kindsoldaten laat ze niet schieteninhoud – noordzuid cahier 3 inleiding 5 kindsoldaten: een...
TRANSCRIPT
KINDSOLDATENLAAT ZE NIET SCHIETEN
BART HOREMANS EN EMIEL VERVLIET (EDS.)
2 NOORDZUID CAHIER – COLOFON
NOORDZUID CAHIERJaargang 27, nr 3, september 2002Driemaandelijks Tijdschrift over mondiale verhoudingen© de auteurs
UITGAVEWereldwijd MediahuisHoogstraat 139, 1000 BrusselTel. 02.213 12 70, fax 02.213 12 71mail: [email protected]: http://www.wereldwijd.be
IN SAMENWERKING MET11.11.11-uitgeverijVlasfabriekstraat 11, 1060 Brusseltel. 02.536 11 11, fax 02.539 13 43
Broederlijk DelenHuidevettersstraat 165, 1000 Brusseltel. 02.502 57 00, fax 02.502 81 01
HOOFDREDACTEUREmiel VervlietKernredactie: Rudy De Meyer, Gie Goris, Bogdan Vanden Berghe, Agnes Van Speybroeck (redactiesecre-tariaat), Liesbet Walkiers.Redactieraad: Dirk Barrez, Johan Bastiaensen, Marc Colpaert, Peter Dhondt, Marc Fillet, Paul Lansu,Stefan Marysse, Stef Vandebroek, Sonja Van Outryve, Catherine Vuylsteke, Johan Wets.
BESTELADRESWereldwijd Mediahuis, BrusselAbonnementsprijsvoor België: 1008 BEF/jaar – 25 eurovoor Nederland: 54 fl – 25 euroLosse nummersvoor België: 290 BEF – 7,19 eurovoor Nederland: 16 fl – 7,19 euro(exclusief verzendkosten)
VORMGEVINGTriumvira[a]t
VERANTWOORDELIJKE UITGEVERJohan LemanHoogstraat 139, 1000 Brussel
INHOUD – NOORDZUID CAHIER 3
INLEIDING 5
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL 9Marc Schmitz
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA 25Els De Temmerman
ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILS 39Uwe Siemon-Netto
IN AFGHANISTAN VERWACHTEN KINDEREN ZICH AAN EEN VROEGE DOOD 47Michael Pohly
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN 55An Vranckx
MEISJES IN OORLOG 65Inge Vermeire
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN CONFLICTSITUATIES 77Renaud Galand
INHOUD
4 NOORDZUID CAHIER – INHHOUD
KINDSOLDATEN EN DE PREVENTIE VAN CONFLICTEN 91Felix Nkudabagenzi
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN 97Yves Willemot
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN 115Françoise Dieryck
TEVEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN 125Hilde Herssens
INTERNATIONALE HANDEL IN VRAAG? – NOORDZUID CAHIER 5
INLEIDING
BART HOREMANS EN EMIEL VERVLIET
Bart Horemans is stafmedewerker van Pax Christi Vlaanderen. Emiel Vervliet ishoofdredacteur van de NoordZuid Cahiers.
6 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Wereldwijd vechten minstens 300 000 kinderen onder de 18 jaar, jongens
zowel als meisjes, actief mee in gewapende conflicten. Wie kindsoldaten in
de strijd inzet, ontkent dit meestal, en het aantal en de leeftijd van deze
kindsoldaten worden systematisch vervalst. Maar wie goed kijkt, vindt ze
overal: van Bosnië tot Colombia, van Tsjetsjenië tot Kongo. Kinderen zijn
immers gemakkelijker te indoctrineren en naar de wil van de volwassenen
te kneden. Ze zijn klein, flexibel en gemakkelijk inzetbaar tijdens de strijd.
Ze eisen geen soldij en zijn onvoorwaardelijk gehoorzaam. Kortom, kinde-
ren zijn voor krijgsheren gedroomde soldaten.
Dit toenemende gebruik van kindsoldaten is één van de meest gruwelijke
en meest cynische aspecten van moderne oorlogen. De inlijving bij gewa-
pende troepen maakt kinderen slachtoffers van alle soorten misbruik. Vaak
zijn ze ondervoed, verplicht tot allerlei klusjes of worden ze gebruikt als
seksslaaf voor volwassen strijders. Als ze al niet sterven onder vijandelijk
vuur, trappen ze op een mijn, worden ze gedood omdat ze trachten te ont-
snappen of dienen ze als menselijke bom bij zelfmoordmissies. Hun rechten
als kind en mens worden systematisch genegeerd. Wie overleeft, draagt
levenslang de onuitwisbare psychologische sporen van extreem geweld, als
slachtoffer en als beul. De rekrutering als kindsoldaat is dan ook een van de
meest extreme vormen van uitbuiting van kinderen en van miskenning van
hun fundamentele rechten.
Hoewel kinderen sinds mensenheugenis deelnemen aan gewapende conflic-
ten, heeft de problematiek van kindsoldaten de laatste jaren dramatische pro-
porties aangenomen. Veranderingen in de aard van oorlogsvoering hebben
het aantal kindsoldaten doen stijgen én hun bijdrage aan het conflict ingrij-
pend gewijzigd. Wanneer kinderen in het verleden voornamelijk werden
ingezet als spion, stalknecht, boodschapper, … zijn zij nu ook sterk vertegen-
woordigd onder de gewapende strijders zelf. Dit komt niet in het minst door
het massaal voorhanden zijn van gemakkelijk hanteerbare lichte wapens.
Met Kindsoldaten. Laat ze niet schieten verschijnt voor de eerste keer in het
Nederlands een omvangrijke publicatie over kindsoldaten. Een groot aantal
specialisten gaat op zoek naar de oorzaken van het toenemend gebruik van
kindsoldaten en wijzen op de juridische en politieke instrumenten die ter
beschikking staan om wereldwijd dit probleem aan te pakken. Dit boek wil
echter meer zijn dan een wetenschappelijk dossier. Bevoorrechte getuigen
geven een persoonlijk verslag van hun ontmoeting met kindsoldaten.
Ook de genderperspectief kan daarbij niet ontbreken. Vaak wordt immers
over het hoofd gezien dat meisjes evengoed gerekruteerd worden als kind-
soldaten. Als ze al niet in de strijd worden ingezet, moeten ze seksuele dien-
sten leveren, als keukenhulp opdraven of gevaarlijke verkenningstaken uit-
voeren.
Naast de zoektocht naar de oorzaken van het toenemend gebruik van de
kindsoldaten en de beschrijving van hun levensomstandigheden, komen
ook de verschillende preventieve en curatieve instrumenten aan bod. De
versterking van internationale rechtsregels en de strijd tegen de massale
verspreiding van lichte wapens vormen samen met armoedebestrijding en
de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten de geëigen-
de middelen om een halt toe te roepen aan het gebruik van kindsoldaten.
Een speciale rol blijft tenslotte weggelegd voor onderwijs, waarin het uit-
bouwen van vredes- en mensenrechteneducatie een prioriteit vormt in
door oorlog getroffen landen. Het hoeft ook hier geen betoog dat kinderen,
meisjes en jongens, een bijzondere voorkeur genieten omdat zij de toekom-
stige dragers van vrede en respect voor mensenrechten kunnen zijn.
Uiteindelijk moeten mensenrechten deel uitmaken van de gezamenlijke
morele overtuigingen van een gemeenschap. Alleen dan zullen mensen mas-
saal het respect voor alle mensenrechten afdwingen. Via sensibilisering en
politieke actie moeten we trachten de onvoorwaardelijke ethische eis van het
verbod op het gebruik van kindsoldaten ingang te doen vinden in de wereld.
Met het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag hebben we alvast
een sterk juridische instrument in handen om dit na te streven.
De Partners waarmee dit cahier werd uitgewerkt zijn de Vlaamse Vredes-
week, en de Belgische Coalitie. Een voorstelling van deze partners vindt u
achteraan, op pagina 137 en 138.
INLEIDING – NOORDZUID CAHIER 7
8 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 9
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSELDAT NOG UITBREIDING NEEMTMARC SCHMITZ
Marc Schmitz werkt als onderzoeker voor GRIP, de GROUPE DE RECHERCHE ET D’INFORMATION
SUR LA PAIX ET LA SÉCURITÉ. Hij is ook verantwoordelijk voor de publicaties van hetonderzoekscentrum.
“De gezichten van de kinderen die in een echte revolutie of oorlog vechten,
zijn mij bijna even vertrouwd geworden als de gezichten van mijn eigen
kinderen. Van Praag tot Beiroet, van Teheran tot Gaza, in de jungle van
Mozambique of Angola, of in de woestijn van Tsjaad, van de bergen van
Eritrea tot in de getto’s van Zuid-Afrika, overal heb ik hun kleine silhouet
gezien, en het staat in mijn geheugen gegrift. Wanneer men mij over de
gruwelen van de oorlog spreekt, zie ik de trieste blik van kinderen die aan
het slagveld ontkomen zijn. Er blijft dan niets meer van de stoere vrolijk-
heid waarmee ze naar het front vertrokken, een bloem in de loop van het
geweer.”
Dit citaat komt uit het boek Gosses de guerre van Alain Louot, verschenen
in 1989 bij Laffont in Parijs. Louot was een van de eersten om de tragedie
van de kindsoldaten aan de kaak te stellen. In de loop van de jaren zeventig
en tachtig bezocht hij de vele haarden van onrust waar kinderen in de vuur-
linie meevochten. De conflicten die hij beschrijft, behoren soms al tot het
verleden. Maar het verschijnsel van de kindsoldaten blijft actueel,en de
omvang ervan is groter dan ooit tevoren.
ER ZIJN ALTIJD KINDSOLDATEN GEWEEST
Kindsoldaten zijn geen uitvinding van de twintigste eeuw. In het verleden
werd het heel normaal gevonden dat kinderen op het slagveld meestreden.
In feite is het verschijnsel even oud als de oorlog zelf. Wij herinneren ons de
keiharde soldateske opvoeding in het oude Sparta, in de vierde eeuw voor
onze tijdrekening. Vanaf de leeftijd van zeven jaar kregen kinderen een har-
de lichamelijke training en werden aan een strenge discipline onderwor-
pen. Vanaf hun twaalfde jaar waren zij klaar voor de verdediging van de
stad. Wij stellen hetzelfde vast in een andere tijd en op een andere plaats: bij
de Azteken in de vijftiende eeuw. Agressief gedrag werd aangemoedigd, en
10 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
de geboorte van een zoon werd met de volgende woorden begroet: “Het is je
zending om de Zon te drinken te geven met het bloed van je vijanden.”
In het middeleeuwse Europa stonden kinderen als schildknapen in dienst
van de ridders. De gevechten werden tussen mannen ‘geregeld’, maar daar-
na moesten de schildknapen zorg dragen voor paarden, wapens en harnas-
sen. Later, tijdens de Dertigjarige Oorlog van 1618 tot 1648, vochten tien-
duizenden kinderen mee in de huurlingenlegers van de strijdende partijen.
Hun voornaamste taak bestond erin te plunderen, om de volwassen solda-
ten te voorzien van paarden en voedsel. Hoeveel scheepsjongetjes zijn er in
de achttiende eeuw niet gestorven? Met hun kleine gestalte – ze waren tus-
sen tien en vijftien jaar oud – werden ze ingezet om in de dubbele wand van
de schepen te kruipen, om daar met koud water te zorgen voor de afkoeling
van de kanonnen. Het lot van de jonge tamboers was niet veel benijdens-
waardiger: zij liepen aan het hoofd van de legereenheden, en werden dik-
wijls als eersten gedood.
In 1764 gebood Lodewijk XV de opening van een militaire school. Twee-
honderd vijftig kinderen tussen acht en elf jaar werden er voorbereid op een
loopbaan als officier. Het leven was hard: lijfstraffen en een ijzeren disci-
pline. Deze methode had tot doel de kinderen voor te bereiden op de
onvoorwaardelijke trouw aan de Franse kroon. In Pruisen ging men op
dezelfde manier tewerk. De scholen leverden kinderen af die psychologisch
volledig vervormd waren en een blind geloof in de autoriteiten hadden. Is
het verwonderlijk later vast te stellen dat heel wat commandanten van
nazikampen oud-leerlingen van deze kadettenscholen waren? Napoleon
was zelf een product van een van deze scholen, en aarzelde niet om adoles-
centen in zijn legers in te schakelen. Na de campagne in Rusland was het
bepaald moeilijk geworden om nog vrijwilligers te vinden. Met een decreet
werd ook de mobilisatie van jongeren van minder dan achttien jaar moge-
lijk, reden waarom men later ook van ‘baardloze soldaten’ zou spreken.
Wij weten dat kinderen beïnvloedbaar zijn en zich graag identificeren met
een volwassene. Dat geeft de volwassene de mogelijkheid om kinderen te
manipuleren. Daarom ging de inlijving van een kind of adolescent in het
leger altijd gepaard met een zekere hersenspoeling, gebaseerd op ideeën die
via de schoolboeken, de media of de familie verspreid werden. De periode
juist voor de Eerste Wereldoorlog is wat dat betreft veelzeggend. Een jonge
Bretoen, die erin geslaagd was zich ouder voor te doen en zo als vijftienjari-
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 11
ge dienst genomen had, schrijft: “Ik kan niet leven onder het juk van de vij-
and, en daarom ben ik soldaat geworden. Op school heb ik geleerd wat eer-
gevoel betekent. U bent het, mijn leraar, die me dat geleerd hebt.”
Iedereen kent nu de verwoestingen die de nationaal-socialistische propa-
ganda in de hoofden van de Duitse jeugd heeft aangericht. Vanaf de leeftijd
van elf jaar moesten jongens en meisjes lid worden van de Hitlerjeugd, en
zo de geboorte van de ‘nieuwe mens’ voorbereiden. Tegelijk werden de
nieuwe soldaten voorgevormd. Op het einde van de oorlog werden kinde-
ren van veertien en vijftien jaar de loopgraven ingestuurd: de ‘totale oorlog’
heeft ook hen opgeslokt.
KINDSOLDATEN IN DE RECENTE GESCHIEDENIS
Overal in Indochina waren kinderen van de partij, zowel in Vietnam als in
Cambodja, ten tijde van de Rode Khmers. Op tekeningen van kinderen over
de foltering en executie van hun ouders, zien we vaak dat de beulen nog heel
jong waren. In de straten van Belfast zagen we kinderen de Britse soldaten
uitdagen. In een rapport over het gebruik van geweld door jonge katholieken
in Londonderry werd gezegd dat deze kinderen totaal aan zichzelf overgelaten
waren. “Zelf zijn ze nauwelijks politiek gemotiveerd, maar hun geweld wordt
gekanaliseerd ten voordele van de nationalistische en katholieke zaak, tegen
elke autoriteit… Ze zijn bedreven in het gooien van stenen en stukken metaal,
en lanceren zonder vrees Molotovcocktails of staven dynamiet… Soms han-
delen ze alleen, maar meer en meer worden ze gedekt door scherpschutters.”
In Centraal-Amerika werden ze muchachos genoemd. Het was vooral aan
hen te danken dat in Nicaragua de dictator Somoza verjaagd kon worden.
Op tienjarige leeftijd wierpen ze in de straten van Managua barricaden op,
op dertienjarige leeftijd hanteerden ze het geweer, en op hun zestiende ver-
jaardag konden ze soms als ‘oudstrijders’ beschouwd worden. Het waren
opnieuw de muchachos die tijdens de agressie van Ronald Reagan de kern
van de weerstand uitmaakten. In El Salvador vochten ze op alle fronten,
vooral in de rangen van de rebellen van het FMLN, maar ook in de rangen
van het geregelde leger. Sommige kinderen maakten zelfs deel uit van de
sinistere doodseskaders.
Overal waren kindsoldaten op de afspraak: van Beiroet tot Soweto, van Bir-
ma tot Eritrea, van de Mozambikaanse jungle tot in de Palestijnse kampen,
over Afghanistan, Guatemala en de Filippijnen. Maar het was tijdens de
12 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Iraans-Iraakse oorlog van 1980-1988 dat het verschijnsel van de kindsoldaten
wereldwijd en op schokkende wijze bekend raakte. Om het goed uitgeruste
leger van Irak te weerstaan, rekende Iran op de macht van het getal, en ook op
zijn kinderen. Duizenden werden in de gevechtslinies gestuurd, om mijnen te
ontmantelen of zich gewapend met een granaat op de vijandelijke geschutpo-
sities te storten. Het was een vreselijke slachtpartij, waarin honderdduizend
kinderen van minder dan zestien jaar het leven verloren. Om de poort naar
het hiernamaals te openen, droegen ze om hun hals een ketting met een klei-
ne sleutel in plastic. Want zoals alle sjiieten geloofden ze dat iedereen die de
martelaarsdood stierf, in het paradijs zou worden opgenomen.
De val van de Berlijnse muur in 1989 betekende het begin van een nieuw
tijdperk. Sommige conflicten doofden uit, maar nieuwe haarden van
geweld doken op. Ook nu waren daarbij kinderen betrokken: Oeganda,
Colombia, Tsjetsjenië, Liberia, Sri Lanka, Congo, Koerdistan, Algerije,
Kosovo … Op het ogenblik van de zwartste bladzijde uit de geschiedenis
van het einde van de twintigste eeuw, de genocide in Rwanda, vonden we
kinderen zowel onder de slachtoffers als onder de daders terug.
NIEUWE TYPES VAN CONFLICTEN EN LICHTE WAPENS
In vroegere eeuwen werden kinderen bij de oorlogsvoering ingeschakeld
als spionnen of als boodschappers. In onze tijd is de rol van kinderen gewij-
zigd, in de eerste plaats door de aard van de conflicten. De ‘traditionele’ oor-
log tussen staten is eerder uitzonderlijk geworden. Bij de ongeveer vijftig
gewapende conflicten die we de voorbije jaren gekend hebben, zijn er
slechts twee of drie waarin de voornaamste protagonisten de geregelde
legers van twee soevereine staten waren. De overgrote meerderheid van de
conflicten waren de zogenaamde ‘interne conflicten’.
In deze conflicten zijn de frontlinies minder zichtbaar geworden, en is de
oorlog de dorpen, de huizen en de families binnengeslopen. Het is in die
omstandigheden bijna onmogelijk een onderscheid te maken tussen de
strijdende partijen en de burgerbevolking. Volgens een veelgeciteerde sta-
tistiek behoorden tijdens de Eerste Wereldoorlog ongeveer vijf procent van
de slachtoffers tot de burgerbevolking; tijdens de tweede wereldoorlog liep
hun aantal op tot achtenveertig procent en nu zitten we in de buurt van de
negentig procent! Onschuldige mensen worden nu doelgericht aangevallen
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 13
en vermoord, plundering en terreur maken nu deel uit van de ‘normale’
oorlogsvoering’. De notie ‘soldateneer’ behoort al lang tot het verleden.
De tweede verklaring voor de inschakeling van kinderen in moderne gewa-
pende conflicten is de ontwikkeling en verspreiding van lichte wapens. Een
generatie geleden waren de meeste wapens zwaar en moeilijk te gebruiken.
De inschakeling van kinderen of jongeren was dus minder vanzelfsprekend.
De middeleeuwse schildknaap kon niet veel meer doen dan het harnas van
zijn meester dragen.
Tegenwoordig zijn er vijfhonderd miljoen lichte wapens over de aardbol
verspreid. In Afrika alleen al zouden er honderd miljoen in omloop zijn. De
moderne halfautomatische wapens zijn uiterst licht, en kunnen gemon-
teerd en gedemonteerd, gedragen en bediend worden door kinderen van
tien jaar. Elke rebellengroep met een zekere status beschikt nu over de FAL,
de M-16 en de kalasjnikov. Van het fameuze AK-47 wapen zijn vijfenvijftig
miljoen exemplaren in omloop. In Afrika worden ze gekocht en verkocht
voor de tegenwaarde van een geit, soms zelfs voor een kip. Door de lage
kostprijs en de alomtegenwoordigheid van de lichte wapens zijn lokale con-
flicten massale moordpartijen geworden, en werden kinderen meegesleept
tot in het centrum van deze conflicten.
VERSCHILLENDE SCENARIO’S VOOR DE REKRUTERING
Gewoonlijk treft men kindsoldaten aan in landen waar er een relatief
gebrek aan volwassenen is, of waar deze volwassenen niet geneigd zijn het
uniform aan te trekken. De rekrutering is het sleutelmoment in het proces
van de inzet van kindsoldaten in de oorlogsvoering. Uit een peiling bij hon-
derd twintig Colombiaanse meisjes en jongens bleek dat niemand onder
hen zich uit politieke overtuiging bij de guerrilla had aangesloten. De mees-
te hadden zich wel vrijwillig aangemeld, aangetrokken door de wapens en
het uniform, of gedwongen door honger. Enkelen gaven als reden persoon-
lijke problemen op, zoals liefdesverdriet of wraakzucht. Slechts één op
zeven was onder dwang tot de guerrilla toegetreden.
INLIJVING
De verplichte inlijving van kinderen komt in heel wat landen voor. Deze
conscriptie is door de regering soms ingesteld als antwoord op een bedrei-
14 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
ging of conflict, maar blijft daarna verder bestaan. Volgens het internatio-
naal recht is vijftien jaar de minimumleeftijd voor rekrutering in het leger
en deelname aan gewapende conflicten. Deze ondergrens zou in elk geval
op achttien jaar gebracht moeten worden. In de meeste landen is dat ook de
leeftijdsgrens voor het uitoefenen van het stemrecht. Achttien jaar is de
grens tussen de jeugd en de volwassenheid, de leeftijd waarop jongeren een
aantal juridische en morele verantwoordelijkheden krijgen. Een minimum-
leeftijd van achttien jaar zou in elk geval meer in overeenstemming zijn met
het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties uit 1989, het enige ver-
drag dat specifiek over kinderrechten handelt.
Toch rekruteren een tiental landen kinderen voor de leeftijd van de burger-
lijke volwassenheid. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kinderen van zes-
tien jaar na het verlaten van de schoolpoort de kazerne binnenstappen.
Zowel tijdens de oorlog op de Malvina’s (Falklands) als in de Golfoorlog
hebben jongeren van minder dan achttien jaar meegevochten en zijn er ook
gesneuveld. Ze waren te jong om te mogen stemmen, maar oud genoeg om
te vechten en te sterven.
Overigens zou het instellen van een minimumleeftijd van achttien jaar de
jongeren nog niet afdoende beschermen. Er worden soms uitzonderingen
op deze leeftijdsgrens gemaakt, en wat kan men doen als de identiteitspa-
pieren ontbreken? En tenslotte zijn ook de rekruteringsverantwoordelijken
soms schuldig. In Afghanistan werden kinderen van veertien jaar en jonger
in het leger ingelijfd: hun identiteitspapieren werden door de militaire com-
missies ‘aangepast’.
ONTVOERING
Sommige legers moeten hun toevlucht nemen tot ontvoering om hun ran-
gen aan te vullen. Deze methode wordt ook door gewapende oppositiegroe-
pen gebruikt. In rurale gebieden gaan beide partijen op dezelfde wijze te
werk: ze vallen een dorp of kleine stad binnen, zaaien terreur, ontvoeren de
kinderen, plunderen en steken de huizen in brand. Bijna overal wordt het-
zelfde scenario gevolgd: men valt de achtergestelde wijken binnen om kin-
deren te ontvoeren op voetbalvelden, aan bioscopen of bushaltes, aan de
schoolpoorten. Kinderen worden ook uit weeshuizen gehaald. Het
gemeenschappelijke in al deze gevallen is dat de kinderen zich niet kunnen
verdedigen. In Ethiopië zijn de jonge verkopers van sigaretten, snoepgoed
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 15
en loterijbiljetten het voornaamste doelwit. Etnische of raciale minderhe-
den worden dikwijls geviseerd, als onderdeel van een ruimere campagne
van intimidatie en repressie.
De vele verschillende verschijningsvormen van lokale milities, burgerlijke
verdedigingsgroepen of ‘zelfbeschermingsgroepen’ spelen hier ook een
rol. Ze worden door de regeringen geduld, onder voorwendsel van een
situatie van onveiligheid. Hier gebeurt de rekrutering dikwijls onder zwa-
re druk: als je niet tot de militie toetreedt, dan moet je wel een aanhanger
van de vijand zijn. Men kan zich voorstellen wat de gevolgen voor de
familie of voor een dorp zijn, wanneer een jongere weigert tot de militie
toe te treden.
16 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Landen die jongeren beneden de achttien jaar voor het leger rekruteren(september 2001) Land Minimumleeftijd voor Land Minimumleeftijd voor
Rekrutering Deelname Rekrutering Deelname conflicten conflicten
Duitsland Zeventien. achttien Israël zeventien zeventien(vrijwilligers) (vrijwilligers)zestien (grenswacht)
Angola zeventien zeventien Italië zeventien zeventien(dienstplicht) (vrijwilligers)
Australië zeventien achttien Japan zestien achttien(vrijwilligers) (militaire
school) Oostenrijk zeventien zeventien Jordanië zeventien zeventien
(vrijwilligers) (vrijwilligers)Bangladesh zestien zestien Laos vijftien vijftien
(vrijwilligers) (dienstplicht)België zestien achttien Libië zestien zestien
(vrijwilligers) (vrijwilligers)Bosnië- zeventien zeventien Luxemburg zeventien zeventienHerzegovina (vrijwilligers) (vrijwilligers) Brazilië zeventien zeventien Mauretanië zestien zestien
(vrijwilligers) (vrijwilligers)Burundi zestien Mexico zestien zestien
(vrijwilligers) (vrijwilligers) Canada zestien achttien Nieuw zeventien achttien
(vrijwilligers) Zeeland (vrijwilligers) Chili zestien zestien Nicaragua zeventien zeventien
(vrijwilligers) (vrijwilligers)
VRIJWILLIGE INDIENSTTREDING
Men moet voorzichtig omspringen met de uitdrukking ‘vrijwillige indienst-
treding’. Hoeveel vrijheidsgraden zijn er, wanneer armoede en angst kinde-
ren in de armen van de militairen drijven, of wanneer het familiaal milieu
weinig bescherming biedt? Toch zijn er enkele verklaringen voor vrijwillige
indiensttreding: culturele factoren, het zoeken naar zekerheid, ideologische
redenen en sociaal-economische druk.
Sommige kinderen voelen zich aangetrokken tot het militaire leven en zijn
gefascineerd door uniformen. Bij anderen speelt de druk van de ouders een
rol: die vrezen voor de nefaste invloed van het nietsdoen in de straten, en
zijn van oordeel dat de militaire discipline een positieve invloed op hun kin-
deren zal hebben.
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 17
Cyprus zeventien zeventien Noorwegen zeventien achttien(vrijwilligers) (vrijwilligers)
zestien (militie)
Kroatië zestien achttien Pakistan zestien (vrijwilligers) (vrijwilligers)
Cuba zestien achttien Nederland zestien achttien (dienstplicht) (vrijwilligers)
El Salvador zestien zestien Peru zestien zestien(vrijwilligers) (vrijwilligers)
Estland zeventien zeventien Polen zeventien zeventien (vrijwilligers) (vrijwilligers)
VS zeventien zeventien Servië zeventien zeventien (vrijwilligers) (vrijwilligers)
FYROM zeventien zeventien Verenigd zestien zeventien(vrijwilligers) Koninkrijk
(vrijwilligers) Frankrijk zeventien achttien Slovakije zestien zestien
(vrijwilligers) (vrijwilligers) India zestien achttien Slovenië zeventien zeventien
(vrijwilligers) (vrijwilligers) Iran zestien zestien Soedan zeventien zeventien
(vrijwilligers) (vrijwilligers) Irak vijftien vijftien Zwitserland zeventien zeventien
(vrijwilligers) (vrijwilligers) Ierland Zeventien zeventien
(vrijwilligers)
In ex-Joegoslavië willen kinderen zich als mannen voordoen, en indruk
maken op hun vrienden. Ze voelen zich sterk en volwassen, wanneer ze,
met een AK-47 over de schouders, door de straten lopen.
In sommige gevallen zullen kinderen tot gewapende oppositiegroepen toe-
treden omdat ze ervan dromen beroemd te worden. In samenlevingen waarin
het dragen van wapens als een bewijs van mannelijkheid beschouwd wordt,
en waarin de bloedwraak in ere gehouden wordt, nemen kinderen soms dienst
om de dood van een familielid te wreken. Families sturen hun kinderen soms
naar het gewapend verzet om een gesneuvelde vader of broer te vervangen.
Hier is er dan geen sprake van wraak, maar van het vervullen van een plicht.
In zijn boek The Warrior’s Honour besteedt Michael Ignatieff aandacht aan de
seksuele dimensie van het oorlogvoeren. Hij schrijft: “In heel wat traditionele
samenlevingen wordt eer gelijkgesteld met een zekere terughoudendheid, en
viriliteit of mannelijkheid met discipline en krachtdadig optreden. Het optre-
den van de Afghaanse strijders of van de Koerdische Peshmarga kan gezien
worden in het licht van deze gedragscode voor mannen. De slachtpartijen tij-
dens de oorlogen van de jaren ’90 vinden een voedingsbodem in een heel
ander begrip van de mannelijke identiteit – deze van de ongeremde seksuali-
teit van de adolescent. De jongeren symboliseren een ander aspect van de sol-
daat: een wapen is niet enkel een voorwerp dat correct behandeld moet wor-
den, voor hen heeft het geweer een fallische betekenis. Een controlepost pas-
seren waar geüniformeerde jongeren met zonnebrillen de wacht optrekken,
staat gelijk met het binnendringen van een zone met een hoge concentratie
aan giftig testosteron. De oorlog heeft altijd een seksuele dimensie gehad,
maar wanneer hij gevoerd wordt door ongecontroleerde jongeren, worden
seksuele wandaden een veelgebruikt wapen.”
Het verlangen om wraak te nemen is voor veel kinderen van doorslagge-
vend belang. Zij hebben gezien hoe een ouder gemarteld en gedood werd,
zij hebben ontbering en vernederingen, intimidatie door het leger en blinde
bombardementen gekend. Dat alles is genoeg om kinderen ertoe aan te zet-
ten tot de gewapende oppositie toe te treden. Tijdens de burgeroorlog in El
Salvador werden vele jongeren van wie de ouders gedood waren, door de
guerrilla opgenomen. De inlijving geeft dan een zekere bescherming. In
Tsjetsjenië doet zich een gelijkaardig verschijnsel voor: de Russische veilig-
heidsdiensten sluiten jongens tussen veertien en achttien jaar op, om te
vermijden dat ze zich bij de rebellen zouden voegen; het is begrijpelijk dat
deze jongens de Russen ontvluchten en zelf dienst nemen.
18 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Ideologische redenen, in het bijzonder ‘de strijd voor de goede zaak’, trekt ook
vrijwilligers aan. Er zijn hiervan genoeg voorbeelden: het kan gaan om een
‘heilige oorlog’, een strijd voor religieuze of politieke vrijheden, of om een
gevecht voor het behoud van de gronden van de voorvaderen. In andere
gevallen gaat het om sociale rechtvaardigheid, of om de strijd tegen armoede,
corruptie en militarisering. Wie voor een hoger belang sneuvelt, wordt een
martelaar en een held, iemand op wie de lokale gemeenschappen trots kun-
nen zijn. Dat is het geval met de kinderen van de Intifada. Zij komen in direct
contact met de Israëlische soldaten of met de kolonisten, en voelen met heel
hun lichaam de dagelijkse provocaties en vernederingen. De zelfmoordactie is
dan het laatste stadium van deze logica van de wanhoop.
De goedkeuring en aanmoediging door de lokale gemeenschap is bij deze
ideologische factoren van essentieel belang. Het is trouwens naïef te denken
dat men kinderen buiten een conflict kan houden, als ze anderzijds op zeer
jonge leeftijd moeten meewerken in huis of op het land. Als men van een
kind of een adolescent een bijdrage tot het economisch overleven verwacht,
zal het ook normaal zijn dat deze jongeren hun bijdrage leveren in geval
van een gewapend conflict.
Tenslotte spelen ook sociaal-economische redenen een belangrijke rol. Voor
jonge vluchtelingen, straatkinderen of oorlogswezen is het leger of de guerril-
la soms de laatste redplank. Dat is ook het geval voor families die in diepe
armoede leven. Het is dan beter dienst te nemen dan werkloos te blijven. Vol-
gens verschillende studies zijn het vooral de ouders die dan op hun kinderen
druk uitoefenen, zeker wanneer een deel van de soldij rechtstreeks aan de
familie gestort wordt. En als de nieuwe rekruten niet betaald worden, betalen
ze zichzelf uit de opbrengst van plunderingen. Ook op die manier kan hun
familie ondersteund worden. In Sierra Leone sturen moeders hun kinderen
naar een van de gewapende groepen, omdat ze ondervonden hebben dat
plundering meer oplevert dan gewoon werken. De directeur van het Rode
Kruis van Liberia verklaart de deelname aan de gevechten door jongens van
zeven jaar als volgt: “Wie een geweer draagt, heeft ook iets om te eten!”
HET PROFIEL VAN KINDSOLDATEN
Alle conflicten en alle kinderen zijn natuurlijk verschillend, maar men kan
toch enkele gemeenschappelijke karakteristieken onderscheiden: 1. kind-
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 19
soldaten komen uit arme, gemarginaliseerde gezinnen; 2. ze wonen in con-
flictgebieden, en 3. ze komen meestal uit gebroken gezinnen.
Jongeren uit gegoede milieus kunnen gemakkelijk ontsnappen, dankzij het
geld of de invloed van de familie. Zij worden ‘ongeschikt voor de dienst’
bevonden, of zij worden gewoonweg voor de selectieprocedures niet opge-
roepen. Zelfs als deze jongeren onder dwang of door ontvoering toch gerek-
ruteerd worden, dan nog kan hun familie ze vrijkopen. Het wekt geen ver-
bazing dat ronselaars vooral de armste en laagste sociale klassen viseren,
omdat ze hier weinig weerstand moeten vrezen.
Bij vrijwillige indiensttreding zijn het opnieuw de kinderen uit de laagste
sociale klassen die eerst aangetrokken worden, vooral op grond van
sociale en economische motieven. Het gaat dan vooral om kinderen die
niet meer naar school gaan. In Afghanistan, waar de voorbije jaren tot
negentig procent van de kinderen geen onderwijs konden volgen, is het
aandeel van de kindsoldaten in de gewapende groepen gestegen van der-
tig tot vijfenveertig procent. In conflictzones en meer nog in vluchtelin-
genkampen, zijn alle factoren verenigd die de vrijwillige indiensttreding
van kinderen in de hand werken: er zijn geen alternatieven en het oorlog
voeren is een normale zaak geworden. Heel wat kinderen zijn in militaire
kampen geboren en zetten daar hun eerste passen. Het verbaast dan ook
niemand dat zij al heel jong een uniform aantrekken en aan de zijde van
hun vader paraderen. Maar als ze op heel jonge leeftijd in het milieu
opgenomen worden, zullen ze het later heel moeilijk hebben om er weer
uit te geraken.
In alle maatschappijen zijn kinderen die van hun ouders gescheiden zijn,
zeer kwetsbaar. In oorlogstijd groeit het aantal van deze kinderen. In nor-
male omstandigheden geeft de familie bescherming tegen de verschillende
vormen van rekrutering. Maar als de familiale verbanden wegvallen of als
de ouders ontvoerd of gedood worden, zal het kind ergens anders een sub-
stituut voor de familie zoeken. De verleiding is dan groot om zich bij het
leger of de gewapende rebellen te voegen.
Normaal is de oorlogsvoering een zaak van mannen. Maar meisjes zijn niet
afwezig in de rangen van de kindsoldaten. Geregelde legers rekruteren over
het algemeen enkel jongens of jonge mannen, maar de oppositiebewegin-
gen tonen zich over het algemeen minder seksistisch. De enige uitzondering
20 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
is Afghanistan, waar meisjes totaal afwezig zijn bij de gewapende strijders.
Maar in andere landen, zoals Ethiopië of Oeganda, vormen ze soms tot
drieëndertig procent van de strijdkrachten. Meisjes nemen deel aan de
gevechten, zij bereiden de maaltijden of leveren seksuele diensten aan de
mannen.
WAAROM WORDEN KINDSOLDATEN INGEZET?
Voor de strijdende partijen heeft het inzetten van kindsoldaten talrijke
voordelen. Ray Torres van UNICEF somt er enkele op: ze zijn goedkoper, ze
eten minder, ze zijn tevreden met een kleine soldij en stellen weinig andere
eisen. Een deserteur van RENAMO (Mozambique) voegde daaraan nog
enkele voordelen toe: kindsoldaten zijn taai en hebben meer weerstand dan
volwassenen, ze kunnen in de brousse beter overleven, beklagen zich zel-
den en voeren getrouw de orders uit, worden niet in beslag genomen door
de gedachte aan de terugkeer naar huis en naar hun vrouw.
De verantwoordelijken voor de rekrutering zien nog andere voordelen: kin-
deren of jongeren kunnen gemakkelijker gemotiveerd of gemanipuleerd
worden, ze hebben geen schrik voor gevaarlijke operaties, ze deserteren
minder vlug en passen zich vlugger aan in elke nieuwe omgeving. Maar het
belangrijkste voordeel is het gemak waarmee kinderen gerekruteerd kun-
nen worden.
Kinderen kunnen zodanig sterk beïnvloed en gemanipuleerd worden dat ze
ook de ergste wandaden zullen begaan. In Mozambique werden kinderen
ingezet om gevangen vijanden te martelen – de slachtoffers werden
gedwongen om hun eigen oren op te eten. Alcohol, drugs, intimidatie en
vormen van hersenspoeling worden gebruikt om kinderen tot deze daden
aan te zetten.
Er zijn evenwel ook militaire specialisten die twijfelen aan het inzetten van
kindsoldaten. Er is niet alleen, of wellicht zelfs niet vooral, morele weer-
stand tegen het misbruiken van kinderen. Zij twijfelen aan de militaire
voordelen: kinderen kunnen de troepenbewegingen vertragen, ze begaan
stommiteiten waarvoor ze gestraft moeten worden, en dat leidt tot nog
meer vertraging. Tijdens de vijandelijkheden zijn ze dikwijls onvoorzichtig,
en ze zijn niet altijd in staat volledig zelfstandig te leven.
