het juridisch kader van gendermainstreaming in belgië: de...

120
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-09 Het Juridisch Kader van gendermainstreaming in België: De wet van 12 januari 2007 Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Suzanne Waterschoot (studentennr. 20040941) (major: Sociaal- en Economisch recht) Promotor: Prof. Dr. Marc De Vos Commissaris: Bike De Wolf

Upload: others

Post on 10-Oct-2019

6 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2008-09

Het Juridisch Kader van gendermainstreaming in België:

De wet van 12 januari 2007

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Suzanne Waterschoot

(studentennr. 20040941)

(major: Sociaal- en Economisch recht)

Promotor: Prof. Dr. Marc De Vos

Commissaris: Bike De Wolf

2

“On ne naït pas femme, on le devient”

S., DE BEAUVOIR, 1949.

3

Inhoudstafel

Inhoudstafel .............................................................................................................................. 3

Hoofdstuk I. Inleiding .............................................................................................................. 7

Hoofdstuk II. Evolutie in de modellen voor gelijkheid van vrouwen en mannen .............. 8

Afdeling I. Inleiding ............................................................................................................. 8

Afdeling II. Oorsprong van de regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van

vrouwen en mannen: van economische beweegredenen naar een wezenlijk onderdeel

van de sociale politiek. ......................................................................................................... 9

Afdeling III. De evolutie van het concept ‘gelijkheid’ en het gelijkekansenbeleid. ..... 11

§ 1. Formulering van gelijkheidsmodellen: de theoretische poging en de formele- en

materiële benadering van gelijkheid. ........................................................................... 11

§ 2. De evolutie van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en

mannen. ........................................................................................................................... 13

Hoofdstuk III. Verticale benadering: Het traditioneel gelijkekansenbeleid .................... 13

Afdeling I. Ontstaan van het gelijkekansenbeleid........................................................... 13

Afdeling II. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en

mannen in de jaren zeventig.............................................................................................. 15

§ 1. Conceptueel kader: gelijke rechten en gelijke behandeling ................................ 15

§ 2. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen

op Europees niveau: belang van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.

.......................................................................................................................................... 15

§ 3. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen

in België ........................................................................................................................... 17

§ 4. Nood aan meer actieve maatregelen. ..................................................................... 18

Afdeling III. Positieve actie maatregelen ......................................................................... 19

§ 1. Conceptueel kader: gelijke kansen en gelijke uitgangspositie ............................ 19

§ 2. Rechtsgrond van positieve actie maatregelen op Europees niveau .................... 20

1. De Europese Gemeenschap als voorloper ................................................................ 20

2. Artikel 2, lid 4 van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 en de Kaderrichtlijn

2000/78......................................................................................................................... 21

3. Artikel 141 E.G.- Verdrag........................................................................................ 22

4. Richtlijn 2002/73 bracht duidelijkheid en uniformiteit............................................ 23

§ 3. Rechtsgronden in België ......................................................................................... 23

1. Rechtsgrond voor positieve maatregelen in de privé – en openbare sector ............. 24

2. Belgische omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn ................................. 25

Afdeling IV. Conclusie ....................................................................................................... 25

Hoofdstuk IV. Gender mainstreaming: horizontale benadering....................................... 26

Afdeling I. Een nieuw conceptueel kader: gelijkwaardigheid en het doorbreken van

mannelijke normen ............................................................................................................ 27

Afdeling II. Beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van de gelijkheid van

vrouwen en mannen. .......................................................................................................... 29

§ 1. Wereld – Vrouwenconferenties: van tweesporenbeleid naar bekrachtiging van

gendermainstreaming. ................................................................................................... 29

§ 2. The Commission on the Status of Women in 2005. .............................................. 32

Afdeling III. Europees beleid ter bevordering van gelijke kansen van vrouwen en

mannen ................................................................................................................................ 32

§ 1. De Europese Commissie als drijfveer .................................................................... 32

4

1. Rechtsgronden .......................................................................................................... 32

2. Integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van de Europese Commissie 34

§ 2. Raad van Europa..................................................................................................... 36

1. Definiëring van gendermainstreaming ..................................................................... 36

2. Ontleding van de definitie: Wat, waar, wie en hoe? ................................................ 37

3. Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie ......... 39

Hoofdstuk V. Horizontale benadering van het federaal gelijke kansenbeleid in België:

aanzet ....................................................................................................................................... 40

Afdeling I. Inleiding ........................................................................................................... 40

Afdeling II. Verticale of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid

van 1985-1999. .................................................................................................................... 40

Afdeling III. De opvolging van het Actieplatform van de 4de Wereldvrouwen

conferentie van Peking in België voor 2007 ..................................................................... 42

§ 1. Inleiding .................................................................................................................... 42

§ 2. Juridische instrumenten............................................................................................. 43

1. Pekingwet ................................................................................................................. 43

2. Herziening van de grondwet..................................................................................... 45

§ 3. Institutionele mechanismen....................................................................................... 46

1. Het federaal project gendermainstreaming............................................................... 46

1.1. De cel ‘gendermainstreaming’ .......................................................................... 46

1.2. Het pilootproject ‘genderbudgeting’ ................................................................. 46

1.3. Evaluatie van het federaal project gendermainstreaming.................................. 48

2. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen................................................. 49

Afdeling IV. Besluit ............................................................................................................ 50

Hoofdstuk VI. Gendermainstreamingwet van 12 januari 2007 ......................................... 51

Afdeling I. Ontstaan en grondslagen van de gendermainstreamingwet ....................... 51

Afdeling II. Inhoud............................................................................................................. 53

§ 1. Inleiding.................................................................................................................... 53

§ 2. Wat te integreren?................................................................................................... 54

1. Inleiding ................................................................................................................... 54

2. Het stellen van strategische doelstellingen in de federale regeringsverklaring........ 54

§ 3. Waar te integreren?................................................................................................. 56

1. Inleiding ................................................................................................................... 56

2. Beleidsvoorbereiding ............................................................................................... 57

3. Implementatie en monitoring van het voorgenomen beleid..................................... 59

3.1. Inleiding ............................................................................................................ 59

3.2. Implementatie van gendermainstreaming in de werking en organisatie van de

overheidsdiensten en –instellingen........................................................................... 59

3.3. Gelijke kansen in overheidsopdrachten en in subsidies .................................... 60

3.3.1. Overheidsopdrachten.................................................................................. 60

3.3.1.1. Wetgevend kader................................................................................. 60

3.3.1.2.. Concrete toepassing: de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de

uitvoeringsmodaliteiten en het voorwerp van de opdracht .............................. 61

3.3.2. Subsidies..................................................................................................... 63

3. Evaluatiefase ............................................................................................................ 63

3.1. Inleiding ............................................................................................................ 63

3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale

beleidslijnen ............................................................................................................. 64

§ 4. Wie zijn de betrokken actoren bij de gendermainstreamingwet? ...................... 65

1. Ratio ......................................................................................................................... 65

5

2. De Federale regering en Ministers. .......................................................................... 66

3. Kennisverwerving en Coördinatie............................................................................ 66

3.1. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.......................................... 67

3.1.1.Wettelijke grondslag ................................................................................... 67

3.1.2. Taakomschrijving....................................................................................... 67

3.2. Raad voor Gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen ...................................... 69

3.3. Interdepartementale coördinatiegroep............................................................... 69

3.3.1. Ratio ........................................................................................................... 69

3.3.2. Wettelijke verankering ............................................................................... 70

§ 5. Hoe te gendermainstreamen?................................................................................. 71

1. Ratio ......................................................................................................................... 72

2.Methodes: Genderbudgeting ..................................................................................... 72

2.1. Ontstaan van genderbudgeting en verband met gendermainstreaming............. 72

2.2. Wettelijk kader .................................................................................................. 74

3. Instrumenten............................................................................................................. 76

3.1. Situering ............................................................................................................ 76

3.2.Gendergesegregeerde statistieken ...................................................................... 77

3.2.1.Ratio ............................................................................................................ 77

3.2.2. Gendermainstreamingwet........................................................................... 78

3.3. Indicatoren......................................................................................................... 79

3.3.1.Ratio ............................................................................................................ 79

3.3.2.Internationale context.................................................................................. 81

3.3.3. Gendermainstreamingwet........................................................................... 81

3.4. Gendertest.......................................................................................................... 83

3.5. Gendernota ........................................................................................................ 83

3.5.1. Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 .......... 83

Gendermainstreamingwet..................................................................................... 84

3.6. Genderexpertise................................................................................................. 85

4. Structuren ................................................................................................................. 87

4.1.Netwerken van genderexpertise ......................................................................... 87

4.2. Structuren op het gebied van coördinatie .......................................................... 88

§ 6. Conclusie .................................................................................................................. 88

Afdeling III. Inwerkingtreding van de gendermainstreamingwet................................. 89

Afdeling IV. Uitvoering van de gendermainstreamingwet ............................................. 90

§ 1. Inleiding.................................................................................................................... 90

§ 2. Uitvoering van artikel 2 en artikel 7 van de wet van 12 januari 2007................ 90

1. Uitvoering van artikel 2 van de wet van 12 januari 2007 ........................................ 90

1.1. Federaal regeerakkoord ..................................................................................... 90

1.2. Genderbudgeting ............................................................................................... 92

1.2.1. Inleiding ..................................................................................................... 92

1.2.2. Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische

overheidsinitiatief................................................................................................. 92

1.2.3. Genomen maatregelen en acties betreffende de uitvoering van

genderbudgeting methode .................................................................................... 94

1.2.3.1. Actoren ................................................................................................ 95

1.2.3.2. Sensibiliseringacties tussen 2008-2011............................................... 95

1.2.3.3. Concrete acties en maatregelen tussen 2008-2011.............................. 95

1.3. Jaarlijkse acties, maatregelen en projecten door de Minister............................ 97

2. Uitvoering van artikel 7 van de wet van 12 januari 2007 ........................................ 99

§ 3. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Gendertest ................................... 100

6

1. De opmaak van de gendertest naar analogie met de duurzaamheidstest................ 100

2. Vergelijking met de initiatieven van lidstaten in de Europese Unie ...................... 103

§ 4. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale

coördinatiegroep ........................................................................................................... 103

1. Wettelijk kader ....................................................................................................... 103

2. Inhoud van het ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale

coördinatiegroep......................................................................................................... 104

2.1. Samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep.......................... 104

2.2. Algemene en specifieke opdrachten van de Interdepartementale

coördinatiegroep..................................................................................................... 105

2.2.1. Federaal plan gendermainstreaming......................................................... 105

2.2.2. Tussentijdse – en eindverslagen ............................................................... 106

3. Gendermainstreamingsambtenaren en gendermainstreamingcellen ...................... 107

3.1. Ratio ................................................................................................................ 107

3.2. Gendermainstreamingsambtenaren ................................................................. 107

3.3. Gendermainstreamingcellen............................................................................ 108

Hoofdstuk VII. Besluit ......................................................................................................... 109

Afdeling I. Opvolging van België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie

te Peking in 1995............................................................................................................... 110

Afdeling II. Praktijk: Mogelijke gevolgen van de gendermainstreamingwet op de

kwaliteit van het gevoerde beleid en gendergelijkheid ................................................. 111

Bibliografie.......................................................................................................................... 1147

7

Hoofdstuk I. Inleiding

Op 12 januari 2007 is er in ons land een belangrijke stap vooruit gezet op gebied van de

implementering van de gendermainstreamingstrategie. Op deze datum werd er een ambitieuze en

vernieuwende wet afgekondigd: de wet strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van

de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van

de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen ( hierna: gendermainstreamingwet ).1

Gezien geen definiëring werd gegeven van gendermainstreaming, dient de breed geaccepteerde

definitie van het rapport van de expertengroep van de Raad van Europa als standaard te gehanteerd

worden doorheen deze verhandeling. Deze luidt als volgt:“ de (re) organisatie, verbetering,

ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen, zodat een gendergelijkheidsperspectief door de

actoren die normaal betrokken zijn bij het maken van het beleid geïncorporeerd wordt in elke beleid,

op elk niveau en in elke fase.”2

In eerste instantie moet onderzocht worden of de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in

september 1995 in Peking heeft plaatsgehad navolging heeft gekregen in België door de aanname van

de gendermainstreamingwet. Gezien het ambitieuze en vernieuwende karakter van de

gendermainstreamingbenadering, steunt de huidige gendermainstreamingwet in grote mate op de

kennis en inzichten die verkregen zijn doorheen de geschiedenis van de rechtsgronden van het

gelijkekansenbeleid.3

In hoofdstuk II wordt in deze evolutie een onderscheid gemaakt tussen twee grote

gelijkheidsmodellen, namelijk het streven naar formele gelijkheid en de bevordering van materiële

gelijkheid. Deze verschillende invullingen aan het concept ‘gelijkheid’ monden uit in twee

benaderingen van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen: de verticale-

en de horizontale benadering van het beleid. Hoofdstuk III geeft toelichting over de verticale

benadering van het beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen. Het bereiken van

formele gelijkheid is voor deze benadering een noodzakelijk startpunt, maar niet genoeg om feitelijke

gelijkheid te bekomen. De positieve actie maatregelen trachten soelaas te brengen door zijn streven

1 Wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwen-

conferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het

geheel van de federale beleidslijnen, B.S. van 13 februari 2007. ( hierna verkort Gendermainstreamingwet) 2 Council of Europe, “ Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices: Final report of activities of the Group of Specialists on Mainstreaming”, Strasbourg, 1998,

http://www.coe.int/T/E/Human_Rights/Equality/PDF_EG-S-MS_98_2rev_E.pdf, 15. ( hierna verkort Council of

Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good practices”). 3 Het ontwerp van het statuut van de gendermainstreamingsambtenaren steunt bijvoorbeeld op de bepaling van

de positieve actie ambtenaren in het Koninklijk Besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot

bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de overheidsdiensten.

8

naar gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Gezien de verticale benadering de vrouw probeert te

veranderen en niet de structurele oorzaken, wordt geen feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen

waargenomen. De verticale benadering van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen

en mannen wordt bijgevolg meer geassocieerd met het materiële gelijkheidsmodel dan het formele

gelijkheidsmodel.

Onder internationale impuls van zowel de Verenigde Naties als de Raad van Europa en de Europese

Commissie, neemt de horizontale benadering van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van

vrouwen en mannen of de gendermainstreamingstrategie aanvang. Hoofdstuk IV handelt over de

rechtsgronden en het gevoerde beleid op internationaal niveau. Ingevolge de ondertekening door

België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking van 1995, dient opvolging

gegeven te worden aan de gendermainstreamingstrategie op federaal niveau. De juridische en

institutionele mechanisme ter opvolging van het Actieplatform van Peking worden uiteengezet in

hoofdstuk V.

Een wettelijke verankering van de gendermainstreamingstrategie of de geïntegreerde benadering van

de genderdimensie is een feit door de aanname van de gendermainstreamingwet op 12 januari 2007.

Gezien hier geen definiëring wordt gegeven van de gendermainstreaming, tracht Hoofdstuk VI aan de

hand van de elementen van de definitie van de Raad van Europa duidelijkheid te bieden. Bovendien

benadrukt het rapport van de Raad van Europa de noodzaak van een tweedelig beleid; de combinatie

van de gendermainstreamingstrategie en positieve acties. Daarnaast wordt nagegaan of de

verplichtingen van de gendermainstreamingwet reeds uitvoering hebben verkregen. Dit hoofdstuk

onderzoekt dus in tweede instantie of dat de wettelijke verplichting van de

gendermainstreamingstrategie verandering teweegbrengt in de praktijk en aldus de facto de

gendergelijkheid heeft bevorderd.

Hoofdstuk II. Evolutie in de modellen voor gelijkheid van vrouwen en mannen

Afdeling I. Inleiding

Ingevolge internationale impulsen en de ontoereikende resultaten van gehanteerde strategieën in

België, heeft de invulling van het concept ‘gelijkheid’ een evolutie meegemaakt. Logischerwijs

werd het gevoerd gelijkekansenbeleid parallel daarop afgestemd, waardoor een onderscheid kan

gemaakt worden tussen een traditioneel verticaal gelijkekansenbeleid en een horizontale

benadering van dit beleid, de zogenaamde mainstreaming. Onder beleid verstaan we het aangeven

van de richting, een tijdpad en middelen waarmee de beleidsactoren de gestelde politieke doelen

9

wil gaan realiseren.4 Het gelijkekansenbeleid bevat aldus de richting die de politieke beleidsactoren

uit willen op gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen, hun positie, hun taken, hun rol in

de maatschappij en hun onderlinge verhoudingen. Hierbij moet gekeken worden welke onderlinge

verschillen de overheid moet ondersteunen of afstraffen teneinde de gelijkheid van vrouwen en

mannen te begunstigen.5 In de jaren zeventig duidde België dat beleid aan als ‘ het beleid ter

bevordering van de gelijkheid van de mannen en vrouwen’ en tien jaar later als ‘ het federaal

gelijkekansenbeleid’. Om de visie van de beleidsactoren op de onderliggende verhoudingen

mogelijkerwijze te achterhalen, dient een analyse uitgevoerd te worden van het beleid ter

bevordering van hun gelijkheid.

In navolging van deze redenering worden in afdeling II achtereenvolgens, de oorsprong van de

regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, de evolutie van de notie

‘gelijkheid’ en de afstemming van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en

mannen.6

Afdeling II. Oorsprong van de regelgeving ter bevordering van de gelijkheid van

vrouwen en mannen: van economische beweegredenen naar een wezenlijk onderdeel

van de sociale politiek.

Vanaf het einde van de 19e eeuw werden vrouwen geheel of gedeeltelijk uit het productieproces

geweerd om ze te beschermen. De onderliggende motieven van deze paternalistische regelgeving in

de arbeidsverhouding waren vaak iets minder rooskleurig. Enerzijds speelden seksistische

overwegingen een rol: een vrouw die in een fabriek gaat werken kan niet goed zijn. Anderzijds

werden er ook moreelideologische beweegredenen opgeworpen, zoals de instandhouding van de

gezinsstructuur en de economische motieven. Sinds het begin van de jaren vijftig probeerde de

Internationale arbeidsorganisatie ( hierna: I.A.O.),7 opgericht in 1919, tegengewicht te leveren met

de bedoeling geslachtsdiscriminatie te bestrijden. Tengevolge werden twee verdragen in 1951 en

1958 tot stand gebracht: eerst werd het Verdrag nr. 100 betreffende de gelijke bezoldiging van

mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde aangenomen, gevolgd

door het Verdrag nr.111 betreffende de discriminatie in beroep en arbeid. Niettemin de goede

4 H. KLEIN, F. RORINK, Verandermanagement: een plan van aanpak voor integrale organisatieverandering en

innovatie, Amsterdam, Pearson Education Uitgeverij, 10. 5 Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:

Gendermainstreaming, Brussel, 2008, 27. ( hierna verkort Handelingen van de seminariecyclus). 6 K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, Leuven, Acco, 2006, 123. ( hierna verkort K. CELIS en P.

MEIER, De macht van het geslacht). 7 www.ilo.org/public/dutch/region/eurpro/brussels/mandaat/historiek.htm

10

intentie van het I.A.O., bleef echter de gewenste dynamiek uit en werden de verdragen niet

omgezet in nationaal recht.8

De strijd tegen geslachtsdiscriminatie in de arbeidsverhouding verkreeg een nieuw elan door het

Verdrag van Rome van 1957 dat de oprichting behelst van de Europese Economische

Gemeenschap ( hierna: EEG). Het Verdrag van Rome is het basisverdrag van de Europese Unie en

stelt zowel als doel om de economische betrekking te verdiepen als het scheppen van één grote

Europese markt zonder handelsbelemmeringen.9 Vanuit sociaal oogpunt viel dit verdrag relatief

tegen, edoch bevatte het enkele bepalingen die vooruitgang trachten te boeken op gebied van

arbeidsmigratie, gelijk loon voor gelijk werk en de werking van het Europees Sociaal Fonds. Op

aandringen van Frankrijk werd het principe van ‘ gelijke loon voor gelijk werk’ opgenomen in

artikel 119 ( nu artikel 141) van het Verdrag van Rome.10

Dat luidt als volgt: “Iedere Lidstaat

verzekert gedurende de eerste etappe en handhaaft vervolgens de toepassing van het beginsel van

gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid”. De

onderliggende reden van de Franse Regering was dat indien zonder een algemene plicht tot

uitbetaling van een gelijk loon voor mannen en vrouwen, de concurrentiepositie van de Franse

industrie mogelijkerwijs gevaar zou lopen. De Franse sociale wetgeving verplichtte immers de

bedrijven en de overheid om mannen en vrouwen gelijk te belonen voor gelijke arbeid. In

tegenstelling tot verschillende andere landen, kon de Franse economie zo geen gebruik maken van

goedkope vrouwelijke arbeidskrachten om de productiekosten in het arbeidsproces te drukken. De

beweegreden achter de invoering van artikel 119 van het Verdrag van Rome was dus niet de

bekommernis om gelijke rechten voor vrouwen, maar wel de zorg van Frankrijk om haar

concurrentiepositie op de eengemaakte markt. De facto is de eigenlijke doelstelling van

laatstgenoemd artikel om te zorgen voor gelijke kosten voor vrouwelijke arbeid op alle nationale

markten en dus niet het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen in arbeid en

beroep.11

Belangrijk op te merken is dat het principe van ‘ gelijk loon voor gelijk werk’ vooreerst

werd opgenomen in het gedeelte over belemmeringen van eerlijke concurrentie en later pas in het

gedeelte over sociaal beleid als artikel 119.12

In het arrest Defrenne II van 8 april 197613

signaleerde het Europees Hof van Justitie ( hierna: EHJ) echter dat het doel van artikel 119 van het

8 P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis" in D.

CUYPERS (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen, Intersentia, 2003, 130.

(hierna verkort P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis"). 9 K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 125.

10 C. HOSKYNS, Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso, 1996,

43 - 60. 11

D. DE PRINS, J. DE VRIELICNK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht , Mechelen, Kluwer,

2005, 55. (hierna verkort D. DE PRINS, J. DE VRIELICNK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht). 12

C. HOSKYNS, Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso, 1996,

43 - 60. 13

HvJ 43/75, Gabrielle Defrenne v. Belgische luchtvaartmaatschappij NV SABENA,

Jur. 1976, 455.

11

Verdrag van Rome dubbel was. Naast het economische had dit artikel eveneens een sociale

bedoeling, met name de verbetering van de levensvoorwaarden van de werknemers.14

Bovendien

stelde het EHJ dat het genoemd artikel een directe werking had en dienvolgens kan worden

ingeroepen voor de Belgische rechtbank.15

De dubbele doelstelling en de directe werking van

artikel 119 van het Verdrag van Rome maakt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een

wezenlijk element uitmaken van de sociale politiek.16

Afdeling III. De evolutie van het concept ‘gelijkheid’ en het gelijkekansenbeleid.

§ 1. Formulering van gelijkheidsmodellen: de theoretische poging en de formele- en

materiële benadering van gelijkheid.

In navolging van de directe werking van artikel 119 van het Verdrag van Rome, werd aldus de

gelijkheid van vrouwen en mannen een essentieel onderdeel in de sociale politiek. Internationaal

ontstond het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de jaren zestig en

zeventig en is dus een jong beleidsdomein. Toch kan men al een duidelijke evolutie waarnemen bij

de invulling van het concept ‘gelijkheid’ en parallel daaraan het gevoerd gelijkekansenbeleid. Deze

evolutie situeert zich in de ontwikkeling van structuren, van het apparaat, van methodes en van de

instrumenten ter bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen.17

Omdat de gebruikte

methodes niet effectief genoeg waren en de resultaten van het vooropgesteld beleid niet werden

bereikt, was een meer fundamentele evolutie op het vlak van invulling van het concept gelijkheid

onontbeerlijk.

Door zich te baseren op internationale en historische voorbeelden of op alternatieve disciplines

zoals ethica, filosofie en sociologie, hebben tal van auteurs getracht om een sluitend

gelijkheidmodel te maken. Geen van die auteurs zijn echter volledig geslaagd in de ontwikkeling

van een onweerlegbaar model van gelijkheid. Gezien dat deze theoretische pogingen in de

rechtsleer geen navolging verkrijgen, beschrijft men enkel kort de meest geciteerde en verspreide

theoretisch poging.18

Deze studie is afkomstig van Theresa Rees en wordt gekenmerkt door drie

14

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 15

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 125. 16

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis" in D.

CUYPERS (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen, Intersentia, 2003, 130.

(hierna verkort P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis"). 17

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124. 18

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”

in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S. VAN DROOGHENBROECK in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S.

VAN DROOGHENBROECK (eds.), De nieuwe federale antidiscriminatiewetten, Brugge, Die Keure, 2008, 300.

(hierna verkort M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische

antidiscriminatierecht” in C. BAYART, S. SOTTIAUX en S. VAN DROOGHENBROECK ).

12

benaderingen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen: ‘tinkering’, ‘tailoring’ en

‘transforming’.19

De ‘Tinkering’ of de juridische benadering gaat uit van het juridisch gelijke

kansenmodel dat streeft naar de gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Deze formele gelijkheid

wordt verwezenlijkt door verwijzingen naar gelijkheid en gelijke kansen in de wetgeving, statuten.

Ingevolge de letter van de wet zijn vrouwen en mannen gelijk, maar in de praktijk is gebleken dat

deze aanpak niet toereikend is en de wet vaak dode letter blijft. De ‘Tailoring’ of de positieve actie

benadering tracht een oplossing te bieden door te streven naar een meer materiële, resultaatgerichte

benadering van gelijkheid teneinde feitelijke gelijkheid te bewerkstelligen. Deze benadering spits

zich toe op groepseigenschappen en – voor/nadelen. Specifieke maatregelen of positieve acties

gaan zich aldus richten op de begunstiging van de respectievelijke situatie van vrouwen als groep.

T. Rees bemerkt echter dat de draagkracht van positieve acties eerder beperkt is omdat ze

gebaseerd zijn op een ‘deficit model’.20

Positieve acties focussen zich op de kenmerken van de

homogene vrouwengroep die vertrekken vanuit een ‘achterstandpositie’. Door middel van het

stellen van voor/nadelen ter begunstiging van de vrouwengroep, proberen de positieve acties hun

‘deficits/tekortkomingen’ goed te maken zodat ze beter kunnen presteren en concurreren binnen het

bestaande systeem. De mannelijke standaard wordt dan gebruikt als startpunt. De ‘Transforming’

of de mainstreaming benadering zal deze mannelijke norm, waardoor gender ongelijkheden

ge(re)produceerd worden, in vraag stellen. Gendermainstreaming brengt zowel verandering in de

mainstream/hoofdstroom als het normale beleid en procedures die systematisch rekening zouden

moeten houden met de mogelijke verschillen in levenspatronen als situaties en condities van

mannen en vrouwen, teneinde een gelijkheid in uitkomst te bewerkstelligen door een

genderperspectief te integreren in alle beleidslijnen.21

Als gevolg van de theoretische pogingen en sterke vereenvoudiging ervan, worden er in de

rechtsleer twee grote modellen van gelijkheid en wettelijke bescherming van gelijkheid

onderscheiden, met name de formele – en materiële aanpak. De ‘formele’, ‘liberale’ of

‘symmetrische’ aanpak stelt als doel om gelijke rechten voor vrouwen en mannen te creëren door

het bereiken van individuele rechtvaardigheid, formele neutraliteit en procedurele rechtvaardigheid.

De ‘materiële, ‘asymmetrische’ of ‘groepsrechtvaardiging’ benadering wil feitelijke gelijkheid in

uitkomst bereiken door zich toe te spitsen op groepseigenschappen en – voor/nadelen,

groepsimpact, werkelijke resultaten, materiële gelijkheid en gewenst resultaat. Tussen de twee

grote modellen ligt de specifieke actie benadering die ‘gelijkheid van kansen’ wil bewerkstelligen.

Deze aanpak combineert elementen van beide modellen maar neigt eerder over naar de materiële

19

T. REES, 3 Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1998, 28. 20

Dus een tekortkomingmodel. 21

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, Brugge, Die

Keure, 1999, 19. (hierna verkort A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de

overheidssector).

13

benadering.22

Vooraleer specifieke acties succesvol kunnen worden afdwongen, is de formele

gelijkheid van vrouwen en mannen een conditio sine qua non. De specifieke actie benadering tracht

vooral feitelijke en materiële gelijkheid te bewerkstelligen door zich toe te spitsen op benadeelde

groepen en deze te bevoordelen.

§ 2. De evolutie van het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en

mannen.

In navolging van de twee grote modellen van gelijkheid, kan men een duidelijke evolutie

waarmerken in de invulling van de notie ‘gelijkheid’, namelijk van gelijke rechten (formele

gelijkheid) naar gelijke kansen tot gelijkheid in uitkomst (materiële gelijkheid). Nu men weet wat

de notie ‘gelijkheid’ inhoudt, dient de evolutie van de gevoerde sociale politiek op gebied van de

gelijkheid van vrouwen en mannen bekeken te worden. Gezien er in België veel begripsverwarring

bestaat over de concepten ‘gelijkekansenbeleid’ en ‘gendermainstreaming’, is enige verheldering

noodzakelijk aan de hand van hun evolutie in de Europese Gemeenschap en de België.23

Het

gelijkekansenbeleid is “ de verzamelnaam voor het beleid ter bevordering van gelijkheid, van

emancipatie en van gelijke kansen dat gebaseerd is op de vaststelling dat bepaalde groepen in de

samenleving, ondanks ze, wettelijk gelijk zijn ( formele gelijkheid), ongelijk behandeld worden”.

Het gelijkekansenbeleid dat specifiek gericht is op de bevordering van de feitelijke gelijkheid van

vrouwen en mannen ( materiële), kan zowel horizontaal als verticaal worden benaderd. De verticale

benadering is het traditioneel gelijkekansenbeleid, waarbij men streeft naar feitelijke gelijkheid van

vrouwen en mannen door middel van het stellen van specifieke maatregelen en acties ( o.a.

positieve maatregelen). De horizontale benadering is het zogenaamde mainstreamingstrategie,

waarbij alle beleidsactoren betrokken worden bij het gelijkekansenbeleid en gestimuleerd worden

om het beleid in zijn/haar departement op te nemen.24

Gendermainstreaming baseert zich

grotendeels op de verworven kennis en inzicht van de beleidsanalyse van de verticale benadering

van gelijkekansenbeleid.

Hoofdstuk III. Verticale benadering: Het traditioneel gelijkekansenbeleid

Afdeling I. Ontstaan van het gelijkekansenbeleid

22

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 300. 23

K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, Antwerpen,

Intersentia, 2006., 3-4. ( hierna verkort K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de

syndicaten in België). 24

J. LEPLAE en B. RYS, De structuur van het gelijkekansenbeleid in Vlaanderen, VZW Rosa, Brussel, 1.

14

In België wordt al 24 jaar een gelijkekansenbeleid gevoerd, dat in elke decennium de

gelijkheidsproblematiek wil oplossen door de nadruk te leggen op andere aandachtpunten en een

specifieke aanpak vertoont inzake de structuren, de apparaten en instrumenten. Deze benadering ter

bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen wordt beschouwd als een top-down of

verticale benadering, waarbij elke beleidsmedewerker onafhankelijk fungeert en verantwoordelijk

is voor zijn/haar departement. Vooraleer een gelijkekansenbeleid tot stand kan komen, is het

bereiken van formele gelijkheid van vrouwen en mannen in de jaren zeventig een noodzakelijke

voorwaarde.25

Het gelijkekansenbeleid voor vrouwen en mannen gaat er vaak vanuit dat de vrouw

als groep, desondanks formele gelijkheid, nog steeds ongelijk behandeld wordt. Het beleid zal

proberen deze situatie recht te zetten door middel van het stellen van positieve acties, waardoor

voordelen worden toegekend aan de vrouw als groep.26

Dientengevolge behandelt dit hoofdstuk

telkens, de theoretische uiteenzetting van de concepten die steunt op het schema dat in 2001 is

opgesteld door M. VERLOO en de evolutie van de Europese- en Belgische wetgeving op dat

gebied.

Strategie Probleemdefinitie Oorzaak Prognose Actoren

Juridische

gelijkheid

Ongelijkheid in wet Individuele

verantwoordelij

kheden

Verander de

wetten naar meer

gelijke rechten

Wetgever

s

Specifiek

beleid

Ongelijke startposities

van mannen en

vrouwen. Vrouwen

hebben als groep een

nadeel. Er zijn

specifieke problemen

van vrouwen die niet

worden aangepakt. Het

ontbreekt hen aan

toegang, vaardigheden

of hulpbronnen.

Diverse, zowel

op individueel

als structureel

niveau

Ontwerp en

financier

specifieke

projecten om de

problemen van

(specifieke

groepen)

vrouwen aan te

pakken

Emancipa

tie

afdelinge

n of -

organisati

es, soms

samen

met

gevestigd

e

instellinge

n

Gender

mainstrea

Gendervertekeningen in

regulier beleid

Beleidsmakers

(onbewust)

(Re)organiseer

het beleidsproces

Overhede

n en alle

25

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124 26

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58.

15

ming resulteren in

genderongelijkheid

om een

perspectief van

gendergelijkheid

te integreren in al

het beleid

actoren

betrokken

bij beleid

Tabel 1.: Bron: M. Verloo: Another Velvet Revolution?27

Afdeling II. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en

mannen in de jaren zeventig.

§ 1. Conceptueel kader: gelijke rechten en gelijke behandeling

In de jaren zeventig was het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen gericht op

formele gelijkheid te bewerkstelligen in de wetgeving. De notie ‘gelijkheid’ werd opgevat als de

uitbreiding tot vrouwen van rechten, plichten, waarden en instellingen die als een voorrecht van

mannen golden.28

Het uitgangspunt was dat vrouwen in principe gelijk zijn aan mannen en

bijgevolg gelijk behandeld moeten worden. Het beoogde resultaat was aldus het inhalen van het

mannelijke model dat als standaard was voorgesteld. Wettelijke discriminatie werd bestreden en

veranderingen in de wetgeving werden door de wetgever ingevoerd. Antidiscriminatie wetgeving

werd als beleidsstrategie geïmplementeerd om gelijkheid te bereiken.29

Zoals eerder gesteld is deze

stap een noodzakelijke voorwaarde om het federaal gelijkekansenbeleid te creëren, maar waarborgt

niet de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen.

§ 2. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen op

Europees niveau: belang van jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.

Hoewel het principe ‘gelijk loon voor gelijk werk’ was opgenomen in voormalig artikel 119 van

het Verdrag van Rome van 1957,30

startte de E.E.G. pas in de jaren zeventig het beleid ter

bevordering van formele gelijkheid van vrouwen en mannen. Hiermede wordt de E.E.G. de motor

van de strijd voor formele rechten en plichten van vrouwen, door verscheidende richtlijnen op te

stellen en de jurisprudentie van het EHJ.31

De eerste Europese gelijkheidsrichtlijn over gelijk loon

verkreeg goedkeuring in 1975 en een jaar later gevolgd door de aanname van de richtlijn inzake

27

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 134. 28

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 7. 29

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 124. 30

Nu artikel 141 EG-verdrag. 31

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130.

16

gelijke behandeling bij de toegang tot tewerkstelling, opleiding, promotie en arbeidsvoorwaarden.

In 2002 werd deze richtlijn versterkt en uitgebreid met een formeel verbod op seksuele intimidatie.

Andere richtlijnen volgden op snel tempo elkaar op: gelijke behandeling in statutaire

socialezekerheidsstelsels (1978); in beroepsmatige socialezekerheidsstelsels (1986); voor de

zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten (1986); inzake zwangerschapsverlof en

gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden voor zwangere vrouwen en zogende moeders (1992);

inzake de organisatie van de werktijd (1993); inzake ouderschapsverlof en verlof om familiale

redenen (1996); inzake de bewijslast die het makkelijker maakt discriminatie aan te tonen in

gerechtszaken (1997); inzake het deeltijdwerk (1997).32

Het belang van de jurisprudentie van het EHJ komt enerzijds tot uiting bij de controle van de

rechtspraak van de nationale rechtbanken. Gezien in het verleden hun samenstelling vaak een

overgewicht aan mannen telde, werd ongelukkigerwijs de antidiscriminatie wetgeving op een vrij

vrouwonvriendelijke wijze tot herhaaldelijk toe geïnterpreteerd. De functie van het EHJ was een

halt toe te roepen aan deze verkeerde interpretatie middels de nationale rechtspraak te corrigeren en

te uniformeren.33

Anderzijds is de jurisprudentie van het EHJ ook van cruciaal belang voor de

verduidelijking van het formeel kader inzake gelijkheid van vrouwen en mannen. Een voorbeeld

van het belang van de jurisprudentie, maar tevens van het gevaar voor een halfslachtige toepassing

van het wettelijke gelijkheidsprincipe, is de rechtspraak van het EHJ omtrent het Europese principe

van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ in artikel 119 verdrag van Rome.34

Sinds 1957 zijn alle

werkgevers van zowel de openbare als privésector principieel hierdoor gebonden. Echter werd deze

bepaling de facto niet toegepast, daar aan het artikel geen directe werking werd verleend. Aan dat

gebruik contra legem kwam een einde door het arrest Defrenne van het EHJ in 1976 waarin

gestreden wordt voor de erkenning van de directe werking van het principe opgenomen in artikel

119 van het Verdrag van Rome. Ingevolge de sterke uitgeoefende druk van diverse groeperingen en

individuen, ontwikkelde artikel 119 zich tot meer dan een formele bepaling. De uiteindelijke

implementatie nam door zijn dubbelzinnigheden nog veel tijd in beslag en maakte het de rechters

en eisers moeilijk. De effectiviteit van het principe ’gelijke loon voor gelijk werk werd

verschillende keren gebracht voor de nationale rechtbanken en het EHJ vooraleer het principe

degelijk werd ingeburgerd. Tot op heden kan echter nog steeds een grote loonkloof vastgesteld

32

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 33

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 34

Supra artikel 119 Verdrag van Rome.

