psychopathie en deceptie - ghent university€¦ · olver, 2000; ray et al., 2013). deceptief...
TRANSCRIPT
Academiejaar 2016-2017
Tweedesemesterexamenperiode
PSYCHOPATHIE EN DECEPTIE
DE RELATIE TUSSEN PSYCHOPATHIE, SOCIALE
WENSELIJKHEID EN LEUGENACHTIG GEDRAG
Masterproef I neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de
Psychologie, afstudeerrichting Klinische psychologie
Dagmar Stockman
01202981
Promotor: Prof Dr. Kasia Uzieblo
Copromotor: Prof. Dr. Bruno Verschuere
Voorwoord
Na vijf jaar vol bloed, zweet en tranen kan ik eindelijk met trots zeggen dat het deze
keer echt de laatste loodjes zijn. De afgelopen vijf jaar waren erg leerrijk maar niet altijd even
eenvoudig. Ook het schrijven van deze masterproef verliep niet steeds van een leien dakje.
Desondanks was het schrijven van deze scriptie een buitengewoon leerzaam proces. Graag zou
ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om enkele personen die me erg nauw aan het
hart liggen te bedanken. Zonder hen was het afronden van deze opleiding en het schrijven van
mijn masterproef onmogelijk geweest. Vooreerst zou ik mijn ouders, grootouders en ‘kleine’
zus willen bedanken om keer op keer in mij te geloven, ook wanneer ik de moed verloor.
Daarnaast wil ik graag mijn vriend, Boaz, bedanken. Dankzij zijn positiviteit en
onvoorwaardelijke steun vond ik steeds opnieuw de energie om door te zetten. Verder wil ik
ook graag Aranka en Elisabeth bedanken. Zij hebben de tijd genomen om mijn scriptie na te
lezen wat de kwaliteit van mijn masterproef ten sterkste bevorderd heeft. Ten slotte vermeld
ik hier graag mijn promotor: Kasia Uzieblo. Zij gaf mij ongelooflijk veel kansen die ik telkens
opnieuw met beide handen heb proberen grijpen. Zij steunde mij in mijn ambities en zorgde
ervoor dat ik mijn persoonlijke interesses verder kon ontdekken en uitdiepen.
Abstract
Deceptie of misleiding is een ruim gedefinieerd construct dat door menig auteur als
één van de belangrijkste kenmerken van psychopathie wordt beschouwd (Babiak & Hare,
2006; Cleckley, 1988). Het is echter onduidelijk welke deceptiecomponenten aan psychopathie
gerelateerd zijn en hoe individuen met psychopathische trekken deceptie ervaren. Het doel
van de huidige studie was om het verband tussen psychopathie, sociale wenselijkheid,
impressiemanagement, zelfdeceptie, de leugenfrequentie, gevoelens tijdens en na het liegen
en leugenmotieven te onderzoeken. Het onderzoek werd door middel van een survey
uitgevoerd in de algemene populatie (N = 671). Een onderdeel van deze steekproef (n = 197)
nam deel aan een leugendagboekstudie. Psychopathie werd gemeten aan de hand van de Self-
Report Psychopathy scale-Short Form (Paulhus et al., 2016) en de Triarchic Psychopathy
Measure (Patrick, 2010). Sociale wenselijkheid werd gemeten met de Eysenck Personality
Questionnaire-Revised: Lie Scale (Eysenck & Eysenck, 1991) en de Balanced Inventory of
Desirable Responding V6 (Paulhus, 1994). Ten slotte werd leugenachtig gedrag onderzocht aan
de hand van de Lying Frequency Questionnaire (Serota et al., 2010) en een
Anagramleugentaak (Wiltermuth, 2011). De resultaten tonen aan dat psychopathie negatief
geassocieerd is met sociale wenselijkheid en impressiemanagement maar dat het verband met
zelfdeceptie inconsistent is. Daarnaast liegen individuen met psychopathische trekken vaker.
Ze ervaren positievere emoties tijdens en na het liegen en vertonen een positievere attitude
ten aanzien van liegen. Verder blijkt dat zij meer liegen omwille van de voordelen of om straf
te vermijden. Tot slot worden de theoretische en forensische implicaties besproken in de
discussie.
Inhoudstafel
Inleiding ....................................................................................................................................... 1
Psychopathie ............................................................................................................................. 1
Prevalentie van psychopathie. .............................................................................................. 2
Conceptualisatie van psychopathie....................................................................................... 3
De persoonlijkheidsvisie van psychopathie. ..................................................................... 3
De criminele conceptualisatie van psychopathie. ............................................................. 5
De triarchische visie op het concept psychopathie. ......................................................... 7
Categoriaal of dimensioneel. ............................................................................................ 8
Deceptie .................................................................................................................................... 8
Wat is deceptie. ..................................................................................................................... 9
Deceptie en psychopathie. .................................................................................................... 9
Sociale wenselijkheid: zelfdeceptie en impressiemanagement. ..................................... 10
Liegen. ............................................................................................................................. 11
Huidige Studie ......................................................................................................................... 12
Methode .................................................................................................................................... 14
Deelnemers ............................................................................................................................. 14
Meetinstrumenten .................................................................................................................. 15
Psychopathie. ...................................................................................................................... 15
Deceptie. ............................................................................................................................. 16
Procedure ................................................................................................................................ 19
Statistische Analyses ............................................................................................................... 21
Resultaten .................................................................................................................................. 26
Descriptieve Statistiek ............................................................................................................. 26
Volledige steekproef. .......................................................................................................... 26
Steekproef dagboekstudie. ................................................................................................. 28
Het verband tussen de SRP-SF en de TriPM. ....................................................................... 32
De Relatie tussen Psychopathie en Sociale Wenselijkheid ..................................................... 32
Conclusie: de relatie tussen psychopathie en sociale wenselijkheid. ................................. 34
De Relatie tussen Psychopathie en Leugenachtig Gedrag ...................................................... 34
Psychopathie, leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen op de Anagramleugentaak. ..... 34
Psychopathie en de LFQ-leugenfrequentie. .................................................................... 34
Psychopathie en de dagdagelijkse leugenfrequentie. .................................................... 36
Psychopathie en daadwerkelijk liegen op de Anagramleugentaak. ............................... 38
Conclusie: psychopathie, leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen............................. 38
Psychopathie, leugenattitude en perceptie van succes in liegen ....................................... 39
Psychopathie en attitude ten aanzien van liegen. .......................................................... 39
Psychopathie en subjectieve perceptie van succes in liegen. ......................................... 41
Conclusie: psychopathie, leugenattitude en perceptie van succes in liegen. ................. 43
Psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen. ...................................................... 44
Psychopathie, emoties ten aanzien van liegen en moeite met liegen. ........................... 44
Psychopathie en gevoelens tijdens en na het liegen. ..................................................... 46
Conclusie: psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen.................................. 51
Psychopathie en leugenmotieven. ...................................................................................... 53
Conclusie: psychopathie en leugenmotieven. ................................................................ 57
Discussie .................................................................................................................................... 59
Bespreking Onderzoeksresultaten en Suggesties voor Volgend Toekomstig Onderzoek ...... 59
Psychopathie en sociale wenselijkheid. .............................................................................. 59
Psychopathie en leugenachtig gedrag. ............................................................................... 62
Psychopathie, de leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen. ........................................ 62
Psychopathie, attitude ten aanzien van liegen en perceptie van succes in liegen. ........ 64
Psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen. .................................................. 65
Psychopathie en leugenmotieven. .................................................................................. 67
Implicaties ............................................................................................................................... 69
Sterktes en Beperkingen ......................................................................................................... 71
Conclusie ................................................................................................................................. 73
Referenties ................................................................................................................................. 74
1
Inleiding
Psychopathie is een persoonlijkheidsconstruct dat reeds lange tijd aandacht krijgt in de
literatuur. Eén van de voornaamste kenmerken van psychopathie die in de literatuur naar voor
geschoven wordt, is deceptief gedrag (Babiak & Hare, 2006; Edens, Hart, Johnson, Johnson, &
Olver, 2000; Ray et al., 2013). Deceptief gedrag kan op verschillende manieren ingevuld
worden. In dit onderzoek wordt nagegaan of verschillende componenten van deceptie, met
name sociale wenselijkheid, zelfdeceptie, impressiemanagement en liegen, kenmerkend zijn
voor psychopathie. Daarnaast wordt er nagegaan hoe personen met psychopathische trekken
deceptie ervaren. Om de opzet van deze studie beter te begrijpen, is het belangrijk om de
concepten psychopathie en deceptie goed te definiëren. Eerst worden de kenmerken en de
prevalentie van psychopathie besproken. Dan volgt er een overzicht van de belangrijkste
hedendaagse conceptualisaties van het construct. Verder zal het concept deceptie uitgelegd
worden, alsook de relatie tussen deceptie en psychopathie. Ook worden er enkele implicaties
met betrekking tot deceptie in de forensische context aangehaald, wat tevens het belang van
dit onderzoek aantoont.
Psychopathie
Psychopathie is een persoonlijkheidsconstruct waarvan de kenmerken zich op vier
niveaus manifesteren, zijnde het interpersoonlijke niveau, het emotionele niveau, de
levensstijl en het gedragsmatige niveau. Op interpersoonlijk vlak komt psychopathie tot uiting
aan de hand van egocentrisch, oppervlakkig en manipulatief gedrag. Personen die hoog scoren
op psychopathie houden er doorgaans een parasitaire levensstijl op na waarbij ze anderen als
een middel gebruiken om hun eigen doelen te bereiken. Dit doen ze aan de hand van
oppervlakkige charmes en misleidend gedrag. Een opvatting die zij daarbij vaak hebben is dat
anderen inferieur zijn en de taak hebben om hen te dienen. Wat het emotionele niveau
betreft, zien we dat personen met hogere psychopathiescores doorgaans gekenmerkt worden
door een oppervlakkige emotiebeleving. Ze vertonen eveneens een gebrek aan empathie en
schuldgevoelens, waardoor ze gemakkelijker sociale normen overschrijden zonder daar erg in
te hebben. Deze individuen blijken ook over een oppervlakkig verantwoordelijkheidsgevoel te
beschikken, wat zich tevens vertaalt in een tendens tot een externalisatie van schuld. Op het
niveau van de levensstijl kan opgemerkt worden dat deze individuen vaak risico’s nemen,
mede omwille van het feit dat ze snel verveeld zijn en omdat ze een grote drang naar
opwinding hebben. Daardoor hebben ze eveneens een grote behoefte aan afwisseling op
2
onder meer beroepsmatig en relationeel vlak. Ze zijn erg impulsief van aard en denken zelden
na over de (langetermijn)gevolgen van hun gedrag. Hun focus ligt eerder op de onmiddellijke
bevrediging. Op gedragsmatig vlak ten slotte, worden zij gekenmerkt door een geschiedenis
van gedragsproblemen in de kindertijd en de adolescentie, en antisociaal gedrag in de
volwassenheid. Dit is onder andere gerelateerd aan het sensatiezoekend gedrag dat zij stellen
in combinatie met een gebrekkige gedragscontrole en een gebrek aan langetermijndoelen in
het leven. Men merkt ook op dat zij vaker betrokken geraken bij allerlei criminele activiteiten.
