graantransport over water

Upload: amaliapolis

Post on 14-Jul-2015

175 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

5 DPV 9 1 9 1 3van

2 0 0 8

j

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwen

onder eindredactie van Marcel

J.L.Th. Niekus

drents prehistorische vereniging

on n

Gevormd en omgevormd landschap van Prehistorie tot Middeleeuwen

E. Rensink & J.-W. de Kort

E.M. Slootweg

J.J. Wiersma & D.C.M. Raemaekers

S.-J. Dresscher

H.A. Groenendijk

G.J. de Langen

H.T. Waterbolk

H.R. Reinders

J.C.A. Kolen & M.J.L.Th. Niekus

110

artikel 8

Het maritieme cultuurlandschap van Zuidwest-Drenthe in de middeleeuwen

Graantransport over waterH.R. Reinders 1

1InleidingWanneer we spreken over het Drentse landschap zullen weinigen denken aan een maritiem cultuurlandschap met waterwegen, ondieptes en voorden, aanlegplaatsen, visrechten, schepen en transport over water. Toch zijn deze elementen van de spatzone ook in Drenthe aanwezig. Dat vraagt om een kijk vanaf het water. In het zuidwesten van Drenthe lag in de middeleeuwen het grote kerspel Westerhesselen, met onder andere de dorpen en kluften Hesle of Hesselte - later Darp genoemd - Eursinge, De Wal, Havelte, Uffelte, Holtinge, Ettelte en mogelijk ook Busselte. Het landschap in dit deel van Drenthe toonde grote contrasten. Hesselte en Uffelte lagen op een stuwwal met als hoogste punt de Havelterberg. Ten oosten en zuiden hiervan lag een stroomdallandschap, waarin de Hesler of Hesselter A door een uitgestrekt veengebied stroomde, dat later diende als hooi- en groenland van Hesselte en Havelte. Bij Meppel voegden de Wold A en Reest zich bij de Hesselter A. Onder de naam Sethe thans Meppelerdiep - vervolgde de rivier haar loop door een veengebied dat onder invloed van de zee stond. Bij Zwartsluis mondde de Sethe uit in het Zwarte Water (afb. 1). In deze bijdrage zullen we aandacht besteden aan het stuwwallandschap van Westerhesselen, het esdorplandschap van Hesselte en aan het stroomdallandschap van de Hesselter A en de Sethe. Aan de hand van verschillende soorten bronnen zullen we nagaan hoe met name het stroomdallandschap van ZuidwestDrenthe er in de middeleeuwen heeft uitgezien en welke veranderingen het heeft ondergaan. In de middeleeuwen hadden de bisschop van Utrecht en het kapittel van Sint Pieter te Utrecht veel bezittingen, vooral in het zuidwesten van Drenthe. UitgangsGraantransport over water

punt voor deze bijdrage is de vraag hoe de bisschop van Utrecht en het kapittel van Sint Pieter in de middeleeuwen hun opbrengsten uit Zuidwest-Drenthe over water naar Utrecht vervoerden.

2Foreestrecht en schuldmuddenDe bisschop van Utrecht combineerde het wereldlijke met het geestelijke. Tussen 800 en 1000 n.Chr. werden in Drenthe zes moederkerken gesticht. Bovendien bezat de bisschop het seendrecht, de rechtspraak in kerkelijke aangelegenheden (Blok, 1985: 150). Zijn invloed groeide aanmerkelijk toen keizer Otto I in 944 aan hem het ius forestensis (foreestrecht) gaf in de pagus forestensis en in Drenthe. De pagus forestensis was een uitgestrekt woest gebied in het zuidwesten van Drenthe en het aangrenzende gebied van Overijssel, waarvan ook het veengebied ten zuiden van Hesselte en Havelte deel uitmaakte. Het ius forestensis was niet beperkt tot de jacht, maar omvatte ook de rechten op de woeste grond in Drenthe. De eigenaren van de boerenerven in Drenthe waren verplicht schuldmudden aan de bisschop te betalen, een jaarlijkse belasting van 1 mud rogge, voor het gebruik van de woeste grond: het kappen van bomen voor de bouw van boerderijen, het verzamelen van brand- en geriefhout en het weiden van rundvee, schapen en varkens op de heide, in de groenlanden en in de bossen. Helaas ontbreken voor Drenthe schriftelijke bronnen voor de periode 800-1000, maar de situatie is te reconstrueren aan de hand van schriftelijke bronnen uit latere tijd. De hoeveelheid schuldmudden voor iedere buurschap is pas vastgelegd omstreeks 1545. Hoewel het aantal boerenerven in Drenthe tussen 944 en 1545 aanzienlijk was toegenomen, was het aantal schuldmudden hetzelfde gebleven (Blok, 1985). Een goed

artikel 8

111

Afb. 1 Overzichtskaart van Noordwest-Overijssel en Zuidwest-Drenthe, met waterlopen, esdorpen, esgehuchten en streekdorpen.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

voorbeeld is Uffelte dat rond 1300 achttien boerenerven telde, waarvan slechts zes ieder een belasting van unum scultmudde, n schuldmudde betaalden (OGD 199). In het register van 1545 wordt dit aantal niet vermeld, omdat de bisschop de inkomsten van de schuldmudden in Uffelte aan het kapittel van Sint Pieter had geschonken. Blok (1985: 164-170) concludeerde dat het aantal schuldmudden dat in 1545 is vastgelegd, overeenkomt met het aantal boerenerven in 944. Noomen is

van mening dat de schuldmudden pas uit de 11e eeuw dateren (Spek, 2004: 522). Het is de vraag of de bisschop in Drenthe in de 10e eeuw al voldoende macht kon uitoefenen voor het heffen van schuldmudden, of dat het pas in de loop van de 11e eeuw mogelijk was. De hypothese geeft de mogelijkheid een schatting te maken van het aantal erven en de inkomsten van de bisschop. Blok (1985: 170) berekende het totale aantal erven in Drenthe in 944 op 610, een aanwijzing voor een dun bevolkt gebied. De opbrengsten van de bisschop uit de ius forestensis bedroegen derhalve

112

610 mud rogge. Een mud rogge heeft een inhoud van 90 liter en weegt ongeveer 70 kg, afhankelijk van de vochtigheidsgraad van de rogge. Dat betekent dat de opbrengst uit de schuldmudden jaarlijks meer dan 42 ton rogge bedroeg. De bisschop van Utrecht was niet alleen geestelijk leider van de Drenten, maar werd in 1046 ook hun wereldlijk leider na de overdracht door keizer Hendrik III van het graafschap Drenthe aan bisschop Bernold. Ondertussen was ook het bisschoppelijk bezit in Drenthe toegenomen door de schenking aan de bisschop van de hoven in Uffelte, Wittelte en Peelo in 1040. Op zijn beurt schonk Bernold zijn bezit aan het kapittel van Sint Pieter ter gelegenheid van de stichting van het kapittel in 1048 (Blok, 1985: 150-151).

Pieter, inden vanuit de hof belastingen en brachten de opbrengsten van hun bezittingen daar bijeen (Bardet et al., 1983: 7-9). In de 9e en 10e eeuw was het dorp vermoedelijk groter en telde het vijf erven (Waterbolk, 2009: 138). Ook over een andere bisschoppelijke hof zijn archeologische gegevens bekend. In 2004 is in Kalteren bij Diever een middeleeuws erf opgegraven aan de rand van het stroomgebied van de Kwasloot, een bovenloop van de Wapserveense A (Hielkema & De Wit, 2005: 196-208). Op een erf van ongeveer 2 ha, omsloten door een wal en een gracht, lagen de resten van een grote boerderij met een lengte van ongeveer 50 m. De breedte van de boerderij bedroeg ongeveer 17 m wanneer we de uitkubbingen meerekenen (afb. 2). Op het erf stond bij de boerderij nog een grote schuur en verder waren er roedenbergen en een waterput. Vanwege de ligging op de flank van een stroomdal was de onderkant van enige stijlen bewaard gebleven. Het jaarringonderzoek wees uit dat de boerderij kort na 1150 is gebouwd. De oppervlakte van het erf en de afmetingen van de boerderij maken het aannemelijk dat dit de bisschoppelijke hof Calthorne was die in een acte van 1209 wordt genoemd (OGD 48; Reinders, 2005: 193, 2007). Naast de curia (hof ) Calthorne, die in leen was gegeven aan Wouter Sturms, vermeldt de acte in Kalteren ook nog een mansus (hoeve) die bisschoppelijk bezit was. De ongebruikelijke ligging van het erf aan de rand van het dal van de Kwasloot nabij de groenlanden van de Kalterbroeken zou kunnen wijzen op het houden van vee, met name runderen. Het is ook mogelijk dat de ligging van de hof Calthorne aan de bovenloop te maken had met het vervoer over water van landbouwproducten naar Steenwijk, een steunpunt van de bisschop.