17

worden tussen mannen en vrouwen.35

In 2004 bedroeg de totale loonkloof voor alle vrouwelijke

werknemers in België 3,267 miljard euro.36

Als gevolg van de alsmaar uitbreidende opeenvolging van jurisprudentie van het EHJ en secundaire

wetgeving, eindigt de Europese aanpak van het beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen

en mannen in een trapsgewijs opgebouwd kader zonder overkoepelend conceptueel kader.37

Bijgevolg mist de Europese Gemeenschap zijn doel om een goed omlijnde en wettelijk kader te

creëren voor het recht op gelijkheid en niet-discriminatie. Desalniettemin vormt de Europese

benadering van hun beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen een grote

stimulans voor de verdere ontwikkeling van internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de

uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) van 1979 dat aangenomen

is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in 1981 van kracht is geworden.

België ratificeerde het Verdrag in 1985.38

Een ander voorbeeld is het Europees Sociaal Handvest

dat vermelding maakt van het non-discriminatiebeginsel en zo de nationale wetgeving en

rechtspraak weet te beïnvloeden. 39

§ 3. Het beleid ter bevordering van de formele gelijkheid van vrouwen en mannen in

België

In navolging van de internationale ontwikkeling tijdens de jaren zeventig, werd de klemtoon in het

federaal beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen gelegd op de formele

gelijkheid in de wetgeving. Deze eis om gelijke wettelijke rechten en plichten aan mannen en

vrouwen toe te kennen, ligt in de lijn van de strijd van feministische bewegingen tijdens de 19de

en

20ste

eeuw. Deze groeperingen streven naar de verbetering van het vrouwelijk lot door de

verwerving van culturele, sociale, politieke en economische rechten.40

Geleidelijk aan verwerven

vrouwen de rechten, die nodig zijn om op gelijke voet geplaatst te worden als mannen. Een niet

exhaustieve lijst41

ter voorbeeld hiervan zijn: de toegang tot universiteit in 1880, de wet van 1900

betreffende het recht op sparen van de gehuwde vrouw, sluiten van een arbeidsovereenkomst en

inning van loon, toegang tot het beroep van advocaat in 1922 en het passief vrouwenkiesrecht in

35

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

23. 36

Vrouwen en mannen in België: Genderstatistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, Instituut voor de

gelijkheid van vrouwen en mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-

37049.pdf, 65. 37

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 301. 38

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/internationaal/vn/cedaw/ 39

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 130. 40

M. MAERTEN, Feminisme en Feministische stromingen, Brussel, Rol en Samenleving VZW, 1. 41

Aangezien anno 2009 vrouwen en mannen in België formeel gelijk zijn aan elkaar, wordt enkel een beperkte

opsomming gegeven van de opbouw van het juridisch kader.

18

1921, en het actief kiesrecht in 1948, wat relatief laat was in vergelijking met de ons omringende

landen.42

Op dit elan werd de emancipatiestrijd voortgezet door verscheidende feministische en

vrouwenverenigingen totdat de formele gelijkheid grotendeels verwezenlijkt was, met name de

Nationale Raad van Belgische Vrouwen (gesticht in 1905), de Belgische beweging van de Open

Deur (gesticht in 1929) en het Comité‚ Gelijk Werk, Gelijk Loon (gesticht in 1965).43

§ 4. Nood aan meer actieve maatregelen.

Het gevoerd beleid in de jaren zeventig ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen

leidde in eerste instantie tot formele, wettelijke gelijkheid tussen beide seksen. Edoch konden

vrouwen in vele gevallen hun verkregen gelijke rechten in de praktijk niet waarmaken.44

Naast het

feit dat de meeste wettelijke regelgevingen niet werden toegepast, is er ook een meer diepliggend

en fundamenteel probleem dat aan de basis kan liggen. Het uitgangspunt van de formele gelijkheid

is dat vrouwen en mannen hetzelfde moesten worden behandeld. Maar aangezien vrouwen

vertrekken vanuit een reële achterstandspositie en aldus eerst ‘de man’ moest inhalen, leidde

gelijke behandeling niet tot hetzelfde resultaat. Het streven naar gelijke behandeling neemt de

mannelijke termen als standaard aan, zodat deze strategie enkel voordelig is voor vrouwen in een

vergelijkbare uitgangspositie. In vele gevallen bleek het in de praktijk onmogelijk om de formele

gelijkheid om te zetten naar een feitelijke gelijkheid.45

Langzaam groeide het inzicht dat neutrale beleidslijnen leiden tot verschillende resultaten en de

nood het hoogst was voor een andere aanpak. Alleen door het formuleren van gelijke rechten zal

geen gelijkheid worden gecreëerd: meer actieve maatregelen zijn vereist om de wetgeving en

algemene gelijkheidsverklaringen op te volgen, te implementeren en aan te vullen.46

Belangrijk is

dat zonder het stellen van actieve maatregelen, het risico aanzienlijk wordt verhoogd op slechte of

geen verdere toepassing van de formele principes. Rees beaamde dit door te stellen dat “ een

verklaring van een organisatie dat het een gelijkekansenbeleid heeft, nog geen zekerheid inhoudt

42

J. LEPLAE, Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de vrouw in België, Brussel, Rol en Samenleving

VZW,1. 43

B. VAN ROEMBURGH en S. SPEE, Gender Mainstreaming: kritische analyse van Gender Mainstreaming

als theoretisch concept en als beleidsinstrument, Antwerpen, Steunpunt Gelijkekansenbeleid UA-LUC, 2004,

25. 44

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 45

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127. 46

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

23.

19

dat dit ook daadwerkelijk wordt toegepast”. 47

Annie Hondeghem bevestigde door te stellen dat:

“Wetgeving noodzakelijk is, het is een begin maar geen wondermiddel”.48

Afdeling III. Positieve actie maatregelen

§ 1. Conceptueel kader: gelijke kansen en gelijke uitgangspositie

In de jaren tachtig trachtte men de feitelijke achterstandspositie van de vrouw weg te werken door

het stellen van specifieke maatregelen of positieve acties. Deze meer actieve maatregelen werden

beschouwd als een noodzakelijke aanvulling op de wettelijke bepalingen inzake seksegelijkheid. In

vergelijking tot de strijd van de jaren zeventig voor formele rechten en plichten, wordt de nadruk

gelegd op gelijke kansen die hen in de mogelijkheid stellen om hun structurele achterstand op

mannen in te halen en resulteren in een gelijkwaardige uitgangspositie en gelijke resultaten voor de

vrouw als groep. Deze benadering is dus tijdelijk van aard: het begint als men ongelijkheid

waarneemt en het houdt op wanneer de feitelijke gelijkheid gerealiseerd is.49

Impliciet werd

hiermee verondersteld dat het probleem bij de vrouwen lag en dat bijgevolg de vrouwen moesten

veranderen en verbeteren, niet de maatschappij.50

Met als gevolg dat de patriarchale norm en de

hiërarchische verhouding tussen mannelijk en vrouwelijk wederom niet in vraag wordt gesteld. De

positie en levenswijze van mannen worden nog steeds als norm gehanteerd.51

Gezien dit model zich

toe spitst op groepseigenschappen en – voor/nadelen, wordt het derhalve geassocieerd met de meer

materiële, resultaatgerichte benadering van het gelijkheidsmodel.52

Gezien de terminologische verwarring tussen de termen positieve actie en positieve discriminatie,

is het cruciaal dat vooreerst hun onderscheid duidelijk wordt uiteengezet. Positieve

discriminatiemaatregelen kunnen rekenen op een aanzienlijke tegenkanting van de leidinggevende

actoren en daardoor worden ze nauwelijks effectief toegepast. Minder tegenkanting wordt geboden

bij de positieve actie strategie omdat een vrouw vooreerst even goed moet zijn als een man.53

Theoretisch gezien vormen positieve discriminerende maatregelen een onderdeel van een positief

actiebeleid. In de praktijk vallen deze maatregelen er niet noodzakelijk mee samen.

47

T. REES, Three Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1998, 4. 48

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

23. 49

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58. 50

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf 51

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127-128. 52

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 300-301. 53

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 128.

20

Meer dan veertig jaar werd het begrip ‘discriminatie’ door het EHJ consistent gedefinieerd als de “

toepassing van verschillende regels op verschillende situatie of de toepassing van dezelfde regel op

verschillende situatie”. Wanneer positieve actie maatregelen betrekking hebben op een dergelijke

ongelijke behandeling, heeft men te maken met positieve discriminatie.54

Beiden zijn hebben als

uiteindelijk doelstelling ‘volledige gelijkheid in de praktijk’ te bereiken en mannen door middel

van het wegwerken van de ongelijke startpositie in de praktijk. Positieve actie houdt in dat men de

voorkeur geeft aan een vrouwelijke kandidaat wanneer die even goed is als een mannelijke

concurrent. Positieve discriminatie daarentegen wordt opgevat als een directe

voorkeursbehandeling van een minderheidsgroep, waar ten onrechte een voordeel wordt

aantoegekend.55

Men geeft aldus voorkeur aan vrouwen, ook al zijn er mannen die betere resultaten

kunnen voorleggen. Hun onderliggende beweegreden is dat voor de vrouw een inhaalbeweging

moet worden ingezet als gevolg van de voorrang die mannen reeds zolang bevoordeelde.56

Deze

discriminatievorm wordt terecht bestempeld als de meest ultieme, extreme vorm van positieve

actie. Aldus is het van essentieel belang dat een duidelijk onderscheid in de wetgeving dient

gemaakt te worden, zo niet riskeert men dat bepaalde positieve actiemaatregelen ten onrechte

geduld worden als positieve discriminatie. 57

§ 2. Rechtsgrond van positieve actie maatregelen op Europees niveau

1. De Europese Gemeenschap als voorloper

Ingevolge het besef van de tekortkomingen van de wetgeving ter bevordering van de formele

gelijkheid van vrouwen en mannen, fungeerde de Europese Gemeenschap als voorloper in de strijd

voor materiële gelijkheid van vrouwen en mannen te begunstigen.58

Door middel van het stellen

van actieve maatregelen, zoals positieve actie, tracht men de reële achterstandspositie van de vrouw

als groep in te halen59

Het communautair kader op het vlak van geslachtsgebonden positieve actie

is aan de hand van Richtlijnen, rechtspraak van het EHJ en verdragswijzigingen stapsgewijs

opgebouwd. Als gevolg van de aftasting van de grenzen van de uitzondering op de formele

gelijkheid als moederprincipe van EG-discriminatierecht, werd positieve actie toegelaten als

54

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 302. 55

G. MERCKX en M. HELLEMANS, Rijkdom aan verscheidenheid, Antwerpen, Garant, 2004, 164. ( hierna

verkort G. MERCKX en M. HELLEMANS, Rijkdom aan verscheidenheid). 56

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 128. 57

P. HUMBLET, De wet gelijkheid man- vrouw, T.S.R. , 2000, nr 3., 351. 58

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 301. 59

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 106.

21

uitzondering teneinde de kloof te dichten tussen formele en feitelijke gelijkheid en de gevallen van

feitelijke discriminaties te bannen.60

2. Artikel 2, lid 4 van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 en de Kaderrichtlijn 2000/78

In de Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van

het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het

arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden wordt de juridische grondslag van positieve acties opgenomen ( hierna:

Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207).61

Deze richtlijn is ingevoerd met oog op de

tenuitvoerlegging in de Lidstaten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen

ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotiekansen, en tot de

beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Hierna wordt naar dit beginsel

verwezen als het ‘ beginsel van gelijke behandeling ‘.62

Maatregelen die ertoe strekken de feitelijke

ongelijkheden op te heffen teneinde vrouwen werkelijk gelijke kansen te verlenen in de gebieden

bepaald in artikel 1, vormen krachtens het oude artikel 2 lid 4 van Richtlijn Gelijke Behandeling

76/207 geen inbreuk op het beginsel van gelijke behandeling.63

Het oude artikel 2 lid 4 van

Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 luidt als volgt: “Deze richtlijn vormt geen belemmering voor

maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het

bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen van de vrouwen op de in

artikel 1, lid 1 bedoelde gebieden nadelig beïnvloeden”.64

Het toepassingsgebied van deze richtlijn

is evenwel beperkt tot positieve acties genomen ten aanzien van de bevordering van de situatie van

vrouwen in het arbeidsproces. Op basis van deze rechtsgrond oordeelt het EHJ over de gegrondheid

van maatregelen van geslachtsgebonden positieve actie en er ontwikkelt zich een toonaangevende

jurisprudentie. Bijgevolg komt gaandeweg een communautair wetgevend kader tot stand.65

Ondanks het beperkt toepassingsgebied van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207, is evenwel

een betoog gehouden dat de jurisprudentie omtrent positieve acties een algemeen karakter heeft en

aldus gelding en toepassing heeft buiten het de grenzen van artikel 1 van Richtlijn 76/207. De

60

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 127. 61

Richtl. Raad nr. 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke

behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding

en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari 1976, afl. 039. 62

Art. 1 richtl. 76/ 207 Raad 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van

gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de

beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari 1976, afl.

039. 63

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-106. 64

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31976L0207:NL:HTML 65

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 307.

22

memorie van toelichting van de Commissie bij de Richtlijn 2000/78 van de Raad van 27 november

2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ( hierna:

de Kaderrichtlijn 2000/78 ) 66

ondersteunt deze stelling door als doel van de richtlijn aan te geven

om: “ een algemeen kader te creëren door de instelling in de Europese Gemeenschap voor de

naleving van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht hun ras of etnische

afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Artikel 1

identificeert de door het voorstel bestreken gebieden, te weten de toegang tot het arbeidsproces, de

promotiekansen, de beroepsopleiding en werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en het

lidmaatschap van bepaalde organen”.67

De opgenomen definitie van het beginsel ‘gelijke

behandeling’ is consistent met de definitie in artikel 2, lid 1, van de Richtlijn Gelijke Behandeling

76/207 dat stelt: “dat het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de bepalingen opgenomen

in artikel 2 inhoudt dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij

direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie“.

Hieruit volgt dat het EHJ de rechtsgrond voor geslachtsgebonden positieve actie in artikel 2, lid 4

van de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207, ook moet gebruiken om de toelaatbaarheid van elke

vorm van positieve actie te beoordelen: ook als die niet gestoeld is op geslacht, maar op criteria als

ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.68

3. Artikel 141 E.G.- Verdrag

Gezien het principe opgenomen in artikel 119 E.E.G.- Verdrag ( gelijk loon voor gelijk werk)

weinig navolging kreeg in realiteit, werd er een nieuwe rechtsgrondslag ingevoerd voor

maatregelen betreffende gelijke kansen van mannen en vrouwen op het werk. Een meer actieve

benadering was nodig om feitelijke gelijkheid te bereiken. Als gevolg van de wijzing van het

E.E.G.- Verdrag door het Verdrag van Amsterdam is het Europees geslachtsdiscriminatie recht een

volgende fase ingegaan is, het zogenoemd gelijke behandelingrecht van de vierde generatie. Dit

stelt als doel om positieve verplichtingen, maatregelen en acties op te leggen aan de organisaties

die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan structurele veranderingen die noodzakelijk zijn om de

inhaalbeweging van de vrouw te ondersteunen en stimuleren.69

Onder impuls van de overeenkomst

van Maastricht van 1991 betreffende de sociale politiek en na raadpleging van het Economisch en

Sociaal comité, werd een tweede bepaling inzake geslachtsgebonden positieve actie wettelijk

verankerd. Deze overeenkomst is als annex gevoegd bij het Verdrag van Amsterdam van 1997 en

zorgde voor de aanpassing van artikel 141, lid 4 van het Verdrag ter oprichting van de Europese

66

Richtl. Raad nr. 2000/78, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling

in arbeid en beroep, Pb. L. 2 december 2000, afl. 303, 16–22. 67

COM(1999)565. 68

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-106. 69

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-60

23

Gemeenschappen (EG-Verdrag).70

Dit luidt als volgt: “Het beginsel van gelijke behandeling belet

niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de

praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden

ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te

vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren”.71

Deze

wettelijke bepaling is nog steeds de enige die expliciet verwijst naar positieve actie.

Ofschoon artikel 141, lid 4 de indruk geeft verder te willen gaan dan artikel 2, lid 4 van de Richtlijn

Gelijke Behandeling 76/207, is echter enkel een uitbreiding van het toepassingsgebied van

positieve acties door de rechtspraak van het EHJ gebeurd bij artikel 4, lid 2 van de Richtlijn Gelijke

Behandeling 76/207.72

4. Richtlijn 2002/73 bracht duidelijkheid en uniformiteit

Als gevolg van het veelgelaagde en stapsgewijsde gevormde wettelijk kader, verkrijgen we steeds

verschillende definities, rechtsgronden en interpretatie van de positieve actie. Enerzijds wordt in de

Kaderrichtlijn 2000/78 en de Rasrichtlijn 2000/43 een kader geschetst voor het uitgebreide

toepassingsgebied van de positieve actie maatregelen en anderzijds wordt een expliciete wettelijke

rechtsgrond voorzien in art 141 E.G.- Verdrag. Artikel 4 van de Richtlijn 2002/73 tot wijziging van

de Richtlijn 76/207 tracht enige duidelijkheid te brengen door te stellen dat: “ Gelijkheid van

mannen en vrouwen een fundamenteel beginsel is krachtens artikel 2 en artikel 3, lid 2, van het

EG-Verdrag, alsmede krachtens de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze

verdragsbepalingen schrijven voor dat gelijkheid van mannen en vrouwen een taak is en een doel

is van de Gemeenschap en zij leggen de positieve verplichting op deze gelijkheid bij elk optreden te

bevorderen”. 73

Deze Richtlijn en de gewijzigde Richtlijn 2006/5474

streven onder meer naar

uniformiteit en duidelijkheid op vlak van het communautair wettelijk kader betreffende positieve

actie maatregelen. Door in het laatstgenoemde artikel te verwijzen naar het EG-Verdrag, stelt men

artikel 141, lid 4 van het EG-Verdrag als referentiepunt aan.75

§ 3. Rechtsgronden in België

70

Dit is het oud artikel 119 van het E.E.G. Verdrag. 71

Artikel 141, lid 4 van het Verdrag ter oprichting van de Europese Gemeenschappen. 72

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-104 73

Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende

de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de

toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20. 74

Richtl. Raad nr. 2006/54, 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke

behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, Pb. L. 26 juli 2006, afl. 204/23. 75

http://ec.europa.eu/employment_social/publications/booklets/fundamental_rights/pdf/ke7707098_nl.pdf

24

1. Rechtsgrond voor positieve maatregelen in de privé – en openbare sector

Het oninklijk besluit van 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen

voor mannen en vrouwen in de privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie

maatregelen.76

Dit K.B. is het uitvoeringsbesluit van artikel 119 van de wet tot economische

heroriëntering van 4 augustus 1978,77

die zelf de omzetting was in het Belgisch recht van de

Europese Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207/EEG. Krachtens artikel 1 van het K.B. bestaan

deze positieve acties uit acties op de gebieden bedoeld in artikel 116, eerste lid van de wet tot

economische heroriëntering, aldus “bij de toegang tot het arbeidsproces, bij de gelegenheid tot

promotiekansen of de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de voortgezette

beroepsopleiding en de bij- en omscholing, bij de toegang tot een zelfstandig beroep, alsmede op

de arbeidsvoorwaarden”. Deze positieve maatregelen worden gesteld met oog op de feitelijke

ongelijkheden, die de kansen van de vrouwen nadelig beïnvloeden, op te heffen. Belangrijk te

vermelden is dat het stellen van positieve actiemaatregelen mogelijk is op vrijwillige basis en dus

geen verplichting inhoudt. Volgens artikel 1 dienen tevens de positieve actiemaatregelen

verwezenlijkt te worden in kader van een gelijke kansenplan dat enerzijds “ maatregelen tot

verbetering van de nadelige gevolgen die voor de vrouwen voortvloeien uit traditionele

maatschappelijke toestanden en gedragingen, en anderzijds maatregelen tot bevordering van hun

aanwezigheid in en hun deelneming aan het beroepsleven in alle sectoren en beroepen en op alle

hiërarchische niveaus, bevatten”.78

Als gevolg van het koninklijk besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering

van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de overheidsdiensten,79

beschikken verschillende

organisaties in de openbare sector over een aangepast juridisch kader om positieve acties door te

voeren. Dit K.B. is tevens de het uitvoeringsbesluit van artikel 119 van de wet tot economische

heroriëntering van 4 augustus 1978,80

die zelf de omzetting was in het Belgisch recht van de

Europese Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207/EEG. Met de ontwikkeling en realisering van

positieve- actieprojecten en de ondersteuning door positieve- actieambtenaren verleent men de

nodige steun zodat vrouwen vanuit gelijkwaardige uitgangspositie kunnen starten en bijgevolg

gelijke kansen te krijgen.

76

KB 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de

privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie maatregelen, BS 26 augustus 1987. 77

Artikel 116 wet 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, BS 17 augustus 1978. 78

Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende het recht

op gelijkheid van vrouwen en mannen, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 483/1. 79

KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de

overheidsdiensten, BS 8 maart 1990. 80

Artikel 116 wet 4 AUGUSTUS 1978 to economische heroriëntering, BS 17 augustus 1978.

25

2. Belgische omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn

Oorspronkelijk gebeurde de omzetting van de Europese Ras- en Kaderrichtlijn door de Wet

bestrijding Discriminatie van 25 februari 2003.81

Als gevolg van de gedeeltelijke vernietiging door

het Grondwettelijk Hof en een ingebrekestelling door de Europese Commissie, werd in 2007 een

tweede poging ondernomen waarbij voor drie verschillende wetten werd geopteerd; Wet ter

bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (‘Algemene discriminatiewet’),82

Wet ter

bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en manen (hierna: ‘Genderwet’),83

Wet tot wijziging

van de Wet 20 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden

(‘Racismewet’).84

Het begrip ‘ positieve actie’ wordt in artikel 5, lid 11 van de Genderwet omschreven als “specifieke

maatregelen om de nadelen verband houdende met het geslacht te voorkomen of te compenseren,

met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk”. Artikel 16 geeft

bijgevolg gestalte aan het wetgevende kader dat luidt als: “Een direct of indirect onderscheid op

grond van een van de beschermde criteria geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm

van discriminatie wanneer dit directe of indirecte onderscheid een maatregel van positieve actie

inhoudt.” Deze omschrijving van de notie ‘ positieve actie’ streeft een getrouwe overname van het

Europese referentiekader van positieve actie na. 85

Afdeling IV. Conclusie

Het EHJ en de Raad van de Europese Unie vervullen een zeer belangrijke rol in het proces voor een

Belgische wetgevend kader te ontwikkelen. De Raad dient te zorgen voor een duidelijk en uniform

kader waardoor het invoeren van dergelijke positieve acties mogelijk wordt. Het EHJ dient

bijgevolg er op toe te zien dat de doelstelling van de wetgeving gerespecteerd wordt. Naast dit

adequaat juridische toezicht, is er ook regulerend toezicht nodig dat uitleg geeft over de werkelijke

intentie van degenen die dergelijke maatregelen nemen; d.i. een achtergestelde groep bevoordelen,

in plaats van een andere groep te benadelen. Bijgevolg dienen de regulerende actoren een

81

Wet 25 februari ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003. 82

Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007. 83

Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, BS 30 mei 2007. 84

Wet 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of

xenofobie ingegeven daden, BS 30 mei 2007. 85

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 331.

26

bijkomende uitleg te geven over de sociale doelstellingen van de positieve maatregel die een

toevoegde meerwaarde creëren voor zowel de achtergestelde groep als voor de maatschappij.86

Naast het feit dat de draagkracht van de specifieke maatregelen eerder beperkt is doordat ze steunt

op het ‘deficit model’,87

kan de positieve actie strategie louter beschouwd worden als ‘compromis-

strategie’ en niet als een volwaardige oplossing. Gezien dat er enkel wordt rekening gehouden met

de symptomen van de problemen, maar niet met de onderliggende oorzaken, viert de patriarchale

standaard wederom hoogtij. Zolang de formele- en de positieve actie benadering voornamelijk

gericht zijn op aanpassing van vrouwen aan de bestaande structuren in de samenleving en niet

omgekeerd, blijft de echte oorzaak, de traditionele gender verdeling van arbeids- en privégebonden

activiteiten en de onverenigbaarheid van tewerkstelling- en familiale verantwoordelijkheden,

onaangeroerd.88

Bovendien kan de beperkte impact van de positieve actie strategie tevens verklaard

worden door desinteresse en sterke kritiek van diegene die hun beschermde en bevoorrechte positie

in de patriarchale maatschappij zagen verloren gaan. Daardoor is bijkomende uitleg door de

regulerende actoren cruciaal voor terminologische misvattingen betreffende de termen positieve

actie en positieve discriminatie te vermijden.

Ten gevolge van de weerstand waarop de positieve actiebenadering stuit en de problematiek

omtrent de patriarchale standaard als uitgangspunt, is de wetgever de laatste jaren andere wegen

gaan verkennen om de feitelijke gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen. De idee van de

positieve actie strategie die de focus legde op het a posteriori benaderen van het gevoerd beleid om

zo de ongelijke situatie te corrigeren, werd deels verlaten. Dientengevolge voerde België wettelijke

voorschriften in die verplichtingen a priori opleggen voor beleid ter bevordering van gelijkheid van

vrouwen en mannen.89

Derhalve worden organisaties verplicht om over te schakelen naar een

prospectieve, preventieve en stelselmatige aanpak om gelijkheid van vrouwen en mannen te

stimuleren, en niet enkel defensief af te wachten en te handelen na bijvoorbeeld een individuele

rechtszaak of een ongelijkheid in de wetgeving.90

Hoofdstuk IV. Gender mainstreaming: horizontale benadering

86

R. ALLEN, “De toekomst van positieve actie”, in Gelijkheid in de praktijk, Luxemburg, 2007, 27 p. 87

Dus een tekortkomingsmodel. 88

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

25. 89

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 90

M. BELL, “Verplicht stimuleren van gelijkheid: nieuwe horizonten voor

positieve actie?”, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 27.

27

Afdeling I. Een nieuw conceptueel kader: gelijkwaardigheid en het doorbreken van

mannelijke normen

Toen mettertijd het bewustzijn versterkte dat het traditioneel gelijkekansenbeleid van de jaren tachtig

niet leidde tot meer gelijkheid, verschoof de focus in de jaren negentig naar het streven naar een

gelijkwaardige uitkomst. Hoewel de verticale benadering van het traditioneel gelijke kansenbeleid

noodzakelijk is, zijn formele gelijkheid en positieve acties niet voldoende om een doelgericht en

kwalitatief gelijkekansenbeleid te creëren. Zij trachten een inhaalbeweging voor de vrouw als groep te

stimuleren en bereiden vrouwen bijgevolg voor op het functioneren in een door mannen gedomineerde

cultuur. De beleidslijnen en maatregelen zullen tengevolge hiervan afgetoetst worden aan de

mannelijke standaard als enige referentiepunt.91

Bovendien beseft men in de jaren negentig dat er niet

enkel verschillen bestaan tussen de twee seksen, maar ook tussen mannen en vrouwen onderling.

Vrouwen en mannen worden elk met verschillende realiteiten geconfronteerd en bezitten aldus

uiteenlopende behoeften waarmee de politieke en administratieve beleidsactoren rekenschap aan

moeten geven.92

Bijgevolg dienen de beleidsmakers zowel de verschillende realiteiten onderling als

deze tussen mannen en vrouwen te integreren in hun beleid.

Gendermainstreaming of de ‘geïntegreerde aanpak van de gelijkheid’is een strategie die wel rekening

houdt met de verschillende realiteiten van mannen en vrouwen. Deze strategie heeft als doel een

genderdimensie te integreren in het algemene beleid teneinde gendergelijkheid in de praktijk te

bevorderen. Bijgevolg wordt de focus verschoven van de ‘vrouw als groep’ naar de systemen en de

structuren met oog op het bevorderen van ‘gendergelijkheid’. Gender zal zowel verwijzen naar

biologische sekseverschillen als naar sociale constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid.93

Deze

waarden en de manier waarop aan vrouwen en mannen andere maatschappelijke en stereotiepe rollen

worden toegekend is bepaald door allerlei historische, economische, godsdienstige, sociale en

culturele invloeden. De Franse filosofe Simone de Beauvoir wees in haar boek ‘ De tweede sekse’ van

1949 er al op dat vrouwen worden gemaakt door de cultuur, de sociale omgeving en de verwachtingen

van anderen. De beroemde slagzin in dit boek is: “On ne naït pas femme, on le devient”, is hier

passend.94

Genderrollen zijn veranderlijk doorheen de tijd en navenant ruimte. Een aangepast

gelijkekansenbeleid speelt bijgevolg een cruciale rol bij de vorming van deze maatschappelijke

constructies. Wanneer in het traditioneel gelijkekansenbeleid – positieve acties en formele gelijkheid –

uitgaat van de achterstandspositie van de vrouw en dus de mannelijke norm hanteert als standaard,

91

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

25. 92

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 93

C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over mainstreaming", Den Haag, http://www.e-quality.nl/e-

quality/pagina.asp?pagkey=43283, 2002, 7. (hierna verkort C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over

mainstreaming"). 94

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 130.

28

worden echter deze maatschappelijke geconstrueerde verhoudingen tussen man en vrouw verder

verspreid doorheen beleidsmaatregelen en acties.95

De achterstandspositie van vrouwen op mannen

kan aldus niet enkel ingehaald worden door het stellen van positieve maatregelen. De

maatschappelijke definities en constructies moeten derhalve in vraag worden gesteld.96

Bij gendergelijkheid vertrekt men vanuit de structurele gelijkheid van de vrouwen en mannen in de

maatschappij om zo de problemen op een geïntegreerde manier te benaderen. Het beleid wordt

bijgevolg geproblematiseerd en het denken dat vrouwen zich bevinden in een achterstandpositie wordt

verlaten. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld positieve acties waar vrouwen worden

geproblematiseerd.97

Gendergelijkheid handelt dus over nieuwe standaarden die tegemoetkomen aan

zowel mannelijke als vrouwelijke waarden.98

Naast ‘gender’ bevat gendermainstreaming ook ‘mainstreaming’ dat staat voor het veranderen van

de mainstream/hoofdstroom, de belangrijkste en toonaangevende richting. In kader van het

gelijkekansenbeleid is de hoofdstroom het ‘algemene’ beleid en daartegenover het specifiek

gelijkekansenbeleid. Gendermainstreaming houdt in dat men de genderdimensie in het algemene,

reguliere beleid wil integreren. Deze horizontale benadering beoogt met de structurele verandering

van het gehele beleidsproces dat er systematisch rekening wordt gehouden met de verschillende

realiteiten en behoefte van mannen en vrouwen, teneinde een gelijkheid in uitkomst te

bewerkstelligen door een genderperspectief te integreren in alle beleidslijnen.99

Door het streven naar een gelijkwaardige uitkomst, het belang van de mogelijke impact van het beleid,

wordt gendermainstreaming meer geassocieerd met de materiële benadering van het gelijkheidsmodel,

dan de positieve actie benadering.100

Gezien beide strategieën deze materiële benadering volgen, is het

complementair gebruik in een gelijkekansenbeleid aan te raden. Dit ‘tweesporenbeleid’ is meermaals

erkend door verschillende instantie. Bovendien is de gendermainstreamingbenadering ook verschillend

van de specifieke acties die trachten om genderdiscriminaties of ongelijkheden van het gevoerd beleid

a posteriori te corrigeren. Gendermainstreaming is daarentegen een preventieve en transversale

strategie die gericht is op het vermijden van potentiële discriminaties voor de beleidsuitvoering

95

VZW Amazone, “Gendermainstreaming”, Brussel,

http://www.amazone.be/images/GPS/GPS_gender_mainstreaming.pdf, 3. (hierna verkort VZW Amazone,

“Gendermainstreaming”). 96

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 129-135. 97

www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenverdrag/wat_staat_er.pdf (consultatie 9

mei 2009). 98

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 97. 99

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

19. 100

M. DE VOS, “Positieve actie en positieve discriminatie in het Europese en Belgische antidiscriminatierecht”,

supra noot 18, 300.

29

aanvangt.101

Ook wordt nadruk gelegd op de essentiële transversale dimensie waardoor de gelijkheid

van vrouwen en mannen een zaak wordt van iedereen.102

Transversalisme of de horizontale benadering

streeft ernaar de genderdimensie deel te laten uitmaken van het reguliere beleid middels het bereiken

van gendergelijkheid als bijkomende doelstelling te stellen bij elke fase van het beleidsproces, en dit

niet langer te beperken tot bepaalde kwesties.103

Door het beleidsproces systematisch te reorganiseren

teneinde overal rekening wordt gehouden met genderverhoudingen, wordt het mogelijk om het

structureel probleem van genderongelijkheden in vraag te stellen. 104

Door het jonge en ambitieuze karakter van de strategie van gendermainstreaming, is echter de ervaring

met mainstreaming beperkt en de grens tussen positieve actie en mainstreaming niet altijd even

duidelijk. Enerzijds bouwt de gendermainstreaming verder voort op het eerder gevoerde beleid ter

bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen. Anderzijds is een verankering in een wetgevend

kader, begeleiding van genderexperts en ondersteuning door een Coördinatieorgaan noodzakelijk om

een doeltreffende en efficiënte strategie van gendermainstreaming te bekomen. Dienvolgens is het

essentieel om het Internationaal en communautair kader inzake gendermainstreaming te behandelen

die als basis fungeren voor de opbouw van het Belgische juridisch kader. Naderhand wordt dan

uitgebreid ingegaan op het Belgische juridisch kader dienaangaande.105

Afdeling II. Beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van de gelijkheid van

vrouwen en mannen.

§ 1. Wereld – Vrouwenconferenties: van tweesporenbeleid naar bekrachtiging van

gendermainstreaming.

Tijdens de periode 1945-1962 van het beleid van de Verenigde Naties ter bevordering van gelijkheid

van vrouwen en mannen, wordt wederom gekozen voor het tweesporenbeleid. De focus wordt tijdens

de periode 1962-1975 daarentegen gelegd op gelijke rechten van de vrouw in de sociaal- economische

sector. Na op de Eerste Wereldvrouwenconferentie in 1975 ‘het Internationaal Vrouwenjaar’ hebben

ingeleid, worden de volgende tien jaar uitgeroepen als Decennium voor Vrouwen.106

101

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 9. 102

VZW Amazone, “Gendermainstreaming”, supra noot 95, 5. 103

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 31. 104

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 98. 105

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

25. 106

M. VAN DEN BRINK, Het VN-vrouwenbeleid en gendermainstreaming, proefschrift, http://igitur-

archive.library.uu.nl/dissertations/2006-0518-200451/full.pdf , 2006, Universiteit Utrecht, 15.

30

De rol van de Verenigde Naties bij het introduceren en verdere inburgering van het concept

gendermainstreaming is essentieel door de organisatie van de Wereld – Vrouwenconferenties. In 1985

werd tijdens de Derde Wereldvrouwenconferentie te Nairobi over de rol van vrouwen in

ontwikkelingslanden de ‘Forward Looking Strategies for the Advancement of Women’ aangenomen

dat impliciet vermelding maakte van het concept ‘gendermainstreaming’. Op dat ogenblik werden

twee betekenissen gegeven aan mainstreaming, enerzijds dat meer vrouwen moesten instromen in de

hoofdstroom/mainstream door vrouwen op sleutel- en machtsposities te plaatsen teneinde het systeem

van binnenuit te veranderen. Anderzijds hield het in dat vrouwen moesten geïntegreerd worden in het

algemeen ontwikkelingsbeleid van de zogenaamde derde wereldlanden.107

Als gevolg van de goedkeuring door 189 regeringen van de Verklaring en het Actieplatform van

Peking in 1985 tijdens de Vierde Wereld – Vrouwenconferentie te Peking, raakte het concept

‘gendermainstreaming’ verder ingeburgerd. Het actieplatform van Peking bevat strategische

doelstellingen en maatregelen voor de jaren 1995-2000, die gericht zijn naar de onderschrijvende

overheden, de Niet– Gouvernementele Organisaties en de Verenigde Naties.108

Daartoe worden twaalf

prioritaire domeinen vastgesteld met oog op: “het versterken van de positie van de vrouw door middel

van de uitvoering van de Toekomstgerichte Strategieën voor de verbetering van de positie van

vrouwen van Nairobi te versnellen en alle belemmeringen voor actieve participatie van vrouwen in

alle sectoren van het openbare en particuliere leven weg te nemen door middel van een volledig en

gelijk aandeel in de economische, sociale, culturele en politieke besluitvorming”.109

De twaalf

voorziene domeinen zijn de volgende: de voortdurende armoede die steeds meer op de vrouwen weegt,

onderwijs en opleiding van vrouwen, vrouwen en gezondheid, geweld jegens vrouwen, vrouwen en

gewapende conflicten, vrouwen en de economie, vrouwen en besluitvorming, institutionele

mechanismen ter bevordering van de vrouw, de fundamentele rechten van de vrouw, vrouwen en

media en meisjes. Elk van deze domeinen stellen duidelijke geformuleerde aanbevelingen en

doelstellingen zodat de finaliteit van de strategische doelstellingen kan worden bereikt.

Tevens stelt het Actieplatform “een reeks acties vast die moeten leiden tot fundamentele

veranderingen. Onmiddellijk optreden en verantwoording zijn van essentieel belang om de

doelstellingen tegen het jaar 2000 te verwezenlijken. De uitvoering komt primair voor

verantwoordelijkheid van de regeringen, maar berust ook bij zeer uiteenlopende instellingen in de

107

C. KOHLMANN en S. NOTOS, "Meer over mainstreaming", supra noot 93, 22. 108

K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10: Actiepistes en uitdagingen voor de verdere uitwerking van de

doelstellingen van het Actieplatform van Peking in België, Brussel, Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en

Mannen, 2007, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/publicaties/toekomst_na_peking_10.jsp, 9. (hierna verkort K.