Psychopathie blijkt dan ook een risicofactor te zijn voor recidivisme. Psychopathie is eveneens
gerelateerd aan agressie (Babiak & Hare, 2006; Coyne & Thomas, 2008; Hanson & Morton-
Bourgon, 2004; Hare, 1999; Laurell & Dåderman, 2005; Porter & Woodworth, 2006; Walters,
Knight, Grann, & Dahle, 2008). Daarmee wordt dan vooral instrumentele agressie bedoeld (i.e.
agressie als middel om een bepaald doel te bereiken), maar ook reactieve agressie (i.e.
agressie als impulsieve reactie op frustratie of vijandigheid) komt voor bij personen met
psychopathie (Blais, Solodukhin, & Forth, 2014; Berkowitz, 1993; Cornell et al., 1996). Er is
eveneens een verband tussen hogere psychopathiescores en alcohol- en drugsgebruik (Coid et
al., 2009b; Freeman & Samson, 2012; Neumann & Hare, 2008).
Prevalentie van psychopathie.
De prevalentie van psychopathie wordt geschat op 1 tot 2% in de algemene populatie
(Coid, Yang, Ullrich, Robert, & Hare, 2009a; Forth, Brown, Hart, & Hare, 1996; Freeman &
Samson, 2012; Neumann & Hare, 2008). In de gevangenispopulatie liggen de cijfers
daarentegen hoger. Uit verschillende studies blijkt dat de prevalentie van psychopathie in de
criminele populatie varieert van 10 tot 20% (Coid et al., 2009b; Hare, 2003; Lilienfeld &
Arkowitz, 2007; Rogers, Jordan, & Harrison, 2007). Bij mannen liggen de prevalentiecijfers van
psychopathie hoger dan bij vrouwen. Dit patroon doet zich zowel in de algemene populatie
(Coid et al., 2009a) als in de criminele populatie voor (Coid et al., 2009b; Salekin, Rogers, &
Sewell, 1997). Daarnaast hebben mannen gemiddeld hogere psychopathiescores dan vrouwen
(Forth et al., 1996; Lilienfeld & Hess, 2001; Neumann, Schmitt, Carter, Embley, & Hare, 2012;
Neumann & Hare, 2008; Rogers et al., 2007). De geslachtsverschillen worden doorgaans als
volgt verklaard: enerzijds bestaat de mogelijkheid dat psychopathie inderdaad minder
voorkomt bij vrouwen. Anderzijds is het echter mogelijk dat de huidige instrumenten het niet
toelaten om psychopathie bij vrouwen voldoende te detecteren waardoor er sprake kan zijn
van onderrapportage (Logan & Weizmann-Henelius, 2012). De huidige psychopathie-
instrumenten beschrijven voornamelijk kenmerken die van toepassing zijn op mannen. De
Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 2003), een veelgebruikt instrument om
3
psychopathie in de criminele populatie na te gaan, bevat bijvoorbeeld items met betrekking
tot gedragsproblemen op jonge leeftijd, jeugdcriminaliteit en criminaliteit op latere leeftijd.
Dergelijke problemen komen echter minder voor bij vrouwen dan bij mannen (Vitale &
Newman, 2001). Bijgevolg worden enkel vrouwen met een erg hoge mate van psychopathische
trekken door de huidige psychopathie-instrumenten gedetecteerd. Bovendien lijkt
psychopathie zich deels op een andere manier te manifesteren bij vrouwen. De
psychopathische trekken lijken op een subtielere wijze tot uiting te komen en de schade die ze
aan anderen toebrengen is doorgaans discreter (Logan & Weizmann-Henelius, 2012). Zo
zouden vrouwen met psychopathische trekken – in vergelijking met hun mannelijke
tegenhangers – emotioneel instabieler zijn en vaker manipulatief gedrag gebruiken. Agressief
gedrag zou daarentegen minder frequent voorkomen (Kreis & Cooke, 2011). Wanneer
vrouwen met psychopathische trekken tot agressief en manipulatief gedrag overgaan, komt dit
gedrag vaker tot uiting in de thuissituatie en is het meer relationeel van aard (Verona & Vitale,
2006). Op basis van deze bevindingen kan men zich dus vragen stellen bij de
geslachtsverschillen in de prevalentiecijfers. Vandaar dat auteurs momenteel onderzoeken of
de huidige meetinstrumenten voor psychopathie moeten aangepast worden. In het verleden
werd door sommige onderzoekers bijvoorbeeld gesuggereerd om items met betrekking tot de
opvoedingsvaardigheden of de moeder-kind relatie toe te voegen (Vitale & Newman, 2001).
Andere onderzoekers raadden aan om de cut off voor de diagnosticering van psychopathie bij
vrouwen te verlagen en items aangaande de gedragsproblemen op jonge leeftijd weg te laten
(Dolan & Völlm, 2009).
Conceptualisatie van psychopathie.
Er zijn verschillende manieren waarop psychopathie geconceptualiseerd kan worden
en tot op heden is er nog geen consensus over welke omschrijving het best bij de realiteit
aansluit (Moreira, Almeida, Pinto, & Fávero, 2014). In wat volgt worden de drie dominante
stromingen uit de psychopathieliteratuur besproken. Eerst wordt de persoonlijkheidsvisie van
Cleckley (1988) toegelicht. Vervolgens wordt er stilgestaan bij de criminele conceptualisatie
van het construct volgens Hare (1980). Daarna wordt de triarchische visie van Patrick, Fowles
en Krueger (2009) besproken. Tot slot zal er een vergelijking gemaakt worden tussen het
categoriale en het dimensionele perspectief op psychopathie.
De persoonlijkheidsvisie van psychopathie.
Het construct psychopathie kent reeds een lange geschiedenis. Doorheen de tijd
werden er verschillende conceptualisaties ontwikkeld door diverse grote auteurs zoals onder
4
meer Pinel en Kraepelin. Pinel (1801) hanteerde de term ‘manie zonder delirium’ om naar
personen te verwijzen die we nu als psychopathisch zouden beschouwen. Hij vond ze impulsief
en ze hadden een gebrek aan spijtgevoelens. Ze vertoonden echter geen wanen of
hallucinaties. Kraepelin (1904) verwees eveneens naar psychopathie. Hij beschouwde
personen met psychopathische trekken als mensen die noch neurotisch, noch psychotisch
waren (Hare, 1999; Moreira et al., 2014). Cleckley (1988) was echter de eerste die
psychopathie omschreef aan de hand van duidelijk omlijnde criteria. Hoewel hij vond dat
individuen met psychopathische trekken op het eerste zicht ‘normaal’ leken te zijn, stelde hij
vast dat het een ernstige pathologie was (Babiak & Hare, 2006). Hiernaar verwijst hij ook in de
titel van zijn boek: The Mask of Sanity (1988). Cleckley beschreef in dit boek 16 klinische
kenmerken van psychopathie. Deze worden weergegeven in Tabel 1. Daarnaast erkende
Cleckley het bestaan van niet-criminele psychopathie. Hij beschrijft verschillende gevalsstudies
van personen met psychopathische trekken die erin slagen een normaal en zelfs vrij succesvol
leven te leiden. Hij ziet crimineel gedrag dus niet als een noodzakelijk criterium om van
psychopathie te spreken. Het is volgens hem eerder een gevolg van hun psychopathische
persoonlijkheidstrekken. De kenmerken die aangehaald werden door Cleckley waren
gebaseerd op zijn klinische observaties. Hij zag de kenmerken als een loutere beschrijving van
het syndroom, maar beschouwde deze oplijsting niet als een formele checklist om diagnoses te
stellen. Desalniettemin vormden zijn criteria de basis voor de daaropvolgende
conceptualisaties van psychopathie (Babiak & Hare, 2006).
Tabel 1
16 kenmerken van psychopathie volgens Cleckley (1988)
1. Een oppervlakkige charme en hoge intelligentie
2. De afwezigheid van wanen en andere tekenen van irrationeel denken
3. De afwezigheid van psychoneurotische manifestaties
4. Onbetrouwbaarheid
5. Oneerlijkheid en onoprechtheid
6. De afwezigheid van spijt of schaamte
7. Ongemotiveerd antisociaal gedrag
8. Een gebrekkig inschattingsvermogen en een onvermogen om te leren uit ervaring
9. Pathologische egocentriciteit en de onmogelijkheid tot liefde
10. De aanwezigheid van oppervlakkige affectieve reacties
11. Een gebrek aan inzicht
12. Vreemd en ongewenst gedrag (al dan niet onder invloed van alcohol)
13. Suïcide wordt zelden daadwerkelijk uitgevoerd
14. Een gebrek aan wederkerigheid in interpersoonlijke relaties
15. Een onpersoonlijk, triviaal en slecht geïntegreerd seksleven
16. Het onvermogen om een levensplan te volgen
5
De criminele conceptualisatie van psychopathie.
Cleckley’s criteria vormden gedeeltelijk een basis voor het werk van Robert Hare (Hare,
1980; Hare & Neumann, 2008). Beide visies op psychopathie vertonen overeenkomsten maar
ook verschillen. In tegenstelling tot Cleckley, beschouwde Hare crimineel gedrag immers als
een bijkomend criterium voor psychopathie.
Hare (1980) was de eerste die een objectief, valide en betrouwbaar instrument
ontwikkelde om psychopathie te kunnen diagnosticeren: de Psychopathy Checklist (PCL; Hare,
1980) en de later herziene versie, de Psychopathy Clecklist-Revised (PCL-R; Hare, 1991, 2003).