Graantransport over water

artikel 8

Hoven van de bisschop en het 3 kapittelBoerderijen en hoven van de bisschop van Utrecht en het kapittel Sint Pieter uit de 11e tot de 14e eeuw zijn ook bekend uit archeologisch onderzoek. De hof te Peelo werd zoals vermeld in 1040 aan de bisschop geschonken en door hem in 1048 in leen gegeven aan het kapittel van Sint Pieter. Bij grootschalige opgravingen door het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen konden drie middeleeuwse erven worden vastgesteld met boerderijen, schuren, spiekers en waterputten (Kooi 1993/1994, 1999/2000). Bestudering van schriftelijke bronnen en veldnamen leverden de namen van de drie erven: Huisinge (0,45 ha), Derkinge (0,53 ha) en Hovinge (0,75 ha). De naam Hovinge verwijst naar de hof van Peelo. De bisschop van Utrecht en na 1048 het kapittel van Sint

Afb. 2 Plattegrond van de bisschoppelijke hof Calthorne, gebouwd kort na 1150 (Reinders & Waterbolk, 2009).

113

Afb. 3 Ligging van de hoven en boerderijen van het kapittel van Sint Pieter in Drenthe, omstreeks 1300.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

De boerderij Calthorne was van het type Gasselte B (Waterbolk, 2009).2 Het is opvallend dat de boerderijen van het type Gasselte B zijn gevonden in plaatsen waar de bisschop, het kapittel van Sint Pieter en het klooster Dikninge bezittingen hadden: Kalteren, Peelo en Pesse. De 50 m lange boerderij te Kalteren is uitzonderlijk en onderstreept de positie als bisschoppelijke hof.

deze opbrengsten. De bezittingen van de bisschop en van het kapittel van Sint Pieter zijn in de 13e eeuw opgetekend. In de bisschoppelijke lijsten zijn geen gegevens vermeld over de namen van de erven en de opbrengsten, maar wel in die van het kapittel van Sint Pieter. Ribertinc in Oldendiever moest bijvoorbeeld, jaarlijks acht mud tarwe en acht mud gerst (mout) aan het kapittel leveren (OGD 199). Rond 1300 bezat het kapittel niet minder dan 54 erven in Drenthe (afb. 3). De gezamenlijke opbrengst van deze erven bedroeg 294 mud tarwe, 264 mud gerst, 4,5 mud haver, vaten boter en honing en geld (OGD 199; Spek, 2004: 513). Ook zijn er gegevens bekend over 1435 toen 325 mud tarwe en 4,5 mud gerst of haver geleverd moesten worden (Spek, 2004: 513). In de 15e eeuw sloot het kapittel met veel boeren contracten af voor de levering van extra hoeveelheden graan.

4GrootgrondbezitDrenthe bestond in de middeleeuwen grotendeels uit gemeenschappen van vrije boeren, maar daarnaast was sprake van grootgrondbezit en horigheid. De bisschop van Utrecht en de kerken hadden rechten, bezaten boerderijen en grond en genoten aanzienlijke inkomsten en opbrengsten van hun bezit in Drenthe en elders. Schriftelijke bronnen geven informatie over

114

Afb. 4 Dwarsdoorsnede door de stuwwal bij Havelte met het dal van de Steenwijker A en de Hesselter A (naar Geologische Kaart van Nederland, Blad 16 oost, Steenwijk, profiel A-A).

Zoals boven vermeld is het grootgrondbezit van het kapittel tot stand gekomen door de schenking van de bisschop bij de stichting in 1048. Het bezit werd geleidelijk uitgebreid. Veel bezittingen van het kapittel lagen in het zuidwesten van Drenthe; alleen al in Uffelte bezat het kapittel rond 1300 zeventien erven en een hof. Omstreeks 1435 ging het kapittel geleidelijk over van horigheid naar erfpacht, waarbij de pachters hun jaarlijkse roggepacht moesten afleveren op de spieker van de hof te Uffelte. Algemeen wordt aangenomen dat de spieker tot 1439 in het centrum van Uffelte stond, maar later werd de spieker verplaatst naar de Leemgraven op de westelijke oever van de Oude Vaart (Van Kalveen, 1985: 227). Sommige erven in de marke van Meppel leverden vaten honing of boter als pacht. Verafgelegen erven in het noorden en oosten van Drenthe betaalden in geld. Zelfs na de Reformatie aan het eind van de 16e eeuw moesten de pachters hun jaarlijkse pacht aan het kapittel blijven betalen. Onder Napoleon werden de goederen van het kapittel geconfisceerd en in 1811 omgezet in domeingoederen, maar de pacht bleef gehandhaafd. In 1835 weigerde een inwoner van Uffelte, Willem Meilof Santing, aanvankelijk pacht te betalen; tevergeefs, want hij werd alsnog daartoe gedwongen. Voordat we ons buigen over de vraag hoe de bisschop en het kapittel van Sint Pieter de opbrengsten van hun goederen in Drenthe naar Utrecht vervoerden, zullen we eerst het kerspel Westerhesselen onder de loep nemen.

5Het kerspel WesterhesselenHet kerspel Westerhesselen besloeg een groot gebied in de zuidwesthoek van Drenthe, met onder andere de dorpen Hesselte en Uffelte. In zuidelijke richting strekte het gebied zich uit tot het hedendaagse Meppel. Tweelo, dat nu is opgenomen in een industrieterrein van Meppel, behoorde in de middeleeuwen ook tot Westerhesselen. In de middeleeuwen was Hesselte het belangrijkste dorp in het kerspel; later werd het door Havelte overvleugeld. Het landschap van het kerspel Westerhesselen kent twee verschillende elementen: een stuwwallandschap in het noorden en een stroomdallandschap in het zuiden. Ten noordwesten van Havelte en Uffelte ligt een stuwwal waarvan de Bisschopsberg en de Havelterberg een hoogte bereiken van repectievelijk 16,8 en 18,8 m. De boogvormige stuwwal zet zich in westelijke richting voort en wordt slechts onderbroken door het dal van de Steenwijker A. Op het punt waar de Steenwijker A de stuwwal doorbreekt ligt de stad Steenwijk, een steunpunt van de bisschop van Utrecht. In noordelijke richting strekt het met dekzand bedekte grondmorenelandschap zich uit tot de marken van Wittelte en Diever. Op de geologische kaart (Blad 16 oost, Steenwijk) is goed te zien hoe het stuwwallandschap wordt omgeven door opgevulde stroomdalen en restgeulen die met veen zijn gevuld. Ten oosten en ten zuiden van Havelte zien we een restgeul die door Van Heuvelen (1984) wordt aangeduid als de Hesselter A. De loop van deze restgeul verklaart misschien ook de vondst van twee boomstamboten uit de ijzertijd in Nijeveen

artikel 8

Graantransport over water

115

en Kolderveen. Het hele gebied is in de vroege middeleeuwen overdekt geraakt met veen dat in de loop van de late middeleeuwen werd ontgonnen vanuit een reeks van streekdorpen, zoals Ruinerwold, Haakswold, Nijeveen en Kolderveen. Aan de westzijde van het gebied zien we het dal van Kwasloot, Wapserveense A en Steenwijker A, de mogelijke vaarroute van Calthorne naar Steenwijk (afb. 1). De hoogste delen van de stuwwal met de Bisschopsberg en de Havelterberg waren in de middeleeuwen niet bewoond vanwege de lemige en stenenhoudende bovengrond (Spek, 2004: 188). De nederzettingen lagen op de zuidoostflank van de stuwwal op de overgang naar het stroomdal: Holtinge, Hesselte, De Wal, Eursinge, Havelte en Uffelte (afb. 4 & 5). Ettelte of Attelt(e) lag op een opduiking van lemig zand in het stroomdallandschap. Slicher van Bath, 1977:

(deel 2, bijlage 1) vermeldt in de 15e eeuw drie erven in Ettelte. Had Ettelte ook bouwland, mogelijk op de opduiking van lemig zand? Waterbolk wees me op de veldnaam assen (essen?) voor enkele percelen bouwland in de Uffeltermade ten oosten van Ettelte, een veldnaam die ook door Wieringa wordt vermeld. In tegenstelling tot een aantal middeleeuwse nederzettingen in het oosten van Drenthe die archeologisch goed zijn onderzocht, zijn in de marken van Havelte en Uffelte geen opgravingen uitgevoerd, zodat we ons op een andere manier een beeld moeten vormen van de situatie in de middeleeuwen. Rond 1300 lagen in Uffelte zeventien boerderijen en een curtis (hof ) van het kapittel van Sint Pieter. Het kapittel had in Uffelte ook de rechten op de schuldmudden van de bisschop gekregen. Bij zes erven

Afb. 5 Nederzettingen in de marken van Hesselte en Uffelte.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

116

rogge Uffelte Curtis Tydesinghehuis Banningehuis Nibrinkehuis Scuringehus Emingehus Hoxkingehus Namingehus Battingehus Ludingehus Hingehuis ngehus Ebelingehus Raderdingehus Roszingehus Borgardingehus Wescelingehus Hebingehus Hesselte Ribertingehus Alekingehus Totaal 20 15 72 18

gerst (mout) 18 5 5 5 3 3 2 2 2 2 2 5 5 5 3 5 5 5

haver (mout)

rogge*

Tabel 1 Opbrengsten in mudden van de erven van het kapittel van Sint Pieter in Uffelte en Hesselte rond 1300 (* schuldmudden).