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 21
WAAROM LOPEN DE KINDSOLDATEN NIET WEG?
Deze vraag leeft wellicht minder bij wie vrijwillig dienst genomen heeft,
maar des te sterker bij kinderen of jongeren die onder dwang ingelijfd wer-
den. Om elke gedachte aan weglopen definitief de kop in te drukken, aarze-
len sommige bevelhebbers niet om nieuwe kindrekruten eerst naar hun
eigen dorp te sturen, en daar terreur te zaaien en zelfs iemand te doden.
Daardoor is het kind gestigmatiseerd en kan het niet meer terug.
Deserteurs die gevat worden, wacht een zekere en soms wrede dood. In
sommige rapporten is er sprake van het martelen en doden van deser-
teurs door andere kindsoldaten, als een soort initiatie tot het oorlogvoe-
ren. Volgens Human Rights Watch maken zowel het leger als de rebellen
van Joseph Kony zich in Oeganda schuldig aan wreedheden tegenover
kinderen die beschuldigd worden van desertie of van medewerking met
de vijand. In Colombia worden de plaatsen waar kinderen een reïntegra-
tieprogramma kunnen volgen, geheim gehouden. Het is immers geble-
ken dat de overheid niet in staat is de veiligheid van de jonge deelnemers
te verzekeren.
HET AANTAL KINDSOLDATEN GROEIT NOG STEEDS AAN
Volgens de Verenigde Naties waren er op het einde van de jaren tachtig
ongeveer 200.000 kindsoldaten. Dat cijfer werd tot 250.000 verhoogd in de
jaren negentig. Op dit ogenblik zijn er volgens de Coalitie tegen het mis-
bruik van kindsoldaten minstens 300.000 kindsoldaten actief in een dertig-
tal landen, waarvan 120.000 in zwart Afrika. De lijst van landen is lang:
Angola, Burundi, Congo-Brazzaville, Ethiopië, Liberia, Oeganda, de Demo-
cratische Republiek Congo, Rwanda, Sierra Leone en Soedan.
Olara Ottonu, de speciale gezant van Kofi Annan voor kinderen in conflict-
gebieden, denkt dat tussen 1987 en 1999 twee miljoen kinderen in gewa-
pende conflicten gedood zijn; zes miljoen kinderen zouden zwaar gekwetst
en blijvend gehandicapt zijn.
Het probleem blijft niet beperkt tot de ontwikkelingslanden. Net zoals
Myanmar, Soedan en Afghanistan, sturen de Verenigde Staten en het Ver-
enigd Koninkrijk kinderen in de vuurlinie.
22 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Nog steeds volgens de Coalitie is er verbetering merkbaar in Latijns-Ameri-
ka, in de Balkan en in het Midden-Oosten, en zijn er ook andere positieve
ontwikkelingen. In de statuten van het nieuwe Internationale Strafhof
(1998) wordt het rekruteren en het inzetten van kinderen van minder dan
vijftien jaar oud een oorlogsmisdaad genoemd. En in mei 2000 heeft de
Algemene Vergadering van de VN een facultatief protocol aan het Kinder-
rechtenverdrag toegevoegd. In dat protocol worden rekrutering onder
dwang en het inzetten van jongeren beneden de achttien jaar veroordeeld.
Ook sommige regeringen die zelf kindsoldaten ingezet hebben, beginnen
zich nu bewust te worden van de negatieve weerslag daarvan in de publieke
opinie. In 1999 heeft Laurent-Désiré Kabila opgeroepen tot de demobilisa-
tie van de kindsoldaten, om punten te scoren in de strijd om de gunst van de
internationale gemeenschap.
Aan de zijde van de niet-geregelde troepen en guerrillabewegingen is er
veel minder positiefs te melden. Hoe kan men krijgsheren op andere
KINDSOLDATEN: EEN UNIVERSEEL VERSCHIJNSEL DAT NOG UITBREIDING NEEMT – NOORDZUID CAHIER 23
In welk kamp vechten kinderen mee?(situatie in juni 2001)
Colombia P – O Iran R – OMexico P – O Irak R – OPeru O Israël en de bezette gebieden R – O
Libanon ORusland OTurkije OEx-Joegoslavië P – OAlgerije P – O Afghanistan AAngola R – O India P – OBurundi R – O Indonesië P – OCongo-Brazzaville R – O Myanmar R – OKongo-Kinshasa R – O Nepal OEritrea R Oezbekizstan OEthiopië R Pakistan OOeganda R – O Papoea Nieuw-Guinea ORwanda R – 0 Filippijnen OSierra Leone R – P – O Salomoneilanden OSomalië A Sri Lanka OSoedan R – P – O Oost-Timor P – OTsjaad R Tadjikistan O
R = regering O = oppositie P = paramilitairen A = alle strijdende partijen
gedachten brengen, zij die elke norm met voeten treden en zich niet gebon-
den voelen door internationale afspraken?
Er blijft dus nog veel te doen. De internationale protestbeweging mag de
ogen niet sluiten voor de oorzaken van de verschillende conflicten (armoe-
de, een verkeerd ontwikkelingsmodel, etnische verdeeldheid). Strategieën
die geen rekening houden met de diepere oorzaken van de problemen, zijn
immers gedoemd tot mislukken.
Wij moeten bijzonder veel aandacht hebben voor de demobilisatie van de
kindsoldaten. Het is een moeilijke en geldverslindende opdracht, die veel
tijd vergt. De kinderen zijn niet alleen lichamelijk gekwetst, bijna altijd zijn
ze diepgaand getraumatiseerd door wat ze beleefd hebben. Hun enige
‘bekwaamheid’ is het oorlogvoeren, want lezen of schrijven hebben ze
nooit geleerd. De aanpassing aan een gewoon leven is geen vanzelfspre-
kendheid, en de kans is groot dat we te maken krijgen met een verloren
generatie.
“Het is immoreel dat volwassenen hun oorlogen door kinderen laten uit-
vechten. Er is geen verontschuldiging, geen aanvaardbaar argument voor
het bewapenen van kinderen”, aldus aartsbisschop Desmond Tutu. Maar
afgezien van deze morele of humanitaire overwegingen moeten we ons
ervan bewust zijn dat we toekomstig geweld laten kiemen, als we kinderen
de vuurlinie injagen. Deze dreiging moet ons tot actie aanzetten. Het is een
kwestie van veiligheid en stabiliteit, die ons allen aangaat.
24 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 25
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA
ELS DE TEMMERMAN
Els De Temmerman is journaliste en schrijfster van een aantal boeken over Afrika: DE
MEISJES VAN ABOKE (over de ontvoering van een groep meisjes uit hun school in hetnoorden van Oeganda), DE DODEN ZIJN NIET DOOD (een ooggetuigeverslag uit Rwanda),AFRIKA , CONTINENT IN BEWEGING en VOORLOPIG AFSCHEID VAN AFRIKA.Zij is oprichtster van SPONSORING CHILDREN UGANDA, een niet-gouvernementele organisatievoor hulp aan de rehabilitatie van kindsoldaten in Oeganda.
“Een van de meisjes had geprobeerd te ontsnappen. De rebellen hebben
haar gegrepen, geslagen en gestampt. Een van hen is met zijn rubberen
laarzen op haar borst gesprongen. Dan gaf de commandant ons het bevel
haar te doden. Men zei dat we het meisje met grote stokken moesten
bewerken. We gingen rond haar staan en raakten haar lichtjes op de benen.
Een van de rebellen heeft ons toen getoond hoe we keihard op het achter-
hoofd en de nek moesten slaan. We weenden stilletjes maar werden de hele
tijd in de gaten gehouden. Dan hebben ze ons op een rij gezet: we moesten
naar het meisje lopen, een slag geven en dan achteraan in de rij aansluiten
om opnieuw… We sloegen zonder ophouden. Als we niet hard genoeg sloe-
gen, kregen we zelf een trap en moesten herbeginnen. Na een tijd scheen ze
dood te zijn, maar het lichaam trilde nog. Een van de commandanten kwam
toen naar voor, nam een stok en gaf haar een laatste slag, om zeker van haar
dood te zijn.” Het meisje dat me dit verhaal vertelde, heet Agnes. Ze was
veertien jaar oud toen ze uit haar school in het noorden van Oeganda ont-
voerd werd door rebellen van de Lord Resistance Army of LRA. Dit ‘Bevrij-
dingsleger van de Heer’ is een bizarre guerrillagroep, geleid door de fanatie-
ke geestelijke Joseph Kony. Bij het beluisteren van het verhaal van Agnes of
van andere kinderen die konden ontsnappen, horen we misbruiken en
wreedheden die we ons nauwelijks kunnen voorstellen.
Jonge kinderen, soms niet ouder dan vijf jaar, worden uit de gezinnen of de
scholen ontvoerd en naar rebellenkampen in het naburige Soedan wegge-
voerd. Ze moeten een ganse dag marcheren en worden geslagen en ver-
minkt, soms voor kleine vergrijpen of simpelweg omdat ze gezwollen voe-
ten hebben. Na een rudimentaire militaire training worden ze in Soedan of
Oeganda in de strijd gestuurd. Telkens opnieuw worden ze in de vuurlinie
gejaagd en men zegt hen dat de olie waarmee ze hun lichamen insmeren,
hen beschermt tegen de kogels. Vele kinderen worden gewond of sterven.
Anderen overlijden in de kampen van Zuid-Soedan door ziekte, uitputting
26 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
of voedseltekort. Als ze twaalf jaar oud zijn, worden de meisjes als ‘vrouw’
geschonken aan de oudere soldaten. In werkelijkheid zijn ze dan sekssla-
vinnen, voorbestemd om een nieuwe generatie van kindsoldaten voort te
brengen.
De gekidnapte kinderen worden verplicht om andere kinderen te mishan-
delen. Ze moeten deelnemen aan rituele moorden op andere kinderen die
net als zij ontvoerd werden. Men stuurt ze op pad om dorpen plat te bran-
den, winkels te plunderen en burgers, die weigeren de bevelen van Kony op
te volgen, te verminken of te doden. Het is een manier om elke weerstand
tegen het LRA te breken, om kinderen te verplichten het taboe op het
doden van een mens te doorbreken, en kinderen aan misdaden medeplich-
tig te maken. Het LRA wil aldus de terugkeer van de kindsoldaten naar hun
families onmogelijk maken: als ze zelf ook geloven dat ze paria’s geworden
zijn, kunnen ze het LRA niet meer verlaten.
Het is moeilijk het juiste aantal kinderen te kennen dat door de soldaten
van het legertje van Joseph Kony ontvoerd werd. Vele ontvoeringen wor-
den door de ouders niet gemeld, uit vrees voor represailles. In 1977 sprak
UNICEF over 12.000 kinderen, die tussen 1992 en 1997 in het noorden van
Oeganda ontvoerd waren. De helft van hen zouden gedood zijn. De BBC
berichtte in januari 2000 dat ‘waarschijnlijk 20.000 kinderen de voorbije
jaren ontvoerd zijn.’ Dit cijfer lijkt dichtbij de waarheid te liggen.
DE OORZAKEN VAN HET CONFLICT
De oorlog in het noorden van Oeganda vindt zijn oorzaak in etnische en
politieke rivaliteiten die teruggaan tot de koloniale periode. De Britse over-
heid rekruteerde de meerderheid van zijn ambtenaren in het zuiden, terwijl
de meeste soldaten uit het noorden kwamen. De volkeren uit het noorden,
de Akoli en de Langi, leverden zo de militaire elite van het land. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog vochten deze soldaten overal ter wereld aan de zijde
van de Britten. Maar het vruchtbare zuiden, en in het bijzonder de streek
van Buganda, kende een economische en sociale ontwikkeling, en leverde
aan het land het merendeel van de intellectuelen en ambtenaren.
Bij de onafhankelijkheid in 1992 werd een kwetsbaar politiek evenwicht
gevonden: de koning van Buganda werd de eerste president van het land,
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 27
Milton Obote, een Longo uit het noorden, werd eerste minister. Het duurde
niet lang vooraleer Obote alle macht naar zich toetrok. In 1966 gaf hij bevel
aan de bevelhebber van het leger om het koninklijk paleis te veroveren.
Deze bevelhebber heette Idi Amin. De koning werd afgezet en duizenden
van zijn aanhangers werden levend begraven of op vrachtwagens naar de
Nijl gevoerd en daar verdronken, in de buurt van de watervallen van Mur-
chison. Sindsdien is geweld in Oeganda een normaal ingrediënt van het
politiek bedrijf gebleven, een doorslaggevend argument bij elke politieke
betwisting.
In 1971 werd Milton Obote op zijn beurt aan de kant gezet. Idi Amin is
afkomstig uit de streek ten westen van de Nijl en hij was bang voor de
invloed van de Acholi en de Longi in zijn leger. Honderden officieren wer-
den geëxecuteerd en vervangen door militairen van de etnische groep van
Amin. Daarna werden deze ‘doodeskaders’ ingezet om systematisch alle
tegenstanders te doden. Vele tienduizenden mensen, de meesten afkomstig
uit het noorden, werden tijdens het acht jaar durende bewind van Idi Amin
vermoord. De economie kwam tot stilstand, vooral na het verjagen van de
Aziatische gemeenschap en de nationalisatie van de Britse plantages en
ondernemingen. De generaal en zijn medeplichtigen eigenden zich bezittin-
gen toe waarvan de waarde op anderhalf miljard dollar geschat werd.
Geweld werd vanaf dan gezien als een normale ‘investering’ op de weg van
de persoonlijke verrijking.
De laatste etappe in de ‘mars van de waanzin’ van Idi Amin was de invasie
van het buurland Tanzania. Het Tanzaniaanse leger sloeg terug en kon, met
de hulp van Oegandese rebellen, de hoofdstad Kampala innemen. Dat was
een slag voor de reputatie van het tot dan toe gevreesde Oegandese leger.
Maar de terugkeer van de vroegere president Milton Obote zou geen einde
aan het geweld stellen. Volgens een van zijn raadgevers gedroeg hij zich als
een ‘gewonde buffel’, vastbesloten wraak te nemen op iedereen die ooit
Amin gesteund had.
In het begin van de jaren tachtig verscheen een derde macht op het toneel:
in de Luwero Triangle, een gebied in het centrum van Oeganda, begon een
opstand die geleid werd door een jonge revolutionair, Yoweri Museveni, en
zijn broer Salim Saleh. Deze rebellen beweerden dat zij een radicale veran-
dering wilden van ‘een systeem van geïnstitutionaliseerd geweld, dat solda-
ten toeliet ongestraft te plunderen, te verkrachten en de bevolking van de
28 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
dorpen uit te roeien.’ Het leger van Obote kon deze rebellen niet stoppen en
begon een moordende campagne in de Luwero Triangle, de Operation
Bonanza. Volgens het Rode Kruis verloren in deze gevechten zowat 300.000
mensen het leven.
In juli 1985 werd Obote afgezet en vervangen door commandant Tito Okello.
Hiermee kwam voor de eerste keer zowel de politieke als de militaire macht
in de handen van een Acholi. Het regime van Okello duurde slechts zes
maanden. Hij sloot wel een vredesakkoord met de rebellen, maar bleef Mus-
eveni een ‘giftige slang’ noemen en hem bestrijden. In januari 1986 werd de
hoofdstad Kampala door de troepen van Museveni ingenomen. Voor de
meerderheid van het land begon toen de lange weg naar het herstel, maar het
noorden deemsterde verder weg in een nieuwe cyclus van geweld.
Na de nederlaag vluchtten de Acholisoldaten naar hun eigen streek. Ze
behielden hun wapens en veroorzaakten een klimaat van onveiligheid in
het noorden van Oeganda. Toen Museveni later dat noorden veroverde,
vluchtten de Acholisoldaten over de grens met Soedan, uit vrees voor
represailles voor hun vroegere wandaden in Lubero en elders in het land.
Ze konden een deel van de bevolking overtuigen hen te volgen. In Soedan
hebben ze zich gehergroepeerd en gereorganiseerd, om daarna Oeganda
opnieuw aan te vallen.
Toen verscheen Alice Lakwena op het toneel, een charismatische vrouw die
beweerde door de Heilige Geest geleid te zijn. Zij leidde haar eigen rebellen-
groep en werd een invloedrijke militaire en geestelijke leider. Haar doel: bij
de Acholi de herinnering aan het trieste verleden uitwissen, door de ‘tove-
naars’ uit te schakelen en Museveni van de macht te verdrijven. Het geweld
werd beschouwd als een onvermijdelijk hulpmiddel in het reinigingsritueel.
Lakwena vertelde haar soldaten dat de stenen die ze naar de vijand wier-
pen, in de lucht granaten zouden worden. De olie waarmee ze zich moesten
insmeren, zou de vijandelijke kogels doen afketsen. Haar overtuigings-
kracht werkte blijkbaar, want het rebellenlegertje slaagde erin naar het zui-
den van Oeganda op te rukken, tot in Jinja, op zestig kilometer van de
hoofdstad. Maar daar bleken de stenen en de magische olie geen partij voor
de artillerie van het Oegandese leger. Duizenden rebellen werden gedood,
en Alice vluchtte naar Kenia. Andere rebellen aanvaardden van Museveni
een aanbod tot amnestie en werden in het nationale leger opgenomen. Een
derde maar kwantitatief belangrijke groep vluchtte terug naar het noorden.
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 29
Daar kwam de neef van Alice Lakwena opduiken: Joseph Kony. Hij beweer-
de dat de magische krachten van Alice op hem overgegaan waren, en pro-
beerde de resten van het Leger van de Heer opnieuw te verenigen. Maar het
ontbrak hem aan het charisma van zijn nicht en hij moest zijn toevlucht
nemen tot geweld om de rangen van zijn legertje aan te vullen, en de bur-
gers te overtuigen zijn beweging te steunen.
EEN LEGER DAT OP KINDEREN STEUNT
Sinds 1994 bestaat de voornaamste rekruteringstactiek van het LRA in het
ontvoeren van kinderen. Een gewapende groep valt tijdens de nacht een dorp
of een school binnen, en voert de kinderen onder bedreiging van de wapens
mee. Dat gaat meestal gepaard met slagen, verkrachtingen en moorden. Bren-
da was acht jaar toen ze ontvoerd werd; ze heeft gezien hoe haar ouders en
vier andere kinderen in een hut opgesloten werden, waarna de hut in brand
gestoken werd. “Kinderen moesten met een zware last op hun schouders gro-
te afstanden afleggen. Soms werden we verplicht een dag lang een zak van
vijftig kg suiker of meel te dragen. Soms moesten we dag en nacht marcheren,
zonder drinken, voedsel of slaap. Wie niet kon volgen, werd in de brousse ach-
tergelaten om er te sterven van honger of uitputting, of simpelweg gedood.”
Grace vertelt: “Samen met andere ontvoerde kinderen werd ik naar Soedan
gebracht. Onderweg werd iedereen die niet kon volgen, gedood. De com-
mandant vroeg dan wie er moe was en eventjes wilde rusten. Wie ‘ja’ zei,
kreeg te horen dat hij voor eeuwig kon rusten, en werd met een stok of een
kapmes afgemaakt.”
Wie trachtte te vluchten, werd van de groep gescheiden en vermoord. Er
werden geen kogels verspild, het doden gebeurde altijd met stokken of mes-
sen. Kinderen die pas bij de groep gekomen waren, werden gedwongen aan
de moordpartijen deel te nemen – ze moesten toekijken of zelf rituele exe-
cuties uitvoeren. Wie weigerde, werd geslagen of zelf gedood. De bestraffing
van kinderen die na een vluchtpoging gevat werden, was een middel om
andere kinderen af te schrikken.
Sarah werd in 1996 uit het St. Mary-college in Aboke ontvoerd: ”Twee kin-
deren hadden geprobeerd te ontvluchten. We werden naar een open plek in
het woud gebracht, waar de twee jongens op de grond lagen, de handen op
de rug gebonden. Niemand mocht een andere kant uitkijken terwijl de
30 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
rebellen het hoofd van de jongens met een kapmes bewerkten en bajonet-
ten in hun lichaam staken. Ze lachten ermee en zeiden: “Hoor eens hoe
deze op zijn moeder roept!” Iedereen moest meelachen. Het kapmes werd
dan in onze handen gestopt, en wij moesten het werk beëindigen. Wie wei-
gerde, werd geslagen.”
De kinderen die de tocht naar de rebellenkampen in Zuid-Soedan overleef-
den, kregen wapens en een rudimentaire militaire opleiding. Sarah heeft
vertelt hoe de nieuwe rekruten hun wapens kregen. Een commandant leg-
de hen uit hoe een wapen te laden, maar ze kregen nooit een schietoefe-
ning. Daarna werden ze aangeduid om te vechten tegen het Oegandese
regeringsleger, of tegen het Volksleger voor de Bevrijding van Soedan
(APLS), een rebellengroep in het zuiden van het land.
De kinderen vertellen verhalen over vreemde regels en riten. Hun lichaam
werd met olie ingesmeerd ter bescherming tegen kogels. Er werd hen
geleerd tijdens de gevechten niet te rusten of dekking te zoeken: ze moesten
altijd rechtop blijven en voortvechten. Zij die toch zouden vluchten, zouden
door de Heilige Geest gedood worden. Maar wie rechtop bleef en door-
vocht, zou beloond worden. De kinderen geloofden ondanks alles in deze
futiele riten, in de hoop te overleven.
Norman werd in 1994 ontvoerd – hij was toen 12 jaar oud. Hij vertelt:
“Kony zei ons dat we nooit mochten vechten met voedsel in onze mond, of
stelen zonder daartoe een bevel ontvangen te hebben. We moesten respect
hebben voor de stenen in het water, omdat die stenen een magische kracht
zouden hebben. We mochten nooit op die stenen gaan zitten, of erop plas-
sen, of twee stenen tegen elkaar slaan. Om een rivier over te steken, moes-
ten we onze schoenen uittrekken en een volledige stilte bewaren. We
mochten in geen geval in de rivier plassen. Voor elk gevecht werden gebe-
den opgezegd en bepaalde rituelen gevolgd. De commandanten besprenkel-
den ons met water, om ons van onze zonden te bevrijden. Op die manier
zouden wij klaar zijn om de vijand te verslaan.”
Het leven in het zuiden van Soedan is heel zwaar. Er is te weinig water en
voedsel, vooral tijdens het droge seizoen, en medische bijstand ontbreekt bij-
na volledig. Vele kinderen sterven in de kampen van honger, ziekte of uitdro-
ging. Enkele ontsnapte kinderen vertellen over wanhopige pogingen om te
overleven: daarvoor moesten ze dorpen in Zuid-Soedan overvallen en de
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 31
voedselvoorraden van het Dinkavolk plunderen (de Dinka’s worden zelf met
de hongerdood bedreigd!). Sommigen dronken de urine van hun kameraden.
Sarah vertelt: “Naarmate het droge seizoen vorderde, daalden de voedselvoor-
raden. Soms kregen wij van het Soedanese leger wat sorgho en bonen, maar
het grootste deel daarvan werd door de commandanten opgeëist. Wij moesten
overleven op een dieet van aardappelen en insecten; soms aten we wortels
van planten, waardoor we buikloop kregen. Het ergste was nog het gebrek
aan water. De rivier was uitgedroogd, en we moesten met onze vingers in de
modder graven, om enkele druppels water te vinden. Ik kreeg een schok toen
ik op de weg naar water voor de eerste keer het lijk van een kind zag. Maar
daarna geraakte ik daaraan gewend. Wanneer ik iemand onder een boom zag
zitten, schijnbaar om wat te rusten, wist ik dat het om iemand ging die door
gebrek aan water gestorven was. Elke morgen moesten wij in het kamp men-
sen begraven die van honger, dorst of ziekte gestorven waren.”
In Oeganda moesten de kinderen niet alleen tegen het regeringsleger vech-
ten, ze moesten ook huizen plunderen en vernietigen, burgers martelen en
vermoorden, en andere kinderen ontvoeren. Wanneer de bewoners van
een dorp de vreemde wetten van Kony niet naleefden, werden ze gestraft.
Fietsen was verboden, en de sanctie was de amputatie van een arm of been.
Wie weigerde voedsel te leveren of op een andere manier met de rebellen
mee te werken, werd een oor afgesneden of in sommige gevallen zelfs een
oog uitgestoken. Werken op vrijdag of varkens houden was een zwaar ver-
grijp: de overtreder werd met stokken doodgeslagen.
In januari 1997 hebben de rebellen van het LRA op vier dagen in Kitgum, in
het district Mamwo, 400 dorpelingen vermoord. Deze mensen werden ervan
beschuldigd het Oegandese leger ingelicht te hebben over het bestaan van
wapenopslagplaatsen in hun streek. Alfred, een jongen die in 1996 uit de
Samuel Bakerschool in Gulu ontvoerd was, heeft aan de slachting deelgeno-
men: “Wij omsingelden elke boerderij. Dan zijn wij de hutten binnengestormd
en hebben iedereen gedood. Mannen, vrouwen maar ook kinderen werden
verplicht op de grond te liggen. Dan werden ze doodgestoken of met stokken
doodgeslagen. Oudere mensen werden gedood op de plaats waar we ze aan-
troffen. Wie probeerde te ontsnappen, werd met geweerschoten gedood.”
Kinderen verplichten deel te nemen aan extreme gewelddaden maakte deel
uit van een doelbewuste politiek om elke terugkeer van deze kinderen naar
het gewone leven onmogelijk te maken. Jasper werd in 1992 ontvoerd,
32 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
toen hij tien jaar oud was. Hij vertelt: “Ik heb in de brousse veel gezien:
plunderingen, het afsnijden van de rechterborst bij vrouwen, afgehakte
hoofden, gevangenen die doodgeslagen werden en in stukken gehakt.”
Als beloning voor hun moed en toewijding, worden meisjes vanaf 12 jaar aan
de commandanten van het LRA ‘toegewezen’. Er wordt gezegd dat Joseph
Kony meer dan vijftig vrouwen heeft. Meisjes die seksuele relaties weigeren,
worden gestraft. Grace werd in 1993 ontvoerd, toen ze 13 jaar oud was. Ze
herinnert zich: “Ik werd aan commandant Onen geschonken. Hij heeft me
dikwijls geslagen, en toen ik op een dag seks weigerde, heeft hij mijn gezicht
met een bajonet bewerkt.” Veel van de ontvoerde meisjes werden zwanger
gemaakt. Volgens sommige schattingen uit 2001, zouden in de kampen van
Zuid-Soedan 500 kinderen geboren zijn. Het is alsof Kony op die manier een
nieuwe generatie van ‘zuivere’ Acholi’s wil vormen, talrijk en sterk genoeg
om het regime in Kampala omver te werpen.
DE REGERING VAN SOEDAN IS EEN BONDGENOOT VAN KONY
Joseph Kony zou nooit zijn huidige machtspositie verworven hebben zon-
der de hulp van Soedan. Na het mislukken van de vredesbesprekingen in
1994, stelde het Soedanese leger kampen ter beschikking van het LRA, en
leverde wapens en communicatie- en vervoermateriaal. Aanvankelijk
leken deze leveringen een represaille tegen Oeganda, dat ervan beschuldigd
werd Soedanese rebellen te steunen, m.n. de APLS die in het zuiden van
Soedan vocht tegen de moslimheerschappij uit het noorden. Soedan wilde
Oeganda verzwakken en het regime van Museveni omverwerpen.
Geleidelijk begonnen de Soedanezen te begrijpen dat de rebellen van het
LRA goede soldaten waren. Dat was zeker het geval voor de kinderen, die
zich overal ongemerkt in de brousse konden verplaatsen. Kinderen zijn
snel, moedig, gehoorzaam en goedkoop: ze eisen geen soldij, en ze zijn
met weinig voedsel tevreden. Daarom begon de Soedanese regering steeds
meer ontvoerde Oegandese kinderen in haar eigen strijd in te zetten. Vol-
gens Norman “zouden de Arabieren (bedoeld wordt: de Soedanezen uit
het noorden) zonder hulp van het LRA geen enkel gevecht gewonnen
hebben. Zij hebben schrik en verdragen de warmte niet. Als het APLS tij-
dens de warmste uren van de dag aanviel, dachten zij enkel aan wegko-
men, en lieten het aan ons over de aanvallers terug te drijven.”
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 33
De regering van Soedan heeft lange tijd elke betrokkenheid bij de acties van
het LRA ontkend. Buitenlandse bezoekers hebben nochtans reeds in 1997
kunnen vaststellen dat de opleidingskampen van het LRA en de kampen van
het Soedanese regeringsleger aan elkaar grensden. Soms werd een kamp van
het LRA gevestigd op een plaats waar het Soedanese leger en de rebellen van
het APLS dichtbij elkaar posities controleerden. Het LRA werd dan gebruikt
als een soort van schokdemper. Deserteurs vertelden over gevechten waarin
het Soedanese leger en het LRA zij aan zij vochten. Er zijn getuigenissen van
de opleiding van LRA-soldaten door (Arabische) officieren van het Soedanese
leger, in militaire basissen nabij Juba, de hoofdstad van Zuid-Soedan. Michael
werd in 1997 ontvoerd. Hij vertelt: “De Arabieren verbleven samen met ons in
het kamp Jebelein. Wij werden weggestuurd om samen met de Soedanese sol-
daten tegen het APLS te vechten. Wij verloren in deze gevechten heel wat sol-
daten. De Arabieren bleven altijd onder dekking en lieten ons op het APLS
afstormen. Wij zijn toen opgehouden met het regeringsleger mee te vechten.”
Alfred heeft twee jaar bij het LRA verbleven en in die periode twee opleidings-
sessies bij het Soedanese leger gevolgd: “In september 1997 werd ik meege-
voerd voor een opleiding in Juba. De Arabieren hebben me geleerd B-10 bom-
men te gebruiken. Ze zeiden dat wij hun partisanen waren. In januari 2000
was ik een tweede keer in Juba. Na deze opleiding werd ik veiligheidsofficier.
Ik leerde er geheimen te bewaren, ongemerkt een stad binnen te geraken en
burgers te benaderen om informatie te verzamelen.”
Onder invloed van de groeiende kritiek op de hulp van de Soedanese rege-
ring aan het LRA, heeft Joseph Kony zijn kampen verplaatst. Het leger zou
trouwens volgens sommige berichten de voedselleveringen aan Kony in
2001 stopgezet hebben. De rebellen werden hierdoor ‘verplicht’ om de dor-
pen in het zuiden van Soedan te plunderen, kwestie van te overleven. Als
gevolg van deze strooptochten zouden duizenden mensen in de oostelijke
evenaarsprovincie van Soedan uit hun dorpen weggevlucht zijn (een
bericht in New Vision van 31 mei 2001).
VREDESINITIATIEVEN
In 1994 mislukten vredesbesprekingen tussen Kony en de regering van Mu-
seveni. De voornaamste oorzaak hiervan was volgens Museveni de samen-
werking tussen het LRA en de regering in Karthoem (Soedan). Daarna pro-
34 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
beerde Oeganda tevergeefs een militaire overwinning op de rebellen te beha-
len. In 1996 kondigde Kampala een nieuwe militaire strategie aan: de inzet
van ‘gecombineerde gewapende eenheden’. Alle middelen werden ingezet
om de opstandelingen te bestrijden en de gevangen kinderen te bevrijden:
helikopters om de soldaten vanuit de lucht dekking te bieden, pantserwagens
en een snelle interventiemacht die over land moest oprukken.
Mensenrechtenorganisaties en de ouders van de ontvoerde kinderen heb-
ben tegen dit gebruik van overdadig geweld geprotesteerd: ze vreesden dat
de kinderen zelf daarvan de eerste slachtoffers zouden worden. Zij stelden
voor de rebellen amnestie te verlenen: als de commandanten een uitweg
zouden zien en niet verder vervolgd zouden worden, was er volgens de
ouders een kans op redding voor de kinderen. Het duurde tot december
1999 vooraleer er eindelijk een wet kwam. Maar de amnestie werd met veel
vertraging toegepast. Kony heeft zelf het aanbod verworpen en aangekon-
digd de gewapende strijd voort te zetten. Hij liet twee van zijn belangrijkste
commandanten elimineren, omdat ze ervan verdacht werden op het
amnestie-aanbod van de regering te willen ingaan.
Internationale bemiddelaars hebben geprobeerd de regeringen van Soedan
en Oeganda rond de onderhandelingstafel te krijgen. In december 1999
werd in Nairobi een historisch akkoord ondertekend, onder impuls van het
Cartercentrum en van president Arap Moi van Kenia. Er werd overeenge-
komen de diplomatieke relaties te herstellen. De twee partijen verbonden
zich ertoe de vijandelijkheden te staken en de ontvoerde kinderen naar hun
families te laten terugkeren.
In 2000 konden inderdaad een klein aantal kinderen naar hun ouders terug-
keren: de eerste groep van 21 Oegandese kinderen werd in januari 2001 vrij-
gelaten. Ze kwamen evenwel niet uit de opleidingskampen van het LRA.
Medewerkers van UNICEF brachten ze mee uit Juba, waar ze zich in de hui-
zen of in het hospitaal verstopt hadden. Een tweede groep van 51 kinderen
keerde in april 2001 terug. Onder hen zouden slechts acht ontvoerde kinde-
ren geweest zijn, en opnieuw was er niemand uit de kampen bij.
Soedan kreeg steeds meer kritiek vanwege zijn hulp aan de Oegandese
rebellen van Kony. In juni 2000 riep het Europees Parlement de internatio-
nale oliemaatschappijen op hun operaties in het zuiden van Soedan stop te
zetten, zolang de ontvoeringen van kinderen doorgingen en er geen vreed-
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 35
zame oplossing voor het conflict kwam. Volgens de opstellers van het rap-
port leverde de exploitatie van petroleum in het zuiden van Soedan ‘brand-
stof’ aan de burgeroorlog. De Soedanese regering werd ook bekritiseerd op
de Internationale Conferentie over Kinderen in Oorlogssituaties, gehouden
in Winnipeg (Canada) in september 2000. De twee landen werd gevraagd
een nieuw akkoord te sluiten. Soedan beloofde zich in te spannen om de
terugkeer van zesduizend ontvoerde kinderen mogelijk te maken. De
Oegandese regering beloofde de dialoog met het LRA te hervatten en Kony
ervan te overtuigen het aanbod tot amnestie en verzoening aan te nemen.
Als gevolg hiervan werden opnieuw 11 kinderen vrijgelaten, waarvan vijf
jonge moeders met hun baby’s.
Bij een derde initiatief waren de ministers van Buitenlandse Zaken van
Oeganda, Soedan, Lybië en Egypte betrokken. Lybië en Egypte verklaarden
zich bereid waarnemers naar het gebied te sturen, om er toezicht te houden
op de wapentrafiek. Samen met UNICEF en het Cartercentrum werd een
kalender voor de ontwapening van de rebellen en de ontbinding van het LRA
vastgelegd. Dat alles zou tegen einde 2000 gerealiseerd moeten worden. In
oktober 2000 verbleef een Oegandese delegatie twee weken in Karthoem,
wachtend op de toelating om naar Juba te gaan en een eerste groep kindsolda-
ten mee naar huis te nemen. Maar er gebeurde niets, en de delegatie keerde
naar huis terug. Het was duidelijk dat de leiders van de rebellen geen toege-
vingen wilden doen. Op het einde van november 2000 bleven de rebellen
opnieuw weg van een contact met medewerkers van het Cartercentrum, UNI-
CEF en vertegenwoordigers van de Oegandese regering. De inzet van waarne-
mers in de grensstreek tussen Oeganda en Soedan werd daarenboven bemoei-
lijkt door het uitbreken van een ebola-epidemie in het noorden van Oeganda.
In de loop van 2001 vielen gelukkig enkele positieve ontwikkelingen te
noteren. Religieuze leiders en lokale politici van de Acholi’s, samen met
afgevaardigden van de ouders van de ontvoerde kinderen, probeerden met
de rebellen contacten te leggen. Van belang was ook de stopzetting van de
steun van het Soedanese leger aan het ‘Weerstandsleger van de Heer’. Maar
er was ook een keerzijde; in de kampen ontstond al snel voedselgebrek en
de kindsoldaten werden gedwongen de omliggende dorpen te plunderen.
Als gevolg daarvan sloegen opnieuw vele burgers op de vlucht.
Volgens sommige berichten werden kinderen bij hun ontsnappingspogin-
gen geholpen door Soedanese commandanten. Ze brachten de kinderen
36 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
naar Juba en vandaar naar de hoofdstad Karthoem, vanwaar ze naar
Oeganda gerepatrieerd worden. Enkele tientallen kinderen zouden zo
teruggekeerd zijn, tot grote woede van Kony, die Soedan tot vijand num-
mer één uitriep. Het kwam geregeld tot gevechten tussen eenheden van het
Soedanese leger en de rebellen.
Na een periode van rust zijn de rebellen op het einde van februari 2002
opnieuw Oeganda binnengevallen. Er waren gevechten in Agoro, waarbij
doden en gewonden vielen, en opnieuw werden mensen ontvoerd. Op 5
maart 2002 tekenden Oeganda en Soedan een historisch protocol: het
Oegandese leger kreeg de toestemming om een beperkte operatie tegen het
Weerstandsleger van de Heer op Soedanees grondgebied uit te voeren. De
operatie moest op 18 april (begin van het regenseizoen) afgelopen zijn. De
rebellen vielen als vergelding enkele Soedanese legerkampen aan. Daarbij
werd kapitein Magara gedood, een verantwoordelijke van de Child Protec-
tion Unit. Deze officier had zich jarenlang ingezet voor de opvang van
bevrijde kindsoldaten. Hij werd door de rebellen gevangen genomen en
doodgeslagen.
De militaire operatie werd verlengd tot juni en het Soedanese leger kon
enkele kampen van de rebellen veroveren. Daarbij werden wapen- en
munitievoorraden ter waarde van ongeveer 2,5 miljoen dollar buitgemaakt.