CABALLERO, Toekomst na Peking +10). 109

Art. 1 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

31

openbare, de particuliere en de niet-gouvernementele sector, op gemeenschapsniveau, op nationaal,

subregionaal/regionaal en internationaal niveau”.110

Gezien de trage uitvoering van de Toekomstgerichte Strategieën van Nairobi te wijten is aan het tekort

voor middelen en budget voor de verbetering van de positie van vrouwen, benadrukt het Actieplatform

van Peking de belangrijkheid van: “de politieke inzet teneinde personele en financiële middelen

beschikbaar te stellen om de positie van vrouwen te versterken. Dit betekent dat in

begrotingsbeslissingen met betrekking tot beleidsmaatregelen en programma’s een genderperspectief

moet worden opgenomen en dat er behoefte is aan adequate financiering van specifieke programma’s

om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te waarborgen. Voor de uitvoering van het slotdocument

moeten financiële middelen worden geïdentificeerd en gemobiliseerd uit alle bronnen en alle

sectoren”.111

Op nationaal vlak wordt de verantwoordelijkheid van de integratie van de

genderdimensie in begrotingsvoorbereiding en de identificatie van financiële middelen gelegd bij de

nationale overheid, aldus de federale regering in België.

Gendermainstreaming wordt in het Actieplatform Peking expliciet gedefinieerd: ”Om de effectieve

uitvoering van het slotdocument te waarborgen en de inspanningen ter verbetering van de positie van

vrouwen op nationaal, subregionaal/regionaal en internationaal niveau uit te breiden, moeten

regeringen, de organisatie van de Verenigde Naties en alle andere daarvoor in aanmerking komende

organisaties een actief en zichtbaar beleid bevorderen, gericht op mainstreaming van een

genderperspectief, onder andere bij de monitoring en evaluatie van alle beleidsmaatregelen en

programma’s”.112

Bijgevolg werd gendermainstreaming meer dan tevoren algemeen aangenomen als

essentiële beleidsstrategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en gepromoot als een te volgen

aanpak in alle beleidsdomeinen. In 1985 werd gendermainstreaming daarentegen enkel effectief

toegepast op het beleidsterrein van de ontwikkelingssamenwerking.113

In de Verklaring van Peking hebben de 189 onderschrijvende regeringen duidelijk blijk gegeven van

een sterk engagement tot tenuitvoerlegging van het Actieplatform. Ze stellen onder meer dat: “De

empowerment en de volledige participatie van vrouwen op basis van gelijkheid in alle sectoren van de

samenleving, met inbegrip van participatie in het besluitvormingsproces en toegang tot macht, van

fundamenteel belang zijn om te komen tot de verwezenlijking van gelijkheid, ontwikkeling en vrede”114

en “De uitvoering van het Slotdocument vraagt om de inzet van regeringen en de internationale

110

Art. 286 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 111

Art. 345 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 112

Art. 79, 105, 123, 141, 164, 189, 202, 229, 238, 252, 273, 292 Platform for action (15 september 1995) of the

Fourth World Conference on Women. 113

K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 1. 114

Art. 13 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

32

gemeenschap”.115

Daartoe dienen ze concrete acties en maatregelen te stellen die garanderen dat het

geslachtsspecifiek perspectief wordt toegepast op nationaal, regionaal en internationaal niveau in alle

instellingen en beleidslijnen van de Lidstaten van de Verenigde Naties.116

Gedurende de periode van 1996-2005 worden twee speciale zittingen van de Algemene Vergadering

van de Verenigde Naties gehouden met oog op de vorderingen van de onderschrijvende overheden,

Niet-gouvernementele organisatie en de Verenigde Naties zelf, op gebied van de verwezenlijkingen

van de acties, maatregelen, begroting ter bevorderingen van de gelijkheid van vrouwen en mannen. De

bereikte resultaten werden besproken op de Wereld – Vrouwenconferentie van 2000 ( Peking + 5) en

2005 ( Peking +10).117

De vorderingen die België maakte op gebied van de uitvoering van het

Actieplatform Peking, worden besproken in hoofdstuk V § 3.

§ 2. The Commission on the Status of Women in 2005.

Tijdens de 49ste sessie van ‘the Commission on the Status of Women’ van de Verenigde Naties, die

plaatsvond te New York in 2005, werd een resolutie goedgekeurd aangenomen, door onder meer alle

lidstaten van de Europese Unie. Als doelstelling van de resolutie wordt gesteld om enerzijds werk te

maken van de integratie van de gendermainstreaming in alle nationale beleidslijnen en anderzijds van

naar geslachtsopgesplitste statistieken en genderindicatoren.118

Deze commissie heeft als opdracht

gekregen om de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Peking op te volgen.119

Afdeling III. Europees beleid ter bevordering van gelijke kansen van vrouwen en

mannen

§ 1. De Europese Commissie als drijfveer

1. Rechtsgronden

Gezien de Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in 1995 in Peking en in het bijzonder

de deelname van de Europese Gemeenschap, neemt de strategie van gendermainstreaming ook

aanvang binnen de instellingen van de Europese Unie. De Europese Commissie ( hierna: EC) stelt in

115

Art. 21 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 116

COM(1999)565. 117

http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenconferenties/peking.pdf 118

Report of the UN Commission on the Status of Women ( 22 March 2005), UN Doc. E/2005/27

E/CN.6/2005/11. 119

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 4.

33

zijn mededeling van 21 februari 1996 dat: ”Vanaf de fase van beleidsontwerp van alle communautaire

beleidsmaatregelen en acties rekening moet gehouden worden met de gelijke behandeling van

vrouwen en mannen (‘genderperspective’)”. Als gevolg van deze mededeling wordt het

‘gendermainstreamingbeginsel’ gevormd dat in houdt dat: “bij alle communautaire beleidsvormen en

acties systematisch rekening wordt gehouden met de verschillen in situatie, positie en behoeften van

vrouwen en mannen. Deze totale en transversale aanpak vereist dat gebruik wordt gemaakt van alle

beleidsvormen”. 120

Volgens de mededeling dienen in de eerste plaats verschillende acties plaats te

hebben waardoor het ‘genderperspective’ stilaan in het acquis communautaire wordt geïntegreerd. Ter

voorbeeld: alle communautaire acties op gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken moeten de

integratie van gelijke kansen als specifiek doel of aanvullende prioriteit beogen.121

Op de tweede

plaats moeten ‘structuurfondsen’ opgericht worden die het belangrijkste financiële instrumenten zijn

van het beleid van de Europese Gemeenschap en die ernaar streven om gelijke kansen en cohesie

tussen de lidstaten te bevorderen.122

Dit politiek streven werd door het Verdrag van Amsterdam van 1997 in het Verdrag tot oprichting van

de Europese Gemeenschap vertaald. Als gevolg van deze verdragswijzing heeft het gelijke

behandelingrecht van de vierde generatie aanvang genomen.123

Naast de specifieke mogelijkheid in

artikel 141, lid 4 EG-verdrag voor het stellen van positieve acties ter bevordering van gelijke

behandeling van vrouwen en mannen in het beroepsleven, verbindt de EC in artikel 2 en 3 zich ertoe

om de genderdimensie algemeen in al haar beleidslijnen op te nemen. In overeenstemming met het

artikel 2 van het Verdrag heeft de Europese Gemeenschap als taak om de gelijkheid van vrouwen en

mannen te bevorderen door de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid of gemeenschappelijke

activiteiten te stellen. Als gevolg van artikel 3, lid 2 wordt er door de Gemeenschap in alle

beleiddomeinen naar gestreefd om de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de

gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Dit artikel bekrachtigt de integratie van de

genderdimensie in alle beleidslijnen en domeinen of de gendermainstreaming.124

Tengevolge van deze

verankering in het E.G.- verdrag wordt het belang bevestigd van de bevordering van gendergelijkheid

en uiting gegeven aan het engagement voor gendermainstreaming, weliswaar zonder de expliciete

vernoeming.125

De Richtlijn 2002/73 zal daarenboven ook vermelding maken van het concept ‘gendermainstreaming’

door artikel 1 bis aan de Richtlijn Gelijke Behandeling 76/207 toe te voegen dat stelt: “De lidstaten

120

COM(1999)565. 121

COM(1999)565. 122

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18. 123

D. DE PRINS, J. VRIELINK en S. SOTTIAUX, Handboek discriminatierecht, supra noot 18, 105-60 124

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 125

R. FRANCESKIDES, Equal gids over gendermainstreaming, 2004,

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf, 7-15.

34

houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de

opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en

activiteiten op de in lid 1 genoemde gebieden” en die zijn: “de toegang tot het arbeidsproces, met

inbegrip van promotiekansen, en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden en, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2, de sociale zekerheid”.

2. Integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van de Europese Commissie

Voor het welslagen van de gendermainstreamingbenadering van het beleid op Europees niveau

worden vier voorwaarden opgenoemd door Maria Tomassetti. Er moet een duidelijk politiek

engagement zijn van de betrokken actoren, de vaststelling van duidelijk meetbare

gelijkheidsdoelstellingen, een gepaste opleiding is noodzakelijk en de nodige middelen ter uitvoering

van die doelen moeten beschikbaar zijn.126

Saskia Ravesloot en Nathalie Wuiame bevestigen, maar

stellen dat daarenboven stabiele en stevige structuren noodzakelijk zijn voor het succes van

gendermainstreaming op Europees niveau.127

De formulering van het globale politiek engagement inzake gender mainstreaming in de artikelen 2 en

3 EG-verdrag veroorzaakte een verdere opsplitsing in diverse maar specifieke politieke engagementen,

met name de Strategie van Lissabon128

en het Europees Pact voor de gelijkheid tussen mannen en

vrouwen.129

De Lissabon doelstelling op het gebied van werkgelegenheid voor vrouwen, zoals

overeengekomen op de Europese Raad van Lissabon in maart 2000, focust zich op de bevordering van

de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De Lissabon strategie benadrukt dat deze verwezenlijking

van fundamenteel belang is voor de versterking van de sociale en economische toekomst van Europa

en stelt een gekwantificeerde tewerkstellingsgraad van 60% bij de vrouwen vast die in 2010

gerealiseerd moet zijn.130

Dit streefdoel van Lissabon zal niet worden bereikt zonder extra inspanning

op het terrein van gendergelijkheid. Er moeten tegen 2010 minstens 6 miljoen vrouwen toetreden tot

de arbeidsmarkt om dit streefcijfer te bereiken. Het Europees Pact voor de gelijkheid tussen mannen en

vrouwen werd oor de Europese Raad aangenomen op 24 maart 2006. Dit pact moedigt de lidstaten en

de Unie aan om in het kader van de strategie voor groei en werkgelegenheid een beleid te voeren dat

tot doel heeft de tewerkstelling van vrouwen te bevorderen en beloningsverschillen tussen vrouwen en

mannen te bestrijden.131

126

M. ROMBAUTS, Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging

voor de federale regering en de administraties, Brussel, 2008,

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 2. 127

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 128

maart 2000 stelde de Europese Raad van Lissabon 129

Voetnoot is hier noodzakelijk 130

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14. 131

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 14.

35

Bovendien vereist de uitvoering van een beleid gendermainstreaming dat er meetbare

gelijkheidsdoelstellingen worden aangenomen. Daarom worden zes prioritaire doelstellingen door de

EC voor de periode 2006-2010 vastgelegd in de Routekaart voor de gelijkheid tussen vrouwen en

mannen (gendergelijkheid), met name economische onafhankelijkheid, combinatie van privé- en

beroepsleven, besluitvorming, uitroeien van alle vormen van geweld, uitbannen van stereotypen en het

bevorderen van de gelijkheid in het buitenland.132

Alle Directoraten-Generaal van de EC zijn

verantwoordelijk voor de uitvoering en opvolging van de Routekaart voor de gelijkheid tussen

vrouwen en mannen. Daartoe dienen ze jaarlijks een voortgangsverslag en een mid- en eindevaluatie

in 2008 en 2010 met vervolgmaatregelen, uitdagingen en prioriteiten te maken.133

In 2008 heeft de EC

een tussentijds evaluatie gemaakt waarbij de belangrijkste ontwikkelingen inzake de genderkloof en

op beleids- en wetgevingsgebied en de uitdagingen en beleidsoriëntatie gestipuleerd zijn. De EC

vervult alvast haar opdracht ingevolge het Actieplatform van Peking om als instellingen van de

Europese Unie de gendergelijkheid te bevorderen en te zorgen dat haar volledige beleid bijdraagt aan

die doelstelling.134

Het welslagen van de gendermainstreamingstrategie is in grote mate afhankelijk van het bestaan van

stabiele en stevige institutionele en structurele ondersteuning. Het EC zal zowel interne als externe

mechanismes creëren om te garanderen dat de integratie van het ‘genderperspective’ in al haar

beleidslijnen en in elke fase van het beleidsproces optimaal gebeurd. In 1995 werd de Groep van

Commissarissen Fundamentele rechten, antidiscriminatie en gelijke kansen opgericht dat op de

integratie van gendergelijkheid in alle communautaire beleidslijnen en acties toe ziet. Tevens werden

externe structuren opgericht, zoals het Europees Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen in

2006 dat belast is met de ontwikkeling van genderexpertise en kennis teneinde technische

ondersteuning te verlenen aan de EC en de overheden van de lidstaten.135

In navolging van de mededeling van de EC in 1996, dienen ‘structuurfondsen’ opgericht te worden die

het belangrijkste financiële instrumenten zijn van het beleid van de Europese Gemeenschap en die

ernaar streven om gelijke kansen en cohesie tussen de lidstaten te bevorderen.136

Als gevolg van de

aanbeveling in paragraaf 345 van het Actieplatform van Peking, tracht men een gender budgetanalyse

( genderbudgeting) op de Communautaire begroting toe te passen. Thans bestudeert de EC de

mogelijkheden om het principe van genderbudgeting toe te passen op de communautaire begroting.137

132

COM(2006)92. 133

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 15. 134

COM(2009)0077 def. 135

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 16-17. 136

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18. 137

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 18.

36

De aangehaalde teksten tonen van een sterke politieke wil om te werken aan een grotere feitelijke

gelijkheid en aan de duurzame verandering van de dagelijkse leefwereld van vrouwen en mannen in de

Europese Unie. Toch stelt de Europese Commissie vast dat desondanks veel structurele vooruitgang,

vrouwen nog steeds geen feitelijke gelijkheid kennen en dat aan deze praktijk een halt moeten worden

toegeroepen. De routekaart kan misschien die extra inspanning op het terrein leveren zodoende het

streefdoel van de Lissabonstrategie toch te bereiken. Deze strategie geeft uiting aan de

vastbeslotenheid van de Europese Commissie om vaart te zetten achter de agenda inzake

gendergelijkheid en om het partnerschap met de lidstaten en andere actoren te versterken. Ook is er

wederom een bevestiging van de tweeledige aanpak van gendergelijkheid, die berust op

gendermainstreaming en op specifieke maatregelen.138

§ 2. Raad van Europa

1. Definiëring van gendermainstreaming

In tegenstelling tot de impliciete vermelding van gendermainstreaming in artikel 3, lid 2 van het E.G.-

verdrag, nam de Raad van Europa de beslissing om een groep van specialisten in mainstreaming op te

richten teneinde gendermainstreaming verder te omschrijven. In 1998 wordt een grondig rapport

afgeleverd dat gendermainstreaming tracht te definiëren. Deze definitie is de meest wijdverspreide en

breed geaccepteerde van gender mainstreaming en luidt als volgt: “the (re)organization, improvement,

development and evaluation of policy processes, so that a gender equality perspective is incorporated

in all policies at all levels and at all stages, by the actors normally involved in policy-making”139

of “

de (re) organisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen, zodat een

gendergelijkheidsperspectief door de actoren die normaal betrokken zijn bij het maken van het beleid

geïncorporeerd wordt in elke beleid, op elk niveau en in elke fase”.140

Gendermainstreaming is dus de

integratie van het genderperspectief in alle beleidsdomeinen met de bedoeling zo neutraal mogelijke

resultaten inzake gendergelijkheid te verkrijgen. Een verdere ontleding van deze definitie van

gendermainstreaming, is cruciaal om een verduidelijkt beeld te verkrijgen van deze strategie en zijn

toepassingsgebied. Daarenboven gaat het rapport van de expertengroep ook in op verschillende

factoren zoals wat geïntegreerd moet worden, waar dit moet gebeuren, wie de betrokken actoren zijn

en hoe dat uiteindelijk gerealiseerd moet worden. Deze elementen zijn van belang om reden dat ze

duidelijke verschillen van de traditionele of verticale visie op het gelijke kansenbeleid. Terwijl de

omschrijving van gendermainstreaming door de EC meer oog heeft voor de verschillende situaties,

138

COM(2006) 92. 139

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 15. 140

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 15.

37

behoeften en prioriteiten, legt de definitie van de Raad van Europa de nadruk op het veranderen van

het beleid.141

De expertengroep van de Raad van Europa stelt eveneens algemene randvoorwaarden en

aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie met oog op het welslagen van het beleid van

gendermainstreaming.

2. Ontleding van de definitie: Wat, waar, wie en hoe?

Vooreerst bepaalt de definitie dat een perspectief van gendergelijkheid geïntegreerd moet worden in de

beleidslijnen. Onder impuls van het Actieplatform van Peking hebben de opstellers van het

desbetreffende rapport bewust gekozen voor het begrip ‘gender’. Naast de effecten van beleid op de

bestaande verhouding tussen mannen en vrouwen, wordt tevens het beeld van mannelijke en

vrouwelijke waarden die maatschappelijk opgebouwd zijn belicht. Het rapport definieert ook wat

onder de notie ‘gendergelijkheid’ wordt begrepen: “Gender equality means accepting and valuing

equally the difference between women and men and the diverse role they play in society. Gender

equality includes the right tot be different”.142

In deze definiëring wordt rekening gehouden met de

bestaande verschillen en – realiteiten tussen de vrouwen en mannen en de stereotype rollen die ze

vervullen in de maatschappij. Weliswaar zit in de techniek van gendermainstreaming niet ingesloten

welke bestaande verschillen men wil bestrijden en welke men wil ondersteunen. De waarden die in de

maatschappij als mannelijke of vrouwelijk worden bestemd, worden evenzeer niet vernoemd om reden

dat gender afhankelijk is van tijdsgeest, ruimte en politieke gedrevenheid en aldus sterk variabel. De

invulling van de gendergelijkheid zal een verschuiving in invulling doorstaan en breder worden

gedefinieerd. Bijgevolg zal elke overheid nood hebben aan een invulling van ‘gender equality’, door

zich te buigen over de volgende vraag: “Het ondersteunen/bestrijden van welke verschillen

vergroot/verkleint in onze maatschappelijke situatie de gelijkheid tussen vrouw en man?” Derhalve is

het vastleggen van politieke, strategische doelstelling door de beleidsmakers van wezenlijk belang

voor het welslagen van de uitvoering van de gendermainstreamingstrategie.143

De verandering van de invulling van gelijkheid leidde tot een evolutie in de aanpak en vorm van het

gelijke kansenbeleid, met name van een verticale benadering naar een horizontale of transversale

benadering van het beleid. Bij de verticale benadering van het gelijkekansenbeleid tracht men de

gelijke kansen van vrouwen en mannen te bevorderen door het stellen van specifieke acties op

welbepaalde, typische ‘vrouwelijke’ beleidsdomeinen. De horizontale benadering van het gelijke

kansenbeleid of gendermainstreaming zal daarentegen plaatsvinden in al het beleid op alle niveaus en

141

K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 3. 142

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 8. 143

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27.

38

in alle fases.144

Zoals gesteld in het Rapport van de Raad van Europa over mainstreaming, is het

wezenlijke verschil tussen deze benaderingen enerzijds de betrokken actoren en anderzijds de

geadresseerde beleidsdomeinen.145

Bij het traditionele gelijkekansenbeleid of sectorbeleid vertrekt

men van een ongelijkheid waarvoor de verantwoordelijke van de sector een specifiek verticaal beleid

ontwikkelt. Naar de nieuwe benadering van gendermainstreaming wordt vaak verwezen als een

facetbeleid of een inclusieve benadering van problemen op alle niveaus en fases (probleemanalyse,

beleidsontwerp, monitoring en implementatie en evaluatie) van de respectievelijke

beleidsdomeinen.146

Het gaat dus om twee verschillende benaderingen die eenzelfde doelstelling

hebben: het bereiken van gendergelijkheid. De twee benaderingen zijn echter complementair vermits

beiden elkaar aanvullen: het sectorbeleid richt zich op het wegwerken van ongelijkheden en het

facetbeleid tracht deze te vermijden door tijdig in te grijpen in de beleidsvoorbereiding en evaluatie.

Het belang van een tweesporenbeleid is meermaals onderstreept door verschillende instanties. De

Raad van Europa benadrukt de noodzaak aan complementariteit als volgt: “It seems necessary not

only to stress the joint necessity of gendermainstreaming and targeted equality policies, but also to

give some attention to the determinants of the choices involved in deciding which strategy will be

followed, and how both strategies can be combined. In everyday practice, when working towards the

goal of gender equality, organisations make an overall gender equality plan, and they often consider

the distinction between gender mainstreaming and targeted gender equality policies a too analytical

one”.147

Daarenboven zou er zonder de strijd voor formele gelijkheid van vrouwen en mannen geen

basis geweest zijn voor initiatieven en studies die zoeken naar structurele oplossingen op het gebied

van gendermainstreaming.148

Diegene die een genderperspectief moeten integreren, zijn de ‘actoren die normaal het beleid maken’.

Gezien dat het genderperspectief in het algemeen beleid ( mainstream) geïntegreerd moet worden,

impliceert dat alle beleidsactoren erop moeten toezien dat de gendergelijkheid bevorderd wordt.149

De

verscheidenheid en veelheid van de betrokken beleidsactoren noodzaakt structuren, coördinatie en de

nodige verspreiding van uitgebreide interdisciplinaire kennis omtrent de gelijkheidsproblematiek. Het

tweesporenbeleid speelt in de kennisvergaring en –verspreiding ook een cruciale rol daar het

traditioneel gelijkekansenbeleid deze kennis deels heeft opgebouwd. Gezien in de praktijk er maar een

minimale verspreiding van genderexpertise onder alle beleidsactoren is, wordt voor deze opdracht een

144

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 99. 145

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 14-16. 146

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 141. 147

M. VERLOO, Report Gendermainstreaming: practices and prospects, Strasbourg, Council of Europe,

http://www.coe.int/t/e/human_rights/equality/02._gender_mainstreaming/097_EG(1999)13.asp, 6. 148

K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 23. 149

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 25.

39

genderdeskundige binnen het beleidsdomeinen of een externe genderexpert aangeduid.150

Ten slotte bepaalt de definitie hoe dat doel te bereikt moet worden, namelijk door het ‘(re)

organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen’. Daartoe is er nood aan

gendermainstreaminginstrumenten, methodes en structuren ter ondersteuning en coördinatie van de

beleidsactoren in het beleidsproces. Belangrijk op te merken is dat de definitie bepaalt dat het gaat om

het integreren van een genderperspectief in een bestaand beleid en dus niet om nieuwe specifieke

maatregelen gericht op vrouwen te gaan creëren. De nodige middelen moeten ook beschikbaar zijn

opdat de effectieve en optimale beleidsuitvoering kan gegarandeerd worden.151

3. Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreaming methodologie

De gendermainstreamingbenadering is een complexe lange termijnstrategie die de integratie van een

perspectief van gendergelijkheid tracht te verwezenlijken op alle beleidsdomeinen. Dit houdt

aanzienlijke veranderingen in voor het gehele beleidsproces en dus alle betrokken beleidsactoren.

Gezien gender variabel is naar tijd, ruimte en situatie, kan dit niet zonder meer herleid worden tot een

eenvoudig stappenplan.152

Gender mainstreaming vraagt immers "niet enkel een juridische

aanpassing, maar ook een wezenlijk culturele verandering van zowel individueel gedrag als

collectieve attitudes en praktijken en een resoluut politieke actie die op een zo breed mogelijke

mobilisatie berust”.153

Bijgevolg wordt van de beleidsactoren verwacht dat ze een aangepast en

systematisch beleid ontwerpt en uitvoert. Om het welslagen van het horizontaal beleid ter bevordering

van gendergelijkheid te verzekeren, worden bepaalde algemene randvoorwaarden en aanbevelingen

voor een doeltreffende mainstreaming methodologie in het rapport van de expertengroep uiteengezet.

Op een schematische wijze worden deze methodologie in een tabel gezet met een kort commentaar

over hun concrete betekenis voor mainstreaming.

Randvoorwaarden inzake mainstreaming

- politieke wil om gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de politieke agenda te plaatsen.

- een specifiek gelijke kansenbeleid dat gendermainstreaming ondersteunt.

- statistieken die gegevens over de bestaande situatie van mannen en vrouwen geeft om een

doelgericht en efficiënt beleid te voeren.

- kennis inzake genderverhoudingen door middel van genderexpertise

- kennis omtrent de werking van de administratie

150

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 142. 151

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 142. 152

VZW Amazone, “ Gendermainstreaming”, supra noot 80, 1. 153

COM(1996) 67.

40

- noodzakelijke fondsen en human resources

- participatie van vrouwen in het politieke en openbare leven en in de besluitvorming Tabel 2: Randvoorwaarden en aanbevelingen voor een mainstreamingmethodolgie volgens de

Raad van Europa. 154

Hoofdstuk V. Horizontale benadering van het federaal gelijke kansenbeleid in

België: aanzet

Afdeling I. Inleiding

Ingevolge de internationale impulsen van de organisatie van de Wereld – Vrouwenconferenties te

Nairobi in 1985 en tien jaar later in Peking, werd door de federale regering gekozen voor de

gendermainstreaming of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid. In navolging

van de Wereld – Vrouwenconferenties te Nairobi in 1985 werd de eerste stap gezet door het

Koninklijk Besluit van 16 december 1985 ter oprichting van het federale Staatssecretariaat voor

Maatschappelijke Emancipatie. Eén decennia later vond de Vierde Wereldvrouwenconferentie in

Peking plaats met als slotdocumenten: het Actieplatform van Peking die strategische doelstellingen en

acties, institutionele voorzieningen en financiële regelingen vooropstelde en de Verklaring van Peking

die het engagement uitdrukte van de onderschrijvende regeringen. Daartoe dient de federale regering

opvolging te geven aan het Actieplatform van Peking en was bijgevolg genoodzaakt om adequate

juridische en institutionele mechanisme te ontwikkelen. De Belgische wetgever verankerde de

opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie in de wet van 6 maart 1996 strekkende

tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14

september 1995 in Peking heeft plaatsgehad aangenomen.

Afdeling II. Verticale of horizontale benadering van het federale gelijkekansenbeleid van

1985-1999.

Op de derde Wereldvrouwenconferentie in Nairobi in 1985, werd er door de internationale

gemeenschap goedkeuring gegeven aan de ‘Toekomst strategieën voor de vrouw tegen het jaar 2000’.

Op deze conferentie over de rol van vrouwen in ontwikkelingslanden gebeurde ook de introductie van

het concept ‘ gender mainstreaming’. Het thema ‘gelijke kansen voor mannen en vrouwen’ werd

bijgevolg in België op federaal niveau erkend als een formeel beleidsterrein.

154

A. HONDEGHEM en S. NELEN, Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector, supra noot 21,

28.

41

Door M. SMET als staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie aan te duiden, startte de

institutionalisering van het federaal gelijkekansenbeleid in 1985. In het Koninklijk Besluit van 16

December 1985 ter oprichting van het federale Staatssecretariaat voor Maatschappelijke Emancipatie

wordt haar een dubbele taak toegewezen. Artikel 2, lid 3 bepaalt dat deze staatssecretaris een taak moet

vervullen die voortvloeit uit de eigen bevoegdheid: het stimuleren van initiatieven gericht op het

waarborgen van gelijke kansen voor man en vrouw. Anderzijds bepaalt artikel 2, lid 4 dat er ook een

taak voortkomt uit het gedeelte bevoegdheid van het staatssecretariaat: de coördinatie van beleid

betreffende maatschappelijke emancipatie. Bijgevolg kan zij/hij de andere ministeries en

staatssecretariaten wijzen op de gevolgen van hun besluiten voor het gelijke kansenbeginsel en het kan

hen interpelleren. De jure werd geopteerd voor het voeren van een tweesporenbeleid, met name een

mainstreamingbeleid dat is aangevuld door een specifieke maatregelen van een sectorbeleid.

Als gevolg van een gebrek aan politieke bereidheid, geen afdoende structuren en een onduidelijke

begripsomschrijving, werd echter de facto de nadruk gelegd op het nemen van specifieke maatregelen

en aldus gekozen voor het voeren van een sectorbeleid.155

De volgende uitspraak van de minister van

Tewerkstelling en Arbeid illustreert het ontbreken van het politiek streven: “Het is (nog steeds) geen

politiek project van de partijen als dusdanig. Ik had vaak de grootste moeite om collega’s te overtuigen

van het belang en de noodzaak om aandacht te besteden aan het thema. Het was een voortdurend

opboksen tegen vervelende opmerkingen (‘ben je daar nu weer met je gelijke kansen’) en het vergde een

niet aflatende inzet om weerstanden te overwinnen. Mannen beschouwen gelijke kansen niet als iets

waar ze veel eer mee kunnen halen. En omdat mannen nog altijd dominant zijn op het politieke terrein,

blijft gelijke kansen een thema in de marge”.156

De aanwezigheid van politieke wil wordt door het

rapport van de experts van de Raad van Europa, beschouwd als de meest essentiële randvoorwaarde met

oog op succes van een mainstreamingbeleid.157

Daarenboven beschikken immers de aanwezige structuren in de jaren negentig niet over expliciete

coördinerende bevoegdheden en zijn bijgevolg niet geschikt voor het uitvoeren van een structureel en

systematisch mainstreamingbeleid. Evenzeer is er een gebrek aan specifieke emancipatiestructuren in

de verschillende departementen en interdepartementale structuren die aan kennisvergaring en

verspreiding kunnen doen. Deze gebreken leidden ertoe dat men het federaal gelijk kansenbeleid van

1985-1999 grotendeels verticaal gaat benaderen door middel van het stellen van specifieke

155

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België. Naar een egalitaire

samenleving, Brussel, 2002, http://dipot.ulb.ac.be:8080/dspace/bitstream/2013/7802/1/rp-0019.pdf, 15-17.

(hierna verkort Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België). 156

M..SMET, Gelijke kansen is van alle tijden, De Europese gemeente,1999,6. 157

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 16.

42

maatregelen.158

Tijdens deze periode werden hoofdzakelijk specifieke maatregelen getroffen in drie

prioritaire thema’s: de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de deelname van vrouwen aan de

besluitvorming159

en de bestrijding van geweld op vrouwen.160

Dientengevolge concentreerde men

zich op de eigen beleidsdomeinen en liet men de gendermainstreaming tot 1999 aan de kant liggen

Als gevolg van het grotendeels ontbreken van een horizontale benadering van het gelijkekansenbeleid

of een strategie van gendermainstreaming, werd een grote negatieve invloed op de doeltreffendheid en

kwaliteit van het gevoerde federale gelijkekansenbeleid waargenomen. Zonder de politieke bereidheid

van de betrokken beleidsmedewerkers en aanwezigheid van stabiele structuren ter ondersteuning en

begeleiding van het beleidsproces, is het moeilijk om structurele en systematische veranderingen in het

gelijkekansenbeleid te realiseren. Tengevolge van deze factoren en de internationale stimulus van het

Actieplatform van Peking, is de federale wetgever op zoek gegaan naar andere beleidstrategieën om

feitelijke gendergelijkheid te bevorderen.161

Afdeling III. De opvolging van het Actieplatform van de 4de Wereldvrouwen conferentie

van Peking in België voor 2007

§ 1. Inleiding

Tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995 werd een evaluatie gemaakt van de

maatregelen en acties die genomen zijn in het kader van de ‘Toekomst strategieën voor de vrouw tegen

het jaar 2000’ van de Wereldvrouwenconferentie te Nairobi in 1985. Gendermainstreaming werd

daarentegen expliciet vernoemd als een te volgen aanpak om een ‘genderperspective’ te integreren in

alle nationale beleidsmaatregelen en domeinen. Daartoe werd in het slotdocument van de

Wereldvrouwenconferentie te Peking, het zogenaamde Actieplatform van Peking, de concrete acties

vooropgesteld om de strategische doelstellingen in 12 beleidsdomeinen te realiseren en bij te sturen.162

Op nationaal vlak verkrijgen alle 189 onderschrijvende regeringen en andere actoren de opdracht om:

“ In het kader van de mechanismen om de verbetering van de positie van vrouwen te bevorderen, een

actief en zichtbaar beleid voeren, gericht op mainstreaming van een genderperspectief in alle

beleidsmaatregelen en programma’s, zodat, alvorens besluiten worden genomen, een analyse wordt

gemaakt van de effecten hiervan op respectievelijk vrouwen en mannen”.163

De federale regering heeft

158

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 17. 159

Artikel 2 wet 20 Juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in

organen met adviserende bevoegdheid, BS 9 oktober 1990. 160

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 16. 161

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 19. 162

K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 10. 163

Art. 201-202 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

43

een reeks inspanningen geleverd om de toepassing, de concretisering en de opvolging van het

Actieplatform van Peking te garanderen. Deze concretisering is vooral te merken in de evolutie van de

Juridische en institutionele mechanismen. Gezien hun belangrijk aandeel in de vorming van de wet van

12 januari 2007, worden deze mechanismen verder ontleed.

Onder de juridische instrumenten worden de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toe-

passing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in

Peking heeft plaatsgehad (hierna de Pekingwet),164

die recent is opgeheven en vervangen door de wet

van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de

genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen (hierna de Gendermainstreamingwet)165

en

de grondwetsherziening van 2002 vermeld.

De focus wordt bij de institutionele mechanismen gelegd bij de oprichting van het Instituut voor de

gelijkheid van vrouwen en mannen, de oprichting bij wijze van experiment van de cel ‘gender

mainstreaming’ en het pilootproject ‘genderbudgeting’.

§ 2. Juridische instrumenten

1. Pekingwet

Het principe van gendermainstreaming werd impliciet vermeld in de wet van 6 maart 1996 strekkende

tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14

september 1995 in Peking heeft plaatsgehad. Die wet verplicht de Regering, de Minister of

Staatssecretaris die is bevoegd voor het gelijke kansenbeleid en de Minister of Staatssecretaris die is

bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking om jaarlijks een verslag uit te brengen bij de federale

kamers over het gevoerde beleid in overeenstemming met de doelstellingen en concrete uitvoering van

de acties van het Actieplatform van Peking binnen hun bevoegdheidsdomeinen (hierna: de

pekingrapporten).166

Deze drie pekingrapporten zijn voortgangsnota en maken de balans op van de

inwerkingtreding van de strategische doelstellingen die door elke minister en elke staatssecretaris in het

kader van de competenties van zijn departement zijn gedefinieerd.167

De wetgevende macht ging er

164

Wet 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwencon-

ferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 31 oktober 2006. ( hierna Pekingwet). 165

Gendermainstreamingwet, supra noot 1. 166

Art 3 Pekingwet, supra noot 168. 167

Artikel 3, lid 2 en 4, lid 2 Pekingwet, supra noot 168.

