hoe besturen borgen
TRANSCRIPT
BESTUUR, MANAGEMENT EN ONDERWIJSKWALITEIT
Simone KesselsTessa de With
Mmv: Barbara de Boer, Gert-Jan BosCocky Fortuin-van der Spek
POVO
Hoe besturen borgen Onderwijskwaliteit blijvend verbeteren; welke rol speelt het bestuur?
Simone Kessels
Tessa de With
Mmv:
Barbara de Boer,
Gert-Jan Bos,
Cocky Fortuin-van der Spek
Hoe besturen borgenOnderwijskwaliteit blijvend verbeteren; welke rol speelt het bestuur?
Een onderzoek naar de manier waarop besturen leiding geven aan het verbeteren en borgen van de kwaliteit op voormalige zeer zwakke scholen.
2
Colofon
Ten behoeve van de leesbaarheid is in dit boek bij de verwijzing naar personen gekozen
voor het gebruik van ‘hij’. Het spreekt vanzelf dat hier ook ‘zij’ gelezen kan worden.
© CPS Onderwijsontwikkeling en advies, februari 2014
Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij de medewerking van bestuurders,
directeur-bestuurders, schoolleiders, teamleiders en leraren van onderstaande
schoolbesturen.
Deelnemende besturen
• Stichting Katholiek Onderwijs Volendam
• Almere College Kampen
• Dockinga College
• Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs
• Openbaar Onderwijs Groep Groningen
• Scholengroep Esloo
• Stichting Speciaal Onderwijs Amersfoort
Auteurs: Simone Kessels, Tessa de With
Projectgroep: Barbara de Boer, Gert-Jan Bos, Cocky Fortuin-van der Spek
en Tessa de With (projectleider)
Redactie: Tekstbureau Elise Schouten, Lettele
Vormgeving: Digitale Klerken, Utrecht
Drukwerk: Drukkerij Wilco, Amesrfoort
CPS Onderwijsontwikkeling en advies
Postbus 1592
3800 BN Amersfoort
Tel: [033] 453 43 43
www.cps.nl
www.onderwijsinontwikkeling.nl
3
Deze publicatie is ontwikkeld door CPS Onderwijsontwikkeling en advies voor ondersteuning van het regulier en speciaal onderwijs in opdracht van het ministerie van OCW. CPS vervult op het gebied van research en development (R&D) een scharnierfunctie tussen wetenschap en onderwijsveld.
Het is toegestaan om, in het kader van een educatieve doelstelling, niet bewerkte en niet te bewerken (delen van) teksten uit deze publicatie te gebruiken, zodanig dat de intentie en aard van het werk niet worden aangetast. Het is toegestaan om het werk in het kader van educatieve doelstellingen te verveelvoudigen, op te slaan in een geautomatiseerd gegevensbestand of open-baar te maken in enige vorm, zoals elektronisch, mechanisch of door fotokopieën.
Bronvermelding is in alle gevallen vereist en dient als volgt plaats te vinden: Bron: Kessels, S.]. & With, T. de (2013). Hoe besturen borgen. Onderwijskwaliteit blijvend verbeteren; welke rol speelt het bestuur? Amersfoort: CPS onderwijsontwikkeling en advies, in opdracht van het ministerie van OCW.
4
Inhoudsopgave
1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2 Bestuurlijke verantwoordelijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.1 Het predicaat ‘zwak’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
2.2 Het plan van aanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
2.3 Het verbeterproces: interventies van besturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
2.4 Opbrengstgericht besturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
2.5 Het blijft mensenwerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
3 Borgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
3.1 Cyclisch werken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
3.2 Cultuurverandering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
4 Analyse van de interviews . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
4.1 Aanloop naar (zeer) zwak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
4.2 De verbeterfase . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.3 Sterk blijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
5 Conclusies en aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
5.1 Maak kwaliteit inzichtelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
5.2 De samenwerking met de schoolleider . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
5.3 Aandacht voor cultuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
5.4 Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Bijlage 1 Opzet van het onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Bijlage 2 Vragenlijst bestuurders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Bijlage 3 Interview deelnemers op schoolniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Hoofdstuk 1
5
Inleiding
Als het gaat om de kwaliteit van het onderwijs, staat de rol van besturen steeds meer
in de belangstelling. Niet voor niets hebben de PO-Raad in 2010 en de VO-Raad in
2011 de Code Goed Bestuur vastgesteld. Hiermee onderschrijft de overheid onder meer
expliciet dat een professioneel bestuur van belang is en dat het nodig is dat de sector
een gedeeld beeld ontwikkelt van wat ‘goed bestuur’ inhoudt.
Verschillende onderzoeken wijzen uit dat het schoolbestuur een voorname rol speelt
in de kwaliteit van het onderwijs. Wanneer scholen van de inspectie het predicaat
(zeer) zwak krijgen, mogen bestuurders hun eigen rol niet ontkennen. Zowel in het
verbeterproces en in de periode daarna, als de school weer groen is, speelt het bestuur
een belangrijke rol.
Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn
scholen (Hoffmans & Heegsma, 2010) en dient ervoor te zorgen dat de onderwijs-
kwaliteit van zwakke scholen zo snel mogelijk weer op een aanvaardbaar niveau
wordt gebracht. Het bestuur staat voor de taak een snelle en duurzame kwaliteits-
verbetering te bewerkstelligen en te behouden. Deze publicatie wil inzicht geven
in de rol van het bestuur bij het borgen van de behaalde resultaten.
Volgens Van Dale betekent borgen beschermen tegen verwateren, beletten tegen
verloren gaan. De website www.woorden.org definieert borgen als: zorgen dat iets
in orde komt en in orde blijft. Deze definitie van borgen geeft aan dat er eerst iets niet
in orde was, dat het vervolgens in orde is gekomen en dat het daarna in orde blijft.
Dat past bij de manier waarop er in het onderwijs over borgen wordt gesproken.
Het gaat om het vasthouden van vernieuwingen, aanpassingen, resultaten en
werkwijzen. De definitie geeft ook aan dat er een verandering vooraf gaat aan het
borgen. Wat precies moet worden geborgd, is afhankelijk van wat er is veranderd.
Deze publicatie geeft, aan de hand van literatuur en praktijkvoorbeelden inzicht
in een aantal aspecten waarvan is gebleken dat deze niet in orde waren op scholen,
vervolgens in orde zijn gekomen en ten slotte in orde zijn gebleven.
Hoofdstuk 2 beschrijft wat de literatuur zegt over de rol van het bestuur bij de
kwaliteitsverbetering van (zeer) zwakke scholen. In hoofdstuk 3 besteden we aandacht
6
aan borgen. Wat houdt borgen in? En welke rol speelt het bestuur bij de borging
van resultaten? Het vierde hoofdstuk beschrijft ervaringen en praktijkvoorbeelden
van besturen die het is gelukt om van zwak weer sterk te worden en te blijven.
In het laatste hoofdstuk formuleren we conclusies en aanbevelingen.
Directie/management
Bestuur
Bestuur
Toezicht
Dagelikse leiding Directie
Bestuur
Bestuur
Toezicht
Dagelikse leiding
Algemene directie
Bestuur
Bestuur
Toezicht
Dagelikse leiding
Directie/management
College van bestuur
Raad van Toezicht
Bestuur
Toezicht
Dagelikse leiding
Management
Figuur 1 Bestuurlijke modellen
(Veltkamp & van Etteger, 2011).
Hoofdstuk 2
7
Bestuurlijke verantwoordelijkheid
Organisaties verschillen in de wijze waarop het bestuur is ingericht. In de publicatie
‘Van gele kaart naar nieuwe ambitie’ zijn vier bestuurlijke modellen beschreven
waaruit de schoolorganisatie een keuze kan maken: uitvoerend, beleidsvormend,
raad van toezicht en toezichthoudend bestuur (Hoffmans & Heegsma, 2009). Bij elk
model heeft de bestuurder een andere betrokkenheid bij de scholen (zie figuur 1).
8
De vier modellen zijn als volgt beschreven:
1. Uitvoerend bestuur: het bestuur is verantwoordelijk voor het toezicht houden,
het besturen en voor de dagelijkse leiding. De directie voert de dagelijkse leiding
uit en richt zich meer op onderwijskundige zaken.
2. Beleidsvormend bestuur: het bestuur richt zich op beleidsvorming, samen met
de directeur. Taken van het bestuur zijn: besturen en toezicht houden. De directie
heeft de dagelijkse leiding en het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit
van onderwijs.
3. Toezichthoudend bestuur: toezicht houden is de kerntaak. Het bestuur wordt
op basis van mandaat uitgevoerd door een algemene of bovenschoolse directie.
De dagelijkse leiding ligt bij de directeur. Het bestuur is formeel verantwoordelijk,
maar de directie is in de praktijk aanspreekbaar.
4. Raad van toezicht-model: de raad van toezicht houdt toezicht, de bestuurder
bestuurt en de directie heeft de dagelijkse leiding. Er is een duidelijke scheiding
tussen bestuur en toezicht.
De eerste drie modellen worden ook wel ‘one-tierstructuur’ genoemd (Hooge &
Nijkamp, 2007): er is één orgaan waarin bestuur en intern toezicht zijn samen-
gevoegd. Wanneer er een apart toezichtsorgaan is, wordt er gesproken van een
‘two-tierstructuur’ (Peij, 2007).
Hoffmans en Heegsma (2010) beschrijven dat er door de invoering van de wet
‘Goed onderwijs, goed bestuur’ drie garanties voor onderwijskwaliteit wettelijk zijn
geregeld:
1. Als de kwaliteit van het onderwijs op een school onder de maat is of als er
sprake is van wanbeheer door de bestuurder, kan de overheid ingrijpen en kan
de minister sancties opleggen.
2. De PO-Raad heeft de Code Goed Bestuur ontwikkeld en ieder bestuur moet
volgens deze code gaan werken.
3. Er moet een scheiding zijn tussen intern toezicht en bestuur.
Door deze drie garanties ontstaat er een scherpe focus op de verantwoordelijkheid
van de bestuurder voor de kwaliteit van het onderwijs. Het bestuur is daarop
aanspreekbaar door stakeholders, zoals ouders en de inspectie. Op basis van een
vastgesteld toezichtkader houdt de toezichthouder wettelijk toezicht op de middelen
en op de kwaliteit van het onderwijs. Het toezichtkader is afgestemd op de verplichte
verantwoordingskaders van de overheid en de inspectie.
Om te begrijpen wat besturen doen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit wordt
geborgd, moeten we weten wat eraan vooraf is gegaan. Dit hoofdstuk gaat in
op het zwak worden van scholen en op de rol die het bestuur daarbij speelt.
9
2.1 Het predicaat zwak
Er zijn verschillende bestuurlijke factoren die invloed kunnen hebben op het zwak
worden van een school (Beek, et al., 2009): de relatie tussen de school en het bestuur,
de sociale en communicatieve vaardigheden van het bestuur, het strategisch
inzicht van het bestuur en de betrokkenheid bij de omgeving. Beek e.a. stellen dat
iedere school op een gegeven moment zwak kan worden. Er spelen daarbij altijd
meerdere risicofactoren een rol (bijvoorbeeld veranderende leerlingenpopulatie,
menings verschillen tussen bestuur, schoolleider en team of onvoldoende zicht op
de onderwijsprestaties). Een school wordt echter pas zeer zwak als deze factoren
te laat worden ontdekt.
Dit heeft te maken met de mate waarin scholen bewust omgaan met resultaten.
Beek e.a. stellen dan ook dat het ontbreken van een opbrengstgerichte cultuur
die is verankerd in mensen, de organisatie en in systemen, een belangrijke oorzaak
is van het zwak worden van scholen. Het bestuur dient zicht te hebben op de
leer opbrengsten, moet daarover prestatieafspraken maken met de school en het
management en moet erop toezien dat deze worden gemonitord en geëvalueerd.
Het bestuur is zodoende alert op het onderpresteren van scholen en op de kwaliteit
van het onderwijsleerproces en signaleert tijdig als scholen onvoldoende investeren
in kwaliteit. Met name een systematische analyse van de leeropbrengsten en een
planmatige uitvoering van de leerlingenzorg ontbreken vaak.