De operaties worden bemoeilijkt door het uitgestrekte en rotsachtige ter-
rein, en door het begin van het regenseizoen, waarin vele wegen ontoegan-
kelijk worden. Kony slaagde erin met alle kinderen te vluchten naar de
Imatongbergen, ten zuiden van Juba, op 60 kilomater van de Oegandese
grens. Kony keert zich nu tegen de Soedanese bevolking, die weigert hem
voedsel en informatie te geven. De Verenigde Naties maakte op 3 mei 2002
bekend dat de rebellen in één week driehonderd burgers gedood hebben,
waaronder een groep van 60 rouwenden, die op 26 april een begrafenis-
plechtigheid bijwoonden. Ze werden gedwongen het lijk te koken en op te
eten, waarna iedereen afgemaakt werd. Bronnen in Zuid-Soedan spreken
van 470 doden. De Soedanese overheid roept de bevolking op het gebied te
verlaten en naar opvangkampen te trekken.
Op 8 juni is een groep rebellen onder leiding van Vincent Otti, Oeganda
opnieuw binnengevallen. Daarbij zijn een aantal kinderen vrijgekomen:
eerst vijf, daarna nog eens zeven, en op 13 juni werd een groep van 100 kin-
deren (43 ontvoerde meisjes en hun 57 baby’s) vrijgelaten. Ze waren sterk
ONTVOERING VAN KINDEREN IN OEGANDA – NOORDZUID CAHIER 37
ondervoed en vertellen dat veel kinderen in maart van dit jaar op bevel van
Kony gedood werden, omdat ze te ziek waren om te lopen of te vechten.
Ondertussen gaan de rebellen in Noord-Oeganda door met plunderen, ont-
voeren en moorden. De Oegandese kranten maakten op 21 en 22 juni
gewag van aanvallen op de weg tussen Gulu en Kitgum. De auto van de
lokale politiecommandant werd opgeblazen, de commandant en vier inzit-
tenden werden met zware verwondingen in het ziekenhuis opgenomen. Er
werden ook andere incidenten gemeld. De paniek in en rond Gulu is groot.
De bevolking vlucht naar het stadscentrum en naar de legerkazerne,
ondanks de verzekering van het leger dat soldaten uit Zuid-Soedan werden
teruggetrokken en dat andere legereenheden vanuit de hoofdstad Kampala
aangekomen zijn om de kampen te beschermen.
(actualisering van de gebeurtenissen tot 22 juni 2002)
38 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
MEISJESSOLDATEN IN SRI LANKA. ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILS – NOORDZUID CAHIER 39
MEISJESSOLDATEN IN SRI LANKA .ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILSUWE SIEMON-NETTO
Uwe Siemon-Netto is een luthers theoloog en godsdienstsocioloog. Hij woont in NewYork, en is actief als schrijver en journalist. Hij is gespecialiseerd in Azië en Latijns-Amerika.
Sri Lanka wordt sinds 1983 verscheurd door een burgeroorlog, met aan de
ene kant het regeringsleger, en aan de andere kant de LTTE, de strijders voor
een onafhankelijke Tamilstaat of Eelam Tamil. Om het noorden en het oos-
ten van het eiland te ‘bevrijden’, sturen de opstandelingen kinderen, en
vooral jonge meisjes in de vuurlinie. Ze zijn gekleed voor zelfmoordopera-
ties, en ze hebben het bevel gekregen om cyaankali te nemen, wanneer er
gevaar voor gevangenneming dreigt.
De ogen van kindsoldaten bedriegen niet. Ze zijn schijnbaar zonder emotie
en niet in staat tot lachen of wenen. Het zijn de ogen van oude mensen, en
ze zijn me helaas maar al te bekend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had-
den schoolkameraden die enkele jaren ouder waren, dezelfde blik. Die was
het resultaat van nachten wachtlopen in de luchtafweerstellingen, en van
de dreiging van de dood. Die ogen waren ook kenmerkend voor de kleine
partizanen van de Vietcong. Kinderen van acht tot tien jaar aarzelden niet
om granaten te gooien naar de Amerikaanse soldaten, met wie ik als repor-
ter op stap was. Ik heb dezelfde blik weergezien op de Chinese propaganda-
affiches, toen ik vanuit HongKong de verslaggeving verzorgde van de ‘grote
proletarische culturele revolutie.’ Het waren deze kinderen die op het einde
van de jaren zestig, op bevel van Mao, onbeschrijflijke wandaden begingen.
Volgens de overlevenden van de Rode Khmers hadden de kinderen die met
houwelen de tegenstanders van het regime doodsloegen of voor de kroko-
dillen gooiden, dezelfde blik in de ogen. Toen ik deze kinderen later aan de
grens met Thailand zag, kreeg ik er koude rillingen van.
Elisaman Jenova is krijgsgevangene in Jaffna, in het noorden van Sri Lanka.
Ook bij haar zag ik die ogen. Ze staan in schril contrast met de stem en de
lichaamsbouw, die beide het jonge meisje verraden. Ze is zeventien jaar
maar heeft al twee jaar in de jungle doorgebracht. Dat ze nog leeft, dankt ze
aan een granaat die haar bovenlichaam doorboorde, maar het hart miste.
40 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Daardoor geraakte ze bewusteloos, en kon ze de gifcapsule niet nemen. Ze
verblijft nu in het hoofdkwartier van de regeringstroepen. De vrouwelijke
soldaat die haar bewaakt, kan haar oren niet geloven wanneer Elisaman
haar levensgeschiedenis vertelt. Zij is de dochter van Elias Jenova de Chun-
dikkalam, een visser uit het district Jaffna. Hij behoort tot de lagere kaste
waarin de LTTE bij voorkeur rekruteert. Het kastestelsel is nog steeds zeer
sterk, ook bij katholieken zoals de familie Jenova. Vellupilai Prabhakaran,
de leider van de Tamiltijgers, komt ook uit dat milieu.
HET BEGIN VAN DE CALVARIETOCHT
In het begin van 1995 werd Elisaman gerekruteerd. Op dat ogenblik werd
haar dorp Chundikkalam nog gecontroleerd door de Tamil Tijgers.
Waarom is ze in dienst getreden? “Kaderleden van de LTTE zijn in alle
vissershutten gekomen, en ze zeiden dat elke familie een kind aan Prabha-
karan moest afstaan. Mijn oudere zus was toen ziek. Een van mijn broers
was nog te jong, de andere was pas getrouwd. Het zou treurig zijn, mocht
zijn vrouw al zo jong weduwe worden. Daarom heb ik me vrijwillig gemeld.
Iemand moest zich opofferen, en ik was het minst onmisbaar.”
Was ze zich ervan bewust dat ze de dood tegemoet ging? “De verant-
woordelijken van de Tijgers hebben ons gewaarschuwd. Ze zeiden dat ik op
het slagveld zou sterven, ofwel mijn leven voor de Tamilzaak in een zelf-
moordcommando zou offeren. Dat laatste moesten wij als een bijzonder
eervolle dood beschouwen.”
Verbiedt uw geloof dan niet om zelfmoord te plegen? “Ik heb altijd
geloofd dat mijn leven aan God toebehoort. Maar tijdens mijn militaire trai-
ning werd mij gezegd dat mijn leven niet aan God toebehoort, en al even-
min aan mezelf of aan mijn familie. Volgens hen behoorde mijn leven enkel
de Tamilfamilie toe.”
Is dat niet in tegenspraak met wat de priester leert, en met de avondgebe-
den die je voor het slapengaan zegt? “Ja, dat is zo. Maar in ons dorp wist
iedereen dat wij een zeer speciale toestand beleefden. Voor de bevrijding
van de Tamils waren offers noodzakelijk. Wij dachten dat God deze van ons
verlangde.”
Elisaman Jenova is met de twee rekruteringsagenten van de Tamils ver-
trokken, zonder haar ouders vaarwel te zeggen. “Ik dacht eerst dat ze me
enkel naar een politieke vergadering zouden brengen, maar ik werd onmid-
dellijk naar de jungle gebracht.”
MEISJESSOLDATEN IN SRI LANKA. ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILS – NOORDZUID CAHIER 41
ONE WAY-STRIJDERS DIE GEEN OPLEIDING NODIG HEBBEN
Het verhaal van Elisaman wijkt wel af van dat van andere meisjessoldaten
bij de Tamils. Radikha Coomaraswamy, speciale gezant van de secretaris-
generaal van de VN, deed in 1997 een onderzoek naar het geweld tegen
vrouwen. Volgens haar kregen de meeste meisjes een volwaardige militaire
opleiding, en werden ze zelfs voorbereid om het bevel te voeren.
Elisaman moest eerst trouw zweren aan Prabhakaran, maar kreeg daarna
geen enkele opleiding: geen zelfverdediging, maar ook geen sport. Het enige
wat ze leerde, was het bedienen van een (Belgisch) FN-machinegeweer. Ze
werd opgeleid als one way fighter, iemand die voorbestemd is om bij de eerste
opdracht te sneuvelen. Men verwacht van deze kinderen, die ‘zonder ticket
voor de terugreis vertrekken’, niet dat ze nog voor andere opdrachten inge-
zet kunnen worden. Een volledige militaire training zou in hun geval een
verspilling zijn.
Gedurende achttien maanden verbleef Elisaman in een junglekamp. De
militaire eenheid waarvan zij deel uitmaakte, bestond uit negentig meisjes.
Het kamp bestond uit een reeks primitieve slaapzalen, die in een halve cir-
kel op vijftien meter van elkaar gebouwd waren, en die elk op 135 meter
van de centrale commandopost verwijderd waren. Deze getallen hebben
hun betekenis. Thomas Savundaranayagam is de katholieke bisschop van
Jaffna. Hij kent Prabhakaran heel goed, en zegt van de Tamilleider dat hij
gepassioneerd is door getallen. Lionel Balagalle, commandant van het rege-
ringsleger op het schiereiland van Jaffna, legt de betekenis daarvan uit:
“Prabhakaran is bijgelovig en daarom draaien al zijn militaire plannen rond
het getal vijftien. Alles moet op vijftien meter van elkaar liggen: de barak-
ken voor de strijders, artilleriestukken, legereenheden tijdens een operatie
enz. Daarom tellen legereenheden steeds 15, 30, 45, 60, 90 of 135 strijders.
Het getal vijftien, of veelvouden daarvan, wordt eindeloos gebruikt, en als
men de som maakt, is het eindcijfer nooit een acht. Want volgens Prabhaka-
ran betekent de acht de nederlaag of de dood.”
De sfeer waarin Elisaman tijdens haar verblijf in het kamp moest leven, lijkt
vreemd genoeg op een reeks van cijfers: koud en zonder de minste affectie.
Briefwisseling of andere contacten met de ouders waren volledig verboden.
Er waren ook geen oversten die min of meer de rol van vader of moeder
overnamen. Zoals bij Pol Pot, moesten ook bij Prabhakaran kinderen zorgen
42 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
voor de ‘hersenspoeling’ van nieuwe rekruten. Op haar vijftiende werd Eli-
saman opgeleid door ‘politieke officieren’ van zestien jaar. Die herhaalden
elke dag: “De Tamils worden verdrukt door de Singalezen. Wij moeten de
Tamils bevrijden. Jij geniet de grote eer voor de zaak van de bevrijding te
mogen sterven.”
Elisaman heeft vrijwel nooit volwassen Tamils gezien. Hun leider Prabhaka-
ran zagen ze enkel op de dag dat zij aangeduid werden voor een zelfmoord-
operatie. De avond voor de operatie werd de kamikaze-kandidaten een
feestmaal aangeboden. De gewone kindsoldaten werd dit privilegie niet
gegund: zij werden zonder afscheid de strijd ingejaagd, om er te sterven.
DE AFKEER VAN VROUWEN VAN DE TAMILS
Maar heeft Elisaman dan geen behoefte aan menselijke warmte, aan een
omhelzing van haar ouders, broers of zusters, of aan contacten met een jon-
gen? “Natuurlijk heb ik daarnaar verlangd, en ik denk dat wij allemaal het-
zelfde gevoeld hebben. Maar er was gewoonweg niemand om gevoelens
mee te delen. Het was pas na anderhalf jaar, op het ogenblik dat ik mij eraan
verwachtte de dood ingejaagd te worden, dat ik de eerste Tamiljongens
gezien heb.”
Prabhakaran rookt niet, hij drinkt geen alcohol, hij is vegetariër, en hij is
absoluut tegenstander van seksuele relaties voor of buiten het huwelijk. Hij
is getrouwd en vader van drie kinderen. Coomaraswamy, de experte van de
Verenigde Naties, zegt het volgende over het vrouwbeeld van Prabhakaran
en de Tamil Tijgers: “In de ideologie van de LTTE zijn vrouwen puur, en vol-
maakte toonbeelden van deugd. Hun kuisheid en hun gemeenschappelijk
doel maken hen sterk. Het afwijzen van gevoelens en van seksualiteit,
belangrijke elementen van ieders leven, vormen de basisprincipes van de
nationalistische ideologie. Dat is ook bij de Tijgers het geval.” Dat vrouwvij-
andige ideaal van de ‘gewapende maagd’ is volgens haar volledig in strijd
met de tradities van de Tamils en van het hindoeïsme.
Natuurlijk voelde Elisaman ook de behoefte aan troost en lichamelijke warm-
te: “Elke nacht bad ik dat God me warmte en liefde zou geven.” Maar deze
behoefte kon nooit openlijk uitgesproken worden. Elisaman vormde met
twee andere meisjessoldaten een kleine leefeenheid, maar nooit waren er
MEISJESSOLDATEN IN SRI LANKA. ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILS – NOORDZUID CAHIER 43
met de twee anderen werkelijke contacten. Geen sprake van omhelzingen of
zelfs maar eventjes de hand van de lotgenoten vast te houden. Elke dag werd
hen dezelfde boodschap ingehamerd: “Jullie zijn anonieme leden van een
anonieme eenheid van negentig adolescenten die voorbestemd zijn om te
sterven. In werkelijkheid zijn jullie al dood.” De meisjes sliepen op kleine
matten op de grond, en moesten ’s nachts een absolute stilte bewaren. Zij
werden om vier uur gewekt. Terwijl één van de drie de slaapplaats bewaakte,
moesten de twee anderen de omgeving controleren, om te zien of er geen
indringers waren. Daarna wasten ze zich met water uit een bron. Het eten
bestond uit rijst en kerries (groenten), soms aangevuld met vis of rundvlees.
Hoe is het mogelijk dat er rundvlees was in een gebied waar de meerderheid
van de bevolking uit hindoes bestaat? Het antwoord wordt geleverd door
Kurt Möhring, een expert in springstoffen, die voor een Duitse organisatie
werkt aan het ontmijnen van het schiereiland Jaffna: “Er liggen in dat gebied
minstens 300.000 mijnen. Daarom sturen de boeren hun vee voor zich uit,
wanneer ze naar hun velden lopen. Wanneer een koe een ontploffing ver-
oorzaakt, moet het dier gedood worden, of het nu heilig is of niet. En het is
dat vlees dat in de opleidingskampen van de Tijgers gegeten wordt.”
Na het ontbijt begonnen urenlange oefeningen met het machinegeweer. De
wapens waren altijd van hetzelfde type en waren aangekocht met de ‘vrij-
willige bijdragen’ van Tamils die in Europa of Noord-Amerika leven. Elisa-
man was meestal ‘tweede schutter’, hetgeen betekent dat zij de munitie
moest klaarleggen. Maar voor het geval de eerste schutter gedood zou wor-
den, moest ook zij de bediening van het wapen leren. Gedurende heel de
tijd dat Elisaman de schietoefeningen afwisselde met politieke instructie en
nachtrust, was er vrijwel geen contact met de buitenwereld. Er was geen
radio of televisie, en Elisaman was zich niet bewust van wat er in de rest van
de wereld gebeurde. Eén keer per week werden de meisjes samengebracht
in de centrale commandopost. Daar was er een televisietoestel en kregen ze
steeds dezelfde documentaire te zien: een video over een gevecht waarin
meer dan duizend regeringssoldaten door de Tamilstrijders gedood werden.
DE DAG VAN DE GLORIE IS AANGEBROKEN
Het was dit soort gevecht dat Elisaman voor ogen stond toen ze op 31 janu-
ari 1998, samen met 89 andere gewapende lotgenoten, in vrachtwagens
44 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
naar een verzamelplaats gebracht werden. Ze moesten met hun zwaar mili-
tair materiaal door het dichte woud van Kilinochchi trekken, waar vijf bri-
gades van de 54ste divisie van het regeringsleger een verdedigingslinie had-
den opgetrokken. Het bos ligt aan de A-9, de nationale weg die van Jaffna
naar Kandy voert, en vandaar naar Colombo. Maar wegens de oorlog was
die weg in het Noorden van Sri Lanka al jaren onberijdbaar.
Rond middernacht bereikten de meisjes de positie van waaruit zij het leger
moesten aanvallen. Het was de eerste keer in achttien maanden dat Elisa-
man mannen zag: vier compagnieën van negentig strijders elk. Het was ook
de eerste keer dat zij haar bevelhebber zag, een jonge vrouw die de meisjes-
soldaten zou aanvoeren, maar zelf onder het gezag van mannelijke com-
mandanten stond. Dit bevestigt nogmaals de stelling van Radikha Cooma-
raswamy, dat de ‘emancipatie’ van de vrouw bij de Tamiltijgers een hersen-
schim en een leugen is. Volgens Graça Machel, een andere experte van de
Verenigde Naties in het inzetten van kinderen tijdens gevechten, zijn de
meeste gesneuvelden in deze situatie jonge kinderen, en dan nog vooral
meisjes, terwijl de commandanten mannen zijn.
Elisaman herinnert zich dat het offensief rond 13.00 uur begon maar al snel
tot stilstand kwam. Het regeringsleger beantwoordde de aanval met kanon-
geschut, granaatwerpers en mitrailleurs, gesteund door helikopters en
bombardementsvliegtuigen die door Israël geleverd waren. Elisaman zag
hoe haar officier en daarna haar ‘eerste schutter’ onmiddellijk gedood wer-
den. Daarna niets dan doden rondom haar. Van de eenheid van negentig
meisjessoldaten zouden er slechts vijf overleven. Volgens de bevelen die ze
hadden gekregen, moesten ze in zulke gevallen de cyaankalicapsule door-
slikken. Maar wat als hen daartoe de moed ontbrak? Wanneer de wil om
verder te leven sterker was? Susantha Mendis, militair bevelhebber van de
stad Jaffna, zegt daarover het volgende: “De ervaring leert ons dat de onver-
schrokkenheid van kinderen toch haar grenzen heeft. Kinderen van negen
tot twaalf jaar werpen zich zonder aarzelen in de strijd en vallen onze stel-
lingen aan. Maar wanneer ze gekwetst geraken, breekt er iets. Ze barsten in
tranen uit en schreeuwen om hun moeder. Het effect van de hersenspoeling
die ze doorgemaakt hebben, wordt dan doorbroken.”
Elisaman en haar vier kameraden maakten dezelfde ervaring mee. Omdat
de Tijgers elke terugkeer van de zelfmoordcommando’s bij voorbaat uitslo-
ten, hadden deze meisjes geen enkel wit voorwerp bij zich, niets om aan het
MEISJESSOLDATEN IN SRI LANKA. ZELFMOORD VOOR DE ZAAK VAN DE TAMILS – NOORDZUID CAHIER 45
leger duidelijk te maken dat zij zich overgaven. En omdat ze ook geen Sin-
galees spraken, bleef het regeringsleger maar doorvuren. Uiteindelijk bleef
enkel Elisaman nog in leven. Ze werd geraakt en zocht dekking achter een
struik, waar de soldaten van het regeringsleger haar vonden. Ze kwam pas
enkele dagen later in een regeringshospitaal weer bij bewustzijn. Zolang de
oorlog voortduurt, kan zij niet naar de Tamils terugkeren. Het zal haar niet
vergeven worden dat zij haar leven niet opofferde. Voorlopig zal zij haar
grote wens, haar vader en moeder weerzien en een goed kind zijn, niet in
vervulling zien gaan (1). Terwijl zij aan haar familie denkt, komt er voor de
eerste keer een soort van glimlach op haar lippen – maar haar ogen zullen
nooit meer glimlachen.
(1) Noot van de vertaler - Dit artikel werd in 2001 geschreven. Op dat ogenblik was de burgeroorlognog in volle gang, en was er zeker geen spraak van terugkeer naar de familie. Begin 2002 is er eenwapenstilstand afgesproken en werden ook krijgsgevangenen uitgewisseld. Er is nu weer contactmogelijk met de Tamilgebieden in het Noorden van Sri Lanka. Misschien is Elisaman op dit ogen-blik dus toch terug bij haar ouders.
46 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
IN AFGHANISTAN WACHT KINDEREN EEN VROEGE DOOD – NOORDZUID CAHIER 47
IN AFGHANISTAN WACHT KINDEREN EEN VROEGE DOOD
MICHAEL POHLY
Michael Pohly is arts en etnoloog. Hij is verbonden aan de Vrije Universiteit van Berlijn.
Afghanistan heeft van 1978 tot nu altijd oorlog gekend. Voor de jongeren
die in die vijfentwintig jaar opgegroeid zijn, is het de normale toestand. Zij
die de oorlog overleefd hebben, zijn niet alleen slachtoffer van fysiek
geweld maar gaan ook gebukt onder zware trauma’s. Ze zijn angstig en
onzeker over hun eigen toekomst, en wantrouwig tegenover de wereld van
de volwassenen. Het volstaat te vragen naar het beeld dat deze jongeren van
zichzelf hebben, om de dramatische impact van het geweld op hun emotio-
nele ontwikkeling te kennen. De meeste jongeren verwachten te sterven
vooraleer zij volwassen worden.
Uit een studie van UNICEF is gebleken dat bijna drie op vier jongeren doden
in hun naaste familiekring te betreuren hebben. In twee op vijf gevallen
werd een van de ouders gedood. In ongeveer 100.000 families is het gezins-
hoofd een vrouw. Men denkt dat tussen 300.000 en 400.000 kinderen sinds
het begin van de oorlog gedood werden. Alleen al tijdens de eerste drie
maanden van 1998 kwamen 3.084 kinderen om door ontploffende land-
mijnen. Het Rode Kruis meldt dat het sinds 1987 meer dan 26.000 amputa-
ties verricht heeft; in elf procent van de gevallen was daarbij een kind van
minder dan veertien jaar betrokken. Maar de Afghaanse kinderen zijn niet
enkel slachtoffer van bombardementen of van landmijnen. Ze werden van
bij het begin in de strijd ingeschakeld. Zodra ze een geweer kunnen dragen,
worden ze naar het slagveld gestuurd.
ER ZIJN VEEL KINDSOLDATEN BIJ DE ISLAMITISCHE STRIJDERS
De rol van de kindsoldaten is in de loop der jaren sterk geëvolueerd. In de
eerste periode na de Russische invasie van december 1979, werden ze
slechts sporadisch op de verschillende fronten van de guerrilla-oorlog inge-
48 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
schakeld. Maar met de groeiende invloed van de islamitische bewegingen is
ook het aantal kindsoldaten toegenomen.
In het begin van de jaren tachtig was de weerstand tegen de Russen in
hoofdzaak nationaal en democratisch geïnspireerd. De inschakeling van
kinderen was toen nauwelijks gepland en georganiseerd, en er werden wei-
nig kinderen in gevechtsoperaties ingeschakeld. De opdrachten bleven
beperkt tot boodschappen en logistieke taken, waarvoor ook vrouwen en
oudere mannen gebruikt werden.
Maar ook toen al waren er natuurlijk kinderen in de opleidingskampen
aanwezig, dikwijls vergezeld van oudere familieleden. Hun aanwezig-
heid in die kampen was dikwijls een eerste stap naar deelname aan de
oorlog. Want als het oudere familielid gedood of gewond werd, leverde
de familie niet langer een bijdrage aan de strijd. Een kind moest dan de
fakkel overnemen.
DE TRADITIE ONDERSTEUNT DE OORLOGSVOERING
De inschakeling van kinderen werd vergemakkelijkt door het geloof in ver-
schillende traditionele waarden: de bada, of de plicht om wraak te nemen;
de enteqam, of de verplichting om het geweer van een gedood of gesneuveld
familielid in ere te houden; en de nang, of de verplichting om zijn familie en
zijn land te verdedigen. Op basis van deze drie waarden kon een kind
onmiddellijk tot de wereld van de volwassenen toegelaten worden: de dood
van een familielid was als het ware een initiatierite, en legde aan het kind
een reeks verplichtingen op. De actieve deelname aan de oorlog vloeide dus
rechtstreeks uit de traditie voort.
Voor het kind dat al voor de echte deelname aan de vijandelijkheden in een
opleidingskamp leefde, veranderde er relatief weinig op het ogenblik van de
inschakeling in de echte gevechten. Zijn vertrek naar het front verlichtte de
lasten die de familie te dragen had. Door de sociale druk voelde elke familie
zich verplicht om bij te dragen aan de nationale bevrijdingsstrijd, en later
aan de heilige oorlog. De familie moest de tradities van bada en nang in ere
houden.
Er waren trouwens weinig mogelijkheden om te ontsnappen aan indienst-
treding in het leger: de familie kon een oorlogsbelasting betalen, of zij kon
IN AFGHANISTAN WACHT KINDEREN EEN VROEGE DOOD – NOORDZUID CAHIER 49
de jongeren naar het buitenland sturen. Voor de meeste Afghanen was die
tweede oplossing ondenkbaar, vanwege de grote armoede en de vrees hun
kleine lapje grond door een vertrek naar het buitenland te verliezen. De
familie kon wel haar leden vrijkopen, en ze op die manier de vuurdoop
besparen. De ‘prijs’ hiervan verschilde van streek tot streek; soms was het
voldoende om het voedsel voor een strijder te leveren. Als een familie al een
volwassene in de strijd verloren had, kon ze van de oorlogsbelasting vrijge-
steld worden zonder verplicht te worden een van haar kinderen aan de
strijders af te staan.
In het begin was het vooral de communistische regering in Kaboel die de
omvorming van kinderen tot echte soldaten in de hand werkte. Toen de
Sovjets het land verlieten, werden de dienstplichtwetten veranderd: de
maximumleeftijd voor indiensttreding werd verhoogd tot 45 jaar, de mini-
mumleeftijd werd verlaagd tot veertien jaar. Bij razzia’s in scholen en uni-
versiteiten werden heel wat jongeren opgepakt. Een korte blik op de benen
van de jongeren volstond als controle van de geschiktheid voor de militaire
dienst. Als er voldoende beharing te zien was, werden de kinderen goedge-
keurd. Een begin van donsvorming op de bovenlip, was een andere ‘vol-
doende voorwaarde’. De aanwervingsprocedure was weinig gebureaucrati-
seerd: kinderen of jongeren die de ‘selectieproeven’ doorstaan hadden,
werden onmiddellijk naar een opleidingskamp gebracht.
EEN VOORKEUR VOOR WEESKINDEREN
In sommige gevallen werden kinderen ontvoerd om van de families betalin-
gen te eisen. Maar in de meeste gevallen moesten de jongeren de uitgedun-
de rangen van het Afghaanse leger versterken. Aan de kant van het (com-
munistische) regeringsleger gaf men de voorkeur aan wezen. De basisoplei-
ding duurde drie maanden maar stelde weinig voor: er werd met namaak-
geweren geoefend. Tijdens deze drie maanden werden de kinderen volledig
van de buitenwereld geïsoleerd.
Naarmate de islamitische groepen aan invloed wonnen en de ‘broeder-
oorlog’ (een uitdrukking die de Afghanen zelf gebruiken) intenser werd,
veranderde ook de rol van de kindsoldaten. De Hezb-e islami van Gulbuddin
Hekmatyar en de Jami’at-e islami van Burhanuddin Rabani begonnen met
de systematische rekrutering van kinderen. In het begin verkoos men ook
hier weeskinderen. Aan de (verre) familieleden werd gezegd dat de kinde-
50 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
ren een opleiding zouden krijgen. In elk geval betekende het vertrek van de
weeskinderen dat er een mond minder te voeden was, en dat de overle-
vingskansen van de eigen kinderen groter werden (in sommige delen van
Afghanistan sterven vijftig tot zestig procent van de kinderen vooraleer zij
vijf jaar oud worden).
In de kampen in Pakistan werden de kinderen dan volgens de islamitische
leer opgevoed. Hierna waren ze geschikt, hetzij om opgeleid te worden tot
toekomstige leiders van de islamitische beweging, hetzij om opgenomen te
worden in het reservoir van rekruten zonder familiale banden. In de kam-
pen werden de kinderen getraind in het gebruik van wapens, maar in de
meeste gevallen ging het om weinig gesofistikeerd en verouderd militair
materieel. Een opleiding tot ‘echte soldaten’ was in deze kampen in Paki-
stan of Afghanistan eerder uitzonderlijk.
De islamisten hadden nog een tweede reservoir waaruit ze konden rekrute-
ren: de vluchtelingenkampen in Pakistan. Om een bevoorradingskaart, een
tent of andere hulp te krijgen, moesten de families zich inschrijven bij een
van de zeven fundamentalistische partijen die in Peshawar gevestigd
waren. Die bewegingen stelden aan de families voor de opleiding van hun
kinderen in een koranschool ten laste te nemen; de kinderen werden aldus
uit hun familiaal milieu gehaald.
Scholen die met internationale bijdragen gefinancierd waren, en minder
islamitisch geïnspireerd, werden onder zware druk gezet. Volgens de isla-
misten werd het communisme via deze scholen verspreid. Leerkrachten
werden gechanteerd en tot staking aangezet. Sommige scholen werden
zelfs in brand gestoken en verwoest. Onwetendheid werd op die manier de
grootste troef van de islamisten.
Op het slagveld zelf was de meest gebruikte tactiek tot dan toe als volgt
samen te vatten: fire and run. De guerrillastrijders lanceerden onverwachte
aanvallen en trokken zich onmiddellijk daarna terug. De menselijke verlie-
zen bleven daardoor relatief beperkt. Maar met de opkomst van de islamis-
ten veranderde ook dat. De militaire operaties bestreken dikwijls een groot
gebied, met aan de ene kant strijders van lokale bevelhebbers en aan de
andere kant de rekruten uit de vluchtelingenkampen.
Er waren inderdaad minder gevechten tussen gewapende strijders van par-
tijen uit hetzelfde gebied. De verhoudingen tussen deze partijen werden
wel vijandiger wanneer oude conflicten over de toegang tot hulpbronnen
IN AFGHANISTAN WACHT KINDEREN EEN VROEGE DOOD – NOORDZUID CAHIER 51
(water of weidegronden voor het vee) via de partijen uitgevochten werden.
Maar in vele gevallen probeerde men het leven en de hulpmiddelen van de
lokale gemeenschap, van de vallei of van de stam niet in gevaar te brengen.
Dat was ook normaal, aangezien het lidmaatschap van een partij dikwijls op
arbitraire gronden tot stand kwam.
DE KORANSCHOOL VERVANGT DE FAMILIE
De kinderen die in de koranscholen opgevoed werden, beschouwden de
islamitische beweging en de kinderen die met hen op school zaten, als hun
‘familie’. Door het bekend worden van een aantal schandalen en wantoe-
standen, weten we nu beter hoe het er in werkelijkheid op deze koranscho-
len aan toe ging. Kinderen werden in kleine en donkere cellen opgesloten,
ze werden vernederd en geslagen en soms seksueel misbruikt. Kinderen die
naar hun familie konden ontsnappen, vertelden hoe ze soms lange tijd
geketend vastgehouden werden.
Sommige directeurs van deze scholen worden nu in Pakistan gerechtelijk
vervolgd. Ze worden ervan beschuldigd kinderen – in sommige gevallen
ook Pakistaanse kinderen – naar het slagveld gestuurd te hebben om de ran-
gen van de taliban aan te vullen, zonder de familie te verwittigen. Sommige
kinderen werden na vluchtpogingen terug naar Pakistan gebracht of
opnieuw naar het front gestuurd. De Pakistaanse autoriteiten tolereerden
deze praktijk of steunden ze zelfs. Volgens de officiële versie werden enkel
jongeren boven de 18 jaar, op basis van vrijwilligheid en met akkoord van
de ouders, ‘op stage in Afghanistan gestuurd.’
Met de opkomst van de taliban werden de praktijken nog agressiever. Als
de families geen toestemming tot rekrutering gaven, werden de kinderen
gewoon ontvoerd of anders met valse beloften meegenomen.
ALS MARTELAAR STERVEN
De manier waarop kinderen gelokt en overtuigd werden, is te vergelijken
met de praktijken die vijftien jaar eerder, tijdens de Iraans-Iraakse oorlog,
gebruikt werden. Kinderen werden toen in een doodskleed de mijnen-
velden ingestuurd. Men had hen beloofd dat ze als martelaren zouden
sterven, en dus in het hiernamaals recht hadden op de mooiste vrouwen
(huri).
52 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
De taliban gebruikten vergelijkbare methoden. Een voorbeeld: de jonge
Nadar was slechts acht jaar toen hij naar een koranschool in Pakistan ver-
trok, omdat zijn ouders de oorlogsbelasting niet konden betalen. Twee jaar
later is hij naar zijn land teruggekeerd, om er als talib in 1997 aan de cam-
pagne van Mazar-e Scharif deel te nemen. Bij zijn gevangenneming ver-
klaarde hij dat hij een Kalashnikov gekregen had, een doodskleed en een
document – hij was analfabeet. Volgens dat document had hij het recht om
de vrouw van een gevallen vijand te huwen.
Tot waar kan religieus fanatisme gaan? Khan, een andere jonge talib, verliet
in 1997 de koranschool van Mradan in Pakistan. Hij werd naar het front
nabij Jalalabad gestuurd, om er de martelaarsdood te sterven. Na zijn
gevangenneming verklaarde hij: “De mens leeft niet eeuwig, maar er is een
andere wereld. Om die wereld te bereiken, moet men door een grote poort.
De ene weg leidt naar de hemel, de andere weg gaat rechtstreeks naar de
hel. Ik weet dat ik altijd de goede weg gekozen heb.”
In de laatste jaren van de ‘broederstrijd’ werden meer en meer rekruten,
ook kinderen, door de taliban ingelijfd. Tijdens hun zegetocht in 1998,
moesten verschillende koranscholen in de buurt van Peshawar gesloten
worden, omdat de taliban vijf- tot zesduizend soldaten nodig hadden.
Toen Iran na de inname van Mazar-e Scharif troepenversterkingen naar
de grens met Afghanistan stuurde, kreeg de oorlog een nieuwe dimensie,
en werden er ook kinderen naar het grensgebied met Iran gestuurd. Als
gevolg daarvan werden er in het ganse land massale rekruteringscampag-
nes gevoerd, tot zelfs in de omgeving van Kandahar, het officiële hoofd-
kwartier van de taliban. In dat gebied was het lang relatief rustig gebleven
maar dan werden ook kinderen verplicht om mee te vechten. Zodra ze
een geweer konden dragen, waren ze oud genoeg. Als ze terugkeerden,
werden ze door andere kinderen vervangen. Bij weigering verloor de
familie in het beste geval haar land, in het slechtste geval volgden er exe-
cuties.
Minstens twintig procent van de soldaten die in Afghanistan oorlog voer-
den, waren adolescenten of kinderen. Deze verhouding was bij alle strijden-
de partijen ongeveer gelijk. Alle partijen gebruikten min of meer dezelfde
technieken voor de rekrutering van kinderen en jongeren: druk op de
ouders of ontvoering naar de koranscholen. De oorlog werd gevoed door
armoede en onwetendheid, en door buitenlanders die zich bij een terugkeer
IN AFGHANISTAN WACHT KINDEREN EEN VROEGE DOOD – NOORDZUID CAHIER 53
naar vrede geen voordeel deden. De steun bij de bevolking verdween al
vlug, zeker bij de jongeren, van wie de jeugdjaren verknoeid waren en de
toekomst afgesloten was.
54 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELD – NOORDZUID CAHIER 55
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELDAN VRANCKX
An Vranckx is coördinator van de INTERNATIONAL PEACE INFORMATION SERVICE (IPIS) engastprofessor aan de Universiteit Antwerpen
Wie zich een eerste beeld wil vormen van het verschijnsel kindsoldaten in
Latijns-Amerika, wordt even verward door de uiteenlopende aanwijzingen
die men erover vindt bij de gespecialiseerde instanties. Kaarten van de Ver-
enigde Naties signaleren kindsoldaten in Peru, Mexico en Colombia. Ande-
re bronnen rekenen er ook El Salvador en Guatemala bij. Bij die landen zijn
er die nochtans de relevante verdragen ratificeerden, en die het daaruit
voortkomend wettelijk verbod op het gebruik van kindsoldaten door hun
strijdkrachten laten naleven.
Het meest in het oog springend voorbeeld is Colombia. Dat land ratificeerde
in 1991 met zijn Ley 12 de Kinderrechtenconventie van de Verenigde Naties
uit 1989, en ondertekende eveneens het Optional Protocol van die Conven-
tie, waarmee de minimumleeftijd voor rekrutering bij de strijdkrachten en
toelating tot deelname aan gewapende acties wordt opgetrokken van 15
naar 18 jaar. Alle mannelijke Colombianen zijn op hun achttiende dienst-
plichtig, maar een deel van hen wordt vrijgeloot. Deze vrijgelotenen, maar
ook meisjes en jongens van minder dan 18 jaar, kunnen in principe vrijwil-
lig bij het leger gaan. De Colombiaanse strijdkrachten wordt echter ontra-
den vrijwilligers in te lijven die de vooropgestelde minimumleeftijd niet
bereikt hebben.
Deze wetgeving belet nochtans niet dat kindsoldaten op problematische wij-
ze bij de gewapende strijd in Colombia betrokken zijn, zoals trouwens ook
de lokale niet-soldaat kinderen erin verwikkeld zijn. In Colombia zijn name-
lijk veel meer strijdkrachten aanwezig dan enkel de reguliere, waarvan men
de praktijken bij wet kan regelen en dan beteugelen. We lichten deze proble-
matiek hierna toe aan de hand van het begrip ‘niet-staatse actoren’.
56 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
MODERNE STATEN EN NIET-STAATSE ACTOREN
Het concept van een moderne staat voorziet onder meer dat die staat
beschikt over eigen strijdkrachten. Deze ‘reguliere strijdkrachten’ kan men
dan, nog steeds volgens het moderne concept, met de staat vereenzelvigen,
zodat de strijdkrachten door de verschillende controlestructuren van die
staat ter verantwoording geroepen kunnen worden. Daarbij moeten deze
reguliere strijdkrachten het monopolie op het geweld in het staatsterritori-
um hebben, opdat zij anderen zouden kunnen beletten geweld uit te oefe-
nen tegen de burgers van de staat, en de burgers beletten inbreuken te ple-
gen op de wetten van het land.
