen. 4 Een fout mag in de uitwerking van een opgave maar n keer worden aangerekend, tenzij daardoor de opgave aanzienlijk vereenvoudigd wordt en tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 5 Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld. 6 Indien de examinator of de gecommitteerde meent dat in een toets of in het antwoordmodel bij die toets een fout of onvolkomenheid zit, beoordeelt hij het werk van de kandidaten alsof toets en antwoordmodel juist zijn. Hij kan de fout of onvolkomenheid mededelen aan de CEVO. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het antwoordmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. 7 Voor deze toets kunnen maximaal 90 scorepunten worden behaald. Scorepunten worden toegekend op grond van het door de kandidaat gegeven antwoord op iedere vraag. Er worden geen scorepunte