3 3 2 2 2 22

1 1 1 1 1

De 22 erven van Hesselte worden geleidelijk zichtbaar in de bronnen uit de 14e en de 15e eeuw, onder andere in een bron van 1342: in Hesle to Hovelde worden het Kotingegoet, Janesgoet en Heynen Brachteldes goet genoemd (OGD 367). Ook het klooster Dikninge bezat een erf in Hesselte, het Thelmynge erf, dat in 1466 overgaat in handen van het kapittel van Sint Pieter in ruil voor landerijen langs de Reest (UA, Sint Pieter, 996-2). We mogen aannemen dat de meeste erven in Hesselte in bezit van vrije boeren waren. De ligging van de middeleeuwse erven is lastig te bepalen, onder andere vanwege het ontbreken van de grondschattingskaarten van de bouwlanden uit de 17e eeuw. De grote essen van Hesselte en Uffelte lagen op de goed ontwaterde delen van de stuwwal. Dank zij het register van Sint Pieter kennen we de opbrengsten van de erven van het kapittel in beide buurschappen. De hof van Uffelte was in 1290 verpacht voor 18,5 mud rogge (maldra siliginis) en 18,5 mud gerstemout (maldra brasii ordei) (Spek, 2004: 522). Tabel 1 geeft een overzicht van de opbrengst van de erven in Uffelte en Hesselte (OGD 199), waarbij opvalt dat veel erven mudden gerstemout (maldra brasii ordei) leveren en n erf ook havermout (maldra brasii avene), waarschijnlijk voor de bereiding van bier (Spek, 2004: 526-527). In totaal bedragen de opbrengsten van het kapittel 200 mud graan. Ook valt op dat de twee erven in Hesselte daarvan meer dan een derde voor hun rekening nemen. We kunnen ons afvragen of de erven daadwerkelijk gerstemout en havermout leverden voor de bereiding van bier, omdat het mouten en eesten van gerst een bewerkelijk proces is: reinigen van het graan, bevochtigen en verwarmen voor het kiemproces, drogen met warme lucht om het kiemproces te stoppen en het pletten. Het is de vraag of dit plaatsvond op de boerderij die de gerstemout moest leveren, of bijvoorbeeld in een brouwhuis na transport van de brouwgerst naar Utrecht. Spek (2004: 526-527) is van mening dat het mouten en eesten ter plaatse gebeurde als een activiteit gedurende de wintermaanden, waarbij levering plaatsvond in het voorjaar, voor Pasen. Gerst stelt volgens hem hoge eisen aan de bodem en heeft meer vocht nodig dan rogge. Kennelijk voldeden de essen van Uffelte en Hesselte in de 13e eeuw daaraan, maar in latere tijd liep de productie van gerst in Drenthe terug, waarschijnlijk door verzuring van de essen.

1

20 15 120

2 2 6

worden de schuldmudden genoemd: Hoxkingehus, Namingehus, Battingehus, Ludingehus, Hingehuis en Roszingehus (tabel 1). Tussen 1300 en 1440 zien we een toename van het aantal erven (Slicher van Bath, 1977: deel 2, bijlage 1). In tegenstelling tot Uffelte zijn rond 1300 in Hesselte slechts twee erven in bezit van het kapittel Sint Pieter: Ribertingehus en Alekyngehus. Hesselte diende twee schuldmudden op te brengen die overigens niet ten laste kwamen van de twee genoemde erven. Blok acht het aantal van twee schuldmudden aan de kleine kant, gelet op de positie die Hesselte innam binnen het kerspel. Het totaal aantal erven in Hesselte en Uffelte in 1310 is bekend dank zij een acte waarin de deken van de kerk te Steenwijk en de deken van Drenthe de inwoners van Hesselte, Uffelte en Hesselterveen toestaan een kerk te bouwen. Uffelte telde 20 en Hesselte 22 huizen die jaarlijks ieder drie schepel winterrogge aan de priester dienden te leveren (OGD 231). Ook Hesselterveen maakte deel uit van het kerspel en leverde een bijdrage. Kennelijk dateert het begin van de ontginning bij Hesselterveen rond 1310, want in de acte staat dat de toekomstige erven in Hesselterveen aan de priester een vat boter moesten betalen. In 1477 werd Hesselterveen afgescheiden en is een aparte kerkgemeente Nijeveen gevormd.

Graantransport over water

artikel 8

117

Door het proces van mouten en eesten verliest de gerst aan gewicht, maar door het kleinere volume zal ook het gewicht van een mud gerstemout ongeveer 70 kg bedragen, zodat jaarlijks 14 ton rogge en mout naar Utrecht vervoerd moest worden.

6Het esdorp HesselteWanneer we de kadasterkaart van 1832 inkleuren krijgen we een goed beeld van het esdorplandschap van Hesselte, gelegen op de flank van een stuwwal (afb. 6). De bouwlanden liggen op het centrale deel van de

Afb. 6 Grondgebruik op de Hesselter, Eursinger en Wallinger es in 1832 (ondergrond kadastrale kaart 1832).

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

118

es. Langs de es liggen de boerderijen van Hesselte, De Wal en Eursinge en in het zuidoosten Overcinge. Aan de oostzijde scheidt een wal met struiken en geboomte de erven van een strook heidegrond die aan de markegenoten behoort. Bij Overcinge liggen aangeplante bossen, terwijl op de es een langgerekt bosperceel van oudere datum ligt, het Heegdebos, dat de scheiding vormt tussen twee ontginningsfasen. Over en langs de es loopt een aantal wegen en paden die de kluften met elkaar verbinden en toegang geven tot de percelen bouwland. De meeste erven bestaan uit een boerderij met schuur, hof, goorn (moestuin) en weiland. Waterbolk (1990: 54-56) heeft al gewezen op de vroeg-middeleeuwse structuur van Hesselte op de kadasterkaart van 1832: een gesloten nederzetting, in dit geval bestaande uit vier (afgerond-) rechthoekige blokken met een of meer boerderijen, aan alle zijden omgeven door wegen of paden, met aansluitend een blokverkaveling van de bouwlanden rond de erven, die in 1832 meestal als weiland in gebruik waren (afb. 6). Spek (2004: 672-678) plaatst een dergelijke kleinschalige blokverkaveling in de 6e-8e eeuw. Ten zuiden van Hesselte liggen rechthoekige ontginningsblokken die Spek in de periode van de 9e tot de 12e eeuw dateert en in het zuidwestelijke deel van de es is een jonge verkaveling te zien met lange en smalle stroken. Hesselte was niet de enige kern rond deze es. Aan de overzijde van de es lag Eursinge dat op de kadasterkaart van 1832 bestaat uit twee rijen boerderijen aan weerszijden van een weg of drift. Ten oosten van Eursinge ligt Overcinge. Een bisschoppelijke hof Overessinge wordt voor het eerst vermeld omstreeks 1313, maar het is niet duidelijk of deze op de plaats van het latere Overcinge heeft gelegen. Bij Overcinge ligt nog een groep van drie boerderijen die in 1832 ook tot Eursinge behoorden. Aan de oostzijde ligt een derde woonkern op de es, De Wal, die bestaat uit een reeks van erven langs de rand van de es, achter de wal die de es scheidde van de woeste grond. Verder lag nog een kleine kern van vier boerderijen in het noordwestelijke deel van de es ten noorden van de Warmkamp (zie afb. 7). Deze erven behoorden tot Hesselte en zijn waarschijnlijk ontstaan bij de ontginning van een aantal kampen. De es staat thans bekend als de Eursingerbinnenes, maar waarschijnlijk was vroeger sprake van de Hes-