De PCL-R wordt door velen tot op heden beschouwd als de gouden standaard voor de meting
van psychopathie (Lynam & Gudonis, 2005; maar zie, Skeem & Cooke, 2010). De PCL-R bestaat
uit 20 items die op een 3-punten schaal (0 = ‘Niet aanwezig’, 1 = ‘Misschien aanwezig’, en 2 =
‘Aanwezig’) worden gescoord aan de hand van een semi-gestructureerd klinisch interview en
een uitgebreide dossierstudie. De afname en scoring duren samen minstens twee uur (Grann,
Langström, Tengström, & Stalenheim, 1998). De totaalscore is een dimensionele score die de
mate reflecteert waarin de onderzochte persoon overeenkomt met het prototype van de
psychopaat. Voor verschillende klinische- en onderzoeksdoeleinden wordt echter doorgaans
een categoriale benadering gehanteerd. Hoewel Hare (2003) in zijn handleiding de cut off van
30 suggereert, is er evidentie dat de grenswaarde om van psychopathie te spreken in sommige
gevallen lager kan liggen (Cooke & Michie, 1999; Hare & Neumann, 2010). Een cut off score
van 25 blijkt namelijk even goede predicties te genereren (Harris, Rice, & Cormier, 1991). Aan
de hand van factoranalyses werd de PCL-R aanvankelijk onderverdeeld in twee onderling
gecorreleerde factoren, zijnde een interpersoonlijk-affectieve factor en een antisociale-
gedragsmatige factor. De eerste factor wijst op laaghartigheid, egocentrisme en het kil,
gewetenloos gebruik van anderen. De tweede factor peilt naar de sociaal deviante en
antisociale levensstijl (Hare et al., 1990; Hare, 1991; Harpur, Hare, & Hakstian, 1989). De
herziene versie van de PCL-R (Hare, 2003) bleek na factoranalyses uit drie (Cooke & Michie,
2001) en vier lagere-orde-facetten te bestaan (Hare, 2003; Hare & Neumann, 2006; Neumann,
Hare, & Newman, 2007; Neumann, Vitacco, Hare, & Wupperman, 2005; Vittaco, Neumann, &
Jackson 2005). Cooke en Michie (2001) onderscheidden drie facetten: (1) een arrogante en
misleidende interpersoonlijke stijl, (2) een gebrekkige affectieve ervaring en (3) een impulsieve
en onverantwoordelijke gedragsstijl. Het antisociale werd uit dit model verwijderd. Er was
immers geen consensus tussen onderzoekers betreffende de inclusie van crimineel gedrag als
diagnostisch criterium voor psychopathie (Skeem & Cooke, 2010). Deze discussie laat zich tot
op de dag van vandaag in de literatuur gelden. De oorspronkelijke auteurs van de PCL-R
6
hanteren daarentegen een hiërarchisch model bestaande uit vier lagere-orde-facetten. Hierbij
wordt de interpersoonlijk-affectieve factor gesplitst in een interpersoonlijk en een affectief
facet. De tweede factor wordt onderverdeeld in een facet over de levensstijl en een facet met
betrekking tot antisociaal gedrag (zie Tabel 2). De opsplitsing van het instrument in vier lagere-
orde-schalen is van belang omdat de facetten een differentiële en soms zelfs tegengestelde
relatie vertonen met externe correlaten. Het antisociale facet hangt bijvoorbeeld meer samen
met recidivisme dan het interpersoonlijke facet, het affectieve facet en het facet over de
levenstijl (Walters et al., 2008). Zowel het antisociale als het affectieve facet vertonen een
sterker verband met agressie dan het interpersoonlijke facet en het facet over de levensstijl
(Vitacco, Neumann, & Jackson, 2005). Verder hangt het interpersoonlijke facet vooral samen
met instrumentele agressie, in tegenstelling tot het affectieve facet, het antisociale facet en
het facet over de levensstijl (Blais et al., 2014). Ten slotte blijkt uit onderzoek dat het
interpersoonlijke en het affectieve facet gerelateerd zijn aan lagere angstgevoelens in
vergelijking met het antisociale facet en het facet over de levensstijl (Hicks & Patrick, 2006).
Tabel 2
Factorstructuur van de PCL-R (Hare, 2003)
Factor 1 Factor 2
Interpersoonlijk Affectief Levensstijl Antisociaal
Item 1: Gladde prater/oppervlakkige charme
Item 2: Sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde
Item 4: Pathologisch liegen
Item 5: Bedrog/gemanipuleerd gedrag
Item 6: Gebrek aan berouw of schuldgevoel
Item 7: Ontbreken van emotionele diepgang
Item 8: Kilheid/gebrek aan empathie
Item 16: Geen verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag
Item 3: Prikkel-hongerig/neiging tot verveling
Item 9: Parasitaire levensstijl
Item 13: Ontbreken van realistische doelen op lange termijn
Item 14: Impulsiviteit
Item 15: Onverant-woordelijk gedrag
Item 10: Gebrekkige beheersing van het gedrag
Item 12: Gedragsproblemen op jonge leeftijd
Item 18: Jeugdcriminaliteit
Item 19: Schending voorwaarden
Item 20: Veelsoortige criminaliteit
Noot. Item 11: ‘Promiscue seksueel gedrag’ en item 17: ‘Veel kortstondige partnerrelaties’ dragen enkel bij tot de totaalscore van de PCL-R.
Omwille van het tijds- en arbeidsintensieve karakter van de PCL en de PCL-R werd de
Psychopathy Checklist: Screening Version (PCL-SV; Hart, Cox & Hare, 1995) ontwikkeld. Dit
instrument bestaat uit slechts 12 items (in plaats van 20). Ondanks de ontwikkeling van een
korter instrument, bleef het onmogelijk om dergelijke psychopathiemetingen te gebruiken in
de algemene populatie omwille van de vereiste dossierstudie. Dit leidde onder meer tot de
7
ontwikkeling van diverse zelfrapportage-instrumenten voor psychopathie (Lilienfeld, Latzman,
Watts, Smith, & Dutton, 2014) waaronder de Self- Report Psychopathy Scale (SRP; Hare, 1985).
De SRP is een zelfrapportage-instrument dat gebaseerd werd op de PCL en de PCL-R. De eerste
versie van het instrument vertoonde goede betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .80) en
middelgrote correlaties met andere psychopathiemetingen (Hare, 1985). Ook de latere versies,
zoals bijvoorbeeld de Self Report Psychopathy scale III (SRP-III; Paulhus, Neumann, & Hare.,
2009) beschikken over een uitmuntende betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .91; Neumann &
Pardini, 2014) en een goede construct – en criteriumvaliditeit (Gordts, Uzieblo, Neumann, Van
den Bussche, & Rossi, 2015; Neumann & Pardini, 2014).
De triarchische visie op het concept psychopathie.
Wegens jarenlange discussies omtrent de afbakening van het psychopatieconstruct
stelden Patrick en collega’s (2009) zich als doel om wat meer duidelijkheid te scheppen over de
conceptualisatie van psychopathie. Het triarchische model werd ontwikkeld om psychopathie
te kunnen situeren binnen de huidige dimensionele modellen van persoonlijkheid en
psychopathologie. Daarnaast poogt het model bijdragen te leveren tot de etiologie van
psychopathie op het vlak van de neurobiologie en de neuropsychologie (Patrick & Drislane,
2014). De triarchische visie gaat er niet van uit dat een antisociale levensstijl en criminaliteit
een essentieel onderdeel zijn van het psychopathieconstruct. De nadruk wordt daarentegen
meer gelegd op de stressresistentie en het gebrek aan angst die individuen met een hogere
mate van psychopathische trekken zouden kenmerken (Douglas, Niklova, Kelley, & Edens,
2015). Op basis van de literatuur omtrent psychopathie bij volwassenen en jongeren stelden
Patrick en collega’s (2009) drie terugkerende thema’s vast. Concreet onderscheidden zij: (1)
stoutmoedigheid (i.e. stressresistentie, assertiviteit en sociale dominantie), (2) laaghartigheid
(i.e. gebrek aan schuldgevoelens en empathie, het uitbuiten van anderen, een onvermogen om
sociale relaties aan te gaan en de neiging tot sensatiezoekend gedrag) en (3) disinhibitie (i.e.
impulsiviteit en onmiddellijke behoeftebevrediging). Patrick (2010b) ontwikkelde vervolgens
de Triarchic Psychopathy Measure (TriPM), een zelfrapportagevragenlijst die gebaseerd is op
dit model. Het instrument peilt naar stoutmoedigheid, disinhibitie en laaghartigheid. Dit
instrument wordt steeds vaker in onderzoek gebruikt en vertoont een goede betrouwbaarheid
(Cronbach’s α = .85; Sica et al., 2014) en een goede validiteit (Drislane, Patrick, & Arsal, 2014;
Patrick, 2010a; Sellbom & Phillips, 2013; Sica et al., 2014).
8
Categoriaal of dimensioneel.
Aanvankelijk werd psychopathie geconceptualiseerd aan de hand van een categoriale
invalshoek. De categoriale visie stelt dat personen die psychopathische trekken vertonen,
kwalitatief verschillen van mensen die deze niet vertonen. Volgens deze visie ben je dus ofwel
een psychopaat, ofwel niet (Fowles, 2011). Recente studies tonen echter aan dat er meer
evidentie is om psychopathie te benaderen vanuit een dimensioneel kader. Dit leunt aan bij de
actuele evoluties binnen de persoonlijkheidsdiagnostiek (Saulsman & Page, 2004; Shedler &
Westen, 2014; Trull & Durett, 2005; Widiger & Trull, 2007) die recent ook hun ingang kregen in
de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM 5;
American Psychological Association, 2013). Dus iedereen kan lager of hoger scoren op
psychopathische trekken. Deze prototypische psychopathische trekken vormen dan het
uiterste van een continuüm (Coid et al., 2009b; Edens, Marcus, Lilienfeld, & Poythress, 2006;
Miller, Lynam, Widiger, & Leukefeld, 2001; Neumann & Hare, 2008; Walters et al., 2007). Een
dergelijke dimensionele visie zou beter bij de realiteit aanleunen. Psychopathische trekken zijn
immers niet alleen aanwezig in criminele, forensische of psychiatrische populaties, maar ook in
de algemene populatie (Forth et al., 1996). Vanuit dit dimensionele denken is het echter
moeilijk om iemand als psychopaat te classificeren aangezien grenzen op de continua van
psychopathische trekken nagenoeg willekeurig zijn. Het dimensionele perspectief biedt wel
een beter zicht op mensen die net niet voldoen aan de arbitraire grens van het aantal criteria
om de diagnose psychopathie te krijgen (Livesley, 1998). Toch blijft men vaak een cut off
gebruiken in klinische contexten en in onderzoek (Walters et al., 2007).