Besturen die hun taken goed uitvoeren, monitoren de kwaliteit en de opbrengsten
van de scholen constant. Zo kunnen zij tijdig bijsturen, waardoor de kans veel
kleiner is dat de kwaliteit en de opbrengsten van het onderwijs in korte tijd achteruit-
gaan en onder een aanvaardbaar niveau komen. Het bestuur kan het ontstaan
van zeer zwakke scholen dus voorkomen door te reageren op signalen en direct
bij te sturen als dat nodig is.
De PO-Raad analyseerde de rol van het bestuur bij het (zeer) zwak worden van
scholen (Van Gerven, 2010). Deze analyse laat zien dat de rol van het bestuur in
de periode voorafgaande aan de zeer zwakke prestaties van de school niet groot
is. De besturen stuurden nauwelijks op kwaliteitszorg en de scholen hoefden geen
verantwoording af te leggen over de behaalde leerlingenresultaten. Vaak was er
sprake van bestuurlijke afstand en een geringe sturing vanuit het schoolbestuur.
Het is dan ook van belang dat besturen voldoende inzicht hebben in de resultaten
van het leerlingvolgsysteem. Het is voor besturen lastiger om inzicht te krijgen
in de kwaliteit en het didactisch handelen van de leraren.
10
2.2 Het plan van aanpak
Voor het slagen van een verbetertraject is het noodzakelijk dat de zwakke en sterke
punten van de school en de oorzaken van het onderpresteren worden geanalyseerd.
De uitkomsten van deze analyse vormen de basis voor het verbeterplan. Deze eigen
analyse is van belang met het oog op het draagvlak voor het verbeterproces.
Betrokkenen herkennen de oorzaken en conclusies van een eigen analyse beter
dan de uitkomsten van een analyse van de inspectie (VO-raad, 2011).
Het plan van aanpak heeft een planmatig karakter en er is een goede samenhang
tussen de activiteiten op verschillende niveaus (primaire proces, cultuur, management,
bestuur, et cetera) (Groot, Huijbrechts & Kooijman, 2009). De doelen op de lange
en korte termijn sluiten aan bij de verandercapaciteit van de school.
Criteria voor het plan van aanpakHet plan van aanpak moet voldoen aan de volgende criteria:
• Er is voldoende draagvlak voor het plan en het beschrijft op welke manier
het draagvlak kan worden versterkt.
• Het plan is gebaseerd op een analyse van de sterke en zwakke punten van
de school. De maatregelen sluiten hierbij aan.
• Het plan beschrijft de inhoud en de organisatie van het verbetertraject: concrete,
meetbare doelen, de tijdsplanning, (tussen)evaluaties, kosten en de verdeling
van taken, rollen en verantwoordelijkheden.
• Het plan besteedt aandacht aan de communicatie met ouders.
Wat betreft de uitvoering van het plan is het van belang dat:
• de schoolleider zijn leidende en coördinerende taak op zich neemt en voldoende
zicht heeft op opbrengen, toetsing en schoolprocessen,
• het bestuur haar verantwoordelijkheid (weer) oppakt en dit ook uitstraalt,
• schoolverzuim en verlies van onderwijstijd en schoolverzuim worden voorkomen,
• de kwaliteit van de lessen, zowel didactisch als pedagogisch, gaan voldoen
aan de eisen,
• leraren zich professionaliseren op het gebied van complexe vaardigheden,
zoals differentiëren en het activeren van leerlingen,
• er een goed leerlingvolgsysteem wordt gebruikt,
• de leerlingenzorg verbetert.
De maatregelen moeten een coherent geheel vormen en aansluiten bij de ontwikkeling
van de school. Daarnaast is het belangrijk dat het een beperkt aantal maatregelen
zijn, dat ze concreet en goed doordacht zijn en dat ze niet (te) afhankelijk zijn van
externen (VO-Raad, 2011).
11
Het is, zoals eerder gezegd, van belang dat alle niveaus van de organisatie betrokken
zijn bij het plan van aanpak. Ook het bestuur speelt een belangrijke rol. Het bestuur
werkt hierin samen met de schoolleider. Verbetertrajecten zijn alleen succesvol
wanneer er sprake is van de ketenbenadering: alle betrokkenen op de verschillende
niveaus hebben een aandeel in het traject. Dit is een van de aandachtspunten
bij het opstellen van een plan van aanpak: wie moet wanneer in actie komen en hoe?
Mijs (2007) stelt dat een duidelijke definiëring van de rollen een voorwaarde is
voor een goede samenwerking.
Veltkamp en Van Etteger (2011) maken onderscheid in het strategisch,
het operationeel en het tactisch niveau:
• Het strategisch niveau houdt zich bezig met het schoolbeleid en met de aansturing
van het tactisch niveau.
• Het tactisch niveau stuurt het operationele niveau aan. De focus ligt op de inzet
van de medewerkers, het richting geven aan uitvoeringsprocessen, de toewijzing
van middelen en de inrichting van de school.
• Op operationeel niveau vindt het contact met de leerlingen plaats. Lesgeven is
de belangrijkste activiteit op operationeel niveau.
De schoolorganisatie als professionele leergemeenschapVerbetertrajecten doen een beroep op het lerend vermogen van de school. Gezamenlijk
leren blijkt een belangrijke succesfactor te zijn. Volgens Verbiest (2004) zijn in een
professionele leergemeenschap de volgende drie concepten geïntegreerd: professio-
naliteit, leren en gemeenschap. Het doel van een professionele leergemeenschap is
samen te leren van de praktijk met het doel deze (samen) te verbeteren. Dat vraagt
van alle betrokkenen uit de keten een reflectieve houding. Zij acteren vanuit collectieve
kennis en vaardigheden en een gemeenschappelijke attitude: hoe denken wij dit
samen te bewerkstelligen? Wat is daarvoor nodig? Dit wordt beschreven in het plan
van aanpak.
De organisatie is zo ingericht, dat er ook capaciteit is om gezamenlijk te leren.
Het gaat hierbij onder meer om openheid naar buiten toe en het bespreekbaar
maken van belemmerende waarden en normen.
Om te bewerkstelligen dat teamleden daadwerkelijk betrokken zijn bij kwaliteitszorg,
moet het team hiertoe bereid zijn en er ruimte voor krijgen (Foks e.a. 2007).
Het verbeterplan moet dus ingaan op de vraag hoe dit in het betreffende team
gerealiseerd kan worden. Resultaat zal zijn dat teamleden zich de nieuwe handelwijze
helemaal eigen hebben gemaakt, dat het een vast onderdeel is geworden van hun
bekwaamheid. Ze zijn in staat zelf ontwikkeldoelen op te stellen en hun professiona-
lisering hierop te richten. Ontwikkeling is een terugkerend onderwerp van gesprek
binnen de gehele (school)organisatie. Omdat teamleden verschillen in persoonlijkheid,
situatie en competenties, vereist dit werk op maat.
12
2.3 Het verbeterproces: interventies van besturen
De invloed van bestuurders en schoolleiders op de kwaliteit van het onderwijs
verloopt altijd via de leraar (Andersen, Beke, Pol & Veke, 2013; Krüger, 2010).
Schoolleiders en bestuurders zijn belangrijke schakels in de keten. Hun interventies
dragen bij aan de verbetering van de leeropbrengsten van de leerling (Ten Bruggecate,
2009). De VO-Raad geeft aan dat de schooldirectie aan zet is om een succesvol
verbetertraject op school vorm te geven (VO-raad, AOC raad, 2011), maar dat
het bevoegd gezag door de Inspectie van het Onderwijs wordt aangesproken op de
kwaliteit van het onderwijs (Veltkamp & van Etteger, 2011). Daarmee is het bevoegd
gezag verantwoordelijk voor de kwaliteit van het primaire proces.
Het is niet de bedoeling dat de bestuurder zelf interventies uitvoert, maar hij vervult
wel de functie van ‘moreel kompas’. Deze functie komt op verschillende manieren
tot uiting in de organisatie. Allereerst komt dit tot uiting in de benoeming van
de bestuurder. Ten tweede dient de bestuurder ervoor te zorgen dat actoren in
de organisatie zich verantwoordelijk voelen, verantwoording willen afleggen en
verantwoordelijkheid nemen. Maar als de school kwaliteitsproblemen heeft,
dan dient de bestuurder of de toezichthouder wel in te grijpen (Veltkamp, 2010).
Een interventie is ‘elke planmatige en doelgerichte aanpak om het gedrag van
betrokkenen te veranderen en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren’
(Veltkamp & van Etteger, 2011, p. 18). De PO-Raad beschrijft een aantal interventies,
die het bestuur preventief kan uitvoeren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
interventies op organisatieniveau en interventies op schoolniveau.
Interventies op organisatieniveau:
• De missie en visie inkaderen.
• Norm stellen voor tevredenheid.
• Streefdoelen formuleren.
• Heldere kengetallen formuleren.
• Een werkbaar format voor terugkoppeling van informatie beschikbaar stellen.
• Informeren over (brede) strategische ontwikkelingen.
• Structureel resultaten verspreiden en bespreken.
• Zichtbaar en aanspreekbaar zijn.
• Een opbrengstgerichte cultuur ontwikkelen.
Interventies op schoolniveau:
• Heldere doelstellingen formuleren.
• Sturen op budget (middelen zijn gekoppeld aan ambities).
• Verbinding leggen tussen de ontwikkeling van de directeur en de doelstellingen
van de school.
• De directeur in zijn kracht zetten.
13
• Gesprekken voeren over resultaten (managementrapportages).
• Evaluatiegesprekken voeren en tijdig support geven.
Onderzoek van de inspectie (2006) wijst uit dat een aantal interventies zeer effectief
blijkt te zijn in verbetertrajecten:
• Coaching of vervanging van het personeel (op de verschillende niveaus binnen
de keten).
• Onderwijsinhoudelijke verbeteringen, zoals het verbeteren van de leerlingenzorg,
het leerstofaanbod of het werken met onderwijssystemen.
• Acties gericht op de organisatiestructuur van het bestuur.
De literatuur geeft besturen verschillende adviezen om een school van zwak naar
sterk te leiden:
• Het bestuur moet duidelijk aanwezig zijn, zijn verantwoordelijkheid pakken en
dicht op de school zitten, zodat het snel beslissingen kan nemen (Vermaas, 2011).
• Er moeten heldere afspraken zijn tussen bestuur en schoolleiding over de
richting van de verbeteringen en de (financiële) armslag van de schoolleiding
(Vermaas, 2011).
• Het is van belang voor de onderwijskwaliteit dat het bestuur rolvast is (Hooge en
Honingh, 2011). Een rolvast bestuur heeft meer zicht op de onderwijskwaliteit
en kan hier meer aan bijdragen dan een bestuur dat niet rolvast is.
• In Kwaliteit? Begin met inzicht in kwaliteit (van Beek, et. al., 2009) zijn preventieve
en curatieve aanpakken geanalyseerd op basis van bestaande onderzoeken en
beleid. Dit rapport geeft zeer nadrukkelijk aan dat besturen een belangrijke rol
spelen in het verbeteren en borgen van de onderwijskwaliteit. Er moet daarbij
sprake zijn van een goede afstemming tussen sturen, beheersen, verantwoorden
en toezicht houden. Het schoolbestuur heeft de regie van het verbeterproces,
maar houdt daarbij tevens enige afstand van de schoolleider, zowel inhoudelijk
als wat betreft de bevoegdheden.
• De PO-Raad (2011) geeft bestuurders een aantal praktisch handvatten voor
kwaliteitsbeleid. Eén van de belangrijkste aspecten is dat er sprake moet zijn
van een duidelijke koers, die wordt vastgesteld door de organisatie als geheel.
Vervolgens geven de scholen afzonderlijk aan hoe ze een bijdrage gaan leveren
aan deze doelen. Hoewel dit vooral is bedoeld voor het primair onderwijs,
is dit eveneens te vertalen naar het voortgezet onderwijs.
• Om daadwerkelijk te kunnen sturen op onderwijskwaliteit, moet de bestuurder
beschikken over de juiste informatie. Daarom zijn belangrijke vragen: over welke
informatie moet ik beschikken? En van wie krijg ik deze informatie? Het gaat om
relevante informatie over de opbrengsten van het primaire proces en over de
belangrijkste randvoorwaarden voor de realisering van het onderwijs. De bestuurder
moet toezien op het beleidsmatig werken van de schoolleider.