selteres, de Eursingeres en de Wallingeres. De laatste twee namen komen althans voor op de ruilverkavelingskaart van de es. Op de es en in de woonkernen langs de rand is geen archeologisch onderzoek verricht, maar het is aannemelijk dat de nederzetting Hesselte vanaf de vroege middeleeuwen tot de 20e eeuw bewoond is geweest. Bij opgravingen in Drenthe is naar voren gekomen dat de dorpen zich tot de 9e eeuw geregeld verplaatsten vanwege uitputting van de akkers. Door bemesting van de essen, eerst met een organisch mengsel en later door plaggenbemesting, kwam omstreeks die tijd een einde aan de verplaatsingen. Eursinge is mogelijk ontstaan in de periode van de 9e/10e eeuw, wanneer in een aantal andere Drentse dorpen dank zij archeologisch onderzoek een verplaatsing van de nederzetting is geconstateerd, zoals in Pesse, waar in de periode van de 9e tot de 13e eeuw zes erven aan weerszijden van een drift lagen (Reinders & Waterbolk, 2009). In tegenstelling tot Pesse, waar na de 13e eeuw opnieuw een bescheiden verplaatsing van de nederzetting plaatsvond, bleef men in Hesselte en mogelijk ook in Eursinge op dezelfde plaats wonen. Aanwijzingen voor het begin van de bewoning op De Wal ontbreken. We nemen aan dat de nederzetting jonger is dan Eursinge, maar een aantal erven op De Wal behoorde ongetwijfeld tot de 22 erven die Hesselte in 1310 telde. Evenals de boeren van Hesselte en Eursinge beschikten de bewoners van de boerderijen op De Wal over waardelen (paardeweiden) in de marke van Hesselte en ze bezaten hooilanden in de Hesseltermaden die al in de late middeleeuwen verdeeld waren. Helaas zijn de grondschattingskaarten van de bouwlanden van Hesselte van rond 1645 niet bewaard gebleven, zodat we niet beschikken over de veldnamen in die tijd en evenmin verband kunnen leggen met de veldnamen in de laat-middeleeuwse acten. De veldnamen die door Wieringa in de jaren 1950 zijn opgetekend staan op afbeelding 7 vermeld. Het zijn de veldnamen die hij heeft genoteerd op de topografische kaarten, schaal 1:10.000, en op de kaart van de ruilverkaveling van de Eursinger- en Wallingeres. Het aantal veldnamen in de kern van Hesselte is bescheiden: Olde Hof, mogelijk de hof van de bisschop voordat de hof naar Overessinge (Eursinge) werd ver-

Graantransport over water

artikel 8

119

Afb. 7 Veldnamen op de Hesselter, Eursinger en Wallinger es, naar gegevens verzameld door Wieringa, omstreeks 1950: Lienlaanden Olde besje Kleine kamp Olde hof Oldhuus of Hof te Hesselte 6. Boeshof 7. Boekweitengoorn 8. Van Raalteshof 9. Eksterlange 10. Rentmeestertje 11. Hols akker 12. Brons akker 13. Hondewinkel, 14.Luuks akker 15. Eursinger akkers 16.Veldakker 17. Kleine ouwel 18.Muddeland 19.Rusakker 20.Hingstakker 21.Muldertien 22. Boes breegien 23. Varkenskaampe 24.Goorntje 1. 2. 3. 4. 5.

plaatst? Verder komt de naam van het erf Oldhuus of Hof te Hesselte voor, volgens de aantekening van Wieringa beleend door de Eese 1228. Direct ten zuiden van de vroeg-middeleeuwse kern Hesselte zien we veldnamen als Woert, Bree of Brie, Looakkers en Leuringakkers. Rechthoekige ontginningsblokken dragen namen zoals Groefakkers, Ruunders en Rietakkers. Ten noorden van Eursinge vinden we eerst percelen met namen als Delle, Ouwel en Hondewinkels en verder noordwaarts Heesakkers en Achterste en Veurenste braken. Bij De Wal ligt een akkercomplex de Hofakkers pal ten westen van de erven.

Aan de westrand van de es lagen jongere ontginningen met namen als Bij de bos, Steenakkers en de Hooge en Leege Velewegakkers. Van iets oudere datum zijn mogelijk de percelen met namen zoals de Warmkamp, Kaampen en Westersche Kaamp, die waarschijnlijk vanuit Hesselte zijn ontgonnen. Ten noorden en ten westen van Hesselte zijn ook kampen ontgonnen, onder andere Boventuun, Schier en Kampen. De ontginning van deze kampen moet al in de late middeleeuwen hebben plaatsgevonden, wat blijkt uit het bouwland dat in 1466 tot het Thelmynge erf behoort (UA, Sint Pieter, 996-2). Naast land op de Woert beschikt het erf over bouwland op de Kampen,

120

Afb. 8 Grondbezit van de inwoners van Hesselte, Eursinge en De Wal, gebaseerd op de kadastrale gegevens van 1832.

Graantransport over water

artikel 8

Werme kamp, Schier en Busschel (Busselte ten zuidwesten van de Eursingeres). Gezien de verkaveling is de Boventuun van jongere datum. In afbeelding 8 is het grondbezit van de boeren van Hesselte, Eursinge en De Wal in 1832 weergegeven. Tot op zekere hoogte zijn hierop de fasen van ontginning van de es te herkennen. In het begin van de 19e eeuw was de vroeg-middeleeuwse structuur van Hesselte nog intact, maar de naam Hesselte was in de vergetelheid geraakt. In de al eerder genoemde acte van 1342 is nog sprake van Hesle to Hovelde, de eerste keer dat Havelte in schriftelijke bronnen wordt genoemd. Havelte ontwikkelde zich op het oostelijke gedeelte van de stuwwal en overvleugelde langzamerhand Hesselte dat in de 16e

eeuw Darp wordt genoemd, hoewel in sommige acten sprake blijft van Hesselte. De kadastrale gegevens van 1832 geven nog de indruk van een welvarende gemeenschap maar aan het begin van de 20e eeuw blijkt Darp verarmd te zijn. Het einde komt tijdens de Tweede Wereldoorlog wanneer Darp wordt verplaatst vanwege de aanleg van een Duits vliegveld. Na ruilverkaveling herinnert weinig meer aan de lappendeken van 1832; de es is nu opgedeeld in enkele grote percelen bouwland. Bij de woonkernen is echter veel van de oude situatie bewaard gebleven. In 2010 rest van Hesselte slechts een Wstung, maar ondanks de aanleg van wegen en de bouw van een aantal huizen is de structuur van de vroeg-middeleeuwse nederzetting nog herkenbaar.

121

Het 7 stroomdallandschap van Hesselter A en SetheIn de middeleeuwen had het kerspel Westerhesselen een grote omvang en het maakte een welvarende indruk. Enkele dorpen telden vele erven. Bovendien beschikten de dorpen over grote essen en uitgestrekte hooi- en groenlanden. Ook is vanuit Hesselte Hesselterveen ontgonnen, dat later Nijeveen werd genoemd. Hoewel we geen precieze cijfers kennen betekent dit ook dat horigen en vrije boeren aanzienlijke hoeveelheden schultmudden en tienden moesten betalen, in de meeste gevallen aan de bisschop en het kapittel van Sint Pieter. Daarnaast beschikte het kapittel nog over opbrengsten van een groot aantal erven in Uffelte, Hesselte en Meppel, onder andere rogge, gerst en boter die vanuit Drenthe naar Utrecht moesten worden vervoerd. In het voorgaande is het stuwwallandschap besproken, waarbij we hebben gezien dat de nederzettingen en de essen in het kerspel Westerhesselen op de zuidoostelijke flank van de stuwwal lagen op de overgang naar het stroomdallandschap van de Hesselter A, dat grotendeels tot de marke van Hesselte hoorde (afb. 9). Tegenwoordig is de Oude Vaart - gekanaliseerd rond 1640 - en de Drentse Hoofdvaart die tussen 1769 en 1774 is gegraven, het enige wat rest van de waterweg van Zuidwest-Drenthe naar Meppel. De Oude Vaart ontspringt ten oosten van Beilen en heette achtereenvolgens Beilerstroom, Dwingelderstroom en Havelter A. Bij Meppel voegden de Wold A en de Reest zich bij de Oude Vaart. Tussen Meppel en Zwartsluis heette de rivier in de middeleeuwen Sethe en later, na kanalisatie Meppelerdiep. Door kanalisatie, ruilverkaveling en egalisatie is het oorspronkelijke, middeleeuwse rivierlandschap van de Hesselter A in het begin van de 20e eeuw totaal verdwenen. Ten oosten van Uffelte had de Havelter A twee gescheiden waterlopen in een veengebied dat diende als hooiland en weidegebied voor de boeren van Uffelte. De oostelijke loop heette Scheidgruppe en vormde de grens tussen de marken van Uffelte en Ansen. De westelijke loop liep door een gebied met lemig zand in de ondergrond. In het veengebied zal de loop van de rivier zich geregeld hebben verlegd. Op plaatsen met lemig zand ontstonden vooral in de zomer ondieptes die de scheepvaart belemmerden.

