info sfan 28

52

Upload: herman-ceulemans

Post on 21-Mar-2016

220 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Clubmagazine SFAN

TRANSCRIPT

dan is jammer genoeg uw lidgeld

uitgeput !!!

We vinden het echt vervelend daar

altijd maar weer over terug te ko-

men. Verhelpt u eens dit euvel en

stort de luttele som van amper 250

frank op onze bankrekening. Dan

bent u weer voor een jaartje ge-

rust.

Dank voor de moeite.

Het cover is de derde prijs in onze 1ste wedstrijd voor SF-tekeningen

uitgeschreven ter gelegenheid van BENELUXCON 1 en is van de hand van

WARD OP DE BEECK (Ward, help onze lay-out-man eens uit de slop, en

stuur eens vaker een SF-tekening. Die jongen zit met de handen in

het haar om elke maand een nieuw origineel cover te voorschijn te

halen.

BEHOUDENS ANDERS WORDT VERMELD, BEHOORT HET COPYRIGHT AAN DE AUTEURS

Redaktieraad : E. Bertin, D. De Raeve, S. Joukes en R. Smets

Abonnementen, lidgelden en ledenadministratie :

ROBERT SMETS, Italiëlei 84, 2000 ANTWERPEN

Lidgelden te storten op :

GENERALE BANKMAATSCHAPPIJ N.V. te ANTWERPEN (P.C.R. 214)

voor rekening nr. 220-0961338-07 van SFAN - ANTWERPEN

Verantwoordelijke uitgever en redaktieraadadres :

SIMON JOUKES, Geleeg 7 te 2860 O.-L.-V.-WAVER

Traditiegetrouw brengt de redaktie een vakantienummer dat uitsluitend

verhalen bevat. Het is waar dat sommige lezers tijdens de zomermaanden

het lezen vergeten en liever lekker lui liggen te lanterfanten of te

zonnen. Anderen daarentegen maken juist van de vakantie gebruik om een

flinke stapel boeken of tijdschriften te verslinden. Vooral voor deze

laatsten is dit nummer bedoeld. Zij die liever hengelen of aan zonnige

stranden vertoeven kunnen onderhavig nummer dan maar best bewaren om

tijdens de lange winteravonden aan het haardvuur te lezen.

De verhalen die de redaktie heeft samengebracht draaien alle rond af-

zonderlijke thema's. Wij meenden namelijk dat een reeks stories alle

gecentreerd om een hoofdonderwerp, sommigen misschien van het goede

teveel zou zijn. Het is echter lang niet uitgesloten dat wij in de

toekomst een dergelijke poging zouden wagen.

Wij hopen dat deze bloemlezing in goede aarde valt en dat u er evenveel

plezier aan beleeft als wij aan het samenstellen ervan. Na de zomer-

maanden komen wij dan weer terug met de klassieke nummers, al hopen

wij vrij snel met een vernieuwde opmaak voor de dag te kunnen komen.

Nog een prettige vakantie en tot over enkele weken.

DE REDAKTIE

YESTERDAY Ef LEONARD P. 02

DE GEEVOLUEERDEN Thijs VAN EBBENHORST-TENGBERGEN P. 12

SEINEN UIT HET KOMENDE Fernand LAMBRECHT P. 14

AUTO-DIAGNOSE Johan VAN STAPPEN P. 19

PRIMADONA FOR YOU, HOMBRE Wilfried HENDRICKX P. 22

GEEN PLAATS IN DE STAL A. Bertram CHANDLER P. 28

OVERLEVEN Eddy C. BERTIN P. 32

Paulien bedroog me, dat was wel zeker.

Eigenlijk was het nooit goed geweest tussen ons. Meestal onderging ze

mijn liefde - als je mijn gebrekkeige pogingen daartoe tenminste zo

noemen mag - schichtig en onwillig, als een konijn dat met de oren

schudt, je krabt en aan je handen probeert te ontglippen.

Maar de laatste tijd waren er duidelijker tekenen die erop wezen dat ze

me bedroog.

Als ik de kamer binnenkwam, waar ze op de bank lag te luieren of aan

haar forse, mannelijke bureau de post zat af te werken, hield ze soms

soms plotseling op met neuriën. Andere keren betrapte ik haar erop

dat ze met een zachte uitdrukking in haar ogen voor zich uit zat te

staren, en eenmaal legde ze snel de hoorn op de haak na een nerveus

stamelende groet.

's Nachts, als ik het moeilijk had en de oude pijnen als gloeiende

breinaalden in mijn onderbuik priemden, moest ik soms vechten tegen de

lust haar uit het bed te trappen, naar het balkon te sleuren en over

de rand te duwen. Maar meestal berustte ik in mijn lot.

Geïntereseerd in mijn mededinger was ik nauwelijks. Hij zou wel long,

dark en handsome zijn. Maar zelfs al was het een klein onooglijk man-

netje met vlashaar en een dubbelfocusbril ... ik wist nu eenmaal dat

ik het wapen miste waarmee ik hem kon verslaan. Ik was een tennis-

kampioen met een koekepan in mijn hand in plaats van een racket.

Ik kreeg een naar binnen gekeerde blik, bande Paulien zoveel mogelijk

uit mijn gedachten en gezichtsveld en trok me steeds dieper terug in

het warme, met weemoed gestoffeerde hol van mijn verleden, waar ik de

triomfen herbeleefde die nu niet meer voor me waren weggelegd.

Daar kwam ik de gekruide zachtheid van vroeger weer tegen, Gisèle op

de plakkerige, nog niet zo lang tevoren geverfde tuinbank, Marijke tus-

sen distels en paardebloemen, Anna in het vooronder van mijn vaders

boeier, waar het geluid van onze hijgende ademhaling zich vermengde

met het gekabbel van de golfjes bij de waterlijn.

Vaker dan aan enig ander meisje keerden mijn gedachten terug naar Vera

Denekamp, een lang bruin meisje uit een van de lagere klassen met een

grote moedervlek op haar wang.

Ron die altijd de kruimels oplikte die ik liet vallen, had gezegd dat

ze stonk en zelden haar nek waste, maar in aanmerking genomen hoe ik

toen was, had ik me natuurlijk niets van zijn woorden aangetrokken.

Ik was weinig kieskeurig in die tijd. Of ze nu puistjes had, slechte

adem of benen als gasbuizen, als een meisje ook maar enigszins liet

merken dat ze iets voor me voelde (en dat deed Vera), dan smolt mijn

hart van wederliefde en ijdelheid. Vandaar de naam Jan de Reu die ik

me in die tijd niet zonder trots liet aanleunen. Bovendien kwam ik

er later achter dat Ron zelf op Vera verliefd was en ook wel eens de

eerste wou zijn. Hij wilde me dus kennelijk de andere kant uit stu-

ren, de kant van Paulien bijvoorbeeld.

Daar kwam bij dat Vera om die moedervlek heen en van zachte kin tot

aan slanke enkel een zeer aantrekkelijk meisje was en half Indonesische.

Met een dergelijk type had ik nog nooit in het riet of waar dan ook

gelegen en mijn streelbegerige hand voelde er alles voor haar in mijn

trefwoordenregister bij te schrijven, Vera ... blz. 7.

Het ellendige was evenwel dat ik me niets meer van het avontuur herin-

neren kon. Geen rand van een sarong die ik, zoals eens Saïdjah, zacht-

kens hoorde voortschuiven over het gras, geen zilte geuren van vroeger

kwamen naar me overgewaaid, geen oude hit die iets in me hinneken

deed. Het enige dat ik me herinnerde was dit : ik kwam de schooldeur

uit op een middag met laaiende zonneschijn, ik zag Vera bij haar fiets

staan en het volgende ogenblik ontwaakte ik na een zware operatie in

het ziekenhuis. En wat voor een operatie ! Het bruine mokkel had me

voor mijn hele verdere leven verminkt.

Ik kon dus die vreemde weemoed in verband met Vera moeilijk plaatsen,

dat weemakende gevoel in mijn borst als ik aan haar dacht, alsof mijn

hart uit zachtzure abrikozejam bestond. Was alles wel gegaan zoals ik

me dat later had voorgesteld ?

Avond aan avond als Paulien de deur uit was - waarschijnlijk voor een

ontmoeting met de dubbelfocusbril - liep ik rusteloos door het huis,

borend in het beton van mijn geheugen, terwijl ik spelden en koekkrui-

mels van de vloer raapte en verstrooid in bloemenvazen liet vallen.

's Nachts in bed lag ik urenlang te staren naar de als vrouwenrokken

opwaaiende gordijnen en zag ik Vera in de hete zon staan en tientallen

malen achtereen haar tas traag op de bagagedrager van haar fiets tillen

en met een half oog naar me kijken. Maar het volgende beeld ontglipte

me, telkens als ik het bijna zag.

Op zekere morgen - ik was toen bijna een jaar met Paulien getrouwd -

hield ik het niet langer uit en liep na het ontbijt binnen bij bureau

Yesterday dat week in, week uit een suggestieve spot op de t.v. had.

Het was er stil en blauwgrijs die vroege ochtend. Een pas gewassen

meisje sponsde de bladeren af van een tropisch oerwoud dat midden in

de ruime hal uit een enorme betonnen bak groeide.

Het interieur viel me tegen, geen weemoedige hoekjes met jeugdsenti-

menten uit de jaren zestig en zeventig, geen ban-de-bomtekens en blote

affiesjes op de muren, geen Beatlemuziek uit verdekt opgestelde klank-

zuilen en geen leefkuilen met maatschappijkritische pamfletten, lege

colaflesjes en bonte platenhoezen, maar een hoge, betegelde ruimte

die mijn voetstappen hol deed weerkaatsen. Voor de zoveelste maal

had de t.v. me bedrogen.

Achter de balie stond een sombere man wiens snor evenwijdig liep aan

zijn neerhangende mond en een tint donkerder grijs geverfd was dan de

muren. Hij leek me in staat om uit te rekenen hoeveel ponden en francs

ik voor vijfhonderd gulden zou kunnen krijgen en me de vreemde lapjes

ritselend uit te tellen, maar niet om me te voeren naar die hete zomer-

middag van weleer.

"De wet schrijft voor dat ik u van tevoren waarschuw", zei hij toen hij

gehoord had wat ik wenste. "U loopt namelijk een zeker risico".

"Hoezo ?"

"We kunnen u namelijk nog niet garanderen op welk tijdstip u terugkeert.

In de meeste gevallen lopen heden en verleden synchroon, maar er zijn

uitzonderingen bekend. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat u vroeger te-

rugkomt, zodat u een stukje van uw leven tweemaal leeft - dat is meest-

al niet zo erg - maar het zou ook wat later kunnen zijn, en dat is

niet zo leuk".

"Dat ligt eraan", zei ik. "In elk geval kan ik niet zeggen dat het me

zoveel kan schelen ..."

"Wel heb ik nog een vraag", voegde ik er haastig aan toe, toen ik merk-

te dat hij adem schepte om nog wat zinnen te spuien uit de folder die

ik al gelezen had. "Hoe het precies gaat is me uit de t.v.-spots en

uw reklamefolder nog niet helemaal duidelijk geworden. Ik blijf ge-

woon in de tegenwoordige tijd functioneren en tegelijkertijd zak ik

weg in het verleden. Hoe zit dat eigenlijk ? Merkt mijn vrouw niet

dat ik afwezig ben ? Niet dat ik me daar nou zoveel van aantrek,

maar ..."

"Dat had ik u nou juist willen uitleggen", zei hij met zijn antwoord-

apparatenstem. "Bent u wel eens bezopen geweest ?"

Ik knikte verbaasd. Het klonk wel vreemd uit zijn mond en hij keek

dan ook een beetje schichtig.

"Wel eens een volkomen black out gehad ?"

Ik knikte nogmaals.

"Hoe gedroeg u zich bij die gelegenheid ?"

Ik moest even nadenken en begon toen te glimlachen bij die herinnering.

"Vrij normaal kan ik wel zeggen. Er scheen niks met me aan de hand

volgens de anderen. Het was na afloop van een of andere receptie.

Sommigen hadden 'm behoorlijk om en probeerden natte kopjesdoeken in

de kleren van de meisjes te stoppen, maar daar heb ik niet aan meege-

daan, hoorde ik later.

Het schijnt dat ik een heel intelligent gesprek met iemand heb gevoerd

over het uitsterven van het tiendoornige stekelbaarsje".

"Ik heb me later wel eens afgevraagd hoe ze zo plotseling aan die dingen

kwamen", voegde ik er peinzend aan toe.

"Aan welke dingen ?" vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen.

"Aan die kopjesdoeken".

Ik had althans een zweem van een glimlach verwacht, maar de man rea-

geerde er niet op en keek hinderlijk terzake.

"Zo gaat het ongeveer", zei hij droog. "In de ogen van uw vrouw zult

u volkomen normaal handelen, maar zelf zult u van niets weten en rond-

dwalen in uw vitale verleden."

De laatste woorden herinnerde ik me weer uit de spot. "U zult weer

ronddwalen in de paradijselijke tuinen van uw vitale verleden", heette

het daar, of iets van die aard.

"Vitale verleden ?" zei ik niettemin geprikkeld.

"Er komen hier nogal wat oudere heren, begrijpt u", zei hij verontschul-

digend. "Vandaar de term die ..."

"Oké, laat maar zitten", zei ik. "Hoeveel bedragen de kosten ?"

Thuisgekomen liep ik onmiddellijk door naar mijn met zware overgordij-

nen dichtgesneeuwde werkkamer, nam de roodbruine pil in die de sombere

man van Yesterday me gegeven had (zo simpel was het), liet me in mijn

antieke leren stoel vallen en dacht heel intens aan die hete schooldag

in het verleden.

Al vrij gauw raakte ik in een vreemde toestand tussen waken en slapen

die me deed denken aan het ogenblik dat ik na de operatie naar de op-

pervlakte steeg. Alleen ging het nu in omgekeerde richting. Ik be-

woog me niet, kon me trouwens amper bewegen, maar was me aanvankelijk

nog wel bewust van alle geluiden om me heen, het geborrel van het wa-

ter in de convectoren van de c.v., het zoeven van de monorail in de

verte en de hese lach van Paulien die een of andere malle vriendin op

bezoek had.

In mijn hoofd begon een zacht ruisen dat geleidelijk in kracht toenam

en me het gevoel gaf dat ik langzaam in mezelf begon weg te zakken.

Heel in de verte hoorde ik nog de bassen van Paulien's stem dreunen,

alsof ik me in een groot, leeg gebouw bevond.

Ik sloeg mijn ogen op en keek om me heen.

Roerloze banken in een stoffig lokaal. Door de hoge vuile ramen scheen

de zon grimmig naar binnen. De benauwende hitte die er hing kreeg stem

in een bromvlieg die eerst de ramen betastte en dan een kromme over-

steek waagde naar de tegenoverliggende matglazen wand.

Ik stond op, propte mijn voddige boeken en schriften in mijn tas en

luisterde. In de hal klonk nog wat meisjesgesnater en even daarna

viel de zware eiken schooldeur met een smak in het slot.

Dan Vera's lichte voetstappen... Ze vertraagde haar pas, wierp een

blik naar binnen - even zag ik haar bleekbruine gezicht voor de ruit-

jes van de deur schemeren - en liep dan weer door.

Ik weifelde, denkend aan Paulien's stevige rubberborsten, haar gulzige,

bijna kwaadaardige hartstocht en hoorde - verleden herlevend in verle-

den - geluid van brekend glas. De dag tevoren hadden we achter het

scheikundelokaal, te midden van reageerbuisjes en kolven, nogal woest

staan vrijen. Paulien, glanzend witte dijen en een verbeten graaiende

hand, alsof ze een kuil moest graven in hard en vochtig zand ...

Het was heet in het lokaal. Ik deed het bovenste knoopje van mijn over-

hemd los, trok aan mijn stropdas, veegde het zweet van mijn voorhoofd.

Even kreeg ik een lichte duizeling. De formule op het groene bord

begon te dansen.

Weer een smak van de voordeur, Vera ...

Ik greep mijn tas, rukte de deur van het lokaal open en wilde een schui-

ver nemen over de vuilgele tegels van de gang, maar beheerste me. Als

ze in me geïnteresseerd was, zou ze wel treuzelen met haar fiets. Of

ze zou Paulien zien staan wachten en weggaan, omdat ze dacht toch geen

kans te maken.

Ik besloot snel én beheerst te lopen.

Buiten besprong de zon me als een hitsig beest. Ik had geen oog voor

het groepje leerlingen uit Vera's klas dat elkaar met schooltassen om

de oren sloeg, alleen voor Vera zelf die traag haar tas op de bagage-

drager van haar fiets tilde en met een schuin Maleis oog naar me keek.

En voor Paulien die al een forse sandaalvoet op de trapper had.

Vera of Paulien ? Ik hield van mals vlees dat opbolde tussen je vin-

gers, van blauw en blond, van witte gespannen huid. En van Ron had

ik gehoord dat Paulien me wel verslinden kon van liefde.

Maar het nieuwe was verleidelijk, het tastend tot elkaar komen, de

huiver om het betreden van onbekend, misschien maagdelijk gebied. Niet

dat ik met Paulien al erg ver gekomen was, maar Vera had ik nog met

geen vinger aangeraakt.

Vera ! besliste ik.

Weer kreeg ik een duizeling. De zon begon te verspringen tussen grauwe

vlekken die zich samenpakten en weer verspreidden als plotseling dol-

geworden onweerswolken. Ik liep in de richting van Vera, op goed ge-

luk, een starre glimlach rond mijn lippen, mijn voeten schuifelend

over het knersende grint.

Ik struikelde, kon nog net op de been blijven. De vlekken losten zich

geleidelijk op en ik stond oog in oog met Paulien, blank, blond en

breed. Verbaasd, maar niet teleurgesteld staarde ik naar de forse

lijn van haar onderkaak, naar haar sterke witte tanden die me van zo

dicht bij tegenglansden dat ik de fijne onregelmatige groefjes ervan

kon zien.