14
Onderzoek wijst uit dat er sprake is van een spanningsveld in de relatie tussen
bestuurders en schoolleiders (Veltkamp & Etteger, 2011; Korsten, 2012; Hattum &
Jassen, 2012; Andersen et al, 2013). Bij bestuurders die erkennen dat zij een sleutel-
positie innemen bij verbetering en borging, kan een grote handelingsverlegenheid
ontstaan.
Doordat bestuurders de lijnen uitzetten en eindverantwoordelijk zijn en schoolleiders
dit beleid moeten uitvoeren en verantwoording dragen op schoolniveau, ontstaat er
een overlap in werkzaamheden. Om afstand in de relatie te voorkomen, is het
belangrijk dat er een heldere verdeling is van taken, rollen en verantwoordelijkheden
(Andersen, et al, 2013). Korsten (2012) adviseert bestuurders om zich te richten
op afstemming en coördinatie in de keten. Kenmerkend hiervoor zijn: duidelijke
ketendoelen, een adequate informatievoorziening, een effectief controlesysteem
en een vertrouwensrelatie.
2.4 Opbrengstgericht besturen
Er is veel geschreven over opbrengstgericht werken. Aspecten die in de verschillende
definities altijd terug komen zijn: (gezamenlijke) doelen stellen, planmatig werken
en sturen, resultaten analyseren en werkwijzen bijstellen op basis van de analyses.
De onderwijsinspectie (2013) definieert opbrengstgericht werken als: het systematisch
en doelgericht werken aan het maximaliseren van prestaties. Dit kan gaan om de
cognitieve resultaten van leerlingen, om sociaal - emotionele resultaten of over de
tevredenheid van leerlingen en ouders (Oomens, Aarsen, EcK & Kieft; 2008). In een
opbrengstgericht bestuur is er congruentie tussen de geformuleerde doelen enerzijds
en realisatie en beoordeling daarvan anderzijds. Er is met andere woorden congruentie
tussen de doelen van het strategisch beleidsplan, het schoolplan, de teamplannen
en de individuele plannen van de teamleden (Veltkamp & van Etteger, 2011).
Opbrengstgericht besturen houdt het volgende in (Hoffmans & Heegsma, 2010):
• Werken vanuit hoge ambities
De bestuurder en de scholen hebben de ambitie om het onderwijs constant te
verbeteren. Zij stellen op strategisch niveau gezamenlijke ambitieuze doelen vast
en formuleren per jaar speerpunten. De schoolplannen zijn op deze doelstellingen
en speerpunten afgesteld.
• Planmatig sturen
Besturen werken op basis van plannen, rapportages en managementafspraken.
Het bestuur gebruikt deze om te sturen, het onderwijs te verbeteren en om zich
te verantwoorden. Hiervoor moet de bestuurder beschikken over de resultaten
van het leerlingvolgsysteem en de analyses daarvan. Het bestuur interpreteert
deze informatie en stelt op basis daarvan vervolgacties vast. Daarnaast moet
15
de bestuurder beschikken over de kengetallen van de scholen die van belang zijn
voor de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs.
Aan de hand van een kwaliteitszorgsysteem brengt de bestuurder de kwaliteit
van de leerlingenzorg en van het onderwijs jaarlijks in beeld. Het bestuur spreekt
met de scholen af hoe zij hun prestaties verantwoorden en voert aan de hand
van de leerlingenresultaten resultaatgerichte gesprekken met de directeuren.
• Stimuleren en faciliteren
De bestuurder stimuleert de directeuren om opbrengstgericht en onderwijskundig
leiding te geven. Daartoe werkt de bestuurder aan een gemeenschappelijke focus
op opbrengstgericht werken en aan een opbrengstgerichte cultuur op de scholen.
Het bestuur stelt ambitieuze doelen, besteedt aandacht aan afgesproken procedu-
res, zorgt voor transparantie en communiceert tijdig over doelen, plannen en
evaluatie. Verder zet de bestuurder middelen in voor de ontwikkeling van vakkennis,
bijvoorbeeld voor het aannemen en opleiden van taal- en rekenspecialisten.
Ten slotte stimuleert de bestuurder uitwisseling, collegiale consultatie en netwerk-
vorming en zorgt hij voor een gedifferentieerde ondersteuning van de schoolleiders.
Volgens Beke et al., (2012) is er sprake van een opbrengstgerichte cultuur als
opbrengsten en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen voortdurend onder de
loep worden genomen. Ze noemen de volgende kenmerken van een opbrengstgerichte
cultuur:
• Er is sprake van een continue onderzoekende houding.
• Alle lagen van de organisatie werken opbrengstgericht.
• Er is ruimte voor evaluatie, interpretatie, afstemmen en bijstellen.
Beke et al., (2012) ontdekten in hun onderzoek dat bestuurders, schoolleiders en
leraren een verschillende kijk hebben op de betekenis van opbrengstgericht werken
en op de interventies die daarbij horen. Bestuurders focussen op resultaat en
strategische doelen, directeuren richten zich vooral op ad hoc problemen van de
interne organisatie en leraren zetten in op de ontwikkeling van hun leerlingen,
de menselijke kant van opbrengstgericht werken.
De omslag naar een cultuur waar opbrengsten een belangrijke rol spelen, is één van
de beste voorspellers voor het weer ‘groen’ worden van (zeer) zwakke scholen (Greven,
2010). Alleen dan heeft het verbetertraject een blijvend effect en is de vereiste
investering van blijvende waarde. Tegelijkertijd is cultuurverandering ook één van
de meest complexe vraagstukken bij een verbetertraject: hoe verander je de cultuur?
Het is de taak van de leidinggevenden om sturing te geven aan dit proces en de
regie te houden van de cultuurverandering, zowel op bestuursniveau als op school-
niveau. Op school is de schoolleider verantwoordelijk voor de verandering naar een
professionele en opbrengstgerichte cultuur. Of de cultuurverandering tot stand komt,
is in sterke mate afhankelijk van de intrinsieke motivatie van de teamleden om hun
16
gedrag te veranderen. Zij moeten zich ervan bewust zijn dat zij het verschil kunnen
maken door de manier waarop ze werken aan hun onderwijsdoelen en door de wijze
waarop zij inspelen op de verschillen tussen leerlingen.
Voor het bevorderen van een opbrengstgerichte cultuur zijn er binnen de organisatie
vier aspecten van belang:
• Heldere doelen formuleren op verschillende niveaus (primaire en secundaire
processen) en deze meetbaar maken.
• De dialoog tussen de betrokkenen bevorderen aan de hand van interactieve
interventies (beelden uitwisselen, gezamenlijke visie ontwikkelen en acties
ondernemen), betekenisgerichte interventies (verbeelden van de toekomst) en
leerinterventies (samenwerking, feedback en gedeeld leiderschap). Dit komt
overeen met wat Verbiest (2004) ‘de professionele leergemeenschap’ noemt.
• Een balans vinden tussen ruimte bieden en (op de juiste zaken) regie voeren.
• Schakelen tussen verschillende denkmodellen en inspelen op verschillende
situaties en op een veranderende omgeving.
De bestuurder kan invloed uitoefenen op het bewerkstelligen van een opbrengst-
gerichte cultuur (Andersen e.a., 2013). Het accent moet liggen op het aansturen van
processen die tot hogere leeropbrengsten leiden. Dat houdt in dat de bestuurder
schoolleiders stimuleert en met hen in gesprek gaat over de resultaten, over de manier
waarop deze worden bereikt en over mogelijkheden voor ontwikkeling. Het is een
uitdaging voor het bestuur om tijdens deze dialoog de balans te vinden tussen
aansturen en meebeslissen. De missie en de visie van de organisatie vormen hierbij
het uitgangspunt: de schoolleider vertaalt de strategische doelen van de organisatie
naar doelen voor de school en deze zijn onderwerp van gesprek in de professionele
dialoog tussen schoolleider en bestuur.
2.5 Het blijft mensenwerk
Een onderzoek van de PO-Raad (Het blijft mensenwerk, 2010) laat zien dat elk
verbetertraject zijn eigen beeld en dynamiek heeft. Elke school heeft immers eigen
kenmerken en omstandigheden. Het is daarom belangrijk dat het bestuur de verbeter-
trajecten op scholen nauwkeurig monitort. Zo kan de bestuurder processen tijdig
bijsturen en ervoor zorgen dat successen worden gevierd. Een sterke centrale sturing
van verbetertrajecten heeft een positief effect op de ontwikkeling van de kwaliteitszorg
en van het onderwijsproces. Contact en communicatie met alle betrokkenen is hierbij
essentieel. Door de lijnen kort te houden en regelmatig informatie te vragen, blijft
het bestuur betrokken bij het verbetertraject. Uiteraard is het van belang dat dit
niet leidt tot rolverwarring.
17
Plannen kunnen nog zo goed zijn, de praktijk blijkt vaak weerbarstig. De psychologie
leert ons dat een veilige basis belangrijk is voor de ontwikkeling van mensen.
Bij de aanvang van verbetertrajecten is de aandacht voor de mens dan ook cruciaal.
Bij succesvolle verbetertrajecten wordt vaak allereerst aandacht besteed aan een
goede, duidelijke en daardoor veilige werksituatie. Gedurende het verbetertraject
moet een bestuurder hier ook regelmatig vragen over stellen.
Daarnaast is het van belang dat er sprake is van een goede dialoog op de verschillende
niveaus. Het goed uitvoeren van een gesprekscyclus is hiervoor een geschikt hulp-
middel. Dat houdt in dat er op verschillende niveaus binnen de organisatie op vaste
momenten gesprekken worden gevoerd over de ontwikkeling van mensen. Het is
belangrijk dat de inhoud van deze gesprekken aansluit bij de ambities en de doelen
van de organisatie.
In deze gesprekken speelt onder meer de kwaliteit van feedback een voorname rol.
In het onderwijsverslag van 2013 spreekt de inspectie over ‘feedback als forse opgave’.
Naast het feit dat feedback geven als een lastige vaardigheid wordt ervaren, blijkt het
ook een opgave te zijn om feedback in te bedden in een breder, integraal perspectief.
Feedback wint aan kracht als:
• het op teamniveau is ingebed in bredere analyses van de resultaten van
de leerlingen,
• leraren elkaar ook feedback geven,
• wordt nagegaan of eerder gestelde doelen zijn gehaald,
• als de feedback aansluit bij de koers van de school of instelling.
18
Hoofdstuk 3
19
Borgen
Borgen is ervoor zorgen dat het resultaat van het verbetertraject blijvend is verankerd
in de organisatie. Daar is meer voor nodig dan het invoeren van instrumenten: er moet
gedragsverandering plaatsvinden. Om blijvend te verbeteren, moet er iets blijvends
veranderen in het gedrag van mensen en in de organisatiecultuur. Er kunnen in
korte tijd kleine aanpassingen worden gedaan, ‘quick wins’ om het rendement te
verhogen, maar voor blijvend resultaat is een een structurele gedragsverandering
noodzakelijk.
Borging vraagt om bewust gedrag (op alle niveaus) dat in lijn is met de doelen van
de organisatie. Het doel van borgen is de kwaliteit van het onderwijs te onderhouden
en verder te verbeteren. In het kader van borging is de ketenbenadering (alignment)
van wezenlijk belang. Heel terecht gaven Foks e.a. (2007) hun publicatie de titel:
Kwaliteit maak je met elkaar. Eenvoudig gezegd betekent kwaliteitszorg: afspraken
maken en deze nakomen. Veltkamp een Etteger (2011) spreken in dit kader van
‘congruent handelen’. Dat houdt in dat professionals in alle lagen van de organisatie
in hun gedrag laten zien wat bij hun rol hoort en wat er is afgesproken.
Borging moet dan ook in alle lagen van de organisatie plaatsvinden. Het bestuur
speelt daarin een zeer belangrijke rol. Op organisatieniveau wordt immers het strategisch beleid uitgezet. Dat beleid is richtinggevend voor de doelen en acties
in de andere lagen van de organisatie, zowel op school-, team- als groepsniveau.
3.1 Cyclisch werken
Om op systematische wijze en opbrengstgericht aan de doelen te werken, wordt veelal
het PDCA-model van Deming (1950) gebruikt (Cijvat, e.a., 2009), aangevuld met het
IMWR model (www.ink.nl). Dit model bestaat uit twee cycli, een binnenring en een
buitenring.