Afb. 9 Overzichtskaart van Zuidwest-Drenthe met waterlopen, dorpen, gehuchten en de ligging van de spieker op de Leemgraven.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

Van de Leemgraven tot Nijentap liep de rivier door een gebied dat grotendeels in beslag werd genomen door de Meente, de gemeenschappelijke weide van de bewoners van Hesselte, Eursinge, De Wal en Havelte. Alleen in een gedeelte ten zuidwesten van de Leemgraven lagen (Osse)weiden die in particulier bezit waren. Het gebied tussen Nijentap en Meppel had een geheel ander karakter. Daar lagen hooilanden aan weerszijden van de rivier: de Hesseltermaden. Nijentap was in 1647 een gehucht van drie erven waar bedrijvigheid heerste; er lag een verlaat (stuwschot) en het diende als overslagplaats (Santing, 1993) Het middeleeuwse rivierlandschap is nu volledig verdwenen, maar het stroomdallandschap tussen Uffelte en Meppel in de jaren 40 van de 15e eeuw kan worden gereconstrueerd aan de hand van de kadastrale kaart van 1832, de grondschattingskaarten van 1647 en de veldnamen in 15e-eeuwse acten. De kadastrale kaarten van 1832 bieden voldoende houvast om de gegevens van de grondschattingskaarten van 1647 te karteren.

122

Afb. 10 Veldnamen in het stroomgebied van de Hesselter A, gebaseerd op de grondschattingsregisters van 1647 (ondergrond kadastrale kaart 1832).

Graantransport over water

artikel 8

In afbeelding 10 is het gedeelte tussen Nijentap en Meppel afgebeeld, met de veldnamen die voorkomen in de lange staten van de Hesselter en Havelter hooilanden uit 1647 (zie ter vergelijking afb. 9). We zien

de kronkelende loop van een kleine rivier in een uitgestrekt veengebied. De bewoners van Hesselte hadden hun hooilanden tot vlakbij Meppel, op hemelsbreed 8 km van hun dorp.

123

Afb. 11 Geomorfologische kaart van het gebied ten zuidwesten van Meppel met bewoonde rivierduinen langs de oude loop van de Sethe en de ligging van Dingstede (naar De Roever, Riezebos & Stollenberg, 1975).

De veldnamen staan niet op de kaarten vermeld maar worden in de opsomming van de percelen in de lange staten genoemd, evenals de namen van de eigenaren en verwarrende toevoegingen zoals de geslachtsnamen van de eigenaren, de plaats van herkomst (als de eigenaar niet in Hesselte woont) en opmerkingen als land van de pastorie, kerkenland etc. De kaarten van 1647 laten ook zien dat de Oude Vaart nog niet geheel gegraven is. Soms loopt de vaart langs de scheiding van de percelen hooiland, terwijl andere percelen door de vaart in tween worden gedeeld, zoals Mandeveld en Zegelhorstmaet. Dat geeft in de lange staten ook aanleiding tot opmerkingen die geen veldnaam aanduiden, zoals: Dit gaet niet meer overt diep en Bijt wijlligen wat overt diep. De aard van het rivierlandschap leren we kennen aan de hand van de veldnamen in de grondschattingsregisters en verschillende acten van het kapittel van Sint Pieter uit de periode 1440-1460 (UA, Sint Pieter 996). Deze veldnamen wijzen op een reeks van hoogten en horsten, onbewoonde zandopduikingen langs de rivier, die gebruikt werden als hooiland en herkenningspunten waren langs de vaarroute: Tenninghehorst, Zegelhorst, Linderst (Linthorst?), Heuchte achter an t slach, Runnewaegen heuchte, Kleijnne berchien, Groote Eeckerst en Kleijnne Eeckerst. An-

dere veldnamen houden geen verband met de aard van het perceel hooiland, maar met het kronkelige verloop van de rivier, zoals Kleijnne en Groote rijgerhals. Daarnaast staat een groot aantal percelen op de kaart met het achtervoegsel -maat, zoals Coenderingemaet, Looberingemaet, Zegelhorstmaet, Hooge maet en Kijfmaet. De veenontginningen van Haakswold en de kluften van Buddingewold (later tezamen Ruinerwold genoemd) gaven aanleiding tot het graven van een waterscheiding tussen Hesselte en de nieuwe streekdorpen die als Hesler Sloet, Zwarte Grift of Leisloot te boek staat. Aan de Hesselter kant werden langs de grens nog grote percelen hooiland met een regelmatige verkaveling in gebruik genomen: Raebroecken, Scherpe maet en Borcktte. Haakswold wordt voor het eerst in 1370-1375 genoemd, zodat we mogen aannemen dat de veenontginningen in dat gebied in het begin van de 14e eeuw zijn begonnen; in Kale- en Ruige kluft mogelijk nog eerder. Dat zou betekenen dat het gebruik en ook de verdeling van de hooilanden in de Hesseltermaden ruim voor die tijd tot stand is gekomen, mogelijk in de 12e/13e eeuw. Veel percelen hooiland bleven tot ver in de 19e eeuw in bezit van de boeren van Hesselte.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

124

De bochtige loop vormde een belemmering voor de scheepvaart op de Hesselter A, evenals de Santplaeten die op de kaarten van Vingboons uit 1633 voorkomen (Brink, 2006; Gerding, 2006). In de 17e eeuw trachtte men de scheepvaart te verbeteren door de aanleg van verlaten. De kaart van Vingboons toont een zandplaat nabij Meppel, waar een Verlaet [is] gestelt door Claes Jans. in hesseler made ofte hoylant. De middeleeuwse naam van de rivier, Hesselter A, is bekend uit een acte van 10 augustus 1466 (UA, Sint Pieter 996-2). Henric Klynge, abt van het klooster Dikninge, ruilt met het kapittel van Sint Pieter het erf

Thelmynge in Hesselte voor landerijen langs de Reest in het kerspel IJhorst, met uitzondering van het visrecht in de Hesselter A: wtghenomen die vysscherie in Hesselder A, diet Conuent van Dyckenyngen voerscreuen toe ewigen daghe beholden sal. De Sethe had tussen Meppel en Zwartsluis, een kleine havenplaats aan het Zwarte Water, hetzelfde kronkelige verloop als de Hesselter A. Langs de rivier lagen zandopduikingen waarop kleine gehuchten of een enkele boerderij lagen: Olde Staphorst, De Gaste, Dingstede, Hamingen, Byl en Baarlo (afb. 11, vorige pagina).

Graantransport over water

artikel 8

Afb. 12 Ligging van de hoven van Sint Pieter in Overijssel en Drenthe rond 1300, met de verbindingen over water naar Kampen en Zwartsluis.

125

Dingstede was om twee redenen een belangrijke plaats: ten eerste omdat de bisschop van Utrecht daar tot de 15e eeuw rechtspraak hield aangaande kerkelijke aangelegenheden en ten tweede omdat het een belangrijke overslagplaats was. Tot de verbetering van de vaarweg over het Meppelerdiep werden goederen en lading uit Drenthe met kleine schepen over de A en de Sethe tot Dingstede vervoerd en daar overgeslagen in grotere schepen. De bochtige loop van de Sethe tussen Dingstede en Meppel was verdeeld in drie rakken - Korterak, Langerak and Vrouwenrak- die moeilijk te bezeilen waren (Coert, 1991: 37).

en Havelte (Lonsain, 1927; Dorenbos, 1930). Volgens Pieter Gunst (mondelinge mededeling) zijn de stenen gevonden op een perceel dat vanwege een afsnijding nu ten oosten van de Oude Vaart ligt. Het is duidelijk dat het kapittel van Sint Pieter rond 1435 de organisatie van zijn bezittingen in Drenthe heeft verbeterd, evenals de vaarroute. De vaarweg tussen Dingstede en Meppel werd in de eerste helft van de 15e eeuw verbeterd door het graven van de Richte graven, een recht kanaal tussen Dingstede en Hesselingen dat in het begin van de 17e eeuw alweer buiten gebruik was (Coert, 1991: 37, 125; Gerding, 2006). Waarschijnlijk dateert de Leemgraven uit dezelfde tijd. Het schip van de proost kon in ieder geval de spieker op de Leemgraven bereiken, vermoedelijk in het najaar wanneer de waterstand door regenval hoog was. Het is de vraag of het schip van de proost de opbrengsten over de hele route tussen de Leemgraven en Utrecht kon vervoeren, omdat de goederen in de 15e eeuw in Zwartsluis moesten worden overgeslagen, vanwege de aanleg van een dam in de monding van de Sethe vr 1398 (Top, 1991: 39).