Ik had geen benul van later, van onmacht en nederlaag, van slepende

uren en kreupelevoortgang, beleefde alles nieuw en intens en staarde

begerig naar haar vochtige, withete gezicht.

Vandaag, dacht ik alleen maar, vandaag, en helemaal, tot op de bodem.

"Wat is er ?" vroeg ze. "Ben je niet goed ? Je viel haast".

"De hitte zeker", antwoordde ik. "Zullen we gaan ?"

"Oké".

"Heb je haast".

"Nee, eigenlijk niet".

"Zullen we dan nog even naar de plas gaan ?"

"Mij goed".

We stapten op onze fietsen en reden het zwartgeverfde hek uit. Voordat

we de bocht namen keek ik om. Vera stond nog steeds naast haar fiets,

haar hand op de tas, en staarde ons na. Wat een rottige moedervlek

heeft dat kind toch op haar gezicht, dacht ik.

Even later fietsten we achter elkaar op het paadje dat evenwijdig liep

aan de plas. Nog niet zo lang geleden was er nieuw steenslag gestrooid.

Op sommige plaatsen lag het zo dik dat het ons moeite kostte om over-

eind te blijven.

Ik likte aan mijn droge, gebarsten lippen en voelde me vreemd koortsig.

"Ik weet een mieters plekje", zei Paulien.

Het pad werd breder en ik ging naast haar rijden.

"Wat zeg je ?"

"Ik weet een mieters plekje".

"Voor wat ?"

Ze schudde haar lange blonde haar naar achteren.

"Hier is het", zei ze een poosje later.

We stapten af, duwden onze fietsen door het hoge dikke gras naar een

groepje wilgenstruiken en lieten ze daar met tas en al in de takken

vallen.

Achter de bosjes was een schaduwrijke plek. Ondanks de hitte was het

gras er nog vochtig, merkten we toen we er even zaten, beiden nu wat

stil en onwennig.

Ze kent mijn reputatie en aarzelt, dacht ik zelfingenomen, voelde me

niettemin onzeker.

"Die Vera schijnt gek op je te zijn", zei ze. "Had je niet liever met

haar hierheen gewild ?"

"Hoe kom je daar bij ?"

"O, ik dacht maar zo".

"Bovendien loopt Ron achter haar aan".

Het blauw van haar ogen werd een tint donkerder.

"Dus het is eigenlijk een soort grootmoedigheid van je".

Ik schoof wat dichter naar haar toe en legde mijn hand op haar knie,

bijna schuchter. Ze keek me aan met een eigenaardige blik in haar

hardblauwe ogen, een mengeling van hartstocht en vijandigheid die diepte

miste. Het was net als de eerste keer tussen de reageerbuisjes. Ik

voorvoelde hoe het verder zou gaan. De stalen dam achter haar irissen

zou doorbreken en alles wat zich daarachter verschool aan haat, liefde,

passie en minachting en geweld zou me overspoelen en hulpeloos meesleu-

ren. Er begon iets te knagen in mijn binnenste, het leek een beetje op

kiespijn en ook een beetje op angst.

Ondanks mijn bijnaam was ik geen drieste figuur en nam ik zelden het

initiatief, misschien vanwege mijn grote kwetsbaarheid. Bij een neder-

laag begon ik altijd onmiddellijk aan zelfmoord te denken.

Eén bruuske beweging en ze zat naast me, haar warme heup tegen de mijne.

Ze scheen op te zwellen als een ballon, heupen, dijen en bovenarmen.

Haar forse lijf deed elektrische stroompjes in me ontstaan die elkaar

versterkten en mijn bloed tot in mijn vingertoppen deed kloppen. Ik

sloeg een arm en al spoedig twee armen om haar heen.

Ze reageerde als een krachtig gehanteerde nijptang en om niet helemaal

fijngeknepen te worden begon ik passende tegendruk te geven, waarbij

haar adem telkens luidruchtig ontsnapte. We lieten ons achterover-

glijden en klommen in elkaars armen en benen, elkaar tot stikkens toe

omstrengelend. Mijn lichaam scheen een eigen leven te leiden, als een

robot de nodige bewegingen uitvoerend, persen, drukken, kneden, zuigen,

terwijl mijn geest aan haar heerszucht probeerde te ontsnappen en aan

Vera dacht, tenger, voegzaam en gewillig. Zwetend en steunend rolden

we om en om in het hoge gras.

Plotseling kronkelde ze tussen mijn armen vandaan en stond op.

"Ik moet even wat uit mijn tas halen", zei ze verontschuldigend.

"O ?"

Ze liep naar haar fiets, rommelde wat in haar tas en kwam met niets

terug.

"Gevonden wat je zocht ?" vroeg ik, in de veronderstelling dat ze me

iets zou aanbieden om haar voor zwangerschap te behoeden.

Ze knikte alleen maar en ging weer naast me liggen, haar jurk vol kreu-

ken en grasvlekken.

We pakten de zaken aanvankelijker wat stiller en persoonlijker aan,

staarden van dichtbij in elkaars ogen, speelden met elkaars oren en

haar, zogen aan elkaars kin, neus en vingertoppen. Haar lichaam stel-

de me eigenlijk teleur, het was hard en weinig plooibaar als een te vol

gestopt kussen en ontlokte me dan ook geen woorden van tederheid. Ook

Paulien was weinig spraakzaam. Vandaar dat onze monden andere bezig-

heden zochten. Ik zoog de fijne druppeltjes op die tussen de blonde

haartjes van haar bovenlip parelden en verdwaalde in een grot vol over-

rijpe perziken, waarin ik me diep in vastzoog. Zonder dat we het ons

bewust waren nam het aantal bewegingen perseconde toe en werd ons spel

machinaler. We rolden al maar om en om, namen onderweg allerlei prettige

en minder prettige houdingen aan en kwamen op de vreemdste plaatsen

elkaars en onze eigen ledematen tegen. Beurtelings zag ik bloedrode

oogleden met groene vlekken, stukken blauwe hemel, glooiende velden

vol goudglanzende haartjes en pollen gras met wriemelende insekten.

Op een zeker ogenblik lag ik weer boven. Terwijl haar ene arm me

krachtig omklemde en haar grote, vlezige mond zich gulzig langs mijn

gezicht en hals bewoog, groef ze zich met haar andere arm een weg tus-

sen onze lichamen tot haar hand een bevredigend plekje had gevonden.

Om te graaien, dacht ik. Maar opeens voelde ik dat haar armspieren

zich spanden en schoot er een vlijmende pijn in mijn onderbuik. Ik

slaakte een rauwe kreet en probeerde al vloekend haar pols te grijpen.

Ze bleek echter verdomd sterk en slaagde erin het rottige ding nog

dieper in mijn lijf te drukken. Ik voelde dat mijn broek nat en heet

werd, alsof ik er een enorme plas in had gedaan.

Ik bulkte van de pijn en worstelde verwoed om los te komen, maar het

enige dat ik aanvankelijk bereikte was dat ik onder kwam te liggen.

Eindelijk kreeg ik dan toch haar pols te pakken, zeker anderhalf maal

zo dik als de mijne. Ik wrong haar arm naar achteren, zette mijn knie

in haar buik en gooide haar van me af. Het lukte maar half en meteen

waren haar harde handen rond mijn keel.

God weet dat ik geen andere keus had. Op mijn beurt greep ik haar bij

de keel. Mijn vingers zonken weg in haar onverwacht weke hals, terwijl

ik mijn eigen nek- en halsspieren spande om tegen de hare bestand te

zijn.

Ik kneep mijn ogen dicht en vocht in den blinde. Pijn, woede en angst

maakten me bijna waanzinnig en gaven mijn gekromde vingers dubbele kracht.

Geleidelijk voelde ik haar lichaam verslappen, maar ik bleef doordruk-

ken, doordrukken en liet haar pas los toen ze helemaal stil lag en niet

meer met haar benen schopte.

Ik liet me naast haar neervallen, volkomen uitgeput. Mijn adem schuur-

de als droog zand door mijn keel en overal vandaan schoten donkere

brokken hemel op me toe die me onder hun duisternis en gewicht bedol-

ven.

Hoelang ik zo gelegen heb weet ik niet. Ergens aan de uiterste rand

van mijn bewustzijn merkte ik dat ik niet langer in het gras lag, maar

in een bed met klamme lakens. Een ervan zat als een slang om mijn

linkerbeen gewikkeld en ik maakte een trappende beweging om me ervan

te bevrijden. Ik kroop naar de rand van het bed en bleef daar op mijn

knieën liggen, mijn hoofd in een hoop opgepropte dekens geduwd.

Ik kwam weer tot mezelf toen een golf van misselijkheid me in neus en

keel drong, tuimelde het bed uit en rende naar de badkamer. Nog net

op tijd bereikte ik de wasbak en gooide alles er uit, geelbruine smur-

rie met stukken wortel, boontjes en pinda's waar ik bijna in stikte.

Alles draaide in het rond, Paulien's blauwe, gezwollen gezicht met

wijdopen mond, geluidloosgillend, hijgende duisternis met puilend oog-

wit, trappende benen die zich verwarden in bezwete lakens. En daar

tussendoor mijn verschietende gezicht in de spiegel, goor als een vuil

hemd.

Het waren mijn blote voeten op de koele grijze tegels van de badkamer

die het eerst beseften dat ik uit het verleden moest zijn teruggekeerd.

De werkelijkheid kwam langzaam terug, de verchroomde houder met het

waterglas, de geplette tube tandpasta op de glasplaat, de blinkende

kraan.

Ik keek naar mijn handen, mijn witte gekromde vingers die ik slechts

met pijn en moeite weer recht kon krijgen.

Ik slokte een glas water naar binnen en slaakte een diepe zucht die in

een boer eindigde, schudde mijn hoofd wild heen en weer en knipperde

met mijn betraande ogen. Daarna deed ik de druppende kraan dicht en

luisterde intens. Stilte... In do spiegel zag ik dat de deur van de

slaapkamer openstond, een donker gat waarin de stilte loerde als een

beest dat de adem inhield.

Er ging een schok door me heen die me weer deed kokhalzen. Ik moest

haar hebben gewurgd, nadat ik weer niet in staat was geweest om ... IK

herinnerde me nauwelijks iets op dat moment, maar kon me aan de hand

van vorige keren voorstellen wat er gebeurd was. Eindelijk had ik gedaan

wat al lange tijd in me had liggen sluimeren. En terecht ! Nu pas begon

ik te beseffen dat het niet Vera was geweest die mijn leven had verpest,

maar Paulien !

Ik keerde niet naar de slaapkamer terug, schrok ervoor terug haar zo te

zien liggen, in het verfomfaaide bed, roerloos, met puilende ogen en

blauw gezicht, de indrukken van mijn duimen in haar keel.

Ik deed het licht van de badkamer uit en zocht me op de tast een weg

naar de keuken, opende de tuindeur. Het had net geregend en het was

windstil. Druppels lekten van het golfplaten dak van de schuur op de

vette kluiten aarde of in kleine plassen. In de tuin van de buren hing

droevig wasgoed aan de lijn te druppen en aan de nabije overkant stonden

de huizen met hun zwarte ramen en schemerige veranda's hoog tegen de he-

mel op.

In de schuur stonden mijn rubberlaarzen en wist ik wat oud werkgoed te

hangen. Ik kleedde me er moeizaam in het donker aan, zo nu en dan bijna

mijn evenwicht verliezend. In de vestibule trok ik mijn regenjas aan,

dook nog gauw even de huiskamer in im een pakje van de tafel te grissen

en opende de voordeur.

Ik bleef even in de deuropening staan, stak een sigaret aan en trok de

deur zacht achter me dicht, alsof ik bang was Paulien wakker te maken.

Mijn geest was wonderlijk leeg, als een uitgeruimde kamer; ondanks ruimte

en licht ademde alles een onbestemde droefheid. Ik weet niet meer hoe

ik liep, lege donkere straten door met hier en daar een raam als een

oude bleke postzegel op een zwarte ondergrond. Smalle voortuinen met

groene ijzeren hekken, waaruit roerloze takken staken. Een vrouw op

pantoffels met een dik waggelend hondje aan de lijn. Vochtige tegels,

blinkende plassen en de vormeloze neuzen van mijn laarzen die tijd en

ruimte aten.

Na een kwartier, een half uur, een uur stond ik weer voor mijn eigen

huisdeur. Ik keek ernaar alsof ik hem voor het eerst zag en liep toen

de vier treden van de stoep op, opende de deur met mijn sleutel.

Ik ging meteen naar de slaapkamer, knipte het licht aan en keek op haar

neer; moedig wilde ik zijn, mijn daad recht in de ogen kijken. Ik keek

een fractie van een seconde en deed het licht weer uit. Ze zag er niet

zo afschuwelijk uit als ik gedacht had, maar de aanblik van haar lichaam -

haar rode nachtpon tot aan haar middel opgeschoven - was meer dan ik ver-

dragen kon. Met mijn rug naar haar dode lichaam gekeerd ging ik op de

rand van het bed zitten, mijn bovenlichaam lange tijd heen en weer wie-

gend, zoals kleine kinderen doen.

Tenslotte tastte ik naar de hoorn van de telefoon op het nachtkastje,

knipte met mijn andere hand het nachtlampje aan en draaide het nummer

van de politie dat met het nummer van de brandweer en van een bekend

taxibedrijf op de schijf was geplakt. Ik vertelde wat ik had gedaan en

hoe en waar. Ik had nog niet opgehangen of ik hoorde een lichte bewe-

ging achter me, een zacht gekreun. Dodelijk geschrokken keerde ik me om.

Paulien lag me angstig, maar nog meer verbijsterd en verbaasd aan te sta-

ren, haar hardblauwe ogen wijdopen. Ze haalde rochelend adem. Een paar

keer zag ik haar lippen bewegen, maar ze gaf geen geluid.

Krampachtige schokjes deden mijn aangezichtsspieren ongecontroleerd be-

wegen en ik wreef met mijn hand over mijn bezwete gezicht om het te doen

ophouden.

Grote God, dacht ik, ik heb niet hard genoeg gedrukt, nou moet ik op-

nieuw door dat alles heen. Of ... of was ik te vroeg teruggekomen ?

Het is mogelijk dat u vroeger terugkomt, had de man van Yesterday ge-

zegd, zodat u een stukje van uw leven tweemaal leeft. En dat is niet

erg, had hij ook nog gezegd. Haha, niet erg !

Ze bewoog plotseling en wilde uit het bed komen, maar ik wierp me

bovenop haar en drukte haar hoofd in het kussen. Misschien kon het

nog net voordat de politie kwam.

O

===oooOoOooo===

O

A.SF.A.L.T.A. = Aktiegroep voor SF en Aanverwante Literaire Tendenties

Reeds lang bestaat er in Antwerpen een schrijnend gebrek aan kontakt

tussen SF-liefhebbers. Het succes dat regelmatige meetings kunnen

hebben werd aangetoond door de Sfankern Gent, die maandelijks een in-

teressante vergadering houdt en niet meer of minder dan de eerste

Beneluxcon wist te organiseren.

Om in Antwerpen de mogelijkheden zo ruim mogelijk te houden, sloegen

een aantal mensen van verschillende strekkingen de handen in elkaar.

In ASFALTA vinden wij vertegenwoordigers terug van SFAN, het tijdschrift

Trifid, de Vereniging voor Wetenschappelijke Verbeeldingsliteratuur.

Verder zijn er nauwe banden met de Sfankern Gent, waarmee sprekers en

manifestaties uitgewisseld worden.

Een greep uit het programma: LUC DEMEESTER over SF EN DE VIERDE DI-

MENSIE (tijd en tijdreizen in SF) + PAUL TORFS met DIA'S OVER BELGI-

SCHE SF-CONGRESSEN. En natuurlijk ruil en verkoop van SF-boeken

tussen POT en PINT. Dus allen naar bovenstaand adres op 22.09.1973

Oh, hij had veel vreemds verwacht.

Een groene maan, of een hemel vol zonnen, steden drijvend op de ijle

adem van de wind, misschien zelfs een radioactieve wildernis. Niets

van dat alles. Hij stond in de schaduw van machtige eiken, vogels zon-

gen, insekten kropen over de grond. Niets scheen veranderd sinds de

ongrijpbare dagen van 2087 AD. Maar nee, bergen moesten tot heuvels

geworden zijn en de heuvels tot grindbanken. Er zouden nieuwe bossen

en nieuwe mensen zijn, een andere sterrenhemel.

Hij stond doodstil.

Hij registreerde.

De vogels waren anders en de insekten geen insekten.

De eiken waren eiken, maar er was een niet aan te wijzen verschil, een

afwijking van het gewone. Op een vreemde wijze was het meer dan dat,

veel meer dat dat.

Een eenheid, een individu misschien zelfs ...

Nog voor deze gedachte goed en wel gevormd was, klonk de stem.

"Gegroet entiteit".

Een oncontroleerbare rilling ging langs zijn lendenen, met bevriezen-

de spieren draaide hij zich om en liet zijn ogen over zijn omgeving

dwalen. Geen mens.

"Geen mens ?" zei de stem verbaasd. "Natuurlijk ben ik geen mens.

Hoe zou een mens nog tegen jou kunnen praten?"

"Wie ben je ?" gilde hij, maar zijn zelfbeheersing keerde terug. Het

was de schok van het onverwachte geweest vertelde hij zichzelf. De

krijsende angst verdween bijna op het zelfde ogenblik.

"Wie ik ben is onbelangrijk. Jij bent een Tijdreiziger nietwaar ?

Ja, ik zie het in je geest. Duisternis. Oneindigheid. Je geheugen

weet er niets meer van, maar je cellen hebben de eeuwen waargenomen

en zijn bang, bang voor een nieuwe nacht, en kronkelen zich nog steeds

in angst voor mijn stem. Maar er is geen reden voor angst meer. Zij

zullen voor altijd leven en nooit meer slapen in een tijdloze nacht.

Kom, mijn vriend, ik wil met je spreken.

Langzaam liet de man zich zakken op de open plek. Het gras was zacht

en groen.