Dit staatsconcept blijkt in steeds meer landen in het Zuiden moeilijk in
praktijk te brengen, ook in Latijns-Amerika. Reguliere legers, die we hierna
aanduiden als ‘staatsactoren’, voldoen niet noodzakelijkerwijze meer aan
het hierboven geschetste moderne concept. Minstens even problematisch is
dat zij niet (langer) het monopolie op geweld hebben, en nu andere gewa-
pende groepen naast zich moeten dulden, de ‘andere-dan-reguliere’ strijd-
krachten of ‘gewapende niet-staatse actoren’.
Deze niet-staatse actoren bestrijden nu net (wat nog rest van) van de staats-
structuren van hun land. Zij respecteren de wetten van die staat uiteraard
niet. Bovendien illustreren hun strijdmethoden dat ze zich evenmin gebon-
den achten aan het internationaal humanitair recht en andere instrumen-
ten die hun staat met andere staten overeenkwam te zullen naleven in een
eventuele gewapende strijd. Dit internationaal humanitair recht, de men-
senrechtenverdragen en andere instrumenten van het internationaal
publiek recht, zijn ‘slechts’ een engagement dat ooit werd aangegaan door
de staat die zij vandaag met de wapens bestrijden. Even irrelevant lijken
recentere initiatieven waarin significante delen van de internationale
gemeenschap van staten met elkaar afspraken aangaan, zoals inspanningen
om het gebruik van landmijnen uit te bannen, en het internationaal ver-
dragsrechtelijke verbod op het gebruik van kindsoldaten.
Het niet ontzien van de ongewapende burgerbevolking, massale schendingen
van de fysieke integriteit van burgers en andere schendingen van de mensen-
rechten, en de inzet van onder meer landmijnen en van kindsoldaten behoren
tot wat ‘logischerwijze’ verwacht mag worden in een gewapend conflict waar-
in niet-staatse actoren betrokken zijn, waar ter wereld ook.
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELD – NOORDZUID CAHIER 57
NIET-STAATSE ACTOREN IN DE COLOMBIAANSE CONFLICTEN
Colombia is rijk aan vele zaken, helaas ook aan gewapende niet-staatse
actoren. Deze vechten intussen al gedurende decennia verschillende con-
flicten uit, en worden ook over de Colombiaanse grenzen actief. Deze con-
flicten werden uitvoerig bestudeerd en beschreven. Ze hoeven op deze
plaats niet méér dan een korte toelichting. Al te gekend zijn intussen
immers de Colombiaanse guerrillabewegingen, evenals hun (ver)wordings-
geschiedenissen tot groeperingen die met hun methodes van inkomensver-
werving nauwelijks nog van ‘gewone’ criminele bendes te onderscheiden
zijn, terwijl van de politieke programma’s die zij in het verleden formuleer-
den, alleen nog een ongeloofwaardig discours rest.
Vandaag hebben deze groeperingen met de guerrillabewegingen van weleer
alleen nog de namen gemeen, de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia
(FARC-EP) en de Ejército de Liberación Nacional (ELN). Beide bewegingen
bestaan elk uit tientallen frentes. Met die aanduiding wordt verwezen naar
redelijk autonoom opererende ‘fronten’, die alle hun eigen inkomsten in
alle illegaliteit dienen te genereren, en die ook politiek-militair over grote
autonomie beschikken. FARC en ELN zijn de twee ‘blijvers’ onder de vele
andere guerrillabewegingen die in de voorbije veertig jaar in Colombia
actief waren, zoals de Ejértico Popular de Liberación (EPL) en het Quintín
Lame, en bewegingen die we alleen nog met hun acroniem kennen (M-19,
JBC, ERP, PRT). Lange tijd beperkten de activiteiten van de guerrillabewe-
gingen zich tot de dunbevolkte rurale gebieden van het land, waar de
Colombiaanse staat nauwelijks bij machte was om zijn geweldmonopolie af
te dwingen.
In diezelfde landelijke gebieden organiseren zich al ruim twintig jaar bur-
gers om zich met eigen wapens te verweren tegen gebeurlijke misbruiken
door de guerrillabewegingen. In theorie vulden deze ‘anti-guerrillalicha-
men’ slechts het machtsvacuüm van de staat in. In de praktijk verwerden
veel van deze burgerinitiatieven tot een kwaal die veel erger bleek dan dat
waartegen zij pretendeerden de remedie te zijn. Massale slachtpartijen in
landelijke dorpen werden het handelsmerk van deze ‘paramilitaire zelfver-
dedigingsorganisaties’. Deze organisaties werden dertien jaar geleden bui-
ten de wet gesteld, maar dit verbod belemmerde de verdere groei van deze
organisaties allerminst. Sinds 1994 opereren deze onwettelijke ‘zichzelf ver-
dedigende’, paramilitaire anti-guerrilla-organisaties onder de koepelstruc-
58 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
tuur van de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC), die intussen 8000 tot
11000 manschappen zou vertegenwoordigen. Deze AUC staan sinds 2001
op de Noord-Amerikaanse lijst van terroristische organisaties (net als de
FARC en ELN overigens), en sinds midden 2002 worden ze ook in de Euro-
pese Unie als dusdanig beschouwd. Van vele paramilitaire organisaties die
de AUC vandaag overkoepelt, wordt beweerd dat ze personele banden
onderhielden, en wellicht nog steeds onderhouden, met de Colombiaanse
reguliere strijdkrachten. Bekend is verder hun historische band met de
drugskartels waarvoor Colombia al meerdere decennia berucht is.
Niet alleen de organisaties onder de AUC-koepel financieren zich met
inkomsten uit de drugseconomie. Ook voor de guerrillabeweging FARC is
het belasten van, en zelfs het deelnemen aan de drugseconomie vandaag de
voornaamste bron van inkomsten. Voor de ELN is de drugseconomie een
snel aan belang winnende nummer twee, na de middelen die de ELN haalt
uit ‘protectiegelden’, uit andere vormen van afpersing, en vooral uit de ont-
voeringsindustrie. De lucratieve Colombiaanse productie, verwerking en
verzending van cocaïne en heroïne is de bron waaraan alle gewapende par-
tijen in het conflict zich laven, inclusief de reguliere ordediensten die de
drugseconomie dienen te beteugelen. Met regelmaat wordt bericht over
aanwijzingen dat de bestrijders van die drugseconomie, ook de Colombi-
aanse ordediensten én voorname medewerkers van de Noord-Amerikaanse
ambassade, de verleidingen niet kunnen weerstaan van het grote geld dat
door deelname aan die drugseconomie snel verdiend kan worden, en zelfs
niet aan de verleiding om te graaien in de vleespotten die de Verenigde Sta-
ten voor de bestrijding van die drugseconomie aan Colombia ter beschik-
king stelt.
De Colombiaanse drugseconomie verschaft vandaag overigens méér dan de
middelen waarmee de gewapende conflicten gaande worden gehouden. Ze
levert ook het motief voor de strijd, dat wil zeggen: controle over de produc-
tiezones, laboratoria en exportroutes van de drugseconomie.
KINDSOLDATEN IN COLOMBIA
In naleving van de Colombiaanse wetgeving rekruteert het reguliere leger
van dat land zelf geen kindsoldaten. In de huidige situatie kunnen deze
strijdkrachten nochtans niet verhinderen dat groeperingen die hun geweld-
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELD – NOORDZUID CAHIER 59
monopolie ondermijnen, wél kindsoldaten inlijven. Deze inlijvingen
gebeuren zowel met geweld of andere bedreigingen, als ‘vrijwillig’. Deze
laatste term dient in de huidige Colombiaanse context genuanceerd te wor-
den, en verklaart ook meteen dat (te) jonge vrijwilligers zich nog steeds bij
het reguliere leger aanbieden. Voor vele minderjarigen ziet het eruit alsof
toetreding tot één van de gewapende groeperingen, of tot het reguliere
leger, hen méér biedt dan blijven bij wat hen nog rest van hun families in de
zones die zwaar en langdurig door de gewapende strijd zijn getroffen. Die
situatie heerst niet alleen meer in landelijke gebieden. In provinciehoofd-
plaatsen zoals Barrancabermeja neemt de strijd en het aantal dodelijke
slachtoffers enorme proporties aan.
Er zijn weinig precieze cijfers beschikbaar over de aantallen kinderen die
vandaag strijden bij de verschillende guerrillabewegingen en de paramilitai-
re groeperingen onder de koepelstructuur van de AUC. Deze schaarste aan
gegevens vindt men verklaard door de druk die zowel in eigen land als van-
uit het buitenland op die niet-staatse actoren uitgeoefend wordt, opdat deze
niet langer kinderen zouden inlijven. De recentste cijfers die we vandaag
over deze zaak vinden, dateren al van 1999. Op basis van getuigenissen
door voormalige kindsoldaten, leidt men af dat er een hoog percentage
minderjarigen aan de slag is bij de guerrillabewegingen én bij organisaties
die hen bestrijden, de paramilitaire organisaties die onder de AUC-koepel
opereren. Bij de guerrillabewegingen zou het gaan om 10 procent, bij de
AUC zou het percentage variëren van streek tot streek. In het Magdalena
Medio departement zou het percentage kindsoldaten bij de AUC tussen 15
en 50 procent liggen.
Woordvoerders van deze bewegingen geven de aanwezigheid van kindsol-
daten in hun rangen toe, maar stellen dat zij hen taken toewijzen “waarbij
ze weinig risico’s lopen”. In de werkelijkheid blijkt het nochtans te gaan om
de inzet van deze kindsoldaten bij fabricage, plaatsing en desactivering van
antipersoonsmijnen. Zij worden ook ingezet als verkenners, boodschap-
pers, bewakers, en worden naar de dorpen gestuurd om voorraden aan te
kopen. Sommigen worden ook buiten het eigenlijke strijdtoneel aangezet
tot het begaan van volstrekt criminele daden, zoals het martelen en ver-
moorden van ongewapende burgers, en het ontvoeren en vasthouden van
gijzelaars. Maar ook in de strijd worden kinderen tot mededaders gemaakt.
De verklaringen die van voormalige kindsoldaten werden opgetekend
geven aan dat zelfs kinderen jonger dan 15 jaar regelmatig in de vuurlinie
60 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
kwamen te staan, en dat een groot deel van hen zei daarbij zwaar verwond
te zijn.
De vraag waarom deze kinderen terechtkwamen in de rangen van de AUC
wordt door vele kinderen zelf beantwoord met ‘als vrijwilliger’. Zij geloof-
den daardoor de sociale erkenning en bescherming te zullen krijgen die hun
ouders, de staat en de samenleving hen in hun ‘burgerbestaan’ in de con-
flictgebieden niet konden geven. Een aanzienlijke fractie van hen verklaart
ook door ‘emotionele redenen’ gedreven te zijn, zoals wraak op de organi-
saties die hun familieleden vermoordden en hun bezittingen plunderden.
Ook de verwachting voortaan beschermd te zullen zijn tegen die groeperin-
gen die hen eerder benadeelden, blijkt een belangrijk motief.
In het Magdalena Medio departement, maar ook in de departementen
Antioquia en Santander is er overtuigend bewijs dat kinderen onder dwang
bij de AUC-organisaties ingelijfd worden. Op sommige plaatsen in die
departementen blijkt een ‘paramilitaire’ dienstplicht te bestaan, die men als
‘de bond’ aanduidt. Deze verplicht families om één of meer van hun zonen
voor tenminste twee jaar naar deze organisaties te sturen. Getuigenissen
zijn voorhanden dat kinderen met geweld worden ingelijfd, zelfs al op
negenjarige leeftijd.
Toetreding tot de guerrillabewegingen wordt zelden verantwoord met ‘poli-
tieke redenen’. Deze bewegingen zelf ontkennen dat zij kinderen dwingen
tot hun rangen toe te treden, maar er zijn vele getuigenissen die dat tegen-
spreken. UNICEF - Colombia berekende dat zo’n 15 procent wel degelijk
onder sterke dwang ingelijfd werd. Een niet onaanzienlijk aantal kindsolda-
ten blijkt trouwens ‘geboren’ te zijn in één van de guerrillabewegingen, als
zoons en dochters van guerrilleros. De FARC en ELN bestaan inmiddels al zo
lang dat er zelfs een derde generatie in de guerrilla geboren is. Meestal wor-
den deze kinderen bij hun geboorte bij boeren achtergelaten, waarna ze op
‘bruikbare leeftijd’ door de groepering van hun ouders opgehaald worden,
ook als die ouders intussen gesneuveld zijn.
Meerdere delen van het land staan vandaag onder de feitelijke controle van
guerrilla frentes. Geruime tijd stond één zone van Colombia zelfs officieel
onder controle van de FARC. Het ging om een zone van 42.000 vierkante
kilometer in het zuiden van het land, die als ‘Caguan’ aangeduid wordt. Het
staatsgezag werd in 1999 officieel uit die zone teruggetrokken, opdat er in
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELD – NOORDZUID CAHIER 61
alle sereniteit vredesgesprekken tussen vertegenwoordigers van de Colom-
biaanse overheid en de FARC gevoerd zouden kunnen worden. Intussen
woedde de gewapende strijd tussen de FARC, de regeringstroepen en de
AUC-organisaties buiten die zone onverminderd verder. Overtuigende
bewijzen stapelden zich op dat deze Zona de Distención of gedemilitariseerde
zone méér werd ingezet om de strijd van de FARC te ondersteunen, dan om
er werk te maken van echte onderhandelingen over het beëindigen van
deze vijandelijkheden. De FARC verstevigde er logistieke en militaire bases
(inclusief opleidingskampen waar deskundigen van de IRA de omgang met
explosieven en meer gesofisticeerde vlammenwerpers aanleerden). Ze
benutten de gedemilitariseerde zone ook voor de activiteiten waarmee zij
hun strijd tegen de Colombiaanse staat financieren, zoals hun deelname
aan de drugseconomie en de ontvoeringsindustrie. De zone kon lange tijd
onbelemmerd gebruikt worden om er de slachtoffers van deze ontvoerings-
industrie te verbergen, onder meer de vele, vaak heel jonge kinderen die
door guerrilla frentes gekidnapt werden of van gespecialiseerde, volstrekt
criminele kidnapbendes overgekocht werden. De ouders van deze kinderen
werd om losgelden tot vijf miljoen dollar gevraagd. Deze kinderen, die
meestal uit de steden ontvoerd bleken, dienden meer als verhandelbare
waren dan als kanonnenvlees dat de guerrilla in zijn rangen kon inlijven.
Kindsoldaten werden ze dus niet.
De ‘vredesgesprekken’ tussen de FARC en de Colombiaanse overheid
sprongen af, en de aan de FARC toegewezen gedemilitariseerde zone werd
vanaf 21 februari 2002 opnieuw onder staatsgezag geplaatst. Daarmee
kwam allerminst een einde aan de gewapende strijd, noch aan de misbrui-
ken die in deze zone (en elders) aan de guerrillabeweging worden toege-
schreven. Er circuleren berichten dat deze verder gaat met het systeem
waarmee ze in de voorbij drie jaar in deze zone kindsoldaten rekruteerde,
met name een aan de burgers van de zone opgelegde ‘dienstplicht’ die sterk
gelijkt op ‘de bond’ die de paramilitaire organisaties in de door hen gecon-
troleerde regio’s in stand houden. De families die nog verblijven in de gebie-
den die onder feitelijke controle van de guerrilla staan, worden onder druk
gezet om één of meerdere van hun kinderen aan de guerrilla ‘ter beschik-
king te stellen’. Een onderscheid tussen meisjes en jongetjes wordt eigenlijk
niet gemaakt (dit in tegenstelling met de ‘paramilitaire’ dienstplicht). Heel
vaak gaat het om kinderen jonger dan 15. Ouders die hun kinderen weer
uit de guerrilla willen losweken, waartoe deze ‘vrijwillig’ of ‘onder dwang’
zijn toegetreden, worden voor een gruwelijk dilemma geplaatst: op het ver-
62 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
laten van de beweging staat de doodstraf, en dat geldt zowel voor meerder-
jarige als voor minderjarige soldaten.
Jonge meisjes in de guerrilla blijken eveneens aan de lusten van comandan-
tes blootgesteld. Velen van hen krijgen tegenwoordig routinematig prikpil-
len toegediend of intra-uteriene dispositieven ingeplant. Onachtzaamhe-
den met die instrumenten, evenals opgelopen seksueel overdraagbare aan-
doeningen, maakten naar verluidt al vele (voormalige) guerrilleras
onvruchtbaar. Dit neemt niet weg dat er ook nog steeds bericht moet wor-
den over zwangere kindsoldaten, zelfs van meisjes jonger dan 15 jaar. Zo zij
niet tot aborteren gedwongen worden, moeten zij hun kind onmiddellijk na
de geboorte afstaan.
Een goed gedocumenteerde studie over de exploitatie van kindsoldaten
door de FARC leert dat deze guerrillabeweging in juni 2000 een heus con-
tingent zeer jonge rekruten vanuit de toen nog gedemilitariseerde zone op
een zesmaandenlange mars zette om haar frentes te versterken in Norte de
Santander, waar de paramilitaire tegenstanders sterk aan kracht begonnen
te winnen. De kinderen maakten deel uit van de columna ‘Arturo Ruiz’ van
de FARC. Een groot aantal van hen overleefden de ontberingen van de
tocht niet. Anderen sneuvelden in gevechten. De Vijfde Brigade en de Fuer-
za de Despliegue Rápido van het Colombiaanse leger onderschepten tenslotte
een vijftigtal van deze kinderen in wat zij zelf operacion Berlin doopten. De
kinderen werden daarna opgevangen door gespecialiseerde diensten van de
Colombiaanse overheid, die daarmee graag uitpakte in de pers. Daarbij
moest het probleem worden opgelost dat deze opvang van ex-kindsoldaten
eigenlijk niet ‘kon’ want indruiste tegen het niet-discriminatiebeginsel. De
door het Instituto Colombiano de Bienestar Familiar opgevangen en nadien aan
het Comité de Dejación de Armas overgemaakte ex-kindsoldaten bleken er
namelijk beter voor te staan dan de zeer velen die in uitzichtloze conflictsi-
tuaties eenvoudigweg met (of zonder) hun ouders moeten overleven, zon-
der bij een van de strijdende groepen aangesloten te zijn. In de steeds grote-
re gebieden van het land waar de strijd in alle hevigheid woedt, lopen kin-
deren, maar natuurlijk ook volwassenen, een steeds groter risico terecht te
komen in het spervuur tussen de verschillende gewapende partijen. Ze ris-
keren ook door de ene groep tegen de andere als menselijk schild gebruikt
te worden, en vinden zelfs in de kerken geen veilig onderkomen meer -
zoals bleek in het volstrekt tragische treffen tussen FARC en AUC-troepen
in Bojaya (departement el Chocó), in mei 2002, waar niet minder dan 45
KINDSOLDATEN BIJ NIET-STAATSE ACTOREN. EEN LATIJNS-AMERIKAANS VOORBEELD – NOORDZUID CAHIER 63
kinderen onder de 109 dodelijke slachtoffers waren. De guerrilla dwingt
kinderen verder ook om paarden en andere met explosieven behangen die-
ren te leiden naar politieposten, waar ze vervolgens sneuvelen in de explo-
sie die ze zelf helpen veroorzaken. Bijzonder wansmakelijk was ook het aan
FARC toegeschreven gebruik van een ‘kindbom’: het lijk van een jongetje
werd opengehaald en opgevuld met explosieven, en zo achtergelaten in zijn
dorp .
AFRONDEND
De Colombiaanse problematiek werd hier uiteraard niet in al zijn complexi-
teit belicht. Van de vele problematische toestanden die de conflicten in het
land veroorzaken, werd alleen de kindsoldatenproblematiek besproken.
Zonder daarbij één van de elkaar en de Colombiaanse samenleving bekam-
pende partijen bewust te willen viseren, werd vooral de bewijslast weerge-
geven dat de FARC kinderen met geweld inlijft in de rangen, zich vergrijpt
aan deze jongeren én aan anderen die niet werden ingelijfd. Dit misbruik is
goed gedocumenteerd en de geïnteresseerde onderzoeker hoeft, bij wijze
van spreken, de Colombiaanse online-pers maar in te kijken om gedetail-
leerd de gruweldaden te zien waarmee deze guerrillabeweging de geweld-
spiralen in het land bestendigt. De kindsoldatenproblematiek is in dat
opzicht slecht één naast andere catastrofes waarop Colombiaanse niet-
staatse actoren de stempel drukken.
Het hier beschreven kindsoldatengebruik is op zijn beurt aanleiding om de
problematiek van niet-staatse actoren in gewapende conflicten als een
geheel te beschouwen. Het beschreven ‘onwettelijk gebruik’ van kindsolda-
ten is geen alleenstaand probleem. Het is één naast veel meer schendingen
van internationale bepalingen, door diezelfde niet-staatse actor die zich
door deze bepalingen niet gebonden acht. We gaven aan dat de hier
geschetste problematiek niet uniek is voor Colombia, maar eigenlijk ‘ver-
wacht’ mag worden in elk land dat op zijn grondgebied met gewapende
niet-staatse actoren af te rekenen krijgt.
NOOT VAN DE REDACTIE
Lezers die geïnteresseerd zijn in de boeken of andere bronnen waarnaar in dit artikel verwezen wordt,kunnen hiervoor met de redactie contact opnemen.
64 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 65
MEISJES IN OORLOG
INGE VERMEIRE
Inge Vermeire is stafmedewerker bij de Nederlandstalige Vrouwenraad
Wij gebruiken in dit artikel het begrip ‘kindsoldaten’ zoals dat in 1997
geformuleerd werd tijdens de Cape Town Principles and Best Practices, een con-
ferentie over preventie, demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten in
Afrika. Deze definitie is niet officieel, maar er bestaat wel een brede consen-
sus over haar bruikbaarheid. Ze wordt gebruikt door UNICEF, de Internatio-
nale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten en talrijke andere organi-
saties: “…elke persoon beneden de 18 jaar die deel uitmaakt van een regu-
lier leger of van een niet-staatse gewapende groep, en dit in gelijk welke
hoedanigheid, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, keukenpersoneel,
dragers, boodschappers en andere personen die de gewapende groepen ver-
gezellen, maar geen familieleden van de strijders zijn. Dit omvat ook meis-
jes die voor seksuele diensten of voor gedwongen huwelijken gerekruteerd
worden. De term verwijst dus niet alleen naar kinderen die wapens dragen
of gedragen hebben”.
Er wordt hier uitdrukkelijk verwezen naar de aanwezigheid van meisjes in
gewapende conflicten, en naar een betrokkenheid die verder gaat dan het
traditionele beeld van ‘de soldaat’, nl. een mannelijk persoon die bij het
leger dient. Deze brede begripsomschrijving is heel belangrijk want de vraag
‘waar zijn de meisjes?’ wordt in discussies over kinderen in gewapende con-
flicten nog steeds te weinig gesteld.
De inzet van kindsoldaten is lange tijd onzichtbaar gebleven, en evengoed
werd er weinig aandacht besteed aan de aanwezigheid van meisjes in legers
en gewapende oppositiegroepen. Er bestaat weinig informatie over hun rol
in conflicten en over genderspecifieke mensenrechtenschendingen. De
meeste rapporten, internationale campagnes en initiatieven blijven de alge-
mene term ‘kindsoldaten’ of ‘kinderen’ gebruiken, en verwijzen daarmee
onuitgesproken of uitdrukkelijk alleen naar ‘jongens’. De rapporten van de
Internationale Coalitie vormen daarop een gelukkige uitzondering. De ver-
66 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
schillen in impact op jongens en meisjes voor, tijdens en na gewapende con-
flicten worden onvoldoende vermeld. Genderspecifieke elementen worden
nu stilaan in de internationale rapporten ontdekt maar cruciale informatie
ontbreekt nog. Het gevolg is dat enkel in generaliserende termen over meis-
jes in conflictsituaties gesproken wordt, terwijl er grote verschillen tussen
de verschillende contexten zijn. Dikwijls is er enkel sprake van meisjes als
slachtoffers van seksueel geweld, of van meisjes die als ‘echtgenotes’ aan
soldaten toegewezen worden. Deze feiten mogen zeker niet geminimali-
seerd worden, maar we moeten er toch op wijzen dat meisjes, zowel als jon-
gens, veel verschillende rollen vervullen, en in sommige conflicten even-
goed in de frontlinies vechten.
Susan Mc Kay en Dyan Mazurana beklemtonen dat we weinig details ken-
nen over meisjes die in verschillende geopolitieke situaties, perioden, lan-
den en regio’s in gewapende conflicten betrokken zijn. We weten weinig
over de fysieke en emotionele gevolgen in het latere leven van deze meisjes.
De relaties met jongens, met mannen en andere meisjes of vrouwen in
legers werden niet systematisch bestudeerd. De meeste gegevens komen
nog uit vaak onvolledige bronnen over de indiensttreding van meisjes in de
verschillende legers of oppositiegroepen.
Volgens de Internationale Coalitie kent Afrika de trieste eer het grootste
aantal kinderen in gewapende conflicten in te schakelen, zowel meisjes
als jongens. Er is sprake van 120.000 kinderen. In Afrika lopen meisjes
bovendien het grootste risico ingelijfd te worden na een ontvoering. Het
is opmerkelijk dat tussen 1990 en 2000 verschillende gewapende opposi-
tiegroepen een groot aantal meisjes of vrouwen in hun rangen telden.
‘Het Lichtend Pad’ uit Peru zou het hoogste aandeel vrouwen gehad heb-
ben. Vanuit El Salvador, Ethiopië, Sierra Leone en Oeganda wordt bericht
dat tot dertig procent van de kindsoldaten bij de gewapende oppositie,
meisjes zijn. De Tamil Tijgers uit Sri Lanka rekruteerden systematisch
meisjes, in heel wat gevallen weeskinderen. De Tijgers beweerden op
deze wijze bij te dragen tot de emancipatie van de vrouw, en te reageren
tegen onderdrukkende traditionele rolpatronen. De helft van hun strijd-
krachten zou bestaan hebben uit vrouwen, waarvan de meeste reeds als
kinderen vanaf tien jaar gerekruteerd werden. Vele meisjes werden tot
zelfmoordcommando’s opgeleid, omdat zij, in tegenstelling tot jongens en
mannen, aan de controleposten van het leger minder streng gecontro-
leerd werden.
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 67
KINDEREN IN GEWAPENDE CONFLICTEN
In 1993 kreeg Graça Machel van de Verenigde Naties de opdracht de situatie
van kinderen in gewapende conflicten te onderzoeken. Haar rapport ‘De
impact van gewapende conflicten op kinderen’ verscheen in 1996. Zij toon-
de aan dat de gevolgen van gewapende conflicten en oorlogen voor kinde-
ren te lang als ongelukkige maar onvermijdelijke neveneffecten van een
oorlog gezien werden. In feite zijn kinderen niet enkel toevallige slacht-
offers, maar meer en meer zelf het doelwit in gewapende conflicten, als
gevolg van bewuste keuzen door volwassenen. Het rapport toont ook aan
dat in extreme situaties zoals gewapende conflicten, de genderongelijkheid
groter wordt. Vrouwen en meisjes ervaren conflicten en ontheemding op
een andere manier, precies omwille van de genderspecifieke rolverdeling en
verantwoordelijkheden.
Massale vluchtelingenstromen, ondervoeding en de overbevolking in
vluchtelingenkampen vergemakkelijken de verspreiding van ziekten. In
landen waar de kindersterftecijfers al hoog waren, kent men soms een ver-
menigvuldiging met een factor vierentwintig. Bovendien zijn in dergelijke
situaties de gezondheidsvoorzieningen vaak in handen van mannen, en
zullen veel vrouwen en meisjes, vanuit culturele of religieuze overwegin-
gen, deze voorzieningen niet gebruiken. Daardoor stijgen het voorkomen
van ziekten (morbiditeit) en de mortaliteit bij vrouwen. De volksverhuizin-
gen en de daarmee gepaard gaande ineenstorting van de sociale ordening
werken bovendien verkrachting en prostitutie in de hand. Ongewenste
zwangerschappen en de verspreiding van seksueel overdraagbare ziekten
zoals AIDS, zijn daarvan de onvermijdelijke gevolgen. Meer dan 20.000
meisjes en vrouwen werden tijdens de Balkanoorlogen verkracht, in Rwan-
da werden in 1994 en 1995 bijna 16.000 verkrachtingen gerapporteerd. Er
zijn berichten over de verkrachting van Palestijnse meisjes en vrouwen
door Israëlische soldaten. Tenslotte vermelden we nog dat in het kielzog van
de vredestroepen de prostitutie welig tiert.
Sinds 1989 beschikt de wereld nochtans over een krachtig juridisch instru-
ment om het respect voor de rechten van kinderen af te dwingen: het VN-
verdrag over de Rechten van het Kind (het Kinderrechtenverdrag). Het is
een uniek juridisch document, niet enkel vanwege zijn universaliteit, maar
ook omdat bijna alle landen ter wereld het geratificeerd hebben; de enige
uitzonderingen zijn Somalië en de Verenigde Staten. Het is het enige ver-
68 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
drag dat specifiek over kinderrechten handelt. Voor UNICEF is het een
belangrijk hulpmiddel in de strijd voor het welzijn van kinderen. Het ver-
drag zou overal ter wereld de aandacht voor de kinderrechten moeten doen
groeien, maar toch…
De voorbije jaren vallen er bij gewapende conflicten steeds meer burger-
slachtoffers te betreuren. In de Eerste Wereldoorlog waren naar schatting
vijf procent van de slachtoffers burgers. In de Tweede Wereldoorlog vielen
de helft van de dodelijke slachtoffers onder de burgers en nu zouden negen-
tig procent van de slachtoffers tijdens gewapende conflicten burgers zijn.
Tijdens de gevechten vinden steeds meer brutaliteiten en gewelddadighe-
den plaats. Als gevolg daarvan is de levenskwaliteit van kinderen drama-
tisch achteruitgegaan. Het Kinderrechtenverdrag en de internationale rap-
porten hebben niet kunnen verzekeren dat deze wereld nu voor kinderen
een veilige plaats is. Volgens UNICEF zijn in de afgelopen decennia onge-
veer twee miljoen kinderen tijdens gewapende conflicten gedood. Zes mil-
joen kinderen werden zwaar gewond of bleven voor het leven invalide,
twaalf miljoen kinderen werden thuisloos, meer dan één miljoen kinderen
werden van hun ouders gescheiden of werden weeskinderen, tien miljoen
kinderen werden psychologisch zwaar getraumatiseerd.
Er zijn twee belangrijke verklaringen voor de stijging van het aantal burger-
slachtoffers, waaronder dus vele kinderen. Er is vooreerst de technologische
‘vooruitgang’ in de oorlogvoering: de productie en de verspreiding van lich-
te en eenvoudig te hanteren wapens en de praktijk van de luchtbombarde-
menten hebben van het volledige grondgebied van oorlogvoerende staten
een potentiële oorlogszone gemaakt. Het stijgend aantal burgerslachtoffers
is verder ook te verklaren door het feit dat conflicten zelden tussen staten
maar veeleer binnen staten uitgevochten worden. De toename van het aan-
tal burgeroorlogen is er de oorzaak van dat het onderscheid tussen militai-
ren en burgers vervaagt, en dat conflicten tussen groepen gewapende bur-
gers uitgevochten worden. Deze conflicten worden evengoed in de dorpen
als in de straten van de steden uitgevochten. Het vijandelijk kamp is overal.
In die omstandigheden lopen kinderen grote risico’s. In etnische conflicten
stellen de strijdende partijen zich vaak niet tevreden met het doden van de
vijand, ook de toekomstige generaties vijanden – de kinderen – moeten ver-
nietigd worden. Een politiek commentator schreef net voor de uitbarsting
van het geweld in Rwanda in 1994: “To kill the big rats, you have to kill the little
rats”. Als alle gevechtstechnieken geoorloofd zijn en alle richtlijnen voor
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 69
‘correcte’ oorlogsvoering genegeerd worden, komen mensenrechtenschen-
dingen tegenover vrouwen en kinderen in ongekende mate voor. Daardoor
worden kinderen in toenemende mate het doelwit en ook de daders van
geweld en wreedheden.
De meeste kinderslachtoffers zijn burgers, maar één van de meest alarme-
rende trends in gewapende conflicten is toch de stijgende participatie van
kindsoldaten. Zowel de regeringslegers als rebellerende oppositiegroepen
rekruteren tienduizenden kinderen. Volgens ramingen van de Internatio-
nale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten worden elk jaar 300 tot
500.000 kinderen door oorlogvoerende partijen gerekruteerd.
KINDSOLDATEN: WAAROM ?
Door de eeuwen heen werden kinderen in militaire acties betrokken. Denk
maar aan de kinderkruistochten in de dertiende eeuw, de kindmatrozen op
oorlogsschepen tijdens de Renaissance, de trommelaars op de slagvelden
van de Eerste Wereldoorlog, de Hitlerjugend … Het meest onrustwekkende
aspect in onze tijd is echter de escalatie in het inzetten van kinderen als sol-
daten. Niet zonder reden worden de jaren na de Tweede Wereldoorlog de
periode van de kindsoldaten geheten. Waarom worden kinderen kindsolda-
ten? Wat drijft hen ertoe toe te treden tot een leger of een rebellengroep?
Wat motiveert een gewapende groep om kinderen te rekruteren?
Er zijn tal van verklaringen, en een van de belangrijkste is opnieuw de toe-
name van het aantal lichte wapens. Er zijn momenteel meer dan 500 mil-
joen lichte wapens in omloop. In het verleden waren kinderen niet echt
geschikt om in de frontlinies te vechten, omdat de wapens voor hen te
zwaar en te onhandig waren. De lichte wapens en de pistolen die nu
wereldwijd in omloop zijn, kunnen (letterlijk) door het kleinste kind
gebruikt worden. Een zoveelste neveneffect van de globalisering zorgt er
bovendien voor dat deze wapens spotgoedkoop zijn. In sommige landen
zijn ze voor de prijs van een kip of een geit te kopen.
Talrijke regeringen en gewapende groepen beweren dat zij kinderen inscha-
kelen, omdat er door de lange duur van de conflicten en het hoge aantal
slachtoffers, een tekort aan volwassen rekruten is. Maar kinderen worden
dikwijls gerekruteerd wegens hun kwaliteiten als kinderen. Naast het
70 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
gemak waarmee zij tegenwoordig wapens kunnen hanteren, zijn ze ook
vlugger te intimideren en volgen zij blindelings bevelen op. Ze laten zich
gemakkelijker conditioneren en hersenspoelen, en zijn roekelozer in de
gevechten. Ze zijn gemakkelijker in te zetten en op te offeren. Ze vluchten
minder snel weg dan volwassenen, en stellen geen salariseisen. Bovendien
vormen de meisjes in langdurige conflicten een waardevol reservoir voor
toekomstige strijdkrachten.
Kinderen die opgegroeid zijn in een gewelddadige omgeving, zien dit als
een normale, permanente manier van leven. De overgrote meerderheid
van de kindsoldaten werden al op jonge leeftijd van hun familie gescheiden,
ofwel komen ze uit ontwrichte gezinnen. Hun familiale achtergrond is dik-
wijls dezelfde: wezen, alleenstaande kinderen, kinderen uit éénoudergezin-
nen, straatkinderen. In deze situatie ‘kiezen’ ze vaak voor een soldatenle-
ven. Zonder onderwijs of familie is er vaak geen andere keuze. De militaire
eenheid fungeert dan als een surrogaatfamilie, en de gewapende groepering
lijkt voor het kind een ‘veilige’ schuilplaats. We moeten beseffen dat armoe-
de één der belangrijkste redenen is waarom kinderen zich vrijwillig bij
gewapende groepen aansluiten. Voor economisch en sociaal achtergestelde
kinderen is de toetreding tot een leger een manier om zekerheid te krijgen
over voedsel en bescherming … de gewapende groepering biedt een overle-
vingskans. In sommige gevallen hebben kinderen ook actieve ideologische
redenen om te vechten. Net zoals volwassenen vechten ze voor sociale of
religieuze vrijheid, of voor het behoud van een culturele identiteit. Dat was
dikwijls het geval in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. Toch moeten bij deze
zogenaamde ‘vrijwilligheid en keuze’ grote vraagtekens geplaatst worden.
Tenslotte zijn er ook gevallen waarin kinderen persoonlijke redenen heb-
ben om te gaan vechten: ze willen de dood van een ouder, broer of zuster
wreken.
DE REKRUTERING
Volgens de Internationale Coalitie zijn de meeste kindsoldaten tussen vijf-
tien en achttien jaar oud, maar er worden ook gevallen van zevenjarige
kindsoldaten gerapporteerd. In meer dan vijfentachtig landen worden hon-
derdduizenden kinderen vrijwillig of gedwongen gerekruteerd door rege-
ringslegers, paramilitaire groepen, burgermilities en andere gewapende
groepen. Wereldwijd krijgen miljoenen kinderen een militaire training en
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 71
worden in jeugdbewegingen en scholen geïndoctrineerd. De rekrutering is
het meest verspreid in Afrika. Een verklaring daarvoor kan zijn dat Afrika
niet enkel het armste maar ook het jongste continent is: meer dan vijfen-
veertig procent van de bevolking is tussen vijf en vierentwintig jaar oud. De
meeste Afrikaanse staten hebben een minimumleeftijd van achttien jaar
ingevoerd, zowel voor de dienstplicht als voor vrijwillige indiensttreding.
Een van de problemen is het ontbreken van systematische registratie van
geboorten, waardoor het onvermijdelijk wordt dat kinderen ook beneden
de achttien jaar gerekruteerd worden, zelfs als men dat wil vermijden.
Maar ook in Azië, in Europa en op het Amerikaanse continent worden kin-
deren geïndoctrineerd en ingelijfd. In Groot-Brittannië is vrijwillige rekrute-
ring van adolescenten van zestien en zeventien jaar nog steeds gebruikelijk.