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwen

8 De spieker op de LeemgravenDe gunstige ligging van Hesselte, Uffelte en Havelte op de overgang van stuwwal naar stroomdal was van grote betekenis voor het vervoer van de opbrengsten van het kapittel van Sint Pieter naar Utrecht. Hoe organiseerde het kapittel het vervoer? De gegevens over de situatie in de middeleeuwen zijn schaars. We zullen daarom eerst ingaan op het vervoer in de 15e eeuw, om vervolgens de situatie rond 1300 en in de periode daarvoor te bekijken. Op een kaart van de marke van Uffelte die in opdracht van het kapittel van Sint Pieter in 1760 door de landmeter Meursinge is gemaakt, staat dicht bij de grens met de marke van Havelte het volgende vermeld: Leemgraven .. alwaar de Rogge wort betaald (UA, Sint Pieter 989). Op de Leemgraven stond de spieker van het kapittel. Vanaf 1439 dienden de pachters van Uffelte en andere dorpen in Zuidwest-Drenthe hun jaarlijkse roggepacht te leveren wanneer het schip van de proost arriveerde. In 1442 verplicht Johan Ludderinghe zich twe mudde rogghen alle iaer erflike ende ewelicke toe leueren inden leemgrauen indes prawestes scyp wanneer dat daer kumt (UA, Sint Pieter 993-3). Deze clausule voor de plaats van levering staat in vrijwel alle acten waarbij de horigheid overgaat in erfpacht. De spieker lag ongeveer 2,5 km ten zuidwesten van Uffelte, op de grens met de marke van Hesselte (afb. 9). Het voorvoegsel Leem- verwijst naar een gebied met lemig zand bij Ettelte en het achtervoegsel -graven naar een doorgraving ter verbetering van de vaarweg. De plaats waar de spieker heeft gelegen is niet exact bekend, maar in de jaren 20 van de 20e eeuw zijn langs de oever van de Oude Vaart stenen gevonden, dicht bij de grens tussen de marken van Uffelte

van

9De overslagplaats bij DingstedeWe komen nu tot de vraag hoe het vervoer van de opbrengsten van het kapittel van Sint Pieter in het begin van de 14e eeuw was geregeld, in een periode vr de overgang van horigheid naar erfpacht. De inventaris van erven en opbrengsten van het kapittel bevat ook gegevens over de wijze van levering en vervoer rond 1300 (OGD 199). De vaarweg naar Meppel en Zwartsluis was nog niet verbeterd en de horigen moesten hun pacht afleveren op het grote schip van de proost van Sint Pieter: ... solvent annonam, quam ad navem magnam apud Mappele in festis Omnium sanctorum et Palmarum suis laboris et expensis presentabunt. De horigen van het kapittel moesten hun pacht in rogge en gerst op eigen kracht en kosten afleveren bij het schip van de proost in Meppel, vanwaar de opbrengsten over de Zuiderzee naar Utrecht werden vervoerd; dat kon op Allerheiligen en op Palmzondag. Sommige auteurs nemen aan dat de horigen hun pacht naar Meppel (apud Mappele) moesten brengen, de hedendaagse plaats met dezelfde naam (Top, 1991: 38). Een vertaling in de omgeving van Meppel is ook mogelijk, terwijl ook de marke van Meppel kan

126

Afb. 13 Schematische overzichtskaart van Nederland met de verdeling land-water rond 800. Legenda: 1. duinen en pleistocene zandgronden, 2.veengebied, 3. kleigebied, 4. rivierafzettingen.

zijn bedoeld, omdat de erven in de marke verspreid lagen en niet geconcentreerd waren in een dorp, zoals in Hesselte en Uffelte. Bovendien ontwikkelde Meppel zich pas in de 16e eeuw tot een belangrijk centrum voor scheepvaart (Coert, 1991: 39). Naar mijn mening meerde de navis magna van de proost af in Dingstede, gelegen op een rivierduin langs de Sethe, waar de opbrengsten vanuit ZuidwestDrenthe werden overgeslagen (afb. 1 & 11). Het bezit van het kapittel Sint Pieter was niet beperkt tot Drenthe. Het kapittel bezat ook erven in Oost-Nederland, waar de horigen en later de pachters hun pacht moesten afleveren op de hoven van het kapittel in Brummen en Espelo (afb. 12). De horigen van Brummen moesten hun pacht afleveren bij het schip, ad navem, in Deventer aan de IJssel. De horigen van de curtis Espelo brachten hun pacht ook ad navem, maar een plaats wordt niet genoemd. Misschien Espelo zelf? Via beken, Regge, Vecht en Zwarte Water konden de opbrengsten naar Zwartsluis worden vervoerd. Voor de horigen die onder de hof Zeelbeke in Gelderland vielen wordt geen speciale vermelding gemaakt van de plaats voor het leveren van de pacht of van de wijze van transport. Zeelbeke lag aan de Rijn en waarschijnlijk was het vanzelfsprekend dat de pacht in Zeelbeke werd afgeleverd en per schip naar Utrecht werd vervoerd. Ten oosten van Zeelbeke is in Meinerswijk een boomstamvaartuig opgegraven, een drubbort, die een geschikte kandidaat is voor het vervoer van graan, stroomafwaarts over de Rijn naar Utrecht (Reinders, 1983: 21-43). Het kapjaar van het eikenhout dat voor de bouw van het vaartuig is gebruikt is 1216. De opbrengsten van de hoven te Uffelte, Espelo en Brummen werden rond 1300 via de IJssel, Vecht en Sethe naar Kampen en Zwartsluis vervoerd. Vandaar vond transport naar Utrecht plaats. In de 13e eeuw was het landschap in het centrale gedeelte van Nederland totaal veranderd: overstromingen hadden het uitgestrekte veenlandschap in het centrum van Nederland opgeruimd en langzaam veranderde het zoetwatermeer Almere in de Zuiderzee (afb. 13 & 14). Het kapittel van Sint Pieter gebruikte een navis magna voor het vervoer van de opbrengsten over de Zuiderzee en de Vecht naar Utrecht. Het is verleide-

Graantransport over water

artikel 8

lijk om te verwijzen naar de vertaling van het woord kogge in het Latijn, coggo sive navis magna, maar het is natuurlijk twijfelachtig of iedere navis magna een kogge is (Ellmers, 2002; Weski, 2002, 2006). Het is niet uitgesloten dat de gedetailleerde opgave van erven, opbrengsten, levering en wijze van transport die rond 1300 door het kapittel van Sint Pieter is opgesteld te maken heeft met het ontstaan van de Zuiderzee.

1 Borgbarchien 0De gegevens over het vervoer van opbrengsten in het voorgaande zijn gebaseerd op een inventaris van de bezittingen van Sint Pieter uit 1296-1304 en acten waarin de overgang van horigheid naar erfpacht rond 1440 werd geregeld. De situatie voor of na deze ijkpunten kan daarvan natuurlijk verschillen, zowel wat betreft vaarroute, levering van de pacht als aard van

127

werden in de 12e eeuw geleverd op de hof en konden via de Kwasloot, Wapserveense A en Vledder A naar Steenwijk vervoerd en vandaar over de Steenwijker A en het Almere naar Utrecht. Welke gegevens hebben we voor het gebied van het kerspel Westerhesselen? Bij Rheebruggen ligt aan de westoever van de Scheidgruppe een kunstmatige heuvel, die bekend staat als Borgbarchien (zie afb. 5). Op de eerder genoemde kaart van de marke van Uffelte uit 1760 wordt de heuvel Burgberg genoemd met de volgende toelichting: en men zegt dat er een Burg of Spijker op gestaan heeft (UA, Sint Pieter 989). In een proefsleuf over de heuvel is een bijl gevonden die dateert uit de 10e-12e eeuw (Van Doesburg, 2003: 179-183). Het ontbreken van andere vondsten wijst erop dat het Borchbargien niet permanent bewoond was, wat pleit voor de aanwezigheid van een spieker voor de opslag van graan.

Afb. 14 Verdeling land-water rond 1250, na het ontstaan van de Zuiderzee.