"Je kunt beter op de stenen gaan zitten. Als je het gras beschadigd

maak je onnodig vijanden."

Hij had zijn geest nu volkomen onder de duim. Een stem uit de ijle

lucht ? O.K. ! Je moet op alles voorbereid zijn na de Slaap.

"Wil je mij zien ?" vroeg de Stem. "Ben je werkelijk op alles voor-

bereid ?"

"Ja," zei hij krachtig.

"Strek je hand uit. Ik zal erop gaan zitten".

"Erop gaan zitten ?" echode de man, maar hij hief toch zijn hand op.

Een insekt daalde neer. "Ik ben de stem", zei het.

Dit was de tweede maal dat zijn zenuwen het begaven.

De avond na zijn ontwaken. Hij zweefde boven de ruïnes en de overwoe-

kerde wegen. Hij zweefde door de blauwe lucht en de vogels vlogen om

hem heen en riepen met opgewonden stemmen en straalden vreemde gedach-

ten uit. Hun krachten hadden de man lichter dan een espenblad gemaakt.

"Waar zijn de mensen ? Waar zijn de ruimteschepen die opstegen naar de

sterren ?" vroeg de man.

"De mensen zijn dood en de ruimteschepen hebben we eeuwen geleden ver-

vangen door het trainen van onze telepatische gaven" lachtten zij.

"Zijn alle mensen dood ?" gilde de man ongelovig, en een zielbrekend

spijt welde op uit verborgen bronnen.

"De mensheid is uitgestorven", zeiden de vogels hem, "en het is beter

zo. Binnen nog eens duizend jaar zouden zij een lagere diersoort ge-

worden zijn. Het niveau van de stekelhuidigen. Eens waren zij de eni-

ge denkende wezens op aarde, maar dat is lang geleden. Zij evolueerden,

maar de weg omhoog is lang en bijna onbegaanbaar en er waren andere rei-

zigers die hen tenslotte voorbijklommen en ver achter zich lieten.

Eerst de dolfijnen, de honden en de vogels en nu ook de lagere wezens.

De mensheid begon te lijden onder een raciaal minderwaardigheidscomplex.

Tenslotte hield hij op zich voort te planten, en stierf uit."

Stilte viel. Beneden in de ruïnes en de grafvelden, had de wind een

stem gekregen voor altijd weeklagend over een verloren ras en nimmer

bereikte idealen...

"Hoe slim zijn jullie wel ?" stootte de man uit in de diepste wanhoop

die hij ooit gekend had.

"Ons IQ is meer dan vijfhonderd" en de trotse vogels verloren zich in

de onpeilbare hoogten.

Die nacht lag hij op de grond en huilde. Onzeker trachtte het gras hem

te troosten met zachte woorden en koesterden de dieren van het bos hem.

De volgende morgen rees de zon en hij stond op en daalde af in zijn

tombe.

In de late namiddag van 7 december 870.000.071 AD opende de tombe zich

en de man kwam te voorschijn in het licht van de dalende zon.

Het bos was verdwenen. Het leven was verdwenen.

Naar de stofverduisterde horizon strekte de steenvlakte zich uit, on-

eindig ver. De lucht was paars verkleurd met de vage glans van halfge-

ziene sterren. De stem kwam even snel als hij verwacht had.

"Gegroet, entiteit. Ik ben Xilindar, IQ 40007. Kijken is nutteloos. Je

kunt mij niet zien."

De man wist wat hij moest vragen, misschien wist hij het antwoord zelf

al. "Waar zij de insekten en de planten? De vogels ?"

"Zij evolueerden," galmde de stem, "maar andere ontwikkelden zich sneller,

vulde de slaper in gedachten aan. "Ik begrijp het".

"Wij zijn de uiterste intelligentieën, het hoogst bereikbare," ging de

stem verder. "De anderen stierven uit toen zij door ons gepasseerd wer-

den. Wij zijn de hoogst ontwikkelden van alle werelden, alle eeuwen.

Ik ben een bacil".

Toen de man opnieuw zijn Tombe betrad moest hij zachtjes lachen. Hij

zou zien, hij had een sterk vermoeden ... Tenslotte zijn de bacillen op-

gebouwd uit moleculen, en moleculen uit atomen en atomen uit protonenen

en elektronen.

Zijn vermoeden was juist, hoewel Elmic (IQ 370775 tot de negende macht),

molecuul hem 7 augustus 9.371.542.003.682 AD trachtte te overtuigen dat

niets meer hèm kon overtreffen.

In mijn ondergrondse stad, die ik nooit meer kan verlaten, zweven de

hermetische cellen door éénrichtingsverkeergangen op veilige afstand

van elkaar.

Mijn geprogrammeerde privaatcel hangt stil, daalt daarna loodrecht,

rustig, schokvrij, geluidloos.

Ik stap uit en merk nu pas dat mijn voorbuur een dame is van naar schat-

ting vijfenzestig. De plasti-chirurg heeft haar gezicht aardig jong

gehouden, maar aan de houding te zien heeft de ruggegraat wel enige

plasticiteit verloren. Ze kijkt op en blijft me, tegen de voorschrif-

ten in, vrij langdurig aankijken. Ze is evenzeer getraint in het

woordloos spreken als ikzelf. Met een vrij hoge frequentie -misschien

wel dertig per minuut- kan ze oogseinen geven, en haar gezicht blijft

wondergoed expressieloos.

Mijn antwoorden begrijpt ze terstond.

Ze zoekt kontakt voor de komende rekuperatie-kuur. Voor mij kan het

best, volgende nacht heb ik immers een uur behandeling. Gelukkig heb-

ben we de verplichte vrijheid telkens een andere kuur-partner uit te

kiezen, zodat we telkens weer kunnen starten bij nul, om ook daar weer

gelukkig te eindigen.

Zij heeft reeds lang mijn kode-nummer genoteerd, nog lang voor ik het

hare ficheerde.

Nu stapt ze, op de voorgeschreven afstand, voor me uit. Toch merk ik

dat ze opvallend langzaam loopt, als wou ze me erop betrappen de regle-

menten te overtreden.

Eindelijk zie ik ze rechtsaf kanaal 8B14 volgen. Dat weet ik dan ook

weer. Ze werkt op de dienst Krea-kontrole.

Meestal zijn deze mensen minder eng wegens het kontakt met de vele

buitenissigheden van ontspoorden.

Ik kom in de hall en bemerk nog net de rug van de receptioniste. Even

voel ik een ongeoorloofde pijn omdat ik haar straks moet rapporteren.

Ze weet nochtans dat ze niet mag rechtstaan als een functionaris langs

komt. Bovendien gaat het rode zoemlicht trouw tien passen voor me

uit. Spijtig, maar ik kan er niet onderuit. Ik moet het rapporteren,

want niets blijft verborgen voor de registratie-camera's.

Als ik in mijn isolatiecel kom, en als eerste voorgeschreven opdracht

rapport uitbreng, moet ik mij vooreerst vrij omstandig meaculperen,

rrokneiging, sensuele neiging, poging tot spiegelen in het tandwas-

water, te uitgebreid oogkontakt bij het aanwerven van een rekuperatie-

partner. Ten tweede moet ik het zich blootstellen aan de blik van een

funktionaris vanwege de receptioniste, sektie Verledenheids-Vernieti-

ging, rapporteren.

Ten derde moet ik de Generator bedanken omdat hij mij, ten uitzonder-

lijken titel, in de verlopen tien dagen een keuze heeft laten maken

uit vijf kandidaat-rekuperatie-partners. Wat opvallend veel is, en

een blijk van appreciatie ten aanzien van het gepresteerde werk. En

mijn keuze kenbaar maken. Nu pas bemerk ik dat het rode licht naast

het senso-metrisch apparaat nog brandt. Ik dien onmiddellijk mijn

helm op te zetten, mijn rapporteertijd is immers om en nu kunnen de

koncentratieoefeningen beginnen.

Even later zit ik over mijn dagelijks twintig-uur-werk gebogen. Het

rapport van W.K.624-Verledenheids-Vernietiging is zo ongemeen boeiend

dat ik me voorneem het met gunstig advies aan de kommissie sex-konsump-

tie voor te leggen. Wel heel uitzonderlijk, dit is tot op heden slechts

tweemaal voorgekomen op dit vrij lage I.Q.-niveau.

Even nadat ik mijn eettablet inneem loopt het bericht binnen dat mijn

aanvraag-kuur, te meer daar het een wederzijds verzoek was, toegestaan

werd.

Nu staat me nog de keuze open : een studio horror, klimatologische sex

of, relax. In feite een zeer beperkte keuze, maar de telex bericht

mij dat de andere studio's volzet zijn.

Een ogenblik gaat mijn voorkeur uit naar klimatologische sex. Ik stel

me voor wat het kan zijn. Ondraaglijk grote en plotse temperatuur-

schommelingen ? Circo-Visie-Color uit alle streken van het bovengrond-

se ?

Luchtledigheidsbeleving ? Ik heb er geen idee van. Natuurlijk worden

ook deze "invallen" geregistreerd, en kunnen mettertijd mijn mede-

levenden van deze ideeën genieten, mocht ik het me verkeerd hebben

voorgesteld.

Ik zal het toch maar bij "horror" houden.

Het herinnert me een van mijn allereerste rekuperatie-kuren, die me

zo duidelijk is bijgebleven : operatie overval. De ten top gedreven

spanning in dit uur werkte zo relaxerend, dat mijn produktie-cijfer

achteraf als kwik de hoogte inging.

Dus "Horror".

Ik sein het vlug door.

Als mijn partner nu ook dezelfde keuze maakt krijgen we kategorie 2,

als beloning voor onze vorderingen in oogkontakt en telepatie.

Terwijl ik dit zit te bedenken loopt het bericht binnen : HORROR -

Kat. 2 - 01 u - aanbieden receptie 25/blok 7.

Het valt allemaal best mee.

Nu zal het werk ongehoord vlotten in het vooruitzicht van de R-kuur.

Toen ik de receptiehall in mijn geluidsvrije zweefcel binnengleed, zag

ik ze al dadelijk.

Alhoewel ook zij, ik voelde het lijfelijk aan, hunkerde naar ons samen

beleven- en leven, beheerste ze volkomen alle gezichtsspieren. Ze

moest haar hartslag volkomen onder kontrole hebben. Ongetwijfeld een

zeer goede adept van haar Guré.+

Leermeester, enigszins te vergelijken met de oeroude yoga-leraar. +

Ik had mezelf niet zo goed onder kontrole. Maar toen ons de licht-

signalen de weg wezen, en ik haar zo rustig op een tiental passen voor

me uit zag gaan, kreeg ik mijn normale beheersing terug, en voelde me

er, ja, bijna gelukkig om. Ze wachtte me op, de rug nog steeds naar

me toegekeerd. Wij drukten samen de akkoordknop in aan de studiowand,

en stapten binnen.

De wand schoof dicht.

In de volslagen duisternis zochten onze handen elkaar. Och, we voel-

den ons niet zozeer als man en vrouw naar elkaar aangetrokken. Toch

ontdeden we ons zo snel als we konden van onze kleren.

Al het rot-menselijke viel van ons af. De spanning van twintig-uren

arbeid; de onbeschrijfelijke eenzaamheid, de bovenmenselijke beheer-

sing; de gevoelsdodende isolatie en dan het verlangen naar de boven-

grondse wereld die we vermoedden en waarvan we hoopten nu een glimp

op te vangen. Ochot!

Ze snikte.

Ze drukte mijn handen uit alle macht.

Haar wanhoopsstroom sloeg in mij over.

Ik huilde als een heel droef dier, monotoon en langgerekt. Mijn eigen

geluid bevreemdde me, maar ik schaamde me niet. Na korte tijd weende

ze niet meer. De wolf in mij was gaan liggen. Mijn keel was schor van

het luide huilen.

Toen werd het langzaam licht.

In de groeiende klaarte zag ik haar. Ze was tijdloos mooi. Niet door

het groeiende blauw-groene licht, maar door de ongelooflijke harmonie

van haar hele lichaam. Ten onrechte had ik gedacht dat ze een ietwat

hoge rug had, een zekere soepelheid miste. Het was haar kledij die

deze indruk wekte. Ze was volmaakt. De inkarnatie van de eeuwige

jeugd.

-Ik ben zestig, zei ze, en jij ?

-Vijfenvijftig.

-Niet te geloven, zeiden we tegelijkertijd.

De horror-muziek groeide uit alle richtingen naar ons toe.

-Blijf bij me ! Blijf bij me ! schreeuwde ze, terwijl ik de ontzetting

in haar voelde groeien. Ze greep me zo stevig vast dat haar nagels

me pijn deden.

Het volgende ogenblik was het pikdonker.

De muziek koncentreerde zich als in een onzichtbare bal, gierde rake-

lings langs ons heen, verdween ergens ver in een tunnel, kwam dan weer

razendsnel naar ons toe.

We werden door gummi-handen ruw en met ontzettend veel kracht vastge-

grepen, opgetild en van elkaar weggerukt.

De muziek van het onnoemlijk ding met wel twintig handen was gesplitst.

We raasden door de donkere ruimte, tot rakelings ergens tegen een zol-

dering, terug naar de bodem, van de ene uithoek naar de andere.

Soms hoorde ik de muziek van haar monster ontzettend luid en dichtbij.

Haar panische kreten hoorde ik boven de muziek uit toen we bijna botsten

aan een onnoemelijke snelheid.

Toen er toch niets ergs bebeurde dreef de spanning langzaam uit me weg.

Naarmate ik me meer inspande verminderde de snelheid, en ook het geluid

werd zachter en humaner.

Ik begon het prettig te vinden. Ze moet ongeveer gelijktijdig dezelfde

sensatie beleefd hebben. Langzaam aan groeide het licht van de verre

wanden en van de bodem naar ons toe. Ik zweefde nu heerlijk, in een

prettige temperatuur. De lucht werd ozon. Ik rook zee. We zweefden

nu heel rustig naast elkaar. De rubberhanden dienden alleen als zachte

steun. Even reikte mijn hand naar haar toe. Ze glimlachte, en met

grenzeloze gracieuze overgave zocht ze me aan te raken. Op het ogen-

blik van het kontakt stortten we de diepte in. Ontzetting greep ons

aan. Geen ogenblik geloofde ik in de goede afloop. Dat was duidelijk

een defekt. De val duurde eindeloos. In een flits zag ik nog de bo-

dem. De vloer viel open als een openslaand luik, en ik viel de helse

diepte in, eindeloos, in een afschuwelijke stilte.

Ik hoorde ze schreeuwen. Ik huilde. We riepen : hé-élp ! Eén langge-

rekte klank als uit één mond.

Dan, met een ongekende sterkte kwam de muziek van boven naar ons toe

gieren. Ik werd door het "ding" vastgegrepen.

De snelheid verminderde voelbaar.

We zagen onder ons een reusachtig vogelnest in oranjelicht. We kwamen

zacht neer in een zee van dons, en meteen waren de dingen verdwenen.

We lachtten; grepen elkaar vast; kusten elkaar overal, overal; spuwden

in vervoering voortdurend de veertjes uit die overal bleven aanplakken;

vielen tenslotte uitgeput, zuchtend neer. Heerlijk, zei ze. Fantas-

tisch, zei ik, beschaamd omdat ik geen beter woord kon vinden.

-Wat gaan we nu beleven, vroeg ze.

Ik wilde net antwoorden toen ik een eigenaardig reukje gewaar werd.

Ik dacht 't is menselijk, en keek haar half-geamuseerd aan. Maar ze

keek me argwanend aan, met ingehouden adem. Het geurtje werd een ont-

zettende stank. Het sloeg door merg en been. We sprongen recht en

keken radeloos de eindeloze wanden van de valkuil aan. Onmiddellijk

probeerde ze de uitstekende rotspunten te beklimmen. Ik volgde haar

dadelijk na. Het ging zeer moeizaam.

Na korte tijd bloedden onze vingertoppen van de ruwe rotsige wand.

De stank was een groene wolk geworden en steeg langzaam naar omhoog.

Toen we na lange tijd de uitputting nabij waren, kwamen wc op een

breed rotsblok dat ver over de diepte hing. Met veel moeite hielp ik

haar erop. Toen zagen we een tunnel van ongeveer één meter bij één.

Op handen en voeten kropen we erdoor.

Zij hield mijn linkervoet vast. Hoe verder we gingen, hoe duisterder

het werd. De bodem werd drassig. Weldra zaten we in het water te

ploeteren.

Hoe verder we kropen, hoe hoger het water steeg.

-Laat ons wat rusten, zei ik.

We zaten nog geen halve minuut uit te blazen, of de ontzettende stank

sloeg ons weer in het gezicht. Het verstikte ons en onze ogen traan-

den.

Gehaast kropen we verder. Het water steeg en steeg. Er was geen weg

meer terug en er bleef ons maar een minieme luchtstrook boven het wa-

ter over.

Ze had zich aan mij vastgeklampt. Ik moest haar ruw van me afschudden,

maar telkens greep ze me vast.

Ik kon nog een laatste restje lucht happen, dan zwom ik onderwater

door.

De laatste hoop. De laatste wanhoop. Ergens moest een uitweg zijn.

Toen ik met onvermoede beheersing de lucht langzaam met kleine stootjes

liet ontsnappen, opende ik de ogen en zag licht op een paar meter af-

stand.

Het zoog me aan, een ziedende holte licht.

De lichtruimte was lucht, een reusachtige luchtbeel onder water. Ik

werd lucht, zag mijn partner met grote open ogen naar me toe zwemmen.

Onschendbaar mooi, in hunkerende vervoering.

Toen kwam ze bij me.

We voelden ons een en al beschermende arm en warmte in de luchtbel, die

stilaan de hele ruimte van de tunnel scheen in te nemen.

Het groeide en groeide en vervoerde ons steeds sneller in een huid die

welhaast vleselijk aanvoelde, als was het onze eigen vergrote huid.

Deze tocht leek eindeloos. We vonden geen woorden.