Mobiliseren
Waard
erenInsp
irer
en
Reflecteren
PL
AN DO
CHECKA
CT
Figuur 2 PDCA-cyclus/Deming-wiel (ink.nl)
20
Binnenring
Plan: doelen, organisatie, planning en afspraken.
Do: effectief onderwijs uitvoeren en leerlingresultaten vaststellen.
Check: leerlingresultaten analyseren en verklaren.
Act: onderwijs bijstellen en aanscherpen.
Buitenring
Inspireren: team enthousiasmeren, meekrijgen.
Mobiliseren: personeel aanzetten tot actie.
Medewerkers waarderen.Reflecteren: op eigen gedrag en handelen.
De stappen van de binnenring bieden houvast, ze geven richting. Waar wil de school
naartoe? Wat wil men bereiken? En vooral: hoe? Door de cyclus van Plan, Do, Check
en Act steeds opnieuw te doorlopen, werkt de school continu aan kwaliteitsverbetering
(van den Hout & Gerrits, 2011).
Door het resultaat te beoordelen, wordt vastgesteld welke onderdelen van het beleid
nog moeten worden versterkt en welke kunnen worden geborgd. Daarnaast komen
in ieder onderdeel van de PDCA-cyclus inspiratie, mobilisering, waardering en
reflectie aan de orde. Dat maakt de PDCA-cyclus levend en werkzaam. Inspiratie
bewerkstelligt bij alle betrokkenen de benodigde houding en motivatie. Mobilisatie
geeft de noodzaak van de verandering aan. Waardering zorgt voor veiligheid, waardoor
21
feedback soepel verloopt. Reflectie ten slotte zorgt voor een betere kwaliteit van de
onderdelen van de PDCA-cyclus. De bestuurder, schoolleider en het middenmanage-
ment inspireren, waarderen en mobiliseren het team. Om dit goed te kunnen doen,
reflecteren zij op het eigen gedrag en handelen.
Wanneer de kwaliteitscyclus in alle lagen van de organisatie systematisch wordt
doorlopen, is er sprake van ‘gelaagde kwaliteitszorg’. Communicatie en ontwikkeling
spelen hierbij een belangrijke rol. Individuele doelen zijn gerelateerd aan de organisa-
tiedoelen en betrokkenen worden goed en op de juiste manier geïnformeerd en dus
betrokken.
Foks e.a. (2007) noemen drie aspecten die van belang zijn voor de kwaliteitszorg
op teamniveau:
• De kwaliteit van het team
Deze wordt bepaald door de volgende factoren: heldere doelstellingen,
gezamenlijke verantwoordelijkheid, open communicatie, wederzijds respect,
flexibele instelling, initiatief tonen.
• Kwaliteitsbewustzijn van alle teamleden
Elk teamlid is zich bewust van zijn rol in en verantwoordelijkheid voor
de kwaliteitszorg. Hieraan moet expliciet aandacht worden besteed.
• Beschikken over instrumentele vaardigheden
Teamleden zijn in staat verbeterpunten te noemen en kunnen deze omzetten
in concrete acties. Ook kunnen zij evalueren en gegevens analyseren.
Deze punten dienen op de agenda te staan van de gesprekken tussen de bestuurder
en de schoolleider. Het is de taak van de bestuurder om reflectieve vragen te stellen
die de schoolleider aan het denken zetten. Kortom, de bestuurder zet de professionele
dialoog in als hulpmiddel om invloed uit te oefenen op de kwaliteit van de school.
3.2 Cultuurverandering
Op scholen die van rood groen zijn geworden, maar weer terugvallen, hebben
de leraren de omslag naar opbrengstgericht werken nog niet voldoende gemaakt,
de cultuur is niet veranderd. Het onderwijs is aangepast omdat de inspectie,
het bestuur of de directeur daarom heeft gevraagd, maar niet omdat de leraren
ervan overtuigd zijn dat zij het verschil kunnen maken als het gaat om de prestaties
van de leerling (Beek, Heuvel & Kant, 2009). De zelfsturing van leraren is in dit
verband essentieel. Dat vereist inzicht in de eigen kwaliteiten en verbeterpunten.
Écht borgen kan alleen als er sprake is van een blijvende verandering van de cultuur.
Om de kwaliteit duurzaam te verbeteren, moet er een complete en duurzame cultuur-
verandering plaatsvinden (Gerven, 2010). Loman & Leeuwen (2010) noemen twee
22
belangrijke voorwaarden om tot een succesvolle cultuurverandering te komen:
• Het besef dat de verandering noodzakelijk is. Deze noodzaak wordt gedeeld
op de werkvloer, met de ouders en met de directie.
• Motivatie die is gestoeld op de waarde van de organisatie, namelijk het beste
onderwijs aan kinderen willen geven.
Ook hier geldt weer dat blijvende verbetering van de onderwijskwaliteit alleen
mogelijk is wanneer het in alle lagen van de organisatie leeft, wanneer alle betrok-
kenen zich bewust zijn van hun rol en allemaal een bijdrage leveren. Het bestuur
speelt daarin een zeer belangrijke rol. We zagen eerder dat de professionele dialoog
een krachtig instrument is om een cultuurverandering te bewerkstelligen (Verbiest,
2003). Verbiest geeft aan dat daarmee onderlinge verbinding binnen de keten kan
ontstaan.
Aarts & Oyen (2012) gebruiken de term ‘verankeren’ als het gaat om het borgen
van een cultuurverandering. Als een nieuwe organisatiecultuur is verankerd,
zo geven zij aan, is de bijbehorende manier van werken geworteld in de organisatie.
De werkwijze sluit dan aan bij de normen en waarden van de organisatie en is
terug te vinden in verschillende processen en procedures. Om de verandering
door te voeren, is het cruciaal dat medewerkers de nieuwe situatie accepteren
en zich deze eigen maken.
Aarts (2009) geef vijf indicatoren die van belang zijn voor het verankeren van
een cultuurverandering:
1. Rolmodellen
Omdat de organisatie van medewerkers ander gedrag verwacht, is het belangrijk
dat zij een goed beeld krijgen van het gewenste gedrag. Dit kan worden bewerk-
stelligd door voorbeeldgedrag van de leidinggevende en door verhalen of anekdotes
te bespreken.
2. Regels en regulering
Het is cruciaal dat het nieuwe gedrag zowel formeel als informeel wordt bekrachtigd.
Dit kan door regels, procedures en routines in te voeren die in lijn zijn met het
gedrag dat van de medewerkers wordt verwacht. Het is een taak van het
(midden)management om te sturen op het gewenste gedrag. Daarvoor is het nodig
dat de doelen en overtuigingen van schoolleiders voldoen aan de verwachtingen
van het bestuur. Immers, alleen dan is de schoolleider in staat om de voorwaarden
te scheppen die nodig zijn om het gewenste gedrag te borgen.
3. Demonstraties van effectiviteit
Om de nieuwe cultuur te verankeren, moeten medewerkers ervaren dat het nieuwe
gedrag een meerwaarde heeft. Leraren moeten dus ervaren dat de nieuwe,
opbrengstgerichte cultuur een positief effect heeft op hun eigen functioneren
en op het leerrendement van de leerlingen.
23
4. Compatibiliteit
Voor een gedragsverandering moeten mensen gedrag afleren en nieuw gedrag
aanleren. Dat kost tijd en energie. Het is daarom van belang dat de organisatie-
structuur dit ondersteunt. Een bestuursfilosofie die is gebaseerd op controle en
wantrouwen past daar zeker niet bij. Dit schaadt het vertrouwen van medewerkers
in hun werk en in hun collega’s, waardoor de kans op borging kleiner wordt.
5. Interdependentie
Het is voor een cultuurverandering van belang dat de organisatie in zijn geheel
de verandering doorloopt, omdat het gewenste gedrag dan over en weer wordt
bevestigd. Met andere woorden: de ketenbenadering is belangrijk.
Boonstra (2010) onderscheidt verschillende interventies die leiders kunnen inzetten
om een cultuurverandering en strategische veranderingen te realiseren:
• Interactieve interventies om te verbinden en te overbruggen.
Hierbij is er onder meer aandacht voor het leren kennen van elkaar, het waarderen
van prestaties en het mobiliseren van netwerken.
• Betekenisvolle interventies om richting te geven.
Het gaat hierbij om het verbeelden van de kernwaarden, het gebruiken van
verhalen en symbolen en ruimte geven om betekenisvol te zijn.
• Leerinterventies om de verandering te verankeren.
Hierbij gaat het om het samen zoeken naar nieuwe werkwijzen, leerprocessen
inrichten, gedeeld leiderschap ontwikkelen en successen delen.
• Structurele en instrumentele interventies om de werkpraktijken te wijzigen.
Dit kan door in te grijpen in de organisatiestructuur, nieuwe werkprocessen
in te richten, gedragsregels te formuleren en meetsystemen in te richten.
• Machtsinterventies gericht op het doorbreken van oude werkpatronen.
Dit zijn top-down interventies die spaarzaam worden ingezet bij cultuur-
verandering, bijvoorbeeld nieuwe mensen aantrekken, grenzen aangeven
en zeggen waar het op staat.
• Conflictinterventies die ruimte maken voor vernieuwing door de schade
te herstellen die is ontstaan tijdens de schoksgewijze veranderingen.
Dit kan door belemmeringen bespreekbaar te maken, conflicten te reguleren,
derden in te schakelen of door prikkelende humor in te zetten.
24
Hoofdstuk 4
25
Analyse van de interviews
In dit hoofdstuk staat de praktijk centraal. Er zijn in het kader van dit onderzoek
gesprekken gevoerd met acht bestuurders (zowel vo als sbo) en medewerkers van
hun scholen. Het doel van het onderzoek was:
• zicht krijgen op de handelwijze van besturen direct nadat de inspectie het predicaat
‘(zeer) zwak’ had afgegeven
• inventariseren wat de bestuurders deden nadat hun school weer ‘groen’ was
geworden.
Met de betrokkenen (besturen, schoolleiders en zo mogelijk middenmanagers en
leraren) is daartoe teruggekeken op het verbeterproces en op de actuele situatie:
welke maatregelen zijn genomen om de bestaande kwaliteit te borgen?
De uitkomsten van de interviews zijn ondergebracht in drie thema’s:
• Kwaliteit
• Leiderschap
• Cultuur
Onder ‘kwaliteit’ zijn de aspecten ondergebracht die te maken hebben met
de kwaliteit van het primaire proces en met de wijze waarop dit in kaart wordt
gebracht (systemen en instrumenten waarmee resultaten en processen worden
gemonitord).
Het thema ‘leiderschap’ omvat aspecten die verwijzen naar het gedrag van de leiding-
gevenden: de wijze van aansturen en communiceren, maar ook de mate waarin zij
vertrouwen geven. Ook de verdeling van taken, rollen en verantwoordelijkheden
vallen onder dit thema.
Onder ‘cultuur’ verstaan we alles wat te maken heeft met de manier waarop
professionals samenwerken en met de in de organisatie geldende waarden en
normen. Ook de onderlinge communicatie valt onder het thema ‘cultuur’.
Omdat de informatie uit het primair onderwijs niet wezenlijk verschilt van
de informatie uit het voortgezet onderwijs, presenteren we één algemene analyse.
In de gesprekken kwam naar voren dat de borging voortborduurt op de interventies
die tijdens het verbetertraject zijn ingezet. Omdat deze interventies alles te maken
hebben met de situatie van de school voordat ze het predicaat ‘(zeer) zwak’ kreeg,
26
besteden we in paragraaf 4.1 eerst aandacht aan verbeterpunten die naar voren zijn
gekomen uit de analyses van de scholen. Vervolgens werken we in paragraaf 4.2
uit welke interventies zijn ingezet en gaan we in paragraaf 4.3 in op de borgingsfase.
4.1 Aanloop naar (zeer) zwak
Het predicaat ‘(zeer) zwak’ kwam voor een aantal besturen onverwacht. Bestuurders
en scholen hadden het niet zien aankomen en werden verrast door het oordeel van
de inspectie. Nadat ze de beoordeling kregen, hebben de besturen en scholen in de
aanloop naar het verbeterplan eerst een analyse uitgevoerd. Hieronder geven we
de aandachtspunten weer die daaruit naar voren zijn gekomen.