1 Vervoer per schip 1In het voorgaande is aannemelijk gemaakt dat de bisschop en het kapittel van Sint Pieter de opbrengsten uit hun bezittingen in Drenthe over water naar Utrecht vervoerden, maar met uitzondering van de mesolithische kano van Pesse en twee boomstamboten uit de ijzertijd, gevonden in Nijeveen en Kolderveen, zijn in Drenthe geen scheepsresten aangetroffen. Hoewel Hoogeveen in de 19e eeuw een belangrijk scheepvaartcentrum was voor het transport van turf als brandstof voor priv en industrieel gebruik, heeft de provincie Drenthe een maritiem archeoloog vooralsnog weinig te bieden. Welke schepen gebruikten de bisschop van Utrecht en het kapittel van Sint Pieter voor het vervoer van hun opbrengsten uit Drenthe? Naar mijn mening zijn voor de periode van de 10e-12e eeuw de boten en schepen van het Utrecht-type geschikte kandidaten voor het vervoer van pacht en schuldmudden via de Hesselter A en Sethe, over het Almere en stroomopwaarts naar Utrecht. Tot nu toe zijn in Utrecht (Vlek, 1987), Velsen (De Weerd, 1987), Flevoland en Londen (Goodburn, 2000) ten minste zeven vaartuigen van verschillende afmetingen van het Utrecht-type gevonden. In dwars-

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

de pacht. Zo is bekend dat het kapittel van Sint Pieter in de 15e eeuw ook een deel van de opbrengsten in Zwolle verkocht indien de prijzen gunstig waren. Schriftelijke bronnen uit de periode van de 11e tot de 13e eeuw zijn schaars en bevatten weinig gegevens over bezit, pacht en levering. In die periode was het centrale deel van Nederland nog bedekt door een uitgestrekt veenpakket rond een zoetwatermeer, het Almere (zie afb. 13). Waarschijnlijk lagen de hoven en spiekers op dezelfde plaatsen als in de periode daarna en was transport over water de enige manier om de opbrengsten uit Drenthe via kleine rivieren over het Almere naar Muiden te brengen en vandaar over de Vecht naar Utrecht. De bisschoppelijke hof Calthorne hebben we in het voorgaande al genoemd. Schuldmudden, tienden en overige producten uit de buurschappen rond Diever - Oldendiever, Kalteren, Wittelte, Dwingelo, Lhee -

128

Afb. 15 Dwarsdoorsnede van het schip van Utrecht (11e eeuw).

0

1m

doorsnede heeft het Utrecht-schip een uitgeholde en uitgebogen boomstam als basis (afb. 15). Het schip is verder opgeboeid met planken, dwarsscheeps versterkt met spanten en langsscheeps met een berghout. Alle vaartuigen van het Utrecht-type dateren uit de periode van de 10e tot en met de 12e eeuw. 3 In Utrecht zijn niet alleen boten van het Utrecht-type gevonden, maar ook platboomde vaartuigen en schepen die in klinkertechniek waren gebouwd. Platboomde schepen zullen ongetwijfeld een grotere lading hebben kunnen vervoeren, maar ze waren ongeschikt voor de vaart over een kleine rivier met een kronkelend verloop. Bovendien lag het Utrecht-schip in een veengebied in een oude bedding van de Vecht en de boot van Velsen in een veengebied dat onder invloed van de zee stond, vergelijkbaar met de situatie van het gebied tussen Zwartsluis en Meppel. De schepen van het Utrecht-type die in Nederland zijn opgegraven lagen alle ten noorden van Utrecht, wat pleit voor het

gebruik in veengebieden in Midden- en Noord-Nederland, maar niet voor transport op de Rijn. Voor het vervoer van schuldmudden en roggepacht over de Zuiderzee in de periode van de 14e en 15e eeuw zal ongetwijfeld een kogge zijn gebruikt, een scheepstype waarvan vele zijn gevonden in de bodem van de voormalige Zuiderzee. Afbeelding 16 geeft de dwarsdoorsnede van een kleine kogge die is opgegraven op kavel M 107 (Van Holk, 2006). Modderman (1945) identificeerde het vaartuig in zijn proefschrift al als een kogge, waarvoor later meer argumenten zijn geleverd nadat in Flevoland een reeks koggen was onderzocht. Voor de vraag of we deze schepen koggen mogen noemen of ze beter kunnen aanduiden als vaartuigen van het IJsselmeer-type verwijs ik naar artikelen van Weski (1999, 2002, 2006). Zonder twijfel waren koggen in staat de Zuiderzee over te steken en het Zwarte Water en de Sethe op

Graantransport over water

artikel 8

Afb. 16 Dwarsdoorsnede van een kleine kogge (eind 14e eeuw) naar Modderman (1945).

0

1m

129

te varen tot aan Dingstede. Het is echter twijfelachtig of ze over de kronkelende Hesselter A Uffelte konden bereiken. Rond 1300 brachten de horigen zelf hun pacht naar Dingstede: ad navem magnam apud Mappele. Wanneer omstreeks 1440 sprake is van het schip van de proost die de pacht komt halen bij de spieker op de Leemgraven, zal dat geen kogge zijn geweest, maar een kleiner vaartuig. Boomstamvaartuigen werden nog in de late middeleeuwen op grote schaal gebruikt voor het vervoer van locale producten naar een overslagplaats of haven. In de tolregisters van Bremen komen aan het einde van de 14e eeuw kleine vaartuigen voor zoals enbomene schepe (boomstamboten, Einbume, logboats) en eke (dubbele boomstamboot, twin logboat), naast

grote schepen zoals schuten en kogghen. De Eken werden gebruikt voor het vervoer van allerlei soorten producten zoals turf en bouwmaterialen, maar ook graan (Pohl-Weber, 1969: 10-11). Het lijkt me geenszins uitgesloten dat de horigen van Uffelte rond 1300 hun schuldmudden en roggepacht met boomstamboten over de Hesselter A naar Dingstede brachten. De 13e-eeuwse drubbort kwam al eerder ter sprake als transportmiddel over de Rijn tussen de hof Zeelbeke en Utrecht. Zolang in Drenthe middeleeuwse schepen ontbreken blijft het bovenstaande slechts een hypothese, maar de maritieme aspecten van het Drents cultuurlandschap vragen onverminderd onze aandacht.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

Noten1 Prof. dr. Reinder Reinders (1941) was tot zijn emeritaat (2006) hoogleraar archeologie van Eurazi aan het Groninger Instituut voor Archeologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Adres: Poststraat 6, 9712 ER Groningen. E- mail: [email protected]. 2 rcheologische sporen van middeleeuwse boerderijen van het type Gasselte werden pas in de jaren A 70 van de 20e eeuw herkend (Waterbolk, 1990: 154-160). Ze tekenen zich af als rijen min of meer ronde, grijs-zwarte verkleuringen in het geelachtige zand: een aanwijzing voor de paalkuilen waarin de stijlen stonden die het dakdroegen. De wanden van de boerderij waren gebogen, wat resulteerde in bootvormige huizen die in die periode ook in andere landen voorkwamen (Waterbolk, 1999; Hamerow, 2002). De laat-middeleeuwse boerderijen van het Gasselte B type, daterend tussen 1100 en 1400, hebben een gemiddelde lengte van 24 tot 36 m en een breedte van 13 tot 15 m (Huijts, 1992: 183; Waterbolk, 2009). 3 Van de Moortel (2004: 47-48) heeft de schepen van het Utrecht-type in verband gebracht met de vaart op de Rijn en Goodburn (2000) zelfs met overzees transport aan de hand van de schaarse resten van een schip van het Utrecht-type dat in Londen is gevonden. De kapdatum van het hout van het schip in Londen ligt tussen 966 en 990 en het jaarringpatroon komt overeen met de curves van Oost-Engeland en Noord-Duitsland. Volgens Goodburn kwam het vaartuig van Londen van overzee en in zijn reconstructie is het dan ook zeewaardiger afgebeeld dan het zusterschip uit Utrecht. Ook Van de Moortel (2004: Tabel 1) beschouwt het vaartuig uit Londen als zeewaardig, maar de andere vaartuigen van het Utrecht-type ziet zij als grote en kleine boten voor het vervoer over rivieren; zelfs het vrij grote Utrecht-schip heeft volgens een analyse van Kenn Jensen slechts een bescheiden laadvermogen van 6,5 ton (Van de Moortel, 2004: 47).

LiteratuurOGD Oorkondenboek Groningen en Drenthe (=Blok et al., 1896). UA (Utrechts Archief ). Bardet, A.C., P.B. Kooi, H.T. Waterbolk & J. Wieringa, 1983. Peelo, Historisch-geografisch en archeologisch onderzoek naar de ouderdom van een Drents dorp. (=Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe reeks, no. 46.1). Blok, D.P., 1985. De vroege Middeleeuwen, tot ca. 1150. In: J. Heringa et al. (red.), Geschiedenis van Drenthe. Meppel, 141-170. Blok, P.J., J.A. Feith, S. Gratama, J. Reitsma & C.P.L. Rutgers, 1896. Oorkondenboek van Groningen en Drenthe. Groningen.