Deceptie
Deceptief gedrag is volgens menig auteur één van de belangrijkste kenmerken van
psychopathie (Babiak & Hare, 2006; Edens et al., 2000b; Ray et al., 2013). Vandaar dat het
belangrijk is om te beseffen dat deceptie niet eenduidig te definiëren is. Deceptie wordt
gedefinieerd als alle pogingen om anderen te misleiden door de waarheid te verbergen
(DePaulo et al., 2003). Deceptie is een begrip dat op verschillende manieren ingevuld kan
worden. In dit onderdeel zullen verschillende invullingen van deceptie besproken worden.
Daarna zal er gekeken worden naar voorgaande evidentie betreffende de relatie tussen
psychopathie en deceptie. Ten slotte wordt het doel van de huidige studie in detail besproken.
9
Wat is deceptie.
Deceptie is een breed begrip waar een amalgaam van concepten in onder te brengen
is. Eén hiervan is liegen of het overbrengen van verbale boodschappen waarmee anderen
opzettelijk op een verkeerd spoor gezet worden (Arcimowicz, Canterarero, & Soroko, 2015;
Arciuli, Mallard, & Villar, 2010). Verschillende studies tonen aan dat men gemiddeld één tot
twee leugens per dag vertelt (DePaulo, 2004; Serota & Levine, 2015; Serota, Levine & Boster,
2010). Een andere vorm van deceptie is jezelf anders voordoen dan je werkelijk bent. Dit kan
op twee manieren. Enerzijds kan een individu zich slechter voordoen dan hij is. Men kan op die
manier bepaalde fysieke toestanden of psychische symptomen veinzen (Ray et al., 2013;
Rogers & Cruise, 2000). Dit wordt in de literatuur faking bad genoemd. Anderzijds kan een
individu zich beter voordoen dan hij is, wat onder de noemer ‘sociale wenselijkheid’ valt.
Volgens het twee-componentenmodel van sociale wenselijkheid valt dit begrip verder uiteen
in twee aspecten. Als eerste is er impressiemanagement, dit komt neer op het feit dat een
individu zichzelf bewust positief wil voordoen (‘faking good’). Daarnaast is er ook zelfdeceptie.
Hierbij heeft het individu zijn ideaalbeeld over zichzelf geïnternaliseerd en gelooft hij dat hij
daaraan voldoet. Kortom, het individu veronderstelt dat hij bepaalde positieve kwaliteiten
bezit. Dit gebeurt eerder onbewust (de Vries, Zettler, & Hilbig, 2014; Paulhus, 1984; Ray et al.,
2013). In deze studie wordt voornamelijk de nadruk gelegd op sociale wenselijkheid met zijn
beide componenten en liegen.
Deceptie en psychopathie.
Het belang van deceptie bij het beschrijven van psychopathie is al terug te vinden in
Cleckley’s (1988) geschriften. Zo haalt hij onder andere onbetrouwbaarheid, oneerlijkheid en
onoprechtheid aan als kenmerken van psychopathie. Empirisch onderzoek ondersteunt dit
idee door het verband tussen psychopathie en deceptie aan te tonen (Seto, Khattar, Lalumière,
& Quinsey, 1997). Personen met hogere psychopathiescores zouden bovendien ook een
positievere attitude vertonen ten opzichte van deceptie (Edens, Buffington, & Tomicic, 2000a).
Volgens sommigen zouden personen met een hogere mate van psychopathische trekken over
het algemeen meer deceptief gedrag vertonen en dit zonder een specifieke reden of motivatie
(Ekman, 1993). Volgens andere onderzoekers zijn psychopatische individuen daarentegen
vooral geneigd om misleidend gedrag te stellen wanneer het hen voordelen oplevert (Rogers &
Cruise, 2000). Dit is zeker van belang in de forensische context. Personen met psychopathische
trekken kunnen dan bijvoorbeeld als doel hebben om zichzelf te laten vrijpleiten, hun straf te
laten verlichten of zichzelf te laten opnemen in de psychiatrie (Resnick, 1997). In een studie in
10
de forensische populatie heeft men individuen met een hogere en lagere mate van
psychopathische trekken vergeleken met betrekking tot deceptie. De onderzoekers vonden dat
deceptief gedrag bij delinquenten in drie factoren onderverdeeld kon worden: (1) zichzelf
beter of slechter voordoen, (2) het ontkennen van hun betrokkenheid in criminele activiteiten
waarbij er een externalisatie van schuld is, en ten slotte, (3) oplichting en manipulatie. Deze
drie factoren bleken meer voor te komen bij personen met hogere psychopathiescores dan bij
personen met lagere psychopathiescores (Rogers & Cruise, 2000). Ander onderzoek bevestigt
deze bevindingen. Psychopathische personen proberen zichzelf beter voor te doen om betere
uitkomsten te verkrijgen in de rechtbank (Häkkänen-Nyholm & Hare, 2009). Wat ze al dan niet
zeggen, is beredeneerd om hun daden minder ernstig te laten lijken. Zo slagen ze er vaak in om
personen die belangrijke beslissingen nemen over hun gevangenistraject te misleiden
waardoor ze meer kans maken op voorwaardelijke invrijheidsstelling (Häkkänen-Nyholm &
Hare, 2009; Hare, 1999; Porter, ten Brinke, & Wilson, 2009; Porter & Woodworth, 2007). De
situatie waarin ze zich bevinden kan bijgevolg een rol spelen bij het type deceptie dat
gehanteerd wordt. Afhankelijk van het type misleiding waar ze in die situatie voordeel uit
kunnen halen, doen personen met psychopathische trekken aan faking bad of faking good
(Lilienfeld & Fowler, 2006).
Sociale wenselijkheid: zelfdeceptie en impressiemanagement.
Voorgaand onderzoek toont aan dat individuen met hogere psychopathiescores niet
noodzakelijk meer gebruik maken van sociaal wenselijk gedrag. Zo vond men geen verband
tussen zelfdeceptie en impressiemanagement enerzijds en psychopathie anderzijds (Hare,
Forth, & Hart, 1989). Andere studies spreken echter van een negatieve relatie tussen
psychopathie en sociale wenselijkheid in zijn geheel (Gordts et al., 2015; Ray et al., 2013; Seto
et al., 1997; Verschuere et al., 2014), maar ook een negatieve correlatie tussen psychopathie
en impressiemanagement kan worden aangetoond (Freeman & Samson, 2012). Deze
negatieve relatie tussen psychopathie en sociale wenselijkheid kan wellicht verklaard worden
door de persoonlijkheid van personen met een hogere mate van psychopathische trekken. Zij
zouden zichzelf namelijk niet noodzakelijk in een positief daglicht willen stellen. Het is immers
algemeen geweten dat personen met een hogere mate van psychopathische trekken vaak
sociale normen en conventies overtreden. Ze doen zaken die sociaal niet wenselijk zijn en
bekommeren zich daarbij niet om het beeld dat anderen van hen hebben (Lilienfeld & Fowler,
2006; Seto et al., 1997; Verschuere et al., 2014).
De literatuur wijst er daarentegen wel op dat individuen die hoger scoren op
psychopathie, of toch op bepaalde psychopathische trekken, succesvoller lijken te zijn in het
11
gebruik van sociale wenselijkheid (MacNeil & Holden, 2006). Met het succesvol gebruik van
deze strategie wordt bedoeld dat het niet gedetecteerd wordt door vragenlijsten met
ingebouwde validiteitschalen voor sociale wenselijkheid. Dit impliceert dat de validiteitschalen
niet doen waarvoor ze ontwikkeld zijn (Book, Holden, Starzyk, Wasylkiw, & Edwards, 2006).
Deze evidentie werd teruggevonden in de algemene populatie maar ook in forensische
populaties (Book et al., 2006; Kelsey, Rogers, & Robinson, 2015). Zo kregen gedetineerden de
opdracht om zich voor te stellen dat hun antwoorden een impact hadden op het verdere
verloop van hun detentietraject. De gedetineerden met hogere psychopathiescores slaagden
erin om hun psychopathiescores op vragenlijsten meer te doen dalen dan de gedetineerden
met lagere psychopathiescores (Kelsey et al., 2015).
Liegen.
Individuen met hogere psychopathiescores zouden meer liegen dan de gemiddelde
persoon (Halevy, Salvi, & Verschuere, 2014), vooral indien ze hoger scoren op subschalen die
naar manipulatie en dergelijke peilen (Verschuere & in ’t Hout, 2016). Ze doen dit in meer
diverse contexten en beleven het liegen vaker als iets positiefs (Baughman, Jonason, Lyons, &
Vernon, 2014). Psychopatische individuen zouden liegen zonder reden (Jonason, Lyons,
Baughman, & Vernon, 2014) ongeacht of het liegen negatieve gevolgen met zich meebrengt
(Verschuere & in ’t Hout, 2016). Ander onderzoek toont echter aan dat individuen met een
hogere mate van psychopathische trekken verschillende motieven hebben om te liegen: ze
vinden het liegen op zich leuk, ze willen zichzelf beter voordoen, ze willen straf vermijden of ze
kunnen er voordeel uit halen (Spidel, 2002; Spidel, Hervé, Greaves, & Cuille, 2011). Dit hangt
ook samen met de evidentie dat personen die hoog scoren op psychopathiemetingen, in het
bijzonder op interpersoonlijke en manipulatie-gerelateerde subschalen, meer misleidende
verklaringen zouden gebruiken in de rechtbank ten voordele van zichzelf (Häkkänen-Nyholm &
Hare, 2009; Hare, 1999; Porter et al., 2009; Porter & Woodworth, 2007).
Of personen met een hogere mate van psychopathische trekken succesvolle
leugenaars zijn, is echter niet duidelijk. De resultaten in de literatuur zijn immers inconsistent.
Ondanks dat ze zichzelf als succesvolle leugenaars beschouwen (Giammarco, Atkinson,
Baughman, Veselka, & Vernon, 2013; Klaver, Lee, & Hart, 2007), zijn ze volgens sommige
onderzoekers niet beter in liegen dan de gemiddelde persoon. Ze zouden zelfs minder
geloofwaardig overkomen (Klaver, Lee, Spidel, & Hart, 2009). Hoewel vroeger onderzoek dit
lijkt te ondersteunen, stelt recenter onderzoek dit in vraag. In voorgaand onderzoek werd
namelijk aangetoond dat de leugens van personen met hogere psychopathiescores te
detecteren zijn aan de hand van elektrodermale controlemetingen en controle van de hartslag
12
(Raskin & Hare, 1978). In een recentere publicatie werd daarentegen evidentie gevonden dat
individuen met een hogere mate van psychopathische trekken een verminderde
elektrodermale respons vertonen tijdens het liegen (Verschuere, Crombez, Koster, & Uzieblo,
2006). Dit impliceert dat liegen bij dergelijke personen moeilijker gedetecteerd kon worden.