KwaliteitUit de analyses bleek dat de bestuurders onvoldoende managementinformatie tot hun
beschikking hadden. Gevolg hiervan was dat de bestuurders onvoldoende zicht
hadden op de kwaliteit van de school. Men beschikte niet over meetinstrumenten
om processen, onderwijsresultaten en de kwaliteit van het primaire proces goed
in kaart te brengen. Het volgen van de vorderingen van de leerlingen en de aandacht
voor het primaire proces waren op bestuursniveau geen speerpunten.
“We hadden onvoldoende zicht op de kwaliteit en het onderwijsresultaat”
Een aandachtspunt dat in de analyses naar voren kwam, was de kwaliteit van
het primaire proces. Niet alle leraren beheersten de basisvaardigheden voldoende
en op de vo-scholen waren onbevoegde docenten werkzaam. Ook werd op veel scholen
onvoldoende opbrengstgericht gewerkt. Op één school was de benodigde onderwijs-
kundige kennis wel bekend bij de schoolleider, maar in mindere mate bij het team.
LeiderschapEen groot deel van de bestuurders gaf in de interviews aan dat er problemen waren
met het onderwijskundig leiderschap. De schoolleiders die in de periode van het
zwak worden aan het roer stonden, beschikten vaak niet over de competenties om
het team aan te sturen tot kwalitatief goed onderwijs. Afspraken werden onvoldoende
nagekomen, veranderingen werden niet voldoende geïmplementeerd of er was te weinig
sprake van onderwijskundig en opbrengstgericht leiderschap.
Daarnaast had het onderwijskundig leiderschap op bestuursniveau in verschillende
organisaties onvoldoende kwaliteit. Het was binnen de keten niet helder wat het beleid
inhield en wat de bijdrage van het bestuur was. Wat betreft de onderwijskundige
processen ging iedereen zijn eigen gang, verbinding en richting ontbraken.
“De samenhang ontbrak, er waren geen duidelijke lijnen”
27
De bestuurder stond in de meeste situaties op afstand en had weinig bemoeienis
met de school. In een aantal gevallen was er zelfs geen contact met de bestuurder,
waardoor signalen niet werden opgepikt.
CultuurAlle besturen gaven aan dat er geen, of onvoldoende, sprake was van een professionele
en opbrengstgerichte cultuur op het moment dat de school (zeer) zwak werd.
Er heerste een familiaire cultuur. Men was niet gewend om structureel naar de
resultaten te kijken, deze te analyseren en het handelen en het beleid hier op
af te stemmen. Ook werden veranderingen binnen de teams onvoldoende geïmplemen-
teerd en geborgd en werden afspraken door de teams niet altijd nagekomen.
“We zeiden altijd alles, maar we voerden niet uit. Het bleef bij enthousiasme”
De geïnterviewden noemen ‘verstoorde relaties’ als een van de oorzaken van het
zwak worden. Er waren slechte relaties tussen de schoolleider en de bestuurder,
tussen het team en de schoolleider of tussen het team en de bestuurder. In het laatste
geval was het team zeer ontevreden over de gang van zaken op school en probeerde
- tevergeefs - steun te zoeken bij de bestuurder. Doordat de draagkracht en de draag-
last uit balans waren, was er veel ziekteverzuim.
4.2 De verbeterfase
Het predicaat ‘(zeer) zwak’ maakte veel emoties los bij leraren, teamleiders, school-
leiders en besturen. Voor het verbeteringsproces bleek het cruciaal te zijn dat men
de problemen onderkende. Bij enkele scholen gingen daar enkele jaren overheen.
Pas nadat besturen en scholen het oordeel van de inspectie samen accepteerden
en de problemen op basis daarvan analyseerden, bleek verbetering mogelijk.
Ook het vinden van de juiste schoolleider bleek van belang, maar dit kostte
in sommige organisaties veel tijd. In die gevallen duurde het langer voordat de
problemen op een adequate manier konden worden aangepakt.
KwaliteitDoel van het verbeterproces is de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.
De verbeterfase begint met het opstellen van een verbeterplan. De manier waarop
de besturen bij het verbeterplan waren betrokken, verschilde. Er zijn besturen die
het verbeterplan zelf hebben opgesteld op basis van de analyse van de inspectie of
van externe deskundigen. Andere besturen lieten het opstellen van het verbeterplan
over aan de schoolleider en controleerden zelf de haalbaarheid ervan: is het plan
concreet genoeg? Welke prioriteiten zijn gesteld? Wat wil je terugzien? Wanneer ben je
tevreden?
28
Door doelgericht aan de slag te gaan werden er prioriteiten gesteld en ontstond er
focus op het primaire proces.
“Het gaat uiteindelijk om de leerlingen”
Bij het doorvoeren van de veranderingen op de school was de bestuurder in de meeste
gevallen indirect betrokken. De uitvoering was de primaire verantwoordelijkheid
van de schoolleider, maar de bestuurder hield wel een vinger aan de pols. De meeste
bestuurders deden dit door ieder kwartaal gesprekken te voeren over de onderwijs-
resultaten en de opbrengsten van het verbeterplan. De uitvoering van het verbeterplan
werd door de besturen structureel geagendeerd en besproken.
“We hebben sinds die tijd gesprekken over de cijfers”
Ook zijn er (externe) audits gehouden en voerde een enkele bestuurder ook zelf audits
uit. Naast interventies aan de personeelskant, hebben besturen geïnvesteerd in
ondersteunde systemen om zicht te krijgen en houden op de resultaten. Alle besturen
hebben instrumenten ingezet (of de kwaliteit van de instrumenten verhoogd) om de
resultaten van de scholen te monitoren. Voorbeelden hiervan zijn: het voeren van
managementgesprekken, het benutten van kwaliteitszorginstrumenten, het analyseren
en duiden van gegevens en het uitvoeren van audits.
Drie bestuurders hebben een kwaliteitscommissie samengesteld die op de scholen
jaarlijks audits uitvoert om de kwaliteit van het primaire proces te beoordelen.
De besturen hebben de scholen dus voornamelijk gefaciliteerd in tijd en in geld.
Ze hebben externen ingeschakeld, audits georganiseerd, ondersteuningsgroepen
ingezet en stuurgroepen ingericht. Om de lijnen kort te houden, kwamen de
bestuurders ook regelmatig op de scholen.
LeiderschapAlle bestuurders hebben interventies uitgevoerd die waren gericht op de verbetering
van het leiderschap. Alle besturen beschouwen het aanstellen van een sterke en
slagvaardige schoolleider als de belangrijkste interventie. Op veel scholen is de
schoolleider vervangen. Het bleek cruciaal om een (interim) schoolleider te vinden,
die beschikte over de capaciteiten om het verandertraject adequaat vorm te geven.
Ook in de besturen vonden veel wisselingen plaats, meestal omdat er sprake was
van onvoldoende onderwijskundige kennis.
“Kijk als bestuurder ook eens in de spiegel; het is niet de school die zeer zwak is”
Doelgerichtheid is een belangrijk aspect van succesvol leiderschap gebleken.
29
Het was in deze fase belangrijk dat de bestuurder focus aanbracht en meedacht
over het stellen van de juiste prioriteiten. In zo’n periode van chaos en onzekerheid
is een vasthoudende en doortastende bestuurder van groot belang. Door het doel
en de inhoud van de plannen duidelijk te maken, kwamen mensen in beweging.
De bestuurders schetsten een helder kader stelden zich sturend op: afspraak is
afspraak en resultaten moeten behaald worden. Tegelijkertijd gaven zij ook ruimte
aan de schoolleider.
“Het is belangrijk om te communiceren waarom we doen wat we doen. Rechtstreeks
contact hebben is hierbij van belang: sommige zaken moet je bespreken terwijl je
de mensen rechtstreeks in de ogen kunt kijken. Het voeren van de dialoog is van
belang”
“Het is belangrijk dat je als bestuurder consequent gedrag blijft vertonen, de focus
houdt en de zaken neerlegt in de laag waar ze horen”
In een aantal gevallen is het organogram van de organisatie veranderd. Zo zijn er
bovenschoolse managers aangesteld, kwaliteitsmedewerkers betrokken en RVT’s
ingericht. Met name het op orde brengen van de taken, rollen en verantwoordelijk-
heden is vaak genoemd. Er zijn managementstatuten opgesteld waarin deze duidelijk
zijn beschreven.
De samenwerking met de schoolleider is op verschillende manieren ingevuld.
Sommige bestuurders hebben zich bewust ondersteunend en coachend opgesteld.
Door met de schoolleider mee te denken, ondersteunden zij hem bij zijn taak.
De schoolleider hield in de meeste gevallen zijn eigen taken en verantwoordelijkheden.
Maar als besturen twijfelden aan de kwaliteit van het onderwijs, gingen ze ‘dichter
op de betreffende school zitten’.
Omdat de schoolleiders de belangrijkste trekkers zijn van het verbetertraject, is het
van belang dat de bestuurder vertrouwen heeft in de schoolleider. Bijna alle besturen
hebben ingezet op een open en positieve relatie met de schoolleider. Ook ‘korte lijnen’
beschouwen zij als belangrijk, omdat een schoolleider dan sneller aan de bel trekt als
hij problemen ervaart. Besturen verwachten ook van de schoolleider dat hij dit doet.
CultuurDe verbetertrajecten deden een beroep op de houding van alle betrokkenen.
De familiaire cultuur moest veranderen in een opbrengstgerichte cultuur.
Bestuurders kozen voor een planmatige werkwijze, veelal door de PDCA-cyclus
te implementeren. Resultaten werden onderwerp van gesprek in de overleggen
en gesprekken op school- en op bestuursniveau. De urgentie van opbrengstgericht
werken werd door de keten heen duidelijk gemaakt en betrokkenen kregen
handvatten aangereikt om dit vorm te geven. Er werden scholingen gegeven over
30
het inventariseren en analyseren van resultaten. Daarnaast hebben alle besturen
ingezet op de professionalisering van leraren.
4.3 Sterk blijven
Borging verwijst voor de deelnemers aan ons onderzoek naar het in stand houden
van de verbeteringen en het planmatig blijven werken.
“Borging is dat de dingen die je hebt veranderd ook blijvend zijn. Dat je niet
terug valt, maar dat je de nieuwe werkwijze vasthoudt”
“Borging is werken volgens de plan-do-check-act cyclus. We plannen en evalueren
regelmatig. Terugvragen, evalueren. Daarbij is het voorbeeldgedrag van jezelf als
bestuurder ook belangrijk”
“Borgen is dat je ziet wat je met elkaar wilt bereiken, zowel aan de harde
als de zachte kant. Vanuit de resultaten en vanuit de dialoog”
De meeste besturen hebben geen apart plan voor borging. Ze werken volgens de
PDCA-cyclus en geven aan dat ze de stappen doorzetten die in de interventiefase
zijn genomen. Met name de ingezette instrumenten worden als ondersteunend
genoemd: reguliere documenten en werkwijzen, zoals het jaarplan, de kwartaal-
gesprekken met de schoolleider en de kwaliteitszorg. De schoolleiders zijn
verantwoordelijk voor de borging op schoolniveau. Als er problemen zijn, springt
het bestuur bij.
KwaliteitUit de gesprekken met bestuurders kwam naar voren dat het doorzetten van de
(nieuwe) werkwijze wel prioriteit heeft, maar dat zij dit niet bewust zien als het borgen
van de verbeteringen. Met name de keuze voor planmatig werken en voor een
opbrengstgerichte cultuur hebben geleid tot een werkwijze waarmee de veranderingen
min of meer vanzelf werden geborgd. Vanuit het opbrengstgericht werken is er een
constante focus op de onderwijsopbrengsten. Enkele besturen hebben daarnaast
een kwaliteitscommissie ingesteld die audits uitvoert op het primaire proces.
De kwaliteit van het onderwijs is daarmee inzichtelijk geworden, zodat er bij nieuwe
signalen direct kan worden gereageerd.
“Door te evalueren wat we gedaan hadden, wisten we ook wat werkte en wat niet.
Er werden dan weer nieuwe afspraken gemaakt”
Bestuurders geven aan dat ze hebben geleerd van het proces op de betreffende
school. Veel doorgevoerde veranderingen (‘good practices’) ‘nemen ze mee’ naar hun
31
andere scholen. Zo worden de scholen die voorheen zwak waren, nu als voorbeeld
gesteld. Met het oog op het behoud en de verbetering van kwaliteit, voerden de
bestuurders in deze fase gesprekken met schoolleiders over de professionalisering
van de schoolleiders en hun teamleden.