44

vanuit dat deze wettelijke plicht tot rapportering de enige doeltreffende manier was om de conclusies

van de Conferentie van Peking te concretiseren.168

In 1999 werd het ‘Verslag van de Regering betreffende het gevoerde beleid overeenkomstig de

doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die plaatsvond in Peking in september 1995’,

goedgekeurd in de Ministerraad van 25 oktober 2000. De federale regering vervult voor de eerste maal

hun wettelijk opdracht door een verslag voor te leggen over de controle op de toepassingen van de

doelstellingen van de Wereldvrouwenconferentie van Peking. Weliswaar wordt daar in enkel bepaald

dat: “de federale regering erkenning geeft aan de rol die zij heeft te vervullen bij de verwezenlijking

van de gelijkheid van mannen en vrouwen. Het uitgangspunt van dit initiatief is de erkenning van het

transversale karakter van de genderdimensie”.169

Sinds de inwerkingtreding van de Pekingwet werd het eerste verslag met voortgangsnota voor het jaar

2001 pas ingediend op 9 oktober 2002. Hieruit blijkt het engagement van de federale regering om

vooruitgang te boeken op gebied van de gendermainstreamingstrategie. Daartoe werd in januari 2001

een strategisch plan aangenomen dat het beleid van de verschillende departementen op elkaar moet

afstemmen. Elk departement dient bijgevolg strategische doelstellingen te formuleren ter bevordering

van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Bijvoorbeeld “het departement Sociale zaken formuleerde

als doelstelling dat vanaf 2003 onthaalmoeders genieten van sociale bescherming, evenals de

meewerkende echtgenoten van zelfstandigen”. De opvolging en het verloop van het strategisch project

werd toegewezen aan iemand van de administratie van het departement en ondersteund door de Cel

mainstreaming.170

Weliswaar verloopt de uitvoering op de verscheidende departementen vaak

moeizaam door het gebrek aan genderexpertise en kwalitatieve genderstatistieken. Desalniettemin is

de aanwezigheid van politieke bereidheid cruciaal voor de verdere evolutie.171

Gezien de plicht tot jaarlijkse rapportering voor de hele regering en haar/zijn departementen geldt, zou

het gendermainstreamingbeleid stilaan vorm moeten krijgen. Weliswaar gaat het hier enkel over een

indirecte stimulans tot gendermainstreaming.172

De Peking rapporten waren niet meer dan eenvoudige

inventarissen van de acties ter bevordering van gendergelijkheid in elke bevoegdheidsdomeinen. Deze

168

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 169

Pekingrapport, Verslag van de Regering over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de

vierde wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Brussel, Federaal

Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, 1999. 170

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 171

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/Verslagsenaat.pdf 172

http://www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Meier/

45

inventaris werd a posteriori opgemaakt, zonder dat er a priori werd nagedacht over de integratie van

gender in het gevoerd beleid. De Pekingwet houdt enkel een verplichting in tot het rapporteren van de

geboekte vooruitgang en niet om effectief progressie te boeken.173

De Verklaring van Peking stelt dat: “De uitvoering van het Slotdocument vraagt om de inzet van

regeringen en de internationale gemeenschap”.174

Bijgevolg is een soortgelijke aanzet tot

gendermainstreaming gegeven bij de andere overheden gegeven. De Vlaamse overheid heeft op 3 mei

1997 een decreet aangenomen houdende de opvolging van de resoluties van de

Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad.175

De Waalse

en de regering van de Franse Gemeenschap volgden in 2002. Terwijl het Vlaamse decreet de opmaak

van een voortgangsnota die een evaluatie inhoudt van de genomen maatregelen vooropstelt, zijn de

decreten van de Waalse regering en regering van de Franse Gemeenschap iets uitgebreider. Artikel 1

van het decreet van 28 november 2002 stelt:” dat elke minister van de Waalse regering informatie moet

verstrekken i.v.m. de strategische doelstellingen van zijn departement inzake de gelijkheid tussen

vrouwen en mannen, de desbetreffende financiële middelen, de uitvoering van bovenvermelde

doelstellingen en de evaluatie ervan, de naam van de contactpersoon belast met zijn aangelegenheden

hetzij binnen zijn kabinet, hetzij binnen zijn departement”. 176

In artikel 1 van het decreet van de Franse

Gemeenschapsregering177

wordt bovendien expliciet gevraagd om: “ de ondervonden moeilijkheden in

de verwezenlijking van hun doelstellingen en de vooruitzichten om deze te verhelpen op te nemen in hun

jaarlijkse rapportering”. Deze verschillende eisen qua rapportering leiden daarom nog niet tot meer of

minder gender mainstreaming in de realiteit. Hier wordt dus enkel een verbintenis aangegaan wat de

verslaggeving betreft en niet inzake de eigenlijke realisaties in hun departementen. 178

2. Herziening van de grondwet

De grondwetswijziging van 21 februari 2002 herziet titel II van de Grondwet door een bepaling in te

voegen betreffende het recht van de vrouwen en de mannen op gelijkheid en de bevordering van de

gelijke toegang tot door verkiezing verkregen en openbare mandaten.179

Een nieuw artikel 10bis wordt

in de Grondwet ingevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt: “De gelijkheid van vrouwen en mannen is

gewaarborgd.” Artikel 11bis heeft het meer specifiek over “de gelijke uitoefening van hun rechten en

173

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 174

Art. 201-202 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 175

Decreet 13 MEI 1997 houdende de opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4

tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 18 juli 1997. 176

Decreet 28 NOVEMBER 2002 houdende de opvolging van de resoluties van de vrouwenconferentie van de

Verenigde Naties die in Peking heeft plaatsgehad, BS 5 december 2002. 177

Decreet 19 DECEMBER 2002 betreffende het opmaken, door de Regering, van een jaarverslag over de

evaluatie van het regeringsbeleid inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen, BS 22 januari 2003. 178

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 179

K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 13.

46

vrijheden” en “hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare

mandaten”. Het laatstgenoemde artikel houdt in dat de federale regering, de gewestelijke en

gemeenschapsregeringen, en de regeringen van de gewestelijke organen, bedoeld in artikel 39, de

colleges van burgemeesters en schepenen, de bestendige deputaties van de provinciale raden en in de

executieven van elk territoriaal intercommunaal, intercommunaal of interprovinciaal orgaan verplicht

ten minste één vertegenwoordiger van elk geslacht omvatten. Als gevolg van de inwerkingtreding van

de grondwetswijziging waarborgt de Grondwet enerzijds expliciet het recht op gelijkheid tussen

vrouwen en mannen en anderzijds de gelijke toegang voor mannen en vrouwen tot verkiezings- en

openbare mandaten. 180

§ 3. Institutionele mechanismen

1. Het federaal project gendermainstreaming

.

1.1. De cel ‘gendermainstreaming’

Ter opvolging en implementatie van het mainstreamingprincipe werd het tweedelige federaal project

gendermainstreaming vooropgesteld. Het eerste gedeelte handelt over de Cel Gendermainstreaming die

van december 2000 tot november 2001 is opgericht.

Ingevolgde de aanname van het strategisch plan in 2001, was er nood aan een orgaan dat de

verschillende departementen ondersteunde om een gelijkheidsperspectief te integreren in alle

beleidslijnen en acties van de federale regering. De Minister van Gelijke Kansen richtte bijgevolg de

‘Cel Gendermainstreaming‘ die samengesteld was uit een multidisciplinair universitair team en de

kabinetsverantwoordelijke vanuit het Departement Gelijke Kansen. Hun opdracht was om de

verantwoordelijken van alle ministeriële departementen ( verantwoordelijke kabinetsmedewerker en

ambtenaar) bij te staan en hun proces van de geïntegreerde benadering van de genderdimensie in de

kabinetten te begeleiden.181

1.2. Het pilootproject ‘genderbudgeting’

Het tweede deel van het federaal project ‘ gendermainstreaming’ liep vanaf april 2002 tot eind

december 2002. Vooreerst werd verdere uitwerking gegeven aan de in 2001 gedefinieerde strategische

doelstellingen en de evaluatie van de reeds bereikte verwezenlijkingen. Vervolgens werd het

180

Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende het recht

op gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke toegang van tot door verkiezingen vekregen

en openbare mandaten, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 465/1. 181

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België, supra noot 159, 26.

47

proefproject ‘genderbudgeting’ op federaal niveau gelanceerd. Deze term vertaalt zich als een

budgetanalyse van de begroting met als de impact van de overheidsuitgaven en inkomsten op de

gendergelijkheid van vrouwen en mannen. Het budget wordt doorgelicht op de uitgegeven bedragen,

de uitgavencategorieën en de mate van bijdrage van die uitgaven tot de doelstelling van gelijkheid

tussen mannen en vrouwen.182

Het ultiem doel van gendergevoelig budgetteren is dat er mettertijd

genderspecifieke budgettaire processen worden ontwikkeld die waarborgen dat er rekening wordt

gehouden met de mogelijke impact van budgettaire keuzes op gendergelijkheid en de opheffing van

genderdiscriminerende budgettaire regelgeving inhouden.183

Deze gender budgetanalyse werd voor het eerst toegepast in Australië tijdens de jaren tachtig maar dan

onder de naam “ women’s budget”. In het Actieplatform van Peking werd de nadruk gelegd op het

belang van gender budgetanalyse, waarin wordt verklaard dat " regeringen zich moeten inspannen om

systematisch te bestuderen hoe vrouwen baat hebben bij uitgaven in de openbare sector; zij moeten

begrotingen aanpassen om gelijke toegang tot uitgaven in de openbare sector te waarborgen, zowel

om de productiecapaciteit te verhogen, als om in maatschappelijke behoeften te voorzien, en zij

moeten de met gender verband houdende toezeggingen die tijdens andere topconferenties en

conferenties van de Verenigde Naties zijn gedaan, verwezenlijken”.184

Onder impuls van het

Ontwikkelingsprogramma voor de Vrouw van de Verenigde Naties (UNIFEM) en het Secretariaat van

het Britse Gemenebest ( Commonwealth Secretariat), wordt deze methode thans toegepast in reeds 40

landen.185

Deze methode verkrijgt de laatste jaren navolging in zowel de geïndustrialiseerde landen,

zoals Canada186

en Frankrijk, als in ontwikkelingslanden, zoals Barbados en Tanzania.

De wortels van het Belgische genderbudgeting initiatief liggen echter in de internationale conferentie

over “Strengthening Economic and Financial Governance: towards Gender Responsive Budgeting”

van 2001, geïnitieerd door de Belgische staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Bij de

voorbereiding van deze conferentie, werd het duidelijk dat het hypocriet zou zijn om een conferentie

omtrent genderbudgeting te organiseren en deze methode niet toe te passen. Bijgevolg nam de

Federale Ministerie van Tewerkstelling en Gelijke Kansen de leiding in de uitwerking van het

Federale project Genderbudgeting. Dit pilootproject concentreerde zich vooral op de inkomenszijde

182

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 183

Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de staatssecretaris

voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002,

nr.2000, nr. 2- 129/1. 184

Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women . 185

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 67. 186

Zie http://www.gender-budgets.org/content/view/502/245/ voor Gender Budgets: an overview- Canada

48

van de budgettering in enkele federale departementen waaronder het ministerie van Buitenlandse

Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking.187

Dit pilootproject werd geconcretiseerd door de oprichting van het Comité van experts in de FOD

Financiën. Deze groep had als taak een rapport op te stellen over de directe en indirecte discriminatie

in de toepassing van de personenbelasting, de bedrijfsvoorheffing en de problemen dienaangaande.188

De doelstelling van dat rapport was “te komen tot een perfecte neutraliteit van de personenbelasting

en van de bedrijfsvoorheffing ten opzichte van de persoon die inkomsten geniet en van zijn

bestaanskeuze”. Het rapport van dit comité onderscheidt “directe discriminaties tussen mannen en

vrouwen, verschillen en onrechtvaardigheden tussen echtgenoten, tussen partners en feitelijke

gezinnen en tussen alleenstaanden, en maatregelen die een gedifferentieerde impact naar de sekse

blijken te hebben, zoals de belastingverminderingen voor kinderopvangkosten, het belastingkrediet

voor lage inkomens en het Fonds voor Alimentatievorderingen.”189

Daardoor wordt het mogelijk om

maatregelen te identificeren die ongelijkheden tussen mannen en vrouwen opsporen en deze te

vermijden of corrigeren.190

Deze uitgevoerde studie van door het comité van experts is een uitstekende

analyse met betrekking tot genderbudgeting en resulteert in bevindingen die van belang kunnen zijn

voor toekomstige onderneming.191

1.3. Evaluatie van het federaal project gendermainstreaming

Gezien de nieuwe samenwerking tussen de academische en politieke wereld, is de voortdurende

evaluatie van dit project een noodzakelijke voorwaarde om zijn slaagkans te verhogen. In het

eindrapport van het federaal project van gendermainstreaming worden zowel de vooropgestelde

doelstellingen, als de concreet genomen maatregelen en hun uiteindelijke impact opgenomen ter

evaluatie. Een positieve evaluatie werd gegeven over de bewustmaking en het informeren van de

betrokken actoren, de mogelijkheden in de te volgen opleidingen en de coördinerende rol van de cel

gendermainstreaming. Minder positief was men over het gebrek aan politiek engagement om de acties

ook effectief uit te voeren, het gebrek aan parate kennis en budget en de onderschatting van het

187

Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de staatssecretaris

voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002,

nr.2000, nr. 2- 129/1. 188

N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en

mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3. 189

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 190

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, gendergevoelig budgetteren,.Brussel, http://igvm-

iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 6. 191

N. HOLVOET, Gender Budgeting in Belgium: Findings from a pilot project, Luik, 2007.

49

overlegproces tussen kabinet en administratie.192

Zowel het project inzake de cel gendermainstreaming

als het pilootproject genderbudgetting steunde op de kennis die verworven is door de samenwerking

tussen externe academische deskundigen en interne genderdeskundigen van de federale ministeries.

Deze projectmatige aanpak en afwezigheid van coördinatie tussen de departementen leidde tot een

slecht gestructureerd gendermainstreamingbeleid. Naast de positieve en negatieve evaluatie werden ook

aanbevelingen geformuleerd op vlak van de institutionalisering van het gendermainstreamingproces,

strategische doelstellingen en haalbaarheid, informeren en sensibiliseren rond gelijkekansenbeleid, oog

voor organisatorische realiteit en de deskundige en begeleidende rol van IGVM.193

Ten slotte werd er

ook inhoudelijk meer aandacht besteed aan het concept 'gendermainstreaming' als gevolg van de

wettelijke verplichting van het IGVM om de integratie van de genderdimensie te integreren in het

gehele beleidsproces.194

Weliswaar werden een groot aantal doelstellingen niet gehaald en bleven de meeste initiatieven haperen

op het moment wanneer acties concreet moesten worden uitgevoerd.195

Toch werd in het algemeen een

gunstig advies verleend door de verschillende ministeries met als gevolg dat het project ‘Cel

Gendermainstreaming’196

en het Pilootproject genderbudgeting197

werd hervat.

2.Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen

Met de oprichting van het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen ( hierna: IGVM) in

2002,198

komt de federale regering tegemoet aan de doelstelling van het Actieplatform van Peking

inzake institutionele voorzieningen.199

Artikel 3 van de wet stelt dat: “het Instituut de taak heeft toe te

zien op de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen, elke vorm van discriminatie en

ongelijkheid op basis van geslacht te bestrijden en de instrumenten en strategieën die gestoeld zijn op

een geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken. Het Instituut oefent zijn taak uit in een

geest van dialoog en medewerking met de verenigingen, instellingen, organen en diensten die, geheel of

gedeeltelijk, een opdracht vervullen, of die onmiddellijk betrokken zijn bij de vervulling van deze

192

FOD Werkgelegenheid, Arbeid, en Sociaal Overleg, Eindrapport en evaluatie van de door de federale

regering opgerichte cel "gender mainstreaming": verwezenlijking van de strategische doelstellingen in het kader

van de uitvoering van het Actieplatform van de Wereldconferentie voor de Vrouw te Peking / Cel gender

mainstreaming, Brussel, 2003, 202. 193

G. REYMENATNS en H. VAN HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,

Instituut voor gelijkheid voor vrouwen en mannen, 9-12. ( hierna verkort G. REYMENATNS en H. VAN

HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen). 194

B. VAN BUGGENHOUT, Sociale bescherming op nieuwe paden, Leuven, Instituut sociaal recht, Katholieke

Universiteit te Leuven , 763. 195

www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Meier/ 196

Zie hoofdstuk VI. Afdeling IV. § 4.3.3. 197

Zie hoofdstuk VI. Afdeling IV. § 2.1.2. 198

Wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,

BS van 31 december 2002. 199

Art. 296 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

50

opdracht.” Het Instituut werkt aldus strategieën uit van gendermainstreaming in kader van het beleid

inzake tewerkstelling, arbeid, besluitvorming en geweld. Het IGVM zal zijn wettelijke opdracht

volbrengen door ongelijkheden in wetten en reglementeringen op te sporen en de nodige instrumenten,

geschikte structuren en strategieën te ontwikkelen.200

Concreet verzamelt het Instituut de nodige

informatie en coördineert het ontwerp van verslag aan de wetgevende macht. Als gevolg van deze

opdrachten zal het IGVM bijdragen aan het beleid ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en

mannen met oog op een beter bestuur ( ‘good governance’).201

Afdeling IV. Besluit

Ingevolge de internationale impulsen door de Wereldvrouwenconferenties, tracht de federale regering

het beleid te bevordering van gendergelijkheid horizontaal te benaderen. Het falen van de horizontale

benadering van het federale gelijkekansenbeleid in 1985 wijst op de noodzaak voor de vervulling van

verscheidende randvoorwaarden met het oog op de succesvolle toepassing van gendermainstreaming.

Tengevolge van de aanname van de Pekingwet en in het bijzonder de rapportageplicht betreffende de

vooruitgang, wou de wetgever een garantie creëren dat de uitvoerende macht de nodige maatregelen

en acties zou treffen om de resoluties van het Actieplatform te realiseren. De pekingrapporten zijn

daarentegen enkel een indirecte stimulans tot gendermainstreaming en niet meer dan eenvoudige

inventarissen van de acties ter bevordering van gendergelijkheid in elke bevoegdheidsdomeinen. Door

de Pekingwet is er geen verplichting opgenomen om effectief progressie te boeken, maar enkel een

plicht om effectief te rapporteren.202

De onderliggende beweegreden van de wetgever wordt derhalve

compleet ondergraven. Daarenboven wees men in het evaluatierapport van het federaal project

gendermainstreaming enerzijds op het gebrek aan politiek engagement, parate kennis en aan budget.

Anderzijds benadrukte men de onderschatting van het overlegproces tussen kabinet en administratie en

aldus de rol van de Federale Overheidsdiensten ( hierna FOD’s). Bovendien is het gebrek aan naar

geslachtopgesplitste statistieken ook een struikelblok voor een correcte probleemanalyse in het

beleidsproces.

Als gevolg van deze beperkte aard van de Pekingwet en de juridische en institutionele mechanisme, is

de Pekingwet opgeheven en vervangen door de gendermainstreamingwet van 2007. Daardoor legde de

wetgever de focus op: “ de verbetering van de tenuitvoerlegging op federaal niveau van de

verbintenissen die door België werden aangegaan tijdens deze Wereldvrouwenconferentie en op de

institutionalisering van het gender mainstreamingproces in alle beleidslijnen en acties van de

200

K. CABALLERO, Toekomst na Peking +10, supra noot 109, 13. 201

www.gelijkekansen.be/federaal-gelijkekansenbeleid.html 202

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140.

51

overheid door de invoering van verschillende doeltreffende mechanismen en instrumenten”.203

Concreet worden in de gendermainstreamingwet een wijziging doorgevoerd op gebied van het

rapporteringmechanisme, de coördinatieorganen, de rol van de FOD’s, wettelijke verankering van de

genderbudgeting, de rol van het IGVM en de structurele integratie van de genderdimensie in alle

federale beleidslijnen. Voortaan wordt de gendermainstreamingstrategie expliciet in de wet verankerd.

Als gevolg van de verbetering en aanpassing op vlak van het beleid ter bevordering van de

gendergelijkheid in de gendermainstreamingwet, fungeert deze wet in Europa als voorbeeld ter zake.

Hoofdstuk VI. Gendermainstreamingwet van 12 januari 2007

Afdeling I. Ontstaan en grondslagen van de gendermainstreamingwet

De Verenigde Naties benadrukte in de resoluties van de vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995 te

Peking het belang van de essentiële gendermainstreamingstrategie om te komen tot feitelijke

gelijkheid van mannen en vrouwen. De grondslagen van deze strategie zijn het transversale of

horizontale karakter van de genderdimensie en de integratie van deze dimensie door alle betrokken

politieke en administratieve partijen in de verschillende stadia en fases van de beleidsvoering.

Gendermainstreaming is een strategie die zowel gericht is op de bevordering en realisatie van de

gelijkheid van vrouwen en mannen als het vermijden en wegwerken van ongelijkheden en

discriminaties.204

Gezien de Europese gemeenschap het Actieplatform en Verklaring van Peking heeft ondertekend, moet

ze deze ook in uitvoering brengen.205

In navolging van deze verbintenis nam de Europese Unie de

Europese Richtlijn 2002/73 aan die artikel 1bis toevoegde aan artikel 1 Richtlijn 76/207 betreffende de

tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden. De Richtlijn 2002/73 stelt dat: “ de lidstaten daadwerkelijk rekening moeten

houden met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van

wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in lid 1

genoemde gebieden (van de arbeidsvoorwaarden)”206

203

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001, 6. 204

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 57. 205

Art. 21 Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 206

Art. 1 bis richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad

betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien

van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20.

52

Als gevolg van de tekortkomingen van de Pekingwet, werd op 12 januari 2007 het principe van de

geïntegreerde benadering van de genderdimensie expliciet opgenomen in de Wet strekkende tot

controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in

Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale

beleidslijnen (hierna: de gendermainstreamingwet).207

De gendermainstreamingwet bepaalt dat “ art 1

van de richtlijn 2002/73 is omgezet in de wet van 12 januari 2007 dat een aangelegenheid conform

artikel 78 van de Grondwet regelde.”208

Met deze uitermate ambitieuze verbindt de federale Regering

zich ertoe de genderdimensie structureel en systematisch te integreren “in het geheel van haar

beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of acties en dit met het oog op het vermijden

of corrigeren van eventuele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen.”209

Dientengevolge is België een voortrekker in de wereld omdat de gendermainstreamingwet in eerste

instantie de gendermainstreamingstrategie expliciet opneemt. Door deze wettelijke verankering is dit

niet meer een vrijblijvend engagement maar een wettelijke verplichting die is opgelegd aan alle

betrokken actoren op federaal niveau.210

In tweede instantie door de aanname van de

gendermainstreamingwet voortaan de genderdimensie dient te worden geïntegreerd in verschillende

fases in de beleidscyclus: de probleemanalyse, beleidsontwerp, de implementatie en monitoring van

het voorgenomen beleid, de begrotingsvoorbereiding, de opstelling van statistieken en indicatoren en

in de evaluatie ex post van het gevoerde beleid.211

Daartoe worden verscheidende nieuwe

verplichtingen opgedragen aan zowel de politieke als de administratieve verantwoordelijken om

gendermainstreaming of de genderdimensie in de federale beleidslijnen, maatregelen,

begrotingsvoorstellen op federaal niveau te integreren. Dit veronderstelt ook dat er specifieke

methoden, structuren en instrumenten moeten worden gecreëerd om te voldoen aan deze

verplichtingen. Gezien het uitermate ambitieus en vernieuwend karakter van de

gendermainstreamingwet, verkrijgt het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM)

de taak om het proces van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen, maatregelen en

acties van de overheid te ondersteunen en begeleiden.212

Gezien de gendermainstreamingwet echter niet definieert wat het concept van gendermainstreaming

juist inhoudt, dient gesteund te worden op de breed geaccepteerde definitie van het de Raad van

Europa in zijn rapport van de expertengroep van 1998. Volgens de welverspreide definitie van de

207

Gendermainstreamingwet, supra noot 1. 208

Artikel 1 gendermainstreamingwet. 209

Art 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 210

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 58. 211

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 212

Artikel 7 gendermainstreamingwet.

53

Raad van Europa bestaat Gendermainstreaming uit: “Het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en

evalueren van beleidsprocessen op een dergelijk manier dat het perspectief van gendergelijkheid

wordt geïntegreerd in alle beleidsdomeinen en op alle beleidsniveaus, door de actoren die normaal

dat beleid maken.”213

Als gevolg van de kwaliteit en de algemene aanvaarding van het rapport van de

Raad van Europa gaan vele betrokken beleidsmedewerkers gebruik maken van het rapport als

uitgangspunt en handleiding voor de toepassing van de gendermainstreaming in de gehele

beleidscyclus. Dientengevolge zal de inhoud van de gendermainstreamingwet geanalyseerd worden

middels de vragen die afgeleid kunnen worden uit de definitie van de Raad van Europa: wat

geïntegreerd moet worden, waar dit dient te gebeuren, wie de betrokken actoren zijn en hoe zij moeten

gendermainstreamen? 214

Gezien de gehele gendermainstreamingwet op 21 december 2007 in werking

is getreden, moet men ten slotte bekijken of de nodige uitvoeringsbesluiten zijn genomen en

goedgekeurd.

Afdeling II. Inhoud

§ 1. Inleiding

Gezien de term ‘gendermainstreaming’ niet wordt verduidelijkt in de wet, dient men terug te vallen op

de breed geaccepteerde definitie van gendermainstreaming in het rapport van de expertengroep van de

Raad van Europa: “het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen

op een dergelijk manier dat het perspectief van gendergelijkheid wordt geïntegreerd in alle

beleidsdomeinen en op alle beleidsniveaus, door de actoren die normaal dat beleid maken”. Deze

alom verspreide definitie verduidelijkt wat geïntegreerd moet worden, wie de verantwoordelijke

beleidsactoren zijn, waar dit moet worden toegepast en hoe dit moet gedaan worden. Dientengevolge

dient er door de betrokken actoren, een genderperspectief geïntegreerd te worden in het ganse beleid

en dit op alle niveaus en in alle fases.215

De theoretische ontleding van de verschillende elementen is

reeds uiteengezet.216

Nu volgt de bespreking van de huidige implementering op federaal niveau van

het concept ‘gendermainstreaming’ door de gendermainstreamingwet. Daartoe wordt met de

bepalingen van de gendermainstreamingwet een antwoord gegeven op de vragen die gesteld zijn in het

rapport van de Raad van Europa in 1998, namelijk wat, wie, waar en wanneer en hoe te

gendermainstreamen.

213

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 52. 214

Zie hoofdstuk IV, Afdeling III, §2. 2.: Ontleding van het begrip 215

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 12. 216

Zie hoofdstuk IV, Afdeling III, §2. 2.: Ontleding van het begrip

54

§ 2. Wat te integreren?

1.Inleiding

Het rapport van de Raad van Europa stelt als definitie van ‘gender equality perspective’: “Gender

equality means accepting and valuing equally the difference between women and men and the diverse

roles they play in society. Gender equality includes the right to be different”. De nadruk wordt

bijgevolg op het bestaand van mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen gelegd. Om feitelijke

en werkelijke gelijkheid te realiseren, moet men aldus rekening houden met de vrouwelijke en

mannelijke waarden. De gendermainstreaming benadering van een beleid houdt dus niet in dat de

verschillen tussen mannen en vrouwen uit alle beleidsbeslissingen dienen te worden weggelaten. Dit

impliceert dat bij elke fase in de beleidscyclus nagedacht moet worden over wat die vrouwelijke en

mannelijke waarden zijn, wat de mogelijke gevolgen zijn voor de onderliggende verhouding van

mannen en vrouwen en hoe gelijkheid bevorderd kan worden door een beleidsbeslissing. Om te weten

te komen wat juist die geïntegreerde benadering van de genderdimensie inhoudt, is het cruciaal dat de

overheid zich buigt over de volgende vraag: “Het ondersteunen van welke verschillen vergroot in onze

maatschappelijke situatie de gelijkheid?”217

Het antwoord zal gevonden worden in het stellen van strategische doelstellingen “ die zij in de loop

van de komende legislatuur wil verwezenlijken en die in overeenstemming zijn met de doelstellingen

van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking is gehouden”.218

Door het

stellen van politieke doelstellingen wordt bijgevolg duidelijk waar de prioriteiten van het beleid liggen

en aldus welke bestaande verschillen tussen mannen en vrouwen men wil bestrijden en welke men wil

ondersteunen. Tevens is het van belang dat het gelijkheidsperspectief geïntegreerd wordt in de

begrotingsvoorbereiding van de federale regering. Als gevolg van de gender budgetanalyse wordt

nagegaan of de politieke doelstellingen ook kunnen afgelezen worden in de begroting. Concreet zal dit

gebeuren door de analyse ex ante van de gendernota’s die bij de algemene uitgavenbegroting moeten

worden bijgevoegd. Voor het welslagen van het gendermainstreamingbeleid of de integratie van de

genderdimensie in alle federale beleidslijnen is de politieke bereidheid van alle betrokken actoren een

conditio sine qua non.219

2. Het stellen van strategische doelstellingen in de federale regeringsverklaring

217

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27-28. 218

Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 219

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 27.

55

De gendermainstreamingwet bepaalt dat de “federale regering de genderdimensie in het geheel van

haar beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of acties integreert en dit met het oog op

het vermijden of corrigeren van eventuele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen. Daartoe

definieert zij, in het begin van de legislatuur, ter gelegenheid van de regeringsverklaring, voor het

geheel van de beleidsvlakken, de strategische doelstellingen die zij in de loop ervan wil verwezenlijken

en die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie die in

september 1995 in Peking werd gehouden en, in de mate van het mogelijke, met de conclusies die

werden geformuleerd door het Forum van de niet gouvernementele organisaties dat tegelijkertijd met

de Wereldvrouwenconferentie in China heeft plaatsgevonden”.220

Gezien gendergelijkheid afhankelijk

is van tijd, ruimte, plaats en situatie, meldt deze wet niet in wat de politieke doelstellingen zijn. De

enige richtlijn voor de federale beleidsmakers om hun politieke doelstellingen in te vullen is het

bereiken van feitelijke ‘gendergelijkheid’.221

Om doeltreffende en efficiënte politieke doelstellingen betreffende de bevordering van

gendergelijkheid vast te stellen, is het van groot belang te weten waar de genderongelijkheden en dus

ook de beleidsproblemen zich stellen. In de analysefase van de beleidsvoorbereiding zijn kennis en

inzicht betreffende de materie, onmisbaar voor de uitvoering van een effectieve analyse van het

beleidsprobleem. Enerzijds wordt deze kennis verworven door het nauwgezet volgen van de evolutie

van de emancipatiestrijd op internationaal en nationaal vlak. Anderzijds middels genderstudies en

genderstatistieken die de beleidsmakers ondersteunen in de bepaling van hun beleid.

Concreet stelt deze wet dat bij het begin van de legislatuur de federale regering de strategische

doelstellingen ter bevordering van gendergelijkheid in de federale beleidsverklaring dient voor te

leggen aan het parlement. Een voorbeeld kan gegeven worden in de federale regeerverklaring van

2007: “ De regering versterkt de gelijke kansen tussen man en vrouw. Ze werkt verder aan een

evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in besluitvormingsorganen, zowel binnen

als buiten de politiek. Ze geeft uitvoering aan de wet van 12 januari 2007 op de gendermainstreaming

en zorgt in het bijzonder voor de goede werking van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en

Mannen.”222

Om de resultaten van de opgestelde strategische doelstellingen te meten en te analyseren, zijn

genderindicatoren of meetbare doelstellingen belangrijk teneinde een evaluatie ex ante middels de

gendertest en een rapportage plicht ex post door de federale regering te kunnen laten doorgaan. Gezien

elke minister dient te waken over de tenuitvoerlegging van de strategische doelstellingen, is men

220

Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 221

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 28. 222

Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH,

http://premier.fgov.be/files/NVERKLARINGtien-zondervoettekst.pdf , Brussel, 2008, 21.

56

tevens belast met “de opstelling van relevante genderindicatoren die het mogelijk maken om het

proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te

meten”.223

§ 3. Waar te integreren?

1.Inleiding

Als men weet wat de federale regering verstaat onder ‘genderdimensie’, moet vervolgens de vraag

gesteld worden waar gendermainstreaming aan bod dient te komen in het beleidsproces. De alom

geaccepteerde definitie van de Raad van Europa stelt dat de betroken actoren die normaal het beleid

maken de genderdimensie moeten integreren ‘op alle niveaus en in alle fases’ van het beleid. Het

beleidsproces moet aldus een zodanig structurele verandering ondergaan dat de beleidsmakers

systematisch rekening gaan houden in hun alledaags beleid met een genderperspectief en

gendergelijkheid, met als doel de integratie in hun werk.224

Daarenboven kan de

gendermainstreamingstrategie enerzijds worden toegepast in het extern beleid dat op de burgers is

gericht, zoals wetgevende en reglementaire projecten en informatiebrochures. Anderzijds kan ook de

het intern beleid binnen de administraties horizontaal worden benaderd, zoals de integratie van de

genderdimensie in de managementplannen, beheerscontracten, subsidies en overheidsopdrachten. Bij

de gunningprocedure van overheidsopdrachten aan bepaalde organisaties, kan bijvoorbeeld de

evenwichtige samenstelling van een team doorslaggevend zijn.225

Als gevolg van de horizontale benadering van gendermainstreaming moet de integratie van de

genderdimensie eveneens gebeuren in de verschillende beleidsfases van het beleidsproces, namelijk de

analyse van het beleidsprobleem, ontwerp van de beleidsstrategie, implementatie en monitoring van

het voorgenomen beleid en evaluatie ex ante en ex post van het gevoerde beleid. Bij elke stap in de

beleidscyclus moet aldus worden nagedacht over wat die vrouwelijke en mannelijke waarden zijn, wat

de mogelijke gevolgen zijn voor de onderliggende verhouding van mannen en vrouwen en hoe

gelijkheid bevorderd kan worden door een beleidsbeslissing.226

In het volgend gedeelte wordt telkens aangegeven wat de beleidsfase juist inhoudt en wat er over

bepaald wordt in de gendermainstreamingwet. Belangrijk te melden is dat de hier genoemde

223

Artikel 3 lid 1 gendermainstreamingwet. 224

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 100. 225

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 226

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 28.

57

structuren, instrumenten en methoden enkel kort worden besproken, om verder uitgebreid behandeld te

worden in hoofdstuk VI afdeling II § 5.227

2. Beleidsvoorbereiding

De fase van analyse van het beleidsprobleem en deze van het ontwerp van de beleidstrategie kunnen

samen worden aanzien als de ‘beleidsvoorbereiding’. In de analysefase zal het beleidsprobleem

worden gedefinieerd aan de hand van een genderonderzoek door zowel interne experts als externe

experts. In de daaropvolgende ontwerpfase wordt het beleid ontworpen en worden strategische

doelstellingen bepaald door de regering; beleidsplannen worden verder uitgewerkt door haar ministers

voor zijn/haar departementen. Gezien bij gendermainstreaming de beleidsvoorbereiding van

primordiaal belang is, wordt steeds op deze fase de nadruk gelegd.228

Om redenen dat de betrokken

actoren al vanaf de voorbereiding van hun beleid rekening kunnen houden met de mogelijke impact op

de onderliggende genderverhoudingen en aldus genderongelijkheden kunnen vermijden (ex post

impactanalyse). Dit veronderstelt dat er goede methoden, structuren en instrumenten moeten worden

gecreëerd opdat aan deze doelstellingen zou kunnen worden voldaan. Deze maken het mogelijk dat

niet alleen de verzamelde informatie kan worden geanalyseerd zodat het beleidsprobleem kan worden

gedefinieerd, maar ook dat er indicatoren worden opgesteld die het behaalde resultaat kunnen meten

en evalueren met oog op de toekomstige beleidscyclussen.229

In de analysefase trachten de beleidsmedewerkers het beleidsprobleem beter in kaart te brengen.

Dienaangaande worden verscheidende elementen onderzocht, namelijk deze: wie de doelgroep van het

beleid is, wat de vrouwelijke en mannelijke waarden en verschillen zijn en wat mogelijkerwijs de

oorzaken en gevolgen hiervan kunnen zijn. Om een doeltreffende probleemanalyse te maken is het

noodzakelijk dat de nodige kennis en inzicht verzameld en geanalyseerd wordt. De verantwoordelijke

beleidsmedewerkers dienen allereerst na te gaan of er naar geslachtsopgesplitste statistieken en

relevante genderstudies of expertises aangaande het beleidsprobleem bestaan. Indien men niet beschikt

over voldoende gegevens, kan het desgevallend vereist zijn extra studies te laten uitvoeren door

interne of externe genderdeskundigen of de gendergesegregeerde statistieken te laten bewerken

teneinde een beter beeld te krijgen van het beleidsprobleem. Daarenboven kunnen mogelijks andere

genderaspecten van de doelgroep worden blootgelegd middels een behoeftepeiling en vraagstelling.

Mits de beleidsmedewerkers een beter beeld verkregen hebben op het beleidsprobleem, zullen er

227

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 228

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106. 229

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106.

58

aanbevelingen worden opgesteld waarmee rekening dient gehouden te worden door de beleidsmakers

in de ontwerpfase van de beleidsstrategie.230

In de ontwerpfase van de beleidsstrategie worden de federale beleidslijnen en de beleidsplannen die

algemene en specifieke doelstellingen inzake het bevorderen van gendergelijkheid formuleren, door de

ministeries verder uitgewerkt. Belangrijk is om hierbij rekening te houden met de aanbevelingen die

zijn opgesteld door de beleidsmedewerkers en genderdeskundigen teneinde een doeltreffende en

kwalitatieve beleidsstrategie te ontwerpen. Daarenboven dient elke minister volgens artikel 3 van de

gendermainstreamingwet zowel specifieke genderindicatoren als een gendertest uit te voeren als een

gendernota op te stellen. Artikel 3, eerste lid van de gendermainstreamingwet stelt dat de relevante

genderindicatoren moeten worden goedgekeurd door de minister zodat het mogelijk wordt om het

proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te

meten. Na de beleidsuitvoering wordt het mogelijk om het bereikte resultaat te toetsen aan de

vooropgestelde meetbare doelstellingen (indicator).231

Bij de opstelling van een algemene beleidsnota

van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke kansen stelt men als strategische

doelstelling “om het loonverschil te doen verdwijnen door de introductie van analytische

functieclassificatiesystemen, door de versterking van de sociale balans en door alle maatregelen die

genomen kunnen worden om het ‘glazen plafond’ herkennen en te breken”.232

De gehele verdwijning

van de loonkloof zal als meetbare doelstelling worden gehanteerd.

Bovendien is elke minister door artikel 3, tweede lid verplicht om “ voor alle wetsontwerpen en

reglementaire projecten een evaluatieverslag op te stellen van de impact ervan op de respectievelijke

situatie van vrouwen en mannen”. Bijgevolg zal elk beleidsontwerp aan de ‘gendertest’ moeten

worden onderworpen om te vermijden dat maatregelen en acties worden ondernomen met een

negatieve impact op mannen of vrouwen.233

Gezien de federale regering ook de genderdimensie moet

integreren in de begrotingsvoorbereiding, dient tevens een gender budgetanalyse te worden uitgevoerd

met oog impact van middelen en kredieten op gendergelijkheid te leren kennen. Daartoe creëert artikel

2, tweede lid, de verplichting om een zogenaamde ‘gendernota’ bij de algemene uitgave begroting toe

te voegen. Deze gendernota geeft per departement, per staatsdienst met afzonderlijk beheer, per

overheidsbedrijf en per instelling van openbaar nut, de kredieten weer die zijn toegekend voor de

acties ter bevordering van de gendergelijkheid. Door deze specificatie van de toegekende kredieten

kan men een analyse ex post uitvoeren om de impact van het budget op de acties te

230

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 231

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 232

Algemene beleidsnota van van de vice-eersteminister en minister van

Werk en Gelijke Kansen, Parl.Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/017. 233

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104.

59

onderkennen. Als gevolg van de gender budgetanalyse kan worden nagegaan of de politieke

doelstellingen ook kunnen afgelezen worden in de begroting. 234

3. Implementatie en monitoring van het voorgenomen beleid

3.1. Inleiding

Wanneer de voorbereidingsfase is afgesloten door de goedkeuring van het beleidsontwerp, dienen het

opgestelde beleid en zijn strategische doelstellingen geïmplementeerd te worden in de werking en

organisatie van de federale administratie. Gedurende het gehele beleidsproces moeten de leden van de

federale regering en van de departementen toezien op de toepassing en uitvoering van de bepalingen

van de gendermainstreamingwet. Vooreerst wordt het belang benadrukt van coördinatie en monitoring

doorheen de gehele beleidsuitvoering, zodat eventuele onbedoelde effecten tijdig kunnen worden

bijgestuurd.235

Vervolgens wordt de integratie van de genderdimensie bij de toekenning van

overheidsopdrachten en subsidies besproken.