Verder suggereren enkele studies dat individuen met hogere scores op subschalen die
voornamelijk manipulatie nagaan, wel succesvoller zijn dan de gemiddelde persoon in het
vertellen van leugens (Billings, 2004). Daarnaast zouden individuen die voornamelijk hoger
scoren op het facet interpersoonlijke manipulatie er beter in slagen om onoprechte emoties te
vertonen zonder dat dit gedetecteerd kon worden door anderen (Porter, ten Brinke, Baker, &
Wallace, 2011).
Huidige Studie
Deceptie lijkt een belangrijk kenmerk te zijn voor psychopathie. Dit kan betekenisvolle
implicaties hebben voor zowel de praktijk als het onderzoeksveld. In voorgaande studies
onderzocht men veelal het verband tussen psychopathie en één bepaalde vorm van misleiding.
Deceptie is echter een breed begrip en de evidentie voor het verband tussen deceptie en
psychopathie is dan ook afhankelijk van het soort deceptie dat men bekijkt. Het doel van de
huidige studie is om het verband tussen psychopathie en verschillende componenten van
deceptie te onderzoeken in de algemene populatie.
Vooreerst wordt het verband tussen psychopathie enerzijds, en sociale wenselijkheid,
zelfdeceptie en impressiemanagement anderzijds, nagegaan. In voorgaand onderzoek maakte
men doorgaans gebruik van één sociale wenselijkheidsschaal waarbij men uit het oog verloor
dat sociale wenselijkheid uit twee componenten bestaat, meer bepaald: zelfdeceptie en
impressiemanagement. Om hieraan tegemoet te komen worden er in de huidige studie twee
metingen van sociale wenselijkheid gebruikt. Als eerste wordt de Eysenck Personality
Questionnaire-Revised Lie Scale (EPQ-R: Lie Scale; Eysenck & Eysenck, 1991) gebruikt. Dit is
een vragenlijst die peilt naar sociale wenselijkheid in zijn geheel. Daarnaast wordt ook de
Balanced Inventory of Desirable Responding Version 6 (BIDR; Paulhus, 1994) gebruikt. Deze
meting peilt eveneens naar sociale wenselijkheid, maar maakt door middel van zijn twee
subschalen het onderscheid tussen zelfdeceptie en impressiemanagement. Hierdoor ontstaat
de mogelijkheid om na te gaan of psychopathie gerelateerd is aan sociale wenselijkheid,
zelfdeceptie en impressiemanagement.
Vervolgens wordt nagegaan of psychopathie samenhangt met leugenachtig gedrag.
Leugenachtig gedrag wordt in het huidig onderzoek erg ruim geconceptualiseerd. Zo zal onder
13
meer de leugenfrequentie onderzocht worden door middel van de Lying Frequency
Questionnaire (LFQ; Serota, Levine, & Boster, 2010) en een leugendagboek. Deze
dagboekmethodiek is vrij nieuw in psychopathieonderzoek en laat ons toe om fluctuaties in de
leugenfrequentie na te gaan. Daarnaast zal ook nagegaan worden of individuen met een
hogere mate van psychopathische trekken daadwerkelijk liegen op de online
Anagramleugentaak (Wiltermuth, 2011). Deze leugentaak is een online taakparadigma dat een
indicatie geeft van het leugenachtig gedrag van de deelnemers zonder dat er beroep wordt
gedaan op zelfrapportage.
Naast de leugenfrequentie en het daadwerkelijk liegen, zal in deze studie aandacht
geschonken worden aan hoe individuen met hogere psychopathiescores liegen ervaren. Zowel
in de LFQ als in het dagboek worden immers enkele vragen gesteld over hoe moeilijk men het
vindt om te liegen en welke emoties men ervaart tijdens het liegen. Verder wordt ook de
attitude ten aanzien van liegen en subjectieve perceptie van succes in liegen bevraagd. Tot slot
zal er nagegaan worden omwille van welke redenen er gelogen wordt. In de bestaande
literatuur is er per slot van rekening weinig te vinden over leugenmotieven bij individuen met
een hogere mate van psychopathische trekken. De resultaten van het geringe aantal studies
over dit onderwerp zijn bovendien inconsistent (Jonason et al., 2014; Spidel, 2002; Spidel et
al., 2011). Door middel van alle bovengenoemde metingen kan er een breder beeld verkregen
worden van het liegen en andere factoren die met liegen verband houden.
Belangrijk in de huidige studie is dat er meerdere theoretische visies geïncludeerd
worden voor de meting van psychopathie. Psychopathie zal gemeten worden aan de hand van
de Self-Report Psychopathy Scale-Short Form (SRP-SF; Paulhus, Neumann, Hare, Williams, &
Hemphill, 2016) en de Triarchic Psychopathy Measure (TriPM; Patrick, 2010b). Waar
voorgaand onderzoek voornamelijk gebruik maakte van metingen die gebaseerd zijn op de
Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 1991, 2003) om de relatie tussen psychopathie en
deceptie na te gaan, wordt in de huidige studie ook de TriPM opgenomen. De SRP-SF en de
TriPM zijn twee instrumenten die het construct vanuit een andere invalshoek benaderen,
zijnde de criminele en de triarchische visie. Dit is cruciaal, gezien de mogelijkheid om bepaalde
kenmerken van psychopathie uit het oog te verliezen wanneer eenzijdig gebruik gemaakt
wordt van slechts één theorie. Waar de onderliggende visie van de SRP-SF crimineel gedrag als
een criterium van psychopathie beschouwt (Hare, 1980), benadrukt de theorie waarop de
TriPM gebaseerd is voornamelijk het gebrek aan angst en stressgevoelens (Douglas et al.,
2015). Onderzoek toont aan dat de verschillende psychopathie-instrumenten niet inwisselbaar
zijn. Er wordt doorgaans een relatief sterke correlatie tussen de zelfrapportage-instrumenten
14
gevonden (Drislane et al., 2014; Neumann & Pardini, 2014; Sellbom & Phillips, 2013; Sica et al.,
2014; Wilson, Miller, Zeichner, Lynam, Widiger, 2011), maar het feit dat deze correlaties niet
gelijk zijn aan één toont dat de verschillende instrumenten niet volledig hetzelfde construct
meten.
Voorgaand onderzoek in acht nemend worden de volgende verwachtingen
vooropgesteld:
(1) Er zal een negatief verband zijn tussen sociale wenselijkheidsmetingen en
psychopathie. Meer specifiek zal er een negatief verband teruggevonden worden
met impressiemanagement en geen verband met zelfdeceptie.
(2) Er zal een positief verband zijn tussen psychopathie en de leugenfrequentie. Meer
concreet zal er een positief verband teruggevonden worden met de SRP-SF
Interpersoonlijke Manipulatieschaal en de TriPM Laaghartigheidschaal.
(3) Personen met hogere scores op de psychopathievragenlijsten hebben een
positieve attitude ten aanzien van liegen en beschouwen zichzelf vaker als
succesvolle leugenaars.
(4) Personen met hogere scores op de psychopathievragenlijsten rapporteren minder
moeite met liegen, en rapporteren meer positieve gevoelens en minder negatieve
gevoelens tijdens en na het liegen. Bovendien rapporteren ze een hogere mate van
positieve gevoelens en een lagere mate van negatieve gevoelens.
(5) Personen met hogere scores op de psychopathievragenlijsten zullen vaker liegen
om positieve uitkomsten voor zichzelf te verkrijgen dan personen met lagere
scores.
Methode
Deelnemers
De steekproef (N = 671) werd getrokken uit de algemene populatie en bestond uit 129
mannen (19.20%; M = 42,81 jaar; SD = 16.80) en 542 vrouwen (80.80%; M = 36.06 jaar; SD =
14.61). In de gehele steekproef was de gemiddelde leeftijd 37.35 jaar (SD = 15,27; bereik: 16 –
79). De meerderheid van de deelnemers had de Belgische nationaliteit (96,4%) en was in
België geboren (94.5%). Daarnaast had 96.7% het Nederlands als moedertaal, terwijl
respectievelijk 1% en 0.3% het Frans en Duits als moedertaal hadden. In deze steekproef had
57.1% een hogere opleiding genoten; 36.8% had een diploma secundair onderwijs als hoogst
behaalde diploma. Verder had 5.7% van de steekproef een lager secundair onderwijsdiploma
15
behaald en 0.3% had enkel een lager onderwijs diploma behaald. De burgerlijke staat van de
deelnemers uit te steekproef was eveneens gevarieerd: 27% was alleenstaand, 15.8% had een
vaste relatie, 17.1% was samenwonend, 32% was getrouwd en 4.6% was gescheiden.
Een deel van deze steekproef (n = 197) nam deel aan de dagboekstudie. Dit onderdeel
van de steekproef bestond uit 27 (13.7%; M = 47.5 jaar; SD = 18.46) mannen en 170 vrouwen
(86.3%; M = 34.22 jaar; SD = 15.27). De gemiddelde leeftijd in dit steekproefonderdeel was
35.99 jaar (SD = 16.32; bereik: 16 – 76). Opnieuw bleek de meerderheid van de deelnemers de
Belgische nationaliteit te hebben (94.4%) en in België geboren te zijn (92.4%). Verder had
94.4% het Nederlands, 1.5% het Frans en .5% het Duits als moedertaal. Wat het hoogst
behaalde diploma betreft, had 57.9% een diploma hoger onderwijs, 36% een diploma hoger
secundair onderwijs, 5.6% een diploma lager secundair onderwijs en .5% een diploma lager
onderwijs behaald. Ten slotte was 37.6% van de deelnemers alleenstaand, 15.7% had een
vaste relatie, 14.2% was samenwonend, 23.9% was getrouwd en 5.1% was gescheiden.
Meetinstrumenten
Psychopathie.
De Self-Report Psychopathy Scale-Short Form (SRP-SF; Paulhus et al., 2016) is een
zelfrapportagevragenlijst die de aanwezigheid van psychopathische trekken meet in de
algemene populatie. Het instrument is gebaseerd op de PCL-R (Hare, 2003) en gebruikt 29 van
de 64 items uit de Self Report Psychopathy scale-III (SRP-III; Paulhus et al., 2009). De verkorte
versie correleert .92 met de SRP-III. De SRP-SF werd in het Nederlands vertaald door Uzieblo,
de Ruiter, Crombez, Neumann, Paulhus en Hare (2016). De items van de SRP-SF dienen
beantwoord te worden aan de hand van een vijfpunten Likertschaal (gaande van 1 = ‘helemaal
mee oneens’ tot 5 = ‘helemaal mee eens’). De totaalscores kunnen variëren van 29 tot 145.