LeiderschapDe besturen namen in deze fase weer meer afstand van de scholen dan in de
interventiefase. Scholen hebben nu geen of minder begeleiding nodig. Bestuurders
zochten in deze fase naar een evenwicht tussen sturen en ruimte geven. Zij gaven aan
dat ze het soms lastig vonden om de juiste rol te spelen; juist omdat deze fase
een nieuwe houding vereist.
De besturen blijven investeren in de relatie met de schoolleider en in korte lijnen,
zodat de schoolleider direct contact op kan nemen als het nodig is. Omdat tijdens
het verbeterproces is gebleken dat dit contact zo wezenlijk is, wordt daar blijvend
in geïnvesteerd en is de bestuurder hier steeds alert op.
“Ik verwacht van mijn schoolleiders openheid en een positieve houding”
Het bleek van belang te zijn dat de bestuurders in de managementgesprekken
met schoolleiders als sparringpartner fungeerden. Alle besturen vertelden dat
de managementgesprekken die zij met hun schoolleiders voeren, zijn veranderd.
Zij praten nu meer dan voorheen aan de hand van de gegevens (die nu wel voor
handen zijn en eerder niet).
Het leiderschap van de schoolleider is de bepalende factor, maar de bestuurders
geven aan dat zij zich door het verbetertraject bewuster zijn geworden van hun
eigen rol en verantwoordelijkheid. Waar ze voorheen de verantwoordelijkheid vooral
bij de schoolleider legden, voelen en tonen zij zich nu meer betrokken bij de school.
In gesprekken met de schoolleider vragen ze veel meer door dan voorheen.
“ Bij het bekijken van de cijfers is het belangrijk door te vragen: hoe zijn de cijfers
tot stand gekomen? Wat valt er op? Welke acties zijn er nu nodig? ”
De geïnterviewde besturen hebben constant het besef gehad dat het om de mensen
draait. Veranderingsprocessen kunnen pas slagen wanneer er in de hele keten een
basis is van veiligheid en vertrouwen.
CultuurDoor de verbetertrajecten zijn mensen in beweging gekomen en is de cultuur op
de scholen en binnen de keten daadwerkelijk veranderd. Op scholen waar voorheen
een familiecultuur heerste, heeft er een omslag plaatsgevonden naar opbrengstgericht
werken en denken, zo constateren de bestuurders.
32
“Onze teamvergaderingen hebben veel meer inhoud gekregen. Het gaat ergens over”
Daarnaast is er meer aandacht voor de benchmark en worden resultaten van
de school vergeleken met de resultaten van de collega-scholen die onder het bestuur
vallen. Ook werken de scholen meer samen, over het algemeen met scholen van
hetzelfde bestuur, een enkele keer ook met andere scholen. Er zijn bijvoorbeeld
werkgroepen samengesteld met medewerkers van verschillende scholen waarin
alle lagen van de organisatie vertegenwoordigd zijn.
In hoofdstuk 3 kwamen verschillende gedragingen aan de orde die van belang zijn
voor de verankering van een cultuurverandering (Aarts, 2009). Uit de analyse van
de interviews blijkt dat de bestuurders deze gedragingen (onbewust) vertoonden
tijdens het verbetertraject en in de fase van borging:
1. Rolmodellen
De bestuurders fungeerden als rolmodel: zij stonden open voor communicatie,
gingen opbrengstgericht besturen, richtten de focus op het primaire proces
en ze kwamen afspraken na.
2. Regels en regulering
De beleidsdocumenten zijn aangepast aan de nieuwe manier van werken.
Er worden binnen de organisatie gesprekken gevoerd over het primaire proces
en over de opbrengsten. Afspraken werden nagekomen en men sprak elkaar
hierop aan. Nieuwe werkwijzen zijn opgenomen in reguliere plannen, zoals
het strategisch plan, het beleidsplan, het teamplan en in de persoonlijke plannen.
3. Demonstraties van effectiviteit
De bestuurders, schoolleiders en teams ervaren dat de nieuwe manier van
werken meerwaarde heeft: de sfeer verbetert, de opbrengsten gaan omhoog
en de draagkracht en draaglast zijn weer in balans gekomen.
4. Compatibiliteit
De gehele organisatie is vanuit dezelfde principes en dezelfde uitgangspunten
gaan werken. Met andere woorden: de organisatie draagt bij aan het gewenste
gedrag.
5. Interdependentie
Elke laag werd betrokken bij de cultuurverandering. De cultuurverandering
heeft dus plaatsgevonden in de gehele keten.
Hoofdstuk 5
33
Conclusies en aanbevelingen
Er is de laatste jaren veel aandacht voor zwakke scholen en de rol van het bestuur
van deze scholen. Dit onderzoek brengt in kaart hoe besturen de kwaliteit borgen
van scholen die van (zeer) zwak weer groen zijn geworden.
We definieerden ‘borgen’ als: zorgen dat iets in orde komt en in orde blijft (www.woorden.org). Deze definitie impliceert dat de borging begint op het moment dat er aan
verbetering wordt gewerkt en dat deze verbetering blijvend is. Dat zien we terug bij
de besturen en scholen die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Je zou kunnen
veronderstellen dat de borgingsfase begint op het moment dat de inspectie de school
weer een voldoende geeft, maar in de praktijk blijkt dat de borging al eerder begint,
namelijk bij het in gang zetten van verbeteracties.
De meeste besturen werken met een plan van aanpak. In dit plan zijn evaluatie-
momenten ingepland om de voortgang van het verbeteringsproces te monitoren
en om het plan zo nodig aan te passen. Dit betekent dat het verbeteringsproces
vanaf de start een cyclisch karakter heeft. In hoofdstuk 3 zagen we dat cyclisch
werken cruciaal is voor de borging van veranderingen.
Ook als de doelen uit het plan van aanpak zijn behaald, is het belangrijk dat het
bestuur hoge verwachtingen blijft houden en doelen blijft stellen. Dit onderschrijven
de geïnterviewde besturen. Doelen die zijn bereikt, worden in de vorm van afspraken
vastgelegd. De schoolleider en de bestuurder controleren of de afspraken worden
nagekomen.
De doelen die nog niet zijn bereikt, worden als actiepunten opgenomen in reguliere
documenten, zoals het strategisch jaarplan, het schoolplan en in de teamplannen.
Ook komen deze aan de orde in de gesprekscyclus.
Resultaatgericht borgen betekent planmatig blijven werken aan verbetering
34
5.1 Maak kwaliteit inzichtelijk
Een van de belangrijkste leermomenten van de besturen was het moment dat de
school van de inspectie het predicaat ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ kreeg. Voor bijna alle
besturen kwam dit totaal onverwacht. De besturen maakten onvoldoende gebruik
van meetinstrumenten om processen, onderwijsresultaten en de kwaliteit van het
onderwijs te monitoren. Na het oordeel van de inspectie voerden de besturen
verschillende interventies uit om zicht te krijgen op de onderwijsopbrengsten en
op de kwaliteit van het primaire proces. Zij voerden bijvoorbeeld leerlingvolgsystemen
en managementgesprekken in of zij stelden een kwaliteitscommissie in die door
middel van audits de kwaliteit van het primaire proces monitort. In feite hebben
de besturen de structuur van opbrengstgericht werken ingezet.
Besturen kunnen deze structuur ook inzetten om te voorkomen dat een school (zeer)
zwak wordt, namelijk door de opbrengsten en de kwaliteit van de scholen te monitoren
en deze te beoordelen op basis van dezelfde kwaliteitscriteria als de inspectie.
Op het moment dat een school niet aan deze kwaliteitscriteria voldoet, of aan
de kwaliteitscriteria van de eigen organisatie, kan het bestuur actie ondernemen.
Zo voorkomt het bestuur dat deze school zwak wordt. Borging betekent in dit geval
dat het bestuur instrumenten inzet om de kwaliteit te monitoren en op tijd te reageren
als er kwaliteitsproblemen zijn.
Borging vindt plaats door de managementinformatie op orde te brengen
De meeste besturen werken (nog) niet planmatig aan secundaire processen, zoals
professionalisering en de relaties met schoolleiders. Zij formuleren hiervoor vrijwel
geen concrete doelen en verzamelen hiervoor weinig procesgerichte data. De besturen
brengen de primaire processen in kaart en ondervragen schoolleiders hierover,
maar het is ook de verantwoordelijkheid van het bestuur om de secundaire processen
te evalueren en te stimuleren. Het bestuur stelt bijvoorbeeld met de schoolleiders
vast wat de succesmaten zijn van een goede schoolleider. Als besturen ook voor de
secundaire processen duidelijke doelen stellen en bestuurlijke randvoorwaarden
vaststellen, zijn zij beter in staat om planmatig sturing te geven aan deze processen
(Andersen, et al., 2013). Het voordeel hiervan is dat de bestuurder dan niet alleen
reactief, maar ook proactief kan sturen op kwaliteit.
Werk planmatig en doelgericht aan de secundaire processen
35
5.2 De samenwerking met de schoolleider
Verschillende besturen stelden dat het aanstellen van een stevig management de
belangrijkste interventie is geweest om de zwakke school weer groen te doen worden.
De schoolleider moet immers leiding geven aan het veranderproces. Het is belangrijk
dat de bestuurder vertrouwen heeft in de schoolleider en een goede relatie met hem
heeft.
Zowel bestuurders als schoolleiders waarderen het als zij ieder vanuit hun eigen rol
samenwerken op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid. Centraal staan de
professionele dialoog, het gezamenlijk bespreken en evalueren van informatie (data)
in relatie tot de gestelde doelen en het trekken van conclusies voor het vervolg.
Hattum en Janssen (2012) stellen dat het voor succesvol opbrengstgericht besturen
belangrijk is dat er “geen kortsluiting optreedt…maar sprake is van serieschakeling,
zodat bestuur en schoolleider elkaar versterken” (Hattum en Janssen, 2012, p. 7)”
Borgen betekent zorgen voor een sterke schoolleider en voor een goede relatie met de schoolleider
De relatie met de schoolleider verloopt niet altijd probleemloos (Hattem & Jansen,
2012). De verantwoordelijkheid van het bestuur en het werkveld van de schoolleider
overlappen elkaar deels. Wanneer zij in elkaars werkveld komen, ontstaat er een
verdedigende reactie die leidt tot afstand (Andersen, et al., 2013). Daarom is het
van groot belang dat de taken, rollen en verantwoordelijkheden van bestuurders en
schoolleiders duidelijk zijn gescheiden. De besturen die deelnamen aan het onderzoek
hebben een managementstatuut opgesteld waarin de taken, rollen en verantwoorde-
lijkheden zijn vastgelegd. Zowel schoolleiders als besturen geven aan dat dit statuut
voor rust en duidelijkheid in de organisatie zorgt.
Leg de taken, rollen en verantwoordelijkheden van besturen en schoolleiders vast in een managementstatuut
5.3 Aandacht voor cultuur
De schoolleider is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn
school. Het is de taak van de bestuurder om dit te faciliteren, te ondersteunen
en om vorderingen te monitoren. Doordat besturen eindverantwoordelijk zijn
voor de kwaliteit en de opbrengsten, moeten er afspraken worden gemaakt over
output, strategieën en professionalisering. Dit is het onderhandelingsdomein.
De effectiviteit van dit domein is afhankelijk van de organisatiecultuur. Hierbij is
de balans tussen (verticaal) aansturen en (horizontaal) meebeslissen van goot belang.
36
Als die balans ontbreekt, ontstaat er afstand. Verbinden speelt hierbij een belangrijke
rol: het verbinden van de organisatiedoelen met de schooldoelen, het verbinden van
betekenissen in een dialoog en het verbinden van organisatieonderdelen, partijen en
beleidsterreinen. Om deze verbindingen tot stand te brengen, moet het bestuurlijk
handelen gericht zijn op de cultuur van de organisatie. (Andersen, et al., 2012).