3.2. Implementatie van gendermainstreaming in de werking en organisatie van de overheidsdiensten

en –instellingen

Gezien de transversale benadering van gendermainstreaming, dient de integratie van de

genderdimensie in de werking en de organisatie van de federale instellingen en –diensten op

verschillende niveaus en departementen plaats te vinden. Ingevolge de verscheidenheid en veelheid

van de betrokken actoren, tracht men een globale visie te creëren door ze samen op één rechte lijn te

zetten. Daartoe zal enerzijds de monitoring van de tenuitvoerlegging van het beleid door de ministers

en anderzijds de coördinatie door een overkoepelend orgaan onontbeerlijk zijn.

Artikel 3, eerste lid, bepaalt zodoende dat elke minister moet waken over de “ tenuitvoerlegging van

de vastgelegde strategische doelstellingen in artikel 2, paragraaf 1 en de integratie van de

genderdimensie in de managementplannen, in de beheerscontracten, in elk ander instrument voor

strategische planning van de federale overheidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de

programmatorische overheidsdienst en, de overheidsinstellingen voor socialezekerheid, de federale

wetenschappelijke instellingen en instellingen van openbaar nut die onder zijn bevoegdheid vallen”.236

Elke minister waakt samen met de administratieve beleidsmedewerkers over de integratie van de

genderdimensie in alle strategische planningsinstrumenten en managementplannen, alsook op de

234

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 235

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 236

Artikel 3 lid 1 gendermainstreaming.

60

toepassing van de integratie van genderdimensie op elk beleidsdomein. Om te kunnen nagaan in welke

mate de integratie van de genderdimensie binnen de interne werking van de organisatie is gerealiseerd,

heeft men nood aan relevante genderindicatoren.237

Ter verduidelijking wordt een voorbeeld gegeven

uit het Diversiteitplan 2008-2011 van de Stad Antwerpen dat als ultiem strategisch doel en uitdaging

stelt: “Het stadsbestuur kiest voor een diversiteitbeleid dat doorsijpelt in alle beslissingen en in alle

departementen van de Stad”.238

Deze horizontale structurele doelstelling beoogt de integratie van de

genderdimensie in de managementplannen van alle federale administraties.239

Bovendien dient niet

enkel de genderdimensie in de werking van de federale administraties geïntegreerd te worden, ook de

organisatie zelf moet deze dimensie bekrachtigen door zelf gendergelijkheid te stimuleren en

genderdiscriminaties te vermijden in zijn personeelsbeleid.

Gezien het relatief jong karakter van gendermainstreaming, is de beleidspraktijk de facto onbestaand.

Bijgevolg is voor het bereiken van een doeltreffende monitoring en implementatie in de organisatie en

werking van de federale administraties van groot belang dat de nodige kennis en inzichten gegeven

worden aan de administratieve beleidsmedewerkers. Het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en

Mannen (hierna: IGVM) zal instaan voor deze kennisverwerving en verspreiding door het organiseren

van seminaries en de publicatie van handboeken. Bovendien is de interne ondersteuning door een

coördinatieorgaan onmisbaar om de tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet te waarborgen,

namelijk de interdepartementale coördinatiegroep in artikel 6 van de gendermainstreamingwet (ICG).

240 Het IGVM voert thans een onderzoek uit hoe dit de facto kan geoptimaliseerd worden. In kader

van eerder gevoerd federaal gelijkekansenbeleid (de aanstelling van positieve-actieambtenaren en de

Cel gendermainstreaming in het federaal project gendermainstreaming),241

wordt er nagedacht over het

aanstellen van gendermainstreamingsambtenaren en de oprichting van gendermainstreamingcellen.242

3.3. Gelijke kansen in overheidsopdrachten en in subsidies

3.3.1.Overheidsopdrachten

3.3.1.1.Wetgevend kader

237

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6. 238

Stad Antwerpen, Stadsplan diversiteit,

http://www.antwerpen.be/docs/Stad/Bedrijven/Sociale_zaken/SZ_Integratie/20080625_Stadsplan%20diversiteit

%20Antwerpen%202008-2012.pdf, 2008, 5. 239

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 10. 240

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 241

KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990. 242

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.

61

Voor de definiëring van de notie ‘overheidsopdrachten’ moet worden verwezen naar artikel 5 van de

wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten dat een onderscheid maakt in

overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.243

Ingevolge de goedkeuring van twee

nieuwe Europese richtlijnen, wordt de wet van 24 december 1993 vanaf de inwerkingtreding van de

nieuwe wetgevingen van 15 juni 2006 en 16 juni 2006 vervangen.244

Maar voorlopig is de datum van

inwerkingtreding onbepaald en blijft de wet van 24 december 1993 en haar uitvoeringsbesluiten van

toepassing en dit onverminderd de toepassing van de nieuwe richtlijnen.245

3.3.1.2.. Concrete toepassing: de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de uitvoeringsmodaliteiten

en het voorwerp van de opdracht

In het kader van de gendermainstreamingwet stelt artikel 3, lid 3 dat elke minister moet waken over de

integratie van de genderdimensie tijdens de procedures van toekenning van overheidsopdrachten.

Laatstgenoemd artikel zet uitdrukkelijk alle ministers en hun federale administraties aan, in hun

hoedanigheid als aanbestedende overheid, aan om de gelijkheid van vrouwen en mannen in de

procedure voor de toekenning van overheidsopdrachten te bevorderen. Ook in het kader van de

Europese richtlijn 2004/113/EG dient een overheidsdienst te kunnen garanderen dat in alle diensten

die hij aanbiedt, de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen worden gewaarborgd. 246

Artikel 1 van

de richtlijn 2004/113/EG stelt als doel: “een kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op

grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, zodat in de lidstaten

het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen toegepast kan worden”.

De aanbestedende overheid kan de genderdimensie integreren in verschillende fases van de toekenning

van overheidsopdrachten, namelijk bij de uitsluitingsgronden, de gunningscriteria, de

uitvoeringsmodaliteiten en het voorwerp van de opdracht. Allereerst onderzoekt de aanbestede

overheid de offertes van kandidaten / inschrijvers of ze zich niet in een toestand van uitsluiting

bevinden (uitsluitingsgronden) en ze over voldoende financiële, economische en technische

243

Artikel 5 wet 24 december 1996 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming

van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994. 244

Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en de

wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake

overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. 245

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, Brussel, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 5-7. ( hierna Instituut voor

Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in overheidsopdrachten). 246

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160.

62

draagkracht beschikken (selectiecriteria).247

Het niet naleven van de sociale wetgeving, in het

bijzonder deze op vlak van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen, door de kandidaten of

inschrijvers kan eventueel leiden tot de uitsluiting van inschrijvende firma’s van deelneming aan de

opdracht. De bewijslast van deze ernstige beroepsfout berust bij de aanbestedende overheid.248

Vervolgens dient het gunnen van de opdracht te gebeuren op basis van gunningscriteria die de

aanbestedende overheid zal hanteren om de intrinsieke waarde van de offertes te beoordelen.

Vooreerst moet men rekening houden met de basisprincipes249

die stellen dat de gunning moet

gebeuren met inachtneming van de principes van gelijkheid en niet-discriminatie, vrije concurrentie,

transparantie, mededinging en forfaitaire grondslag.250

Bovenop deze principes kan een subcriterium

ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen worden toegevoegd. Dit additioneel

criterium moet evenwel in verband staan met het voorwerp van de opdracht en aldus op voorhand

worden aangekondigd in de opdracht tot aanbesteding. De aanbestedende overheid dient aldus te

achterhalen of de genderdimensie kan verbonden worden aan het voorwerp van de opdracht.251

Ingevolge artikel 40 van de nieuwe wet overheidsopdrachten van 15 juni 2006, kan de aanbestedende

overheid het beginsel van gendergelijkheid voortaan expliciet opnemen in de uitvoeringsmodaliteiten

in de opdracht van aanbesteding.252

Artikel 40 luidt als volgend: “Overeenkomstig de beginselen van

het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en voor zover ze niet rechtstreeks of

onrechtstreeks discriminerend zijn, en naargelang het geval, ze worden vermeld in de aankondiging

van opdracht of in het bestek, kan de aanbestedende overheid uitvoeringsvoorwaarden opleggen die

het mogelijk maken rekening te houden met doelstellingen zoals: het bevorderen van het

gelijkekansenbeleid inzake de arbeidsparticipatie van onvoldoende in het arbeidsproces geïntegreerde

personen”. Gezien de opsomming in artikel 40 niet limitatief is en aldus te allen tijde oplegbaar kan

zijn door de aanbestedende overheid, is in principe de specifieke vermelding in dit artikel niet

noodzakelijk. De onderliggende beweegreden van deze niet exhaustieve vermelding in de wet is het

betrachten van een grotere impact op het gedrag van de aanbestedende overheid.253

Een duidelijke

vermelding van die voorwaarden in de aankondiging van de opdracht of het bestek is wederom

noodzakelijk. Gezien de wet van 15 juni 2006 en 16 juni 2006 nog niet in werking is getreden,

247

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, supra noot 253, 11. 248

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 12. 249

bepaald in artikel 1 van de wet van 24 december 1993 en artikelen 5 en van de wet van 15juni 2006 250

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, supra noot 253, 9. 251

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/ 252

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160. 253

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, supra noot 253, 21-22.

63

ontbreekt het aan Belgische voorbeelden inzake uitvoeringsmodaliteiten. Dientengevolge stelt het

IGVM voor dat een marktonderzoek naar de haalbaarheid van die voorwaarden aangewezen is.254

Concreet heeft het IGVM, in samenwerking met de Cel Aankoopbeleid en Advies (ABA) van de FOD

Personeel en Organisatie en de FOD kanselarij, een handleiding uitgewerkt met het oog op

ondersteuning en kennisoverdracht aan de ambtenaren die belast zijn met het gunnen van

overheidsopdrachten.255

Deze handleiding bevat verscheidende aandachtspunten, mogelijke Belgische

acties, voorbeelden van uitvoeringsvoorwaarden, tips en praktische voorbeelden inzake de integratie

van gelijke kansen in de overheidsopdrachten.256

3.3.2. Subsidies

Als gevolg van de verplichting opgenomen in artikel 3, derde lid van de gendermainstreamingwet

worden de federale administraties aangemoedigd om deze genderdimensie te integreren bij de

toekenning van overheidssubsidies. Om deze verplichting te verwezenlijken, bestaan er verschillende

manieren om het genderperspectief te integreren in ‘subsidies’. Het beste resultaat zal bereikt worden

door het stellen van meetbare doelstellingen op strategisch niveau, zowel in beheerscontracten,

managementplannen als in het subsidiereglement. Het voorzien van een percentage van de subsidies

voor projecten die gelijke kansen nastreven, kan een voorbeeld zijn van een meetbare doelstelling in

het subsidiereglement. De European Social Fund–promotoren dienen bij de toekenning van subsidies

rekening te houden met het genderaspect in het voorgestelde project. Dit voorbeeld van good practice

is vooral tot stand gekomen en gestimuleerd door de gestegen aandacht voor gender als belangrijk

toekenningscriterium bij subsidies in de herwerkte Europese werkgelegenheidsstrategie (2007 tot

2013).257

3. Evaluatiefase

3.1. Inleiding

Ten slotte wordt in de vierde fase van de beleidscyclus een evaluatie gemaakt van de impact van het

beleid op de gendergelijkheid. De finaliteit van deze fase is dat het gevoerde beleid, naar de toekomst

toe, tijdig kan worden bijgestuurd en aangepast. Indien doorheen de gehele beleidscyclus blijkt dat de

genderdimensie met succes geïntegreerd is door alle betrokken beleidsmedewerkers, zal deze evaluatie

254

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/ 255

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 160. 256

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, Brussel, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 32. 257

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 161.

64

normaliter positief zijn. Gezien de beleidsmakers uitgaan van ideale omgevingsfactoren, zal het

resultaat van de evaluatie in werkelijkheid minder positief uitvallen.

Om een doelgerichte en kwalitatieve evaluatie uit te voeren zodat men aanbevelingen kan formuleren

naar de beleidsvoorbereiding van de volgende cyclus toe, zijn goede instrumenten essentieel. Voor de

evaluatie ex ante die de impact van de nieuwe beleidslijnen voorspelt - budgettaire en regelgevende

projecten op de gendergelijkheid - wordt conform artikel 3, lid 2 een gendertest voorzien.

Daarenboven is het van groot belang dat de federale administraties meetbare doelstellingen of

genderindicatoren definiëren “die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de

genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te meten”.258

Door middel van een

aan de federale regering opgelegde verplichting om een tussentijds- en eindverslag op te stellen, wordt

de evaluatie ex post wettelijk verankerd. In tegenstelling tot de Pekingrapporten moet de uitkomst wel

geanalyseerd worden om aanbevelingen te formuleren naar de volgende beleidscyclus.259

Echter de

grondslagen zijn verankerd in de gendermainstreamingwet, zodat de aanname van een Koninklijk

besluit een noodzakelijke voorwaarde is om bepaalde vormelijke en inhoudelijke regels te

verduidelijken.260

3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale beleidslijnen

De Pekingwet van 1996 verplicht de federale regering, de minister of staatssecretaris die bevoegd is

voor het gelijke kansenbeleid en de Minister of Staatssecretaris die bevoegd is voor de

ontwikkelingssamenwerking om jaarlijks een verslag voor te leggen over het beleid dat gevoerd werd

in overeenstemming met de doelstellingen van de vierde Wereldvrouwenconferentie van september

1995 in Peking. Weliswaar waren deze drie verslagen niet meer dan een inventaris van alle

ondernomen maatregelen en acties voor gelijkheid te bevorderen in hun beleidsdomeinen.261

De

federale overheid is aldus enkel verplicht tot het rapporteren over de geboekte vooruitgang en niet om

effectief progressie te boeken.262

Als gevolg van de Routekaart voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen van de Europese Commissie

( 2006-2010), moet de EC een mid- en eindverslag bij de Europese Raad indienen. In navolging van

deze internationale impuls en met oog op het verbeteren van de doeltreffendheid van de

Pekingrapporten, werd een structurele verandering doorgevoerd in de rapportageplicht van artikel 5

van de gendermainstreamingwet. Dit artikel stelt in zijn eerste lid dat: ”de regering aan de federale

258

Artikel 3, lid 1 gendermainstreamingwet. 259

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 106. 260

Artikel 8 gendermainstreamingwet. 261

Pêkin actie platorm, pg 14 262

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140.

65

kamers een tussentijds verslag en een verslag op het eind van de legislatuur voorlegt over het beleid

dat werd gevoerd overeenkomstig de doelstellingen van de vierde Wereldvrouwenconferentie die in

september 1995 in Peking heeft plaatsgehad. Deze verslagen integreren het

ontwikkelingssamenwerkingbeleid en het specifiek beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en

mannen”. Het daaropvolgend lid handelt over “ het tussentijds verslag dat gaat over de opvolging van

de vorderingen die werden verwezenlijkt met het oog op het bereiken van de in artikel 2 vastgelegde

doelstellingen, waarbij de eventuele ondervonden moeilijkheden worden beschreven en de voorstellen

die men voorziet om deze hinderpalen te verhelpen”. Dit tussentijds verslag moet door de federale

regering worden ingediend bij de federale kamers “binnen een termijn van 60 dagen volgend op de

indiening bij de kamer van volksvertegenwoordigers van het tweede ontwerp van algemene

uitgavenbegroting”.263

Artikel 5, lid 3 formuleert wat het eindverslag is: “een diagnostische nota waarin de situatie aan het

begin van de legislatuur wordt vergeleken met die op het einde van de legislatuur.” Het tweede

verslag op het eind van de legislatuur zal ingediend moeten worden bij de federale kamers binnen een

termijn van 60 dagen volgend op de indiening bij de kamer van volksvertegenwoordigers van het

vierde ontwerp van de algemene uitgavenbegroting. Bijgevolg zal het eindverslag een evaluatie

inhouden van de geïntegreerde benadering van het beleid ( evaluatie ex post) en aldus een balans

opmaken van de acties die werden ondernomen.264

Ingevolge artikel 8 van de gendermainstreamingwet zal een Koninklijk Besluit moeten worden

opgesteld ter verduidelijking van de vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen die moeten

worden nageleefd bij de opstelling van de tussentijds- en eindverslagen. Het IGVM en de ICG zullen

een coördinerende rol vervullen bij de voorbereiding van het ontwerp van uitvoeringsbesluit van een

tussentijds- en eindverslag.265

§ 4. Wie zijn de betrokken actoren bij de gendermainstreamingwet?

1. Ratio

In de vorige paragrafen werd bepaald dat een genderperspectief moest ingebouwd worden in het

gehele beleidsproces middels de bepaling van strategische doelstellingen door de federale regering. De

alom geaccepteerde definitie van de Raad van Europa stelt bovendien dat diegene die het

genderperspectief moeten integreren op alle niveaus en in alle fases, ‘ de betrokken actoren die

263

Artikel 5, lid 2 gendermainstreamingwet. 264

Artikel 5, lid 3 gendermainstreamingwet. 265

Zie hoofdstuk VI, Afdeling IV, §2.1. c.

66

normaal het beleid maken’ zijn. De gendermainstreaming is een transversale of horizontale strategie

waarbij alle beleidsmedewerkers moeten toezien op de bevordering van gelijkheid van vrouwen en

mannen in alle beleidsfases en niveaus. Het bestaan van een gestructureerd beleidssysteem ter

bevordering van gendergelijkheid is de meest noodzakelijke voorwaarde voor de kwalitatieve

uitvoering van gendermainstreaming.

In kader van de gendermainstreamingwet worden verscheidende actoren vermeld zoals de federale

regering en zijn ministers, die het federale beleid opstellen en vorm geven. Gedurende de gehele

beleidscyclus zullen ze het genderperspectief daar moeten integreren, zowel in de voorbereiding of de

uitvoering ervan, als in de besluitvorming of de beleidsuitvoering. Andere actoren geven

ondersteuning inzake kennisverspreiding, coördinatie en structurele ondersteuning en begeleiding.

Deze taken worden door de wet toegewezen aan het Instituut voor Gelijkheid van de vrouwen en

mannen (IGVM) en de interdepartementale coördinatiegroep (ICG). 266

2. De Federale regering en Ministers.

Op grond van artikel 2 van de gendermainstreamingwet engageert de federale regering zich om “de

genderdimensie te integreren in het geheel van haar beleidslijnen, maatregelen,

begrotingsvoorbereidingen of acties en dit met het oog op het vermijden of corrigeren van eventuele

ongelijkheden tussen vrouwen en mannen”. Daartoe worden specifieke doelstellingen op vlak van

gendergelijkheid in zijn federale beleidsverklaring gesteld die ze doorheen zijn legislatuur wil

verwezenlijken. Elke minister dient bij te dragen tot verwezenlijkingen van die strategische

doelstellingen door enerzijds maatregelen en projecten voor te stellen die deze ondersteunen en

anderzijds te waken over de tenuitvoerlegging van die doelstellingen tot de bevordering van de

gelijkheid van mannen en vrouwen.267

Artikel 3 en 4 van de gendermainstreamingwet bepalen welke

doeltreffende structuren en instrumenten elke minister moet opstellen ter verwezenlijking van die

strategische doelstelling. Bijgevolg dienen de beleidsmedewerkers van de federale administraties

ondersteuning te verlenen bij de uitwerking van de opgestelde strategische doelstellingen, het principe

van genderbudgeting, het principe ‘gelijke kansen tussen vrouwen en mannen’ in de

overheidsopdracht, en toekenning van de overheidssubsidies, het opstellen van gendergevoelige

statistieken en genderindicatoren en de impactanalyse ex ante. 268

3.Kennisverwerving en Coördinatie

266

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 267

Artikel 2, lid 3 en artikel 3, lid 1 gendermainstreamingwet. 268

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6.

67

3.1. Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen

3.1.1.Wettelijke grondslag

Met de oprichting van het IGVM in 2002 door de wet van 16 december 2002 houdende de oprichting

van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen ( hierna IGVM wet), 269

heeft de federale

regering vooruitgang geboekt in de verwezenlijking van de doelstellingen van het Actieplatform van

Peking.270

Artikel 3 van de vernoemde wet vermeldt expliciet dat het als taak heeft om “toe te zien op

de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen, elke vorm van discriminatie en ongelijkheid op

basis van het geslacht te bestrijden en de instrumenten en strategieën die gestoeld zijn op een

geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken”. Het ultieme doel van het IGVM is dat de

aanpak van het genderperspectief wordt geïntegreerd in verscheidende aspecten van de maatschappij.

In dit kader van de gendermainstreamingwet wordt het IGVM belast met nieuwe

verantwoordelijkheden met oog op de implementatie en institutionalisering van het

gendermainstreamingproces in alle beleidslijnen en acties van de overheid.271

In overeenstemming met

zijn taak in de IGVM wet, verkrijgt het IGVM de opdracht om “ te voorzien in de begeleiding en de

ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen,

maatregelen en acties van de overheid”.272

Het Instituut werkt hiermee de instrumenten en strategieën

uit in de verschillende fases van de beleidscyclus van gendermainstreaming.

3.1.2.Taakomschrijving

Ingevolge de onbekendheid van de term bij de beleidsmedewerkers in de analysefase, moet het IGVM

ondersteuning bieden door kennis en inzicht over de genderaspecten te verwerven en te verspreiden.

Krachtens artikel 4, eerste lid van de IGVM wet is het instituut bevoegd om de studies en onderzoeken

betreffende gender en gelijkheid van vrouwen en mannen te verrichten, ontwikkelen, ondersteunen en

coördineren. Alsook verkrijgt het instituut de taak om “ statistische gegevens en de rechterlijke

beslissingen die nuttig zijn voor de evaluatie van de wetten en reglementeringen betreffende de

gelijkheid van vrouwen en mannen te verzamelen en te publiceren, zonder mogelijkheid tot

269

Wet 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, BS

van 31 december 2002. (hierna IGVM wet). 270

Art. 296 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 271

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 136. 272

Artikel 7 gendermainstreamingwet.

68

identificering van de betrokken partijen”.273

Het Instituut zal bijgevolg ondersteuning geven aan de

ministers die belast zijn met toezicht op de opsplitsing naar geslacht in de statistieken.274

Daarenboven is het Instituut bevoegd om “ alle nodige informatie, documentatie en archieven aan te

leggen en te verstrekken aan de politieke en administratieve verantwoordelijken op federaal niveau,

met betrekking tot de inhoud en de concrete implicaties van de wet”.275

Dienaangaande werd een reeks

seminaries georganiseerd over de theoretische en juridische grondslagen van de

gendermainstreamingstrategie in België. De naslag van de seminariecyclus werd gebundeld in de

publicatie van het IGVM: ‘Handelingen van de seminariecyclus: Gendermainstreaming’.276

Deze

bijdrage is opgesteld met oog op de integratie van de genderdimensie door de federale overheid in alle

fases en niveaus van hun beleidscyclus. Daartoe wordt in de publicatie de nadruk gelegd op de

noodzaak aan goede methodes, structuren en instrumenten van gendermainstreaming.277

Daarenboven

heeft het Instituut vier databanken gecreëerd die gratis toegankelijk zijn en dagelijks worden

bijgewerkt. De eerste databank bevat gegevens van alle Belgische genderdeskundigen die worden

gegroepeerd per thema en per expertise. Op 29 maart 2009 is tevens een databank gecreëerd waarin

enkel deskundige vrouwen en genderexperts zijn terug te vinden.278

De derde databank is de Databank

Genderstudies die een overzicht van alle Genderstudies.279

De laatste databank is de Genderbase

databank· die een inventaris opmaakt van het aanbod aan vormingen, opleidingen en lesgevers die in

België beschikbaar zijn op het gebied van gender en gendermainstreaming.280

Gedurende de ontwerpfase van het beleid door de Federale regering, beschikt het Instituut over de

bevoegdheid om aanbevelingen te richten tot de overheid ter verbetering van de beleidslijnen en

reglementeringen. Ingevolge artikel 5 van de IGVM wet, “is het Instituut belast met de voorbereiding

en uitvoering van de regeringsbeslissingen en met de opvolging van het internationale en Europese

beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen. Het voert deze opdrachten uit onder het gezag

van de minister die belast is met het beleid van de gelijkheid van vrouwen en mannen”.

Ingevolge de horizontale strategie van de gendermainstreaming, is de coördinatie van alle

beleidsmedewerkers noodzakelijk. Als gevolg van artikel 4, lid 10 neemt het IGVM de taak op zich

om “ een netwerkstructuur verder uit te werken met de verschillende actoren op het vlak van de

gelijkheid tussen vrouwen en mannen”. In de gendermainstreamingwet wordt de structurele

273

Artikel 4, 8 IGVM wet. 274

Artikel 4 gendermainstreamingwet. 275

Artikel 4, lid 7 IGVM wet. 276

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:

Gendermainstreaming, Brussel, 2008, 208. 277

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 4-5. 278

www.vegastar.be/ 279

www.sophia.be/index.php/genderstudies_database 280

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 13.

69

ondersteuning van de administraties toegewezen aan de interdepartementale coördinatiegroep

(ICG).281

De vormelijke en inhoudelijke regels van dit orgaan worden uiteengezet door het IGVM in

een besluit genomen door de Koning, zoals voorzien in het artikel 8 van de

gendermainstreamingwet.282

Tevens stelt artikel 4, eerste lid van de IGVM wet, dat het instituut in de evaluatiefase van het beleid

de impact van de concrete beleidslijnen, programma's en maatregelen vanuit genderperspectief moet

evalueren. Daartoe werkt ze enerzijds samen met de FOD Kanselarij aan een ontwerp van koninklijk

besluit waarin de omtrekken van deze impactanalyse ex ante (gendertest), zoals bepaald in artikel 3,

lid 3 van de gendermainstreamingwet, worden vastgesteld.283

Anderzijds zullen alle nuttige

verduidelijkingen met betrekking tot de vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen (evaluatie

ex post) die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de verslagen bedoeld in artikel 5, mede

worden uiteengezet door het IGVM in een besluit genomen door de Koning, zoals voorzien in het

artikel 8 van de gendermainstreamingwet.284

3.2. Raad voor Gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen

Krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot reorganisatie van de Raad van de

Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen (hierna: “de Raad”)285

heeft de Raad als opdracht: “

adviezen uit te brengen over alle materies die een impact kunnen hebben op de gelijkheid van vrouwen

en mannen”. De Raad is een federaal adviesorgaan, opgericht in 1993, dat adviezen uitbrengt op

verzoek van elk lid van de federale regering of op eigen initiatief teneinde bij te dragen tot de

bevordering van gendergelijkheid. De Raad geeft bijvoorbeeld een advies over de algemene

beleidsnota’s van de federale ministers door te bemerken dat in 2008 de leden van de federale regering

in zijn geheel verzaken aan hun plicht opgenomen in artikel 2, lid 3 van de

gendermainstreamingwet.286

3.3.Interdepartementale coördinatiegroep

3.3.1. Ratio

De idee achter de horizontale benadering van het beleid ter bevordering van gendergelijkheid is dat elke

beleidsmedewerkers uitvoering geeft aan de integratie van de genderdimensie in het beleidsdomein

281

Artikel 6 gendermainstreamingwet. 282

Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 283

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 284

Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 2.2.b. 285

www.raadvandegelijkekansen.be 286

Advies nr 1165 van de Raad van gelijke kansen pg 2-3.

70

waarvoor men verantwoordelijkheid treft.287

Om een doeltreffende beleidsuitvoering te hebben is het

van doorslaggevend belang dat er een duidelijke interne gendermainstreamingstructuur bestaat zowel

departementaal als interdepartementaal. Bijgevolg moet men vooreerst aanduiden wie het

aanspreekpunt is, wie de eindverantwoordelijkheid draagt binnen zijn/haar departement en hoe de

interdepartementale gendermainstreamingstructuur juist in elkaar steekt. Deze aangeduide personen

hebben als taak om de implementatie van de gendermainstreaming vorm geven en de strategie

ondersteunen. 288

Gezien elke beleidsactor enkel verantwoordelijkheid draagt voor zijn/haar departement, kan de

interpretatie van de strategische doelstellingen in de federale beleidsverklaring mogelijkerwijs

verschillend zijn. Om eensgezindheid en rechtlijnigheid bij de verantwoordelijke beleidsactoren te

verkrijgen en deel te laten uitmaken van de globale visie van gendermainstreaming, is het correct

informeren en de interne ondersteuning door een overkoepelend coördinatieorgaan van essentieel

belang.289

Het IGVM zal zich in de eerste plaats toeleggen op de uitwerking en coördinatie van deze

ICG.290

Op bepaalde departementen zijn er reeds beleidsmedewerkers aangeduid die fungeren als

verantwoordelijke of coördinator in werkgroepen, stuurgroepen of overlegcomités op het terrein van

gendergelijkheid en gendermainstreaming. Deze interne gendermainstreamingstructuren dienen

ondersteuning te verlenen aan hun departement door middel van het geven van correcte informatie,

benaderen van genderexperts of de organisatie en uitvoering van acties op het gebied van

gendergelijkheid.291

Een voorbeeld ter verduidelijking wordt gegeven door het Charter voor het

bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen bij Defensie en voor de toepassing van de

principes van Veiligheidsraadresolutie 1325, dat ondertekend is op 8 maart 2007 door het Ministerie

van Defensie en verschillende partnerorganisaties. Als gevolg daarvan is een stuurgroep in het leven

geroepen om de integratie van de genderdimensie en de toepassing van resolutie 1325 op te volgen.

België zal onder meer streven naar het uitsturen van een ‘Genderadvisor’ bij buitenlandse opdrachten.

Daarnaast werd een Operational Gender Team opgericht dat verantwoordelijk is voor de integratie van

de genderdimensie tijdens de planning, voorbereiding en de uitvoering van de buitenlandse operaties.292

3.3.2. Wettelijke verankering

287

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 101. 288

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 289

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 290

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 291

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 292

Vrouwen, Vrede en Veiligheid: Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN

Veiligheidsraadresolutie 1325, http://www.dgdc.be/documents/nl/themas/gender/belgisch_actieplan_1325.pdf,

Brussel, 17.

71

Artikel 6 van de gendermainstreamingwet stelt dat de ICG dient geïnstalleerd te worden “om de

tenuitvoerlegging van deze wet te waarborgen”. De ICG zal bijgevolg een beslissende rol spelen als

interdepartementale gendermainstreamingstructuur teneinde een succesvolle en structurele

beleidsuitvoering te garanderen. Het vernoemd artikel geeft tevens de samenstelling van de ICG weer,

namelijk “personen die worden aangewezen binnen de beleidscel van elke minister en binnen alle

federale overheidsdiensten, het ministerie van landsverdediging en de programmatorische

overheidsdiensten, alsook de vertegenwoordigers van het IGVM”293

. Het is dus vooreerst van

primordiaal belang dat beleidsmedewerkers in hun departement worden geïdentificeerd als

verantwoordelijke, coördinator en drijvende kracht van het gendermainstreamingbeleid. Het zijn deze

personen die de implementatie vorm zullen geven en die de strategie dienen te ondersteunen en

coördineren.294

Tevens kunnen de ministers “een vertegenwoordiger uitnodigen per

Overheidsinstelling voor de Sociale Zekerheid, Federale Wetenschappelijke Instelling of instelling van

openbaar nut instelling of instelling van openbaar nut die onder hun bevoegdheden valt”.

Artikel 8 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat er een Koninklijk Besluit moet worden

opgesteld ter uitvoering van dit artikel om “een zeker niveau van minimale kwalificaties te

waarborgen bij de aanwijzing van de personen in de beleidscellen en de overheidsadministraties die

de in artikel 6 bedoelde interdepartementale coördinatiegroep vormen en om de regels te

verduidelijken die verband houden met de oprichting en de werking van deze laatste”.295

Het

desbetreffende K.B. is door de vorige regering gemaakt en is nu voorgelegd aan de huidige federale

minister voor Gelijke Kansen. Het K.B. bevat een voorstel voor de samenstelling van de ICG, de

concrete voorwaarden betreffende de oprichting, de specifieke- en algemene opdrachten en werking

ervan en de vorm en inhoud van de verslagen.296

Als gevolg van artikel 4, lid 10 van de IGVM wet

neemt het Instituut de taak op zich om een netwerkstructuur verder uit te werken ter ondersteuning van

de verschillende actoren op het vlak van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Het IGVM

onderzoekt momenteel hoe dit best in de praktijk kan worden gerealiseerd. Naast de oprichting van de

ICG, wordt er tevens nagedacht over het aanstellen van gendermainstreamingsambtenaren en het

oprichten van gendermainstreamingcellen.297

§ 5. Hoe te gendermainstreamen?

293

Artikel 6 gendermainstreamingwet 294

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 295

Artikel 8 gendermainstreamingwet 296

M. ROMBAUTS, Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging

voor de federale regering en de administraties, Brussel, 2008,

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 4. 297

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.

72

1. Ratio

De voorgaande gedeeltes geven toelichting bij wat de gendermainstreamingwet verstaat onder: ‘het

genderperspectief integreren’, ‘alle betrokken actoren die normaal het beleid bepalen’ en op ‘alle

niveaus en in elke fase van de beleidscyclus’. Ten slotte dient bepaald te worden hoe deze

genderdimensie moet worden geïntegreerd in het geheel van federale beleidslijnen, maatregelen,

begrotingsvoorbereidingen en acties. Volgens het rapport van de Raad van Europa moet

gendermainstreaming worden bekeken als de strategie die “beleidsprocessen (re)organiseren,

verbeteren, ontwikkelen en evalueren”, door het gebruik van structuren, instrumenten en methodes.298

Het doel van de strategie van gendermainstreaming is het bevorderen van gendergelijkheid door de

integratie van de genderdimensie in het beleidsproces en aldus te streven naar een rechtvaardigere

samenleving. Ter verwezenlijking van deze doelstelling, dienen de betrokken beleidsmedewerkers te

beschikken over de nodige structuren, methodes en instrumenten om aan hun taken, opgesomd in de

gendermainstreamingwet, te kunnen voldoen. Veel van deze instrumenten en methoden zijn niet

gebonden aan een beleidsfase en kunnen tevens apart of gecombineerd worden ingezet.299

Met oog op

de operationalisering van gendermainstreaming wordt een niet exhaustieve lijst van structuren,

methodes en instrumenten weergegeven. Onder gendermainstreamingstructuren kan men onder meer

een evenwichtige samenstelling van besluitvormingsorganen, een expertennetwerk, een efficiënt

coördinatiesysteem, gendercellen en departementale werkgroepen verstaan. De

gendermainstreamingmethodes sluiten bijvoorbeeld gendergevoelig budgetteren, gendergevoelig

management, de aanname van de gelijke behandelingswetgeving, zoals uiteraard de aanname van de

gendermainstreamingwet in 2007 en de Genderwet van 10 mei 2007 die de genderdiscriminaties

bestraft. De gendermainstreaminginstrumenten houden onder andere naar geslachtopgesplitste

statistieken, indicatoren als meetbare doelstelling, gendertest of een model-evaluatie verslag van de

impact van beleidslijnen, gendernota, handleidingen, seminaries, marktonderzoeken en databanken

in.300

De volgende paragrafen handelen over de structuren, methodes en instrumenten die gebruikt

werden in het kader van de gendermainstreamingwet, maar met focus op het gedeelte van de

instrumenten in de beleidsvoorbereidingsfase.

2.Methodes: Genderbudgeting

2.1. Ontstaan van genderbudgeting en verband met gendermainstreaming

298

Council of Europe, “Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good

practices”, supra noot 2, 15. 299

www.e-quality.nl 300

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60.

73

Na de Wereldvrouwenconferentie te Nairobi in 1985, nam Australië het initiatief inzake

genderbudgeting door een begrotingsanalyse in te voeren die onderzocht in hoeverre de begrotingen

van alle ministeries effect hadden op vrouwen. Tot 1995 hebben alle regeringsniveaus in Australië een

geslachtsgebonden begrotingsanalyse ingediend.301

In 1995 stelt het Actieplatform van Peking als

financiële regeling voor dat " regeringen zich moeten inspannen om systematisch te bestuderen hoe

vrouwen baat hebben bij uitgaven in de openbare sector; zij moeten begrotingen aanpassen om gelijke

toegang tot uitgaven in de openbare sector te waarborgen, zowel om de productiecapaciteit te

verhogen, als om in maatschappelijke behoeften te voorzien, en zij moeten de met gender verband

houdende toezeggingen die tijdens andere topconferenties en conferenties van de Verenigde Naties

zijn gedaan, verwezenlijken.” 302

In navolging van deze conferentie hebben heel veel nationale

regeringen de genderdimensie geïntegreerd in hun begrotingsvoorbereidingen teneinde de

doelstellingen van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995 te Peking uit te voeren. Daarenboven

is de laatste jaren de verspreiding van de genderbudgeting strategie in meer dan 40 landen, deels te

danken aan het Ontwikkelingsprogramma voor de Vrouw van de Verenigde Naties (UNFIM) en het

Secretariaat van het Britste Gemenebest (Commonwealth Secretariat).303

Recentelijk werd bijvoorbeeld de Franse regering verplicht om een bijlage op te nemen in de begroting

over de beleidsmaatregelen en acties ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Artikel 132 van de wet op de begroting van 2000 van 31 december 1999 luidt: “ Le gouvernement

présente chaque année, en annexe à la loi de finances, un état retraçant les crédits qui concourent aux

actions en faveur des droits des femmes. 304

Als gevolg van de vorderingen en ontwikkelingen op vlak

van genderbudgeting in verschillende buurlanden, vergrootte in België de achterstand inzake de

realisatie van de doelstellingen van het Peking actieplatform.