Het instrument bestaat uit vier subschalen: (1) Interpersoonlijke Manipulatie (7 items) is een
factor die vooral manipulatie en misleiding nagaat. Een voorbeelditem van deze subschaal is:
“Ik heb me al als iemand anders voorgedaan om iets te verkrijgen”; (2) Gevoelloosheid (7
items) peilt naar de afwezigheid van empathie en de aanwezigheid van kilheid. Een
voorbeelditem van deze subschaal is: “Mensen zeggen soms dat ik kil ben”; (3) Onregelmatige
Levensstijl (7 items) bevraagt vooral impulsiviteit en risicovol gedrag. Een voorbeelditem van
deze subschaal is: “Ik heb vaak gevaarlijke dingen gedaan, gewoon voor de kick”; (4) Criminele
Tendensen (8 items) peilt naar de criminele activiteiten van de betrokkene. Een voorbeelditem
van deze subschaal is: “Ik ben nog nooit gearresteerd geweest”. Uit voorgaand onderzoek in de
algemene populatie blijkt dat de SRP-SF een uitmuntende interne consistentie vertoont, met
16
Cronbach’s α’s = .91. De subschalen vertonen een aanvaardbare interne consistentie (alle
Cronbach’s α’s > .74) (Carré, Hyde, Neumann, Viding, & Hairiri, 2013; Jones, 2013; Neumann &
Pardini, 2014). Daarnaast bleek uit voorgaande studies dat de SRP-SF over een goede
constructvaliditeit alsook een goede criteriumvaliditeit beschikt (Gordts et al., 2015; Neumann
& Pardini, 2014)
De Triarchic Psychopathy Measure (TriPM; Patrick, 2010b) is een
zelfrapportagevragenlijst die werd ontwikkeld om de triarchische conceptualisatie van
psychopathie volgens Patrick en collega’s (2009) te operationaliseren. De vragenlijst werd naar
het Nederlands vertaald door Soe-Agnie en collega’s (2011). Het instrument bestaat uit 58
items die men op een vierpunten Likertschaal dient te beantwoorden (gaande van 1 = ‘waar’
tot 4 = ‘onwaar’). De totaalscores kunnen variëren tussen 58 en 232. De TriPM behelst drie
domeinschalen: (1) Stoutmoedigheid (19 items) peilt naar sociale dominantie, stressresistentie
en een gebrek aan angst. Een voorbeelditem van deze subschaal is: “Ik kan dingen te boven
komen die anderen zouden traumatiseren”; (2) Laaghartigheid (19 items) peilt naar uitbuiting
van anderen, het onvermogen om intiem te zijn met anderen, de neiging tot sensatiezoekend
gedrag, en de afwezigheid van empathie en prosociaal gedrag. Een voorbeelditem van deze
subschaal is: “Ik zie er het nut niet van in om mij zorgen te maken of wat ik doe iemand anders
kwetst” (3) Disinhibitie (20 items) bevraagt impulsiviteit, gebrek aan planning, het onvermogen
om bevrediging uit te stellen en een gebrek aan verantwoordelijkheid. Een voorbeelditem van
deze subschaal is: “Ik kom in de problemen doordat ik niet nadenk over de gevolgen van mijn
daden” (Patrick, Fowles, & Krueger, 2009). Uit voorgaande studies in de algemene populatie
bleek dat de TriPM totaalschaal over een goede interne consistentie beschikt (Cronbach’s α =
.85). De subschalen vertoonden eveneens een goede betrouwbaarheid met Cronbach’s α’s
gaande van .80 voor Disinhibitie tot .88 voor Laaghartigheid (Sica et al., 2014; Sellbom &
Phillips, 2013). Verder werd er ook ondersteuning gevonden voor de constructvaliditeit van de
TriPM (Drislane et al., 2014; Patrick, 2010a; Sellbom & Phillips, 2013; Sica et al., 2014).
Deceptie.
De Eysenck Personality Questionnaire-Revised: Lie scale (EPQ-R: Lie Scale; Eysenck &
Eysenck, 1991) is een subschaal uit de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ-R; Eysenck &
Eysenck, 1991) die sociale wenselijkheid meet. De Nederlandse vertaling gebeurde door
Sanderman, Arrindell, Ranchor, Eysenck en Eysenck (1995). De schaal bevat 22 items die men
met ‘ja’ of ‘nee’ moet beantwoorden. Voorbeelden van items zijn: “Heeft u wel eens vals
gespeeld?”, “Zijn uw daden altijd in overeenstemming met uw woorden?”, en “Heeft u wel eens
17
iets slechts of gemeens verteld over een ander?”. De interne consistentie van de schaal werd
aangetoond aan de hand van verschillende studies in de algemene populatie en varieerde van
aanvaardbaar tot goed (bereik van Cronbach’s α = .69 tot Cronbach’s α = .82) (Barelds &
Luteijn, 2002; Dazzi, 2011; De Smet, Uzieblo, Loeys, Buysse, & Onraedt, 2015; Francis, 1991;
Gordts et al., 2015). De constructvaliditeit werd eveneens aangetoond (Barett, Petrides,
Eysenck, & Eysenck 1991; Davies, French & Keogh, 1998; Dazzi, 2011).
De Balanced Inventory of Desirable Responding Version 6 (BIDR; Paulhus, 1994) is een
zelfrapportagevragenlijst die sociale wenselijkheid meet. Het instrument werd door Paulhus
(1994) ontwikkeld door het samenbrengen en aanpassen van de items van de Self Deception
Questionnaire (SDQ; Sackeim & Gur 1978) en de Other Deception Questionnaire (ODQ;
Sackeim & Gur 1978). De Nederlandse vertaling van de vragenlijst werd ontwikkeld door
Noteborn et al. (2015). Het instrument bestaat uit 40 items die men aan de hand van een
zevenpunten Likertschaal dient te beantwoorden (gaande van 1 = ‘niet waar’ tot 7 = ‘helemaal
waar’). De ruwe totaalscore kan variëren tussen 20 en 140. De vragenlijst kan onderverdeeld
worden in twee subschalen: (1) Zelfdeceptie (20 items) meet de mate waarin een persoon
gelooft dat hij aan zijn eigen ideaalbeeld voldoet (Paulhus, 1984). Een voorbeelditem is: “Mijn
eerste indruk van mensen blijkt meestal te kloppen”; (2) Impressiemanagement (20 items) peilt
naar de mate waarin een individu zichzelf bewust positief wil voordoen (Paulhus, 1984). Een
voorbeelditem is: “Ik heb wel eens iets slechts over een vriend(in) gezegd achter zijn of haar
rug om”. Volgens voorgaande studies beschikt het instrument over een goede interne
consistentie (bereik van Cronbach’s α = .79 tot Cronbach’s α = .80). De subschalen vertonen
een aanvaardbare betrouwbaarheid (Zelfdeceptie: bereik van Cronbach’s α = .64 tot
Cronbach’s α = .79 en Impressiemanagement: bereik van Cronbach’s α = .68 tot Cronbach’s α =
.75) (Freeman & Samson, 2012; Li & Bagger, 2007; Meston, Heiman, Trapnell, & Paulhus,
1998). De constructvaliditeit alsook de criteriumvaliditeit van de BIDR werden aangetoond in
de algemene populatie (Davies et al., 1998; Lanyon & Carle, 2007; Meston et al., 1998).
De Lying Frequency Questionnaire (LFQ; Serota et al., 2010) is een vragenlijst die de
frequentie van liegen gedurende de laatste 24 uur nagaat. Daarbij krijgen de deelnemers eerst
de opdracht om een korte tekst te lezen. In deze tekst staat een definitie over wat liegen is en
welke soorten leugens er bestaan. Vervolgens wordt hen gevraagd hoeveel en tegen wie ze de
afgelopen 24 uur gelogen hebben. Daarnaast wordt ook een onderscheid gemaakt tussen
virtueel liegen (e.g. via geschreven tekst, SMS-berichten of het internet) en reëel liegen. Om de
totaalscore te verkrijgen, worden de antwoorden op alle individuele items opgeteld. Het
meetinstrument werd vertaald door Halevy en collega’s (2014). In deze versie wordt eveneens
18
aan de deelnemers gevraagd hoe moeilijk en hoe emotioneel ze het vinden om te liegen. Het
instrument beschikt over een acceptabele betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .67) en een goede
criterium- en constructvaliditeit (Halevy et al., 2014).
Naast dit instrument werd een ad-hoc ontwikkeld leugendagboek gebruikt. Het
dagboek is gebaseerd op de Lying Frequency Questionnaire en reeds uitgevoerd leugen- en
emotie-onderzoek (e.g. Arcimowicz et al., 2015; Bradley & Lang, 1994; DePaulo, 2004;
DePaulo, Ansfield, Kirkendol, & Boden, 2004; DePaulo, Kashy, Kirkendol, Wyer, & Epstein,
1996; Ekman, 1997; Gneezy, 2005; Gozna, 2001; Jonason et al., 2014; Serota & Levine, 2015;
Spidel, 2002; Spidel et al., 2011). Het dagboek bestaat uit 10 items. Een eerste item peilt naar
de frequentie van het liegen gedurende de afgelopen 24 uur aan de hand van een open vraag.
Een tweede item gaat na tegen wie er gelogen werd (familieleden, vrienden, collega’s,
kennissen, onbekenden of anderen). Het derde item onderzoekt de attitude ten aanzien van
liegen. Voor dit item zijn er drie antwoordmogelijkheden: “positief”, “neutraal” of “negatief”.