Britse kindsoldaten werden gedood tijdens de oorlog om de Falklandeilanden
en in de Golfoorlog. Ze werden ook ingezet tijdens vredesmissies in Kosovo,
ondanks een verbod door de Verenigde Naties. In de Verenigde Staten zijn er
militaire programma’s voor kinderen vanaf acht jaar. In de Young Marines dra-
gen jongens en meisjes tussen acht en achttien jaar uniformen; ze krijgen mili-
taire graden toegekend en nemen deel aan opleidingskampen voor mariniers.
Militaire training en indoctrinatie komen ook voor in Irak, waar duizenden
kinderen tussen tien en vijftien jaar in de Ashbal Saddam jeugdbeweging opge-
leid worden in het gebruik van lichte wapens en in tactieken voor infanterie-
troepen. Kinderen die zich niet vrijwillig aanmelden, worden soms op brutale
wijze ontvoerd en gedwongen tot de gewapende groeperingen toe te treden.
In Oeganda heeft het Weerstandsleger van de Heer tienduizenden jongeren
uit scholen en gemeenschapshuizen ontvoerd, en weggevoerd naar trainings-
kampen in Soedan. Ze worden gefolterd, verminkt, verplicht tot seksuele sla-
vernij, en gedwongen te doden en deel te nemen aan gevechten. Rebellerende
oppositiegroepen in Cambodja, Mozambique en meer recent in Sierra Leone,
onderwerpen ontvoerde kinderen aan terreur en fysieke mishandeling, om
hen op die manier te conditioneren. In Sierra Leone hebben oppositiegroepen
kinderen vanaf zeven jaar gerekruteerd voor een burgeroorlog waarin de ver-
schrikkelijkste mensenrechtenschendingen gebeurden. Het Revolutionary Uni-
ted Front (RUF) en de Armed Forces Revolutionary Council (AFRC) verplichten
kinderen getuige te zijn of deel te nemen aan de folteringen en de executies
van hun eigen familieleden. De kinderen krijgen crack of andere drugs toege-
diend, en worden daarna verplicht om in naburige dorpen te plunderen en te
moorden. De rebellen van het RUF blijven het vredesakkoord van 1999
schenden, en gaan door met het rekruteren van kinderen.
72 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
STRAIGHT 18 EN HET AANVULLEND PROTOCOL BIJ HETKINDERRECHTENVERDRAG
Na jarenlange onderhandelingen is in februari 2002 een internationaal
protocol tegen het inzetten van kindsoldaten in werking getreden. Dit
aanvullend protocol bij het Kinderrechtenverdrag is er gekomen omdat
artikel 38 van dat verdrag niet absoluut duidelijk is: “De Staten die partij
zijn (bij dit verdrag), onthouden zich ervan personen jonger dan vijftien
jaar bij hun strijdkrachten in te lijven. Bij het inlijven van personen die de
leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben maar niet de leeftijd van achttien
jaar, streven de Staten ernaar bij voorrang de oudsten in te lijven”. Het
facultatief protocol verbiedt de inzet van jongeren beneden de achttien
jaar in gewapende conflicten. Minderjarigen mogen niet onder dwang
gerekruteerd worden, of opgeroepen om hun dienstplicht te vervullen.
Kindsoldaten die al onder de wapens zijn, moeten gedemobiliseerd wor-
den.
Het protocol is alleen bindend voor de regeringen, niet voor rebellengroe-
pen. Maar de tekst bevat wel bepalingen die ook op deze groepen van toe-
passing zijn. De Staten die het protocol ratificeren, verbinden zich ertoe
op te treden tegen opstandelingen die kinderen inzetten. Maar er schuilt
een addertje onder het gras. Regeringen kunnen de leeftijd voor vrijwilli-
ge indiensttreding in het reguliere leger nog steeds op 16 jaar vastleggen;
deze bepaling kwam er onder druk van de Verenigde Staten en van
Groot-Brittannië. Hiermee is een dubbele norm ontstaan: het protocol
roept gewapende groeperingen op geen jongeren beneden de achttien te
rekruteren, maar laat regeringslegers toe dat wel te doen vanaf de leeftijd
van zestien. Er moet dus bij regeringen aangedrongen worden om vrij-
willig de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding op achttien jaar
te brengen.
Het VN-comité voor de kinderrechten en de Internationale Coalitie zullen
een grote rol spelen in het toezicht op de naleving van het protocol. Alle
landen die het verdrag ratificeren, moeten binnen twee jaar een rapport
voorleggen over alle stappen die ondernomen werden om hun verplichtin-
gen na te komen. Tot hiertoe is het Aanvullend Protocol door 87 landen
ondertekend, de stap die aan de ratificatie voorafgaat. Maar met tien ratifi-
caties is nu al het vereiste aantal bereikt, zodat het protocol na drie maan-
den automatisch in werking treedt.
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 73
DE TAKEN VAN MEISJES ALS KINDSOLDATEN
Susan McKay heeft een onderzoek ingesteld naar de taken van meisjes in
legers en gewapende oppositiegroepen in negendertig landen. Daaruit blijkt
dat meisjes, net zoals jongens, op de allereerste plaats als strijdkrachten
worden ingezet. De tweede belangrijke taak van meisjes is het verlenen van
seksuele diensten die maar al te vaak leiden tot seksuele slavernij, zoals
gedwongen huwelijken met soldaten. Andere taken van meisjes zijn onder-
steunende activiteiten zoals koken, kruierswerk en het opeisen van geld en
voedsel bij de burgerbevolking. Ze worden ook ingezet als informanten en
spionnen voor het verzamelen van militaire gegevens. Tenslotte moeten ze
vaak als menselijk schild dienen en worden ze als afleidingsmanoeuvre het
slagveld opgestuurd.
Gender legt niet altijd voor honderd procent de taakverdeling tussen jon-
gens en meisjes vast. Voorbeelden uit Liberia en Oeganda tonen aan dat
sommige meisjes in de frontlinies vochten, terwijl jongens seksuele dien-
sten moesten leveren. In vele andere landen (Angola, Burundi, Cambodja,
Colombia, Honduras, Myanmar, Mozambique, Peru, Rwanda, Sierra Leone
en Oeganda) worden meisjes systematisch als seksslaafjes voor de soldaten
gerekruteerd.
Terwijl men aanneemt dat over het algemeen over seksuele uitbuiting van
jongens weinig aangifte gedaan wordt, is het eveneens evident dat in de
meest geteisterde gebieden van de wereld het seksueel misbruik van jon-
gens niet hetzelfde niveau bereikt als bij meisjes, en dat de daders in de
meeste gevallen mannelijk zijn. Veel jongens worden ‘gedwongen daders’
van seksueel geweld, of worden gedwongen getuige te zijn van het seksueel
misbruik van meisjes. Het is moeilijk en weinig passend om de schade die is
aangericht bij meisjes te vergelijken met de situatie van jongens die
gedwongen werden tot het seksueel misbruiken van vrouwen en meisjes.
Maar het is belangrijk in te zien dat de confrontatie op jonge leeftijd met
seksueel geweld, grote schade berokkent en in veel gevallen blijvende let-
sels nalaat.
Als langdurige seksuele uitbuiting van meisjes in gewapende groeperingen
voorkomt, lijkt dit vooral het geval te zijn in regio’s die verwikkeld zijn in
langdurige en/of intense conflicten, zoals in Oeganda, Sierra Leone of
Afghanistan. Een van de duidelijkste determinanten van seksuele uitbui-
74 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
ting is de rekruteringsmethode: seksuele slavernij komt het meest voor (of
wordt het meest gerapporteerd) door meisjes die ontvoerd werden of
onder dwang dienst genomen hebben. Dat is vooral het geval in Afrika.
Ontvoerde meisjes lopen dus de meeste risico’s, maar ook vrijwillige rekru-
ten zijn dikwijls het slachtoffer van seksueel misbruik. Getuigenissen van
Latijns-Amerikaanse meisjes maken duidelijk dat zij uit ideologische rede-
nen tot de guerilla toegetreden zijn, en vaak niet beseften dat zij ook seksu-
eel uitgebuit zouden worden. Ze worden verondersteld naast hun militaire
taak ook seksuele diensten te verlenen. Beide opdrachten worden bij de
FARC in Colombia als dagelijkse, regelmatige plichten van meisjes
beschouwd.
De seksuele uitbuiting van meisjes gaat ontegensprekelijk samen met gen-
derspecifieke gezondheids- en reïntegratieproblemen. In de demobilisatie-
programma’s voor kinderen werd daaraan tot nu toe te weinig aandacht
besteed.
GENDERSPECIFIEKE GEZONDHEIDSPROBLEMEN
De VN-commissie voor vrouwelijke vluchtelingen stelde in 2000 vast dat er
weinig geweten is over de specifieke gezondheidsproblemen van adolescen-
ten tijdens gewapende conflicten. Er is een gebrek aan nauwkeurige infor-
matie, en er zijn weinig programma’s voor deze kinderen. Voor meisjes in
gewapende conflicten zijn er toch ernstige medische en sociale consequen-
ties. Er zijn in de eerste plaats de ongewenste zwangerschappen en
geboortecomplicaties door een gebrek aan medische infrastructuur. Veel
meisjes worden na een verkrachting zwanger, en dat geldt zowel voor hen
die deel uitmaken van een gewapende groepering als voor de andere. In
Afrika is vrouwenbesnijdenis een wijdverspreide praktijk, die de kans op
ziekten verhoogt en leidt tot complicaties tijdens de bevalling, soms met de
dood tot gevolg.
Daarnaast kleeft in heel wat gemeenschappen nog steeds een sterk stigma
op verkrachting en op buitenhuwelijkse zwangerschap. In deze gevallen
worden de meisjes niet zelden uit hun gemeenschap gesloten. Alleenstaan-
de vrouwen worden vaak als prostituees beschouwd. Een gebrek aan land-
bouwgrond of andere economische troeven dwingt de meisjes er vaak toe
in de prostitutie te gaan om te overleven.
MEISJES IN OORLOG – NOORDZUID CAHIER 75
Zelfs als de meisjes een vaste relatie hebben met een ander lid van een gewa-
pende groepering, dan nog zullen de eerste zwangerschappen zich voordoen
tijdens de vroege tienerjaren, als de risico’s hoger zijn vanwege het nog onder-
ontwikkelde meisjeslichaam. Zwangere meisjes worden aangemoedigd het
kind te houden, zodat het later ook ingelijfd kan worden, of ze worden tot
abortus in onveilige omstandigheden gedwongen. Meisjes bevallen dikwijls
zonder medische hulp, of slechts bijgestaan door onervaren helpers. Vele meis-
jes en hun baby’s sterven tijdens of kort na de bevalling. Het is in de omstan-
digheden van een gewapende strijd meestal onmogelijk borstvoeding te
geven; zelf zijn de meisjes ook ondervoed, ziek of gewond. Er zijn helaas geen
nationale of regionale rapporten over ziekte en overlijden, tijdens de zwanger-
schap of bij de geboorte, van meisjes in paramilitaire groepen of milities.
Regeringen en ook de Verenigde Naties en de NGOs hebben veel aandacht
besteed aan de inzet van jongens in gewapende conflicten. Hierdoor worden
de meisjes vaak ‘onzichtbaar’, ook bij het einde van een conflict. Het blijft een
feit dat er twee keer zoveel jongens als meisjes in gewapende conflicten inge-
zet worden, maar deze oververtegenwoordiging van jongens is geen verant-
woording voor een genderblinde aanpak van het probleem van de kindsolda-
ten. Er is te weinig aandacht voor meisjes in vredesakkoorden, en hun
‘onzichtbaarheid’ als kinderen in legers of gewapende oppositiegroepen, moet
een uitdaging zijn om meer actuele en juiste informatie te verzamelen. Deze
kennis is nodig om bij de demobilisatie en in reïntegratieprogramma’s reke-
ning te kunnen houden met de specifieke problemen van meisjes en vrouwen.
NOOT VAN DE REDACTIE
Lezers die geïnteresseerd zijn in de boeken of andere bronnen waarnaar in dit artikel verwezen wordt,kunnen hiervoor met de redactie contact opnemen.
76 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 77
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMINGVAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIESRENAUD GALAND EN ISABELLE KÜNTZIGER
Renaud Galand is diensthoofd internationaal humanitair recht bij het Rode Kruis vanBelgië (Franse Gemeenschap).Isabelle Küntziger werkt als juriste op de dienst voor het internationaal humanitairrecht bij het Internationaal Comité van het Rode Kruis in Genève.
Het recht is een essentieel instrument voor de bescherming van kinderen in
oorlogssituaties. Er zijn inderdaad heel wat internationale rechtsregels op dit
gebied van toepassing: de conventies van Genève en het Aanvullend Protocol
over de rechten van kinderen, het Statuut van Rome over het Internationaal
Strafhof, conventie 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie … aan juri-
dische instrumenten ontbreekt het niet. Het internationaal humanitair recht,
d.w.z. het recht dat van toepassing is in oorlogssituaties, beschermt ook kinde-
ren in conflicten, ongeacht of ze nu slachtoffer dan wel acteur of dader van
geweld zijn. Maar deze bescherming zal afhangen van de concrete situatie:
jonge kinderen zullen door hun leeftijd en kwetsbaarheid de volledigste
bescherming genieten, voor kindsoldaten gelden andere regels.
DE CONVENTIE VAN GENÈVE VAN 12 AUGUSTUS 1949 EN DEAANVULLENDE PROTOCOLLEN VAN 8 JUNI 1977
Dit zijn de basisteksten van het internationaal humanitair recht. Het doel
van dit recht is het beperken van de gevolgen van gewapende conflicten:
beschermen van de personen die zelf niet aan het conflict deelnemen ener-
zijds, beperken en reglementeren van de methoden die in de strijd gebruikt
worden anderzijds. Het internationaal humanitair recht is dus een pragma-
tisch recht dat men als volgt kan karakteriseren: “De strijdende partijen
mogen niet iedereen aanvallen, ze mogen niet om het even welk middel
gebruiken en ze moeten bijstand verlenen aan de verslagen tegenstanders
en aan iedereen die in hun macht is”.
De rechtsregels verlenen aan kinderen een meer uitgebreide bescherming
dan aan volwassenen. Maar die bescherming hangt natuurlijk af van de
situatie. Het kind wordt in principe als een bijzonder kwetsbare burger
beschouwd. Maar in sommige gevallen neemt het kind deel aan de vijande-
78 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
lijkheden, vrijwillig of onder dwang, beneden of boven de leeftijdsgrens
voor indiensttreding. Al deze verschillende situaties zullen in het recht op
verschillende wijzen geregeld worden. In het algemeen kunnen drie situ-
aties onderscheiden worden: de bescherming die van toepassing is op alle
burgers die in een gewapend conflict betrokken geraken, de speciale
bescherming die aan kinderen gegeven moet worden, omdat zij beschouwd
worden als zeer kwetsbaar, en tenslotte de bescherming die voorzien wordt
voor kinderen die aan de gewapende strijd deelnemen.
DE ALGEMENE BESCHERMING VAN KINDEREN
Kinderen genieten uiteraard de bescherming die voorzien is voor alle bur-
gers die niet aan een conflict deelnemen. Deze bescherming is vastgelegd in
de Vierde Conventie van Genève van 1949 en in het Aanvullend Protocol
nummer 1 van 1977. Deze teksten bepalen dat de strijdende partijen de
fundamentele rechten van de burgerbevolking moeten respecteren: het
recht op leven en op fysieke en morele integriteit; het recht op een humane
en niet-discriminerende behandeling; het verbod op dwang, lijfstraffen,
marteling, collectieve bestraffing en represailles. Het Aanvullend Protocol
legt regels vast voor het verloop van de vijandelijkheden: er moet onder-
scheid gemaakt worden tussen de burgerbevolking en de strijdende partij-
en, en de burgerbevolking mag niet aangevallen worden. In een intern of
zuiver nationaal gewapend conflict zoals een burgeroorlog, geniet het kind
ook van de bescherming die voor de burgerbevolking voorzien is.
DE SPECIALE BESCHERMING VAN KINDEREN
Het eerste aanvullend protocol bij de conventies van Genève legt de volgende
bijzondere principes vast: “Kinderen moeten met bijzonder respect behandeld
worden en moeten beschermd worden tegen elke aanslag op hun eerbaar-
heid. De partijen die in een conflict betrokken zijn, moeten aan kinderen alle
hulp geven die gezien de leeftijd van de betrokken kinderen noodzakelijk is”.
Deze principes zijn ook van toepassing op gewapende nationale conflicten.
DE MINIMUMLEEFTIJD VOOR DEELNAME AAN GEWAPENDE CONFLICTEN EN DE BESCHERMING
VOOR KINDEREN DIE AAN VIJANDELIJKHEDEN DEELNEMEN
De aanvullende protocollen van 1977 leggen een aantal realistische en
pragmatische beperkingen vast:
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 79
– kinderen jonger dan vijftien jaar mogen nooit aan vijandelijkheden deel-
nemen;
– staten moeten, wanneer zij toch kinderen tussen vijftien en achttien
jaar inzetten, eerst de oudste kinderen uit deze leeftijdscategorie inzet-
ten;
– de verbodsbepaling moet ertoe leiden dat kinderen in geen geval aan vij-
andelijkheden op het terrein deelnemen; de goedkeuring van een wet die
de indiensttreding van kinderen beneden de leeftijdsgrens van vijftien
jaar verbiedt, is op zichzelf onvoldoende;
– indien het verbod op deelname van kinderen aan de gewapende strijd
toch overtreden wordt, moeten de staten maatregelen nemen om deze
kindsoldaten te beschermen.
De minimumleeftijd voor het inzetten van kinderen in gewapende conflic-
ten werd dus bepaald op vijftien jaar, maar er zijn verschillen tussen conflic-
ten tussen landen (internationale conflicten) en interne of nationale con-
flicten (burgeroorlogen). De landen die de facultatieve protocollen aan-
vaard hebben, moeten de rekrutering van kinderen beneden de vijftien jaar
vermijden. Bij rekruten tussen vijftien en achttien jaar, moeten eerst de
oudere rekruten ingezet worden. Deze bepalingen gelden natuurlijk voor
staten die partij zijn bij de protocollen. De draagkracht van deze bepalingen
is minder vanzelfsprekend in een burgeroorlog, omdat we dan te maken
hebben met strijdende partijen (groepen of bewegingen) die geen interna-
tionale verplichtingen aangegaan hebben.
WAT VERSTAAT MEN ONDER DE DEELNAME VAN KINDEREN AAN VIJANDELIJKHEDEN?
Deelname aan vijandelijkheden betekent niet alleen het effectief deelne-
men aan gevechten, als soldaat van het nationale leger of in andere gewa-
pende groepen. Het omvat ook indirecte deelname door het leveren van
diensten aan de strijders: overbrengen van militaire informatie, het vervoer
van wapens en munitie, instaan voor de bevoorrading. Het eerste protocol
spreekt enkel over ‘strijdende partijen’, maar dit betekent niet dat de indi-
recte deelname aan de strijd buiten het toepassingsgebied van het interna-
tionaal humanitair recht valt. Het Internationaal Comité van het Rode
Kruis interpreteert de teksten als volgt: “Het was duidelijk de bedoeling van
de auteurs om kinderen van minder dan vijftien jaar volledig buiten de
gevechten te houden. Dit betekent dat men deze kinderen niet mag vragen
diensten aan de oorlogvoerenden te leveren”.
80 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Het verbod op de rekrutering van kinderen beneden de vijftien jaar is niet
absoluut. De tekst zegt enkel “alle mogelijke maatregelen te nemen die
praktisch haalbaar zijn”. In de commentaren bij het eerste protocol wordt
gezegd: “de militaire of burgerlijke autoriteiten moeten in deze bepaling een
aansporing zien om de vrijwillige indiensttreding van kinderen beneden de
vijftien jaar te weigeren, en integendeel deze kinderen aanzetten tot het
voortzetten van hun studie of opleiding”.
Het tweede aanvullend protocol is ook van toepassing bij interne conflic-
ten of burgeroorlogen. Het verbied eveneens de rekrutering en deelname
aan vijandelijkheden van kinderen beneden de vijftien jaar. De strijdende
partijen mogen dus ook geen vrijwillige indiensttreding aanvaarden, en niet
toelaten dat deze kinderen diensten aan de strijders op het front leveren.
WAT MET DE KINDEREN DIE ONDANKS ALLE VERBODSBEPALINGEN TOCH DIRECT AAN GEVECHTEN
DEELNEMEN?
Het komt zelden voor dat in een internationaal verdrag eveneens de over-
tredingen van het verdrag in kwestie geregeld worden. Dit is nochtans hier
het geval: in tegenstelling tot de burgerbevolking krijgen kinderen die aan
gevechten deelnemen het statuut van ‘strijdende partij’, en krijgen zij dus
bij gevangenneming het statuut van ‘krijgsgevangene’ in de zin van de der-
de Conventie van Genève over de behandeling van krijgsgevangenen (12
augustus 1949). Deze conventie regelt tot in de details de behandeling van
krijgsgevangenen, de duur van de krijgsgevangenschap, enz. Daarenboven
hebben kindsoldaten van minder dan vijftien jaar recht op een speciale
behandeling, omdat zij recht hebben op de speciale bescherming die het
internationaal humanitair recht voor kinderen voorziet.
HET STATUUT VAN ROME (1998) EN HET INTERNATIONAAL STRAFHOF
De goedkeuring van het statuut van het International Strafhof was een
belangrijke stap in de strijd tegen de straffeloosheid voor daders van ernstige
misdrijven, zoals genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden.
Maar dit statuut betekent ook een bevestiging van de opvatting dat het inscha-
kelen van kinderen in oorlogssituaties in alle gevallen onaanvaardbaar is.
Tot nu toe was het inzetten van kinderen bij gevechten een overtreding van
het internationaal humanitair recht. Met de goedkeuring van het Statuut
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 81
van Rome is het een oorlogsmisdaad geworden, die onder de bevoegdheid
van het Internationaal Strafhof valt. Rekrutering of inlijving van kinderen
beneden de vijftien jaar, evenals andere vormen van actieve inzet bij de
gewapende strijd, kunnen door het Strafhof vervolgd worden. In een com-
mentaar bij het Statuut wordt gepreciseerd dat het moet gaan om het inzet-
ten van kinderen bij de werkelijke gevechten, bv. als spion of boodschapper.
Andere vormen van het inzetten van kinderen, bv. tewerkstelling in kanti-
nes ver achter de frontlinies, blijft toegelaten. Het verbod geldt zowel voor
internationale conflicten tussen landen als voor interne conflicten, die bin-
nen de landsgrenzen tussen het reguliere leger en gewapende tegenstan-
ders uitgevochten worden.
Het Internationaal Strafhof zal niet in de plaats treden van nationale recht-
banken. Het kan enkel aanvullend optreden, indien de rechtbanken van
het land waar de misdrijven begaan werden niet kunnen of willen optre-
den. Landen kunnen dus vervolging voor het Internationaal Strafhof ver-
mijden door een aangepaste wetgeving voor de bestraffing van oorlogsmis-
daden in te voeren. Het Statuut regelt ook de strafrechterlijke verantwoor-
delijkheid van kinderen. Het Hof is niet bevoegd voor misdrijven die begaan
werden door kinderen die op het moment van de feiten minder dan acht-
tien jaar oud waren.
ANDERE INTERNATIONALE MENSENRECHTENVERDRAGEN
In dit deel van het artikel gaat het over teksten die betrekking hebben op de
bescherming van de mensenrechten. Er bestaat inderdaad een verschil tus-
sen het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake
mensenrechten. Beide beogen zij het respect voor en de bescherming van
de menselijke persoon. Maar de bescherming die in de teksten voorzien is,
heeft betrekking op andere situaties en modaliteiten.
Het humanitair recht is van toepassing in oorlogssituaties, terwijl interna-
tionale mensenrechtenverdragen in alle omstandigheden van toepassing
zijn. Het humanitair recht beschermt de slachtoffers van oorlogen en gewa-
pende conflicten, en probeert het leed te beperken dat door de oorlog ver-
oorzaakt wordt. De mensenrechtenverdragen hebben de bescherming van
de menselijke persoon en zijn volledige ontplooiing tot doel. Het humani-
tair recht regelt de wijzen waarop conflicten worden uitgevochten, en de
behandeling van personen die onder de controle van de tegenpartij gera-
82 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
ken. De mensenrechtenverdragen beogen het beperken van willekeur in de
relatie tussen de staat en zijn burgers.
HET KINDERRECHTENVERDRAG
Dit verdrag werd op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties goedgekeurd. Ze werd door een groot aantal lidstaten
geratificeerd, net zoals de conventies van Genève en de aanvullende proto-
collen. De conventie bepaalt dat de landen alle mogelijke maatregelen moe-
ten nemen om te beletten dat kinderen die de leeftijd van vijftien jaar niet
bereikt hebben, aan vijandelijkheden deelnemen. Ook hier wordt bepaald
dat landen die kinderen ouder dan vijftien jaar voor hun legers rekruteren,
eerst een beroep moeten doen op de oudste kinderen.
Het Kinderrechtenverdrag is in vergelijking met het tweede aanvullende
protocol bij de conventies van Genève toch een stap achteruit. De protocol-
len zijn in veel duidelijker bewoordingen opgesteld, en de kinderrechten-
conventie voorziet geen uitbreiding van de rechten van kinderen, wanneer
die bij conflicten betrokken zijn. Dit is in feite een anomalie, die veroorzaakt
wordt door de tegenstellingen tussen de landen tijdens de voorbereidende
onderhandelingen over de tekst van de conventie.
Enkele jaren later zou bij de goedkeuring van conventie 182 van de Inter-
nationale Arbeidsorganisatie blijken dat heel wat landen verder wilden
gaan, door de speciale bescherming voor kinderen te laten gelden tot de
leeftijd van achttien jaar.
CONVENTIE 182 VAN De IAO OVER DE ZWAARSTE VORMEN VAN KINDERARBEID
Men heeft heel dikwijls vastgesteld dat kinderen die in vredestijd het slacht-
offer zijn van zware vormen van kinderarbeid, het risico lopen om in oorlogs-
situaties kindsoldaten te worden. De Internationale Arbeidsorganisatie is van
oordeel dat “het instellen van een minimumleeftijd voor tewerkstelling in
omstandigheden die de gezondheid, de veiligheid of de moraliteit van kinde-
ren bedreigen, ook moet gelden voor kinderen in gewapende conflicten”.
Deze conventie werd op 16 juni 1999 goedgekeurd, en verplicht elke lidstaat
die de conventie ratificeert tot het nemen van onmiddellijke en doelmatige
maatregelen om de ergste vormen van kinderarbeid te beletten. Volgens de
conventie zijn kinderen “alle personen beneden de achttien jaar”, en zijn de
ergste vormen van kinderarbeid “alle vormen van slavernij of gelijkaardige
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 83
praktijken zoals de verkoop of de handel in kinderen, het houden van kinde-
ren in schuldslavernij of lijfeigenschap, dwangarbeid of andere vormen van
verplichte arbeid, met inbegrip van de rekrutering onder dwang van kinde-
ren om hen in gewapende conflicten in te zetten”.
Dit is de eerste keer dat kindsoldaat zijn in een internationale tekst
beschouwd wordt als een van de zwaarste vormen van kinderarbeid. Het is
ook van belang dat de bescherming van kinderen in conflictsituaties hier
gezien wordt vanuit het standpunt van de arbeidsverhoudingen. Maar we
moeten tegelijk opmerken dat deze conventie de eerste internationale tekst
is waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen gedwongen en vrijwillige
rekrutering. Dit onderscheid verzwakt de bescherming die voor kinderen
voorzien is. Hetzelfde onderscheid werd ook ingevoerd in het aanvullend
protocol bij de Kinderrechtenconventie. Daardoor ontstaat de verplichting
een onderscheid te maken tussen gedwongen en vrijwillige indiensttreding,
en hiervan indien nodig het bewijs te leveren.
HET AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET KINDERRECHTENVERDRAG
Dit protocol werd op 25 mei 2000 door de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties goedgekeurd. Net zoals het ‘moederverdrag’ is het een
compromis tussen de uiteenlopende posities van de lidstaten. Het protocol
legt het volgende basisprincipe vast: “De lidstaten zullen alle mogelijke
praktische maatregelen nemen om te beletten dat leden van de gewapende
strijdkrachten die de leeftijd van achttien jaar niet bereikt hebben, aan vij-
andelijkheden deelnemen”.
Het is de eerste keer dat dit principe in een juridische tekst opgenomen
wordt. Wel is het jammer dat ook in het protocol, zoals in de conventie, zeer
algemene termen gebruikt worden. De terminologie is zeer vaag en laat aan
de staten een grote vrijheid. Wat betekent het immers om ‘alle mogelijke
praktische maatregelen’ te nemen, en wat is ‘directe deelname aan vijande-
lijkheden’. Staten die kinderen beneden de achttien jaar in hun strijdkrach-
ten opnemen, kunnen beweren dat kinderen die munitie of voedsel ver-
voeren, niet direct aan de gevechten deelnemen, hoewel ze in de onmiddel-
lijke omgeving van de strijdende partijen ook in levensgevaar zijn.
In het protocol worden verder een aantal toepassingsmodaliteiten en uit-
zonderingen voorzien. De tekst maakt een onderscheid tussen gedwongen
84 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
en vrijwillige rekrutering. Het hele protocol steunt in feite op dit onder-
scheid, waardoor de speciale bescherming die kinderen in principe genie-
ten, wordt afgezwakt.
Het protocol voorziet wel een volledig verbod op gedwongen of wette-
lijk opgelegde rekrutering beneden de leeftijd van achttien jaar. De staten
moeten dus op hun grondgebied de gedwongen inlijving in het reguliere
leger of in gewapende groepen tegengaan, zelfs als het gaat om jongeren
van minder dan achttien jaar die een militaire opleiding gekregen heb-
ben. Deze bepaling heeft slechts een beperkte betekenis: heel wat staten
hebben immers reeds de inlijving verboden, en in de staten waar dit nog
niet het geval is, zal de naleving van het verbod moeilijk te controleren
zijn.
In verband met de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding biedt
dit aanvullend protocol nog minder reden tot juichen, in het bijzonder
omdat er een onderscheid gemaakt wordt tussen staten en voor niet-staatse
gewapende groeperingen.
De staten moeten de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding
verhogen tot minstens zestien jaar, dit is de minimumleeftijd die ook in het
Kinderrechtenverdrag opgenomen is. Bij de ratificatie van het protocol
moeten de staten een verplichte verklaring over deze minimumleeftijd
afleggen. Zij kunnen natuurlijk de regel van de straight achttien volgen, en
ook de vrijwillige indiensttreding beneden de achttien jaar verbieden.
Een zwakheid is hier de definitie van het begrip ‘vrijwillig’. Hoe kan men
inderdaad nagaan of een soldaat vrijwillig dienst genomen heeft, of onder
druk tot het leger of de gewapende groepering toegetreden is? Dit tekort
is enigszins goedgemaakt, omdat de staten de verplichting hebben om het
vrijwillige karakter van de indiensttreding te laten bevestigen: een toela-
ting van de ouders of van de wettelijke voogd eisen, een betrouwbaar
bewijs van de werkelijke leeftijd van de kandidaat-soldaat eisen, de kin-
deren volledig inlichten over alle eisen en verplichtingen die van de
indiensttreding het gevolg zullen zijn. Sommige van deze waarborgen
zullen natuurlijk moeilijk of onmogelijk te verkrijgen zijn, bv. in landen
waar geen betrouwbaar systeem voor de registratie van geboorten
bestaat.
Ook de niet-staatse actoren “zouden onder geen beding personen van min-
der dan achttien jaar mogen rekruteren, of hen gebruiken in vijandelijkhe-
den”. We kunnen dus zeggen dat de (vrijwillige of gedwongen) rekrutering
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 85
van kinderen ook voor niet-staatse actoren verboden is. De tekst van het
protocol zegt nergens dat deze gewapende groepen effectief in een gewa-
pend conflict betrokken moeten zijn. Vrijwillige rekrutering nog voor er van
gevechten sprake is, valt dus al evenzeer onder het verbod.
Het is de plicht van de staten om de verbodsbepalingen te doen naleven. Ze
moeten een wettelijk verbod instellen en overtredingen van dit verbod
bestraffen. Deze bepaling kan nuttig zijn om de rekrutering door buiten-
landse gewapende groepen te bestrijden, bv. wanneer die groepen rekrute-
ren in een gebied dat zij bezet houden, of onder de leden van de diaspora in
vluchtelingenkampen in het buitenland.
Het onderscheid dat tussen gedwongen of vrijwillige indiensttreding
gemaakt wordt, weerspiegelt de grenzen van de verbintenissen die staten
bereid zijn te aanvaarden. Staten proberen ook aan niet-staatse actoren
verplichtingen op te leggen die zij zelf niet aanvaarden. We moeten daar-
enboven vrezen dat niet-staatse actoren zich niet gebonden zullen voelen
door normen die afwijken van de normen die door de staten nageleefd
worden.
Het protocol voorziet ook een uitzondering voor de militaire scholen. Dit
kan problemen scheppen, omdat deze scholen dikwijls onder de bevoegd-
heid van de militaire autoriteiten vallen. Bij een conflict kunnen leerlingen
van militaire scholen dus ten onrechte als militairen beschouwd worden, en
eventueel aangevallen worden.
Het protocol moedigt de staten aan maatregelen te nemen voor de demo-
bilisatie en reïntegratie in het maatschappelijk leven van kinderen die op
onwettelijke wijze in het leger ingelijfd werden.
Het is tenslotte bemoedigend vast te stellen dat de staten toch ook maat-
regelen aanvaarden om de effectieve toepassing van het Kinderrechtenver-
drag en van het Aanvullend Protocol te verzekeren. De staten die het ver-
drag geratificeerd hebben, moeten regelmatig verslag uitbrengen over de
concrete maatregelen die genomen werden om de bepalingen van het pro-
tocol na te leven. Het blijft daarom jammer dat het onderscheid tussen vrij-
willige en gedwongen rekrutering ingevoerd werd. Dit is immers een stap
achteruit, in vergelijking met het Statuut van het Internationaal Strafhof,
waar de rekrutering van kinderen van minder dan vijftien jaar als een oor-
logsmisdaad beschouwd wordt, ongeacht of het nu om verplichte of om
vrijwillige rekrutering gaat.
86 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DE NALEVING VAN DEZE INTERNATIONALE VERBINTENISSEN IN DEPRAKTIJK
IS PREVENTIE MOGELIJK?
De ratificering van het Kinderrechtenverdrag en het Aanvullend Protocol is
een eerste stap. Hierdoor nemen de staten een internationale en juridisch
bindende verplichting op zich. Staten die verschillende verdragen of con-
venties geratificeerd hebben, waarvan de verplichtingen niet allemaal even
verregaand zijn, kunnen zich niet op de minst verregaande tekst beroepen
om zich aan de verplichtingen van een verdergaande tekst te onttrekken.
Elke staat moet alle verbintenissen uit elk geratificeerd verdrag, conventie
of protocol nakomen en bij eventuele contradicties een interpretatie van de
teksten kiezen, waardoor de rechten van kinderen maximaal beschermd
worden.
De tweede stap bestaat in het nemen van alle wettelijke en administratieve
maatregelen die nodig zijn om de internationale rechtsregels in de nationa-
le rechtsorde te integreren. Dit kan best in vredestijd gebeuren, vooraleer er
van een gewapend conflict sprake is. Deze wettelijke en administratieve
stappen zijn precies wat moet verstaan worden onder de uitdrukking “alle
mogelijke maatregelen nemen om de toepassing (van deze tekst) mogelijk
te maken “, een geijkte uitdrukking die we terugvinden in de Conventies
van Genève van 1949 en in de facultatieve protocollen daarbij, evenals in
het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag. Voorbeelden van
dergelijke maatregelen zijn: het opnemen van bepalingen ter bescherming
van de kinderrechten in militaire reglementen, het strafbaar stellen van
handelingen die strijdig zijn met het internationaal humanitair recht, maat-
regelen nemen voor de demobilisatie en de reïntegratie van kinderen die in
gewapende conflicten betrokken geweest zijn.
RUIME VERSPREIDING VAN DE INTERNATIONALE TEKSTEN EN VAN DE NATIONALE WETGEVING
Wat niet bekend is, zal ook niet gerespecteerd worden. In alle teksten die in
dit artikel vernoemd zijn, worden de staten opgeroepen om de voornaamste
bepalingen ervan ruim bekend te maken, zowel bij kinderen als bij de mili-
tairen. Informatie en vorming van het militair personeel kunnen van
invloed zijn op de behandeling van kinderen die in gewapende conflicten
verwikkeld geraken. Kinderen zelf, maar ook hun ouders en voogden,
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 87
moeten hun rechten kennen en weten hoe ze deze rechten kunnen laten
respecteren.
Bijkomende waarborgen voor kinderen kunnen geboden worden door per-
soneel op te leiden dat gespecialiseerd is in het internationaal humanitair
recht, en dat de grote mensenrechtenverdragen kent. Dergelijke personen
werden ingeschakeld in vredesoperaties van de Verenigde Naties in Sierra
Leone en in de Democratische Republiek Kongo. Zij kunnen een rol spelen
in het onderhouden van contacten tussen verschillende groepen (vredes-
troepen, regering en niet-gouvernementele organisaties) en de demobilisa-
tie en reïntegratie van kindsoldaten bevorderen.
De internationale diplomatie blijft natuurlijk ook van belang. Langs deze
weg kunnen landen onder druk gezet worden de internationale verdragen
te ratificeren en de nationale maatregelen voor de toepassing van de verdra-
gen te nemen.
DE INVLOED EN ACTIE VAN MULTILATERALE INSTELLINGEN
De Verenigde Naties zullen hier vanzelfsprekend ook een rol kunnen spe-
len. Elke lidstaat moet de resoluties van de Veiligheidsraad respecteren. Dit
orgaan moet waken over de vrede en de internationale veiligheid, en kan
indien nodig geweld gebruiken. Resolutie 1261 luidt als volgt: “De Veilig-
heidsraad veroordeelt ten strengste het nemen van kinderen als doelwit in
gewapende conflicten, met name de moorden en verminkingen, het seksu-
eel geweld, de ontvoeringen en gedwongen verplaatsingen, de rekrutering
en het inzetten van kinderen en de inzet van kinderen in militaire conflic-
ten … in duidelijke overtreding van het internationaal recht … alsmede de
aanvallen tegen scholen en hospitalen … en gebiedt alle betrokken partijen
een einde aan deze praktijken te stellen.”