Sprakeloos beleefden we deze eenwording. Mijn huid, niet langer meer

mijn begrenzing, haar huid, mijn verruimde huid.

Net toen het tot me doordrong dat het watergeluid dat we hoorden ge-

ritmeerde harmonie geworden was, maakte we plots een opgaande beweging.

We voelden het water van ons afstromen, en in een zee van zonlicht en

blauwer blauw dan aards kan zijn, stonden we plots op eeh strand, te-

rug in onze eigen huid, als was ze ineens gekrompen. Ik voelde mezelf

als een vreemde aan. Uitgeput van doorleving legden we aan op het

heerlijke frisse zand en zochten in elkaars handen de woorden die we

niet vonden.

Toen ik na lange tijd opkeek, verwonderd om het zonlicht zonder zon,

voelde ik lijfelijk het licht verdwijnen. Ook het innerlijke licht

verdween langzaam aan.

In de snelgroeiende duisternis en de aankomende kilte tastten we rondom

en vonden onze kleren terug.

Bijna mechanisch trokken we ze aan. Nog even zag ik hoe mooi ze was.

Dan stapten we in het rijk van de duisternis, tastend naar de wand.

Haar hand was kil. De wand ! Bij de vlugge aanraking schoof de wand

open. Het grauwe ondergrondse licht overviel ons in als zijn dage-

lijkse doem.

Even later boden wij ons aan op de receptie 25/blok 7. Ik keek haar

nog even aan.

Haar ogen waren dof.

In mijn isolatiecel op de sektie Verledenheids-Vernietiging wachtten

mijn voedingspil en het dossier W.K.624.

O

===oooOoOooo===

O

Deze wezens maken heel veel gebruik van kunstlichamen. Hierbij treedt

hun geest niet uit het natuurlijke lichaam, neen, het natuurlijk lichaam

wordt zonder meer overgeplaatst in het kunstlichaam en de organen van

het kunstlichaam aangesloten op de zintuigen en organen van het lichaam

van deze wezens. Dit echter op een indirecte en primitieve wijze, wat

een gebrekkige kontrole op het kunstlichaam met zich meebrengt.

Het kunstlichaam verschilt grondig van het natuurlijke lichaam. Waar

de samenstellende elementen van dit laatste voornamelijk nietmetalen

zijn; zoals koolstof, zuurstof en waterstof, die dan nog zijn samenge-

voegd tot zeer ingewikkelde organische structuren, bestaat het kunstli-

chaam voornamelijk uit de transitie-metalen chroom en ijzer, die in

kristallijk polymorfe vorm aanwezig zijn. Een aanzienlijk gedeelte

van het kunstlichaam bestaat toch ook uit organische molekulen, gedeel-

telijk van dezelfde aard als die van het natuurlijke lichaam, gedeelte-

lijk van een veel eenvoudiger soort, nl. een plastische harsstructuur.

De eigenschappen van beide lichamen vergelijken is bepaald onthullend.

Het natuurlijke lichaam is, in tegenstelling met de lichamen van de

meeste levende wezens in het heelal, niet in staat tot prestaties van

onbeperkte duur. Het kunstlichaam is hierin meer konform aan de wetten

der natuur. Dit natuurlijk slechts voor zover de energie, verkregen

uit de voeding, toereikend is. Wat de voeding betreft is het duidelijk

dat het natuurlijk lichaam slechts vrij primitief is uitgerust, daar

het als voedsel ongeraffineerde, nauwelijks bewerkte delen van andere

levende wezens tot zich neemt. Volgens de onderzoekingen gebeurt dit

niet uit noodzaak, doch eerder uit gewoonte, om niet te zeggen genoe-

gen. Dit laatste wordt gecreëerd door enkele zintuigen, gelegen in en

omtrent de monddelen van het natuurlijk lichaam, die een uitermate pri-

mitieve voedingsdrift aanwakkeren.

Vergelijk hiermee het kunstlichaam, dat slechts geraffineerd voedsel

van weliswaar organisch-mineralogische oorsprong, doch van veel hogere

calorie-kwaliteit tot zich neemt. Het verkrijgen van dit voedsel gaat,

precies zoals overal in het universum, uiteraard niet gepaard met het

doden van andere levende wezens. Het kunstlichaam schept, zoals het

hoort, geen genoegen uit het nuttigen van voedsel en heeft eveneens

zijn voedingsdrift afgezwakt in zulke mate dat het lange tijd zonder

voedselkan.

Dat geldt trouwens voor alle levensfuncties van het kunstlichaam, welke

voor quasi onbeperkte tijd kunnen opgeschort worden, dit in schrijnende

tegenstelling met het natuurlijke lichaam, waavan slechts enkele levens-

functies voor zeer korte tijd kunnen onderbroken worden. Uitgebreide

voedselraffinaderijen voorzien in de behoeften van de kunstlichamen,

terwijl de voedingsproduktie voor de natuurlijke lichamen een nog vrij

primitieve bedoening is. Vandaar dat grote aantallen natuurlijke li-

chamen soms van honger omkomen, iets waarvoor de kunstlichamen echter

behoed worden.

Volledigheidshalve vermeld ik nog dat de kracht van het kunstlichaam

vele malen groter is dan die van het natuurlijke lichaam, wat slechts

een kwestie van verhoudingen betreft. Er is hier zonder twijfel sprake

van een zeer verregaande symbiose tussen kunst- en natuurlijk lichaam.

Daar het kunstlichaam niet over een geest beschikt oefent het zijn func-

ties nooit alleen, doch steeds in combinatie met een natuurlijk lichaam

uit. Ik zeg wel degelijk, een natuurlijk lichaam, want alhoewel ik geen

bepaalde redenen vond tot specifieke combinatie van één bepaald kunst-

lichaam met één bepaald natuurlijk lichaam, blijkt dat deze combinatie

de meerderheid uitmaken.

De voordelen van deze symbiose voor het natuurlijk lichaam liggen in

het uithoudingsvermogen, de kracht en de snelheid van de kunstlichamen.

De kunstlichamen worden ook beschouwd als indicatoren van sociale posi-

tie.De nadelen voor het natuurlijk lichaam ontstaan alle uit de vrij ir-

rationele denkprocessen van deze wezens. Zij hechten er niet het min-

ste belang aan de afvalprodukten van de voeding van de kunstlichamen

te verzamelen en te vernietigen, zodat deze, weliswaar fijnverdeelde

vaste stoffen, vloeistoffen en gassen zich over deze planeet versprei-

den. Dit feit zou niet zo verbazend zijn ware het niet dat elk van de-

ze stoffen een schadelijke, zoniet giftige werking heeft op het leven

op deze planeet, en niet in het minst het leven van deze wezens spaart,

daar zij volgens een primitieve kuddegeest concentraties van natuurlij-

ke en kunstlichamen bewerken en opzoeken, waarbij uiteindelijk zelfs

de kunstlichamen geïmmobiliseerd worden.

De voordelen voor deze kunstlichamen zijn minder duidelijk maar zeer

reëel. Niet in staat om voor zijn eigen voeding, verzorging en herstel-

ling (beide lichamen kunnen beschadigd worden !) te zorgen, is het hier-

voor tenvolle aangewezen op de natuurlijke lichamen, die aan de gezond-

heid van het kunstlichaam veel meer zorg besteden dan aan die van het

natuurlijke lichaam. Inderdaad, het aantal herstellers van natuurlijke

lichamen op deze planeet is merkelijk lager dan het aantal herstellers

van kunstlichamen, terwijl nochtans het aantal natuurlijke lichamen

enkele miljarden meer bedraagt dan het aantal kunstlichamen. De nade-

len van het samengaan zijn voor de kunstlichamen vrij onduidelijk. Uit

mijn beperkt onderzoek blijkt dat de intelligente wezens van deze pla-

neet zich dagelijks in relatief grote aantallen het leven benemen, zij

het steeds bijna volkomen onvrijwillig. Zij zijn zich ervan bewust

welke handelingen hiertoe gevaar inhouden, doch hebben een grenzeloos

vertrouwen in zichzelf en in de eigen overlevingskansen.

Het pijnlijke is dat zij deze drang tot gevaarlijke akties weliswaar

onder alle omstandigheden behouden, doch het meest uiten ingeval van

combinatie van het natuurlijke lichaam met het kunstlichaam, daar dit

zoals gezegd een enorme vermeerdering van kracht en prestatievermogen

inhoudt. Zodoende drijft de geest van deze wezens, steeds door dezelf-

de natuurlijke maar onverklaarbare drang gedreven, zowel het kunstli-

chaam als het natuurlijk lichaam de dood in.

Het gedrag van een bepaalde combinatie kunst- en natuurlijk lichaam is

volkomen analoog met het gedrag van dezelfde natuurlijk lichaam in on-

afhankelijke staat, wat zeer begrijpelijk is daar zij beide door de-

zelfde intelligentie bestuurd worden.

Alhoewel het ontegensprekelijk zo is dat de natuurlijke lichamen de

oudste soort vormen en aanleiding gaven tot het onstaan van de kunst-

lichamen, en ondanks de speciale verhouding van beide groepen, meen ik

te mogen besluiten dat de kunstlichamen, het jongste produkt van een

zeer bijzondere fylogenetische evolutie, het best zijn aangepast aan

het leven op deze planeet (en elk jaar beter aangepast worden) terwijl

de natuurlijke lichamen gedurende mijn onderzoek geen evolutieve ver-

andering ondergingen en duidelijk een soort zijn waarvan de psychische

en fysische ontwikkeling tot stilstand is gekomen. Deze laatste heb-

ben zichzelf ondergeschikt gemaakt aan de kunstlichamen en uit al hun

gedragingen blijkt dat zijzelf eveneens de waarde van een kunstlichaam

hoger schatten dat die van een natuurlijk lichaam.

Daarom zou ik de te sturen diplomatieke delegatie van ons stelsel aan-

raden in de eerste plaats contact te leggen met de hoger ontwikkelde

kunstlichamen.

Hoogachtend,

Uw waarnemer vanop Aarde.