Naar aanleiding van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie werd op 16 en 17 oktober

2001 een colloquium georganiseerd over het thema gendergevoelig budgetteren, “Strengthening

Economic and Financial Governance: Towards Gender Responsive Budgeting” en was aldus impliciet

verplicht om deze methode uit te werken.305

Het ‘federaal project gendermainstreaming’ van 2000-

2002 sluit zowel de Cel Gendermainstreaming in als het pilootproject genderbudgeting in. Als gevolg

van de projectmatige aanpak, het gebrek aan coördinatie, de onbekendheid van de term, afwezigheid

301 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2004-2005,

nr. 3-168/2. 302

Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 303

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 67. 304

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2004-2005,

nr. 3-168/2. 305

www.undp.org/unifem/gender-budgets/conference.html.

74

van politieke bereidheid en geen opname in de wetgeving, viel de balans van de evaluatie van het

federaal project gendermainstreaming negatief uit.306

Soelaas werd gebracht door de verduidelijking in het Rapport ‘Genderbudgeting’ van de Raad van

Europa in 2005. De hierin geformuleerde definitie van ‘Genderbudgeting’ is wellicht de meest

omvattende: “ Genderbudgeting is an application of gendermainstreaming in the budgetary process.

It means a gender-based assessment of budgets, incorporating a gender perspective at all levels of the

budgetary process and restructuring revenues and expenditures in order to promote gender

equality.”307

Volgens M. WEEWAUTERS betekent dat genderbudgeting: “een analyse inhoudt vanuit

het genderperspectief van alle vormen van overheidsuitgaven en publieke inkomsten en een overzicht

geeft van de directe en indirecte gevolgen hiervan voor vrouwen en mannen”.308

Na het uitvoeren van

de gender budgetanalyse, kan worden nagegaan of de strategische doelstellingen ook uit het budget

vallen af te lezen.

In de meeste landen bestaat deze strategie enkel op papier, zonder dat het daadwerkelijk

geïmplementeerd wordt. Dit veel voorkomende verschijnsel wordt ook ‘policy evaporation’ genoemd

en wordt beschreven als: “ the commitment tot pursue equality remains at the level of rhetoric and

paper statements, and is not integrated into the actual design and implementation of reforms”.309

Genderstudies hebben aangetoond dat er zowel problemen voorkomen op de verschillende niveaus als

in alle beleidsfases, met name de gebrekkige vertaling van meetbare doelstellingen naar operationele

indicatoren alsook streefcijfers en de afwezigheid van opvolgings- en controlemechanismen.

Daarnaast is er het fundamentele probleem dat men over onvoldoende financiële middelen en

geschikte beleidsmedewerkers beschikt om gendergevoelig te budgetteren. Daarenboven zijn

administraties en structuren verticaal georganiseerd waardoor het horizontaal doortrekken en

toepassen van gendermainstreaming doorheen de verschillende beleidsdomeinen niet evident is. 310

De

vraag moet gesteld worden of de gendermainstreamingwet een oplossing kunnen bieden aan de

aangehaalde problemen. Het wettelijk kader van genderbudgeting wordt uiteengezet in de volgende

paragraaf en de uitvoering van de genderbudgeting methode in Afdeling IV § 2.2.

2.2. Wettelijk kader

306

N. Holvoet, Gender Budgeting in Belgium: Findings from a pilot project, Instituut van Gelijkheid van de

Vrouwen en Mannen, 2007. 307

Council of Europe, Genderbudgeting, Strasbourg, http://www.coe.int/T/E/Human_Rights/Equality/PDF_EG-

S-GB(2004)RAPFIN_E.pdf, Council of Europe, 2005, 10. 308

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 92. 309

F. LEACH, Practising Gender analysis in education, Oxford, Oxfam skills and practice, 2003, 6.

310 Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65.

75

Gezien de federale regering moet waken over de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de

Vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking van 1995,311

dient de integratie van het genderperspectief

eveneens te gebeuren op vlak van de begrotingsvoorbereiding.312

Genderbudgeting of het

gendergevoelig budgetteren wordt vooral ondersteund door de artikelen 2 tot en met 5 van de

gendermainstreamingwet, maar wordt nergens expliciet vernoemd. Genderbudgeting verwijst zowel

naar de integratie van de genderdimensie in de gehele begrotingscyclus als naar de impactanalyse ex

post van de overheidsinkomens en- uitgaven op de gendergelijkheid. Bijgevolg is deze methode een

essentieel bestanddeel van het gendermainstreamingproces. 313

De gendermainstreamingwet verankert het principe van de integratie van de genderdimensie in de

gehele begrotingscyclus in artikel 2, lid 1. Deze bepaling verzoekt de federale regering om de

genderdimensie in de begrotingsvoorbereidingen te integreren teneinde gendergelijkheid in de

budgetten en budgettaire processen te verkrijgen.314

Voor de uitvoering van artikel 2 is aan elke

ministers een omzendbrief bezorgd waarin men het advies krijgt om de genderbudgeting toe te passen

op de begroting 2009.315

Gezien de genderdimensie geïntegreerd moet worden in de gehele begrotingscyclus, legt artikel 2,

tweede lid specifiek de verplichting op om een gendernota te maken waarin de kredieten met

betrekking tot de acties ter verwezenlijking van de gelijkheid van vrouwen en mannen worden

uiteengezet voor alle departementen, staatsdiensten met afzonderlijk beheer, overheidsbedrijven en

instellingen van openbaar nut. Deze gendernota geeft duidelijk aan welke kredieten werden

toegewezen aan welke acties ter bevordering van de gendergelijkheid. Op grond van artikel 2, lid 1

moet het genderperspectief expliciet worden opgenomen in de begrotingsvoorbereidingsfase opdat de

gendernota aldus zou kunnen worden ingediend als bijlage bij elke ontwerp van algemene

uitgavenbegroting.316

De achterliggende beweegreden van de wetgever is dat een impactanalyse ex

post mogelijk wordt van de toegekende kredieten op de onderliggende verhoudingen van vrouwen en

mannen. Als gevolg van deze gender budgetanalyse ex post kunnen eventuele ongelijkheden tussen

vrouwen en mannen vermeden of gecorrigeerd worden. Zoals eerder gezegd, wordt deze gender

budgetanalyse uitgevoerd om na te gaan of de strategische doelstellingen bepaald door de federale

regering aan het begin van de legislatuur tevens uit het budget zijn af te lezen.317

De verdere

tenuitvoerlegging van de gendernota wordt besproken in Afdeling IV § 2.2.

311

Art. 346 Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women. 312

Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet. 313

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 62. 314

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 62. 315

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.1529/012, 10. 316

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/ 317

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65.

76

Ingevolge artikel 3 moet elke minister waken over de tenuitvoerlegging van de strategische

doelstellingen inzake de begroting en daartoe de relevante genderindicatoren opstellen. De

genderindicator is zowel een belangrijk basisinstrument in het gendermainstreamingproces, als bij de

gender budgetanalyse van een overheidsbeleid. Als gevolg van het formuleren van deze meetbare

doelstelling, wordt het mogelijk om de impact voor, tijdens en na de implementatie van het beleid te

analyseren. Ingevolge artikel 5 van de gendermainstreamingwet moet de regering ten slotte aan de

federale kamers een tussentijds – en eindverslag over de impact van de begroting op de specifieke

maatregelen en acties ter bevordering van gendergelijkheid kunnen voorleggen. De gender

budgetanalyse zal dan aan de hand van de gendernota en de genderindicatoren de impact ex post op de

gendergelijkheid kunnen bepalen.318

Genderbudgeting is aldus een methode om de genderdimensie systematische te integreren in

verschillende fasen van de budgettaire cyclus en is dus zelf inherent transversaal. Een voorbeeld ter

verduidelijk van dat horizontale karakter is de gendergevoelige budgettaire omzendbrief die wordt

gestuurd door de FOD begroting naar alle administraties, waardoor de kans op daadwerkelijke

gendermainstreaming wellicht groter wordt.319

Daarnaast is het ook mogelijk dat door gebruik van

‘economische en budgettaire’ vaktaal, de budgetexperts en macro-economen meer bewust worden

gemaakt voor de genderproblematiek.320

Bovendien kan gender budgetanalyse van de toewijzing van

kredieten aan bepaalde acties ter bevordering van de gendergelijkheid bijdragen tot een optimaal

gebruik van beschikbare middelen en een dienstverlening die gericht is op de concrete behoeften van

alle burgers. Vanuit deze optiek kadert de methode van het genderspecifieke begroten perfect binnen

de evolutie naar ‘good governance’.321

3. Instrumenten

3.1. Situering

De gendemainstreamingwet bepaalt welke instrumenten dienen gebruikt te worden om de

genderdimensie te integreren in het federaal beleid en deze in praktijk te vertalen naar de acties van de

beleidsactoren. Veel van de gendermainstreaminginstrumenten zijn niet gebonden aan een specifieke

beleidsfase en dus steeds inzetbaar. Zo is het in alle fases noodzakelijk om een beroep te doen op de

gendergesegregeerde statistieken en indicatoren, evenals op genderexpertise en genderbudgeting. De

318

N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en

mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3. 319

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 81. 320

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 65-66. 321

N. HOLVOET, Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en

mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 3.

77

instrumenten die gehanteerd worden in de fase van beleidsvoorbereiding vervullen een cruciale rol in

het gendermainstreamingproces. Gezien potentiële ongelijkheden en genderdiscriminaties kunnen

vermeden worden en wettelijke, reglementaire en budgettaire maatregelen kunnen worden

gecorrigeerd alvorens de fase van beleidsuitvoering van start gaat, wordt bijgevolg extra aandacht

besteed aan hun ontleding in de volgende paragrafen. Het gebruik van een tabel ter verduidelijking van

de gendermainstreaminginstrumenten in de verschillende beleidsfases is hier dan ook aangewezen om

duidelijkheid te bieden.

instrumenten Beleidsanalyse Beleidsontwerp Monitoring &

implementatie

Beleidsevaluatie

Gendergesegregeerde

statistieken

X x x x

Genderindicatoren X x x x

Genderbudgeting X x x x

Gendernota x x

Gendertest x

Genderexpertise X x x x

Gendercoördinatie X x x

Tabel 3: Bron: Gendermainstreaminginstrumenten in de verschillende beleidsfase.322

3.2.Gendergesegregeerde statistieken

3.2.1.Ratio

Betrouwbare en goede gegevens betreffende de respectievelijke situatie van vrouwen en mannen en

genderverhoudingen zijn een volstrekt noodzakelijk vertrekpunt voor de

gendermainstreamingstrategie. Gedurende lange tijd hebben echter die kennis noch die cijfers bestaan

omdat de meeste statistieken simpelweg werden opgesteld zonder het onderscheid tussen mannen en

vrouwen te maken. Het gebrek aan onderscheid grondde op de idee dat men vrouwen en mannen op

formele gelijke voet zette en het bijgevolg niet nodig achtte om deze opsplitsing te maken. Nu de

gendermainstreaming benadering van kracht is, dient een opsplitsing naar geslacht gedaan te worden

omdat deze strategie er vanuit gaat dat er wel verschil is tussen vrouwen en mannelijke waarden.

Ingevolge de gendergesegregeerde statistieken verkrijgt men een beter beeld van de realiteit en kan

men dus een efficiënt beleid voeren. 323

Als gevolg van een gendergesegregeerde statistiek over het

322

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 105. 323

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 30.

78

aantal sociale woning aangevraagd door vrouwen en door mannen, kan men bijvoorbeeld het beleid op

dat gebied onderzoeken en desgewenst aanpassen.

3.2.2. Gendermainstreamingwet

Als gevolg van het Actieplatform van Peking kregen de onderschrijvende nationale regeringen als

opdracht om naar geslachtsopgesplitste statistische gegevens te verzamelen. Bovendien stelt de Raad

van Europa in zijn rapport van 1998 vast dat de aanwezigheid van deze statistieken een

randvoorwaarde is voor het welslagen van het beleid. Zeven jaar later is het belang van

gendergesegregeerde statistieken nog eens bevestigd geweest door de goedkeuring van een resolutie

door de Commissie voor de Status van de Vrouw in 2005.324

Door deze internationale gedrevenheid

werd een grote inhaalbeweging gestart om systematische en naar geslachtsopgesplitste statistieken te

verkrijgen.325

Ingevolge de internationale impulsen en de negatieve evaluatie inzake het ontbreken van

genderstatistieken bij het federaal project gendermainstreaming, was het belang van goede

gendergesegregeerde statistieken in de Belgische context al lang gekend. Verscheidende publicatie op

gebied van genderstatistieken kwamen bijvoorbeeld reeds tot stand voor de aanname van de

gendermainstreamingwet.326

De gendermainstreamingwet was wel vooruitstrevend en vernieuwend

daar ze de gendergesegregeerde statistieken verankerde in artikel 4.327

Krachtens dit artikel dient “ elke

minister, in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen, er op toe te zien dat de statistieken die

de federale overheidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de programmatorische

overheidsdiensten, de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de federale wetenschappelijke

instellingen en de instellingen van openbaar nut in hun actiedomein produceren, verzamelen en

bestellen, naar geslacht opgesplitst worden”.328

Deze gendergesegregeerde statistieken vervullen een

essentiële rol in het federaal beleid en dit om verschillende redenen en op verschillende momenten in

de beleidscyclus.

Vooreerst zijn ze onmisbaar voor de beleidsmedewerkers en genderdeskundigen om in de analysefase

het genderspecifieke beleidsprobleem bloot te leggen. Wanneer cijfermateriaal gevarieerd en

betrouwbaar is, laten deze gegevens toe om andere pistes te verkennen en aldus beleidsimulaties te

324

Voorstel tot resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren, Parl.

Doc. Kamer 2005-2006, nr.1846/001, 30. 325

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 30. 326

Vrouwen en mannen in België: Genderstatistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, Instituut voor de

gelijkheid van vrouwen en mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-

37049.pdf, 179. 327

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 169. 328

Artikel 4 gendermainstreamingwet.

79

maken. Ten slotte zijn correcte gegevens een conditio sine qua non bij de beleidsevaluatie omdat

artikel 3 van de gendermainstreamingwet stelt dat: “ elke minister de relevante genderindicatoren

dient goed te keuren die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de genderdimensie en

de realisatie van de strategische doelstellingen te meten”. Het succes van het gevoerd beleid wordt

dan gemeten aan de hand van de vooropgestelde meetbare doelstellingen of indicator.329

Genderstatistieken en genderindicatoren zijn bijgevolg cruciaal voor mogelijke wetenschappelijke

studie en evaluatie en bijsturing van het beleid.330

3.3. Indicatoren

3.3.1.Ratio

Voorgaande paragraaf toont het belang aan van de opsplitsing van statistieken naar geslacht en

definieert het als cijferreeksen die hanteerbaar worden gemaakt voor de gendermainstreamingstrategie.

Zowel de genderexpertise als gendergesegregeerde statistieken zijn belangrijk in de vorming van

genderindicatoren. Deze indicatoren zijn kencijfers die de bedoeling hebben een idee, een theoretische

of abstracte concept meetbaar te maken teneinde de realiteit van man- vrouwverschillen en de

vooruitgang op een bepaald beleid- en actiedomein in cijfers weer te geven. Door monitoring van de

veranderingen in de werkelijke situatie van mannen en vrouwen, kan de mate van realisatie van

beleidsdoelstellingen gemeten worden en kan de conclusie worden getrokken met het oog op het

bijsturen van de komende beleidslijnen.331

Genderindicatoren kunnen tevens ex ante het beleid sturen door vast te stellen welke werkelijke man-

vrouwverschillen er bestaan en welke van deze verschillen invloed kunnen uitoefenen op het geplande

beleid. Een voorbeeld ter verduidelijking wordt gegeven in de gezondheidsenquête van 2004 die

nagaat welke vrouw-manverschillen er zijn en welke beleidsrelevant zijn. De aangehaalde indicatoren

zijn depressieve problemen, zelfgerapporteerde depressie, denken aan zelfmoord en zelfmoordpoging.

Het cijfermateriaal is afkomstig van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van

de FOD Economie.

329

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 166. 330

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 29. 331

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 169.

80

0

2

4

6

8

10

12

14

depressieve

problemen

zelfmoordpoging

man

vrouw

Bron tabel 4: Evaluatie van het beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.332

Afleidend uit de tabel, kan besloten worden dat de indicatoren voor vrouwen hoger ligger dan die voor

mannen. Deze vastgestelde vrouw-manverschillen kunnen het toekomstige beleid beïnvloeden door bij

een beleid inzake zelfmoordpreventie rekening te houden met deze genderverschillen die naar voren

komen in het praten over symptomen, over problemen van depressie en in hulp te zoeken.333

In tegenstelling tot het gebruik van gendergesegregeerde statistieken, zijn er verscheidende voordelen

verbonden aan het gebruik van indicatoren. Gezien de communiceerbaarheid en herkenbaarheid

verhoogt door de reductie van de beschikbare gegevens, zijn indicatoren beter ingeburgerd dan

cijferreeksen. Ingevolge overleg tussen verscheidende partijen komt de berekeningswijze en de

definiëring van indicatoren tot stand. Daardoor wordt het mogelijk om indicatoren te vergelijken over

de jaren heen of over de grenzen met andere landen heen. 334

Indicatoren zijn vaak ofwel eenvoudig of erg complex ofwel kwantitatief of kwalitatief. Het

armoederiscopercentage dat gebaseerd is op kwantitatieve gegevens (gendergesegregeerde

statistieken) is een voorbeeld van een complexe indicator. Het armoederisicopercentage is volgens de

publicatie van het IGVM “ het deel van de bevolking dat een inkomen onder de armoededrempel

heeft. Die armoededrempel wordt berekend als 60% van het mediane inkomen. Dat is het inkomen

waarbij precies de helft van de Belgen meer heeft en precies de helft minder. Wie minder dan 60% van

dat inkomen heeft, loopt het risico arm te zijn. Er wordt hierbij rekening gehouden met de

gezinssamenstelling”.335

Een voorbeeld van een eenvoudige indicator is het aandeel vrouwen in het

parlement waarbij gekeken wordt naar het aantal vrouwelijk leden van het parlement.

332

G. REYMENATNS en H. VAN HOVE, Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,

supra 199, 33. 333

G. Reymenants en H. Van Hove, Evaluatie van het beleid voor de gelijkheid van vrouwen en mannen,

Brussel, IGVM, 2006, 36. 334

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/statistieken_indicatoren/ 335

Publicatie IGVM vrouwen en mannen in belgie statistieken , 73.

81

3.3.2.Internationale context

Gezien de Europese Gemeenschap ook instaat voor de opvolging van de strategische doelstellingen

van het Actieplatform van Peking in 1995, verzocht de Europese Raad van Madrid van 16 december

1995 om een jaarlijkse balans van de uitvoering in de lidstaten op te stellen. Daarenboven kwam de

Raad van Ministers op 2 december 1998 overeen dat deze balans een eenvoudige reeks kwantitatieve

en kwalitatieve indicatoren moest inhouden. Sinds 1999 wordt er onder ieder voorzitterschap van de

Europese Gemeenschap indicatoren opgesteld voor één thematafel van het Actieplatform van Peking.

Thema’s die al aan bod kwamen onder het Fins voorzitterschap in 1999 zijn: vrouwen aan de macht en

in de besluitvorming, onder het Frans voorzitterschap in 2000; Het combineren van beroeps- en

gezinsleven, onder het Belgisch voorzitterschap in 2001; Loonongelijkheden tussen vrouwen en

mannen, onder het Deens voorzitterschap in 2002, Huiselijk geweld tegen vrouwen, onder het Italiaans

voorzitterschap in 2003, Vrouwen en mannen in de economische besluitvorming, onder het

Nederlands voorzitterschap in 2004, ongewenste seksuele intimiteiten op het werk, onder het Verenigd

Koninkrijk in 2005, gezondheid, onder het Fins voorzitterschap in 2006, institutionele mechanismen

om gelijkheid te bevorderen, onder het Portugees voorzitterschap in 2007, onderwijs en onder het

Frans voorzitterschap in 2008, armoede en meisjes. Thans wordt er onder het Tsjechisch

voorzitterschap gewerkt aan de indicatoren rond gender en gewapende conflicten. De uitwerking op

Europees niveau van indicatoren in verband met vrouwen en media, milieu of mensenrechten blijven

zijn voorlopig nog onbesproken. Op Europees niveau zijn deze vermelde indicatoren de enige

waarover de Raad van Ministers een expliciet akkoord heeft gesloten en zijn bijgevolg de enige

indicatoren die ‘Europese genderindicatoren’ mogen worden genoemd.336

T’he High Level Group on

gender mainstreaming’ vormt samen met Eurostat en de International Labour Organisation (ILO),

belangrijke internationale referentiepunten en inspiratiebronnen inzake de uitwerking van

indicatoren.337

3.3.3. Gendermainstreamingwet

Tengevolge van deze internationale gedrevenheid, werd op Belgisch niveau anno 2006 een

tweejaarlijkse brochure opgesteld, een samenwerking tussen het IGVM en de andere FOD’s.338

De

basisstructuur van de publicatie volgt de indicatorenreeks van de Raad van Ministers. Deze brochure

kan gebruikt worden als inspiratiebron bij het opstellen van eigen indicatoren, maar ook mogelijk is de

eigen gegevens te valideren door ze te laten opnemen in de brochure.339

336

Vragen en antwoorden, Parl. Doc. Senaat 2004-2005, nr. 3-45. 337

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 171-172. 338

Vrouwen en Mannen in België. Genderstatistieken en Genderindicatoren. Editie 2006 339

172 handboek

82

De internationale en nationale aandacht voor het belang bestond al langer maar de

gendermainstreamingwet bracht vernieuwing door de verankering in artikel 3 en 4 van de wet.340

Het

eerstgenoemde artikel stelt dat bij het integreren van de genderdimensie in alle beleidslijnen “elke

minister de relevante genderindicatoren dient goed te keuren die het proces van gendermainstreaming

en de realisaties meetbaar maken”.341

Elke minister moet bijgevolg de relevante indicatoren

betreffende de situatie van vrouwen en mannen in de maatschappij en dus de inhoud van het beleid

goedkeuren. Dit gendermainstreaminginstrument is een kwalitatieve indicator die nagaat in welke

mate de vooropgestelde strategische doelstellingen van de federale regering werden gerealiseerd. Het

begrip ‘indicator’ verkrijgt bijgevolg de betekenis van een meetinstrument waarmee de vooruitgang in

een proces kan gemeten worden teneinde een rapportageplicht door de federale regering mogelijk te

maken. Dientengevolge worden de verandering van de sociale werkelijkheid van vrouwen en mannen

zichtbaar in de realisatie van de strategische doelstellingen en de integratie van de genderdimensie in

elk beleids- en actiedomein.

Artikel 4 stelt dat: “Naast de maatregelen vervat in artikel 3 van deze wet, ziet elke minister er, in de

domeinen die onder zijn bevoegdheid vallen, op toe dat de statistieken die de federale over-

heidsdiensten, het ministerie van Landsverdediging, de programmatorische overheidsdiensten, de

overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de federale wetenschappelijke instellingen en de

instellingen van openbaar nut in hun actiedomein produceren, verzamelen of bestellen, naar geslacht

opgesplitst worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is”. Elke

minister moet aldus toezien in zijn/haar actiedomein dat er enkel genderindicatoren worden opgesteld

wanneer ze relevant zijn voor het resultaat te meten. Bijgevolg worden de verandering in de sociale

werkelijkheid van vrouwen en mannen zichtbaar in elk beleids- en actiedomein. Daar de

vergelijkbaarheid van de genderindicatoren één van de vele voordelen is, moet men tevens nagaan

welke indicatoren al bestaan betreffende die materie en zich daar op baseren, zoals de indicatoren

opgenomen in de publicaties van het IGVM of de Europese indicatoren. Daarom verbindt elke

regeringslid zich ertoe om van deze relevantie na te gaan bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek

(NIS).342

In geval van geschillen kan het advies van het IGVM worden gevraagd om de betwisting te

beslechten.343

In tegenstelling tot artikel 3 waar het gaat over de indicatoren betreffende de situatie van

vrouwen en mannen in de maatschappij en dus op de inhoud van het beleid, handelt artikel 4 over de

relevante indicatoren op gebied van hun extern beleid, met name ‘hun actiedomein’.

340

169 handboek 341

Artikel 3 gm wet 342

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 13. 343

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/002 , 1.

83

3.4.Gendertest

Eén van de belangrijke methodes voor de goede afloop van de gendermainstreamingbenadering, is de

ex ante evaluatie van de impact van de ontwerpen van wettelijke, budgettaire en reglementaire

programma’s op de gendergelijkheid. Om daadwerkelijk de rekening te houden met deze

impactanalyse en de beleidsactoren te sensibiliseren, is de opname van de wettelijke verplichting

essentieel. Artikel 2 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat de regering waakt over “de integratie

van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen, maatregelen, begrotingsvoorbereidingen of

acties die ze neemt en dit met het oog op het vermijden of corrigeren van eventuele ongelijkheden

tussen vrouwen en mannen”. Dientengevolge legt artikel 3, lid 2 van de gendermainstreamingwet, de

verplichting op aan elke minister om voor elk nieuw wetgevend, regelgevend en budgettair project een

evaluatieverslag of een genderscreening te maken.344

De ratio van deze ‘gendertest’ is te vermijden dat

op Belgisch federaal niveau maatregelen worden aangenomen met een negatieve impact op mannen of

vrouwen.345

Bijgevolg wordt het mogelijk om middels deze genderscreening, potentiële gen-

derdiscriminatie en ongelijkheden te voorkomen en te corrigeren voordat de volgende fase van

beleidsontwerp en –uitvoering van start gaat. Deze analyse zal aldus de mogelijke negatieve gevolgen

voor de gelijkheid van mannen en vrouwen blootleggen. Gezien het voorspellend resultaat van de

impactanalyse, is dit een zeer belangrijk instrument voor het succes van het wetgevende, regelgevende

en budgettaire project. 346

Artikel 3, lid 2, stelt bovendien dat bij Koninklijk Besluit zowel het model- evaluatieverslag van de

impact als de inwerkingtreding moeten worden vastgelegd (‘de gendertest’ ) als de inwerkingtreding

worden vastgelegd. In het gedeelte over de gendermainstreaminginstrumenten volgt een duidelijk

kader van deze gendertest. In het volgend hoofdstuk over de uitvoering van de

gendermainstreamingwet worden de uitwerking van deze test in een Koninklijk besluit beschreven,

evenals de vorderingen van de gendertest in de praktijk.

3.5.Gendernota

3.5.1. Gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991

344

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6-7. 345

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 104. 346

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 32.

84

Gedreven door het internationale elan en het ontbreken van een wettelijk kader inzake

gendermainstreaming, wordt op 20 augustus 2003 een wetsvoorstel347

ingediend met oog op de

wijziging van artikel 10 van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991.348

In dit artikel wordt

bepaald wat de algemene toelichting op de begroting inhoudt, met name “de ontleding en de synthese

van de begrotingen, een economisch verslag, een financieel verslag, een meerjarenraming en een

Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet”. Het voorstel

had betrekking op de instelling van een gendertoets ex ante en ex post op de federale begroting en

bijgevolg de opname van een gendernota in de algemene toelichting bij de begroting. De inhoud van

deze nota is tweedelig: elk departement dient haar uitgaven ten voordele van haar acties die bijdragen

tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen uiteenzetten en de uitgaven moeten onderworpen worden

aan een gendertoets, met een achttal horizontale dimensies. De gendertoets op de steun aan

ondernemerschap van vrouwen in het bijzonder en genderevenwicht in overheidscontracten zijn twee

voorbeelden ervan. Deze zijn gebaseerd op de studie van professor D. ELSON van de University of

Essex. Weliswaar werd op 10 maart 2005 dit voorstel afgewezen door een beslissing van de

Commissie van Financiën en Economische Aangelegenheden.349

3.5.2. Gendermainstreamingwet

Met de aanname van de gendermainstreamingwet op 12 januari 2007 wordt de opstelling van een

gendernota verplicht bij elk ontwerp van algemene uitgavenbegroting zodat het duidelijk is welke

kredieten aan welke acties te bevordering van gendergelijkheid worden toegekend. Dientengevolge

wordt de analyse ex post mogelijk om de impact van alle vormen van overheidsuitgaven en -

inkomsten op de gendergelijkheid te evalueren.350

Om in de praktijk gendergevoelig te budgetteren,

houdt artikel 2, lid 2, van de gendermainstreamingwet de verplichting in dat een gendernota moet

worden opgemaakt. Bijgevolg worden “de kredieten met betrekking tot de acties om gelijkheid van

mannen en vrouwen te verwezenlijken, per departement, staatsdienst met afzonderlijk beheer,

overheidsbedrijf en instelling van openbaar nut, uiteengezet in een gendernota die als bijlage wordt

gevoegd bij elk ontwerp van algemene uitgavenbegroting”.351

Voor de opstelling van het ontwerp van

de gendernota moet de regering zowel het advies van de Raad voor de gelijke kansen van Mannen en

347

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,

nr. 3-168/1. 348

Deze wet wordt opgeheven als de wet 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de

comptabiliteit van de federale Staat op 1 januari 2012 in werking zal treden. 349

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,

nr. 3-168/1. 350

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, gendergevoelig budgetteren,.Brussel, http://igvm-

iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 2. 351

Artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet.

85

Vrouwen vragen als dat van het IGVM. De vorderingen van het opstellen van het ontwerp van de

gendernota worden besproken in Afdeling IV § 2.2.

Gezien de verplichting in de gendermainstreamingwet niet inhoudt dat de gendernota verplicht wordt

op grond van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991, werd een tweede wetvoorstel

ingediend op 11 oktober 2007.352

De onderliggende beweegreden achter de opname van de gendernota

in de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 is dat er aldus een sterker afdwingingmechanisme

in werking wordt gesteld. De Kamer van Volksvertegenwoordigers moet immers jaarlijks de

goedkeuring geven aan de “Wet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar”.

Door deze goedkeuring machtigt de Kamer van Volksvertegenwoordigers de Federale Regering om de

uitgaven te doen en de financiële middelen te innen. Wanneer de opname van een gendernota in artikel

10 van de wet op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 een feit is, heeft de Kamer van

Volksvertegenwoordigers de mogelijkheid om grond van dit artikel geen goedkeuring te verlenen aan

de algemene uitgavenbegroting. Zonder goedkeuring wordt de algemene uitgavenbegroting afgekeurd

en kan de Federale Regering geen beleid voeren. Daarenboven kan dit worden aanzien als een

belangrijk signaal van wantrouwen.353

Thans is het voorstel nog steeds in behandeling bij de

Commissie van Financiën en Economische Aangelegenheden.354

3.6. Genderexpertise

Tengevolge het transversale of horizontale karakter van de gendermainstreamingwet dient elke

beleidsmedewerker rekening te houden met gendergelijkheid in de gehele beleidscyclus teneinde de

doeltreffende integratie van de genderdimensie in het federale beleid te verzekeren. Door de veelheid

van de actoren en het jonge karakter van de gendermainstreamingwet is er een grote nood aan

kennisverwerving en verspreiding bij alle betrokken beleidsmedewerkers. Daarom is de uitbouw van

een netwerk of databank van genderexpertise en vorming van bekwame genderdeskundigen cruciaal

voor het succes van de gendermainstreamingstrategie.355

Genderexpertise is een essentieel gendermainstreaminginstrument dat algemeen inzetbaar is, maar

hoofdzakelijk een doorslaggevende rol vervult in de fase van de beleidsvoorbereiding. Vooreerst zal

de noodzaak aan gendergesegregeerde statistieken voldaan en opgevolgd worden door de

352

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,

nr. 3-168/1.http://www.senaat.be/www/?MIval=/dossier&LEG=3&NR=168&LANG=nl 353

www.begroting.be 354

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli

1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc. Senaat 2003-2004,

nr. 3-168/1. 355

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 29.

86

genderdeskundigen. Door deze betrouwbare genderexpertise kan vervolgens het beleidsprobleem in

beeld worden gebracht met oog op een doeltreffende probleemanalyse. Ten slotte kunnen ook

indicatoren worden geformuleerd die de realisatie van de opgestelde strategische doelstellingen zullen

meten.356

De kennis en inzicht die de beleidsmakers ondersteunen in de bepaling van hun beleid, wordt enerzijds

verworven door de evolutie van de emancipatiestrijd op internationaal en nationaal vlak en anderzijds

middels genderstudies en statistieken. Deze kennis en inzicht op gebied van genderaspecten kan zowel

van een interne bron als van een externe bron komen. Zonder volledig te willen zijn, kan men onder

een interne bron verstaan: de gendermainstreamingambtenaren, het IGVM, de Raad voor Gelijke

kansen voor Mannen en Vrouwen, de bevordering van de vorming en opleiding van

beleidsmedewerkers en de aanwerving van een genderdeskundige binnen de organisatie.357

Gezien het

vernieuwende en ambitieuze karakter van de gendermainstreamingwet is het IGVM “belast met de

begeleiding en de ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de

beleidslijnen, maatregelen en acties van de overheid”.358

Daartoe heeft ze een reeks seminaries

georganiseerd, brochures gepubliceerd en verscheidende databanken opgericht met het oog op het

sensibiliseren en het informatie verschaffen over de inhoud en de concrete implicaties van de

gendermainstreamingwet aan de politieke en administratieve beleidsverantwoordelijken op federaal

niveau.359

De recent opgerichte databank VEGA is bijvoorbeeld een inventaris van deskundige

vrouwen en genderexperts.360

Verschillende brochures zijn tevens gepubliceerd om de brug te slaan

tussen de wettelijke verplichtingen en de praktijk. Voorbeelden hiervan zijn onder meer: ‘Gelijke

kansen voor vrouwen en mannen in overheidsopdrachten’, ‘Gendergevoelig budgetteren’, ‘Groot

Gelijk’, ‘Leidraad voor een basisopleiding rond gender’ en de ‘Handleiding van de seminariecyclus

gendermainstreaming.’361

Expertise vanuit een externe bron kan worden gevonden in het uitnodigen

van binnenlandse en buitenlandse experts die workshops, vormingscurssusen, trainingen en seminaries

geven. Ook genderexpertise uit academisch milieu en gelijkekansenorganisaties, andere

kennisorganisaties en sociale organisaties en het opnemen van genderdeskundigen in begeleidings- en

of adviescomités kunnen aanbod komen.362

De gendermainstreamingbenadering streeft er naar alle beleidsmedewerkers deel te laten uitmaken van

de globale strategie met als uiteindelijk doel de automatische integratie van de genderdimensie in hun

dagelijks beleid. Daartoe is de verwerving en verspreiding van genderexpertise aan alle

356

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 103. 357

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 108. 358

artikel 7 van de gendermainstreamingwet. 359

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 4-5. 360

www.vegastar.be 361

http://igvm-iefh.belgium.be/ 362

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 108.

87

verantwoordelijke politieke en administratieve medewerkers cruciaal opdat gendermainstreaming in de

praktijk doeltreffend zou worden geïmplementeerd en geoperationaliseerd. Naast de noodzakelijkheid

van een structuur voor kennisverspreiding, is er tevens de ondersteuning door een interdepartementaal

coördinatieorgaan dat optreedt als een structureel draagvlak essentieel. Artikelen 6 en 7 van de

gendermainstreamingwet bepaalt welke structuren inzake kennisverspreiding en coördinatie dienen te

worden ingesteld.363

4. Structuren

4.1.Netwerken van genderexpertise

De idee van de gendermainstreamingwet is dat elke politieke en administratieve verantwoordelijke de

genderdimensie in het gehele federale beleid integreert ter bevordering van de gendergelijkheid. Opdat

het aanwenden van genderexpertise van doorslaggevend belang kan zijn voor het goede verloop,

moeten ieder beschikken over actuele kennis, inzicht en bewustzijn met betrekking tot de

gendermateries. Als gevolg van het ambitieuze en vernieuwende karakter van de

gendermainstreamingwet ontbreekt weliswaar de nodige kennisverwerving en -verspreiding om het

genderperspectief optimaal te integreren in het beleid.364

Dientengevolge zullen de verschillende administraties zich behelpen met de toewijzing van het dossier

van gendermainstreaming aan een administratieve verantwoordelijke binnen de welbepaalde dienst.

Deze aangestelde persoon zal optreden als coördinator, drijvende kracht en verantwoordelijke

aanspreekpunt teneinde de gendermainstreaming te implementeren binnen elke overheidsdienst en –

instellingen. Daartoe fungeert ze als tussenpersoon tussen enerzijds de gewone beleidsmedewerkers en

anderzijds de interne en externe bronnen inzake genderexpertise. In afdeling IV § 4.3.2. wordt

bovendien de mogelijkheid geopperd om te werken via gendermainstreamingsambtenaren. Belangrijk

is dat alle verantwoordelijken aansluiten bij netwerken teneinde hun genderexpertise, mogelijke

problemen en oplossingen uit te wisselen en zo te accumuleren. 365

Als gevolg van artikel 4, lid 1 en lid 10 van de IGVM wet neemt het Instituut samen met de dienst

Diversiteit van Personeel & Organisatie de taak op hun om een dergelijke netwerkstructuur verder uit

te werken. Conform zijn wettelijke verplichting in artikel 7 van de gendermainstreamingwet, dient het

363

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003 , 6. 364

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 105. 365

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 146.

88

IGVM ondersteuning en omkadering te bieden aan de opbouw van een dergelijk netwerk.366

Krachtens

artikel 6 van de gendermainstreamingwet zal de ICG zowel instaan voor de verdere verspreiding van

informatie en best practices van buitenlandse genderdeskundigen als het bevorderen van de

interdepartementale- en departementale samenwerking.367

4.2. Structuren op het gebied van coördinatie

Zoals bepaald in het gedeelte over de implementatie van gendermainstreaming in de werking en

organisatie van de overheidsdiensten en –instellingen: “ is het noodzakelijk dat de verschillende

beleidsactoren op elk niveau en fase op één rechte lijn zitten en deel te laten uitmaken van de globale

visie, die vervat zit in de horizontale strategie dat gendermainstreaming inhoudt”. Daartoe is de

interne ondersteuning van de administratie en het bevorderen van de interdepartementale

samenwerking door een overkoepeld orgaan, onontbeerlijk.368

In kader van artikel 6 van de

gendermainstreamingwet wordt deze taak toegewezen aan de ICG.