De Veiligheidsraad heeft daarmee een algemeen kader vastgelegd. Aan de
lidstaten wordt gevraagd alles in het werk te stellen om de rekrutering en
het inzetten van minderjarigen in gewapende conflicten te beëindigen, en
de ontwapening, de demobilisatie en de reïntegratie van kindsoldaten te
bevorderen. De resolutie vraagt ook dat de strijdende partijen bij eventuele
vredesonderhandelingen speciale aandacht zouden hebben voor de
bescherming van kinderen.
Resolutie 1314 van 11 augustus 2000 herneemt de inhoud van resolutie
1261, en vraagt daarbij aan de lidstaten doelgerichte acties te voeren voor
88 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
de bescherming van kinderen tijdens en na gewapende conflicten. Als voor-
beelden worden vernoemd: geen amnestie voor de daders van zware mis-
drijven tegen kinderen, strijden tegen illegale handel in natuurlijke rijk-
dommen en tegen de wapenhandel, speciale aandacht voor de bescherming
van meisjes. Deze resolutie vraagt de lidstaten het Aanvullend Protocol bij
het Kinderrechtenverdrag te ratificeren en stelt voor om specialisten in de
bescherming van kinderen op te nemen bij vredesoperaties in de toekomst.
Deze resoluties blijven natuurlijk zeer vaag, maar hebben toch de verdien-
sten dat zij krachtlijnen voor het beleid van de lidstaten vastleggen. Aange-
zien de Veiligheidsraad de bevoegdheid heeft om tegen staten dwangmaat-
regelen te nemen, ligt hier een potentieel machtig instrument in de strijd
tegen de rekrutering van kindsoldaten.
DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE VERENIGDE NATIES
In september 1997 heeft de secretaris-generaal een speciale gezant
benoemd, belast met de studie van de impact van gewapende conflicten op
kinderen. Deze gezant moet de situatie van kinderen aan het publiek
bekend maken, nieuwe initiatieven voorstellen en strijdende partijen ertoe
brengen aan kinderen meer bescherming te verlenen. Hij moet de toepas-
sing van internationale normen bevorderen, en waar mogelijk verwijzen
naar traditionele normen om de positie van kinderen in oorlogssituaties te
verbeteren.
REGIONALE ORGANISATIES
Deze hebben in dit verband ook stelling genomen. In het Afrikaans Handvest
voor de rechten en het welzijn van kinderen wordt de minimumleeftijd voor
indiensttreding in het leger en deelname aan gewapende conflicten op acht-
tien jaar bepaald. Het handvest werd in 1990 door de Organisatie voor Afri-
kaanse Eenheid goedgekeurd, en is in november 1999 van kracht geworden.
Andere teksten waarop men zich kan beroepen om de situatie van kinde-
ren te verbeteren zijn: sommige bepalingen van het Handvest voor de vei-
ligheid in Europa, goedgekeurd door de Organisatie voor Veiligheid en
Samenwerking in Europa; een resolutie van het Europese Parlement; de
samenwerkingsovereenkomst tussen de landen van de Europese Unie en de
ACP-landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (23 juni 2000), en
een resolutie van de Conferentie van Islamitische Staten.
INTERNATIONALE REGELS VOOR DE BESCHERMING VAN KINDEREN IN OORLOGSSITUATIES – NOORDZUID CAHIER 89
CONTROLE EN BESTRAFFING VAN MISDADEN TEGEN KINDEREN
De toepassing van al de vernoemde verdragen en protocollen steunt gro-
tendeels op het responsabiliseren van de staten en het herinneren aan de
verplichtingen die ze op zich genomen hebben. Als controlemiddel is er de
verplichting van het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag, om
regelmatig verslag uit te brengen bij de Verenigde Naties. Een tweede weg
zijn de rapporten van internationale intergouvernementele en non-gou-
vernementele organisaties over de toepassing in de praktijk van de diverse
teksten ter bescherming van kindsoldaten.
Normen worden echter slechts gerespecteerd als overtredingen van de
normen effectief gesanctioneerd kunnen worden. Daarom is het zo belang-
rijk dat het verbod op de rekrutering van kinderen is opgenomen in het sta-
tuut van het Internationaal Strafhof. Sancties kunnen ook uitgesproken
worden door andere internationale rechtbanken zoals deze voor ex-Joego-
slavië en voor Rwanda, en door nationale rechtbanken.
Er zijn nu heel wat internationale rechtsregels die een basis vormen voor
de daadwerkelijke bescherming van kinderen in oorlogssituaties. Maar de
praktijk van het inzetten van kindsoldaten zal natuurlijk niet eindigen door
de goedkeuring van verdragen of andere internationale teksten alleen. Men
moet goed weten dat het plechtig afkondigen van een minimumleeftijd van
achttien jaar voor de rekrutering van kinderen een stap voorwaarts is, maar
dat het effectief laten respecteren van een ondergrens van vijftien jaar in de
praktijk een aartsmoeilijke opgave is. Het komt er dus op aan eerst de
bestaande regels te doen naleven, vooraleer men erover kan denken nieu-
we internationale normen in te voeren.
Hoe kan men overigens de rekrutering van kindsoldaten beperken, als de
staten niet over de middelen beschikken om de inschakeling van deze kin-
deren in het gewone maatschappelijk leven mogelijk te maken? Het recht is
een essentieel instrument om de waardigheid en de vrijheid van de mens te
verdedigen. Maar het recht wordt slechts ten volle effectief als het deel uit-
maakt van een bredere benadering. Het Verdrag van Ottowa dat het gebruik
van anti-persoonsmijnen verbiedt, is een voorbeeld van deze brede benade-
ring. Dit verdrag voert niet enkel een verbod op deze wapens in, maar eist
tevens van de staten die over de financiële mogelijkheden beschikken om
bij te dragen tot de ontmijning, en om hun verantwoordelijkheid op te
nemen m.b.t. de bijstand aan de slachtoffers van persoonsmijnen. Dit is een
voorbeeld dat navolging verdient.
90 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
KINDSOLDATEN EN DE PREVENTIE VAN CONFLICTEN – NOORDZUID CAHIER 91
KINDSOLDATEN EN DE PREVENTIE VAN CONFLICTEN
FELIX NKUDABAGENZI
Felix Nkudabagenzi werkt als onderzoeker bij GRIP
Het verschijnsel van de kindsoldaten moet gesitueerd worden in de context
van de militaire conflicten die de aarde teisteren. Het SIPRI Jaarboek 2001
vermeldt vijfentwintig grote conflicten: negen in Afrika, zeven in Azië, vier
in het Midden-Oosten, twee in Latijns-Amerika en één in Europa. Bij de
acht conflicten in Afrika was er slechts één traditioneel conflict tussen sta-
ten, de zeven andere werden telkens binnen de grenzen van een land uitge-
vochten. De voorbije veertig jaar werden in Afrika drieëndertig grote con-
flicten uitgevochten, waarbij tien miljoen mensen direct de dood vonden.
Het is dus in de context van de interne conflicten dat het meest gebruik
gemaakt wordt van kindsoldaten. Niet alleen gaan daardoor decennia van
ontwikkelingsinspanningen en opbouw van staatsstructuren verloren, deze
interne conflicten veroorzaken ook de vernietiging van het sociale en fami-
liale weefsel van onze maatschappijen.
Een van de verklaringen voor deze talloze conflicten is het hoge niveau van
de militaire uitgaven. De Afrikaanse landen besteden gemiddeld vijf procent
van het inkomen aan het leger. Maar dit cijfer zou nog hoger liggen als reke-
ning gehouden wordt met de uitgaven die niet in het budget voor landsver-
dediging zitten, met name voor lichte wapens. Hoge militaire uitgaven en
lage niveaus van menselijke ontwikkeling gaan hand in hand.
Er zijn ongeveer 300.000 kindsoldaten in de wereld, en daarvan zijn er
120.000 actief in legers of gewapende groepen in Subsaharaans Afrika,
vooral in Angola, Burundi, Congo-Brazzaville, de Democratische Republiek
Kongo, Ethiopië, Liberia, Uganda, Rwanda, Sierra Leone en Soedan. In het
gebied van de Grote Meren zijn er volgens UNICEF 20.000 kindsoldaten
actief. Men moet daarbij voor ogen houden dat deze cijfers slechts een
momentopname zijn. Vele kindsoldaten zetten hun ‘loopbaan’ eenvoudig
verder als gewone soldaten.
92 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DE PLAATS VAN KINDEREN IN DE PREVENTIE VAN GEWAPENDECONFLICTEN
De strijd tegen het gebruik van kindsoldaten moet gezien worden in het
bredere kader van de preventie van gewapende conflicten. Humanitaire
acties hebben ontegensprekelijk veel bijgedragen tot de bewustwording van
het probleem, maar het zijn de staten en de internationale politieke
gemeenschap die het probleem moeten oplossen. Internationale verdragen
en resoluties van de Verenigde Naties hebben de basis gelegd voor de
bescherming van kinderen in crisissituaties.
“De verbrokkeling van de georganiseerde samenleving en van de juridische
structuren veroorzaak een sociale en politieke chaos die tientallen jaren kan
voortduren … Er blijft dan niets anders dan kinderen met geweren, die met
hun wapens hun wil opleggen aan ouders en leerkrachten. Elk langdurig
conflict ondergraaft de normen en veroorzaakt een verlies van beschaving.
Een oorlog schaadt niet alleen de economie maar ook de structuren van de
samenleving, en die zijn moeilijk te herstellen als het conflict ten einde is”.
Deze woorden van Olara Otunnu, Speciale Vertegenwoordiger van de Ver-
enigde Naties voor kinderen in gewapende conflicten, illustreren het belang
van preventie. Als we de oorzaken van de conflicten niet aanpakken, lopen
we het gevaar dat deze zich eindeloos voortzetten. Anders gezegd: een ver-
bod op de rekrutering van kinderen beneden de achttien jaar is geen alter-
natief voor een reflexie over de factoren die de inzet van kindsoldaten in de
hand werken.
In een recent rapport van de VN wordt een onderscheid gemaakt tussen
preventie op korte termijn en preventie op lange termijn. Preventie op kor-
te termijn richt zich op de manifestaties van een conflict: opstanden,
gewelddadige sociale revoltes, enz. Preventie op lange termijn of structurele
preventie is gericht op toekomstige crisissen en de sociale structuren die
deze crisissen in de hand werken, d.w.z. op duurzame ontwikkeling in al
zijn dimensies, zowel sociaal als economisch en ecologisch, met aandacht
voor armoedebestrijding en gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
In hetzelfde rapport van de VN wordt de situatie van kindsoldaten beschre-
ven. Het zijn meestal kinderen of jongeren zonder opleiding en zonder
werk, die in armoede en marginaliteit leven. Voor krijgsheren is het dan
niet moeilijk deze kinderen een ‘toekomst’ voor te spiegelen. Wie niet vrij-
KINDSOLDATEN EN DE PREVENTIE VAN CONFLICTEN – NOORDZUID CAHIER 93
willig dienst neemt, wordt onder dwang ingelijfd. De strijd tegen het
gebruik van kindsoldaten moet zich dus ook richten tegen de structurele
oorzaken van burgeroorlogen en sociale revoltes. Armoede, werkloosheid
en sociale ongelijkheid zijn de diepere oorzaken die de rekrutering van jon-
geren in de hand werken.
De VN heeft niet alleen aandacht voor het normatieve werk en de goedkeu-
ring van verdragen, maar neemt ook concrete initiatieven. In recente vre-
desakkoorden werd aandacht geschonken aan de situatie van kindsoldaten.
Dat is het geval in de akkoorden voor Noord-Ierland (Goede Vrijdag 1998)
en voor Sierra Leone (akkoord van Lomé, 1999). De volgehouden inzet van
de VN heeft ook in het conflict in de Democratische Republiek Kongo tot
resultaten geleid. In de VN-vredesmacht zullen ook specialisten in kinder-
bescherming opgenomen worden. Hun mandaat werd als volgt omschre-
ven:
– verzekeren dat de rechten en de bescherming van kinderen prioritair
blijft tijdens het gehele proces van vredeshandhaving en wederopbouw
van het land;
– de samenwerking tussen alle acteurs op het terrein bevorderen, d.w.z.
NGOs, staten en veiligheidstroepen;
– alle nationale inspanningen ter bewustwording van het probleem van de
kindsoldaten bevorderen.
94 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Preventie van conflicten Wetten en andere maatre-
gelen om de rekrutering
van kinderen te voorko-
men
Strijd tegen armoede en
werkloosheid
Onderwijs voor allen en
vredesopvoeding
Strijd tegen de versprei-
ding van lichte wapens
Beheer van conflicten Aandacht voor kindsolda-
ten in operaties voor vre-
deshandhaving
Hulp aan vluchtelingen en
verplaatste personen
Reïntegratie van kindsol-
daten
Jongeren inschakelen in
acties ter bevordering van
de vrede
Behoud van de vredeDuurzame ontwikkeling
en strijd tegen structurele
ongelijkheid
Specifieke maatregelen
voor jongeren:
– onderwijs
– vredesopvoeding
Wettelijke en andere maat-
regelen in de strijd tegen
het misbruik van kindsol-
daten
Ook regionale organisaties spelen een rol in de strijd tegen het gebruik van
kindsoldaten. De Europese Commissie heeft de bescherming van de rechten
van kinderen opgenomen als één van de vijf prioritaire actieterreinen in het
kader van het Europees Initiatief voor de Democratie en de Mensenrechten.
De Parlementaire Vergadering van het samenwerkingsakkoord tussen de
Europese Unie en de ACP landen heeft in maart 2000 een resolutie goedge-
keurd en in de recente versie van het akkoord werd de strijd tegen het
gebruik van kindsoldaten als een van de prioriteiten aangeduid. De Afri-
kaanse staatshoofden hebben ook hun steun toegezegd en de bescherming
van kindsoldaten en de strijd tegen de gedwongen rekrutering in april 2000
opgenomen in het actieplan van CEDEAO, de Gemeenschap van West-Afri-
kaanse staten. Het is verheugend vast te stellen dat dezelfde positieve evolu-
tie zich in alle delen van de wereld voordoet. De G8, de Organisatie van
Amerikaanse Staten en het Commonwealth, al deze organisaties hebben zich
in dezelfde zin uitgesproken.
BESLUIT
Als we iets willen doen om aan het gebruik van kindsoldaten een einde te
stellen, moeten we beginnen met het verschijnsel niet langer te banaliseren.
We moeten ons een idee vormen van het lijden van de kindsoldaten, tijdens
de conflicten maar ook tijdens de pijnlijke fase daarna, bij het vormen van
een psychologische en sociale identiteit na afloop van de gevechten.
We moeten inzien dat kindsoldaten vooral verbonden zijn met de context
van nieuwe types van conflicten, met burgeroorlogen en terrorisme. We
moeten de staten voor hun verpletterende verantwoordelijkheid plaatsen
en de onmenselijke praktijken van niet-staatse gewapende bewegingen
veroordelen.
De strijd tegen de gedwongen rekrutering van kindsoldaten is nu een essen-
tieel onderdeel van de conflictpreventie geworden. Armoede en werkloos-
heid worden eindelijk gezien als de voornaamste verklarende factoren voor
de aantrekkingskracht van legers of gewapende groepen voor kinderen die
geen normaal leven kunnen opbouwen. Strijd voeren tegen deze diepere
oorzaken van oorlogen en conflicten komt neer op preventie van misbruik
van kinderen als soldaten. Als we het lot van deze kinderen kunnen ver-
lichten, zetten we ons in voor de toekomst van de landen die nu gebukt
gaan onder talloze conflicten. We moeten ons er van bewust blijven dat de
helft van de bevolking in deze landen jonger dan 18 jaar is, en dat de kind-
KINDSOLDATEN EN DE PREVENTIE VAN CONFLICTEN – NOORDZUID CAHIER 95
soldaten tot deze jongeren blijven behoren. Het is dus van uitzonderlijk
belang om in alle programma’s voor crisisbeheer een hoofdstuk ‘kindsolda-
ten’ te voorzien.
Natuurlijk blijft duurzame ontwikkeling de beste preventie. Vandaar dat de
problematiek van de kindsoldaten nu in alle ontwikkelingsverdragen voor-
komt, bijvoorbeeld in de recente overeenkomst tussen de Europese Unie en
de partnerlanden in de Derde Wereld. Een waarachtige ontwikkeling, waar-
in iedereen gerespecteerd wordt en alle kinderen onderwijs kunnen volgen,
waarin de toegang tot basisgezondheidszorg verzekerd is en realistische per-
spectieven op werkgelegenheid bestaan in een democratische rechtsstaat, is
het beste antwoord op het schandaal van het gebruik van kindsoldaten in
onze tijd.
96 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 97
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN.SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN?YVES WILLEMOT
Yves Willemot is Directeur Communicatie en Programma’s van UNICEF België. Hij is ookcoördinator van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten.Dit artikel dateert juli 2002 neergeschreven. De standpunten die erin verdedigdworden, vertegenwoordigen niet de officiële standpunten van UNICEF of van de Coalitie.Yves Willemot schreef ze neer uit eigen naam.
Sinds zijn onafhankelijkheid maakt Soedan een aaneenschakeling van
natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen door. Met uitzondering
van een vredig decennium in de jaren zeventig, wordt het land sinds 1956
geteisterd door een uitzonderlijk destructieve burgeroorlog. De gevolgen voor
het zo al arme zuiden van Soedan zijn desastreus. Meer dan vier decennia van
oorlog en hevige overstromingen, afgewisseld door periodes van enorme
droogte en zware hongersnood, hebben geleid tot grote volksverhuizingen,
hoge sterftecijfers en een vernietiging van de basisinfrastructuur in grote
delen van Zuid-Soedan. Sinds bijna vijftien jaar overleeft de Zuid-Soedanese
bevolking -buiten elke aandacht van de internationale media- grotendeels
dankzij de voedseldroppings en de bijstand van de internationale hulporgani-
saties. In een land waar het gewapend geweld overal en altijd aanwezig is,
nemen ook kinderen deel aan de strijd. Dat is in Zuid-Soedan niet anders.
Maar in 2001 is daarin misschien een kentering gekomen. Na jarenlang lob-
bywerk lukte het UNICEF de belangrijkste gewapende oppositiebeweging -
het SPLA- zo ver te krijgen in één keer 3.551 kindsoldaten te demobiliseren.
Het blijft voorlopig een unicum in de geschiedenis van de demobilisatieope-
raties. Nooit eerder was men erin geslaagd zo’n grote groep kinderen in tij-
den van oorlog in een keer te demobiliseren. De betekenis van deze demo-
bilisatieoperatie is groot, niet alleen voor Zuid-Soedan, maar ook voor
andere conflictgebieden in de wereld. Voor UNICEF is het een bewijs dat het
niet aanvaardbaar is kinderen voor hun demobilisatie te laten wachten tot
de oorlog voorbij is, want dan hebben ze ook hun jeugd verloren en is hun
toekomst gehypothekeerd. Voor Zuid-Soedan brengt de grootschalige
demobilisatie hoop. Hoop dat er eindelijk in Soedan een andere logica dan
die van het geweld en de haat zou kunnen zegevieren.
98 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
VIER DECENNIA VAN OORLOG EN GEWELD
Zuid-Soedan is een immens gebied. Het beslaat ongeveer 650.000 km2,
meer dan twintig keer België. Toch leven er bij benadering maar vijf mil-
joen mensen, waarvan een vijfde jonger is dan twaalf jaar. Zuid-Soedan
bestaat uit drie regio’s: Bahr el Gazah in het oosten, Upper Nile in het westen
en Equatoria in het uiterste zuiden. De mensen in Bahr el Gazal en Upper Nile
zijn veehouders, terwijl de meeste bewoners in Equatoria aan akkerbouw
doen. De Dinka’s vormen de grootste bevolkingsgroep in Zuid-Soedan. Ze
leven hoofdzakelijk in Bahr el Gazal en Equatoria. Een andere belangrijke
bevolkingsgroep zijn de Nuer die vooral in de Upper Nile-regio leven. Tussen
beide bevolkingsgroepen bestaan sinds eeuwen spanningen.
Al nagenoeg vijftig jaar beleeft Soedan een allesvernietigende burgeroorlog,
verzwaard door natuurrampen die het land met de regelmaat van de klok teis-
teren. Alleen tijdens een korte periode van 1972 en 1983 kende het land vre-
de. De invoering door Karthoum in 1983 van de shari’ah -de islamitische wet-
over het hele grondgebied, deed het geweld opnieuw oplaaien. Sindsdien
werden met het oog op vrede in Soedan verschillende bemiddelingsoperaties
opgezet. Een belangrijk initiatief is het Inter-governmental Authority on Develop-
ment (IGAD) dat alle betrokken landen uit de regio groepeert en sinds verschei-
dene jaren gesprekken voor vrede op gang probeert te houden. Binnen het
IGAD kwam het eind juli 2002 tot een vredesakkoord tussen de Soedanese
regering en de gewapende oppositie van het Volksbevrijdingsleger van Soedan
(Sudan Peoples’ Liberation Army, SPLA). Zuid-Soedan zou een zekere autono-
mie verwerven en de scheiding van kerk en staat zou in het zuiden van het
land gegarandeerd worden. Binnen zes jaar zou een referendum over de toe-
stand van Zuid-Soedan georganiseerd moeten worden. De bevolking zou zich
kunnen uitspreken over een afscheiding en een onafhankelijkheid, of over
een toekomst binnen een unitair Soedan. Nooit eerder in de voorbije twintig
jaar leek vrede voor Zuid-Soedan zo dicht. De toekomst zal moeten uitwijzen
in hoeverre de onderhandelingen van juli en augustus 2002 inderdaad voor
een blijvende vrede in het land gezorgd hebben.
De jarenlange burgeroorlog in Soedan wordt vaak gemakkelijkshalve voor-
gesteld als een oorlog tussen het islamitisch-Arabisch regime in Noord-Soe-
dan en het christelijk-animistische Zuid-Soedan. De werkelijkheid is heel
wat complexer. Sinds 1983 gaan de regeringstroepen van Khartoem de strijd
aan met de gewapende oppositie van het SPLA van John Garang. Lokaal
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 99
geweld maakt sinds eeuwen deel uit van het dagelijkse leven in Soedan.
Intertribale conflicten werden uitgevochten voor de controle over grasland,
vee en waterreserves. Gevechten vonden plaats onder volkeren in het zui-
den, zowel als tussen zuidelijke en noordelijke stammen. Ook vandaag nog
vechten rivaliserende Zuid-Soedanese troepen tegen het regime van Noord-
Soedan en tegen elkaar. De introductie van moderne vernietigingswapens in
de eeuwenoude oorlogvoering, en de ongebreidelde proliferatie van lichte
wapens hebben tot een bijzonder destructieve oorlog geleid. Alle partijen
hebben bloed aan de handen. Allemaal hebben ze de mensenrechten met
voeten getreden en internationale conventies genegeerd, burgers vermoord
of gegijzeld, kinderen en vrouwen ontvoerd, vee gestolen, gewassen en
woningen vernietigd en kinderen onder dwang voor de strijd gerekruteerd.
Berucht zijn de Arabische milities uit Noord-Soedan die te paard langs de
spoorlijn die het Noorden van Soedan verbindt met Wau -een belangrijke gar-
nizoenstad van de regeringstroepen in Zuid-Soedan- strooptochten uitvoe-
ren. Ze vernielen hele dorpen en ontvoeren lokale burgers om ze als slaven
in landerijen in Noord-Soedan te doen werken.
Met de ontdekking van belangrijke oliereserves in het zuiden kreeg de strijd
tussen de zuidelijke onafhankelijkheidsbewegingen en de regering in het
noorden een nieuwe dimensie met grote economische en politieke belan-
gen. De ontdekking van olie in Zuid-Soedan en de strijd om de controle
over deze rijkdommen heeft de oorlog geïntensifieerd. De bevolking die
woonachtig was in de olierijke gebieden is inmiddels grotendeels uit deze
regio’s weggetrokken, en leeft vandaag verspreid over het hele land in
opvangkampen voor ontheemden.
De burgeroorlog heeft van Zuid-Soedan een lappendeken gemaakt. Grote
delen van het gebied worden gecontroleerd door het SPLA. Belangrijke
Zuid-Soedanese steden als Juba en Wau daarentegen zijn in handen van de
regeringstroepen, en enkel vanuit de Soedanese hoofdstad Khartoem
bereikbaar. Het front wisselt voortdurend. De gevechten worden bepaald
door de afwisseling van het regen- en droogteseizoen. Tijdens het droogte-
seizoen van januari tot april wordt doorgaans hevig gevochten in grote
delen van het land. Bij het begin van het regenseizoen, dat loopt van april
tot oktober, houden de gevechten op, enerzijds omdat wegen onbruikbaar
en militaire bewegingen veelal onmogelijk worden, en anderzijds ook
omdat de krijgers aan het werk gaan op het land om te zaaien en te oog-
sten. De oorlog in Zuid-Soedan is bijzonder mobiel. Ook al woeden
100 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
gevechten tegelijk gemiddeld slechts op vijf procent van het grondgebied in
Zuid-Soedan, toch worden nagenoeg alle zones vroeg of laat geconfron-
teerd met hevige militaire operaties. De gevolgen van de oorlog treffen dan
ook geheel Zuid-Soedan.
Het land wordt ook geregeld geteisterd door natuurrampen: overstroming,
droogte en hongersnood. De Zuid-Soedanese bevolking betaalt een zware
menselijke prijs voor al deze rampen, veroorzaakt door mens en natuur. De
sterftecijfers nemen in bepaalde delen van het land dramatische proporties
aan. Er komen grote volksverhuizingen op gang en de basisvoorzieningen
raken volledig ontregeld.
OVERLEVEN DANKZIJ DE EXTERNE HULP
In twintig jaar tijd zijn naar schatting twee miljoen Zuid-Soedanezen
gestorven aan de rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen van de oorlog
en sloegen vier miljoen mensen - tachtig procent van de totale bevolking -
op de vlucht voor het geweld. 350.000 onder hen zijn vandaag vluchtelin-
gen in één van de zes omringende landen. Onder de slachtoffers van het
geweld zijn negentig procent onschuldige burgers. Van enige moderne eco-
nomische activiteit is in Zuid-Soedan geen sprake. Elementaire voorzienin-
gen als elektriciteit, telefoon, postbedeling of openbaar vervoer zijn in Soe-
dan onbestaande. Het enige vervoermiddel is de fiets, en die blijft voorbe-
houden aan enkele gelukkigen. De meeste ontwikkelde en opgeleide men-
sen uit Zuid-Soedan hebben het land al lang verlaten. Talrijk zijn de
kinderen die nog nooit een school hebben gezien, laat staan zelf school
lopen. Vele scholen en gezondheidscentra werden door de oorlog vernie-
tigd of zwaar beschadigd.
UNICEF coördineert sinds 1989 Operation Lifeline Soedan (OLS), een grootscha-
lig hulpprogramma voor de slachtoffers van de oorlog in Soedan. Alle agent-
schappen van de Verenigde Naties en een veertigtal internationale en Soeda-
nese niet-gouvernementele organisaties nemen aan Operation Lifeline Sudan
deel. Het hulpprogramma opereert zowel in door de regering gecontroleerde
gebieden als in de gebieden in handen van het SPLA. Operation Lifeline Sudan
heeft met de regering in Khartoem en met de gewapende oppositie in het Zui-
den afspraken gemaakt over het openstellen van de regio voor humanitaire
operaties en over de veiligheid van de hulpverleners. Deze afspraken worden
echter vaak met voeten getreden, met alle gevolgen vandien voor de hulpver-
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 101
leners. De bevolking van Zuid-Soedan overleeft grotendeels dankzij de exter-
ne hulp. Dagelijks voeren vliegtuigen van het World Food Program van de Ver-
enigde Naties vanuit Lokichoggio in Noord-Kenia -het logistieke centrum van
OLS Zuidelijke sector- voedseldroppings over Zuid-Soedan uit.
Over de toestand van de kinderen in Zuid-Soedan bestaan geen precieze
statistieken. Zeker is dat de kindersterfte in Zuid-Soedan bijzonder hoog is,
tot drie keer hoger dan in de rest van Soedan. Het aantal kinderen dat de
weg naar school vindt, is bijzonder laag. School is voor de meeste kinderen
geen optie. Niet alleen omdat er nauwelijks scholen en leerkrachten zijn,
maar ook omdat de kinderen opgegroeid zijn in de oorlog en met het
geweld. Veel kinderen bieden zich dan ook als strijders aan bij het SPLA in
plaats van naar school te gaan. Een andere keuze is er vaak niet…
TIENDUIZENDEN KINDSOLDATEN
In Soedan zijn de meeste factoren die de rekrutering van kinderen als solda-
ten in de hand werken, aanwezig. De samenleving wordt gekenmerkt door
geweld en haat. De oorlog duurt al vele jaren. Er is een wilde proliferatie
van lichte wapens. Wapens maken deel uit van het gewone straatbeeld in
Zuid-Soedan. Als je bijvoorbeeld rondloopt op de kleine markt van Rumbek
in het oosten van Bahr el Gazal, dan loop je mannen tegen het lijf die met
het wapen om de schouder, hun inkopen doen. Vele militairen van de
gewapende oppositie combineren hun opdracht als soldaat in de oorlog met
hun job als boer.
De bevolking van Zuid-Soedan is zeer arm. Zo arm dat ouders soms hun
kinderen afstaan aan het leger omdat ze hen niet kunnen voeden. Soldaten
brengen daarom vaak zelf hun eigen kinderen mee naar het leger. Kinderen
vluchten soms zelf de legerbarakken in, in de hoop in het leger het voedsel
te krijgen dat ze elders niet vinden. Het is een ironisch gegeven dat in Soe-
dan het leven van kinderen gespaard blijft, omdat ze het eten en de bescher-
ming vinden in het gevaarlijke en kindonvriendelijke leger. Kinderen en
jongeren in Zuid-Soedan krijgen nauwelijks een ander toekomstperspectief
dan dat van het leven als soldaat.
Voor velen onder hen is in de gegeven omstandigheden het opnemen van
de wapens vanaf de leeftijd van 12-14 jaar een natuurlijk, vanzelfsprekend
102 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
gegeven. Onderzoek van de Zweedse niet-gouvernementele organisatie
Radda Barnen heeft aangetoond dat in Zuid-Soedan 80 procent van de kind-
soldaten “zelf gekozen heeft om bij het leger te gaan”. Een militaire com-
mandant van het SPLA die ik in november 2001 in Rumbek in het oosten
van Bahr el Gazal ontmoette, vertelde mij: “Het past niet in onze cultuur om
kinderen in te zetten in de strijd. Kinderen die bij ons strijden, hebben zich
spontaan aangeboden om zich te wreken voor de ellende die ze ervaren…”
Volgens het onderzoek van Radda Barnen werd slechts twintig procent
onder dwang gerekruteerd. Zij werden in vele gevallen onder de wapens
geplaatst door lokale leiders die bepaalde “quota van strijders” moeten zien
te leveren aan het leger. Ze doen daarvoor liever een beroep op kinderen
dan op volwassenen die levensnoodzakelijk zijn voor het werk op het land.
Het spreekt voor zich dat het leven als kindsoldaat hard is en onaangepast
aan kinderen. Er heerst een strikte discipline. Tijd voor ontspanning is er
nauwelijks. De oorlogvoering in Soedan gaat gepaard met lange voettoch-
ten in grote warmte. Kindsoldaten worden tijdens de gevechten geconfron-
teerd met gewelddadige feiten die soms blijvende trauma’s veroorzaken. In
een dergelijke omgeving is het voor kinderen moeilijk om een duidelijk
waardepatroon op te bouwen en de grens te leggen tussen “goed en
kwaad”. Dit maakt dat hun reïntegratie in het burgerleven nadien niet
altijd gemakkelijk verloopt.
In Zuid-Soedan zijn er tienduizenden kindsoldaten, onder hen ook een
relatief kleine groep meisjes. Alle in de oorlog actieve bewegingen en legers
worden ervan verdacht kinderen in hun rangen te hebben.
Sommige gewapende troepen zijn bekend om hun extreem geweld. Het
Lords Resistence Army van Joseph Kony bestrijdt het regime in Oeganda. Het
opereert vanuit Zuid-Soedan. Het LRA is berucht voor zijn strooptochten in
Noord-Oeganda en de kidnapping van kinderen. Deze kinderen worden
verplicht de meest extreme vormen van geweld te plegen, tot het vermoor-
den van de eigen familieleden of van rebellerende kindsoldaten toe. Wie
weigert de bevelen op de volgen, wordt onherroepelijk vermoord. Op die
manier kan het LRA de kinderen onvoorwaardelijk aan zich binden. Het
LRA -dat inmiddels voor zeventig procent of meer uit kindsoldaten of voor-
malige kindsoldaten zou bestaan- voert een verbeten strijd tegen het regime
in Kampala. Onder het goedkeurend oog, en in mindere of meerdere mate
met de expliciete steun van het regime van Khartoem, zaait het LRA reeds
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 103
jaren terreur in Noord-Oeganda. Toen het LRA na de terreuraanslagen van
11 september 2001 op de lijst van terroristische organisaties werd geplaatst,
liet Khartoem het LRA vallen. Het LRA lijkt daardoor op korte termijn ten
dode opgeschreven.
Ook buiten de georganiseerde gewapende troepen zijn er in Soedan gewa-
pende kinderen. De verspreiding van lichte wapens in Zuid-Soedan is daar
niet vreemd aan. Ook die kinderen moeten gedemobiliseerd worden. Hun
wapens moeten vernietigd worden. Speciale programma’s moeten voor hen
opgezet worden.
Al de kinderen die binnen een georganiseerde troepenmacht of daarbuiten
op een rechtstreekse of onrechtstreekse manier betrokken zijn bij de strijd,
moeten volgens de gangbare internationale definities beschouwd worden
als kindsoldaten, en zo ook behandeld worden. Daarvoor verwijzen we
naar de Kaapstad-principes van 1997 en het rapport van Graça Machel van
1996, het best gedocumenteerde onderzoek over kinderen in gewapende
conflicten, gemaakt in opdracht van de Verenigde Naties. Een kindsoldaat
wordt hierbij gedefinieerd als: “…elke persoon beneden de 18 jaar die deel
uitmaakt van een regulier leger of van een niet-staatse gewapende groep,
en dit in gelijk welke hoedanigheid, met inbegrip van, maar niet beperkt
tot, keukenpersoneel, dragers, boodschappers en andere personen die de
gewapende groepen vergezellen, maar geen familieleden van de strijders
zijn. Dit omvat ook meisjes die voor seksuele diensten of voor gedwongen
huwelijken gerekruteerd worden. De term verwijst dus niet alleen naar
kinderen die wapens dragen of gedragen hebben”.
In de bijzonder gewelddadige omgeving die Zuid-Soedan kenmerkt, waar
tienduizenden kinderen de wapens dragen of onrechtstreeks bij de strijd
betrokken zijn, slaagden UNICEF en zijn partners er in het voorjaar van
2001 in de belangrijkste gewapende oppositiebeweging - het SPLA - zover te
krijgen dat het op grote schaal kinderen uit zijn rangen demobiliseerde.
HET EFFECT VAN LOBBYWERK
Tussen februari en augustus 2001 organiseerde UNICEF de grootste demo-
bilisatieoperatie ooit in tijden van oorlog. Heel wat mensen en instanties
stonden aanvankelijk kritisch tegenover het idee van zo’n grote demobilisa-
104 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
tieoefening. Voor UNICEF was de zaak evenwel duidelijk. Ook al was het
een gewaagde operatie, en was succes niet op voorhand gegarandeerd, er
was geen andere keuze dan de kinderen de kans te geven het leger en het
geweld de rug toe te keren en een nieuw leven op te bouwen. In die enkele
maanden tijd - tussen februari en augustus 2001 - werden 3551 kindsolda-
ten in Bahr el Gazal gedemobiliseerd, opgevangen in speciaal opgezette
opvangcentra buiten de gevechtszone en nadien terug naar hun lokale
gemeenschap gestuurd.
Hoe kon men tot de demobilisatie van zo’n grote groep kinderen komen? Het
was het resultaat van jarenlang lobbywerk van UNICEF en niet-gouverne-
mentele partnerorganisaties bij de SPLA-leiding. Het SPLA en zijn burgerlijke
arm, de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging (Sudan Peoples’ Liberation Move-
ment/SPLM) hadden in 1995 afspraken ondertekend met Operation Lifeline
Sudan, de zogenaamde Operation Lifeline Sudan Ground Rules. Daarmee gaven
het SPLA/SPLM te kennen de bepalingen van de Conventies van Genève ter
bescherming van burgers in gewapende conflicten te zullen respecteren en de
principes van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het
Kind te zullen eerbiedigen. Voor UNICEF en zijn partnerorganisaties binnen
OLS betekende de ondertekening van de akkoorden dat de humanitaire
behandeling van de bevolking van Zuid-Soedan in de toekomst verzekerd
werd. Tevens werd de dialoog tussen UNICEF en de gewapende oppositiebe-
weging gestart. UNICEF pleitte bij het SPLA voor een onmiddellijke demobili-
satie van alle kindsoldaten jonger dan vijftien jaar. UNICEF baseerde zich
daarvoor op artikel 38 van het Kinderrechtenverdrag. Langzaam maar zeker
kwam een demobilisatieproces op gang. Tegen einde 2000 waren 2420 kind-
soldaten geregistreerd, maar slechts 644 waren gedemobiliseerd.