O

===oooOoOoo===

O

achttien augusto het wordt een laatavondvertoning van-

daag en als je mij toestaat alles in chronologische volg-

orde te vertellen wil ik je eerst wijzen op de ongeloof-

lijke hitte die steeds toeneemt en waarschijnlijk rond

1500 vanmiddag haar hoogtepunt bereikte toen iedereen

zwijgend langs de vangrails van de GOBUS lag en niemand

zelfs de moeite nam om te praten maar berustend wachtte

op de komende avond want het stond reeds toen vast dat

alle door ons geabsorbeerde stralingsenergie die CAZA-

DRON uur na uur had uitgebraakt bij valavond in enkele

hevige schokgolven zou exploderen daar was allereerst

de honderdtwintig kilo wegende kolos MONIZ die weemoe-

dig zijn blauwe manen schudde en waakzaam als een helle-

hond in de deuropening van onze PLEZIR-O-INN stond en

met gekruiste armen een angstwekkende rust uitstraalde

en daar was ook de melankolieke op en neer deinende ge-

stalte van KILIMORE die op de rand van het atrium geze-

ten zijn lange benen liet slingeren en voor zich uit

wazige klanken murmelde en mistige toverformules en er

was de hermafrodiet GORMANN wiens geslacht tot nog toe

niemand had kunnen vaststellen en die zacht de door het

open raam naar buiten stotende synthetiser-hit meezong

en ik was er en playboy HURRY was er en RAHA JAM onze

gekazuifelde BOEDDHA die ijverig voorlas uit de I-TSCHING

en CARLY PROFEET die zoals gewoonlijk zijn vinger drij-

gend in de ether stak en bezwerend op ons neerkeek wij

waren er allemaal en wachtten en staarden in CAZADRON

en maten haar stand ten opzichte van de SANTAMALOUtoren

en binnen werd met de PLASTMAN gespeeld door twee aan

versnellingsziekte lijdende astrovigators en aan de

PLAYMATE evolueerde IGOY van CASSIOPEIAANSE adel en se-

dert jaren werkend aan een doktoraats over GROEPSSEX

VOOR GEHANDICAPTE VEGANEN en in de TRIDIM bewoog JAMPIE

in eenzame waanzin en verkrachtte al dansend een gebruind

BURITA-ASPECT met lang gouden haar maar iedereen meed hem

omdat men vermoedde dat hij voor de POLIZMANS klikte en

terwijl de tijd zich voortsleepte bleef alles kalm maar

inwendig loeide de spanning hoger en alles liet uitschij-

nen dat na het vallen van het donker een der meest fasci-

nerende bladzijden uit ons BLUEHEADontspanningsleven zou

worden neergeschreven en rond rond 1700 trok iedereen

naar de REST-O-VREET en wie een PLANOFORM had nam zoveel

mogelijk mensen mee en allen gingen wij aan één grote tafel

zitten en zij die geen kredieten hadden voor vreetpenningen wachtten

geduldig op de lege borden der kameraden en haalden hiermee een gra-

tis supplement van wat wij cynisch maar niet helemaal ten onrechte

KOUDE VENUSIAAN noemden en op de terugweg werden blikken KAZI-KAZI

gekocht en onder de koelte van het SPACEJOHNstandbeeld geleegd en

kijk : onmiddellijk was er de stemming want daat kwam aangepleend op

zijn geweldig open BOSTARD & BOWMANduoform de schizofrene BIG ZAPA

met achter op de zitting de showman en gediplomeerd kinderverzorger

ANTIN die als groet een wilde scheet liet en snel sijpelde het goede

nieuws overal door : ZAPA kwam pas terug van een trip naar SAGITTARIUS

en in zijn rijlaarzen zaten honderd microgram échte en deugdelijke PRI-

MADONA, door HEILIGE MANNEN zorgvuldig gesyntetiseerd en liefdevol met

TERRAANSE opium vermengd waarna in broodvorm gedurende meerdere jaren

in de grond gestopt voor de "speciale effecten" en terwijl ZAPA in ons

midden plaats nam snoven wij het verrukkelijke aroma op dat aan hem

kleefde en onmiddellijk werd besloten een kollektief drugfeest te hou-

den in het PORTOBELLOBOS en haastig werden ijlboden gestuurd naar alle

PLEZIROS waar BLUEHEADS zich plachten op te houden en verzamelen werd

geblazen in de POESIKOK waar iedereen zich verdrong om meer nieuws want

sinds veertien dagen was er hier en lichtjaren in het rond geen micro

meer gebruikt uit schaarste en enkele van onze beste DEALERS waren bij

het passeren van de hyperruimte gesnapt en bromden nu in interstellaire

BASTILLA's en reeds hadden wij onze toevlucht genomen tot het kauwen

van in CAZADRON-stralen gedroogde JAJAJO-schillen en het drinken van

lieters coramine-bevattende MIROLARhoestsiroop maar de eeuwenoude goeie

onvervalste JOINT zoals die alleen vanuit moeder TERRA tot ons komen

kon hadden wij moeten derven en sommigen huilden tranen van geluk

en klopten vertederd op mekaars schouders en BIG ZAPA werd geliefkoosd

door de weinige vrouwelijke ingewijden en weldra gleden de planoform

bezitters tot aan de ingang van de POESIEKOK en alle dertig vonden wij

plaats op slechts drie glijders waarbij wel dient vermeld dat de VIN-

TEDECIMO van GORMANN soms met het onderstel tegen de rotsbodem beukte

en onder de leiding van KILLMORE die de varenbossen op zijn duimpje

kent scheurden wij in de richting van de MARE ASFALTO steeds verder

naar het strand toe en bij een onvindbare lagune lieten wij de plano's

zakken en plaatsten hen in een cirkel en lieten de zoeklichten aan en

toen, werden STICS en JOINTS gerold door meesterroller HURRY die deze

oude kunst van zijn vader had geleerd en toen dat niet snel genoeg

ging haalde MONIZ uit zijn ouwe BRODSKI enkele tarwekoeken en besmeer-

de die rijkelijk met onder gloeistaven brokkelig gemaakte PRIMADONA

en COSMICsigaretten werden doormidden gebroken om de nodige tabak te

leveren en met stukjes plastostrip vervaardigden wij geniepige filter-

tjes en zuigstukken en toen werd het erg stil en ZAPA kreeg als milde

schenker de eer de eerste SUPERJOINT aan te steken en diep inhaleerde

hij dat het goed was en gaf de smeulende stick door aan zijn lady de

misterieuze ZAZEE en nu werden ook andere peuken aangestoken en door-

gegeven en buiten het eeuwige ruisen der varens en het bonken van de

zee hoorde men alleen het gulzige zuigen en het beheerst weer expi-

reren en korte uitroepen van geluk en genot en reeds vanaf de eerste

haal voelde ik de heilige genade diep in mij dringen en heftig in mijn

binnenste schokken en volleerd hield ik de peuk - zoals afgebeeld op

de oude prenten - tussen ring en middenwinger geklemd en bracht rech-

ter en linkerhand samen tot een luchtledige bol met alleen een kleine

zuigopening gevormd door de twee duimen en toen inhaleerde ik diep en

krachtig en onmiddellijk scheen ik doormidden te zullen splijten en

mijn hoofd vloeide open en een zalige sensatie van broederlijke verbon-

denheid overspoelde mij en vertederd streelde ik de blauwe haren van

MONIZ die vredig en met de ogen toe geborgen lag in mijn schoot en

langzaam werden de nuttige bestanddelen langs ontelbare longblaasjes

in het bloed opgenomen en bereikten zo de hersenen waar ze weldadig

inwerkten en geluidsimpulsen aktiveerden en mooier maakten en anders

nooit gebruikte neuronschakelingen in reverberatie brachten en alle

zorgvuldig naar het onbewuste verdrongen ideeën en verlangens stroom-

den bevrijd naar buiten en iedereen gaf op zijn eigen manier uiting

aan het ongekende gevoel niet meer geremd te zijn zoals ANTIN die met

viriele mannelijkheid in een broodboom kroop en zacht begon te zingen

zoals BOEDDHA RAMA JAM die staccato citeerde uit de OEPANISJADEN zoals

CARLY PROFEET die met delierblik naar omhoog wees en schrikwekkende

rampen voorspelde zoals JAMPIE die als een ballerina in het sterren-

licht danste zoals IGOT die zijn sensaties weergaf in VIRGAANSE zestien-

voeters en er werd glimlachend gemijmerd over sir GRASSMAN en dokter

ACID & mister HIGH en over de CASSIOPEIAANSE vredespijp en over de

HEILIGE GEKKEN van TERRA die de STICK over het heelal hebben verspreid

en die sedert eeuwen roken en over penta-liserginezuur als één der ak-

tieve metabolieten in de urine van schizofrene JAPETANEN en over onze

goddelijke farmaceutische nijverheid die ons troostende produkten aan-

biedt zoals DESERIL en MIROLAR en unaniem werd de spot gedreven met

vuurwater en TABACO VULGARIS en toen begon ANTIN als eerste te schokken

als een blatende geit met krampachtig happen naar lucht een eeuwigdu-

rende mechanische lach die weldra op ons allen oversloeg ik kronkelde

over de grond en hinnikte en smeekte om te mogen ophouden anders zou

ik openscheuren en tranen sprongen in mijn ogen en machteloos sloeg ik

met mijn handpalmen tegen de grond maar telkens weer ging het naar om-

hoog, steeds hoger, ik kreeg scheurende pijn in kaak- en buikspieren en

greep naar mijn hoofd totdat ik eindelijk kalmte herwon en terwijl iede-

reen nog zachtjes naschokkend en uitgeput op de grond bleef liggen sloot

ik mijn ogen en voelde mijn hoofd langzaam groter worden en dan weer

krimpen en opeens was ik er zeker van geen benen meer te hebben en ang-

stig sprong ik recht en was blij mijn voeten te kunnen grijpen en onder-

tussen begon het spel van mekaars gelaat te observeren en op kommando

neus oren of mond te laten verdwijnen of onderling van plaats te doen

verwisselen en toen ineens zweeg iedereen als bij afspraak en met inge-

houden adem luisterden wij naar de zee en naar haar geluiden en nooit

had ik de varens zó gehoord en duidelijk onderscheidde ik mystiek ge-

fluister dat anders in een meerstemmig achtergrondsgeruis verzinkt en

door de stilte werd ik langzaam bevreesd voor de hoge varens die ons

langs alle kanten omringden en dichterbij en dat weer achteruit schenen

te trekken en op mijn rug liggend staarde ik naar de nachthemel die al-

tijd hoger klom zodat ik het ellendig gevoel kreeg met steeds toenemende

snelheid naar omlaag te storten en toen boog RAMA JAM zich over mij en

smeekte mij met waanzinnige ogen hem een MAXIFLASH te willen toedienen

en trillend bond hij zijn naakte arm boven de elleboog af met een eind

gummi dat hij aanspande met een zilveren spil en toen nam hij een zakje

paars poeder en schudde dit leeg in een kleine glazen bokaal en lengde

aan met geïoniseerd water uit een aangebroken ampul en vervolgens haalde

hij uit steeds dezelfde met TERRAANSE insignes geborduurde handtas een

batterij flesjes die allen verschillend gekleurd vocht bevatten en waar-

uit hij met een fijne pipet wat vloeistof opzoog die hij bij de inhoud

van de bokaal voegde zodat hij op die manier zijn lievelingscoctail zèlf

samenstelde en daarna koppelde hij de bokaal via een eindje plasticslang

aan een zakapparaatje dat na eerst door hem zorgvuldig te zijn afgesteld

weldra een zwak pompend gezoen voortbracht en ten slotte haakte hij de

bokaal aan een overhangende tak en terwijl hij mij de reeds met trage

regelmaat druppende naald reikte wees hij bevend de gezwollen ader aan

waarin hij zijn SHOT wilde krijgen en trillend zocht ik een plaats op de

met honderden littekens bezaaide arm en dreef toen met de ogen dicht de

naald tot diep in het bloedvat en RAMA JAM vibreerde een minuut in pure

extase rechtop en zakte toen vredig in mekaar terwijl wit slijm haast

onmerkbaar uit zijn mondhoeken vloeide en toen begon de blauwblonde ZAZEE

die vleesgeworden geilheid heel intens rillend recht te kruipen en strak

naar omhoog te kijken en terwijl zij haar gestrekte armen boven haar

hoofd samenbracht gilde zij hysterisch dat het alsjeblief niet komen

mocht dat het nooit komen mocht en gebiologeerd staarde zij naar boven

en begon toen in trance haar strakgespannen driehoekje op te schorten

tot haar stijve tepels naar buiten sprongen en nu werden haar ogen

vochtig en weldra stroomden haar hete tranen en drupten op de grond en

ondertussen rechtte ze zich op haar teentoppen en scheen van de grond

te zullen loskomen en opeens viel ze volkomen onverwacht stijf voorover

en bleef stuiptrekkend liggen en toen brak de paarse hel los want met

gulzige haast was de destructieve woede in ons binnengedrongen en voerde

ons in enkele tellen naar een daverende climax en CARLY PROFEET

beukte als bezeten met zijn hoofd tegen de pulsorkap van een der PLANO's

tot bruin bloed uit zijn oorschelpen spoot en iemand had ik weet niet hoe

een VAPORISATOR bemachtigd en richtte hysterisch op alles wat hem onder

ogen kwam en met drie man overmeesterden wij hem waarbij ZAPA een la-

ding in volle gezicht kreeg en bloedend neerzeeg en wij sloegen CARLY

tot hij bewusteloos in mekaar zakte en toen was ik opeens alleen ach-

tergebleven met ZAZEE, CARLY en ZAPA en onder de sterren merkte ik de

trippende gestalte en RAMA JAM en alle anderen waren in doodsangst de

varens ingevlucht en in paniek sleurde ik de vier lichamen in de VINTE-

DECIMO van GORMANN en startte met huilende pulsor en scheerde zigzaggend

tussen de rotsmassa's door in de hoop de grote weg te vinden maar ik

kende het bos niet en geraakte steeds moeilijker vooruit over lavabrok-

ken en slijkkuilen en zo pleende ik de hele nacht en ten slotte vond ik

bij dageraad een klein pad dat naar de grote weg leidde en huiverend

bereikte ik de stad en wist niet wat aanvangen met de nog volop hallu-

cinerende RAMA JAM alleen ZAZEE en ZAPA waren bij bewustzijn en staar-

den flippend voor zich uit en toen heb ik de VINTEDECIMO voor de POESIE-

KOK achtergelaten en ben huilend van ellende naar mijn koepel gerend waar

mijn slapende NEGRITA niet eens merkte hoe ik mij naast naar neervleide

en pas de volgende dag vernam ik dat CARLY en ZAZEE een overdosis SUPER-

SPEED hadden geslikt en nu in de REANIMATIEBOX lagen en last met onze

goeie vriend commodore ANTITRIP zou er zeker komen en nu zijn wij blind

van angst en durven slechts fluisterend converseren en de ijle werkingen

van het spul slepen dagenlang aan en laten ons moedeloos en leeg en

zwetend achter en zonder doel staren wij naar buiten en geven toe dat

wij op de rand van de verslaving zitten en playboy HURRY bekent mij dat

hij zijn laatste micros in het toilet heeft doorgespoeld en ik weet nu

zeker dat de inspirerende eigenschappen van PRIMADONA heel miniem, ja

zelfs onbestaande zijn en dat zoals bij alle genotsmiddelen de eerste

hap het beste smaakt en dat er niet zoiets bestaat als "nooit aangeboor-

de kreatieve aders die sluimerend in het onbewuste verdoken liggen en

slechts aan de oppervlakte komen bij een KICK" en samen met HURRY tracht

ik de sensaties te ontleden en wij besluiten dat alles neerkomt op een

verbogen waarneming die daarom niet hoogstaander is of meer waardevol

en wanneer wij proberen door voortdurend in mekaars ogen te kijken de

diepere drijfveren van ons roken te achterhalen vinden wij alleen een

ingekankerd streven naar zelfvernietiging en wij besluiten later op de

avond nooit meer enig genotsartikel tot ons te nemen of te spuiten of te

schuiven of te slikken of te snuiven en nog later vernemen wij dat RA-

MA JAM gruwelijk geflipt en daarna bezweken is omtrent het vijftiende

uur in de AFTERFLIPkliniek der paters TRAPEZISTEN zonder veel pijn en

met een gelukzalige glimlach op zijn steeds schuimende lippen en opge-

lucht halen wij adem want RAMA JAM heeft ons niet verraden en CARLY PRO-

FEET kàn ons niet verraden want voor commodore ANTITRIP wordt hij ogen-

blikkelijk doofstom en van ZAZEE zijn wij zeker dat zij niet zal spreken

want als er iemand bestaat die aan de IJZEREN OORBELLEN kan weerstaan

dan is zij dat en zelfs indien iemand als JAMPIE iets zou lossen zou

commodore ANTITRIP met deze bekentenis niets kunnen beginnen want iedere

"verslaafde" die naam waardig heeft thuis voor de spiegel urenlang vol-

gend verhaaltje ingestudeerd :

commodore ANTITRIP : hoe kwam u aan het spul ? VERSLAAFDE : op een dins-

dagavond kwam een blonde blauwogige ZWARTMAN mij "verdovende middelen"

aanbieden aan de toog van de welbekende POESIEKOK. Commodore ANTITRIP :

wàt bood hij u aan ? VERSLAAFDE : voor zover ik mij kan herinneren was

het PURPERE JUPITER aan vier kredieten de microgram wat niet duur is

ik wilde onmiddellijk twintig micro kopen voor eigen gebruik. Commodore

ANTITRIP : hoe verliep de betaling ? VERSLAAFDE : ik betaalde ter

plaatse tachtig kredieten en hiervoor kreeg ik de PLASTCARD van een

bagagedepot in spacehaven. Commodore ANTITRIP : had het hokje een

groene, zwarte, rode of blauwe deur ? VERSLAAFDE : het hokje had een

WITTE deur, commodore, een WITTE, daar ben ik zeker van. Commodore

ANTITRIP : en verder ? VERSLAAFDE : ik dus verder naar spacehaven, naar

hokje 69, en in het afgesproken vak lag een in zilverpapier verpakte

plak onvervalste pure JUPITER, voortreffelijk spul, Commodore. Commodore

ANTITRIP : wat deed je met de plastcard ? VERSLAAFDE : de plastcard ?

die heb ik opgegeten, steeds volgens de instructies van de ZWARTMAN...

totdaar hettype-verhaal, zorgvuldig ingestudeerd en reeds op reusachtige

schaal verspreid onder de BLUEHEADS en graag wil ik van deze gelegen-

heid gebruik maken om u op deze blz. nog snel enkele TIPS voor TRIPS te

geven zo verstop ik nooit mijn MASCOLINO nooit thuis want vinden doet

JAAK (de POLDOG) dat toch en daarom heb ik zelf een systeempje bedacht

dat even eenvoudig als vindingrijk is en hierin bestaat de capsule met

een strookje MAGNETOSTRIP ergens in een PIZBOX of in een GODSHUIS of be-

ter nog, en zoals ik het doe, onder een leesblad in de UNIVBIB vast te

plakken maar stel u zich mijn teleurstelling voor toen ik onlangs trek

had in een trip en aan blad nr. 48 in de linkerhoek ijverig naar mijn

genotsmiddel zoch en daar in de plaats van mijn MASCOLINO een briefje

vond met er op "gratias for the trip, con amore, NATASKA" wat mij een

zulkdanige erectie van woede gaf dat ik onmiddellijk een GODSHUIS bin-

nenliep om mij in een leegstaande BIECHTBOX te gaan afrukken, si si

HOMBRE !

O

===oooOoOooo===

O

Het was een koude nacht, en duister, met wind en felle regen. De

vluchtelingen, die bescherming gezocht hadden in de oude schuur met

haar lekkende dak, hadden een vuur aangelegd. Dit was gewaagd, maar

niet tè. Het was onwaarschijnlijk dat ZIJ met velen zouden buiten

zijn in dit soort weer. Zij hielde niet van water in welke vorm dan

ook. ZIJ hadden nooit van water gehouden.

De twee mannen en de drie vrouwen hurkten samen rond de flikkerende

vlam, dankbaar voor haar zwakke warmte. Zij waren allen gekleed in

lompen, met gebroken, kapotte schoenen. Hun kleren waren, toen ze

nog nieuw waren, van goede kwaliteit, maar nauwelijks geschikt voor

het leven in een vlucht. Twee van de vrouwen waren jong, en eens

misschien mooi, de andere was van middelbare leeftijd, evenals de

mannen. Ze zagen er allevijf oud uit - en allen hadden het uitzicht

alsof ze betere dagen gekend hadden. De meisjes hadden misschien eens

in een kantoor gewerkt. De vrouw moest een welgedane, bridgespelende

huisvrouw geweest zijn. Een van de mannen - een winkelier ? - was

eens dik geweest; zijn huid paste hem nu zo slecht als zijn kleding.

De andere was in een fysiek betere conditie en aan zijn spraak en hou-

ding kon men zien dat hij gewoon geweest was leiding te geven. Wat

het ook geweest was dat hij geleid had, het was onherroepelijk verle-

den tijd. Misschien, als deze kleine groep het overleefde, zou hij

hun leider worden; zij waren per toeval samengekomen, slechts een paar

uur voor ze in de schuilplaats gekomen waren.

In handbereik lag hun armzalig arsenaal - een longrifle, een revolver,

een kleine bijl, twee keukenmessen. Van deze was de revolver - die aan

de winkelier toebehoorde, het nuttigst - maar er waren nog slechts

vijf patronen over.

De vrouw, haar armen rond haar nog steeds volle borsten geslagen,

kloeg, "Het is koud ..."

"We mogen geen groter vuur maken", zei de grote man, hij die nooit dik

geweest was, haar.

"Ik zie niet in waarom niet ..." morde een van de meisjes opstandig.

De grote man zei langzaam en duidelijk, "ZIJ hebben scherpe ogen ..."

"Er is nog wat anders dat scherp is dan hun ogen !" riep het andere

meisje.

"Ik mis het nieuws ..." klaagde de ex-winkelier. "Op de radio, op de

TV... Wat gebeurt er ? Wat doet het Leger ?"

"Hoe gebeurde het ?" vroeg de vrouw. "En waarom doen de Amerikanen

er niet wat aan ?"

"Zij zullen hun eigen zorgen wel hebben," zei het meisje dat een gro-

ter vuur gewild had. "En de Russen ook. Ik hoorde er iets over op de

radio vooraleer ZIJ iedereen in de stad gedood hadden. Bijna iedereen."

"Ik dacht dat ZIJ alleen hier waren," zei de vrouw. "Hoe zijn ZIJ in

andere landen gekomen."

"Ze zijn klein," zei de grote man. "En zij hebben zich op schepen ver-

stopt sinds er schepen zijn. En nu zijn ze slim genoeg om zich aan

boord van vliegtuigen te versteken..."

"Maar hoe begon het ?" vroeg de ex-winkelier.

"Een mutatie, veronderstel ik ... Een van hen moet geboren zijn met

grotere intelligentie, en andere verbeteringen ... Hefft over het he-

le land gekaterd en zijn zaad verspreid... Het is mogelijk. Het moet

zo zijn. Het is gebeurd."

"Maar waarom HATEN zij ons zo ?" zei de vrouw haast wenend. "Ik was

altijd goed voor hen, deze die ik had. Het beste voedsel, duur, geen

overschotjes... Hun eigen mand om in te slapen ..."

"Waarom zouden zij ons niet haten ?" weerlegde de intelligentste van

de twee meisjes. "Ik heb er heel wat over nagedacht, als ik tijd had

om te denken, bedoel ik. We maakten het de bastaards wel moeilijk.

Bedokterden hen, vrouwtjes en mannetjes. Verdronken hun jongen ..."

De grote man lachte bitter. "Dat had ik moeten doen - maar ik was te

teerhartig. Weet je ..." hij lachte opnieuw... "Ik geloof dat het

allemaal mijn fout is ..."

Wat bedoel je ?" gromde de ex-winkelier. "Hoe voor de duivel kan

dat zijn".

"Ik kan het je net zo goed vertellen" was het antwoord.

Het begon allemaal, denk ik (zei de grote man) een hele tijd geleden.

Niet zo erg lang in werkelijkheid, maar het schijnt me eeuwen toe.

Wij, mijn vrouw en ik, leefden in een oud huisje in een stille zij-

straat ... Ik weet niet wat er met haar gebeurde, met mijn vrouw,

bedoel ik. Ik tracht nog steeds haar te vinden. Maar ...

Welnu, deze straat leed onder een kattenplaag. Zij haatte katten, al

hield ik van die scharminkels. Vroeger hield ik van de beesten, be-

doel ik. Mijn vrouw spuwde vuur en vlam als ik er een toesprak, en

ze bespoot de hoge muren rond onze tuin met een of ander spul dat

verondersteld werd ze weg te houden.

Wel, in die tijd was ik kapitein van een kleine kustvaarder met een

aangenaam reisschema - ongeveer een week van huis en dan drie dagen

in de haven. Soms echter, was ik laat; ik had een hele tijd met te-

genwind te kampen gehad. Mijn vrouw had een week in een verlofplaats

gepland, haar boeking viel samen met mijn afwezigheid. Ik had binnen

moeten lopen en weer weg wezen vooraleer ze vertrok - maar het viel

zo uit dat ik juist aankwam toen ze op het punt stond te vertrekken.

Het eerste wat ze zei toen ik thuiskwam, was "Je moet iets aan die kat-

ten doen."

"Welke katten ?" vroeg ik.

Ze vertelde het me. Gedurende mijn laatste reis had een van de lokale

katten niet minder dan acht jongen in onze autostalling geworpen. Het

zou niet moeilijk geweest zijn ze te elimineren toen ze pas geboren

waren - alleen maar een emmer water en een redelijk hard hart. Maar

zij haatte niet alleen katten, ze kon ze ook niet aanraken.

Er waren nog andere karweitjes op te knappen ook (zei hij terugblikkend).