Ingevolge de verplichting in artikel 7 van de gendermainstreamingwet en artikel 4, lid 1 en lid 10 van

de IGVM wet, dient het Instituut wederom de structuur van de ICG uit te werken.369

De vormelijke en

inhoudelijke regels van dit orgaan worden uiteengezet door het IGVM in een besluit genomen door de

Koning, zoals voorzien in het artikel 8 van de gendermainstreamingwet. Bovendien wordt voorgesteld

een derde coördinatieorganen op te richten, namelijk gendercellen. De oprichting, de vormelijke en

inhoudelijke regels van het ICG, worden later in de afdeling IV § 4. uiteengezet.

§ 6. Conclusie

Gezien de federale regering gebonden is aan de uitvoering van de resoluties van het Actieplatform van

Peking, moet gevolg gegeven worden aan de strategische doelstellingen en de bijhorende acties,

institutionele voorzieningen en financiële regelingen. De Belgische wetgever heeft geopteerd voor de

aanname van de wet van 12 januari 2007 waarin vooreerst gendermainstreamingbenadering als een

wettelijke verplichte strategie wordt opgelegd aan de federale beleidsstructuren. Vervolgens bevatten

de artikelen 2 – 5 nieuwe verplichtingen voor de politieke en administratieve beleidsmedewerkers,

zoals de goedkeuring van relevante genderindicatoren, toepassen van een gendertest, opstellen van een

gendernota, integratie van de genderdimensie in de procedure van toekenning van subsidies en

overheidsopdrachten, opstellen van een tussentijdse- en eindrapportage, en toezien op de opsplitsing

366

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 186. 367

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 368

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 60. 369

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 146-147.

89

naar geslacht van statistieken. Tengevolge van de wettelijke verankering verkrijgen de methodes,

instrumenten en structuren een dwingend karakter. Als gevolg van dit dwingend karakter tracht men

alle betrokken beleidsmedewerkers op één rechte lijn te zetten en zodoende deel te laten uitmaken van

het transversale of horizontale idee van gendermainstreaming. 370

Deze dwingende en wettelijke vastgelegde methodologie volstaat echter niet om het succes van de

gendermainstreaming te garanderen. Zoals bepaald in tabel 1 die gebaseerd is op het Rapport van de

Raad van Europa van 1998, moeten een aantal randvoorwaarden vervuld zijn vooraleer de

gendermainstreaming in de praktijk succesvol ten uitvoer kan worden gelegd.371

Afdeling III. Inwerkingtreding van de gendermainstreamingwet

De gendermainstreamingwet bepaalt in artikel 10 de modaliteiten voor de inwerkingtreding en stelt dat

“ deze wet in werking treedt op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met

uitzondering van de artikelen 2, 3 en 5, die in werking treden vanaf de eerste dag van de nieuwe

legislatuur die volgt op de legislatuur die loopt op het moment van de inwerkingtreding van deze wet”.

De artikelen 1, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 zijn aldus op de dag van de bekendmaking in het Belgisch

Staatsblad inwerking getreden (13 februari 2007). De overige artikelen 2, 3 en 5 zijn pas van kracht

geworden“vanaf de eerste dag van de nieuwe legislatuur volgend op degene die loopt op het moment

van de inwerkingtreding van deze wet”.372

Deze artikelen zijn in werking getreden vanaf de nieuwe

regeringsperiode die volgde op de legislatuur van 2003-2007 op het moment van de inwerkingtreding

van de gendermainstreamingwet. Na de federale verkiezingen van 10 juni 2007 nam de nieuwe

regeringsperiode pas een aanvang bij de instelling van de Interim regering van Verhofstadt III op 21

december 2007 en treden de artikelen 2, 3 en 5 dan pas in werking.373

Gezien artikel 5 pas in werking treedt “vanaf de eerste dag van de nieuwe legislatuur volgend op

degene die loopt op het moment van de inwerkingtreding van deze wet,” zal principieel het systeem

van de pekingrapporten gehandhaafd worden tot 21 december 2007.374

De gendermainstreamingwet

bepaalt echter dat “bij wijze van afwijking zullen deze verslagen bepaald in de wet van 6 maart 1996

strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4

370

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2001) ‘Gendermainstreaming. Een strategie voor

kwaliteitsverbetering’, Den Haag. En, Raad van Europa (2004) Gendermainstreaming: Conceptual framework,

methodology and presentation of good practices, Directorate General of Human Rights. 371

Zie tabel 1. 372

Artikel 10 gendermainstreamingwet. 373

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 16. 374

Art 10 paragraaf 1 gendermainstreamingwet.

90

tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, ook de vooruitgang beschrijven en evalueren die

werd geboekt in de uitvoering van artikel 4 van deze wet”. 375

Daarom dienen de pekingrapporten ook

informatie te bevatten over de gerealiseerde vooruitgang en evaluatie van de maatregelen op gebied

van de gendergesegregeerde statistieken en relevante genderindicatoren in alle federale

beleidslijnen.376

Afdeling IV. Uitvoering van de gendermainstreamingwet

§ 1. Inleiding

Vooreerst werden de bepalingen van de gendermainstreaming inhoudelijke toegelicht middels

verschillende vragen, met name wat moet geïntegreerd worden, waar dient dit te gebeuren, wie moet

deze verplichtingen uitvoeren en hoe wordt dat doel bereikt. Nu men weet wanneer de verschillende

bepalingen van kracht worden en aldus de facto opvolging dienen te krijgen, handelt deze afdeling

vervolgens over de uitvoering van de wet van 12 januari 2007. In eerste instantie worden de

vorderingen van de opvolging van artikel 2 en 7 van de gendermainstreamingwet door de

verantwoordelijke politieke en administratieve verantwoordelijken besproken. De voortgang op vlak

van de opstelling en goedkeuring van de ontwerpen van het Koninklijke Besluit van zowel het artikel

3, lid 2 als artikel 8 van de gendermainstreamingwet, worden in laatste instantie behandeld.377

§ 2. Uitvoering van artikel 2 en artikel 7 van de wet van 12 januari 2007

1. Uitvoering van artikel 2 van de wet van 12 januari 2007

1.1.Federaal regeerakkoord

Volgens de gendermainstreamingwet is artikel 2 van kracht geworden vanaf de regeerperiode na de

verkiezingen van 10 juni 2007.378

In het begin van haar legislatuur moet de federale regering de

genderdimensie integreren in haar federale regeringsverklaring aan de hand van het stellen van

strategische doelstellingen.379

Na de verkiezingen van 10 juni 2007 werd op 21 december 2007

Verhofstadt III ingericht als Interim regering. Weliswaar maakte de federale regeringsverklaring in

375

Art 10 paragraaf 2 gendermainstreamingwet. 376

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 16. 377

Artikel 8 gendermainstreamingwet. 378

Artikel 10 gendermainstreamingwet. 379

Artikel 2, lid 1 gendermainstreamingwet.

91

geen van de tien opgestelde strategische doelstellingen melding van de integratie van de

genderdimensie, noch van de gelijkheid van vrouwen en mannen.380

Op 20 maart 2008 werd de

regeringsverklaring van de Leterme I– regering aangenomen die als enige bepalingen inzake de

gelijkheid van vrouwen en mannen stelt: “De regering zal de loonkloof tussen vrouwen en mannen

verder verkleinen, zodat ze op termijn helemaal verdwijnt” en “Voor jongeren, vrouwen, allochtonen,

oudere werknemers en personen met een handicap zal de toegang tot de arbeidsmarkt gemakkelijker

gemaakt worden”.381

De federale regering heeft aldus tot tweemaal toe verzaakt aan zijn

verplichtingen van artikel 2, lid 1 van de gendermainstreaming. Gezien de gendermainstreamingwet

omzetting verleend aan artikel 1 van de Europese Richtlijn 2002/73, is België tegelijkertijd in

overtreding van deze Richtlijn.382

Ingevolge de aanvaarding door de Koning van het ontslag van

Leterme I- regering op 22 december 2008, stelt de Van Rompuy I- regering een nieuw federale

regeringsverklaring op waarin: “De regering de gelijke kansen tussen man en vrouw zal versterken. Ze

werkt verder aan een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in

besluitvormingsorganen, zowel binnen als buiten de politiek. Ze geeft uitvoering aan de wet van 12

januari 2007 op de gendermainstreaming en zorgt in het bijzonder voor de goede werking van het

Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen”.383

Dit ontwerp van de regeringsverklaring dat

is voorgesteld aan het parlement op 31/12/2008 titelt: “ Gebrek aan vertrouwen” en legt zich toe op de

financiële – en economische crisis. In tegenstelling tot de twee vorige federale regeringsverklaringen

wordt echter de integratie van de genderdimensie als strategische doelstellingen niet vergeten.384

Dienaangaande moet ook de vraag gesteld worden hoe deze wet afdwingbaar dient gemaakt te worden.

M. PASTEEL die thans directeur is van het IGVM, beantwoordt deze vraag tijdens een seminarie als

volgt: “ Voorlopig is er geen sanctie voor het niet toepassen van de wet voorzien. Een mogelijkheid is

een democratische sanctie via het parlement of de kiezer. Het IGVM is echter niet echt optimistisch en

meent dat permanente waakzaamheid is geboden om de politieke wereld aan het verplichtende

karakter van de wet blijvend te doen herinneren. Hierop wordt door een medewerker van het instituut

ingepikt met de melding dat het Instituut een coördinerende rol heeft en dat het parlement zijn werk

moet doen”.385

380

Verklaring van Eerste Minister Guy Verhofstadt omtrent de interimregering voor de Kamer, Brussel, 2007,

http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/home/Regeerverklaring%20nl.pdf. 381

Verklaring van de regering Leterme I, Brussel, 20 maart 2008 ,

http://www.yvesleterme.be/nl/actua/toespraken/regeringsverklaring. 382

Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad

betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien

van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de

arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26, 15 -20. 383

Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH,

http://premier.fgov.be/files/NVERKLARINGtien-zondervoettekst.pdf , p 21, Brussel,2008. 384

Ontwerp van regeringsverklaring: Werken aan vertrouwen, Brussel, 31 -12-2008.

2http://www.premier.be/nl/toespraak/regeringsverklaring-de-kamer-van-volksvertegenwoordigers 385

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf, pg 5

92

1.2. Genderbudgeting

1.2.1. Inleiding

De genderbudgeting is de methode die vanuit de genderdimensie de overheidsinkomsten en - uitgaven

analyseert en de impact ervan op de respectievelijke situatie van vrouwen en mannen evalueert.386

Bovendien dient de Regering een gendernota op te stellen, “die bij elk ontwerp van algemene

uitgavenbegroting moet worden bijgevoegd, waarin voor elke overheidsadministratie de specifieke

kredieten voor acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen worden uiteengezet”.

Als gevolg van de opstelling van de gendernota kan een impactanalyse ex post worden uitgevoerd met

oog op de evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de begrotingsvoorbereidingen en aldus

de invloed op de gendergelijkheid.387

Tengevolge van een grondige benchmarking inzake good practices van genderbudgeting, stelt Nathalie

Holvoet een tabel op die enkele voorstellen voor België suggereert. De volgende paragraaf handelt

over de verwezenlijkingen ingevolge artikel 2 lid 1 en lid 2 van de gendermainstreamingwet. Deze

bepalingen zijn van kracht zijn geworden bij de instelling van de Interim regering Verhofstadt I op 21

december 2007.388

1.2.2. Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische overheidsinitiatief

De methode van genderbudgeting houdt in dat het genderperspectief moet geïntegreerd worden in de

gehele begrotingscyclus en door iedere betrokken beleidsmedewerker. Gezien het vernieuwende en

ambitieuze karakter van de gendermainstreamingwet en de methode van het gendergevoelig

budgetten, tracht Nathalie Holvoet voorstellen te suggereren voor de optimale implementatie van

genderbudgeting in de toekomst in België. Aan de hand van de studie van good practices uit andere

landen stelt deze genderdeskundige een tabel op waarin een niet exhaustief overzicht is gegeven van

de mogelijke betrokken actoren, hun rol en instrumenten.389

ACTOREN FUNCTIE INTEGRATIE GENDER

DIMENSIE

386

Artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet. 387

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 9. 388

Artikel 10 gendermainstreamingwet. 389

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 80.

93

Ministerie van Begroting

(Financiën)

Inspecteurs

van Financiën

FOD Budget en Be-

heerscontrole

• budgettaire omzendbrief

• controle van de bud-

getvoorstellen (+ verslag)

• adviezen (ter bevordering van

de doeltreffendheid en de

doelmatigheid)

• uitvoering begroting (in-

ning/uitgaven)

• afsluiten (opstellen eindre-

kening)

• gendergevoelige budgettaire

omzendbrief (geven van

instructies aan lijnministeries

om budgetvoorstellen zo

gendergevoelig mogelijk te

maken)

• controle op toepassing

instructies + suggesties voor

verbetering

• opstellen genderbijlage

(gender-aware budget state-

ment)

Lijnministeries (FODs)

Inclusief gender focal points

(gender-mainstreaming-

ambtenaren)

• opstellen budgetvoorstellen op

basis van sectorbeleid

• gendergevoelige

budgetvoorstellen op basis van

gendergevoelig sectorbeleid via

toepassing van vb.

- gendertoets/test beleid

- gedesaggregeerde

behoeftenanalyse

- identificatie indicatoren

• uitbesteden ex-post

genderbudgetanalyse studies

- gedesaggregeerde

incidentieanalyse van uitgaven

in sector

- gedesaggregeerde

incidentieanalyse van overheid-

sinkomsten

• bijdrage aan genderbijlage

Parlement

bijgestaan

• discussie begroting

• goedkeuring begroting

• opvolging toepassing wet op

GM/GB

94

door het

Rekenhof

+ eventuele onafhankelijke

studies van universiteiten,

civiele maatschappij

• externe controle • formuleren van adviezen

• ex-post genderbudgetanalyses

(performance auditing)

- gedesaggregeerde fiscale

incidentieanalyses

NIS

• aanleveren statistieken

• seksegedesaggregeerde

statistieken

• statistieken betreffende

specifieke genderindicatoren

• tijdsbudgetstudies

Institutionele ‘gender’ apparaat

• bewaken/bevorderen gen-

dergelijkheid

• uitwerken wet GM/GB

(+operationele richtlijnen)

• capaciteitsopbouw (+ advies)

verschillende actoren

• opvolging toepassing wet (link

parlement/rekenhof)

• bijkomende ex-post

genderbudgetanalysestudies

(overleg NIS, lijnministeries

(FODs), begroting, etc.)

Tabel 4: Bron: Actoren, rol en instrumenten: enkele suggesties voor het Belgische

overheidsinitiatief (niet exhaustief).390

Afhankelijk van de politieke bereidheid en de vervulling van de andere randvoorwaarden kunnen de

politieke en administratieve beleidsmedewerkers hier navolging aan geven. Vooreerst is echter de

uitvoering van de wettelijke bepalingen van de gendermainstreamingwet inzake genderbudgeting

noodzakelijk.

1.2.3. Genomen maatregelen en acties betreffende de uitvoering van genderbudgeting methode

390

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 81.

95

1.2.3.1. Actoren

Voor het welslagen van de methode van de genderbudgeting dient politieke bereidheid bij alle

politieke en administratieve verantwoordelijken aanwezig te zijn. In overeenstemming met de

wettelijke opdracht ter begeleiding en ondersteuning, verkrijgt het IGVM een centrale plaats door

onder meer genderexpertise ter beschikking te stellen, het administratief ontwerp van de gendernota

voor te bereiden, de sensibilisering en concrete acties te coördineren. De sensibiliseringsacites zijn de

maatregelen en acties met oog op sensibilisering en terbeschikkingstelling van de genderexpertise

omtrent de genderbudgeting en gendernota. De concrete acties zijn echter de werkzaamheden die de

tenuitvoerlegging van de methode van genderbudgeting en de gendernota concretiseren.391

1.2.3.2. Sensibiliseringacties tussen 2008-2011

De sensibiliseringsacties houden maatregelen en acties in zoals het overleg tussen het IGVM en de

FOD Budget en Beheerscontrole of de verplichte vermelding genderbudgeting in de omzendbrief

Begroting 2009.392

Voor de uitvoering van artikel 2, lid 1 zou er jaarlijkse door de Minister van

Begroting een circulaire rondgestuurd dienen te worden met richtlijnen en raad om genderbudgeting

optimaal toe te passen bij de opmaak van de volgende begroting. Deze ministeriele omzendbrieven

bevatten geen kracht van wet, maar verkrijgen echter wel juridische waarde door het statuut van de

ambtenaren, in bijzonder de gehoorzaamheidsplicht. De miskenning van deze circulaire kan aldus tot

tuchtmaatregelen leiden.393

In 2008 is een omzendbrief rondgestuurd voor de begroting voor 2009 die alvast het principe van

genderbudgeting en zijn dwingend karakter heeft benadrukt. Weliswaar wordt hierin enkel vermeld dat

in 2008 vooral gefocust zal worden op sensibilisering en vorming van de beleidsactoren. Bovendien

verzoekt de circulaire aan elke FOD om reeds de kredieten te definiëren die enerzijds in aanmerking

komen voor een analyse ex ante van de uitgaven en anderzijds voor een analyse ex post van de niet –

fiscale ontvangsten. 394

1.2.3.3. Concrete acties en maatregelen tussen 2008-2011.

391

M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen,

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/genderbudgeting16april2008.pdf, 3-4. ( hierna verkort M.

ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007). 392

M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 3-4. 393

P. DE VROEDE en J. GORUS, Inleiding tot het recht, 2007, Antwerpen, Kluwer, 273. 394

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93.

96

Daarenboven zijn er ook een aantal concrete acties en maatregelen geweest en gepland ter realisatie

van de genderbudgeting. J. MORRE, voormalig begrotingscoördinator FOD Budget en

Beheerscontrole, nu adjunctkabinetsdirecteur Werk en Gelijke Kansen, somt deze acties en

maatregelen chronologische op.395

Als gevolg van de wettelijke verplichting om de genderdimensie in de begrotingsvoorbereiding op te

nemen door middel van het formuleren van strategische doelstellingen, stelt de algemene toelichting

voor de begroting van 2008: ” De problematiek met betrekking tot de gelijkheid tussen mannen en

vrouwen zal in rekening worden gebracht. Dit gebeurt enerzijds door de genderdimensie te integreren

en anderzijds door specifieke acties gericht op het bestrijden van discriminaties en door het promoten

van de autonomie van de vrouwen (empowerment)”.396

Ook werden de onderhandelingen gestart

tussen de FOD Budget en Beheerscontrole, het IGVM en het Kabinet van de minister van Gelijke

Kansen om een administratief ontwerp van gendernota op te stellen met het oog op uitvoering van

artikel 2, lid 2 gendermainstreamingwet.397

Bovendien heeft het IGVM in mei 2008 een project bij de

Europese Commissie ingediend dat verzoekt om subsidiëring van een coachingsysteem inzake

genderbudgeting. De bedoeling van dit project is de vorming en opleiding van alle beleidmedewerkers

van de federale instellingen om alzo tegen mei 2009 het principe van genderbudgeting te beheersen. 398

In 2009 worden deze acties verder gezet door de evaluatie van de beleidsmaatregelen en- acties door

de inspecteurs van financiën, regeringscommissarissen en afgevaardigden van de minister van

begroting. Ook zette men de onderhandelingen tussen het IGVM, de FOD Budget en Beheerscontrole

en het Kabinet van de Minister van Gelijke kansen verder aangaande de uitwerking van het

administratief ontwerp van de gendernota. Men streeft er naar dit ontwerp toepasbaar te krijgen in de

loop van 2010, zodat de gendernota deel kan uitmaken van de algemene uitgavenbegroting van

2011.399

Deze heeft betrekking op zowel de uitgavenzijde als op de inkomstenzijde en beslaat

voorlopig twee luiken: “ enerzijds een overzicht van de specifieke acties ten gunste van

gendergelijkheid en anderzijds een transversale analyse van globale maatregelen”. Deze transversale

analyse is eveneens tweedelig: “ ten eerste een overzicht van de kredieten die niet worden betrokken

in genderbudgeting (zoals vaste personeels - en werkingskosten) en een genderanalyse van de niet-

395

M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 4. 396

Algemene toelichting bij de begroting van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2008, Parl. Doc.

Kamer 2008-2009, nr. 0992/001, 82. 397

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93. 398

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 93-94. 399

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/

97

vrijgestelde kredieten”.400

Deze nota werd reeds eenmalig getest door het netwerk van gelijkekansen-

ambtenaren. 401

Normaliter moet in de circulaire over de begroting 2011 de verplichting van het principe van

genderbudgeting expliciet vermeld worden. Concreet betekent dit dat vanaf 2010 elke Federale

Overheidsdienst een gender budgetanalyse op basis van de gendernota in de begroting zal moeten

toepassen. Conform artikel 7 van de gendermainstreamingwet zal het IGVM de verkregen resultaten

van de impactanalyse ex post van het gendergevoelig budgetteren op de gendergelijkheid evalueren en

aanbevelingen op te stellen voor de begroting van 2011. In de praktijk zal deze gender budgetanalyse

worden verwezenlijkt door de FOD’s en POD’s en moeten gerapporteerd worden door de federale

regering in de verplichte rapportages van artikel 5 van de gendermainstreamingwet.402

Het Rekenhof

kan eventueel als externe actor optreden en een performance audit uitvoeren.403

Het Rekenhof verkrijgt

deze bevoegdheid als gevolg van artikel 5 van de Wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het

Rekenhof: “ Het Rekenhof controleert a posteriori de goede besteding van de rijksgelden; het

vergewist zich ervan dat de beginselen van zuinigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid in acht

worden genomen”.404

1.3. Jaarlijkse acties, maatregelen en projecten door de Minister

Volgens de gendermainstreamingwet is artikel 2, lid 3 van kracht geworden vanaf de instelling van de

nieuwe regeerperiode op 21 december 2007.405

Deze wet bepaalt in zijn artikel 2, lid 3: “Elke minister

stelt jaarlijks, ter gelegenheid van de bespreking van de algemene beleidsnota's, de acties,

maatregelen en projecten voor die bijdragen tot de verwezenlijking van de strategische doelstellingen

bedoeld in §1 alsook tot de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen”. 406

Onder Leterme I werd in de federale regeringsverklaring van 20 maart 2008 eerder de nadruk eerder

gelegd op strategische doelstellingen op gebied van de nakende financiële en economische crisis, dan

op de gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze verklaring bevat enkele bepalingen inzake de

bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, met name “ De regering zal de loonkloof

tussen vrouwen en mannen verder verkleinen, zodat ze op termijn helemaal verdwijnt” en “Voor

jongeren, vrouwen, allochtonen, oudere werknemers en personen met een handicap zal de toegang tot

400

M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 4. 401

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 94. 402

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 94. 403

M. ROMBAUTS, Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van de ‘wet

gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, supra noot 399, 3-4. 404

Wet 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, BS 1 november 1846. 405

Artikel 10 gendermainstreamingwet. 406

Artikel 2, lid 3 gendermainstreamingwet.

98

de arbeidsmarkt gemakkelijker gemaakt worden”.407

Tengevolge van de negatieve impuls door de

afwezigheid van strategische doelstelling betreffende de gendergelijkheid, bevatten de algemene

beleidsnota’s van begin 2008 weinig of geen elementen met betrekking tot gendermainstreaming, met

uitzondering de beleidsnota’s van de minister van Gelijke Kansen en de minister van Justitie. De

meeste algemene beleidsnota’s voor het jaar 2009 vermelden echter wel expliciet het woord

gendermainstreaming en geven bijgevolg enige uitvoering aan de gendermainstreamingwet.

De minister van Justitie heeft in zijn algemene beleidsnota op 7 april 2008 gesteld dat: “Het

engagement van de minister voor de integratie van de genderdimensie betreft de interne werking van

Justitie (bijvoorbeeld aanwerving van voldoende vrouwelijke personeelsleden) en de ontwikkeling en

opvolging van specifieke acties m.b.t. partnergeweld, en vrouwen en detentie”.408

Tevens stelde de

minister van Gelijke Kansen in zijn algemene beleidsnota onder meer dat: “ De eerste doelstelling zal

erin bestaan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te versterken, hoofdzakelijk in de

tewerkstellingssector, de doeltreffendheid van de gendermainstreaming te garanderen en strijd te

voeren tegen discriminatie op basis van het geslacht” en “De KB’s om de wet in werking te stellen

weldra aan de regering zullen worden voorgelegd”.409

Opmerkelijk is ook dat deze beleidsnota

aanhaalt dat de gendermainstreamingwet “de integratie van de geslachtsdimensie verplicht in alle

beschikkingen van het openbaar beleid: managementplannen, beheerscontracten, in elk ander

instrument van beleidsplanning van elke openbare dienst, in elk strategisch en operationeel doel”.410

Deze positieve tred wordt opmerkelijke genoeg niet gevolgd in de beleidsnota van de andere ministers.

De algemene beleidsnota’s van de minsister van Binnenlandse Zaken411

en deze van de minister van

Sociale Zaken412

maken bijvoorbeeld zelf geen vermelding gedaan van de gelijkheid van vrouwen en

mannen. Voor 2008 kan men besluiten dat er in de algemene beleidsnota’s in zijn geheel weinig

sprake is van een horizontale benadering van gendermainstreaming. De algemene beleidsnota van de

minister van Gelijke Kansen en de minister van Justitie vormen de uitzondering op de regel.

De algemene beleidsnota’s die eind 2008 zijn geformuleerd met oog op het jaar 2009, brengen wel

enige verbetering op gebied van de uitvoering van artikel 2, lid 3 van de gendermainstreamingwet.

De algemene beleidsnota van de Minister van Gelijke Kansen maakt expliciet melding van de term

gendermainstreaming en benadrukt de noodzaak tot uitvoering en goedkeuring van Koninklijke

407

Verklaring van de regering Leterme I, Brussel, 20 maart 2008 ,

http://www.yvesleterme.be/nl/actua/toespraken/regeringsverklaring. 408

Algemene beleidsnota van de minister van Justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 003, 36. 409

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 016, 6-8 410

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 016, 5. 411

Algemene beleidsnota van de minister van Binnenlandse Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 010,

64. 412

Algemene beleidsnota van de minister van Sociale Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 001, 24.

99

Besluiten.413

De algemene beleidsnota van de Minister van Maatschappelijk Integratie vermeldt

bovendien dat: “Ten slotte zullen de initiatieven rond de problemen in verband met gender

mainstreaming in 2009 worden versterkt. Concreet zullen een aantal projecten van Fedasil

aan een gendertest onderworpen worden om de mate waarin het project rekening houdt met de impact

op de vrouwen en mannen die door Fedasil worden opgevangen, te toetsen en waar nodig bij te

sturen”.414

De algemene beleidsnota van de Minster van Werk maakt expliciete vermelding van

gendermainstreaming maar legt de focus wel op het bestrijden van de loonkloof, oprichting van de

VEGA databank en de rol van het IGVM.415

In tegenstelling tot de algemene beleidsnota van de

Minister van Justitie van begin 2008, stelt deze van 2009 geen specifieke bepalingen over

gendermainstreaming of de gelijkheid van vrouwen of mannen.416

De algemene beleidsnota’s maken

dus zichtbaar vorderingen op gebied van de verplichting die opgenomen is in artikel 2, lid 3 van de

gendermainstreamingwet. Evenwel worden in deze beleidsnota’s enkele intenties geformuleerd tot

gendermainstreamen en geen acties, maatregelen of projecten voorgesteld. De wet en de parlementaire

stukken vermelden echter niet hoe dit concreet moet worden gebeuren.

Gezien er geen nieuwe regeringsverklaring is opgesteld tussen de periode van de algemene

beleidsnota’s voor 2008 en de beleidsnota’s voor 2009, kan het verschil in de algemene beleidsnota’s

niet te wijten zijn aan andere strategische doelstellingen. Het grote verschil kan enerzijds

toegeschreven worden aan de het jonge karakter van de wet waardoor de institutionele voorzieningen

en structuren nog niet op punt staan. Anderzijds kan men ook een verschil aan politieke bereidheid bij

de politieke verantwoordelijken opmerken. De Raad van Gelijke Kansen formuleert een advies: “De

Raad beveelt de federale regering en elk van zijn leden aan om onmiddellijk lessen te trekken uit deze

eerste ervaring en om alle algemene beleidsnota’s verder aan te vullen in overeenstemming met het

artikel 2 van 12 januari 2007, zonder te wachten op de invoering van de uitvoeringsmaatregelen

ervan. De taak van het uitwerken van deze maatregelen moet ondertussen evenwel voortgezet worden;

tegelijkertijd moeten alle uitvoeringsbesluiten van 10 mei 2007 onverwijld voorbereid en aangenomen

worden“.417

2.Uitvoering van artikel 7 van de wet van 12 januari 2007

413

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/012, 24. 414

Algemene beleidsnota van de minister van Maatschappelijk Integratie, Pensioenen en Grote steden, Parl.

Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/001, 32 -36. 415

Algemene beleidsnota van de vice-eersteminister en Minister van Werk, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.

1529/011, 43-45. 416

Algemene beleidsnota van de minister van justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/077, 77. 417

Advies nr. 115 van 16 mei 2008 van het bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en

Vrouwen betreffende de genderdimensie in het regeerakkoord en in de algemene beleidsnota’s van de federale

ministers, 5.

100

In overeenstemming met zijn wettelijke opdracht in de IGVM wet,418

fungeert het IGVM als motor bij

de uitwerking en toepassing van deze gendermainstreamingstrategie. In overleg met alle betrokken

actoren moet het IGVM ondersteuning geven in de ontwikkeling en promotie van de methodes,

gendermainstreaminginstrumenten en netwerken die in de gendermainstreamingwet zijn opgesomd

teneinde de tenuitvoerlegging van deze wet te bekomen.419

Het Instituut heeft zich eveneens toegelegd

om de inhoud van deze uitvoeringsbesluiten van de wet te bepalen.

In de eerste instanties zal het IGVM samen met de FOD Kanselarij het voorstel voor een model-

evaluatieverslag of gendertest op te stellen. De goedkeuring zal gebeuren door Ministerieel Besluit van

de minister van Gelijke Kansen en zou gepaard moeten gaan met een 'gebruikshandleiding' ter

ondersteuning van de beleidsmedewerkers die de impactanalyse ex ante of genderscreening of de

'gendertest' moeten uitvoeren.420

Het IGVM en de FOD Kanselarij hebben eveneens actief

deelgenomen aan de voorbereiding van het voorontwerp van het Koninklijke Besluit dat een

interdepartementale coördinatiegroep volgens artikel 8 instelt. Dit Besluit legt zowel de samenstelling

en functionering van de ICG vast als zijn algemene en specifieke opdrachten.421

Tevens dient dit

Koninklijk Besluit verduidelijking te geven aan de vormelijke en inhoudelijke regels van de

tussentijdse – en eindrapporten in artikel 5 van de gendermainstreaming. Gezien het huidig politiek

klimaat zijn de ontwerpen door het Instituut al wel voorbereid, maar nog niet goedgekeurd. Bij de

goedkeuring van het Koninklijk besluit wordt aldus hun definitieve vormelijke- en inhoudelijke regels

vastgelegd. 422

In tweede instanties heeft het IGVM zijn rol van ondersteuning en begeleiding uitgevoerd door het

organiseren van verschillende seminaries, publiceren van verscheidende publicaties voor de optimale

implementatie van de gendermainstreamingwet in de praktijk te verzekeren en het installeren van de

vier databanken.

§ 3. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Gendertest

1. De opmaak van de gendertest naar analogie met de duurzaamheidstest

418

Artikel 3, artikel 4 al. 2, 4 en 10 IGVM wet. 419

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, Brussel , 2007, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/publicaties/activiteitenverslag_2007.jsp?referer=tcm:336-39746-64, 34. (hierna Instituut voor

Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007). 420

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, Brussel, 2007,

http://www.dgcd.be/documents/nl/cvo/opmerkingen_aanbevelingen_wet_mainstreaming.pdf, 7-8. (hierna

verkort Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007). 421

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 422

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.1529/012, 10.

101

Artikel 3 van de gendermainstreamingwet stelt dat “de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de

Ministerraad, het model- evaluatieverslag van de impact, gendertest genaamd, en de inwerkingtreding

ervan moet vastleggen”. Ingevolge de ondersteunende en begeleidende rol van het IVGM en in

samenwerking met de FOD Kanselarij wordt momenteel een ontwerp van Koninklijk Besluit

opgesteld. Dit voorontwerp legt de omtrekken van deze test vast en zal aan de volgende regering

worden voorgelegd.423

Gezien het huidig politiek klimaat is het ontwerp nog niet goedgekeurd.

In navolging van de strategie die is aangemeten bij de ontwikkeling van het statuut van de

gendermainstreamingambtenaar,424

zal de structuur van de test worden uitgewerkt naar analogie met

de test voor duurzame ontwikkeling die recentelijk is goedgekeurd.425

Deze duurzaamheidstest is een

duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling (DOEB) die opgesteld is in de vorm van een formulier.

Deze methode wordt gebruikt door de federale regering om de duurzame ontwikkeling systematischer

te integreren in de beleidsvoorbereiding met oog op het vermijden en corrigeren van eventuele

tekortkomingen.426

Het federaal regeerakkoord van 10 juli 2003 belast de federale overheidsdiensten

met de taak een Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling of DOEB toe te passen bij alle belangrijke

overheidsbeslissingen.427

De doelstelling is het inschatten van de duurzaamheid van een beslissing op

het gebied van economie, sociaal beleid en milieu. Een sociaal duurzame beslissing sluit ook de

gendermainstreaming in. De duurzaamheidstest omvat bijgevolg ook een gendertest.428

Tussen Duurzame ontwikkeling en gender zijn bijgevolg duidelijke raakvlakken, zowel op vlak van

beleid als op vlak van de beleidsinstrumenten. Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen

en mannen pleit “uitdrukkelijk voor een samenwerking tussen beide beleidsdomeinen en de

beleidsinstrumenten. Zo kan bijvoorbeeld de gendertest uitgewerkt worden in een gelijkaardige

methodologie als de duurzaamheidstest en kunnen de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor

gendermainstreaming hun expertise ter beschikking stellen aan de cellen duurzame ontwikkeling”.429

Als gevolg van het feit dat de administraties en de strategische cel vertrouwd zijn met de

duurzaamheidstest, zal dit de uitvoering van de gendertest bevorderen.

423

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Activiteitenrapport 2007, supra noot 428, 34. 424

Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4.3.2. 425

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 426

www.fedweb.belgium.be/nl/over_de_organisatie/over_de_federale_overheid/missie_visie_waarden/duurzame_o

ntwikkeling/duurzaamheidstest/index.jsp 427

http://www.poddo.be/NL/instrumenten/doeb 428

Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw

Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1. 429

Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw

Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1.

102

Thans wordt bestudeerd hoe de gendertest het best kan worden gerealiseerd en afgestemd worden op

de duurzaamheidstest en andersom. Uiteindelijk zullen de resultaten van het overleg met de

administratie en strategische cel van de Duurzame Ontwikkeling als basis dienen voor het ontwerp van

het K.B. dat het nieuw statuut van de gendertest opgesteld. In navolging van het formulier en methode

van de DOEB, zal de gendertest in artikel 3, lid 2 de vorm aannemen van een formulier waarin de

impact van het voorgestelde wetgevende, regelgevende en budgettaire maatregel, actie of project op de

gendergelijkheid wordt geëvalueerd. De betrokken overheidsdienst en- instelling zal die

verantwoordelijke persoon aanduiden die belast is met het invullen van die vragenlijst.430

Wanneer dit

formulier in zijn geheel en naar behoren is ingevuld, wordt het bij het dossier van het desbetreffend

voorstel tot het nemen van die politieke maatregel gevoegd. Uiteindelijk wordt dit dossier dan

overhandigd aan de instantie die een beslissing moet nemen.431

Evenwel is het belangrijk te vermelden dat het “Duurzame Ontwikkelingsbeleid niet in de plaats kan

treden van het gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen, net zoals de duurzaamheidstest de

gendertest niet in de weg kan staan en de verantwoordelijken voor gendermainstreaming niet zonder

meer geïntegreerd kunnen worden in de cellen duurzame ontwikkeling. De kans is immers reëel dat

gender dan in de schaduw komt te staan van andere aspecten zoals milieu- effecten of economische

factoren”.432

Als gevolg van het vernieuwende en transversale karakter van de gendermainstreamingwet, is

weliswaar het gevaar van administratieve rompslomp en onnodige overlast van de federale

overheidsdiensten en- instellingen nakend. Dientengevolge moet het voorontwerp de voorwaarden

stellen om te bepalen of een dergelijke gendertest noodzakelijk en relevant is voor elk reglementair

project. Een bepaalde mate van kennis en inzicht is daardoor een noodzakelijke voorwaarde voor de

kwalitatieve evaluatie van de reglementaire projecten.433

Na de goedkeuring van het Koninklijk

Besluit zal het IGVM een ‘gebruikshandleiding’ opstellen teneinde ondersteuning en begeleiding te

bieden aan de betrokken politieke en administratieve verantwoordelijken met oog op de efficiënte

uitvoering van de gendertest en aldus de administratieve vereenvoudiging te begunstigen.434

De

gendermainstreamingwet stelt als ultiem doel dat iedere beleidsverantwoordelijke automatisch de

genderdimensie integreert in zijn dagelijks beleid. De gendertest draagt daarbij toe om een

430

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 134. 431

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,

7-8. 432

Verslag namens het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen uitgebracht door Mevrouw

Van Hoof, Parl. Doc. Senaat 2007-2008, nr.4-701/1 433

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 434

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,

7-8.