In oktober 2000 kwam er een doorbraak. Carol Bellamy, algemeen directeur
van UNICEF, bezocht toen in Zuid-Soedan de door UNICEF ondersteunde
Deng Nhial school voor gedemobiliseerde kindsoldaten in Rumbek in het
oosten van Bahr el Gazal. Bij die gelegenheid ontmoette ze Salva Kiir, de
tweede in bevel van het SPLA. Salva Kiir overhandigde haar een getekende
brief, waarin het SPLA het engagement aanging alle minderjarigen uit zijn
rangen te verwijderen en te demobiliseren. Deze publieke verklaring en het
geschreven engagement kwamen er niet zomaar. Dankzij het jarenlange
lobbywerk van UNICEF en zijn partners was in Zuid-Soedan een kritische
massa gegroeid die gekant was tegen het verder gebruik van kinderen in de
strijd. Het SPLA wist dat het daarmee rekening moest houden. Bovendien
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 105
beseften de leiders van het SPLA dat ze in hun streven naar een zelfstandig
Zuid-Soedan best wat extra internationale legitimiteit en geloofwaardigheid
konden gebruiken. Het respecteren van internationale rechtsregels -zoals
de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag inzake de rekrutering van
kinderen als soldaten en hun participatie aan de gevechten- past in een der-
gelijk streven.
Voor de demobilisatie van kindsoldaten pleitten ook andere argumenten,
waarvan sommige van puur militair-strategische aard. Tijdens een missie in
Zuid-Soedan in november 2001 sprak ik met mensen van het SPLA en het
SPLM. De commandant van het SPLA die ik in Rumbek ontmoette, verklaar-
de: “We wensen geen kinderen in onze troepen. Het zijn slechte strijders.
Ze zijn weinig gedisciplineerd en klagen vaak. Ze vertragen dikwijls onze
opmars…” Een gouverneur van het SPLM haalde een ander argument voor
de demobilisatie aan: “Na twee decennia van oorlog kampen we met een
schrijnend tekort aan opgeleide mensen die verantwoordelijkheid kunnen
opnemen in de opbouw van de samenleving. Kinderen moeten naar school
gaan. Ze moeten een opleiding krijgen.”
Een belangrijke mijlpaal in het demobilisatieproces in Zuid-Soedan was de
organisatie door UNICEF van een conferentie in Nairobi in november 1999,
naar aanleiding van de tiende verjaardag van het VN-Kinderrechtenver-
drag. UNICEF bracht tijdens de zogenaamde Toekomstconferentie (de Futu-
re Search Conference) alle betrokken partijen uit Zuid-Soedan samen om zich
te buigen over de vraag naar de toekomst van Zuid-Soedan. 80 vertegen-
woordigers uit Zuid-Soedan, uit alle delen van het land en behorende tot
zowel de Nuer als Dinka bevolkingsgroep, kwamen tijdens de conferentie
samen. Onder hen ouderen, lokale hoofden, vrouwen, kinderen, leer-
krachten, gezondheidswerkers, rechters en ambtenaren en vertegenwoor-
digers van niet-gouvernementele organisaties. Samen bogen ze zich over
de toestand in Zuid-Soedan, vandaag en in het verleden, en over de vraag
naar de toekomst van de kinderen van Zuid-Soedan in 2005. Elkeen kreeg
ook de vraag naar zijn eigen inbreng en betrokkenheid in het bouwen aan
een toekomst voor de kinderen van Zuid-Soedan. Van de Conferentie ging
een grote moreel gezag uit. De leiders van het SPLA en het SPLM kregen de
boodschap om kinderen zoveel mogelijk buiten de strijd te houden en de
burgerbevolking kansen te geven op de uitbouw van een vreedzame lokale
gemeenschap. UNICEF engageerde zich om lokale initiatieven in die zin
106 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
actief te zullen ondersteunen. Een gelijkaardige conferentie vond nadien
ook plaats in juli 2000 in Rumbek.
3551 KINDEREN WORDEN GEDEMOBILISEERD
Het publiek engagement van Salva Kiir vormde voor UNICEF een unieke
kans om begin 2001 werk te maken van de demobilisatie van de kindsolda-
ten uit het SPLA. UNICEF vreesde echter voor toenemend geweld bij de
start van het droogseizoen. Er waren in januari 2001 verschillende rappor-
ten die spraken over toenemende spanningen en een militaire opbouw in
het noorden en het westen van Bahr el Gazal. UNICEF-medewerkers in Nai-
robi kregen van vertegenwoordigers van de burgerlijke en de humanitaire
arm van het SPLA, respectievelijk het SPLM en het SRRA (Sudan Relief and
Rehabilitation Association) eensluidende berichten dat de relatieve militaire
rust in Bahr el Gazal nog maar een kwestie was van hooguit enkele weken.
Iedereen was het erover eens dat het belangrijke momentum geschapen
door de publieke verklaring van het commando van het SPLA op korte ter-
mijn vertaald moest worden in een grote demobilisatieoperatie. Anders
dreigden opnieuw duizenden kinderen verstrikt te geraken in de oplaaien-
de gevechten. Bovendien dreigden door de opkomende gevechten hele
regio’s ontoegankelijk te worden voor humanitaire werkers waardoor er
voor maanden van een demobilisatieproces niet langer sprake zou zijn. Het
was ook de vraag wat er nadien van het publieke engagement van de SPLA-
leiding nog zou overblijven. Met andere woorden, het leek erop dat het “nu
of nooit” was.
Begin februari 2001 vond in Rumbek een overleg plaats tussen het SPLM,
UNICEF en niet-gouvernementele organisaties. Er werd beslist op zeer kor-
te termijn een zo groot mogelijke groep kindsoldaten te demobiliseren en
uit de gevarenzone te evacueren. Onderzoeksteams van SSRA, SPLM en
UNICEF trokken daarop naar de verschillende militaire barakken van het
SPLA om kindsoldaten te identificeren en hen te demobiliseren. De teams
bezochten ook de lokale gemeenschappen aan de frontlijn in het noordelijk
en westelijk gedeelte van Bahr el Gazal waar kinderen kwetsbaar waren
voor rekrutering eens de gevechten op gang zouden komen. Tegelijk wer-
den in de buurt van Rumbek geschikte locaties gezocht voor de oprichting
van tijdelijke opvangcentra voor de geëvacueerde kindsoldaten.
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 107
Half februari 2001 vonden speciale ceremonies plaats in verschillende mili-
taire barakken waarbij kindsoldaten de wapens neerlegden en hun militaire
kledij ruilden voor burgerkleren. Bij een demobilisatieoperatie is een for-
mele ceremonie belangrijk, omdat deze voor een duidelijke breuk met het
verleden zorgt. Meer dan 2700 voormalige kindsoldaten werden met twee
Buffalo toestellen van het World Food Program uit verschillende zones in het
noorden en westen van Bahr el Gazal (Aweil east, Aweil west en Twic) naar
Rumbek overgevlogen. De vliegtuigen, die per vlucht maximaal 100 kinde-
ren konden overbrengen, zouden tussen 23 en 28 februari 2001 in totaal 35
rotaties doen. Aanvankelijk werd gedacht aan een evacuatie over de weg
met vrachtwagens, maar om logistieke en veiligheidsredenen werd deze
optie -ook al was deze veel goedkoper geweest- voor de meeste kinderen
uitgesloten. 800 voormalige kindsoldaten uit Gogrial en Tonj werden wel
met open vrachtwagens naar Rumbek gebracht.
DE OPVANG IN RUMBEK
Bij de registratie van de voormalige kindsoldaten in de opvangcentra rond
Rumbek telden de medewerkers van UNICEF en hun lokale partners 3551
kinderen. Onderzoek wees uit dat slechts een kleine groep onder hen - een
driehonderdtal - geen kindsoldaten waren. In de hoop op onderwijs voor
hun kinderen, hadden sommige ouders hun kinderen meegestuurd den-
kende dat ze dan naar een internaatschool zouden gaan.
De kinderen kwamen terecht in acht opvangcentra in de buurt van Rum-
bek. Het World Food Program zorgde voor voedsel, waterputten en latrines.
UNICEF zorgde samen met lokale Soedanese niet-gouvernementele orga-
nisaties voor de nodige gezondheidszorgen en onderwijs- en ontspan-
ningsactiviteiten. Onmiddellijk na de registratie werd gestart met het
opzoeken van de familieleden van de kinderen, de zogenaamde tracing.
De sterke gemeenschapsbanden die de cultuur van de Dinka en Nuer ken-
merken, vergemakkelijkten deze operatie aanzienlijk. Drie weken na hun
aankomst in de centra waren alle kinderen gestart met onderwijs.
Gezondheidswerkers verzorgden verwondingen, luchtwegeninfecties,
malaria en trauma’s. Gegeven de hoge sterftecijfers in Zuid-Soedan, mag
het overlijden van slechts twee kinderen tijdens het verblijf uitzonderlijk
genoemd worden. Eén kind stierf na een val, een ander door een hevige
malaria-aanval.
108 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
In de opvangcentra kregen de kinderen de kans om weer kind te zijn. Na de
harde discipline in het leger, was het voor de kinderen soms moeilijk om
zich aan een nieuwe en verzorgende omgeving in de opvangcentra aan te
passen. Er waren sporadisch opstoten van geweld in de centra. Martin
Dawes, UNICEF-medewerker in Zuid-Soedan vertelde mij: “De opvang ver-
liep niet altijd gemakkelijk. Veel kinderen waren bijzonder agressief. Het
heeft een tijdje geduurd vooraleer ze een normaal gedrag vertoonden. Spel
en activiteit waren erg belangrijk.” Sommigen gedroegen zich verkeerd.
Maar al bij al, en gegeven het verleden van de meeste van deze kinderen,
viel het allemaal nog mee. Positief was dat Dinka en Nuer jongeren leerden
samenleven en samenwerken, wat bij de volwassenen buiten de opvang-
centra lang niet vanzelfsprekend is.
Naar het einde toe van het regenseizoen in augustus, werden de meeste
kinderen teruggevlogen naar landingspistes dicht bij hun thuis. Ze werden
er met open armen verwelkomd door hun familie, vaak zelfs door het gehe-
le dorp. Vandaar trokken ze verder naar huis. De kinderen hadden een uit-
zonderlijke belevenis achter de rug. Veilig en wel thuis waren ze niet meer
dezelfden. Tijdens hun verblijf in de opvangcentra hadden ze nieuwe ken-
nis en vaardigheden verworven. Ze hadden er voorlichting gekregen over
mensenrechten en over het gevaar van landmijnen. Dertig jongeren boden
zich aan als vormingswerkers. Ze doen nu in hun lokale gemeenschappen
aan voorlichting om mensen te wijzen op het gevaar van landmijnen. Vier
decennia van bijna ononderbroken burgeroorlog met een voortdurend wis-
selend front heeft Zuid-Soedan omgetoverd tot een groot mijnenveld.
Zestig kinderen leerden in Rumbek landbouwtechnieken aan. Zesennegen-
tig onder hen volgden een opleiding in levensvaardigheden zoals hygiëne
en gezondheidszorgen. Tweeënzeventig jongens werden door de leerkrach-
ten in de opvangcentra geselecteerd voor een bijzondere opleiding. Weer
thuis gingen ze aan de slag als leerkracht.
Daarin ligt de bijzonderheid van het demobilisatieproject van februari 2001
in Zuid-Soedan. De kindsoldaten werden niet alleen gedemobiliseerd en in
hun lokale gemeenschap geïntegreerd. Hun terugkeer betekende een
meerwaarde voor de gemeenschap. Ze vormen als het ware actoren van
verandering. De demobilisatieoperatie in Zuid-Soedan is ook uniek, omdat
nooit eerder in de geschiedenis - waar ook ter wereld - zovele kindsoldaten
tegelijk gedemobiliseerd werden in een land dat nog in oorlog is. UNICEF
heeft hiermee op onweerlegbare wijze bewezen dat er niet gewacht moet
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 109
worden op het einde van de gevechten en op vredesakkoorden om op grote
schaal kindsoldaten te demobiliseren.
DE DEMOBILISATIE GAAT VERDER
Inmiddels gaat de demobilisatie van kindsoldaten uit het SPLA verder. Het
onderzoek naar het aantal kindsoldaten bij het SPLA werd in augustus 2001
voltooid. Kleine groepen kindsoldaten werden verder gedemobiliseerd in
het najaar van 2001. In november 2001 werden voor het eerst ook vijf
meisjes uit het leger ontslagen. Voor het eerst gaf het SPLA daarmee expli-
ciet toe dat er ook meisjes gerekruteerd werden. Het aantal is evenwel rela-
tief beperkt. Begin 2002 werd hun aantal geschat op zes procent van het
totale aantal kindsoldaten. Eind 2001 hadden in totaal 4.164 kinderen het
leger verlaten. Begin juli 2002 was dat aantal opgelopen tot 10.045 in de
zones gecontroleerd door het SPLA/SPLM. Aan het demobilisatie- en reïn-
tegratieproces nemen nu verscheidene internationale en Soedanese niet-
gouvernementele organisaties deel.
Met de logistieke en financiële steun van UNICEF is binnen het SPLA/SPLM
een Task Force Coordinator’s Office opgericht die het demobilisatieproces van
de kindsoldaten verder organiseert en begeleidt. Demobilisatie van de kind-
soldaten wordt nu gecoördineerd door het SPLA/SPLM zelf onder de bege-
leiding van een stuurgroep met onder andere UNICEF, Radda Barnen en Save
the Children/UK en Zweden. De demobilisatie van kindsoldaten uit het SPLA
gaat inmiddels verder, ook al laaiden de gevechten in de zomer van 2002
opnieuw hevig op.
UNICEF wil de Taskforce laten evolueren tot een soort van mensenrechten-
afdeling binnen het SPLA/SPLM. Daarom organiseren Radda Barnen en
UNICEF voorlichtings- en vormingssessies over mensenrechten en kin-
derrechten voor officieren van het SPLA, leiders van het SPLM en hoofden
van de lokale gemeenschappen. Deze sensibilisatie geschiedt met de finan-
ciële inbreng van onder meer UNICEF België. Het voorlichtingswerk en de
politieke lobbying naar het SPLA/SPLM moeten ervoor zorgen dat het
momentum gecreëerd door de grootschalige demobilisatie in februari
2001 niet verloren gaat. Tegelijk moet het ervoor zorgen dat het demobili-
satieproces verdergaat en nieuwe rekruteringen van kinderen voorkomen
worden.
110 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Eind 2001 vaardigde John Garang, de hoofdcommandant van het
SPLA/SPLM een resolutie uit over de rehabilitatie, educatie en ontwikkeling
van kinderen in Zuid-Soedan (Resolution on Rehabilitation, Education and
Development of Children Affected by Armed Conflict in the Liberated Areas of New
Sudan). Deze resolutie hervormde het Task Force Coordinator’s Office tot de
Foundation for the Rehabilitation, Education and Development of Children affected
by Armed Conflict (FREDCAC). Het FREDCAC is verantwoordelijk voor de ver-
dere planning, uitvoering en coördinatie van de demobilisatie en sociale
reïntegratie van alle kindsoldaten in de door het SPLA/SPLM gecontroleerde
gebieden, en voor de preventie van nieuwe rekrutering.
Inmiddels is - door de invloed van de successen in het SPLA-gebied - de
demobilisatie van kindsoldaten uit de rangen van een andere gewapende
oppositiebeweging -het Sudan Peoples’ Defence Force (SPDF)- eveneens op
gang gekomen. Begin juli 2002 waren 240 kindsoldaten gedemobiliseerd,
en de demobilisatie loopt verder in het westelijk gedeelte van Upper Nile.
Binnen het SPDF is er ook een Child Soldier Demobilisation Task Force geïnstal-
leerd die het demobilisatieproces in de door het SPDF gecontroleerde gebie-
den coördineert.
Demobilisatie is natuurlijk geen doel op zich. Kindsoldaten moeten een
alternatief voor de oorlog en het geweld aangeboden krijgen. UNICEF heeft
ze een krachtig signaal gegeven door een permanente ploeg te installeren in
onder meer Rumbek en in het meer oostelijk gelegen Yambio. Hulpgoederen
worden er opgeslagen en van hieruit verdeeld. Rond deze centra groeien
polen van civiele maatschappij. Demobilisatie van kindsoldaten kan een
hefboom zijn tot verandering, tot vrede en wederopbouw. En de voormali-
ge kindsoldaten kunnen zelf belangrijke actoren zijn van verandering. De
theoretische grens tussen noodhulp en structurele ontwikkelings-samen-
werking vervaagt hier volledig.
HET BELANG VAN ONDERWIJS EN VORMING
Bij hun terugkeer in hun gemeenschappen brengen de voormalige kindsol-
daten kennis en vaardigheden mee, hulp en bijstand voor hun lokale
gemeenschap, en een gedrevenheid om te bouwen aan vrede. UNICEF
maakte van de terugkeer van de kinderen in hun omgeving een bijzonder
momentum door de terugkeer te laten samenvallen met de verdeling van
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 111
schoolmateriaal. Er werdenzestig tenten voor scholen geïnstalleerd. Alle
eenenvijftig scholen in Aweil east ontvingen een volledige set schoolmateri-
aal: schoolborden, krijt, oefenschriften, pennen, enz.
Onderwijs en beroepsopleiding in de lokale gemeenschappen zijn van
essentieel belang in Zuid-Soedan. Verkeerdelijk werd te lang gedacht dat
eerst noodhulp verstrekt moest worden, en dat er pas aan ontwikkeling
gedaan zou kunnen worden wanneer de vrede in het land teruggekeerd
was. Dit is moreel verwerpelijk: kinderen kunnen niet wachten tot er
opnieuw vrede is. Soedan - waar de oorlog al vier decennia woedt - is
daar een schrijnend bewijs voor. Ook strategisch gesproken is het een
misvatting. Het verzekeren van onderwijs en ontwikkeling kan precies
een hefboom zijn tot de opbouw van een vreedzame samenleving. Het
zorgt ervoor dat in een gewelddadige samenleving als deze in Soedan kin-
deren en jongeren een andere keuze krijgen dan deze van geweld en oor-
log.
Kinderen en jongeren in Zuid-Soedan laten er alvast geen twijfel over
bestaan dat onderwijs zeer belangrijk is. Dat bleek uit de resultaten van de
Toekomstconferenties die UNICEF in Nairobi en Rumbek organiseerde.
Maar ook op het terrein in Zuid-Soedan zelf, geven de kinderen en jonge-
ren aan hoe belangrijk ze onderwijs vinden. De vraag naar onderwijs,
zowel vanwege de kinderen en jongeren zelf als vanwege hun ouders, werd
op een overweldigende manier bevestigd tijdens de campagne Say Yes die
UNICEF met zijn partners wereldwijd organiseerden in aanloop naar de
Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over
kinderen (mei 2002). In het kader van de campagne konden belangstellen-
den een tienpuntenprogramma voor meer aandacht voor kinderen en het
respect voor hun rechten onderschrijven. Er werd daarbij ook gevraagd aan
te duiden welke punten prioriteit verdienden. De campagne werd ook
opgezet in Zuid-Soedan. Een overweldigende meerderheid in Zuid-Soedan
sprak zich uit voor het recht op onderwijs.
In het licht van het bovenstaande verdienen alle initiatieven die in Zuid-
Soedan genomen worden om het onderwijs weer op poten te zetten alle
steun. UNICEF startte projecten in die zin in onder meer Rumbek. Rumbek
was een garnizoenstad van het regeringsleger toen het in 1997 definitief in
handen viel van het SPLA. UNICEF richtte in de oude garnizoensgebouwen
-in de muren zie je nog de kogelgaten- een onderwijscentrum op. In één
van de lokalen staan twee drukpersen. Op 23 mei 2001 rolden hier voor
112 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
het eerst sinds 1983 in Zuid-Soedan schoolboeken van de pers. Tegen het
einde van het jaar 2001 was een eerste lading van 7000 schoolboeken in het
noorden van Bahr el Gazal verdeeld.
Vorming van huidige en toekomstige leerkrachten om rekrutering van
kinderen als soldaten te voorkomen, is bijzonder belangrijk. Even
belangrijk is de opvang die leerkrachten geven aan voormalige kindsolda-
ten. In Rumbek geeft UNICEF vorming aan toekomstige en bijscholing aan
bestaande leerkrachten. Bijzondere aandacht gaat tijdens de cursus naar
de opvang van voormalige kindsoldaten in het onderwijs. Via de school
kunnen voormalige kindsoldaten weer voeling krijgen met het gewone
leven. Opvang in de gewone school -samen met andere kinderen- is
essentieel. Het is belangrijk dat voormalige kindsoldaten niet gestigmati-
seerd worden. Ze zijn in de eerste plaats kinderen die net als alle andere
kinderen recht hebben op bescherming en onderwijs. Omgekeerd moet
erover gewaakt worden dat voormalige kindsoldaten geen voorkeursbe-
handeling krijgen ten overstaan van de andere kinderen en jongeren in
de lokale gemeenschap.
In Maluakon, op enkele kilometer van een frontlijn in het noordelijk gedeel-
te van Bahr-el Gazal, trof ik in november 2001 1043 kinderen aan op school.
De school bestaat uit enkele zeer primitieve hutten en enkele tenten van
UNICEF. De schooldirecteur liet mij weten dat 315 leerlingen voormalige
kindsoldaten zijn. Net als sommige van de leerkrachten behoren de mees-
ten onder hen tot de groep van 3551 kindsoldaten die in februari gedemobi-
liseerd werden. William Bolgarang -een voormalige kindsoldaat- vertelde
mij: “Ik was vijftien jaar toen ik in 1997 bij het SPLA ging, omdat ik mij wou
wreken voor de ellende die de vijand veroorzaakte. Maar het leven in het
leger was hard. Toen ik naar Rumbek werd overgebracht was ik blij. Ik heb
zelf gekozen om in het opvangcentrum een opleiding als onderwijzer te vol-
gen, omdat onderwijs belangrijk is voor onze ontwikkeling. Sinds 22 juli
ben ik weer thuis.” William hoopt op meer en beter lesmateriaal.
UNICEF en zijn partners staan ook hier voor een immense opdracht. Het is
de bedoeling in elke regio waar voormalige kindsoldaten gereïntegreerd
worden om gemeenschapscentra te creëren die essentiële basisvoorzienin-
gen inzake gezondheid, zuiver drinkwater en onderwijs garanderen. Elk
gemeenschapscentrum omvat een school, en waterput, een moestuin bij de
school, sportvelden voor de jongeren en een gebouw met latrines. Een
gemeenschapscentrum dient gemiddeld 1000 personen, waarvan de helft
DEMOBILISATIE VAN KINDSOLDATEN. SLEUTEL TOT VREDE EN WEDEROPBOUW IN SOEDAN? – NOORDZUID CAHIER 113
kinderen zijn. De Belgische coöperatie steunt de creatie van dergelijke
gemeenschapscentra. Deze gemeenschapscentra zijn niet alleen van essen-
tieel belang voor een succesvolle reïntegratie van voormalige kindsoldaten.
Ze hebben ook een grote preventieve betekenis. Omdat kinderen alterna-
tieven krijgen voor een toekomst in het leger, blijven velen onder hen er
ook van weg.
De uitzonderlijke demobilisatieoperatie die in februari 2001 in Zuid-Soedan
plaatsvond, is van grote betekenis voor het stoppen van het gebruik van
kinderen als soldaten. In de eerste plaats werd duidelijk in welke mate poli-
tiek lobbywerk naar overheden en gewapende oppositiebewegingen
belangrijk is en tot successen kan leiden. Zonder de overtuiging van het
SPLA en zijn actieve deelname aan de demobilisatie van de kindsoldaten,
was de operatie in Zuid-Soedan nooit gelukt. De betrokkenheid van het
SPLA bij het gebeuren biedt ook de beste garanties op de verderzetting van
het demobilisatieproces binnen het SPLA. Bovendien is de invloed op het
proces op andere gewapende oppositiebewegingen en op de regeringstroe-
pen niet te onderschatten. De demobilisatie in Zuid-Soedan is in de tweede
plaats belangrijk, omdat ze duidelijk heeft gemaakt dat het ethisch verwer-
pelijk en strategisch niet juist is te stellen dat een succesvolle demobilisatie
pas mogelijk wordt wanneer de wapens zwijgen en vredesakkoorden geslo-
ten werden. Tenmiste - en dat is de derde les uit het demobilisatieproces in
Zuid-Soedan - als er voor de gedemobiliseerde kinderen alternatieven voor
het leven als soldaat aangereikt worden. Onderwijs en vorming zijn daarbij
sleutelbegrippen. Een demobilisatieproces dat niet gepaard gaat met vol-
doende aandacht voor de reïntegratie van de voormalige kindsoldaten is bij
voorbaat tot mislukken gedoemd.
Het zou evenwel verkeerd zijn de demobilisatie van kindsoldaten in Zuid-
Soedan te beschouwen als de enige zaligmakende ervaring, als een soort
van mirakelformule die zomaar naar andere conflictgebiedenvertaald kan
worden. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat de specificiteit van elke
crisis ook een aangepaste oplossing vereist. De demobilisatieoperatie in
Zuid-Soedan kan een inspiratiebron zijn en bouwstenen leveren voor ande-
re demobilisatieoperaties, niets meer en niets minder. Het is dan ook in
deze context dat verschillende instanties in de voorbije maanden op missie
naar Zuid-Soedan zijn getrokken om ter plaatse te zien hoe de demobilisatie
georganiseerd werd en verder verloopt.
114 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN – NOORDZUID CAHIER 115
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIKVAN KINDSOLDATENFRANÇOISE DIERYCK EN YVES WILLEMOT
Françoise Dieryck is Coördinator voor de Verenigde Staten bij Amnesty International(Franstalig België). Zij vertegenwoordigt AI in de Belgische Coalitie tegen het gebruikvan kindsoldaten.Yves Willemot is Directeur Communicatie en Programma’s van UNICEF België. Hij isook coördinator van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten.
116 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
Op initiatief van belangrijke niet-gouvernementele organisaties werd in
mei 1988 de Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten
opgericht. Haar doelstellingen zijn: de rekrutering en het inzetten van
kindsoldaten voorkomen, hun mobilisatie bevorderen en de heropvoeding
en reïntegratie in de maatschappij verzekeren. De Coalitie bestaat op dit
ogenblik uit: Amnesty International, Internationale voor de verdediging van
kinderen, Human Rights Watch, de Jesuit Refugee Service, het Verbindingsbu-
reau van de Quakers bij de Verenigde Naties in Genève, Rädda Barnen voor
de International Save the Children Alliance, De Internationale Federatie Terre
des Hommes, World Vision International en talrijke internationale NGOs,
researchcentra en universiteiten uit meer dan dertig landen.
Meer dan 400 NGOs maken deel uit van de Internationale Coalitie. In ver-
schillende landen, waaronder ook in België, werd een nationale coalitie opge-
richt, parallel met de internationale structuur. Om de samenwerking met
andere instellingen en organisaties te bevorderen, heeft de Coalitie relaties
opgebouwd met het Internationale Rode Kruis en de Internationale Halve
Maan, het Comité voor de Kinderrechten en andere belangrijke instellingen
van de Verenigde Naties, waaronder de Hoge Commissaris voor de Vluchtelin-
gen, de speciale gezant van de secretaris-generaal voor kinderen in gewapen-
de conflicten, het Hoog Comité voor de Vluchtelingen, UNESCO en UNICEF.
De Coalitie heeft ook een doorslaggevende rol gespeeld bij de ontwikkeling
van internationale juridische normen inzake kindsoldaten:
– zij publiceert gedetailleerde studies over het gebruik van kindsoldaten in
elk deel van de wereld;
– zij voert campagne voor een totaal verbod op het inzetten van kindsoldaten.
Hiertoe oefent zij druk uit op regeringen, oppositiegroepen, instellingen van
de VN en regionale multilaterale instellingen en belangrijke donoren;
– zij informeert NGOs en andere organisaties, zodat deze gebruik kunnen
maken van de ervaring van de Coalitie;
– zij sensibiliseert de publieke opinie en mobiliseert alle krachten die nodig
zijn om een einde te stellen aan de plaag van de kindsoldaten.
REGIONALE ACTIES
Om de publieke opinie te mobiliseren en de inspanningen van de regerin-
gen te ondersteunen, heeft de Coalitie een aantal regionale conferenties
georganiseerd. Voor elk van deze conferenties werd een rapport voorbereid.
Deze rapporten behandelden de wetgeving en de praktijk met betrekking
tot de rekrutering en het inzetten van personen beneden de achttien jaar in
gewapende conflicten, in de landen van de betrokken regio’s.
In 1999 werden conferenties georganiseerd voor Afrika (Maputo, Mozam-
bique), Latijns-Amerika (Montevideo, Uruguay) en Europa (Berlijn). In
2000 was Azië aan de beurt (Katmandu, Nepal) en in 2001 volgde een con-
ferentie voor het Nabije- en het Midden-Oosten (Amman, Jordanië). Elke
conferentie eindigde met de goedkeuring van een verklaring door de deel-
nemende regeringen en NGOs. De regionale rapporten en de verschillende
verklaringen kunnen bij de Internationale Coalitie bekomen worden. De
verschillende regionale rapporten vormden de basis voor een mondiaal rap-
port, Global Report on Child Soldiers. Het werd in juni 2001 aan de regeringen,
de NGOs en de pers voorgesteld.
HET RAPPORT: EEN ONMISBAAR WERKINSTRUMENT
Het rapport van de Internationale Coalitie telt 450 bladzijden. Het is de vol-
ledigste studie die tot nu toe gepubliceerd werd, met gegevens over de re-
krutering van kindsoldaten door regeringslegers, milities, paramilitaire
groepen en andere gewapende bewegingen in achttien landen. De studie
komt tot het besluit dat de situatie de voorbije jaren in Latijns-Amerika, de
Balkan en het Midden-Oosten lichtjes verbeterd is. Maar nieuwe generaties
van kinderen worden bedreigd in Afrika en in sommige delen van Azië en
het gebied van de Stille Oceaan.
“Kindsoldaten zijn geen ‘voorrecht’ van de ontwikkelingslanden alleen”,
aldus het rapport. “Groot-Brittannië en de Verenigde Staten staan op gelijke
voet met Myanmar, Soedan en Afghanistan, voor wat betreft de inzet van
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN – NOORDZUID CAHIER 117
kinderen beneden de achttien jaar”. De geïndustrialiseerde landen hebben
het moeilijk om op basis van vrijwilligheid militair personeel te rekruteren.
Groot-Brittannië werft kinderen van zestien jaar aan en stuurt regelmatig
jongeren van zeventien jaar naar het slagveld. De Verenigde Staten deden
hetzelfde in de Golfoorlog, in de Balkan en in Somalië.
De veralgemeende beschikbaarheid van moderne lichte wapens heeft zeker
bijgedragen tot het inzetten van kindsoldaten. Deze wapens maken het
mogelijk van zeer jonge kinderen doelmatige killers op de slagvelden te
maken. Politieke of militaire steun aan legers of gewapende groepen die
gebruik maken van kindsoldaten, soms verbonden met de exploitatie van
natuurlijke rijkdommen zoals diamant of goud, hebben in sommige geval-
len conflicten op de spits gedreven en de inzet van kinderen in de hand
gewerkt.
Zelfs wanneer in een land slechts een beperkt aantal kinderen rechtstreeks
in een gewapend conflict betrokken zijn, zullen toch alle kinderen van de
betrokken groepen of gemeenschappen verdacht zijn. In het rapport wordt
een incident in Colombia beschreven, waarin een groep scholieren in de
provincie Antioquia gedood werd, omdat het leger dacht met guerrillero’s te
maken te hebben.
Kinderen in conflictzones zijn ook niet de enigen die gevaar lopen gerekru-
teerd te worden. Soms vallen kinderen uit aangrenzende gebieden of lan-
den, of jonge vluchtelingen, ten prooi aan rekruteringsagenten of interna-
tionale mensenhandelaren. Kinderen uit Europa en Noord-Amerika wer-
den op deze wijze door gewapende Koerdische en Kosovaarse groepen
gerekruteerd, en mogelijk gedwongen aan gevechten deel te nemen.
De voorbije jaren werd in heel wat landen de rekrutering van jongeren
onder de achttien jaar stopgezet. Ook sommige niet-staatse gewapende
groepen hebben zich ertoe verbonden dit principe van de Internationale
Coalitie na te leven. De Coalitie roept alle landen op de nieuwe normen van
de Verenigde Naties, die de rekrutering van jongeren beneden de achttien
jaar verbieden, te ratificeren en te respecteren.
Het gebruik van kindsoldaten is duidelijk verminderd in Latijns-Amerika,
het Midden-Oosten en in de Balkan. De oorzaak ligt in de beëindiging van
conflicten waarin veel kindsoldaten ingeschakeld werden, met name in de
118 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN – NOORDZUID CAHIER 119
Samenvatting van het rapport over kindsoldaten
Cijfers
– Meer dan 300.000 kinderen vechten in regeringslegers of gewapende
groepen, in meer dan 30 landen.
– In 87 landen worden kinderen gerekruteerd door regeringslegers, parami-
litaire groepen, gewapende milities of andere niet-staatse gewapende
groepen.
– In 73 landen wordt het principe van het niet-rekruteren van kinderen
beneden de achttien jaar gerespecteerd. In 25 landen is de situatie ondui-
delijk.
Vaststellingen
– Kinderen worden als een goedkope en vervangbare ‘grondstof’ gezien, en
krijgen over het algemeen weinig of geen opleiding vooraleer ze naar het
front gestuurd worden.
– Sommige kinderen worden al op zevenjarige leeftijd gerekruteerd. Ze
doen dienst als dragers, boodschappers of spionnen. In Myanmar werden
kinderen gedwongen de wegen met takken schoon te vegen, om mijnen
op te sporen of te doen ontploffen. Als de kinderen oud genoeg zijn om
een aanvalswapen of een half-automatisch geweer te dragen (rond 10
jaar), worden ze in strijdende eenheden opgenomen.
– Kinderen worden brutaal behandeld en voor tekortkomingen of desertie
streng gestraft. In veel landen worden gevangengenomen of gevluchte
kinderen gemarteld of gedood. Colombia wordt de plaats waar kinderen
een reïntegratieprogramma kunnen volgen, geheim gehouden, uit vrees
voor represailles tegen gewezen kindsoldaten.
Vooruitgang
– Een groot aantal landen hebben het Aanvullend Protocol bij het Kinderrech-
tenverdrag (mei 200) geratificeerd. Dit protocol voorziet een minimumleef-
tijd van achttien jaar voor deelname aan vijandelijkheden, voor gedwongen
rekrutering en voor alle vormen van rekrutering door niet-staatse gewapen-
de groepen. Het protocol is in februari 2002 in werking getreden.
– Verschillende landen hebben wetten aangenomen waarin de minimum-
leeftijd voor de rekrutering van jongeren op achttien jaar gebracht wordt.
Onder deze landen zijn Colombia, Italië, Zuid-Afrika en Portugal. Sommi-
ge niet-staatse gewapende groepen hebben eveneens aangekondigd geen
kinderen onder de achttien jaar meer te zullen rekruteren. Onder hen de
Restoration Council of the Shan State en de Shan State Army in Myanmar, en de
Sudan Peoples Liberation Army.
burgeroorlogen in Centraal-Amerika, in Libanon, in de Iraaks-Iraanse oor-
log en in de Balkan.
In een aantal gevallen werden kindsoldaten gedemobiliseerd: door het Revo-
lutionary United Front in Sierra Leone, en door de Sudan Peoples Liberation Army
HET VERSTERKEN VAN DE WETTELIJKE NORMEN
Na de goedkeuring van het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenver-
drag, richt de Internationale Coalitie haar inspanningen vooral op het
bevorderen van het aantal ratificaties van dit protocol en vanzelfsprekend
op het respect ervoor. Dit protocol is een belangrijke stap voorwaarts, zeker
als men weet dat in het internationaal recht, in het internationaal strafrecht
en in het Kinderrechtenverdrag slechts een minimumleeftijd van vijftien
jaar voor rekrutering en deelname aan gewapende conflicten voorzien was.
Er ontstaat nu een groter wordende consensus tegen het gebruik van kind-
soldaten:
– het Internationaal Strafhof, dat op 1 juli 2002 effectief zijn werkzaamhe-
den kon beginnen, beschouwt de inzet van kindsoldaten van minder dan
vijftien jaar als een oorlogsmisdaad;
– de Internationale Arbeidsorganisatie heeft in conventie 182 (uit 1999) de
inzet van kindsoldaten omschreven als een van de zwaarste vormen van
kinderarbeid;
– de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in 2001 en 2002 ver-
schillende resoluties goedgekeurd, waarin het gebruik van kindsoldaten
streng werd veroordeeld als zijnde “een gevaar voor de vrede en de veilig-
heid in de wereld”. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, De
Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, de Organisatie voor
Afrikaanse Eenheid, de Organisatie van Amerikaanse Staten en de Organi-
satie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa hebben allemaal de prak-
tijk van het inzetten van kindsoldaten veroordeeld.
De onderhandelingen over een internationaal protocol over kindsoldaten
werden gestart in het midden van de jaren ’90. In 1992 organiseerde de
Commissie voor de Kinderrechten van de VN een themadag over kinderen
in gewapende conflicten. Op die dag werd voorgesteld een aanvullend pro-
tocol bij het Kinderrechtenverdrag op te stellen, waarin de minimumleeftijd
voor het inzetten van soldaten in gewapende conflicten op achttien jaar zou
120 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
gebracht worden. In 1993 werd deze aanbeveling door de VN-Commissie
voor de Mensenrechten onderschreven, en in 1995 belastte deze commissie
een werkgroep met het opstellen van de tekst. Er waren verschillende jaren
van onderhandelingen nodig vooraleer de regeringsvertegenwoordigers
een consensus bereikten. De druk vanuit de maatschappij, en inzonderheid
van de Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten, leidde
uiteindelijk tot het aanvaarden van een minimumleeftijd van achttien jaar.
Het protocol werd uiteindelijk op 25 mei 2000 door de Algemene Vergade-
ring van de Verenigde Naties goedgekeurd.
Dit protocol betekent onmiskenbaar een grote stap voorwaarts in de strijd
voor de bescherming van kinderen. De Internationale Coalitie verheugt
zich over de goedkeuring ervan, zelfs al had men een verdergaande tekst
gevraagd, in het bijzonder over de rekrutering van vrijwilligers door rege-
ringslegers. Vrijwillige rekrutering blijft nog altijd vanaf vijftien jaar moge-
lijk; de minimumleeftijd voor gedwongen rekrutering en deelname aan
gevechten werd op achttien jaar gebracht. De Coalitie verwacht nu van de
staten dat ze het protocol ratificeren en in praktijk brengen. De Coalitie blijft
ook eisen dat de staten een minimumleeftijd van achttien jaar voor vrijwil-
lige indiensttreding zouden instellen.