Wat binnenwerk schilderen, de kandelaars kuisen, een paar kleine repa-

raties, een beetje tuinieren. Maar de katten hadden voorrang. Het

waren nogal charmante katjes; hoewel hun moeder grijs was, waren zij

zwart-wit. Zij waren levendig - en vol vechtlust. Mijn eerste bedoe-

ling was hen te verdrinken. Ik vulde de afvalemmer half met water,

pakte er een en gooide hem erin. Maar hij was een goed zwemmer en

vocht zo hevig om er uit te klauteren, dat ik het hart niet had om er

mee door te gaan. Ik redde hem en liet hem lopen - en natuurlijk hol-

den hij en zijn trawanten weg om zich te verschuilen. Dat was de eer-

ste dag.

De volgende dag besloot ik de Dierenbescherming het werk te laten doen.

Ik belde hen op, en men vertelde mij dat ongewenste dieren alleen op

maandag werden opgehaald - en ik voer zondag om middernacht uit. Het

alternatief was om ze zelf naar de Kennel te brengen. Dus had ik die

zaterdagnamiddag een grote lege kartonnen doos klaar en mijn handen vol

met het vangen van katjes. Ze hadden nu wel begrepen dat ik hen kwaad

wilde. Tenslotte had ik er vijf in de doos - ik was overdekt met zweet

en schrammen en stonk naar kat - en besloot dat dit tenminste een be-

gin was. Ik ging binnenshuis om een stortbad te nemen en andere kle-

ren aan te trekken. Toen ik verfrist was belde ik nog geen taxi, maar

ging terug naar buiten, in de hoop dat ik de drie overblijvende katjes

nog zou kunnen vangen. Ik zag hun moeder vier katjes op het pad lei-

den. Toen merkte ik dat ze de doos had omvergeduwd, en zo haar nage-

slacht had bevrijd. Eén zat er nog in de doos. Hij blies naar me.

Ik vloekte terug en liet hem zitten, met het besluit om de zware in-

spanning tot de volgende dag uit te stellen.

Nu moet je je de toestand voorstellen. Er was de autostalling, met

een schuurtje aan het eind daarvan. Er was geen plaats onder het schuur-

tje, maar wel erachter, tussen het schuurtje en de afsluiting van ons

eigendom. Deze ruimte was te smal voor mij, maar er was plaats genoeg

voor de katten. Nadat ik mijn aanval had ingezet hadden de katjes daar

hun toevlucht gezocht.

Ik hield niet van wat ik moest doen, maar ik had mijn vrouw beloofd

dat de plaats vrij van katten zou zijn als zij thuiskwam. Ik gebruikte

de waterdarm om ze er uit te spuiten, een voor een. Ze waren koppig.

Ik kon hun haat voelen, en tegen die tijd haatte ik mezelf. Hun moe-

der liep in de nabijheid rond - zonder te durven tussenkomen - maar als

haar blikken hadden kunnen doden, dan was ik ter plaatse dood gebleven.

Maar ik kreeg de arme, halfverdronken sukkeltjes een voor een te pakken,

opende het hek op een kier, en wierp ze op straat. Ze krijsten als dol-

lemannen. De laatste was meer dan half verdronken toen hij de strijd

opgaf en vanachter het schuurtje kwam gekropen. Maar nog bezorgde hij

me een diepe schram.

Ik ging naar buiten om nog eens na te kijken of ik ze wel alle acht

had buitengewerkt. Het was in orde. Hun moeder lag op haar zijde

in de goot en zoogde ze. Ze keek me erg verwijtend aan.

Maar ...

Dat was het niet wat me verontrustte. Het was iets dat ik zag, iets

dat ik hoorde - hoewel ik het me niet erg meer herinnerde, tot ZIJ

uit hun schuilplaatsen kwamen en de wereld overnamen. Ik veronder-

stel dat HIJ toen reeds machten bezat, hoewel deze nog moesten ont-

wikkeld worden. HIJ moet op een of andere manier aan mijn geheugen

geknoeid hebben - hoewel toen niemand mij geloofd zou hebben.

Toen ik hem oppakte merkte ik dat zijn voorpoten meer kleine handjes

dan poten waren - en het zij de handen van ZIJN kinderen die, met hun

hersenen, hen in staat hebben gesteld ons te bevechten met hun sabota-

gedaden.

En ik hoorde een stem in mijn geest, geen menselijke stem, die zei :

"Hier zal je voor boeten ...!"

"Dat zal je ! Dat zal je !" schreeuwde de vrouw, en greep de revolver.

De ex-winkelier greep hem vooraleer ze hem kon gebruiken. Langzaam

zei hij, "Laat HEN maar met hem afrekenen." Toen haast fluisterend,

"IK zou de bastaarden verdronken hebben ..."

Oorspronkelijke titel : "No Room in the Stable", copyright A. Bertram

Chandler. Vertaling : Julien C. Raasveld.

O

===oooOoOooo===

O

"De Raaff valt aan !" riep de metalen stem uit de luidsprekers, "Iede-

reen op de gevechtsposten in de hoofdcontrolekamer. De Raaff valt aan !"

Na de eerste verwarring in de smalle gangen ontstond vlug een goed ge-

coördineerde beweging. Een zorgvuldig onderhouden vermietigingsmachine

trad in werking; ieder lid van de Cultulite vormde er een tandrad van,

dat zij plaats innam in het apparaat. De Dierdienders werden samen ge-

geseld met electrozwepen en in hun verzamelzaal gestuwd, waarna de deur

in allereil vergrendeld werd. Alle lichten, behalve de matte noodlam-

pen werden gedoofd. Terwijl de drie geschutskoepels werden bemand, be-

gonnen ze reeds langzaam te draaien. De smalle lopen van de energie-

kanonnen richtten zich op het mathematisch berekende punt waar de Raaff

tevoorschijn zou komen. De energieleiders verspreidden reeds een zachte

gloed. Nog was er niets te zien dan de eindeloze vlakte van grauwwit

zand en stof, met de verspreide kraterogen als gapende monden naar de

zwarte sterrenhemel. De sterren waren niet meer dan flauwe zilverstip-

jes, die slechts een zeer zwak licht verspreidden over de maanloze pla-

neet.

Toen ... bewoog de duisternis. Een reeks sterren doofde plotseling uit,

toen iets tussen hen en de koepelstad ontstond, iets dat aanvankelijk

slechts een massa verdichtende duisternis was, vooraleer het licht be-

gon uit te stralen en zich volledig materialiseerde. Een enorm schep-

sel bevond zich plots op de bodem van de planeet, iets dat een zieke-

lijk groenwit licht als een besmettelijke schimmel verspreidde. Aan-

vankelijk leek de Raaff op een kruising tussen een bewegende paddestoel

en een soort worm met duizenden kleine reptielpootjes, waarop hij zich

schommelend voortbewoog, maar toen scheurde het ganse lichaam aan bei-

de zeiden open en onthulde twee enorme tandeloze muilen, waaruit zich

bundels tentakels als wieren uitstrekten, over de gehele lengte met

zuignappen bezet. Langzaam maar vastberaden naderde de Raaff de koe-

pelstad, die hij zou kunnen verpletteren onder zijn massa. Zijn poten

en tentakels tekenden diepe groeven in het mulle zand.

Op een sein braakten de drie geschutskoepels hun energie uit. Onspre-

kelijk heldere blauw-witte tongen likten even aan het lichaam van de

Raaff, en lieten zwartgebrande gaten achter. De Raaff richtte het voor-

ste deel van zijn lichaam op, terwijl zijn tentakels als waanzinnig naar

de kanonnen grepen. Een tweede salvo verpulverde enkele der dichtst-

bijzijnde vangarmen. De Raaff scheen te aarzelen, plots verzwakte het

licht dat hij uitstraalde. Hij werd doorschijnend, en was ineens ver-

dwenen. De sterren gingen weer aan, daar waar de Raaff zojuist nog

stond.

Misschien hadden ze het schepsel ditmaal zwaar gekwetst, er was geen

enkele manier om het te weten te komen. De Raaff was teruggekeerd naar

die duistere dimensie waarin hij zich schuilhield. Misschien waren er

ook meerdere van zijn soort. Ook dat kan men niet te weten komen. Het

enige wat van belang was, was dat hij zich ditmaal teruggetrokken had.

De normale verlichting ging weer aan in de koepelstad.

In het ruimteschip Alphor trok ESPer Leslie Borkin, de getrainde speur-

telepaat ontzet de concentrators van het hoofd. Steunend begon hij heen

en weer te schommelen op zijn stoel, en verborg zijn gezicht in zijn

handen, terwijl hij gesmoorde geluiden uitbracht. Nadat de automatische

scheepsdoc hem een antishockspuitje had toegediend, kalmeerde de tele-

paat voldoende om verslag uit te brengen.

"Er zijn menselijke overlevenden op die planeet, Kapitein," zei hij,

"hun gedachten zijn verward en onduidelijk, maar het zijn mensen. Maar

er is ook iets anders, iets gruwelijks dat een voortdurende bedreiging

vormt. De indrukken die ik kreeg waren vaag, maar ze waren voldoende.

Het is iets dat groot genoeg is om de ganse stad te vernietigen, maar

het bevindt zich niet op deze planeet, of toch niet rechtstreeks. Ik

had de indruk dat het op onregelmatige tijdstippen uit ... het niets

opduikt en een aanval waagt, waarna het zich weer terugtrekt en eenvou-

dig verdwijnt. Ik kan u onmogelijk een detailbeschrijving geven van

hetgeen ik héé1 even zag in hun gedachten. Het waren slechts fragmen-

taire flitsen van een enorm monsterachtig schepsel, zo hoog als een

tiental opeengestapelde gebouwen, en volledig overdekt met muilen, ten-

takels en klauwen."

"Nu, van monsters hebben we niets te vrezen. De Aphor is voldoende

gewapend om elke aanval af te slaan. Er zijn dus overlevenden, dat

is het belangrijkste. Ik vreesde reeds dat onze detektors zich ver-

gist hadden, toen ze verscheidene energie-ontladingen noteerden op de

zevende planeet van dit miezerige zonnestelsel van Procyon. Tenslotte

is de planeet véél te ver van de moederzon en haar witte dwergbegelei-

der verwijderd om uit zichzelf leven voort te brengen en te behouden.

Hij moet al sedert millenia volledig afgekoeld zijn, en het zuurstof-

gehalte van zijn atmosfeer onvoldoende om leven in stand te houden."

"Het is waarschijnlijk één der kolonistennederzettingen die vergeten

raakten tijdens de Capelli-Taura Oorlog," opperde Onderbevelhebber

Calvin, "één van die gepreconstrueerde koepelsteden met een onafhanke-

lijke zuurstofgenerator en een zelfregelende massa-omzetter, die de

basismaterie van de planeet zelf aanwendt. Die kunnen eeuwenlang in

hun eigen bestaan voorzien, zonder enige hulp van buitenaf. Ofwel is

het een ver vooruitgeschoven gevechtspost, waarvan de leden niet meer

in staat waren om de planeet te verlaten na het einde van de Oorlog.

Misschien is hun installatie gedeeltelijk vernietigd, en konden ze niet

opgespoord worden door de ontwapeningscommissie van de Verenigde Capel-

li-Taura-Terra-stelsels ?"

"Dat zullen we wel ontdekken," zei Kapitein Morban, "onze tocht door

dit zielsverlaten stelsel is tenminste niet vruchteloos gebleken. Pro-

beer radiocontact op te nemen met die koepelstad."

ESPer Leslie Borkin verliet de commandokamer en trok zich terug in zijn

privécel om wat te rusten en het antishockmiddel te laten uitwerken.

Het afspeuren van een planeet met zijn dubbel telepatisch brein was

niet enkel een afmattende karwei waaraan, ondanks hun enorme psychische

training, reeds vele ESPers ten onder gegaan waren, maar ook de geva-

ren daaraan verbonden waren aanzienlijk. De mogelijkheid bestond voort-

durend dat men op een onaangename verrassing stootte, zoals dit monster

op deze planeet. Nadat de Alphor de planeet genaderd was, waar de ener-

gieladingen genoteerd waren, had hij de concentrators opgezet die het

reikvermogen van zijn dubbel brein verhonderdvoudigden. Bijna onmid-

delijk was hij in contact gekomen met menselijke gedachtenimpulsen,

doch tezelfdertijd had hij in deze gedachten het afschuwelijke ding ont-

dekt dat hen bedreigde. De shock was teveel geweest, en Leslie zou

zijn talent de eerste uren niet kunnen gebruiken, anders liep hij gevaar

dat bij de kunstcellen van zijn tweede brein, dat als versterker en

richtingaangever van zijn natuurlijke ESPtalenten werkte, zou overbe-

lasten.

De Alphor was één der vele schepen die na het einde van de intergalac-

tische Capelli-Taura Oorlog uitgezonden werden door het nieuwgevormde

C.T.T.-stelsel, op zoek naar overlevenden van de schermutselingen in

een oneindig groot heelal. Het was een beetje zoeken naar vele onein-

dig kleine spelden in een onmetelijke hooiberg, en gelukkig hadden de

C.T.T.-stelsels, de mens en zijn nieuwe verbondenen, hierbij geperfec-

tioneerde machines en de ESPers bij de hand.

De Alphor ging in omloop om de planeet, en gleed dan de dunnen atmos-

feer binnen, op zoek naar de koepelstad.

De muziek raasde in golvende stromen door zijn lichaam, ze tintelde als

elektriciteit in zijn vingertoppen, en zinderde na in zijn brein. Zij

was als een ontketende oerkracht, die geleidelijk terug in banden ge-

legd werd, en tevens was zij als de tederheid van zijn eerste liefde,

met een herinnering aan zachte zomers en een blauwe hemel die Vronc

nooit werkelijk gekend had. Toen de laatste noten en kleuren van zijn

symfonie wegstierven, bleef Vronc gebogen zitten over de musifoon. Zijn

ogen waren gesloten, zijn hele lichaam was een gespannen boog, die zich

langzaam ontspande naarmate de laatste trillingen door zijn vingers over-

vloeiden op de contacttoetsen van het apparaat. Applaus omhulde hem,

maar het was een schrale troost voor het onnoemelijke verdriet dat hij

in zich voelde woelen om het beëindigen van zijn muziek/kleurencomposi-

tie. Met een ingehouden zucht liet hij de contacttoetsen los, en zijn

ogen richtten zich op zijn gezellen in de ontspanningskamer van de koe-

pelstad.

De jonge Claudan lag geheel ontspannen in de protozetel, die zich elec-

tronisch aanpaste aan elke wijziging van zijn lichaamshouding. Claudan

keek naar de musifoon met een tikkeltje jalousie. Enkele malen had hij

tevergeefs geprobeerd het apparaat te bespelen. De musifoon ving recht-

streekse gedachtengolven op, en zette ze om in muziek en kleuren, ter-

wijl men met de vingers de sterke en schakeringen regelde op de contact-

toetsen, die tegelijkertijd een rechtstreeks contact vormden met het

brein van de speler. De musifoon eiste een enorm precies gevoel voor

muziekhoogten, toonvarianten en kleurschakeringen, en tevens een bijna

schizofreen concentratievermogen dat het de speler mogelijk maakte om

tegelijkertijd ALLE instrumenten die hij wou horen in harmonie samen te

denken, en tezelfdertijd de aangepaste kleurvarianten te creëeren in

aangepaste vormen. Enkel dromers, zoals Vronc, die bijna voor niets

anders leefden dan hun muziek, waren in staat een werkelijke symfonie

te scheppen met de musifoon.

De goedgevormde Vegal zat links van Claudan, en haar donkeromfloerste

ogen namen de kamer onverschillig op. Haar hand lag op de zijsteun van

Claudans zetel, en ze wachtte erop dat hij de zijne erop zou leggen.

Tevergeefs want hij had zich vol enthousiasme in de discussie geworpen.

"Elke nieuwe symfonie is sterker, aangrijpender dan de voorgaande," zei

hij, "ik weet niet hoe je het doet, Vronc, maar je composities bereiken

iets van het oneindige rondom ons."

"Wij ZIJN het oneindige," zei Vronc kortaf. "Wij zijn de laatsten van

wat eens een groot ras was, en daarom moeten wij overleven. Niets an-

ders heeft nog een wezenlijke zin, en dat probeer ik aan te raken met

mijn kleurenmuziek. Wij zijn het einddoel van deze creatie."

"En JIJ heerst over die creatie," fluisterden de Stemmen tot Claudan.

De Stemmen waren altijd bij hem, ze waren een deel van hem, héél diep

verborgen zodat de anderen ze nooit konden horen. "Jij heerst over dit

deel van het heelal, waarvan je zelf het begin en het einde bent ..."

Dat was ook zo. Claudan was technobioloog, en tijdens hun verblijf in

de koepelstad had hij zich vol fanatisme overgeleverd aan genetische

experimenten. De verscheidene soorten Dierdieners waren het resultaat

daarvan. De eersten hadden ze vernietigd, maar toen hadden de Cultulite,

de oorspronkelijke koepelbewoners, ontdekt dat de Dierdieners, gedege-

nereerde schepsels, toch voldoende intelligentie bezaten om eenvoudige

en vervelende karweitjes op te knappen, waartoe ze nu gebruikt werden.

Claudan had dus wel het recht zich God te voelen.

Riana lachte luidop, en zelfs Luccar keek haar verstoord aan. Iedereen

wist wat Riana dacht van Vroncs centrumtheorie, en innerlijk waren ze

met haar akkoord, maar ze wisten ook hoe lichtgeraakt Vronc was tegen-

over openlijke spot. Het was gevaarlijk om hem te kwetsen, Vronc was

te belangrijk voor het overleven in de koepelstad. Niet alleen was hij

een uitstekend schutter met de energiekanonnen, maar Vronc en Horley

waren de enigen die de apparatuur van de massa-omzetter konden bedie-

nen, en van dit toestel was hun ganse voedselvoorraad afhankelijk. Reeds

éénmaal had Vronc in een bui van razernij gedreigd hen allemaal te la-

ten omkomen, en sindsdien waren de andere leden van de Cultulite zeer

voorzichtig geworden met Vronc.