103

automatisme te creëren bij de beleidsactoren om de impact te voorzien die elk project zou kunnen

hebben op de gelijkheid van mannen en vrouwen. 435

2. Vergelijking met de initiatieven van lidstaten in de Europese Unie

Sommige Lidstaten van de Europese Unie hebben al een dergelijke maatregel ingevoerd in hun

nationale wetgeving. Het gaat in het bijzonder om Spanje (zie de wet 30/2003 van 13 oktober 2003

betreffende maatregelen voor de evaluatie van de impact van de genderdimensie in de procedure voor

de opstelling van de reglementering van de regering), de Tsjechische Republiek in de vorm van een

aanbeveling die werd opgenomen in de Regeringsresolutie nr. 1072 van 3 november 2004 en

Denemarken.436

In Denemarken worden tevens maatregelen ter promotie van gendergelijkheid

aangenomen als gevolg van artikel 4 van de wet op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen van 2 juli

2002 dat stelt: “ Public authorities shall within their respective areas of responsibility seek to promote

gender equality and incorporate gender equality in all planning and administration”. 437

§ 4. Ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale coördinatiegroep

1. Wettelijk kader

Gezien de aanwezigheid van een overkoepeld en structureel draagvlak essentieel is voor de optimale

uitvoering van de gendermainstreamingwet, zal het IGVM in de eerste instantie zich concentreren op

het uitwerken van de interdepartementale coördinatiegroep van artikel 6 van de

gendermainstreamingwet. In tweede instanties legt het IGVM de focus op de uitwerking van de

vormelijke en inhoudelijke regels van de verslagen van artikel 5 van de gendermainstreamingwet. 438

Artikel 8 van de gendermainstreamingwet bepaalt dat de uitvoeringsmodaliteiten van deze wet bij

Koninklijk Besluit moet worden bepaald om: “ in het bijzonder sommige vormelijke en inhoudelijke

regels te verduidelijken die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de verslagen bedoeld in

artikel 5, om een zeker niveau van minimale kwalificaties te waarborgen bij de aanwijzing van de

personen in de beleidscellen en de overheidsadministraties die de in artikel 6 bedoelde

interdepartementale coördinatiegroep vormen en om de regels te verduidelijken die verband houden

435

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 109. 436

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 12. 437

Gender Equality Consolidation Act No. 553 of 2 July 2002. 438

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187.

104

met de oprichting en de werking van deze laatste”.439

Thans is het ontwerp van het K.B. ter

goedkeuring voorgelegd aan de federale minister voor Gelijke Kansen.

2. Inhoud van het ontwerp van het Koninklijk Besluit van de Interdepartementale coördinatiegroep

Conform zijn wettelijke opdracht werkt het IGVM samen met de FOD Kanselarij verder aan de

ontwikkeling van de netwerkstructuur ter ondersteuning en begeleiding van de verschillende actoren

op het vlak van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.440

Daartoe voerde het IGVM een onderzoek

uit om de implementatie en de verwezenlijking te optimaliseren. Het ontwerp van Koninklijk Besluit

bevat zowel bepalingen betreffende de samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep als

de vormelijke en inhoudelijke regels die moeten worden nageleefd bij de opstelling van de tussentijdse

– en eindrapporten.441

Daarenboven zal het IGVM het secretariaat van het ICG voor rekening

nemen.442

2.1. Samenstelling van de interdepartementale coördinatiegroep

Vooreerst geeft artikel 6 van de gendermainstreamingwet al enkele bepalingen weer inzake de

samenstelling van dit orgaan, namelijk “personen die worden aangewezen binnen de beleidscel van

elke minister en binnen alle federale overheidsdiensten, het ministerie van landsverdediging en de

programmatorische overheidsdiensten, alsook de vertegenwoordigers van het IGVM”. Bovendien is er

een mogelijkheid voor de Ministers om de samenstelling van dit orgaan ad hoc aan te vullen door “een

vertegenwoordiger uit te nodigen per Overheidsinstelling voor de Sociale Zekerheid, Federale

Wetenschappelijke Instelling of instelling van openbaar nut instelling of instelling van openbaar nut

die onder hun bevoegdheden valt”.443

Naast de aangeduide wettelijke leden, stelt het ontwerp van het

K.B. stelt ook voor dat de groep dient te worden aangevuld door “administratieve verantwoordelijken

met een hoog niveau die hiervoor beschikbare tijd en een specifieke mandaat ontvangen voor de goede

uitvoering van hun opdracht.”444

Als gevolg van deze interdepartementale samenstelling wordt officieel uiting gegeven aan de politieke

bereidheid tot gendermainstreaming aan de top van de federale administraties en organisaties.

439

Artikel 8 gendermainstreamingwet. 440

Artikel 4, lid 10 IGVM wet. 441

Artikel 8 gendermainstreamingwet. 442

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 443

Artikel 6 gendermainstreamingwet. 444

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,

8.

105

Dientengevolge wordt duidelijk navolging geven van de randvoorwaarde die cruciaal zijn voor de

optimale uitwerking van de gendermainstreamingstrategie.445

De ICG streeft bijgevolg naar het optimaliseren van het gendermainstreamingproces, verminderen van

administratieve rompslomp en de interdepartementale uitwisseling van kennis, inzichten en goede

praktijken te verbeteren.446

De Commissie voor Vrouwen en Ontwikkeling merkt daarentegen op dat

de faco de haalbaarheid van het overleg in deze talrijke groep dient in vraag gesteld te worden.

Daarenboven werpt ze een kritisch blik op de mogelijkheid van de aangeduide leden om voor de goede

uitvoering van hun opdracht voldoende tijd vrij te maken.447

2.2.Algemene en specifieke opdrachten van de Interdepartementale coördinatiegroep

Nu men weet wat mogelijkerwijs de samenstelling kan zijn, dient men vervolgens de algemene en

specifieke opdrachten van de ICG af te bakenen. Het IGVM en de FOD Kanselarij stellen in het

ontwerp van Koninklijk Besluit de volgende algemene opdrachten voor: “ het bevorderen van de

samenwerking tussen federale departementen, het verspreiden van de hulpmiddelen, instrumenten en

methodes, het coördineren van administraties en beleidcellen, het verspreiden van info en best

practices en het waken over de uitvoering van de wet”. 448

De specifieke opdrachten worden ook in het ontwerp van Koninklijk Besluit opgesomd: “ het

opstellen van een ‘federaal plan Gendermainstreaming’ en het voorbereiden en coördineren van een

projecten van het tussentijds verslag conform artikel 5 § 2 van de wet en verslag op het einde van de

legislatuur conform artikel 5 § 3 van de wet”.449

2.2.1. Federaal plan gendermainstreaming

Volgens het ontwerp van het Koninklijk besluit moet de ICG de inhoud van het ‘federaal plan

gendermainstreaming’ vaststellen. Vooreerst is dit nieuw concept een verzameling van de

departementale actieplannen waarin de strategische doelstellingen inzake gendermainstreaming per

departement en per minister zijn uiteengezet. Daarnaast dienen zowel de bijhordende

445

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 446

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 14-15. 447

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,

8. 448

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die

in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de

federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001 , 14-15. 449

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187.

106

procesindicatoren450

en inhoudelijke indicatoren451

als de operationele doelstellingen per minister in de

jaarlijkse beleidsnota’s als de gendernota’s per departement deel uit te maken van het federaal plan

gendermainstreaming.452

In navolging van de strategie gehanteerd ter uitwerking van de gendertest,

stelt het IGVM voor om het federaal plan gendermainstreaming naar analogie van de methode van de

federale plannen duurzame ontwikkeling op te maken.453

2.2.2. Tussentijdse – en eindverslagen

Tevens vermeldt het ontwerp van het K.B. dat de ICG op grond van zijn specifieke opdrachten

eveneens verantwoordelijk is voor het voorbereiden en coördineren van het project van het tussentijds

verslag en verslag op het einde van de legislatuur. Deze verslagen vervangen de Pekingrapporten die

voorzien zijn in de Pekingwet die enkel eenvoudige inventarissen zijn van de ondernomen acties ter

bevordering van gendergelijkheid in elke beleidsdomein. De federale overheid is bijgevolg alleen

verplicht tot het verslagen geven van de geboekte vooruitgang en niet tot effectief vorderingen te

maken.454

Volgens het ontwerp van het Koninklijk Besluit bevat het tussentijds verslag: “een beschrijving, een

opvolging van de stand van zaken en de vorderingen die zijn verwezenlijkt op gebied van de

tenuitvoerlegging van het federaal plan gendermainstreaming op regeringsniveau,455

op gebied van de

verscheidende actieplannen gendermainstreaming op niveau van de minister456

en in de

managementplannen van de federale overheidsdiensten“.457

Vervolgens bevat ook het verslag de stand

van zaken van de vorderingen van zowel de inhoudelijke beleidsmaatregelen als de genomen

structurele maatregelen vorderingen. Deze meting zal gebeuren aan de hand van vooropgestelde

inhoudelijke- en structurele indicatoren. Bovendien houdt het verslag ook een beschrijving in van de

ondervonden problemen bij de tenuitvoerlegging van genderstatistieken, de gendertest, de

gendernota’s en de integratie van gender in overheidsopdrachten en subsidies. Ten slotte beschrijft het

tussentijds verslag ook de nuttige aanbevelingen om de vooropgestelde strategische doelstellingen te

bereiken en te zorgen voor een meer doeltreffende uitvoering van de gendermainstreamingwet.458

Het ontwerp van het Koninklijk Besluit bevat ook de inhoudelijk- en vormelijke regels op gebied van

het eindverslag. Naast een evaluatie ex post van het federaal actieplan gendermainstreaming, dient dit

450

vb.: aantal opgestelde gendernota’s. 451

vb.: % vrouwen en mannen dat studeert aan de Ugent. 452

www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/evaluatiegenderwet18juni2008.pdf 453

www.poddo.be/NL/documentatie/federale_plannen_duurzame_ontwikkeling 454

K. CELIS en P. MEIER, De macht van het geslacht, supra noot 6, 140. 455

Artikel 2, lid 1. De regeringsverklaring. 456

Artikel 2 § 2. De jaarlijkse beleidsnota. 457

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 458

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188.

107

eindverslag een analyse van de impact op de gendergelijkheid te bevatten. Dientengevolge kan men

deze rapportage beschouwen als “een diagnostische nota waarin de situatie aan het begin en aan het

einde van de legislatuur met elkaar worden vergeleken”.459

Zoals bij het tussentijdsverslag dient het

eindverslag zowel een beschrijving te omvatten van de opgelopen moeilijkheden als aanbevelingen te

formuleren voor een meer doeltreffende uitvoering van de gendermainstreamingwet.460

Conform

artikel 5, lid 2 en lid 3 moet het tussentijds- en het eindverslag overgemaakt worden aan de federale

kamers binnen de wettelijke voorziene tijdspanne.461

Thans is het ontwerp voor het desbetreffende K.B. voorgelegd ter goedkeuring aan de federale

minister voor Gelijke Kansen. Bovendien wordt daarbij een aanbeveling geformuleerd om de ICG te

operationaliseren tegen midden 2009. Daardoor kan het eerste tussentijds rapport conform artikel 5, lid

2 dienen opgemaakt te worden tegen eind 2009 of begin 2010.462

3. Gendermainstreamingsambtenaren en gendermainstreamingcellen

3.1. Ratio

Als gevolg van de positieve voorgeschiedenis van het gelijkekansenbeleid heeft het IGVM overleg

gepleegd met de Programmatorische federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (POD DO).

Met oog op de optimale integratie van de genderdimensie in alle federale administratie wordt een

voorstel gedaan voor de aanstelling van gendermainstreamingsambtenaren, evenals de oprichting van

gendermainstreamingcellen. Deze departementale benoeming en oprichting zouden noodzakelijk zijn,

zowel op het niveau van het gevoerde beleid als vanuit organisatorisch oogpunt.463

3.2. Gendermainstreamingsambtenaren

Het Koninklijk Besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen

voor mannen en vrouwen in overheidsdiensten,464

probeerde de overheid en haar instellingen via

positieve acties de feitelijke ongelijkheden die de kansen van de vrouwen nadelig beïnvloeden, op te

heffen. Ingevolge artikel 4, lid 1 werd er een positieve- actie ambtenaar binnen elke overheidsdienst

459

Artikel 5, lid 3 gendermainstreamingwet. 460

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 188. 461

Zie Hoofdstuk VI, Afdeling II, §3., 3.2. De evaluatie van de integratie van de genderdimensie in de Federale

beleidslijnen. 462

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 187. 463

Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, De nieuwe mainstreamingswet van 12 januari 2007, supra noot 429,

8. 464

KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990.

108

aangesteld om het proces van positieve actie in goede banen te leiden en controle op de uitvoering te

hebben.

Met de aanname van de gendermainstreamingwet in 2007 wil het IGVM het systeem van de positieve-

actieambtenaren overnemen en aanpassen aan de nieuwe strategie van gendermainstreaming. Van

groot belang voor het succes van de gendermainstreamingwet is dat iedere politieke en administratieve

beleidsmedewerker betrokken wordt bij het gendermainstreamingproces. Gezien het vernieuwende

karakter en de veelheid van actoren, wil het IGVM binnen elke overheidsdienst een

gendermainstreamingambtenaar benoemen met oog op de ondersteuning en begeleiding van het

personeel in hun dagelijkse beleid. Het ultieme doel van de gendermainstreamingstrategie komt

wederom een stapje dichter bij, namelijk dat beleidsactoren in hun dagelijkse beleid automatische

rekening gaan houden met de impact op de gendergelijkheid.

Deze departementale verantwoordelijke dient over voldoende genderexpertise en inzicht van de

werking en organisatie van die instelling te bezitten, om doeltreffende en juiste ondersteuning te

verlenen in het dagelijks beleid van het personeel binnen de administratie Deze ambtenaar zou een

aanvulling vormen op de vertegenwoordiger in de interdepartementale coördinatiegroep.465

Door middel van de bevraging van de leden van het netwerk van diversiteitverantwoordelijken tracht

het IGVM een kader voor het statuut van gendermainstreamingsambtenaren uit te werken. De

diversiteitverantwoordelijken kennen immers hun eigen departement en bijgevolg de thematiek van

gelijke kansen zeer goed. Dientengevolge wordt het mogelijk een algemeen beeld te schetsen van

zowel de noden als de mogelijkheden binnen dat welbepaald departement. De bereikte resultaten van

de bevraging zullen de basis vormen voor de uitwerking van een nieuw statuut van

gendermainstreamingsambtenaren. Gelet op het nieuwe statuut kan de betrokken overheidsdiensten en

–instellingen deze nieuwe functie aan een van hun personeelsleden toe te kennen.466

3.3. Gendermainstreamingcellen

Gedurende twee periodes, van december 2000 tot november 2001 en van april 2002 tot eind december

2002, werd de Cel Gender Mainstreaming opgericht met oog op de opvolging en implementatie van

het gendermainstreamingprincipe. Deze cel werd opgericht om een optimale opvolging te verzekeren

van de resoluties van de Wereldconferentie voor de Vrouw van 1995 te Peking. Concreet geeft dit

project vorming aan beleidsmedewerkers, legt de mainstreaming methodologie vast, begeleidt de

realisatie van de strategische doelstellingen en ondersteunt de implementering van

465

Zie hoofdstuk VI, afdeling 4 § 4. 466

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 162.

109

gendermainstreaming in alle beleidsplannen.467

Het eindrapport van de Cel gendermainstreaming

toonde zowel een positieve evaluatie over de bewustmaking en sensibilisering van de betrokken

actoren, de te volgen opleidingen en de coördinerende rol van de cel, als een minder positieve

evaluatie over het gebrek aan politiek engagement voor de uitvoering van de acties, het gebrek aan

parate kennis en budget, de onderschatting van het overlegproces tussen kabinet en administratie en de

projectmatige aanpak. 468

Gezien de transversale strategie en gendermainstreaming niet de taak is van een enkele persoon, wil

het IGVM het pilootproject inzake de gendermainstreamingcel voortzetten en insluiten in de

uitvoering van deze gendermainstreamingwet. Deze cel is aldus het departementale coördinatieorgaan

dat zorgt ondersteuning en gestructureerd overleg in de hele overheidsdienst. Daarenboven is het van

wezenlijk belang dat ook verantwoordelijken van andere diensten deelnemen aan het overleg zodat

niet enkel de aandacht voor gender beperkt is tot het personeelsbeleid.469

Aangezien de reeds bestaande cellen ‘duurzame ontwikkeling’ gebaseerd zijn op een soortgelijke

gedachte, zou het IGVM hun structuur en werking gebruiken voor de gendermainstreamingcellen in te

richten. De taken van de cellen duurzame ontwikkeling zijn onder meer: “ het opstellen van een

ontwerp van actieplan voor haar dienst, het uitvoeren van een DOEB of het coördineren van de

uitvoering van een DOEB op beslissingen overeenkomstig het actieplan, het sensibiliseren van haar

dienst rond duurzame ontwikkeling, de interne coördinatie van de uitvoering van de maatregelen van

het lopende Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling die aan haar dienst zijn toevertrouwd

krachtens dit plan en het ondersteunen van de vertegenwoordigers van de federale regering bij het

opstellen van het rapport bedoeld in artikel 16, derde lid, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de

coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling”.470

Als gevolg van deze gelijkaardige taken van de cellen ‘duurzame ontwikkeling’, overlegt het IGVM

met de Programmatorische Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling om een optimaal resultaat inzake

organisatie en samenwerking tussen de twee cellen te bekomen. Weliswaar tracht het IGVM bij de

uitwerking van dit voorstel rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de beide

onderwerpen en de nood aan administratieve vereenvoudiging.471

Hoofdstuk VII. Besluit

467

S. RAVESLOOT en E. DERAS, ‘Mannen en vrouwen in de diplomatieke carrière: verschillende toegang?’,

Brussel, 2002, http://www.vrouwenstudies.be/Onderzoek/jaarverslag2002.pdf, 10. 468

Zie hoofdstuk VI, afdeling IV § 4. 3.3. 469

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 163. 470

Artikel 4 KB 22 september 2004 houdende de oprichting van cellen duurzame ontwikkeling in de federale

overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en het Ministerie van Landsverdediging. 471

Handelingen van de seminariecyclus, supra noot 5, 163.

110

Afdeling I. Opvolging van België van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking

in 1995

De doelstelling van deze meesterproef is op de eerste plaats een antwoord te bieden op de vraag of de

resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad

navolging heeft gekregen in België door de aanname van de gendermainstreamingwet.

Gezien het ambitieuze en vernieuwende karakter van de gendermainstreamingbenadering, steunt de

huidige gendermainstreamingwet in grote mate op de kennis en inzichten die verkregen zijn doorheen

de geschiedenis van de rechtsgronden van het gelijkekansenbeleid. De Belgische wetgever heeft zowel

gevolgen kunnen trekken uit de fouten van het traditioneel gelijke kansenbeleid als kunnen leren uit de

verworven inzichten en de kennis. Door de wereldvrouwenconferentie van Peking wordt gekenmerkt

door de overgang van het traditioneel federale gelijkekansenbeleid naar de

gendermainstreamingstrategie.

Voor de toepassing van het Actieplatform en de Verklaring van Peking maakt de federale regering

gebruik van deze verworven inzichten en kennis voor de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de

strategische doelstellingen, institutionele voorzieningen en financiële bepalingen. Daarnaast worden

tijdens de periode 2000-2007 verschillende proefprojecten gestart en geëvalueerd.

Gelet op deze verworven kennis, inzichten en proefprojecten vertrekt de Belgische wetgever vanuit

een ideale startpositie om de gendermainstreamingwet aan te nemen. Door de wettelijke verankering

van de gendermainstreamingstrategie fungeert België als voorbeeldfunctie op gebied van de

toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995. De vraag moet

evenwel gesteld worden of de gendermainstreamingwet ook effectief uitvoering krijgt op federaal

niveau.

Bij het ontwerp van de gendermainstreamingwet is de Belgische wetgever van een ideale omgeving

zonder problemen uitgegaan. In de praktijk is dit immers niet het geval en noodzaakt de

tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet de nodige politieke bereidheid. Door de moeilijke

regeringsvorming en de financiële crisis was het politieke klimaat niet gunstig om aan de

gendermainstreamingwet uitvoering te geven. Edoch maken de meeste algemene beleidsnota’s voor

2009 en de federale regeringsverklaring van 20 december 2008 expliciet melding van

gendermainstreaming. De verklaring moet gezocht worden in de begeleidende en ondersteunende rol

van het Instituut van Gelijkheid voor Vrouwen en Mannen. Deze instelling fungeert als motor en

drijvende kracht achter de implementatie en tenuitvoerlegging van de gendermainstreamingwet. Het

IGVM stelt tevens ontwerpen op van de uitvoeringsbesluiten van de gendermainstreamingwet die

momenteel op goedkeuring wachten.

111

In België is bijgevolg als een van de koplopers in de opvolging van de resoluties van de

wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995. De vraag moet evenwel gesteld worden of door de

wettelijke verplichting tot gendermainstreaming de facto heeft bijgedragen tot de gelijkheid van

vrouwen en mannen.

Afdeling II. Praktijk: Mogelijke gevolgen van de gendermainstreamingwet op de kwaliteit van

het gevoerde beleid en gendergelijkheid

Op de tweede plaats onderzoekt deze meesterproef of dat de wettelijke verplichting van de

gendermainstreamingstrategie verandering teweegbrengt in de praktijk en aldus de facto de

gendergelijkheid heeft bevorderd.

De gendermainstreamingwet zal zowel leiden tot integratie van de genderdimensie in alle federale

beleidslijnen als tot verbetering van de kwaliteit van het gevoerde beleid.

De gendermainstreamingwet verplicht bepaalde methodes en coördinatiestructuren die bijdragen tot de

efficiëntie en doeltreffendheid van de uitvoering van het beleid. Het gendergevoelig budgetteren zal

leiden tot een prestatiegerichte vorm van begroting die zowel de burger als de overheid ten goede

komt. De ontwikkeling van een gendertest en de opstelling van een tussentijds- en eindverslag duiden

tevens op de waarde van de impactanalyse teneinde rekening te houden met de evaluatie in de

volgende beleidsfase. Door enkel de opstelling van de relevante genderindicatoren wordt de noodzaak

van effectiviteit van een beleid benadrukt. Ten slotte wordt door de oprichting van de

interdepartementale coördinatiegroep het belang duidelijk van een overkoepeld orgaan dat bijdraagt tot

de vermindering van de werkdruk van de administraties.

Naast de mogelijke voordelen van de gendermainstreamingwet op vlak van de kwaliteit van het

gevoerd beleid, dienen er ook opmerkingen en mogelijke nadelen vermeld te worden.

Het oprichten van nieuwe structuren, zoals gendermainstreamingcellen en interdepartementale

coördinatiegroep, kunnen ook een averechts effect hebben en leiden tot een administratief kluwen en

toenemende bureaucratisering. Ingevolge de veelheid aan leden wordt bijvoorbeeld getwijfeld aan de

efficiënte werking van de interdepartementale coördinatiegroep. Bovendien kan het transversale

karakter van gendermainstreaming ook gevolg hebben voor de werklast van de politieke en

administratieve beleidsverantwoordelijken. De verzwaring van werklast kan aldus invloed hebben op

de kwaliteit van het gevoerde beleid.

Gezien de gendermainstreamingwet geen concreet sanctioneringmechanisme vaststelt, bestaat er enkel

een democratische sanctie door de kiezer of parlement. Indien goedkeuring wordt gegeven aan het

wetsvoorstel tot opname van de gendernota in artikel 10 van de Gecoördineerde wet op de

112

Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991, kan evenwel een sterker sanctioneringmechanisme in werking

treden. De Kamer van Volksvertegenwoordigers kan mogelijkerwijs geen goedkeuring verlenen aan

de algemene uitgavenbegroting zodat de Federale Regering geen beleid kan voeren.472

Gendermainstreaming wordt als term niet expliciet vermeld en gedefinieerd in de

gendermainstreamingwet. Gelet op de onervarenheid van de meeste politieke en administratieve

verantwoordelijken kan dit zowel leiden tot vrijblijvende invullingen als verschillende interpretaties

als uiteindelijk tot een minder kwalitatieve beleidsvoering. Het gebruik van verschillende benamingen

en schrijfstijlen van gendermainstreaming kan de indruk creëren van een inconsequente strategie en

tevens leiden tot een minder kwalitatief gevoerd beleid. Een mogelijke oplossing is in de volgende

wetgeving de term expliciet te vernoemen. De vakbonden pleiten echter voor de opname van de term

‘geïntegreerde benadering van de genderdimensie’ omdat de term de lading niet zou dekken.473

Dit

argument moet echter van tafel geveegd worden daar gendernota, gendertest en genderindicatoren wel

expliciet worden vermeld. Een ander mogelijkheid is dat het IGVM of de Europese Gemeenschap een

woordenlijst publiceert die de basisbegrippen van gendermainstreaming verduidelijkt.474

De gendermainstreamingwet zal zowel streven naar de integratie van de genderdimensie in alle

federale beleidslijnen als het bereiken van goed bestuur. Het IGVM is de drijvende kracht achter de

‘good governance’. Belangrijk is te vermelden dat de complementaire strategie of het

tweesporenbeleid thans noodzakelijk is om de gendergelijkheid optimaal te bevorderen.

Dientengevolge dient de vraag te worden gesteld hoe lang de positieve acties nog nodig zijn in de

Belgische maatschappij.

472

www.begroting.be 473

K. BERGHS en S. RAVESLOOT, Gender mainstreaming en de syndicaten in België, supra noot 23, 56. 474

Europese Commissie, Gelijke kansen in 100 woorden: een woordenlijst, Luxemburg, Europese

Gemeenschappen, 1998.

113

Zoals we gestart zijn, eindigen we ook met een citaat van de feministe Alexandra Kollantaj: ” het

fundament is gelegd. De weg is duidelijk. De bakens zijn gezet. Wat overblijft is: bouwen, bouwen en

nog eens bouwen…”475

.

475

P. HUMBLET, “Gelijke behandeling van mannen en vrouwen: een status quaestionis”, supra noot 8, 139.

114

Bibliografie

Wetgeving

Beijing Declaration (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

Platform for action (15 september 1995) of the Fourth World Conference on Women.

Council of Europe, Genderbudgeting, Strasbourg, Council of Europe, 2005.

Council of Europe, Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of

good practices: Final report of activities of the Group of Specialists on Mainstreaming, Strasbourg,

1998.

Richtl. Raad nr. 2006/54, 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en

gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, Pb. L. 26 juli 2006, afl. 204/23.

Richtl. Raad nr. 2002/73, 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad

betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten

aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten

aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Pb. L. 5 mei 2002, afl. 26.

Richtl. Raad nr. 2000/78, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke

behandeling in arbeid en beroep, Pb. L. 2 december 2000, afl. 303.

Richtl. Raad nr. 76/207, 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke

behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de

beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, Pb. L. 14 februari

1976, afl. 039.

Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007.

Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, BS 30 mei 2007.

Wet 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme

of xenofobie ingegeven daden, BS 30 mei 2007

Wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de

genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, B.S. 13 februari 2007.

Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie, BS 17 maart 2003.

Wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en

mannen, BS 31 december 2002.

115

Wet 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de

Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 31

oktober 2006.

Wet 24 december 1996 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming

van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994.

Wet 20 Juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in

organen met adviserende bevoegdheid, BS 9 oktober 1990.

Wet 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, BS 1 november 1846.

KB 22 september 2004 houdende de oprichting van cellen duurzame ontwikkeling in de federale

overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en het Ministerie van

Landsverdediging, BS 6 oktober 2004.

KB 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en

vrouwen in de overheidsdiensten, BS 8 maart 1990.

KB 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen

in de privésector is de eerste rechtsgrond van positieve actie maatregelen, BS 26 augustus 1987.

Decreet 28 NOVEMBER 2002 houdende de opvolging van de resoluties van de vrouwenconferentie

van de Verenigde Naties die in Peking heeft plaatsgehad, BS 5 december 2002.

Decreet 19 DECEMBER 2002 betreffende het opmaken, door de Regering, van een jaarverslag over

de evaluatie van het regeringsbeleid inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen, BS 22 januari 2003.

Decreet 13 MEI 1997 houdende de opvolging van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die

van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, BS 18 juli 1997.

Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende

het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 483/1.

Voorstel van herziening van titel II van de grondwet om een nieuwe artikel in te voegen betreffende

het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke toegang van tot door

verkiezingen verkregen en openbare mandaten, Parl.Doc. Kamer 1999-2000, nr. 2- 465/1.

Verslagen van de regering, van de ministers belast met het gelijke kansenbeleid en van de

staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking over het beleid gevoerd overeenkomstig de

doelstellingen van de vierde wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft

plaatsgehad, Parl.Doc. Senaat 2001-2002, nr.2000, nr. 2- 129/1.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op

17 juli 1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting, Parl. Doc.

Senaat 2004-2005, nr. 3-168/2.

Voorstel tot resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren,

Parl. Doc. Kamer 2005-2006, nr.1846/001.

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de

genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/001.

116

Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de

wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de

genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, Parl.Doc. Kamer 2006-2007, nr 2546/003.

Vragen en antwoorden, Parl. Doc. Senaat 2004-2005, nr. 3-45.

Algemene beleidsnota van de minister van Sociale Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 001.

Algemene beleidsnota van de minister van Justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/ 003.

Algemene beleidsnota van de minister van Binnenlandse Zaken, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.

0995/ 010.

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/

016.

Algemene beleidsnota van de minister van Maatschappelijk Integratie, Pensioenen en Grote steden,

Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/001.

Algemene beleidsnota van van de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,

Parl.Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0995/017.

Algemene beleidsnota van de minister van Gelijke Kansen, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr.

1529/012.

Algemene beleidsnota van de vice-eersteminister en Minister van Werk, Parl. Doc. Kamer 2008-2009,

nr. 1529/011.

Algemene beleidsnota van de minister van justitie, Parl. Doc. Kamer 2008-2009, nr. 1529/077.

Algemene toelichting bij de begroting van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2008, Parl.

Doc. Kamer 2008-2009, nr. 0992/001.

Rechtspraak

HvJ 43/75, Gabrielle Defrenne v. Belgische luchtvaartmaatschappij NV SABENA,

Jur. 1976.

Rechtsleer

BAYART, C., SOTTIAUX, S. en VAN DROOGHENBROECK, S. (eds.), De nieuwe federale

antidiscriminatiewetten, Brugge, Die Keure, 2008, 849p.

117

BELL, M., “Verplicht stimuleren van gelijkheid: nieuwe horizonten voor positieve actie?”,

Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 31p.

BERGHS K., en RAVESLOOT, S., Gender mainstreaming en de syndicaten in België, Antwerpen,

Intersentia, 2006, 134p.

CABALLERO, K., Toekomst na Peking +10: Actiepistes en uitdagingen voor de verdere uitwerking

van de doelstellingen van het Actieplatform van Peking in België, Brussel, Instituut voor de Gelijkheid

van Vrouwen en Mannen, 2007, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/publicaties/toekomst_na_peking_10.jsp, 76p.

CELIS, K. en MEIER, P., De macht van het geslacht, Leuven, Acco, 2006, 266p.

CUYPERS, D. (ed.), Gelijkheid in het arbeidsrecht. Gelijkheid zonder grenzen?, Antwerpen,

Intersentia, 2003, 363p.

DE PRINS, D., DE VRIELICNK J. en SOTTIAUX, S., Handboek discriminatierecht , Mechelen,

Kluwer, 2005, 593p.

DE VROEDE, P. en GORUS, J., Inleiding tot het recht, 2007, Antwerpen, Kluwer, 583p.

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Vrouwen en mannen in België. Naar een egalitaire

samenleving, Brussel, 2002, http://dipot.ulb.ac.be:8080/dspace/bitstream/2013/7802/1/rp-0019.pdf, 86

p.

FOD Werkgelegenheid, Arbeid, en Sociaal Overleg, Eindrapport en evaluatie van de door de federale

regering opgerichte cel "gender mainstreaming": verwezenlijking van de strategische doelstellingen in

het kader van de uitvoering van het Actieplatform van de Wereldconferentie voor de Vrouw te Peking

/ Cel gender mainstreaming, Brussel, 2003, 202 p.

FRANCESKIDES, R., Equal gids over gendermainstreaming, 2004,

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf, 59 p.

HOLVOET, N., Gendergevoelig budgeteren, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en

mannen, http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf , 48p.

HONDEGHEM, A. en NELEN, S., Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector,

Brugge, Die Keure, 1999, 214p.

HOSKYNS, C., Integrating Gender. Women, Law and Politics in the European Union, Londen, Verso,

1996, 115p.

Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België: Gender-

statistieken en genderindicatoren, Brussel, 2006, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20statistieken_tcm336-37049.pdf, 179p.

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Handelingen van de seminariecyclus:

Gendermainstreaming, Brussel, 2008, http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/actesGENDER-

N_tcm336-40554.pdf, 202p.

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gelijke kansen voor mannen en vrouwen in

overheidsopdrachten, Brussel, 2008, http://igvm-

iefh.belgium.be/nl/binaries/publicatie%20overheidsopdrachten_tcm336-36766.pdf , 32 p.

118

Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, Gendergevoelig budgetteren,.Brussel, 2008,

http://igvm-iefh.belgium.be/fr/binaries/Gender_budgeting_NL_tcm337-39860.pdf, 8p.

KOHLMANN, C. en NOTOS, S., "Meer over mainstreaming", Den Haag, http://www.e-quality.nl/e-

quality/pagina.asp?pagkey=43283, 2002, 29p.

KLEIN, H. en RORINK, F., Verandermanagement: een plan van aanpak voor integrale

organisatieverandering en innovatie, Amsterdam, Pearson Education Uitgeverij, 313p.

LEACH, F., Practising Gender analysis in education, Oxford, Oxfam skills and practice, 2003, 162p.

LEPLAE, J. en RYS, B., De structuur van het gelijkekansenbeleid in Vlaanderen, Brussel, Rol en

Samenleving VZW, 15p.

LEPLAE, J., Enkele mijlpalen in de geschiedenis van de vrouw in België, Brussel, Rol en

Samenleving VZW, 5p.

MAERTEN, M., Feminisme en Feministische stromingen, Brussel, Rol en Samenleving VZW, 7p.

MERCKX, G. en HELLEMANS, M, Rijkdom aan verscheidenheid, Antwerpen, Garant, 2004, 166p.

REES, T, 3 Mainstreaming equality in the European Union, Londen, Routledge, 1999, 227p.

REYMENATNS, G. en VAN HOVE, H., Evaluatie van beleid voor de gelijkheid van vrouwen en

mannen, Instituut voor gelijkheid voor vrouwen en mannen, 95p.

ROMBAUTS, M., Studiedag: Genderbudgeting, een onmisbaar instrument voor de implementatie van

de ‘wet gendermainstreaming’ van 12 januari 2007, Brussel, 2008, Instituut voor Gelijkheid van

Vrouwen en Mannen,

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/genderbudgeting16april2008.pdf, 36p.

ROMBAUTS, M., Verslag over de studiedag/ Gendermainstreaming, een nieuwe uitdaging voor de

federale regering en de administraties, Brussel, 2008,

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/gendermainstreaming12maart2008.pdf , 6p.

VAN BUGGENHOUT, B., Sociale bescherming op nieuwe paden, Leuven, Instituut sociaal recht,

Katholieke Universiteit te Leuven , 778p.

VAN DEN BRINK, M., Het VN-vrouwenbeleid en gendermainstreaming, proefschrift, http://igitur-

archive.library.uu.nl/dissertations/2006-0518-200451/full.pdf , 2006, Universiteit Utrecht, 316p.

VAN ROEMBURGH, B. en SPEE, S., Gender Mainstreaming: kritische analyse van Gender

Mainstreaming als theoretisch concept en als beleidsinstrument, Antwerpen, Steunpunt

Gelijkekansenbeleid UA-LUC, 2004, 275p.

Vrouwen, Vrede en Veiligheid: Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN

Veiligheidsraadresolutie 1325,

http://www.dgdc.be/documents/nl/themas/gender/belgisch_actieplan_1325.pdf, Brussel, 24p.

Online

119

http://www.ilo.org/public/dutch/region/eurpro/brussels/mandaat/historiek.htm

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/internationaal/vn/cedaw/

http://ec.europa.eu/employment_social/equal/data/document/gendermain_nl.pdf

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31976L0207:NL:HTML

http://ec.europa.eu/employment_social/publications/booklets/fundamental_rights/pdf/ke7707098_nl.p

df

http://www.amazone.be/images/GPS/GPS_gender_mainstreaming.pdf, 3.

http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenverdrag/wat_staat_er.pdf

http://www.develop-it.be/vrouwenraad/oudesite/pdf/dossier_2004_vrouwenconferenties/peking.pdf

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/Verslagsenaat.pdf

http://www.emancipatie.nl/home/Focus/Gendermainstreaming/Commentaren_en_discussie/Petra_Mei

er/

http://www.gender-budgets.org/content/view/502/245/ voor Gender Budgets: an overview- Canada

http://www.gelijkekansen.be/federaal-gelijkekansenbeleid.html

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/overheidsopdrachten/

http://www.vegastar.be/

http://www.sophia.be/index.php/genderstudies_database

http://www.raadvandegelijkekansen.be

http://www.e-quality.nl

http://www.undp.org/unifem/gender-budgets/conference.html.

http://igvm-iefh.belgium.be/nl/actiedomeinen/gender_mainstreaming/toepassen/gender_budgeting/

http://www.begroting.be

http://www.dekamer.be/FLWB/pdf/52/1529/52K1529012.pdf, 10.

http://www.fedweb.belgium.be/nl/over_de_organisatie/over_de_federale_overheid/missie_visie_waar

den/duurzame_ontwikkeling/duurzaamheidstest/index.jsp

http://www.poddo.be/NL/instrumenten/doeb

120

http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub&COLL=S&LEG=4&NR=701&PUID=67

110242&LANG=nl

http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=4&NR=701&VOL

GNR=1&LANG=nl

http://ligeuk.itide.dk/Default.asp?Id=194.

http://www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/verslagen/evaluatiegenderwet18juni2008.pdf

http://www.poddo.be/NL/documentatie/federale_plannen_duurzame_ontwikkeling