DE BELGISCHE COALITIE
De Belgische Coalitie werd in september 1999 opgericht, op initiatief van
UNICEF België en met de steun van Amnesty International en Défense des
Enfants International. Andere organisaties hebben zich daarbij aangesloten:
Jesuit Refugee Service, het Rode Kruis en Pax Christi. De activiteiten liggen in
de lijn van wat de Internationale Coalitie doet:
– bijdragen aan het onderzoekswerk over kindsoldaten;
– druk uitoefenen op de Belgische overheid om het Protocol over kindsol-
daten goed te keuren en toe te passen;
– informatie verspreiden, via tentoonstellingen, publicaties en een drie-
maandelijks tijdschrift;
– samenwerken met de partners van de Internationale Coalitie.
De activiteiten die de Belgische Coalitie onderneemt, komen niet in de
plaats van de andere activiteiten van individuele NGOs die lid zijn van de
coalitie, en die al projecten voor de demobilisatie en de reïntegratie van
kindsoldaten ondersteunen.
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN – NOORDZUID CAHIER 121
Wij hebben met voldoening kunnen vaststellen dat de Belgische regering
bij de opstelling van het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag
een actieve rol gespeeld heeft. De Belgische wetgeving werd in de loop van
2001 aangepast. De ratificering van het protocol door België heeft uiteinde-
lijk nog lang geduurd, en gebeurde uiteindelijk slechts op 6 mei 2002. Het
komt er nu op aan de verbintenissen in praktijk te brengen. De Belgische
overheden hebben zich weliswaar bij herhaling uitgesproken tegen het
gebruik van kindsoldaten, maar de Belgische Coalitie is van oordeel dat Bel-
gië onvoldoende steun geeft aan concrete initiatieven op het terrein. Er is
nog een ander aspect dat ons zorgen baart. In ons land hebben minderjarige
leerlingen van militaire scholen het statuut van militair. Dat is niet tegen-
strijdig met de bepalingen van het protocol, maar betekent wel dat deze jon-
geren niet genieten van de bescherming die het internationaal humanitair
recht voor burgers voorziet. Nog belangrijker is dat het toekennen van het
statuut van militair aan deze jongeren, België verhindert om een voortrek-
kersrol te spelen in de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten.
WAT KAN IEDEREEN DOEN?
De Internationale Coalitie is een wereldwijde beweging, gebaseerd op de
verontwaardiging van personen die geloven dat kinderen op de slagvelden
niet op hun plaats zijn. De coalitie heeft toch al zekere successen behaald.
Zij heeft bijgedragen bij de totstandkoming van het protocol over de kind-
soldaten. Met haar eerste rapport over de wereldwijde situatie van kind-
soldaten heeft de coalitie bijgedragen tot de bewustmaking van de publie-
ke opinie. Het werk is niet ten einde. Het komt er nu op aan op het terrein
de nieuwe normen van de Verenigde Naties te doen respecteren, en de
verontwaardiging om te zetten in harde feiten ten bate van de 300.000
kindsoldaten.
De Coalitie vraagt de medewerking van iedereen om:
– druk op de overheid te blijven uitoefenen, zodat het protocol in praktijk
toegepast wordt en het militair statuut van jongeren aan de militaire
scholen gewijzigd wordt;
– deel te nemen aan sensibiliseringscampagnes van de coalitie tegen de
gedwongen rekrutering en het inzetten van kindsoldaten;
– de strijd van de Belgische Coalitie financieel te ondersteunen, in het bij-
zonder haar projecten voor reïntegratie van kindsoldaten in het Zuiden.
122 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
DE INTERNATIONALE COALITIE TEGEN HET GEBRUIK VAN KINDSOLDATEN – NOORDZUID CAHIER 123
De Coalitie sensibiliseert het publiek en de overheid
De Coalitie besteedt veel aandacht aan sensibilisering en informatie, o.a.
met haar eerste wereldwijde rapport over kindsoldaten. De Coalitie heeft
daarnaast een internetsite: www.child-soldiers.org. Hierop vindt men
alle officiële documenten van de leden en van de internationale instel-
lingen: rapporten, verklaringen, internationale verdragen. Per continent
en per land worden recente acties en de vooruitgang in de strijd tegen
het gebruik van kindsoldaten voorgesteld.
Sinds het einde van 2001 verspreidt de Internationale Coalitie een elek-
tronisch driemaandelijks tijdschrift. Elk nummer bevat een thematische
studie, een oproep tot actie en nieuwsberichten over het probleem van
de kindsoldaten. Het tijdschrift wordt door de Belgische Coalitie aange-
vuld met nieuws over de activiteiten in België. Het tijdschrift wordt gratis
verspreid. Belangstellenden sturen een e-mail aan Liesbet Mignolet,
secretaris van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten,
op volgend adres: [email protected]
Andere contactadressen zijn:
– Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten,
PO Box 22696, Londen N43ZJ, Groot-Brittannië,
telefoon: 44(0)20-72.26.02.08, e-mail: [email protected]
– Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten, Yves Willemot
(coördinator), UNICEF België, Kunstlaan 20, 1000 Brussel,
telefoon: 32(0)2-230.59.70, fax: 32(0)2-230.34.62,
e-mail: [email protected]
124 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 125TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 125
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DEMENSENRECHTENHILDE HERSSENS
Hilde Herssens is lid van de werkgroep ‘Mensenrechten en wapentransferten’ vanAmnesty International Vlaanderen
126 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
LICHTE WAPENS … LICHT?
Wekelijks sterven volgens de Wereldgezondheidsorganisatie meer dan tien-
duizend mensen door lichte wapens De meerderheid daarvan zijn onschuldi-
ge burgers. Jaarlijks zou dit oplopen tot ongeveer driehonderdduizend doden
in oorlogen en gewapende conflicten, terwijl ongeveer tweehonderdduizend
andere doden te wijten zouden zijn aan criminaliteit en zelfmoord. Tiendui-
zend doden per week blijft dus nog een bescheiden schatting.
Sedert 1990 braken er over de hele wereld een honderdtal conflicten uit,
die meestal bevochten werden met lichte wapens. Er zouden ongeveer 550
miljoen lichte wapens in de wereld circuleren, genoeg om elke twaalfde
persoon (!) op aarde te bewapenen. Ongeveer zesenvijftig procent zouden
legaal in handen van burgers zijn, eenenveertig procent bevindt zich in
militaire voorraden en minder dan één procent zou in handen van opstan-
delingen zijn. De handel in lichte wapens bedraagt elk jaar tussen vier en
zes miljard dollar. Illegaal zou nog eens minstens twintig procent van dat
bedrag verhandeld worden.
Iedereen vormt zich wel een beeld bij het begrip ‘lichte wapens’ maar toch
is er geen éénduidige definitie. Meestal worden ze beschouwd als wapens
die door maximum twee mensen bestuurd of gedragen kunnen worden, en
waarvan het transport met een lastdier of een licht voertuig mogelijk is.
Wapens voor massavernieling, zoals chemische, bacteriologische en nucle-
aire wapens, zijn uitgesloten. Door hun grote mobiliteit zijn lichte wapens
heel goed inzetbaar in conflicten. Deze categorie omvat ook explosieven en
munitie, gemaakt voor dit soort vuurwapens. Revolvers, machinepistolen,
mitrailleurs, draagbare raket- en granaatwerpers, maar ook draagbare anti-
raket en anti-tanksystemen, munitie voor deze wapens, granaten, spring-
stoffen, landmijnen, … ze behoren allemaal tot deze “lichte wapens”.
VOORDELIGE AANKOPEN?
De laatste jaren werden meer mensen gedood door lichte wapens dan door
zware wapensystemen. Enkele kenmerken van lichte wapens maken hen
immers heel geschikt voor de hedendaagse, meer chaotische types van con-
flicten.
Duurzaamheid - de grote wapensystemen vereisen regelmatige onderhoud
en controle omwille van de ingewikkelde elektronische onderdelen. Lichte
wapens hebben daarentegen weinig bewegende onderdelen en zijn heel
duurzaam. Bovendien vereisen ze bijna geen updates of logistieke steun. Met
een minimaal onderhoud kunnen machinewapens twintig tot zelfs veertig
jaar operationeel zijn. Deskundigen ramen de gemiddelde levensduur van
een licht wapen zelfs op vijftig jaar. Een wapen wordt immers sneller en
vaker gerecycleerd dan een fles.
Eenvoud in het gebruik - men heeft weinig training nodig om een mitrail-
leur te richten en te laten vuren. Het gebruik van dit soort wapens is dan
ook zeer voordelig voor de strijdende partijen: ongeoefende strijders en kin-
deren kunnen evengoed als ervaren soldaten ingezet worden. Steeds vaker
worden kinderen in de huidige conflicten een geweer in handen gestopt en
omgevormd tot efficiënte doders.
Formaat - door het geringe gewicht en de beperkte afmetingen zijn kleine
wapens gemakkelijk te vervoeren, simpel te verbergen of te smokkelen en
snel te verhandelen. Door hun lichtheid kan iedereen ze hanteren en dra-
gen, dus ook kinderen.
Technologie - door de relatief eenvoudige technologie blijken lichte
wapens gemakkelijk en goedkoop te fabriceren. In Pakistan en in andere
landen vindt men dan ook in afgelegen dorpen eenvoudige smidsen die
dagelijks enkele doeltreffende wapens kunnen afleveren.
Gebruik - terwijl grote wapensystemen meestal alleen gebruikt worden
door nationale legers, vinden lichte wapens hun legale weg bij militairen en
bij politie. Ook individuen kunnen ze echter legaal in hun bezit verwerven,
als sportartikel of als middel tot wettige zelfverdediging.
Aankoop - kleine wapens worden massaal geproduceerd voor gebruik
door leger, politie en burgers. Door die grote vraag ontstaat een overvloed
aan legale en illegale aanbieders. Hierboven komen de miljoenen wapens
die conflict na conflict hergebruikt worden. Daardoor ligt de prijs van een
licht maar dodelijk wapen in vele landen ver beneden de productieprijs.
Een UNIDIR rapport van 1996 meldde dat in Mozambique en in Angola een
machinegeweer kon gekocht worden voor minder dan vijftien dollar of
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 127
voor een zak maïs. In Oeganda gingen een geweer en een kip voor hetzelfde
geld over de toonbank.
Doeltreffendheid - door de toenemende verbetering van de automatische
machinegeweren, pistolen en aanvalsgeweren enerzijds, en door de
wereldwijde verspreiding bij niet-staatse actoren en burgers anderzijds,
worden deze laatste voorzien van een slagkracht die de kracht van de
nationale politie of de militairen evenaart of zelfs overtreft. Een gewapende
man of een klein groepje kan met wapens die zevenhonderd rondes per
minuut kunnen vuren, een behoorlijke schade aanbrengen. De ontwikke-
ling van nieuwe technologieën voor granaatlanceerders, mortieren en lich-
te antitankwapens vergroot gevoelig de sterkte van strijdende partijen in
een conflict.
MINDER GELD VOOR ZWARE WAPENS, MEER VOOR LICHTE
Na de Koude Oorlog verminderden de militaire uitgaven. Het Zweedse
onderzoeksbureau SIPRI berekende dat de militaire budgetten tussen
1990 en 1995 met bijna een derde daalden. Deze vermindering werd ech-
ter in de eerste plaats gerealiseerd door een sterke daling van de vraag naar
grote conventionele wapens. Veel deskundigen denken dat het met de
grotere wapensystemen de goede kant uitging, maar dat er tegelijk meer
lichte wapens geproduceerd werden. Na 1995 daalden de budgetten niet
verder.
De handel in conventionele wapens gebeurt meestal niet onopgemerkt,
omdat het meestal om grote contracten gaat; voorbeelden hiervan zijn de
aankopen van de F16’s of het STAR 21 project. De wereldhandel in lichte
wapens is daarentegen veel moeilijker in kaart te brengen. Er zijn veel meer
landen en bedrijven bij betrokken, maar weinig landen publiceren statistie-
ken over de verkoop of de transfer van deze wapens. Nog minder landen
geven informatie vrij over de verkoopsactiviteiten van privé-bedrijven.
Wanneer regeringen wel jaarrapporten publiceren, hetgeen de laatste jaren
het geval is in de meeste Europese landen, zijn de gegevens vaak niet trans-
parant en niet interpreteerbaar. Het commerciële en concurrentiele geheim
primeert nog steeds. Bovendien gebeurt veel van de verhandeling van lich-
te wapens op een manier die het daglicht schuwt, en die niet gekend is door
de overheden.
128 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
LEGAAL … ILLEGAAL … LEGAAL ?
De wereldwijde verspreiding van kleine wapens werd de laatste decennia
vereenvoudigd door een grotere productiecapaciteit voor dit soort wapens.
Partijen in een conflict kunnen zich dan ook tot steeds meer aanbieders op
de wapenmarkt wenden. De voorraden legaal aangekochte wapens worden
groter, maar ook de voorraden gevoed door diefstal, corruptie en fraude,
zijn aangesterkt. Privé-milities, huurlingen, rebellengroepen, criminele
organisaties, terroristen geraken door dit veelvoud aan kanalen steeds een-
voudiger aan hun wapens. De handel in wapens kan men grotendeels
onderverdelen in drie soorten: legale wapenverkoop, illegale handel en ver-
koop die zich in een soort schemerzone afspeelt.
Een aantal voorbeelden van manieren hoe wapens kunnen verkregen
worden, illustreren treffend de complexiteit van het probleem:
1. geleende of gekregen wapens van regeringen aan bevriende bondgeno-
ten (regeringen of groepen);
2. uitwisselingen tussen opstandelingen en criminele organisaties, voor
winst of omwille van gemeenschappelijke politieke objectieven;
3. milities en paramilitaire organisaties met een link naar de heersende par-
tij of de dominerende etnische groep, die wapens krijgen van regeringen;
4. verkoop door regeringen aan andere regeringen in het buitenland;
5. commerciële verkopen door privé-firma’s aan regeringen en aan particu-
lieren in andere landen;
6. technologietransfers zoals productie onder licentie, waardoor nationale
productie van wapens in ontwikkelingslanden eenvoudiger wordt;
7. diefstal van regerings-, gerechtelijk of particuliere wapens; deze diefstal-
len zijn dikwijls het werk van rebellen, van afscheidingsbewegingen of
van criminele organisaties;
8. geheime transfers van regeringen aan bevriende opstandelingen of
afscheidingsbewegingen in andere landen;
9. zwarte handel met de regeringen van pariastaten en met opstandige
troepen.
Hoewel er geen honderd procent zekerheid bestaat over de omvang van
de legale handel, is er momenteel sprake van een sterke groei in het aantal
bedrijven en landen die lichte wapens produceren. De productie van gro-
tere wapensystemen zoals F-16’s of kernwapens is heel sterk geconcen-
treerd in een tiental staten die effectief tanks, oorlogsschepen en vliegtui-
gen kunnen produceren. Lichte wapens of de munitie ervoor kunnen
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 129
daarentegen legaal aangemaakt worden in minstens zeshonderd bedrijven
verspreid over een vijfennegentig landen. Men spreekt over een legale
productie bij productie of assemblage van lichte wapens uit componenten
of onderdelen die ook legaal verkregen zijn. Ook de productie met een
licentie van een bevoegd overheidsorgaan, evenals productie onder licen-
tie worden beschouwd als legale productie. De laatste twee decennia zou
het aantal productieplaatsen in de wereld verdrievoudigd zijn. Moderne
machinegeweren kunnen nu bijvoorbeeld bij een legale producent aange-
kocht worden in de industrielanden, maar ook in bijv. Argentinië, Brazilië,
Chili, Egypte, India, Indonesië, Iran, Irak, Israël, Mexico, Noord-Korea,
Pakistan, Saoedi-Arabië, Singapore, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Taiwan en
Turkije.
Een sterk bepalende factor voor deze groei was de productie onder licentie.
Andere redenen waren o.a. het uiteenvallen van de voormalige Sovjet Unie
en privatiseringen van overheidsbedrijven. Productie onder licentie is een
vorm van economische compensatie waarbij technologie wordt overgedra-
gen. Door deze akkoorden af te sluiten, willen nationale bedrijven de eigen
productie of technologie stimuleren, of de publieke opinie in eigen land of
in het partnerland charmeren. De buitenlandse partners kunnen hun
afhankelijkheid afbouwen door de nieuwe technologieën te verwerven.
Door de bijkomende tewerkstelling overtuigt men de publieke opinie in
eigen land.
Ook de Belgische wapenbedrijven zijn betrokken bij deze verspreiding van
wapentechnologie. Vroeger was er in België twijfel over het feit of transfer
van Belgische wapentechnologie onder de wetgeving op de wapenexport
viel. Enkel de zogenaamde dual-use technologie, zoals de beeldschermen
van Barco View die ook gebruikt worden in gevechtsvliegtuigen, was beter
geregeld. Zo raakte Belgische wapentechnologie in handen van landen met
een bedenkelijke reputatie inzake mensenrechtenschendingen, landen als
Brazilië, Nigeria, Argentinië, Indonesië, Kenia, Turkije, enz. Een aantal van
deze landen gebruikte deze technologie om een bloeiende wapenindustrie
op touw te zetten. De gevechtsvoertuigen van Brazilië werden uitgerust
met kanonnen onder licentie van Cockerill gemaakt, met afvuurcontrole-
systemen gemaakt in het Belgische O.I.P. en met machinegeweren van FN
Herstal. Deze voertuigen kunnen nu teruggevonden worden in een aantal
ontwikkelingslanden, waaronder Libië, een draaischijf in de wereldhandel
in wapens.
130 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
De wapenexport van België moet sedert de wet van 5 augustus 1991
getoetst worden aan volgende criteria :
1. buitenlandse en internationale objectieven van België, waaronder
embargo’s van de VN en van de EU, moeten gerespecteerd worden.
2. de wapens mogen niet gebruikt worden voor schendingen van mensen-
rechten;
3. er mogen in de landen van bestemming geen interne spanningen zijn die
kunnen leiden tot gewapende conflicten, en ook geen burgeroorlogen;
4. de regering van de landen van bestemming mogen geen terrorisme of
drugshandel steunen of toelaten;
5. de landen van bestemming mogen de regels inzake herexport niet schen-
den.
Buiten de massale productie in alle oude en nieuwere productielanden
moet men ook rekening houden met de aantallen surpluswapens die ver-
kocht worden of weggegeven worden door de nationale legers, bij een ver-
mindering van de troepenmacht sinds het einde van de Koude Oorlog of om
andere redenen, of omdat de wapenvoorraden te groot geacht werden. De
duurzaamheid van lichte wapens maakt dat men ook voor wapens van 20
jaar oud nog gemakkelijk kopers vindt.
DE KANALEN VAN DE VERBORGEN OF GRIJZE MARKT
Behalve de legale handel en de militaire hulpprogramma’s worden lichte
wapens ook verspreid via verborgen of ‘grijze–markt-kanalen’. Hiermee
bedoelt men de methoden die gebruikt worden met de instemming van de
regering, hoewel ze in strijd zijn met de officiële regeringspolitiek. Veilig-
heidsdiensten of privé-bedrijven die met deze diensten banden hebben,
worden hiervoor vaak ingezet. Vroegere Amerikaanse wapenleveringen
aan regeringen en rebellen in Panama, Haïti, Somalië, Irak, Iran en voorna-
melijk Afghanistan zijn hiervan markante voorbeelden. Tijdens de Sovjet-
bezetting van Afghanistan werden aan het Verre Oosten minstens drie mil-
joen AK-47 machinegeweren geleverd, die nu nog steeds functioneren in
Kasjmir en in andere conflictzones. Ook de landen van Midden Amerika
konden zich gelukkig achten als de ontvangers van wapens van de USA én
van de USSR, evenals de Afrikaanse landen Angola en Mozambique. Alge-
meen wordt aangenomen dat, sedert het uiteenvallen van de USSR, som-
mige militaire bevelhebbers of managers van militaire fabrieken in Rusland
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 131
betrokken zijn bij grootschalige duistere verkopen aan klanten in de buur-
landen of zelfs verder, dit uit politieke of religieuze overwegingen of puur
winstbejag. Ook in andere staten zoals het voormalige Zaïre, zouden rege-
ringsafgevaardigden zich schuldig maken aan niet zo koosjere verkoops-
transacties. De levering van wapens uit regeringsopslagplaatsen aan politie-
ke groepen of etnische milities, zoals gebeurd is vóór de dramatische
gebeurtenissen in 1994 in Rwanda of in het Haïti van de jaren negentig,
bevinden zich eveneens in deze schemerzone.
Het verschil tussen legale handel en illegale handel is vaak miniem. Veel
wapens die legaal hun carrière starten, bevinden zich halfweg hun levens-
duur al op een illegaal traject. Illegale verkopen op de zwarte markt,
bevoorradingen in wapens ondanks internationale embargo’s of andere
legale sancties, herexport naar andere eindgebruikers dan voorzien, diefstal
van wapens uit de voorraden van het leger, het parket of bij particulieren,
illegale productie (ambachtelijk of productie met andere naam), schending
van de voorwaarden bij productie onder licentie, verandering van de situ-
atie in vroegere legale exportbestemmingen, … er zijn vele sluikwegen als
men de gecontroleerde hoofdweg wil vermijden. Met illegale productie
bedoelen we de productie van wapens waarbij niet alle onderdelen legaal
verkregen zijn of zonder de nodige vergunningen van de overheid.
Ambachtelijke of kleinschalige productie (zonder echte productielijnen)
hoort hier vanzelfsprekend ook thuis. Soms zijn ook regeringen zelf schul-
dig aan illegale productie, indien zonder toestemming van een ander land of
bedrijf diens producten worden gefabriceerd. Het laatste decennium hoort
men steeds meer over illegale leveringen, enerzijds door het toenemend
aantal embargo’s en het aantal ontwijkers van deze sancties, anderzijds
doordat het gerecht enkele successen boekte inzake de strijd tegen de illega-
le wapenhandel. Zo werd de beruchte Russische wapensmokkelaar Victor
Bout, die in het begin van de jaren negentig nog vanuit Oostende opereer-
de, in 2001 aangeklaagd door het Belgische gerecht. In augustus 2002 werd
Rupprah, een Keniaanse trafikant van Indische afkomst, met een vals Bel-
gisch paspoort in Italië gearresteerd.
Sedert het einde van de Koude Oorlog floreert de zwarte markt, o.a. door
het bestaan van grote voorraden overschotten in de vroegere Sovjet landen,
bewaakt door slecht betaalde soldaten. Falende staten of staten die geen
overheidsfuncties meer kunnen uitoefenen door een slecht beleid kunnen
niet verhinderen dat vele wapens verdwijnen uit de opslagplaatsen van het
132 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
leger of van de politie. Wapens die eenmaal in een land aanwezig zijn, kun-
nen decennialang spanningen veroorzaken.
Illegale wapenhandel wordt ook heel vaak geassocieerd met drugshandel
en met diamant- en ertsen handel. Dit is niet onlogisch, gezien het onder-
grondse karakter van deze sterk uitgebouwde netwerken. Wapens, drugs en
diamanten: het zijn drie producten waarmee illegaal snel veel geld kan ver-
diend worden, als men geen last heeft van zijn geweten.
DE WEESKINDEREN VAN DE WAPENCONTROLES
Lichte wapens zijn zowat de weeskinderen van de wapencontroles. Tijdens
de Koude Oorlog ging de volledige aandacht exclusief naar de grotere
wapensystemen. Ten gevolge daarvan bestaan er tot op vandaag geen echte
internationale normen of standaarden voor lichte wapens. De productie,
handel en bezit ervan worden eerder geregeld door de stijgende of dalende
vraag dan door de internationale politiek of rechtssystemen. Door de groei-
ende druk van mensenrechtenorganisaties, humanitaire en andere NGOs
werden regeringen er sedert 1997 meer en meer toe aangezet om de geva-
ren van de wereldwijde verspreiding van lichte wapens in te zien. Op natio-
naal, sub-regionaal, regionaal en mondiaal niveau worden nu stappen
gezet. De meeste aandacht gaat wel naar de illegale handel.
Naast de nationale initiatieven voor strengere criteria inzake wapendracht
en wapenexport, zoals onlangs in het Verenigd Koninkrijk, ziet men dat
regionale organisaties zich steeds bewuster worden van de problematiek.
De Organisation of American States (OAS) heeft in 1997 de Inter-American
Convention Against the Illicit Manufacturing of and Trafficking in Firearms,
Ammunition, Explosives and Other Related Materials goedgekeurd. Daarin staan
transparantie, informatie-uitwisseling en de markering van wapens cen-
traal. Door toedoen van de machtige wapenlobby NRA in de VS werd de
nationale soevereiniteit helaas sterk benadrukt. De Model Regulations is de
complementaire tegenhanger hiervan, met een reeks geharmoniseerde
maatregelen en procedures om de internationale circulatie van vuurwa-
pens, hun onderdelen en munitie in de OAS-lidstaten te controleren en te
volgen. Aangezien de Inter-Amerikaanse Conventie slechts in oktober 2000
geratificeerd werd (en wettelijk bindend werd) en de Model Regulations niet
wettelijk bindend zijn, staat deze werking nog in haar kinderschoenen.
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 133
De Arias Code of Conduct vindt eveneens in Midden-Amerika haar oorsprong.
De voorstellen in deze gedragscode uit 1997 beslaan eerder de internationa-
le wapenhandel als een geheel. In 2001 werd deze code, die uitgewerkt en
gepromoot wordt door een groep Nobelprijslaureaten waaronder de vroe-
gere president van Costa Rica President Oscar Arias, een Framework Conven-
tion opgesteld, als vertrekbasis voor een nieuw internationaal verdrag.
De Economic Community of West African States (ECOWAS) pakte in 1998 uit
met een “Moratorium op de import, export en productie van lichte
wapens in West Afrika”. Na de aanvangsfase van drie jaar werd het Mora-
torium verlengd, ondanks de moeizame implementatie ervan. In Centraal
Afrika is er, naast het UN Fonds om lichte wapens uit de regio te verwijde-
ren, sedert 2000 nu ook de Nairobi Declaration. Hierin benadrukten de
regeringen hun wil om samen te werken, informatie uit te wisselen en
harder op te treden tegen de wapenhandel. In zuidelijk Afrika was het de
Southern African Development Community (SADC) die in 1998 met steun van
de EU naar buiten kwam met een programma om de illegale wapenhandel
tegen te gaan, o.a. door een regionale database op te zetten. Hoewel Afrika
het continent is dat het zwaarst getroffen is door lichte wapens, duurde
het tot 1999 eer er sprake was van een gezamenlijke Afrikaanse aanpak
van het probleem. De African Union stelde in de Bamako Declaration van
2000 een institutionalisering voor van de aanpak van lichte wapens.
Zowel de vraag als de aanbodzijde van lichte wapens worden behandeld in
deze positiebepaling van het Afrikaanse continent naar aanloop van de
VN-Conferentie in 2001.
De Association of Southeast Asian Nations (ASEAN) heeft, met uitzondering
van de goedkeuring van enkele principes inzake grensoverschrijdende mis-
daad, nog geen stelling inzake lichte wapens ingenomen. De nationale soe-
vereiniteit en veiligheidsoverwegingen zijn hier de grootste struikelstenen.
Ook binnen Europa is de samenwerking inzake de problematiek van lichte
wapens vrij recent. In 1997 werd een eerste stap gezet met het European
Union Programme for Preventing and Combating Illicit Trafficking in Conventional
Arms . De douane- en de politiediensten van de vijftien lidstaten werken al
samen om de drugstrafiek en de mensenhandel te kunnen tegengaan.
Sinds het Verdrag van Amsterdam in 1997 werd er (eindelijk) een nuance
gebracht in het Artikel 223 van het EU Verdrag van Rome (1957), die de
soevereiniteit van de staten aanhaalt aangaande legitieme defensie. Hier-
134 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
door werd de nood geïllustreerd om op Europees vlak de illegale wapen-
handel aan te pakken. De belangrijkste stap tot vandaag is echter de EU
Code of Conduct for Arms Exports van 8 juni 1998. Deze gedragscode zet een
aantal sterke gemeenschappelijke standaarden uit inzake criteria voor de
wapenexport. Onder de acht criteria vindt men mensenrechten, de interne
situatie en het buitenlands beleid en het respect voor het internationaal
recht in een land van (mogelijke) bestemming van wapenverkopen. Er
wordt ook verwezen naar de verhouding tussen het defensiebudget en de
uitgaven voor sociale en economische ontwikkeling. Jaarlijks wordt van de
lidstaten een rapport verwacht en wordt de wapenexport geëvalueerd.
Ondanks vele sterke punten, blijft het te betreuren dat sommige fraserin-
gen voor interpretatie vatbaar zijn en vooral dat deze Code niet afdwing-
baar is. Het is immers een politiek document, dat de regeringen vrijwillig
opvolgen. Een jaar later, in 1999, preciseerde de Raad in de EU Joint Action
on Small Arms welke preventieve en reactieve maatregelen konden geno-
men worden, evenals de financiële en technische hulp om dit mogelijk te
maken. Deze Joint Action verkreeg ook buiten de grenzen van de EU weer-
klank. In december 1999 kwam er dan tenslotte nog een gezamenlijke ini-
tiatief van de VS en de EU, het US - EU Statement on Principles on Small Arms
and Light Weapons, waarin de gemeenschappelijke objectieven werden
benadrukt.
Een groeiende lijst van intergouvernementele organisaties volgden deze
voorbeelden: de Raad van Europa ( inzake transnationale misdaad), de G-8,
de NAVO, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (vnl.
het OSCE Document on Small Arms and Light Weapons van november 2000 is
vooruitstrevend), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ont-
wikkeling (de DAC Guidelines uit 1997), de Wassenaar Arrangement on Export
controls and Conventional Arms and Dual-Use Goods and Technologies uit 1996
(waarin 33 landen samenwerken aan transparantie), de World Customs Orga-
nisation, de Wereldbank en verscheidene andere VN-organen zoals de Eco-
nomic and Social Council , de VN Commissie voor Misdaadpreventie met de
UN Convention against Transnational Organized Crime en voornamelijk het
Firearms Protocol uit 2001, de VN-Ontwapeningscommissie, het VN-Panel
van Gouvernementele Experten omtrent Lichte Wapens en het VN-Insti-
tuut voor Ontwapeningsonderzoek (UNIDIR) ). Hoewel deze initiatieven
belangrijk zijn, blijft het gevaar bestaan dat legale transfers, goedgekeurd
door een regering en niet in duidelijke overtreding met het internationaal
recht, gaan ontsnappen aan controle en monitoring.
TE VEEL LICHTE WAPENS BEDREIGEN DE MENSENRECHTEN – NOORDZUID CAHIER 135
DE VN-CONFERENTIE VAN JUNI 2001
Het belangrijkste “wapenfeit” in de strijd tegen de proliferatie van lichte
wapens was echter de VN-Conferentie van juli 2001. Voor het eerst in de
geschiedenis van de VN werd hierover een conferentie gehouden. Deze UN
Conference on the Illicit Trade in Small Arms and Light Weapons in All Its Aspects
had de bedoeling om in een politiek document effectieve maatregelen in de
strijd tegen de gevaarlijke accumulatie van wapens en tegen de illegale han-
del voor te stellen. Zoals het de laatste jaren wel meer gebeurde, isoleerden
de Verenigde Staten zich door als enige in te gaan tegen de quasi-consensus
over de noodzaak om lichte wapens met een sterk Actieplan aan te pakken.
Ze hebben dan ook op bijna elk vlak acties en principes geblokkeerd, aange-
zien zij wapens aanzien als een basisrecht. Dit recht staat ook effectief in
artikel 2 van hun grondwet. Ondanks een half miljoen doden per jaar moest
dit basisrecht ook in een document omtrent illegale (!) handel behouden
blijven. Uiteindelijk kwam er uit de conferentie een sterk afgezwakte tekst,
die in 2003 en in 2006 zal geëvalueerd worden.
NGOs, verenigd in het International Network Against Small Arms (IANSA),
onderzoeksinstellingen, sommige regeringen en intergouvernementele
organisaties blijven ijveren voor meer slagkracht om deze “lichte” wapens
minder plaats te geven in de wereld. Aangezien de dodentol die lichte
wapens eisen ver boven dat van andere wapensystemen zit, zelfs boven
atoombommen, noemde Secretaris-Generaal van de VN Kofi Annan deze
wapens terecht de echte “massavernietigingswapens”. Zes miljoen kinderen
zijn gehandicapt door lichte wapens, twee miljoen kinderen zijn in de laat-
ste tien jaar gedood door lichte wapens, twaalf miljoen kinderen zijn dak-
loos en meer dan 300 000 kinderen onder de achttien vechten in gewapen-
de conflicten in meer dan dertig landen. Toch is er nog steeds geen wereld-
wijd non-proliferatie systeem om de verspreiding van lichte wapens te
beperken, hetgeen wel het geval is voor chemische, nucleaire en biologi-
sche wapens. Kofi Annan had meer dan gelijk toen hij lichte wapens één
van de belangrijkste uitdagingen van de eenentwintigste eeuw noemde.
NOOT VAN DE REDACTIE
Lezers die geïnteresseerd zijn in de boeken of andere bronnen waarnaar in dit artikel verwezen wordt,kunnen hiervoor met de redactie contact opnemen.
136 NOORDZUID CAHIER – KINDSOLDATEN LAAT ZE NIET SCHIETEN
De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten
De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten werd opgerichtin september 1999. De Belgische Coalitie ondersteunt de activiteitenvan de Internationale Coalitie tegen kindsoldaten en voert lobby- ensensibiliseringsactiviteiten uit om het Aanvullend Protocol bij het Ver-drag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind te latengoedkeuren.
De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten kwam tot standop initiatief van UNICEF België en bestaat voorts uit Amnesty Interna-tional, Defence for Children International, Belgische Rode Kruis, PaxChristi, Caritas Solidariteit, Jesuit Refugee Service en GRIP. Hetsecretariaat wordt waargenomen door UNICEF België.
De Belgische Coalitie wil - naar het voorbeeld van de internationalecoalitie - dat het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdragaangenomen, geratificeerd en toegepast wordt. Dat protocol verhoogtde minimumleeftijd voor vrijwillige of gedwongen inlijving van kinde-ren in gewapende troepen van 15 tot 18 jaar, en verbiedt elke inzet vankinderen (mensen jonger dan 18 jaar) in gewapende conflicten.
Daartoe organiseert de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kind-soldaten volgende activiteiten :
a. Lobbywerk naar de Belgische overheid opdat deze in zijn buitenlandsbeleid actief zou streven naar de ondertekening, ratificatie en toe-passing van het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag.
b. Informeren en sensibiliseren van het Belgisch publiek rond de pro-blematiek van kindsoldaten.
Coalition belge contre l'utilisation d'enfants soldatsp/a Comité belge pour l'UNICEF, Avenue des Arts 20, 1000 Bruxelles
Tél : 02/230.59.70, Fax 02/230.34.62, Email : [email protected]
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldatenp/a Belgisch Comité voor UNICEF, Kunstlaan, 20, 1000 BrusselTel : 02/230.59.70, Fax 02/230.34.62, Email : [email protected]
UNICEF België, Amnesty International, Defence for ChildrenInternational, Belgische Rode Kruis, Pax Christi,
Caritas Solidariteit, Jesuit Refugee Service en GRIP
Van 27 september tot 6 oktober 2002 – Voorwaarts. Speel!Presenteer kindsoldaten een toekomst zonder geweer
De Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten en de Vlaamse Vre-desweek hebben dit jaar de handen in elkaar geslagen en een gezamenlijkecampagne gelanceerd om de problematiek van de kindsoldaten ook bij onsbeter bekend te maken. Via politiek, actie en studie willen we kindsoldatenin de schijnwerpers zetten.
PolitiekDruk uitoefenen op politici rond het thema maakt een essentieel deel uit vande Vlaamse Vredesweek. Dit jaar willen we aan de premier en de regeringduidelijk maken dat ‘Voorwaarts. Speel!’ voor de bevolking geen holle slo-gan is. De rol van België is na de ratificatie van het Aanvullende Protocol bijhet Kinderrechtenverdrag niet uitgespeeld en daarom vraagt de VlaamseVredesweek ook van onze politici de nodige actie. Doe mee aan ‘VoorwaartsMail’ en laat ook jouw stem horen!
Actietips.Wil je als school, parochie, gemeente of vereniging,… meedoen aan deVlaamse Vredesweek? Voor verdere ondersteuning, bekendmaking aan depers en campagnemateriaal kan je terecht op het secretariaat van de Vre-desweek, Italiëlei 98a, 2000 Antwerpen, 03-225 10 00, [email protected] of surf naar www.vredesweek.be.
Internationale Conferentie ‘Kinderen in oorlog’De levensomstandigheden van ‘kinderen in oorlog’ zijn één van de grootsteschanddaden van deze eeuw. Achter het cijfer van 300 000 kindsoldatenschuilt een gruwelijke realiteit. Om deze situatie aan de kaak te stellenorganiseren de Vlaamse Vredesweek, de Commissie Vrouwen en Ontwikke-ling, de Nederlandstalige Vrouwenraad en DGIS in samenwerking met UNI-CEF België en de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten opdinsdag 1 oktober 2002 een internationale conferentie over ‘kinderen inoorlog’. Bijzondere aandacht wordt besteed aan gender en de situatie vanmeisjes.
NoordZuid Cahier ‘Kindsoldaten. Laat ze niet schieten’Het NoordZuid Cahier is dit jaar volledig gewijd aan de problematiek vankindsoldaten en biedt inhoudelijke informatie en analyses door mensen meteen gedegen kennis ter zake. Het boek is dan ook een must voor iedereen diehierover meer wil weten of op zoek is naar bruikbaar achtergrondmateri-aal.
De Vlaamse Vredesweek is een initiatief van: Artsen voor Vrede, De Vuurbloem, IJzerbedevaartco-mité, Jeugd & Vrede, Nederlandstalige Vrouwenraad, Pax Christi Vlaanderen, Unicef België, VerbondVOS en Vrede vzw.
de morgen advertentie