130

Brink, E.J., 2006. De verbeeldende cartografie van Pieter Vinboons en Pieter Serwouters. Nieuwe Drentse Volksalmanak 123, 1-15. Coert, G.A., 1991. Stromen en schutten, vaarten en voorden. Geschiedenis van de natte waterstaat in Drenthe 12911988. Meppel/Amsterdam. Doesburg, J. van, 2003. Roofridders, boze boeren en bronzen kanonnen. Archeologisch onderzoek naar de mysterieuze kasteelheuvels Borgbarchien te Rheebruggen en de Klinkenberg bij Gees. Nieuwe Drentse Volksalmanak 120, 172-195. Dorenbos, H.D., 1930. De Spijker te Uffelte. Maandblad Drenthe 1.8, 116-118. Ellmers, D., 2002. Mittelalterliche Koggesiegel: Ein Diskussionsbeitrag. In: K. Elmshuser (red.), Hfen Schiffe Wasserwege. Zur Schiffahrt des Mittelalters. (=Schriften des Deutschen Schiffahrtsmuseums 58). Hamburg, 97-106. Gerding, M.A.W., 2006. De topografische waarde van de kaarten van Vingboons. Nieuwe Drentse Volksalmanak 123, 16-24. Goodburn, D.M., 2000. New light on the construction of early medieval Frisian sea-going vessels. In: J. Litwin (red.), Down the river to the sea. Proceedings of the Eighth International Symposium on Boat and Ship Archaeology, Gdansk 1997. Gdansk, 219-224. Hamerow, H., 2002. Early medieval settlement: the archaeology of rural communities in Northwest Europe, 400900. Oxford. Heringa, J., et al. (red.) 1985. Geschiedenis van Drenthe. Meppel. Heuvelen, B. van, 1984. Verveningen. In: J. Abrahamse et al. (red.), Het Drentse landschap. Assen/Zutphen, 102-112. Hielkema, J.B. & M.J.M. de Wit, 2005. De Hof van Kalteren te Diever een archeologisch onderzoek. Nieuwe Drentse Volksalmanak 122, 196-208. Hielkema, J.B., A. Ufkes & M.J.M. de Wit, 2007. De middeleeuwse hof Calthorne teruggevonden. Een archeologische opgraving op de Kalterbroeken te Diever, gemeente Westerveld (Dr.)(=ARC-Publicaties 120). Groningen. Holk, A. van, 2006. Een verloren gewaand scheepswrak en de Flevoland-Groningen Connection. Cultuurhistorisch Jaarboek voor Flevoland 16, 74-91. Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historische boerderijbouw in Drenthe. Academisch proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen. Kalveen, C.A. van, 1985. Late Middeleeuwen, 1395-1522. In: J. Heringa et al. (red.), Geschiedenis van Drenthe. Meppel, 197-240. Kooi, P.B., 1993/1994. Het project Peelo: Het onderzoek in de jaren 1981, 1982, 1986, 1987 en 1988. Palaeohistoria 35-36, 169-306. Kooi, P.B., 1999/2000. Het project Peelo: Het onderzoek van het erf Huisinge (1995-1996). Palaeohistoria 41-42, 447-471. Lanting, J.N., 2000. Dates for origin and diffusion of the European logboat. Palaeohistoria 39-40, 627-650. Lonsain, B., 1927. De voormalige korenspiekers van Drente. Nieuwe Drentse Volksalmanak 45, 71-82. Modderman, P.J.R., 1945. Over de wording en de beteekenis van het Zuiderzeegebied. Academisch proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.

Graantransport over water

artikel 8

bron: Google Earth

131

Moortel, A. van de, 2004. Shipbuilding and Navigation in the Rhine Delta during the late Viking Age. In: R. Simek & U. Engel (red.), Vikings on the Rhine. Recent Research on Early Medieval Relations between the Rhineland and Scandinavia (=Studia Medievalia Septentrionalia 11). Vienna, 39-50. Pohl-Weber, R., 1969. Die Bremer Eke. Fund eines mittelalterlichen Binnenschiffs. Bremisches Jahrbuch 51, 9-11. Reinders, H.R., 1983. Drie middeleeuwse rivierschepen, gevonden bij Meinerswijk (Arnhem), opgravingsverslagen 5, 6 en 7. Flevobericht 221. Reinders, H.R., 2005. De bisschoppelijke hof Calthorne en de kluft Kalteren, bij Diever. Nieuwe Drentse Volksalmanak 122, 168-195. Reinders, H.R., 2007. De bisschoppelijke hof Calthorne en de kluft Kalteren. In: J.B. Hielkema, A. Ufkes & M.J.M. de Wit, De middeleeuwse hof Calthorne teruggevonden. Een archeologische opgraving op de Kalterbroeken te Diever, gemeente Westerveld (Dr.) (=ARC-Publicaties 120). Groningen, 45-56 Reinders, H.R. & H.T. Waterbolk, 2009. Archeologie en geschiedenis van Pesse. 1. De marke van Pesse en de opgravingen in het middeleeuwse oude centrum. Nieuwe Drentse Volksalmanak 126, 169-201. Roever, P. de, P.A. Riezebos & H.P.M. Stollenberg, 1975. De verbreiding en de mineralogische samenstelling van rivierduinen en dekzanden ten zuidwesten van Meppel. Boor en Spade 19, 86-97. Santing, G., 1993. Wat was dat voor een huis in Nijentap? Ons Waardeel 93.1, 1-8. Slicher van Bath, B.H., 1977. Mensch en Land in de Middeleeuwen. Bijdrage tot de geschiedenis van de nederzettingen in Oostelijk Nederland. Arnhem. Spek, T., 2004. Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Utrecht. Top, M., 1991. Meppel in de Middeleeuwen. In: M.A.W. Gerding et al. (red.), Geschiedenis van Meppel. Meppel/Amsterdam, 23-59. Vlek, R., 1987. The Mediaeval Utrecht Boat (=British Archaeological Reports, International Series 282). Oxford. Waterbolk, H.T., 1990. Zeventig jaar archeologisch nederzettingsonderzoek in Drenthe. Nieuwe Drentse Volksalmanak 107, 137-168. Waterbolk, H.T., 1999. From Wijster to Dorestad and beyond. In: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (red.), In Discussion with the Past. Archaeological Studies presented to W.A. van Es. Amersfoort, 107-117. Waterbolk, H.T., 2009. Getimmerd Verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel (=Groningen Archaeological Studies 10). Groningen. Weerd, M.D. de, 1987. Velsen: The Mediaeval Logboat. In: R.W. Brandt, W. Groenman-van Waateringe & S.E. van der Leeuw (red.), The Assendelver Polder Papers I. Amsterdam, 265-283. Weski, T., 1999. The IJsselmeer type: Some Thoughts on Hanseatic Cogs. International Journal of Nautical Archaeology 28, 360-379. Weski, T., 2002. Anmerkungen zur sptmittelalterlichen Schiffahrt auf Nord- und Ostsee. In: K. Elmshuser (red.), Hfen Schiffe Wasserwege. Zur Schiffahrt des Mittelalters (=Schriften des Deutschen Schiffahrtsmuseums 58). Hamburg, 143-159. Weski, T., 2006. Wurde wirklich eine Kogge gefunden? Antike Welt 37.1, 91-96.

Gevormd en omgevormd landschap Prehistorie tot Middeleeuwenvan

drents prehistorische vereniging

De DPV toenBijna een eeuw geleden werd door een groepje enthousiaste oudheidkundigen, onder aansporing van Nederlands bekendste archeoloog Albert Egges van Giffen, de Drents Prehistorische Vereniging (DPV) opgericht onder het motto: Zonder van het verleden te weten is het moeilijk het heden te begrijpen. We schrijven 1913 en in die tijd krijgt men in de gaten dat de bodem van Drenthe een grote archeologische rijkdom herbergt. Mede dankzij de contacten met vele wetenschappers, onderzoeksinstituten en musea is de DPV al bijna 100 jaar nauw betrokken bij het schrijven van de geschiedenis van Drenthe. Ter gelegenheid van het 95-jarig bestaan van de Drents Prehistorische Vereniging in 2008 verschijnt deze rijk gellustreerde uitgave over de veranderende relatie tussen de mens en het landschap door de eeuwen heen. In negen bijdragen, varirend van rendierjagers uit het einde van de laatste ijstijd via boerengemeenschappen uit de latere prehistorie tot in de middeleeuwen, staat het landschap centraal. Hoewel de nadruk op Drenthe ligt, komen ook andere gebieden in Noord-Nederland aan bod, zoals de Veluwe en het Groninger kustlandschap. Dit boek geeft dan ook een waardevol overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot de archeologie van het landschap in het noorden van Nederland.

Met deze fraai uitgevoerde publicatie laat de Drents Prehistorische Vereniging zien dat ze is uitgegroeid tot een serieuze partner van archeologen die landschappen en hun langetermijn-ontwikkeling als thema op de onderzoeksagenda hebben staan. Van de samenwerking tussen de DPV en beroepsarcheologen is in de toekomst nog veel te verwachten. Dr. Wijnand van der Sanden (provinciaal archeoloog van Drenthe)

Prof. dr. ir. Theo Spek (hoogleraar Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen)

Dit jubileumboek is nancieel mede mogelijk gemaakt door:Stichting Nederlands Museum voor Anthropologie en Praehistorie