"Ach wat, Vronc," zei Riana, "waarom niet ophouden met een zinloze

woordenwisseling ? Welk belang kunnen wij hebben in dit heelal ? Hoe

lang sinds wij iets hoorden van buiten ? Hoeveel jaren ? Ze hebben ie-

dereen uitgeroeid, en wij zijn overgebleven, dat is alles. Wij moeten

overleven, niet voor dit verrekte heelal, maar enkel voor onszelf !"

"Onzin," zeiden de Stemmen tot Claudan, "ze weet niet wat ze vertelt.

JIJ alleen kent de waarheid. Dit alles is je schepping." Hij wist dat

het gesprek vlug dood zou bloeden, zoals altijd. Het was zinloos te

proberen een levensdoel te vinden voor een leven, waar het enkel van

belang was in leven en bij volle verstand te blijven.

"Geen enkel radiocontact, Kapitein," meldde Onderbevelhebber Calvin.

"Hun toestel is defect, ofwel weigeren ze te antwoorden."

"Vreemd," zei Kapitein Morban, Op het scherm bekeek hij de een zacht

licht verspreidende koepelstad, die ongeveer een kilometer verwijderd

was van de plaats waar het ruimteschip Alphor was neergedaald. "De

koepel is blijkbaar volledig in orde. Onze meters noteerden een nor-

maal energieverbruik, en we wéten dat hij bewoond is. Waarom reageren

ze dan niet ? Hun instrumenten moeten ons schip toch geregistreerd heb-

ben ?"

"ALS iemand ze nog gebruikt, Kapitein. Het is bijna dertig jaar gele-

den dat de Capelli-Taura Oorlog beëindigde, er zijn meerdere gevallen

bekend van koepelsteden waarvan de bewoners degenereerden. Misschien

KUNNEN ze de toestellen eenvoudig niet meer bedienen ?"

"Heb je lezingen over deze planeet zelf ?"

"Nauwelijks bewoonbaar, Kapitein. 756 miljoen km van de dubbelzon ver-

wijderd, met een omlooptijd van 10 jaar en 290 dagen. Géén maan, zwaar-

tekracht 0,74/A, een aswenteling van zeven dagen. Geringe dampkring,

nauwelijks 300 km hoog, bevat 65 % stikstof, 16 % zuurstof en een assor-

timent andere gassen. Niet voldoende voor de ontwikkeling of het

voortbestaan van een aardse levensvorm. De atmosfeer is precies dicht

genoeg om het grootste deel der gevaarlijke stralingen uit de ruimte te

weren, doch niet om enige warmte te behouden. Weinig of geen bergen

over de ganse planeet, enkele meren aan de keerzijde, waarschijnlijk

gestolde gassen. De bodem is voornamelijk rots, en bevat verschillende

ertsen die we nu ontleden."

"Geen erg aangename plaats om te leven. Wel, stuur twee mannen naar de

koepel, en probeer rechtstreeks contact te maken. Maar wees voorzich-

tig."

Luccar liet de conversatie aan zich voorbijgaan, al dat gepraat ver-

veelde hem vlug. Hij richtte zijn aandacht op Evyn, een knap blondje.

Luccar probeerde al een hele tijd haar aandacht te trekken, tot nog toe

zonder resultaat. Evyn had geen oog voor zijn als gebeeldhouwd gelaat

en zijn gespierd lichaam. Het was een flinke deuk in Luccars eigen-

liefde, die misschien wel te wijten was aan het feit dat hij er telkens

weer aan herinnerd werd dat hij veel ouder was dan zij, niettegenstaan-

de zijn lichaam er uitzag als dat van een twintigjarige jongeling.

Vol spijt herinnerde hij zich nog hoe enkele jaren terug de grenzen

met de Dierdieners niet zo nauw getrokken waren. Toen kon hij soms om

de week van bedgezellin veranderen. Dààr waren vrouwtjes bij geweest.

Maar nu was er weinig keuze meer.

Evyn was nog jong, en momenteel in een van haar pseudo-intellectuele

stadia. Met intense belangstelling volgde ze de discussie tussen Vronc

en Claudan, tot Luccars groot misnoegen. Het gesprek dat aanvankelijk

op gematigde toon gevoerd werd, steeg geleidelijk in volume en dreigde

in een twist te ontaarden, toen Horley's binnenkomst er een einde aan

maakte.

Horley was een kleine, gedrongen man met een vrolijk innemend gezicht,

dat een scherp contrast vormde met zijn koude hatende ogen. Hij maakte

een gebaar met zijn duim achter zich. "De Dierdieners worden weer ru-

moerig," knorde hij, "ze hadden weer eens een vertegenwoordiger aange-

steld, die meer voedsel eiste. EISTE, stel je dat voor !"

Luccar veerde recht, terwijl het bloed naar zijn hoofd steeg. Hier was

een middel om zijn opgekropte woede uit te werken. "Wat deed je ?"

vroeg hij. Horley's mond spleet zich tot een brede glimlach. "Ik heb

zijn darmen uitgebrand," zei hij goedgeluimd, "een vuurstoot van nauwe-

lijk twee armlengten afstand uit mijn vlammenrevolver. Een enorm ro-

kend gat gaf het. Had je het beest moeten horen kelen, het was een

der vierarmigen met die dikke hangbuiken. Enorm grappig tafereeltje,

werkelijk !"

Luccar ging weer zitten. "Goed zo," zei hij, en de anderen vielen hem

bij. "Maar het is niet voldoende. Die creaturen hebben een goed lesje

nodig, dat zal ze een poosje kalmeren. Heeft iemand een speciaal idee ?"

Riana keek op, en een koortsig licht laaide in de diepten van haar ogen.

"Het is lang geleden dat we écht pret maakten," zei ze zacht, "laten we

er een in een doorzichtige tank plaatsen en hem inspuiten met een cel-

wandafbrekend middel. Daar kunnen we wel een paar uurtjes aangenaam

kijkgenot aan hebben ..."

"Maar dat is toch wat te streng," protesteerde Evyn, "ze hebben nu

toch al een les gehad ? Laten we het daarbij houden ."

Claudan keek haar licht spottend aan. "Evyn, toen we enkele jaren ge-

leden de Cultulite oprichtten, wisten we wààrom," zei hij, "we hebben

toen zekere maatstaven gesteld die we tot elke prijs moeten aanhouden.

Dàt scheidt ons van de Dierdieners. Wij zijn mensen, zij zijn gedege-

nereerden, die zelfs het menselijk aanschijn verloren hebben."

"Maar uiteindelijk zijn ze toch van ONS afkomstig ?"

"En wat dan nog ? Als een kunstenaar een slecht schilderij maakt, ver-

nietigt hij het. De Dierdieners zijn een mislukt experiment. Wij hou-

den hen in leven, omdat ze van énig nut zijn. Als dank voor ons voed-

sel stellen zij EISEN. Zij zijn in de meerderheid, en onze overmacht

is gelegen in het feit dat WIJ de sleutels van de wapenkasten hebben."

Hij ging naar een der muurkasten, en koos een electrozweep en een in-

jectierevolver uit. "Kom, Horley," zei hij, "we gaan er één uithalen

of misschien twee, en een beetje pret maken."

Ze verlieten de zaal. Nauwelijks vijf minuten later echter begonnen de

alarmzoemers te werken. "Raaff !" gilde de metalen stem, "een Raaff !"

Duisternis en een vage geur van verbrand vlees omringden de Dierdieners.

Suf zaten ze in rijen naast elkaar in de grote gesloten metalen kamer,

die slechts verlicht was met kleine bollampen. De overblijfselen van

hun afgezant, lagen nog in het midden van de plaats, een ineenkronke-

lende massa verschroeid vlees, de vier armen uitgestrekt als die van een

verpletterde spin. Het lichaam zou daar blijven, tot één van de Cultu-

lite het bevel zou geven het in een desintegrator te werpen. In een

hoek van de kamer zat een apparte groep schepselen in een gesloten

kring. Niemand bemoeide zich ooit met hen, het waren de ooglozen.

Zelfs de meesters van de Cultulite lieten hen met rust. Zij zaten voor

zich uit te zingen met hun enorme tandeloze monden, die uitsluitend uit

dikke vlezige lippen bestonden. Een eentonige en toch doordringende

melodie met een zeer vreemd leidmotief dat in een groot aantal varian-

ten steeds terugkwam. Vronc kwam nooit in de kamer der Dierdieners,

anders zou hij misschien de melodie herkend hebben.

"Droefheid," fluisterde de muziek nu, "gelatenheid ..."

Plots flitsten de bollampen volop aan en de kamer blaakte in een kli-

nisch wit dat pijn deed aan de ogen van diegenen die ze hadden. De

zware deur gleed open, en twee Meesters kwamen binnen, gewapend met de

lange stokken die pijn deden als ze je aanraakten.

De eerste keek minachtend neer op de schepsels. "Jullie zijn weer onge-

hoorzaam," zei hij, "jullie durven te EISEN. Dat moet gestraft worden."

De zweep maakte een aanduidende beweging. "Jij, en jij, kom mee."

De eerste Dierdiener kroop log overeind op zijn misvormde bultige be-

nen. De tweede was een der hangbuiken. Verschrikt krabbelde hij ach-

teruit doch de electrozweep kronkelde als een zwarte slang naar hem toe

en raakte hem aan. Hij gilde, maakte een luchtsprong en bleef toen

kreunend liggen. Op een teken van de Meester, nam de eerste Dierdiener

hem op zijn schouders, en volgde gewillig de twee Meesters met zijn

last. De deur sloot zich achter hen, de lichten doofden weer op halve

sterkte.

In de hoek nam één der ooglozen iets dat hij achter zijn rug verborgen

had. Het was een vorm zoals enkel een schepsel zonder ogen het kon

maken, lang en wormachtig, met vele poten en tentakels, gemaakt uit

brokken papier, voedsel en stukjes rottend vlees en beenderen. De

ooglozen begonnen weer zacht voor zich heen te zingen, weer dezelfde

melodie, maar dringender, dreigender.

"Haat," zei de melodie, "haat, doden, haat, doden, HAAT, HAAT !!!"

De Raaf richtte zijn enorme massa op boven de koepelstad. Grote roken-

de gaten waren overal zijn lichaam, maar nog naderde hij. Stof dwar-

relde hoog rond hem op in de ijle atmosfeer.

raakten de koepel aan, en deze beefde onder het geweld. Scherpe alarm-

stoten gilden door de gangen van de koepelstad. Luccar rende naar de

extrakanonnen. De bodem trilde onder hem, toen de Raaff zich over de

koepel stortte. Als een waanzinnige manipuleerde Vronc de gevechtskoe-

pels. Verbeten staarde Riana naar het monsterachtige schepsel wiens

lichaam nu volkomen over de koepel leunde, terwijl de vangarmen een

ingang zochten.

"Horley, schakel het afstootscherm in," brulde Vronc, "het ding is nog

nooit zo ver geraakt. Als de koepel het begeeft, zijn we er allemaal

aan."

Vloekend duwde Horley de twee Dierdieners onder zijn bewaking in een

zijkamer, en rende naar de machinekamer. De kanonnen waren nu nutte-

loos, hun straalradius was te beperkt en de Raaff te dichtbij. Als een

kwal breidde hij zich uit rond en over de stad, zijn medusa-armen

vormden een walgelijke kronkelende kaleidoskoop van begeringe grijpar-

men en zuignappen. Toen kwam het afstootscherm in aktie. Enorme mas-

sa's energie werden van de kanonnen afgeleid en overgeschakeld op het

buitenoppervlak van de koepel. De Raaff richtte zich even op, daalde

toen weer neer.

"Meer energie," keelde Vronc, "geef méér energie !" Horley schakelde

alle energie van de kannonen over, en een golf blakend vuur rolde over

de koepel. De Raaff kromde zich, zijn vangarmen sloegen even wild in

het niets terwijl ze een houvast zochten. Toen verdween de Raaff.

ESPer Leslie Borin, in zijn kabine in de Alphor, begon te gillen.

"Dat ding," krijste hij tot de bemanningsleden die hem een kalmerende

injectie toedienden, "hou dat monsterding was van mij ! Hou dat ding

weg !"

Calvin bracht verslag uit bij Morban. "Zij zijn volkomen stapel, Ka-

pitein. Nauwelijks waren we genaderd, of ze openden in het wilde weg

het vuur met energiekanonnen ! We konden ons in veiligheid brengen,

en daarna hebben ze tweemaal een afstootscherm in werking gebracht over

de koepel."

"Een volkomen zinloos gedoe, inderdaad. Zelfs als ze ons als vijanden

aanzagen, waarom met straalkanonnen vuren op twee mannen te voet ? Wat

zei onze ESPer ?"

"Hij is bewusteloos nu, maar we ondervroegen hem onder hypnodrugs. Hij

zei dat de koepel aangevallen werd door een enorm monsterachtig schep-

sel, dat de stad dreigde te verpletteren. Maar onze apparaten liegen

niet, en onze ogen evenmin. Er was NIETS dat de koepelstad aanviel !"

Even later werd in de controlekamer echter een nog vreemder verschijn-

sel vastgesteld ! Een verzwakking van de lading der generatoren. Twee

techniekers werden aan het werk gezet, doch konden enkel vaststellen

dat door een volstrekt onvindbare oorzaak, een deel der energie van

de Alphor als het ware afgetapt werd.

Vronc stond aan de hoofdsluisdeur, en keek naar de instrumentenborden.

Hij had de indruk dat er buiten de koepel iets was dat vaag glom in het

sterrenlicht, maar de instrumenten zeiden hem dat er niets was. Hij

luisterde naar de muziek met zijn brein. Steeds na een aanval van de

Raaff kon hij de melodie zo goed horen, steeds vlak bij de hoofdsluis

die naar buiten uitgaf, die ongrijpbare melodie die hem bespookte en

die het àlles was. Soms voelde hij ze zo vlakbij dat hij ze instinc-

tief kon grijpen, maar dadelijk vervaagde ze weer. Eenmaal zou hij ze

kunnen grijpen en vasthouden, en dan zou hij de musifoon gebruiken en

grootste symfonie scheppen die ooit gecomponeerd was. Eéns zou hij de

melodie kunnen vasthouden.

"Je ziet er maar slapjes uit," zei Luccar. Vegal sidderde over gans

haar lichaam. "Nog nooit is de Raaff ZO dichtbij geweest," zei ze.

"We hebben zelfs het afstootscherm moeten gebruiken. De volgende maal

zal het monster misschien NOG sterker zijn, en ons scherm te zwak. Wat

dan ?"

Luccar lachtte. "Onzin, meisje," zei hij, "de Raaff zal nooit sterk

worden om binnen te dringen. Kom mee iets drinken."

Gewilloos volgde Vegal hem. In zijn kamer schonk hij hen beiden een

glas in. Drankjes maken was Luccars hobby. Vegal dronk het hare in

één teug uit. "Brrr, dat is sterk," zei ze. Luccar glimlachte verge-

noegd, en vulde de glazen. Hij hield haar in het oog, terwijl ze aan

haar tweede drink sipte. Ze was lang niet mis, dacht hij, ze had ste-

vige borsten en zware dijen, en hij had haar ook gewild, vooraleer

Claudan beslag op haar gelegd had. Die verdoemde Claudan met zijn wij-

ze praatjes en zijn autoriteit. Welke rechten kon hij laten gelden

die hij, Luccar, niet ook had ?

Vegal voelde zich vreemd ijl in het hoofd. "Ik ben toch niet dronken,"

dacht ze, "Luccar drinkt hetzelfde als ik, en hij is nuchter. Het is

de opwinding, de schrik." Luccar schonk voor de derde maal in, de drank

was zoet, maar brandde scherp in haar binnenste. Het was alsof haar

vingertoppen gevoelloos werden, en Luccars gezicht was wazig. Zijn

stem kwam als van héél ver, en ze begreep zijn woorden niet. Hij nam

haar glas weg, en ze verzette zich niet toen hij haar in de zetel ach-

terover duwde en op haar neerdaalde. Zijn lippen waren heel zacht, en

gewilloos voelde ze hoe zijn vingers de ritsnaden van haar kleren open-

den. "Ik mag niet", dacht ze, "Claudan bezit mij," maar het schenen

zinloze begrippen, en haar lichaam reageerde op de sexuele prikkels,

en niet op was haar brein zei.

"Er is nog één weg," zei Morban. "Die koepelsteden stonden aanvanke-

lijk ondergronds met elkaar in verbinding. Zelfs de éénstad-modellen,

zoals dit hier, hebben stereotype ondergrondse toegangssluizen. Gebruik

een graver met een boorneus, nader de koepel onder de rotsbodem, en

dring daarlangs binnen. Onze graver zal niet veel werk hebben met de

bodem, het zal vlug gaan."

De melodie had andere ondertonen gekregen, vond Vronc. Hij begreep

het niet, het thema van de muziek was hetzelfde, maar het was wilder,

dreigender. De muziek danste in oneindige schakeringen langs de binnen-

kant van zijn schedel, en zijn brein keek ernaar met nietsziende ogen.

Hij kon het leidthema niet concretiseren, als een speelse vlinder ont-

glipte het hem steeds, danste wat verder en kwam uitdagend terug, juist

buiten zijn bereik.

Riana schakelde het microfilmdoek uit, toen ze haar kamerdeur hoorde

openschuiven. "Ben jij het, Horley ?" vroeg ze, terwijl ze zich om-

draaide. Ze zweeg abrupt, en grabbelde naar de alarmknop terwijl ze

rechtsprong. Te laat, de Dierdiener greep haar bij het middel, en

slingerde haar tegen de muur, terwijl zijn gezel de deur sloot.

"Die idioot van een Horley," flitste het door Rianas hoofd, "hij heeft

die twee niet opgesloten, de aanval van de Raaff heeft hem afgeleid."