We zagen in hoofdstuk 3 dat er sprake is van borging als de nieuwe manier van werken
is geworteld in de organisatie (Aarts & Oyen, 2012). De werkwijze sluit dan aan bij de
normen en waarden van de organisatie en is zichtbaar in verschillende processen en
procedures. Om de veranderingen door te voeren is het cruciaal dat de medewerkers
de nieuwe situatie accepteren en zich deze eigen maken. In de interviews kwam
naar voren dat het accepteren van het predicaat ‘(zeer) zwak’ de eerste stap was
in het verbeterproces. Deze acceptatie bood de bestuurder, de schoolleider, team-
leiders en leraren ruimte om open te staan voor nieuw gedrag en voor nieuwe
normen en waarden.
Door opbrengstgericht te gaan besturen, zijn de besturen de dragers geworden van
de nieuwe cultuur. De nieuwe werkwijze is vastgelegd in verschillende documenten,
zoals jaarplannen, ontwikkelplannen en monitoringsinstrumenten. Het team heeft
ervaren dat de nieuwe manier van werken effect heeft: de kwaliteit van de school is
weer voldoende en soms zelfs goed of (op weg naar) excellent. Doordat de cultuur-
verandering door de keten heen heeft plaatsgevonden, is er afstemming (alignment)
ontstaan. De geïnterviewde schoolleiders hebben het beleid doorgezet door het gesprek
over opbrengsten aan te gaan en veel aandacht te besteden aan de aspecten van de
professionele organisatie, zoals afspraken nakomen en elkaar aanspreken op gedrag.
Duurzame gedragsverandering is mogelijk doordat mensen anders naar de organisatie
gaan kijken. De geïnterviewde bestuurders hebben een aantal interventies ingezet,
die het gedrag van medewerkers en hun beeld van onderwijs en van de school in
een nieuw perspectief plaatsen (Karelse, Stevens, Valstar; 2013):
• Dialoog: open, toegankelijk en onbevooroordeeld informatie uitwisselen.
Het bestuur en de school gaan bewust met elkaar in gesprek over het onderwijs
en over de resultaten en hebben aandacht voor de betekenis die deze informatie
heeft voor de gesprekspartner. Hierdoor ontstaat open communicatie en ontstaat er
ruimte voor nieuwe inzichten.
• Feedback: een neutraal, volwassen correctiemechanisme.
Veel mensen vinden het lastig om (zowel positieve als negatieve) feedback te geven
en te ontvangen. Door structureel feedbackmomenten in te plannen in alle lagen
van de keten, kan deze vaardigheid worden versterkt.
• Voorbeeldgedrag: een toonaangevend rolmodel.
De bestuurder en de schoolleider laten zien welk gedrag in de gewenste situatie
wordt gevraagd. Zij nemen verantwoordelijkheid en dragen de consequenties
van hun beslissingen. Daarnaast faciliteren zij daar waar nodig, bijvoorbeeld
door meer aanwezig te zijn op de werkvloer.
37
• Coachen: nieuw gedragsrepertoire aanbieden.
Gedrag afleren is vaak lastig voor medewerkers en leidinggevenden. Het is belangrijk
dat zij ruimte krijgen om zich het nieuwe gedrag eigen te maken. Coaching is
hiervoor een geschikt instrument.
Borging betekent: aandacht hebben voor de mensen in de organisatie
5.4 Samenvatting
Voor borging is het van belang dat de bestuurder een goede relatie heeft met de
schoolleider en met de school. Dit is nodig omdat het bestuur dan vertrouwen toont
in de schoolleider. Het bestuur vertrouwt erop dat de schoolleider de kwaliteit van
het onderwijs niet alleen borgt, maar ook dat hij is gericht op continue verbetering.
Deze ruimte vraagt tegelijkertijd om het aangeven van grenzen. Bestuurders doen
dit door - samen met het MT - doelen te stellen voor het onderwijsresultaat en voor
het primaire proces. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder dat deze
doelen worden gemonitord, bijvoorbeeld door de inzet van leerlingvolgsystemen,
door het gebruik van Vensters voor Verantwoording en/of door het (laten) uitvoeren
van audits.
Daarnaast is het van belang dat besturen planmatig en doelgericht werken aan het
secundaire proces, omdat het bestuur dan in staat is om niet alleen reactief, maar ook
proactief te sturen.
Ten slotte is het van belang dat besturen regelmatig op de scholen komen, om de
opbrengsten en de kwaliteit van het primaire proces te beoordelen, maar ook om zicht
te krijgen op de organisatiecultuur en in contact te blijven met het schoolteam.
Concluderend kunnen we stellen dat borgen geen product is, maar een proces dat
start met interventies om de kwaliteit te verbeteren. Het waarom moet centraal
blijven staan. Het blijft immers gaan om het leveren van kwalitatief goed onderwijs.
38
Literatuur
Andersen, I., Beke, M., Pol, M. van der & I. Veeke (2013). Hogere leeropbrengsten
door versterken bestuurlijk en onderwijskundig handelen. Amersfoort: VSLPC.
Beek, S. Heuvel, P. van den & H. van de Kant (2009). Kwaliteit? Begin met inzicht
in kwaliteit. Wat leert onderzoek bij zeer zwakke scholen ons? ’s-Hertogenbosch:
KPC Groep.
Beke-Huiskes, M., Veeke, I. & M. van der Pol (2012). Opbrengstgerichte cultuur
in beeld. Amersfoort: LPC.
Boonstra, J. (2010). Leiders in cultuurverandering. Assen: Van Gorcum bv.
Boonstra, J. (2013). Veranderingen in het denken over cultuurverandering. M&O, 3.
Bos G.J., Van den Burg-Poortvliet, E., Gerrits, P., Zuidema, R. (2013). Gouden regels
voor een sterke school. Amersfoort: CPS Onderwijsontwikkeling en Advies.
Bruggencate, G. ten (2009). Maken schoolleiders het verschil? Onderzoek naar
de invloed van schoolleiders op de schoolresultaten. Proefschrift. Enschede:
Universiteit Twente.
Cijvat, I., Dijk, M., Förrer, M., Hortensius, L. & T. de With (2010). Bouwen en
vasthouden. Effectieve schoolverbetering: implementatie en borging. Amersfoort:
CPS Onderwijsontwikkeling en Advies.
Claasen, A., Hulshof, F., Kuijk, J. van, Knipping, C., Koopmans, A. & H. Vierke (2008).
De beleidscontext van zeer zwak presterende scholen. Nijmegen: ITS-Radboud
Universiteit.
Deming, W.E. (1950). Elementary Principles of the Statistical Control of Quality.
Tokio: Union of Japanese Scientists and Engineers.
Ehren, M. (2012). De invloed van extern toezicht op opbrengstgericht werken
in het primair onderwijs. Paper gepresenteerd tijdens de OnderwijsResearchDagen,
20-22 juni 2012: Wageningen.
39
Foks, M., Moonen, M. & L. Odenthal (2007). Kwaliteit maak je met elkaar. Hand-
reikingen voor het stimuleren en implementeren van gelaagde kwaliteitszorg op school.
CPS Onderwijsontwikkeling en Advies, Amersfoort.
Fullan, M. (2009) De zes geheimen van verandering. Vlissingen: Bazalt.
Greven, H. van (2010). Het blijft mensenwerk. Succesvolle praktijkinterventies op
zeer zwakke scholen in het primair onderwijs. Over effectieve verbeteracties vanuit
het perspectief van de schoolleiding. Antwerpen/Apeldoorn: Garant/ PO Raad.
Groeneweg, H.G. (2002). ‘Borgen zonder zorgen’, in: Basisschoolmanagement,
jrg 16, nr. 2p. 30-34.
Groot, F., Huijbrechts, H. & H. Kooijman (2007). Aan de slag op zeer zwakke scholen.
Verslag van een onderzoek naar oorzaken, analyse, methodes en de constructie van
verbeterplannen. Amersfoort: CPS Onderwijsontwikkeling en Advies.
Hattum, M. van & W. Jansen (2012). Met of tegen elkaar? Haperende samenwerking
tussen bestuurders en schoolleiders. MESO Mageazine, 185, 4-8.
Hoffmamans, C. & P. Heegsma (2010). Bestuursmodellen en opbrengstgericht besturen.
Utrecht: PO-Raad.
Hooge, E. & M. Honingh (2011). Goed bestuur in het primar onderwijs: resultaten van
de nulmeting monitor Goed Bestuur PO 2010. Amsterdam/Nijmegen: Hogeschool
van Amsterdam/Radboud Universiteit Nijmegen.
Hooge, E.H. & H. Nijkamp (2007). Alternatieven voor het raad van toezichtmodel
in het funderend onderwijs. In: Basisschoolmanagement, 20 (8), 1-5.
Inspectie van het Onderwijs (2006). Ontstaan en ontwikkeling van zeer zwakke
scholen in het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2011). Zeer zwak presterende scholen in het basis-
onderwijs 2006-2010. Den Haag: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2012a). De staat van het onderwijs: Hoofdlijnen uit het
Onderwijsverslag 2010/2011. Verkregen van www.rijksoverheid.nl/documentenenpublicaties
Inspectie van het Onderwijs (2012b). Bestuurlijk handelen: onderwijskwaliteit,
financieel beleid en rechtmatigheid. www.rijksoverheid.nl/documentenen publicaties
40
Inspectie van het Onderwijs (2012c). Toezicht op zwakke en zeer zwakke scholen:
zo werkt het. Verkregen van www.rijksoverheid.nl/documentenenpublicaties
Inspectie van onderwijs (2013). De staat van het onderwijs, Onderwijsverslag
2011-2012, Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Karelse, W., Stevens, W., & E. Valstar (2013). Gedragsverandering vormt een
belangrijke sleutel. Duurzaam verbeteren met Lean: struikelblok voor veel
organisaties. Management Executive.
Korsten, A.F.A. (2012). Samenwerking in ketens en ketenmanagement. Verkregen
via http://www.ketensnetwerken.nl/onderzoekstudies
Krüger, M. (2010). De invloed van schoolleiderschap op het onderzoeksmatig handelen
van leraren in veranderingsprocessen. Eindrapport Kenniskring Leren en Innoveren.
Kenniscentrumreeks nr. 6. Amsterdam: hogeschool van Amsterdam. Kenniscentrum
voor onderwijs en opvoering.
Linden, A. van der & D. Majoor (2006). Zorgen voor kwaliteit. Kwaliteitszorg in het
primair onderwijs. Praktijkserie Bassischoolmanagement, nr. 41. Alphen aan de Rijn:
Kluwer.
Loman, E. & P. van Leeuwen (2010). Hoge opbrengsten door de ketenbenadering.
Basisschoolmanagement, 8 (24).
Ministerie van OCW (2011). Actieplan Basis voor Presteren. Naar een ambitieuze
leercultuur voor alle leerlingen. Den Haag: Ministerie van OCW.
Mijs, T.J.E. (2007). Effectieve schoolverbetering. Een studie naar empirische evidentie
voor uitgangspunten van effectieve schoolverbetering. Utrecht: Universiteit van Utrecht.
Oomens, M. Aarsen, E., EcK, P. van & M. Kieft (2008). Opbrengstgericht werken
door scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Utrecht: Oberon.
PO-Raad (2011). Sturen en toezien op onderwijskwaliteit, een handreiking.
Utrecht: PO-Raad.
Peij, S.C. editor (2007). Handboek Corporate Governance. Deventer, Kluwer.
PO-Raad & OCW (2012). Bestuursakkoord Primair onderwijs 2012-2015. Verkregen via
http://www.poraad.nl/content/bestuursakkoordprimaironderwijs
41
Twist, M. van, Steen, M. van der, Kleiboer, M. & J. Scherpenisse (2011). Coping with
very weak Primary schools: Towards ‘smart intervention’ in Dutch Education Policy.
Paper presented at the Organisation for Economic Co-operation and Development
(OECD) conference. 21-22 november 2012.
Veltkamp, C. (2010). Chool in Control. Intern toezicht op onderwijskwaliteit. Tilburg:
TiasNimbas
Veltkamp, C & M. van Etteger (2011). Van gele kaart naar nieuwe ambitie. De invloed
van governance: hoe zorgen we dat leerlingen zo kort mogelijk slecht onderwijs krijgen.
Amersfoort: CPS Onderwijsontwikkeling en Advies.
Verbiest, E. (2004). Samen wijs, bouwstenen voor professionele leergemeenschappen
in scholen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Vermaas, J. (2011). De ingrediënten voor effectieve verbeterplannen: Over succes-
factoren bij het opstellen van een verbeterplan voor (zeer) zwakke scholen. Verkregen via
www.voraad.nl/brochureover succesfactoren
VO-Raad & OCW (2011). Bestuursakkoord VO-Raad-OCW 2012-2015. Den Haag.