Het vierde item peilt naar de subjectieve perceptie van succes in liegen. Op de vraag of
deelnemers zichzelf een goede leugenaar vinden zijn er drie antwoordmogelijkheden: “ja”,
“soms” of “nee”. In het dagboek wordt ook gevraagd naar de gevoelens die deelnemers
ervoeren tijdens en na het liegen. Er wordt van de respondenten verwacht dat ze op een
zevenpunten Likertschaal (gaande van 1 = ‘gevoel is aanwezig’ tot 7 = ‘gevoel is niet aanwezig’)
aangeven in welke mate ze de volgende gevoelens tijdens en na het liegen hebben ervaren:
positieve gevoelens, gevoelens van opwinding, schuldgevoelens, schaamtegevoelens,
angstgevoelens, gevoelens van opluchting en gevoelens van blijdschap. Voor de analyses in de
huidige studie werden de scores op deze gevoelens omgekeerd opdat hogere scores wijzen op
een hogere mate van aanwezigheid van het gevoel. Daarnaast worden ook de motieven voor
het liegen bevraagd. Hierbij is er de mogelijkheid om één of meer van de volgende
antwoordopties aan te duiden: “Ik deed het zonder reden”, “Ik vond het liegen op zich leuk”, “Ik
wilde mezelf beter voordoen”, “Ik wilde negatieve informatie over mezelf achterhouden
omwille van privacy-redenen”, “Ik wilde schaamte vermijden”, “Ik wilde straf vermijden”, “Het
liegen bracht me meer voordelen op dan de waarheid”, “Ik loog om te controleren welke
informatie anderen voorhanden hadden” en ten slotte “Het liegen zorgde ervoor dat de
persoon waartegen ik loog zich beter voelde”. Naast deze antwoordopties is er eveneens de
mogelijkheid om een eigen antwoord aan te geven indien geen van de vooropgestelde
antwoorden van toepassing blijkt te zijn. Tot slot wordt er aan de deelnemers gevraagd om
drie leugens die ze de afgelopen 24 uur vertelden in detail te beschrijven aan de hand van de
volgende vragen: “Aan wie was de leugen gericht?”, “Waarover ging de leugen?”, “Wat was de
19
reden voor de leugen?”, “Was de leugen succesvol? en “Waarom was de leugen wel/niet
succesvol?”.
De Anagramleugentaak (Wiltermuth, 2011) gaat bedrog na door middel van een
online taak waarbij deelnemers negen verschillende anagrammen dienen op te lossen. Het
derde anagram is echter op die manier opgesteld dat het bijna onmogelijk op te lossen is. Het
woord ‘taguan’ (i.e. vliegende eekhoorn) is namelijk erg zeldzaam en door veel mensen niet
gekend. De Nederlandse versie van deze taak werd ontwikkeld en getest door Halevy en
collega’s (2014). De Nederlandse oplossingen van de anagrammen zijn: “potlood”, “bloem”,
“taguan”, “sokken”, “steen”, “kleur”, “rusten”, “koekje” en “ijsberg”. Er wordt na elk item
telkens gevraagd of men het anagram heeft kunnen oplossen. Er wordt aan de deelnemers
niet gevraagd om een oplossing van de anagrammen te geven. Wanneer een deelnemer
aangeeft dat hij het derde anagram heeft kunnen oplossen, wordt hij als leugenaar
geclassificeerd.
Procedure
In deze studie werd het verband tussen psychopathie en deceptie onderzocht door
middel van online vragenlijsten en een online taak. De studie werd goedgekeurd door de
ethische commissie van de Thomas More Hogeschool. Het onderzoek werd aan de deelnemers
gepresenteerd als een onderzoek dat handelde over het verband tussen
persoonlijkheidstrekken en responsstijlen. Dat werd gedaan omwille van een belangrijke
reden. Het begrip ‘psychopathie’ brengt immers een sterk stigmatiserend label met zich mee.
Daarnaast heeft het begrip een negatieve connotatie. Vandaar dat er besloten werd om dit
begrip niet te gebruiken bij de informatie die deelnemers krijgen opdat hun responsstijlen op
de vragenlijsten niet beïnvloed zouden worden. Verder is het belangrijk om op te merken dat
in deze studie niemand geclassificeerd werd als ‘een psychopaat’. Zoals reeds aangegeven is er
recent meer evidentie om psychopathie vanuit een dimensionele invalshoek te benaderen.
De rekrutering van de steekproef gebeurde grotendeels online (81% van de gehele
steekproef). Via sociale media zoals LinkedIn en Facebook werd een oproep verspreid om aan
deze studie deel te nemen. De oproep werd onder meer verspreid via Facebookpagina’s en
Facebookgroepen. Een dergelijke rekruteringsmethode wordt als snel en goedkoop
beschouwd in de literatuur (Bhutta, 2010). Bovendien is er voor de representativiteit van een
online gerekruteerde steekproef in toenemende mate evidentie te vinden (Farrell & Petersen,
2010). Daarnaast werden ook e-mails verstuurd naar het netwerk van de onderzoeker met
daarin dezelfde oproep. In deze oproep werd er, samen met een link naar de survey, algemene
20
informatie gegeven over de opzet van het onderzoek. De deelname gebeurde op vrijwillige
basis. Per 100 deelnemers werd een duo-ticket voor de bioscoop verloot. Naast de algemene
survey werden de deelnemers eveneens uitgenodigd om aan het tweede deel van de studie
mee te werken. Dit deel van het onderzoek was de dagboekstudie waarin aan de deelnemers
gevraagd werd om gedurende vijf dagen een kort leugendagboek in te vullen. Bij iedere
deelname aan de dagboekstudie, werd de kans om bioscooptickets te winnen groter. Om de
gegevens van de algemene survey en de dagboekstudie te kunnen koppelen, werd bij aanvang
van de studie aan de deelnemers gevraagd om een uniek codewoord in te geven dat ze niet
konden vergeten (i.e. geboortedatum, postcode en de letter ‘M’ of ‘V’ voor het geslacht). Dit
codewoord diende herhaald te worden telkens wanneer men het dagboek invulde.
Daarnaast werden de online vragenlijsten ook verspreid bij eerstejaarsstudenten
Toegepaste Psychologie van de Thomas More Hogeschool in Antwerpen (9% van gehele
steekproef). Zij kregen de opdracht om de vragenlijsten in te vullen via een online link. Hierbij
werd ook informatie gegeven over het onderzoeksopzet. In ruil voor het invullen van de survey
en het meewerken aan de dagboekstudie kregen zij een course credit. Indien zij niet
deelnamen aan alle vijf de dagboekdelen, kregen zij een lagere of geen course credit. Verder
namen zij niet deel aan de loting voor de bioscooptickets.
De online vragenlijsten werden op punt gesteld aan de hand van het online
programma Qualtrics. De oproep met de link naar de survey werd persoonlijk naar 94
personen gemaild en in 89 verschillende Facebookgroepen met minstens 1000 leden geplaatst.
Daarnaast namen 59 eerstejaarsstudenten Toegepaste Psychologie van de Thomas More
Hogeschool in Antwerpen aan de survey deel. Uiteindelijk hebben er zich 1477 deelnemers
voor de online enquête aangemeld. Daarvan gingen er 285 niet akkoord met de geïnformeerde
toestemming. Er waren 21 personen die afhaakten na de demografische gegevens en 122
personen die de validiteitsvragen niet correct invulden. Bijgevolg werden deze personen
verwijderd uit de verdere statistische analyses. Omwille van het doel van deze studie werd
besloten dat enkel respondenten die minstens één psychopathievragenlijst en minstens één
deceptievragenlijst invulden, meegenomen werden in de verdere analyses. Hierdoor bestond
de finale steekproef uit 671 deelnemers, waarvan 545 de survey in zijn geheel invulden.
Hiervan namen 197 respondenten deel aan het dagboek. Het dagboek werd door 73
deelnemers tijdens alle vijf de meetmomenten ingevuld, 34 deelnemers vulden slechts vier
dagboeken in, 23 vulden er drie in, 21 vulden er twee in en 46 vulden er slechts één in.
Ondanks het groot aantal missende gegevens in het dagboek, werd toch geopteerd om alle
dagboekdeelnames te includeren in de statistische analyses (Krueger & Tian, 2004).
21
De enquête verliep als volgt: vooreerst werd de geïnformeerde toestemming
verkregen aan de hand van informatie op de eerste pagina van de enquête. Op deze pagina
werden de deelnemers over hun rechten (onder andere over de mogelijkheid om de deelname
op ieder moment stop te zetten en de anonieme verwerking van gegevens) geïnformeerd.
Deelnemers konden enkel met de enquête starten indien ze hiermee akkoord gingen door ‘ja’
aan te klikken. Vervolgens werden de verschillende vragenlijsten en de taak in een willekeurige
volgorde aangeboden om volgorde-effecten te vermijden. Na afloop van de enquête werden
alle deelnemers bedankt en kregen ze doorverwijsadressen indien men na deelname vragen
had. Verder werd er via een aparte link ook een e-mailadres gevraagd voor deelname aan de
loting en voor verdere deelname aan de dagboekstudie. Hierbij werd benadrukt dat de
persoonlijke gegevens onafhankelijk van de data werden opgeslagen in een apart bestand. Er
werd eveneens vermeld dat het databestand met de e-mailadressen verwijderd zou worden na
afloop van de studie. De deelnemers die zich opgaven voor de dagboekstudie kregen dagelijks
een herinneringsmail met daarin de link naar de dagboekstudie. Hier werd eveneens duidelijk
verwezen naar de anonieme verwerking van de gegevens. De deelnemers uit de algemene
populatie konden na het invullen van ieder dagboekdeel opnieuw hun e-mailadres invoeren
via een aparte link voor deelname aan de loting van de bioscooptickets. De
eerstejaarsstudenten Toegepaste Psychologie dienden na deelname van ieder dagboekdeel
hun studentennummer via een aparte link door te voeren. Op die manier kon gecontroleerd
worden of de studenten aan alle vijf de dagboekdelen hadden deelgenomen.
Statistische Analyses
Alle analyses in dit onderzoek werden uitgevoerd aan de hand van SPSS (SPSS Statistics
for Windows version 24.0). Er werd een significantieniveau van .05 vooropgesteld voor alle
statistische toetsen in dit onderzoek. Dit wil zeggen dat p-waarden kleiner dan .05 als
significant werden beschouwd (Nickerson, 2000).
Vooreerst werden de gemiddelden, de standaarddeviaties en het bereik van de scores
op de vragenlijsten uit de survey berekend. De interne consistentie van de totaal- en
subschalen werd berekend aan de hand van Cronbach’s alpha. Voor de interpretatie werd
gebruik gemaakt van de richtlijnen van George en Mallerey (2003): α >.90 is uitmuntend, α
>.80 is goed, α > .70 is aanvaardbaar, α > .60 is bedenkelijk, α > .50 is zwak en α < .50 is niet
aanvaardbaar. Verder dient er vermeld te worden dat de laatste twee items van de EPQ-R: Lie
22
Scale1 door een technische fout niet in de online survey werden opgenomen. Aangezien de
interne consistentie van deze schaal aanvaardbaar was (zie Tabel 3), werd er besloten om deze
versie van de EPQ-R: Lie Scale toch te behouden. Ten slotte werd ook de proportie leugenaars
berekend op de Anagramleugentaak.