De Dierdiener torende boven haar, zijn fletse ogen staarden koud op

haar neer. Zijn vier handen met de lange beendervingers daalden als

klauwende spinnen neer over haar gezicht. Ze begon te gillen, en bleef

lang gillen, hoewel ze toen niet meer kon zien wat men met haar deed.

De graver hield stil, en de twee mannen keken op hun instrumentenbord.

"Staal," zei Calvin, "we hebben de koepel geraakt. Sluit de neus van

de graver aan, en snij het midden weg. Later we voor alle zekerheid

onze ruimtepakken aandoen, het zuurstofgehalte kan verschillen van on-

ze atmosfeer, en met nadeligen gevolgen voor ons."

Evyn verveelde zich, en besloot Riana op te zoeken als gezelschap. Een

drukkende stilte hing voortdurend in de gangen, waar iedere kamer vol-

strekt geluiddicht was. Niemand antwoordde toen ze op de zoemer drukte,

dus opende ze de deur. Ze gilde niet toen ze zag wat over de vloer uit-

gespreid lag. Kleine deeltjes lagen tot in de hoeken van de kamer, en

ook de muren waren volgespat. Evyn bleef roerloos in de deuropening

staan, toen draaide ze zich om en ging terug naar haar kamer. Wezenloos

zakte ze in haar zetel. Haar ogen waren wijdopen en staarden, maar

zagen niets.

Na een poosje herinnerde ze zich dat ze iets moest doen, maar wat ?

Het was iets zeer belangrijks, dat wist ze. Ze was opgestaan om Riana

te zoeken, en nu zat ze hier. Ze wist dat ze zich iets moest herinneren

dat zéér belangrijk was, maar hoe hard ze ook nadacht, iets belette

haar om het zich te herinneren.

De deur gleed open, en de bollampen flikkerden aan. Geruisloos verhie-

ven de Dierdieners zich, misvormde schaduwen die zich losmaakten van

de muren en de vloer. Verscheidene voorwerpen gingen van klauw tot

klauw. Enkel de ooglozen bleven zitten in hun hoek. Hun brede lippen

vervolgden het eentonig zingen, sterker, sterker, "Haat. Haat. HAAT,"

zongen ze.

In het midden van de leegstromende kamer lag nog steeds de dode Dier-

diener. Zijn uitgestrekte armen en benen als verwrongen vingers van

een gebroken horloge.

Claudans bed masseerde hem zachtjes, terwijl hij met gesloten ogen

luisterde naar zijn Stemmen, die hem spraken over zijn God-zijn. Uit-

eindelijk verstomden de Stemmen, en hij besloot een kijkje te nemen in

de vergaderzaal. Hij ging voorbij Vegal's deur die half open stond,

en hoorde hun stemmen. Zijn vinger aarzelde boven de zoemer, dan boog

hij zich voorover en luisterde. Als God had hij recht alles te weten.

Na een poosje richtte hij zich weer op, een koude woede brandde in

hem. Vegal had het recht niet hem, een God te bedriegen, zeker niet

met Luccar, die géén God was.

God Claudan keerde terug naar zijn kamer, en opende zijn wapenkast.

Zijn keuze viel uiteindelijk op een lang vibreermes. Hij drukte op de

handschakelaar, en het twintig centimeter lange lemmet begon zacht te

trillen. Claudan knikte tevreden. God keerde op zijn stappen terug.

"We zijn er doorheen", zei Calvin, en schakelde de snijbranders uit.

Een stuk metaal gleed van hen weg, en viel donderend neer binnen in de

gang van de koepelstad. Zwak licht ontving hen. Met hun stunrevolvers

in de hand, traden Calvin en zijn gezel de stad binnen op zoek naar de

bewoners.

Door de radios van hun ruimtepakken, deelde Morban hen mee dat het ener-

gieverlies in de Alphor begon op te lopen.

Vegal lag op haar zijde, en kreunde behaaglijk in haar slaap. Na een

poosje werd haar ademhaling regelmatig, toen begon ze lichtjes te snur-

ken. Luccar kleedde zich aan, en besloot Horley op te zoeken. Die

was waarschijnlijk nog bij de twee Dierdieners die ze uit de verzamel-

zaal gehaald hadden. Hij was reeds halverwege de gang naar beneden,

toen hij vreemde schuifelende stappen hoorde, en schorre keelklanken.

Hij versnelde zijn pas en tastte naar de electrozweep aan zijn zijde.

Vanuit Rianas kamer kroop een felrode vinger in de gang. Haar deur

stond wijdopen, en hij kokhalsde toen hij zag wat iets met haar gedaan

had. De wapenkast was open en ledig. Vloekend duwde Luccar de alarm-

knop in, en snelde naar buiten. Op dat moment kwam Horley hem tege-

moet gerend, kelend, "Maak dat je wegkomt, zij zijn allemaal vrij !"

Een vloedgolf van Dierdieners was op zijn hielen, haalde hem in en be-

dolf hem onder hun massa. Luccar sloeg op hen in met zijn electrozweep

en huilend van pijn weken ze terug. Toen braakten vuurtongen uit de

groep. Een zware slag trof Luccar aan de schouder, en slingerde hem

terzijde. De zweep viel uit zijn verdoofde hand, en hij draaide zich

om om te vluchten. Twee vuurstoten verbrijzelden zijn ruggegraat, en

veranderden zijn rug in een rokend gat waaruit rode tongen likten. Hij

was dood voor zijn lichaam viel.

"Niets is nog reëel," dacht Evyn. De hoofdlichten waren uitgedoofd,

en vreemde zoemtonen dreunden door de kamer, maar ze hoorde ze niet.

"Deze kamer, deze stad, het zijn allemaal illusies," dacht ze, "ook ik.

Ik ben niet, ik zweef alleen in het niets, en ik droom alles rondom

mij in het niets..." Een innerlijke stem drong aan, "Herinner je ?

Herinner je ?", maar ze luisterde er niet naar. De stem was ook een

illusie, net als zijzelf.

De melodie was nu veel duidelijker. Vronc had de musifoon meegenomen

naar de buitensluisdeur, en zijn vingers gleden aalvlug over de contact-

sleutels. Kleuren donderden tegen de muren, toen voor het eerst de

melodie échte vorm aannam, een zacht vloeien van verre winden, een ge-

selen van sterrenstormen, het loeien van novavuur, groots en bulderend,

somber en dreigend ...

Maar er was ook een disharmonie, iets stoorde de éénheid van Vronc met

de muziek, en nu ook voor het eerst besefte Vronc wat de disharmonie

was : de koepelstad zelf. De melodie was de planeet, en de melodie

was Vronc, maar de aanwezigheid van de stad op de planeet schiep een

discordante. Met een brein dat ontzettend helder was, begreep Vronc

dat de muziek het alles was, belangrijker dan hijzelf. Hij begon het

nodige te doen opdat de muziek eindelijk het volmaakte zou bereiken.

God Claudan keek in de kamer, het vibreermes wachtte in zijn handen.

Luccar was er niet meer, enkel Vegal lag naakt te slapen in de zetel.

God stak zijn hand uit met het mes, en het trillende lemmet raakte

haar keel. Een fijne rode lijn tekende zich af, maar Vegal ontwaakte

niet. God aarzelde. Hij had haar nog nodig. Hij ging weer naar bui-

ten, op zoek naar Luccar.

Vegal ontwaakte met een bonzend hoofd en een scherpe pijn aan haar hals.

Toen ze haar keel aanraakte, trok ze met een kreet haar hand terug, en

keek verschrikt naar de bloedbloemen op haar vingertippen. Ze wankel-

de recht, en de herinnering aan Luccar kwam. Als Claudan dit ooit te

weten zou komen ! Ze ging naar het wasbekken, en duwde op de waterknop.

Geen water, het rotding was weer defekt. Ze kleedde zich aan, en be-

sloot bij Evyn water te halen om zich te verfrissen en de wonde te rei-

nigen.

God ontmoette de waanzinnige horde Dierdieners in een der benedengangen,

waar hij Luccar zocht. "Ik ben God !" brulde hij hen tegemoet, terwijl

hij met het vibreermes zwaaide. "Ik ben God".

Gejoel antwoordde hem. Een vuurstraal tekende een zwarte blakende

streep in de muur naast hem. Hij sprong vooruit, krijsend "Ik ben God !"

Als een automaat sloeg hij op hen in, het mes daalde en rees in de mas-

sa. Pijnlijke kreten, en het lemmet kleurde rood. Dan trof iets hem

in de maagstreek, en hij viel achterover. Vlammen kropen omhoog langs

zijn kleren. "Dat kan ... niet," fluisterde hij, terwijl hij bloed

spuwde, "Ik ben ... God ... Ik ... ben ..." Toen vuurden ze op hem

tot hij stil lag, een ontzette en verbijsterde blik van niet-begrijpen

over zijn gezicht.

In een der gangen stootten Calvin en zijn gezel op twee lichamen. Het

waren oude mannen, die op de grond uitgestrekt lagen. Beiden ademden

nog, met korte stoten, maar hun ogen waren wijdopengesperd als verkeer-

den ze in een soort hypnotische trance. Hun lichamen vertoonden geen

enkel letsel. Bevreemd deelden ze hun ontdekking mee aan de Alphor,

waar men hem zei dat de ESP-er hun tocht volgde. Leslie begreep er

niets van, zei hij.

Vegal duwde de deur zachtjes open. "Evyn ?" zei ze, dan weer "Evyn ?".

De zittende gedaante antwoorde niet. Vegal ging rond, en staarde in

Evyn's wijdopen ogen, die op het niets uitkeken. Vegal knielde neer

voor het meisje, en vroeg : "Evyn, wat scheelt er ?"

Geen enkele reaktie kwam. Hulpeloos stond Vegal weer op, en besloot

hulp te gaan zoeken, toen ze de geluiden buiten hoorde. Haastig sloot

ze de deur, en sidderend hoorde ze de bloeddorstige troep voorbijgaan,

in de richting van de hoofdcontrolekamer. "Ik moet hier weg," dacht ze

koortsig, "ze zijn allen losgeraakt, ze hebben wapens. Naar beneden,

daar kan ik me verbergen. Wat dan ? Daar zal ik later aan denken, eerst

moet ik weg." Er was geen tijd om aan anderen te denken, net als iede-

reen wou ze overleven. Ze verliet de kamer en rende de gang af, zonder

er zelfs aan te denken een wapen mee te nemen.

Na een poosje stond Evyn op, en als een slaapwandelaarster verliet ze

haar kamer en ging in dezelfde richting waarin de Dierdieners verdwe-

nen waren.

De melodie gonsde wild in Vroncs hoofd, ze beukte tegen zijn schedel

als wilde hamers, een dwingende muziek. Hij voelde dat de volmaakte

harmonie vlakbij was nu, de melodie was triomfantelijk, zegevierend.

Zijn uit zichzelf handelende vingers verbraken de noodcontacten en zet-

ten het mechanisme van de hoofdsleurdeur in werking. Sedert jaren was

de apparatuur niet meer gebruikt, maar ze had zichzelf uitstekend on-

derhouden. Hij lette niet op de kreten achter hem, de begeerde melodie

was vlakbij nu.

De vrouw liep de mannen van de Alphor recht in de armen. Ze bevocht

hen als een wilde kat, en riep wild in een oude versie van het inter-

galaktisch dialekt, waarvan ze slechts hier en daar iets begrepen. Uit-

eindelijk moesten ze haar verdoven. Op dat moment riep de ESPer hen

op vanuit de Alphor, en de angst in zijn stem drong zelfs tot hen door.

"Luister goed," riep hij, "ik heb de impulsen gevolgd van de vrouw die

jullie daar hebben. Het is een mooie jonge vrouw, ze is gekwetst aan

de hals en heeft bloedvlekken op haar vingers en kleren".

"Jong, mooi ? Absoluut niet, het is een oudere vrouw van rond de vijf-

enzestig. Ze heeft geen enkel letsel !"

Op dat moment begreep ESPer Corbin de waarheid. Uit al de wisselende

indrukken, impulsen en oogpunten die hij ervaren had, diepte zijn dub-

bel brein de nodige elementen op om de puzzel samen te stellen, en uit-

eindelijk besefte hij de lugubere waarheid die zich verborg achter het

psychotische landschap van het leven in de koepelstad.

"Neem de vrouw mee, en verlaat de stad," zei hij met verbeten stem,

"kom zou vlug mogelijk terug in het schip." Tot kapitein Morban in de

Alphor vervolgde hij, "Kapitein, laat alles klaarmaken opdat we dade-

lijk kunnen opstijgen zodra ze aan boord zijn. We moeten zo vlug moge-

lijk weg van het oppervlak van deze planeet. Er is geen tijd om alles

in detail uit te leggen, maak ik heb dieper in hun brein gelezen dan zij-

zelf kunnen en willen, en ik heb gezien wat zij voor zichzelf verbergen.

Kijk naar onze meters : meer en meer energie wordt van ons schip ge-

stolen, en iets beneden in de koepelstad gebruikt deze energie. Het is

een kwestie van overleven; tegen de eenzaamheid hebben ze zelf een aan-

houdende psychose geschapen en dat keert zich nu tegen hen.

In de koepelstad hoorden Calvin en zijn gezel een vreemde fluittoon,

die zich begon te verspreiden, en waarin een vreemde dreigende melodie

lag. EEn sterker wordende wind bevocht hun terugweg. "De sluisdeur,"

riep Calvin, "een of andere gek heeft de grote sluisdeur aan de opper-

vlakte geopend, alle lucht ontsnapt uit de koepel. Vlugger !"

Het fluiten was overgegaan in een gierende wind, toen ze zich in de

graver storten, en hem afsloten van de ijler wordende atmosfeer van de

stad. De vrouw ademde moeilijk, doch ze verbeterde vlug nadat ze haar

een zuurstofmasker opgezet hadden. De graver spoedde zich terug naar

de Alphor.

Evyn wankelde de hoofdcontrolekamer binnen en zag Vronc staan, terwijl

hij als krankzinnig de kontroles bediende. Tussen haar en Vronc stond

een groep Dierdieners, die vochten tegen een koude, fluitende wind.

Sommigen kronkelden op de grond, en snakten naar adem. Met brandende

zag Evyn de enorme luchtsluisdeur die een kier vertoonde, die wijder

en wijder werd, een gapende deur in het duister.

De Raaff zal binnenkomen, kreet haar brein in paniek, de Raaff die we

zo lang bestreden hebben, kan binnen nu. Haar hoofd werd vreemd ijl

toen ze verder dacht, maar neen, dat kan niet, De Raaff kan niet bin-

nenkomen, want de Raaff heeft nooit écht bestaan. Wij schiepen de Raaff

om iets te bestrijden dat érger was dan een voortdurende vijand, maar

wat dat geweest was, kon ze zich niet herinneren. Als een willoze toe-

schouwer keek ze toe, en iets vreemds gebeurde, naarmate alle geluiden

opgenomen werden in de hoge fluitende toon waarmede de atmosfeer de koe-

pel verliet, werd daarin een vreemde melodie hoorbaar, een melodie die

haar aan iets wou herinneren dat lang, lang geleden was. Ze verzette

zich uit alle macht tegen die herinnering, maar dan was het alsof in

haar brein een andere deur naar een andere duisternis openging, en die

donkerte gulpte in kille stromen over haar ontzette naakte brein, en ze

WIST. Voor het eerst sinds vele jaren WIST ZE.

De Dierdieners vervaagden, werden doorzichtig, en verdwenen. Ze herin-

nerde zich de vele jaren eenzaamheid in de koepelstad, waarin ze slechts

met zeven mensen waren en waar nooit iets gebeurde; ze herinnerde zich

de sensatie toen ze de oogloze lippenwezens ontdekt hadden, primitieve

wezens aangepast aan de condities van deze planeet. Ze herkende de

vreemde melodie die de ooglozen steeds zongen, en die gevaarlijk was,

omdat ze op het onderbewustzijn inwerkte en de drang tot zelfvernieti-

ging in de mens wakker maakte. Ze herinnerde zich hoe Vronc en Clau-

dan met de wezens experimenteerden, tot ze de lucht van de koepel kon-

den inademen, en hoe ze dan ontdekt hadden dat de ooglozen een vorm

van telepatie kenden, ze konden hun impulsen projecteren, tot ze zo

echtschenen als de realiteit. Claudan had impulsspoelen gemaakt van

de Raaff, en dan van de Dierdieners, en deze gegrift in de breinen van

de ooglozen, die ze beneden in de koepel opgesloten hadden, en de oog-

lozen projekteerden de Raaff, en de Dierdieners. Het was een spannend

spel geweest, het verdreef de eenzaamheid, maar iets was geleidelijk

misgegaan, want het spel werd de werkelijkheid, en uiteindelijk herin-

nerde niemand zich dat de Raaff en de Dierdieners illusies waren. Iets

had langzaam aan de grenzen verschoven tussen het werkelijke en het

irreëele, tot ze één werden, want àlles was beter dan de verschrikking

van de eenzaamheid.

Dit alles herinnerde ze zich in één enkele korte flits, toen was de

luchtsluisdeur volledig open.

ESPer Leslie Borkin, in de Alphor die nu in omloop was rond de planeet,

zag nog heel even door hààr ogen hoe de sluisdeur gans opendraaide,

en hij voelde de koude pijn toen haar bloedvaten sprongen en het bloed

uit haar mond, neus en oren spoot. Toen verbrak hij het telepatisch

contact, vooraleer hij de kilte van haar dood proefde.

Bevend bleef hij zitten aan zijn toestel, en besefte dat hij, en hij

alleen voortaan verder zou moeten leven met het laatste dat hij gezien

had. Hij zou het nooit aan iemand kunnen vertellen, want hijzelf wist

niet of hetgeen hij gezien had de werkelijkheid geweest was, of de

laatste impuls van een stervende nachtmerrie.

Doorheen het rode waas van Evyn's brekende ogen, had hij gezien hoe

doorheen de open sluisdeur de Raaff in de koepel binnenkwam.

(C) E.C. BERTIN

O

===oooOoOooo===

O