VO-Raad (2011). De ingrediënten voor effectieve verbeterplannen. Over succesfactoren
bij het opstellen van verbeterplan voor (zeer) zwakke scholen. Utrecht: VO-Raad.
Wolf, I.F. de, & F. J. G. Janssens (2007). Effects and side effects of inspections
and accountability in education: an overview of empirical studies. Oxford Review
of Education, 33 (3). pp. 379-396.
42
Bijlage 1: Opzet van het onderzoek
Besturen (of scholen) die het predicaat ‘(zeer) zwak’ hebben, zijn verplicht actie-
plannen op te stellen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In ons project
spraken we met besturen en medewerkers van zwakke sbo- en vo-scholen die
erin zijn geslaagd om de tekortkomingen weg te werken, de onderwijskwaliteit op
voldoende niveau te brengen en de gerealiseerde verbetering vast te houden.
HoofdvraagHet onderzoek richtte zich niet alleen op de handelwijze van besturen direct nadat
de inspectie het predicaat ‘(zeer) zwak’ had afgegeven, maar inventariseerde ook
wat de bestuurders deden nadat hun school weer ‘groen’ was geworden. De vraag
is: wat doen besturen om dit kwaliteitsniveau vast te houden/te borgen en om
de kwaliteit nog verder te verhogen?
Onderzoeksgroep en procedure
Voor het onderzoek zijn besturen geselecteerd van scholen die er minimaal één jaar
geleden in zijn geslaagd de onderwijskwaliteit terug te brengen op voldoende niveau.
Het onderzoek omvatte twee cases in het primair onderwijs (sbo) en zes cases in het
voortgezet onderwijs. Een casus bestaat uit een bestuur en de school (of deel van
de school), die het predicaat ‘(zeer) zwak’ kreeg, een verbetertraject heeft doorlopen
en vervolgens al een periode weer op niveau functioneert. Eén bestuur had zowel
een sbo-school als een vo-afdeling die het predicaat (zeer) zwak hadden gekregen.
In het onderzoek is met betrokkenen (besturen, schoolleiders en zo mogelijk midden-
managers en leraren) teruggekeken op het verbeterproces en op de actuele situatie:
welke maatregelen zijn genomen om de bestaande kwaliteit te borgen?
Hoewel de ‘Code Goed Bestuur’ (van zowel po als vo) aangeeft dat er een strikte
scheiding moet zijn tussen de taken van het bestuur en de taken van de toezicht-
houder, is het mogelijk dat er in de tijd dat de school het predicaat ‘(zeer) zwak’
kreeg een ander bestuursmodel bestond. Daarom zijn er verschillende bestuurs-
modellen in het onderzoek opgenomen: uitvoerende besturen, beleidsvormende
besturen, toezichthoudende besturen en scholen met een raad van toezicht.
43
InstrumentenOm informatie te verzamelen is gebruikgemaakt van verschillende technieken en
databronnen:
• Documentenanalyse (waaronder de verbeterplannen).
• Semi-gestructureerde interviews met bestuurders.
De interviews bestonden uit twee fasen: de oriënterende fase, waarin samen met
het bestuur is teruggekeken op de periode meteen nadat de school het predicaat
‘(zeer) zwak’ kreeg en de verdiepende fase, waarin de gedragsverandering van het
bestuur onderwerp van gesprek was (zie bijlage 2).
• Semi-gestructureerde interviews met schoolleiders en (indien mogelijk) midden-
managers. Deze interviews waren erop gericht de antwoorden van de bestuurders
in de context te plaatsen (zie bijlage 3).
44
Bijlage 2: Vragenlijst bestuurders
Er was sprake van een semi-gestructureerd interview. De onderwerpen stonden vast.
De interviewer heeft op basis van het gesprek een keuze gemaakt uit de vragen
die onder de onderwerpen staan.
Kennismaking
- Wat is nu kenmerkend voor dit bestuur?
- Wat is volgens u de kracht van uw bestuur?
- Hoe zullen de schoolleiders uit uw bestuur uw stijl van leidinggeven omschrijven?
- Wat is voor u een belangrijke waarde als bestuurder?
Aanloop naar zeer zwak - Waren er signalen en zo ja, welke?
- Heeft het bestuur daarop gereageerd en hoe? Zo niet, wat was de reden daarvoor?
- Wat is volgens u de belangrijkste reden dat de school een onvoldoende heeft
gekregen indertijd?
- Hoe typeert u de school in die situatie?
- Hoe was de samenwerking tussen u (bestuur) en de school?
De interventiefase het opstellen van het verbeterplan• Wat was uw rol bij het tot stand komen bij het plan van aanpak?
- Wie waren daarbij betrokken?
- Wat was uw aandeel in het tot stand komen van een adequaat plan van aanpak?
- Wat rekende u tot uw taak/verantwoordelijkheid?
- Op basis waarvan/wat waren uw motieven om uw rol op deze wijze in te vullen?
- Wat betekende dat voor uw gedrag? (voorbeeld vragen)
- Hoe verhoudt deze rolneming zich tot uw opdracht als bestuurder?
• Hoe was de samenwerking met de schoolleider?
- Wat verwachtte u van de schoolleider? (waarom?)
- Wat verwachtte de schoolleider van u?
- Hoe bent u daarmee omgegaan samen?
• Welke interventies en acties zijn geprioriteerd in het verbeterplan?
- Waarom juist deze?
- Welk effect verwachtte u?
- Wie prioriteerde?
45
De interventiefase de uitvoering van het verbeterplan• Op welke wijze heeft u vanuit uw rol sturing gegeven aan de onderwijsverbetering?
Kunt u een voorbeeld geven?
- Sprake van roldefinitie/rolverschuiving?
- Wat deed u en met welk effect? Wie betrok u daarbij?
- Hoe vond de monitoring plaats?
- Welke afspraken had u daarover gemaakt en met wie?
• Welke concrete interventies, instrumenten en middelen heeft u hierbij ingezet?
- Voorbeelden?
- Waarop baseerde u uw keuzes (motieven, waarden, kennis, modellen)?
- Welke interventies beoordeelt u achteraf als cruciaal (waarom?)
- Waren er interventies die niet effectief bleken te zijn? (Hoe werd dat duidelijk?
Waaraan schrijft u dat toe?)
Borging• Wat verstaat u onder borgen?
• Op welke manier bent u daarmee bezig?
• Hoe zorgt het bestuur ervoor dat er borging van het resultaat plaatsvindt?
- Welke activiteiten (instrumenten, middelen) heeft u daartoe uitgevoerd (ingezet)
en wanneer? Kunt u dat toelichten?
- Wat is daarvan essentieel/cruciaal?
- In hoeverre is er een plan voor borging gemaakt? Wilt u dat toelichten?
- Wie zijn daarbij betrokken?
- Wat is/was uw rol/taak/verantwoordelijkheid?
- Betekenis voor de samenwerking met de schoolleider? (toelichting vragen).
• Met welk bestuurlijk handelen wilt u er in de toekomst voor zorgen dat
op uw scholen de onderwijskwaliteit op niveau/hoog blijft?
• Wat zijn de belangrijkste adviezen die u uw collega-bestuurders in het kader
van borging geeft?
- Wat was sterk?
- Wat zou u anders doen?
- Wat raadt u hen vooral af?
• Wat zijn de belangrijkste adviezen die u uw collega-bestuurders in het kader
van effectieve en duurzame verbetering geeft?
- Hoe kijkt u terug op het traject?
- Welke invloed heeft het traject gehad op u als bestuurder?
46
Bijlage 3: Interview deelnemers op schoolniveau
Er was sprake van een semi-gestructureerd interview. De onderwerpen stonden vast.
De interviewer heeft op basis van het gesprek een keuze gemaakt uit de vragen
die onder de onderwerpen staan.
Kennismaking
- Voorstellen
- Waar zijn jullie trots op?
- Wat is kenmerkend voor deze organisatie (naam stichting noemen)?
- Wat typeert de bestuurder?
Aanloop naar (zeer) zwak - Waren er signalen en zo ja, welke?
- Heeft het bestuur daarop gereageerd en hoe? Zo niet, wat was de reden daarvoor?
- Wat is volgens u de belangrijkste reden dat de school een onvoldoende heeft
gekregen indertijd?
- Hoe typeert u de school in die situatie?
- Op welk moment heeft het bestuur zich intensiever betrokken bij de school
en hoe?
- Hoe was de samenwerking tussen school en bestuurder?
De interventiefase het opstellen van het verbeterplan• Hoe is het plan van aanpak tot stand gekomen?
- Wie waren daarbij betrokken?
- Wat was de rol van de bestuurder?
- Welke taken/verantwoordelijkheden nam de bestuurder op zich?
- Wat betekende dat voor de school/uw eigen rol?
• Hoe was de samenwerking met het bestuur?
- Welke verwachtingen had u van de bestuurder? (waarom?)
- Welke verwachtingen had de bestuurder van u?
- Hoe was de onderlinge afstemming en communicatie?
47
• Welke interventies en acties zijn geprioriteerd in het verbeterplan?
- Waarom juist deze?
- Welk effect verwachtte u?
- Wie prioriteerde?
De interventiefase de uitvoering van het verbeterplan• Op welke wijze heeft de bestuurder vanuit zijn rol sturing gegeven aan
de onderwijsverbetering?
- Kunt u een voorbeeld geven?
- Was er sprake van rolverschuiving?
- Wat waren de acties van het bestuur? En wat was het effect?
- Hoe vond de monitoring plaats?
- Welke afspraken werden daarover gemaakt en met wie?
• Welke concrete interventies, instrumenten en middelen heeft de bestuurder ingezet?
- Kunt u hier voorbeelden van noemen?
- Werden de keuzes door de bestuurder toegelicht?
- Welke interventies van de bestuurder beoordeelt u achteraf als cruciaal?
- Waren er interventies van de bestuurder die niet effectief bleken te zijn?
(Hoe werd dat duidelijk? Waaraan schrijft u dat toe?)
Borging• Wat verstaat u onder borgen?
• Wat betekent dit op schoolniveau?
• Hoe zorgt het bestuur ervoor dat er borging van het resultaat plaatsvindt?
- Welke activiteiten (instrumenten, middelen) heeft het bestuur daartoe uitgevoerd
(ingezet) en wanneer? Kunt u dat toelichten?
- Wat vindt u daarvan essentieel/cruciaal?
- In hoeverre is er een plan voor borging gemaakt? Wilt u dat toelichten?
- Wie zijn daarbij betrokken?
- Wat is/was de rol/taak/verantwoordelijkheid van het bestuur?
- Wat betekende dat voor u/voor de school?
- Hoe kijkt u terug op het traject?
• Wat zijn de belangrijkste adviezen die u uw bestuur zou willen geven in het kader
van borging?
- Wat was sterk?
- Wat zou volgens u effectiever zijn?
- Wat raadt u hen vooral af?
Wanneer de inspectie een school als (zeer) zwak beoordeelt, staat het schoolbestuur voor een belangrijke opdracht: de bestuurder moet, samen met de school, een verbetertraject inzetten waardoor de kwaliteit van de school weer op niveau wordt gebracht. Daarna is het van belang dat de resultaten van dat traject worden geborgd, zodat de kwaliteit op peil blijft en (bij voorkeur) verder verbetert. Dit onderzoek, uitgevoerd op scholen voor speciaal primair onderwijs en voortgezet onderwijs, brengt in kaart welke rol het schoolbestuur speelt in de bewaking en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Wat is de rol van het bestuur in het verbetertraject? En hoe zorgen besturen ervoor dat de veranderingen worden geborgd, zodat de school uit de gevarenzone blijft?
Simone Kessels is sinds 2001 werkzaam bij CPS. Zij begeleidt en ondersteunt scholen op het gebied van schoolontwikkeling, leiderschap, coaching en communicatie. Daarnaast heeft zij ervaring met het uitvoeren van kwalitatief onderzoek.
Tessa de With begeleidt scholen en besturen op het gebied van opbrengstgericht werken en monitoring. Daarnaast heeft zij ervaring in het uitvoeren van onderzoek. Sinds 2007 is zij werkzaam als senior consultant bij CPS.