Ook de gemiddelden, standaarddeviaties en het bereik van de antwoorden in het
dagboek werden berekend. Aangezien de dagboekdata met mixed models geanalyseerd
werden, werd er geen rekening gehouden met het feit dat niet alle deelnemers alle vijf de
dagboekdelen invulden (Krueger & Tian, 2004). De argumentatie voor mixed models wordt
later uitgebreid beschreven. Door de inclusie van alle respondenten die aan het dagboek
deelnamen werden alle dagboekdelen samengenomen voor de berekening van het
gemiddelde, de standaarddeviaties en het bereik, alsook voor de berekening van de proporties
van de categorische variabelen in het dagboek.
Vervolgens werden de gemiddelden en de standaarddeviaties berekend per geslacht
en vergeleken via de t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Hierbij werd telkens rekening
gehouden met de homogeniteit van de varianties. Naast de t-toets voor onafhankelijke
steekproeven werd de effectgrootte d berekend. Om de effectgroottes te interpreteren
werden de vuistregels van Cohen (1992) gehanteerd. Hierbij werd d = .20 als een klein, d = .50
als een middelgroot en d = .80 als een groot effect beschouwd. Om geslachtsverschillen in
proporties na te gaan werd gebruik gemaakt van de χ²-toets.
Het verband tussen beide psychopathiemetingen werd onderzocht aan de hand van
Pearson correlaties. Ook de relatie tussen psychopathie en sociale wenselijkheid werd
onderzocht aan de hand van de Pearson’s correlatiecoëfficiënt. Hierbij werd eerst onderzocht
of de correlatiecoëfficiënten significant waren. Vervolgens werd de sterkte van de correlaties
nagegaan. Voor de interpretatie van de correlatiecoëfficiënten werd gebruik gemaakt van de
vuistregels van Cohen (1992) waarbij r = .10 duidt op een zwakke correlatie, r = .30 op een
middelgrote correlatie en r = .50 op een sterke correlatie. Daarnaast werd onderzocht of er
een significant verschil in sterkte aanwezig was tussen de correlatiecoëfficiënten van de SRP-SF
totaalscore en sociale wenselijkheid enerzijds en de TriPM totaalscore en sociale wenselijkheid
anderzijds. Dit gebeurde aan de hand van de Fisher’s r tot z-statistiek waarbij de
correlatiecoëfficiënt getransformeerd wordt naar een z-waarde aan de hand van de volgende
teststatistiek: z =
log
(Fisher, 1921).
1 Item 21: “Stelt u soms dingen uit tot morgen terwijl u ze vandaag eigenlijk zou moeten doen?”
Item 22: “Bent u altijd bereid een gemaakte fout toe te geven?”
23
Vervolgens werd de samenhang tussen psychopathie en leugenachtig gedrag
nagegaan. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen de metingen van de algemene survey
(i.e. de LFQ en de Anagramleugentaak) en de metingen binnen de dagboekstudie. De data uit
de algemene survey werd onderzocht aan de hand van regressie-analyses en de dagboekdata
werd geanalyseerd aan de hand van mixed-effect modellen. Deze techniek wordt ook wel
multilevel modeling of hiërarchische regressie genoemd (Heck, Thomas, & Tabata, 2014). In
wat volgt zal eerst stilgestaan worden bij de uitbijters in de data en de normaliteitsassumptie.
Vervolgens wordt de statistische analyse van de data uit de algemene survey besproken. Ten
slotte worden de statistische methoden voor de analyse van de dagboekdata in detail
weergegeven.
Voor aanvang van de analyses werden er drie opvallende scores in de LFQ-
leugenfrequentie vastgesteld. Drie deelnemers gaven immers aan dat ze de afgelopen 24 uren
respectievelijk 148, 380 en 2000 leugens verteld hadden. De laatste twee LFQ-scores weken
meer dan drie standaarddeviaties af van het gemiddelde (M = 6.40, SD = 84.32). Bijgevolg
werden deze scores als uitbijters beschouwd. Wat de leugenfrequentie van 148 leugens
betreft, werd er contact opgenomen met K. Serota, de onderzoeker die deze vragenlijst
ontwikkelde. Hij was van mening dat ook deze LFQ-score als een uitbijter beschouwd kon
worden (K. Serota, personal communication, May 2, 2017). Bijgevolg werden deze drie
afwijkende scores niet meegenomen in de verdere analyses.
Aangezien in deze scriptie voor de LFQ-leugenfrequentie, de mate waarin deelnemers
het emotioneel en moeilijk vonden om te liegen, de dagdagelijkse leugenfrequentie en
gevoelens tijdens en na het liegen gebruik gemaakt wordt van lineaire regressie, werd de
normaliteitsassumptie voor elk van deze uitkomstvariabelen nagegaan. Dit gebeurde aan de
hand van de asymmetrie (i.e. skewness) en de scherpte van de staart van de verdeling (i.e.
Kurtosis). Er werden geen significantietesten uitgevoerd voor de asymmetrie en de scherpte
van de staart aangezien de steekproef van zowel de gehele survey als het aantal deelnames
aan de dagboekdelen groter is dan 200 (Field, 2009). In plaats daarvan werd gebruik gemaakt
van de richtlijnen beschreven door George en Mallerey (2010). Zij stellen grenswaarden van -2
en 2 voorop. Indien de asymmetrie en de scherpte van de staart binnen deze waarden ligt,
spreken zij van evidentie voor min of meer normaal verdeelde data. Met uitzondering van de
LFQ-leugenfrequentie (skewness = 6.27, SE = .10; Kurtosis = 48.86, SE = .20) en de
dagdagelijkse leugenfrequentie (skewness = 1.60, SE = .10; Kurtosis = 4.38, SE = .20), werd aan
deze voorwaarden voldaan. Bijgevolg werd er besloten om de LFQ-leugenfrequentie en de
dagdagelijkse leugenfrequentie te transformeren. Aangezien het trekken van een
24
vierkantswortel ontoereikend was om aan de richtlijnen van George en Mallerey (2010) te
voldoen, werd de LFQ-leugenfrequentie getransformeerd aan de hand van een
vierdemachtswortel (DeCoster, 2001) van de originele score (skewness = .74, SE = .10; Kurtosis
= -.64, SE = .20). De dagdagelijkse leugenfrequentie kon daarentegen wel getransformeerd
worden met behulp van een vierkantswortel (DeCoster, 2001) van de originele score om aan
de richtlijnen van George en Mallerey (2010) te voldoen (skewness = .34, SE = .10; Kurtosis = -
1.32, SE = .20).
In alle analysetechnieken, met uitzondering van de attitude ten aanzien van liegen,
werden leeftijd en geslacht als controlevariabelen opgenomen. Hierbij was ‘vrouw’ telkens de
referentiecategorie. Om multicollineariteit tegen te gaan werden er per afhankelijke variabele
steeds vier aparte modellen opgesteld met telkens de SRP-SF totaalscore, de SRP-SF
subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM subschaalscores als predictorvariabelen
(Mason & Perreault, 1991).
Vooreerst werd het verband tussen de LFQ-leugenfrequentie en psychopathie
onderzocht. Om na te gaan of de leugenfrequentie, zoals gemeten door de LFQ, voorspeld kan
worden door psychopathie, werden er vier meervoudige lineaire regressiemodellen opgesteld
met telkens de LFQ-scores als afhankelijke variabele en de verschillende
psychopathiemetingen en controlevariabelen als predictorvariabelen. In de LFQ werd
eveneens gevraagd hoe moeilijk en emotioneel deelnemers het vonden om te liegen. Om na te
gaan of deelnemers met hogere psychopathiescores liegen minder emotioneel en moeilijk
vonden, werd gebruik gemaakt van vier multivariate lineaire regressiemodellen voor de SRP-SF
totaal- en subschaalscores en de TriPM totaal- en subschaalscores. Alle multivariate toetsen in
deze studie zijn gebaseerd op Wilks’ Lambda.
Vervolgens werd onderzocht of psychopathie een significante voorspeller is van het al
dan niet liegen op de Anagramleugentaak. Om dit na te gaan werden er vier binaire
logistische regressies uitgevoerd. Hierbij werd het al dan niet liegen op het derde, onoplosbare
item van de taak als uitkomstvariabele genomen. De predictorvariabelen waren opnieuw de
verschillende psychopathiemetingen. De kans om te liegen op dit item werd vergeleken met
de kans om niet te liegen op dit item (Lammers, Pelzer, Hendrickx, & Eisinga, 2007).
Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van de data uit de dagboekstudie. Om na te gaan
of psychopathie een goede voorspeller is van de dagdagelijkse leugenfrequentie en de
gevoelens tijdens en na het liegen, werd gebruik gemaakt van meerdere lineaire mixed-effect
modellen. De keuze voor de mixed models-techniek werd gemaakt omdat deze techniek beter
25
kan omgaan met missing data dan een repeated measures ANOVA (Krueger & Tian, 2004).
Voor elke afhankelijke variabele werden er opnieuw vier mixed models opgesteld met telkens
de SRP-SF totaalscore, de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM
subschaalscores als predictoren. Elke individuele deelnemer werd beschouwd als een level 2
variabele waarbinnen verschillende level 1 metingen (i.e. de dagboekdelen) werden
uitgevoerd. Er werd verondersteld dat elke deelnemer een verschillend intercept had wat de
leugenfrequentie en de gevoelens tijdens en na het liegen betreft. Hierdoor werd er voor elk
individu een random intercept geïncludeerd. Aan de hand van de weergegeven varianties kon
de variabiliteit in de leugenfrequentie binnen en tussen respondenten nagegaan worden (Heck
et al., 2014).
Om het verband tussen psychopathie en motieven voor liegen na te gaan werd
gebruik gemaakt van binomiale logistische regressieanalyses aan de hand van mixed models. In
elk dagboekdeel was er de mogelijkheid om aan te duiden omwille van welke redenen men
had gelogen. De kans om te liegen omwille van een bepaald motief werd vergeleken met de
kans om niet te liegen omwille van dat motief (Lammers et al., 2007). Voor elk motief werd de
analyse vier maal uitgevoerd: eenmaal voor de SRP-SF totaalscore, eenmaal voor diens
subschaalscores, eenmaal voor de TriPM totaalscore en opnieuw voor diens subschaalscores.
In elk model werd opnieuw een random intercept geïncludeerd (Heck, Thomas, & Tabata,
2012).
Ten slotte werd onderzocht of deelnemers met hogere scores op de
psychopathievragenlijsten zichzelf vaker als goede leugenaar beschouwen en of ze vaker een
positieve attitude hebben ten aanzien van liegen. Om dit na te gaan werden meerdere
multinomiale logistische regressiemodellen opgesteld aan de hand van mixed models. Dit werd
gedaan omdat de afhankelijke variabelen ‘succesvolle leugenaar’ en ‘attitude’ uit drie
categorieën bestaan. Om een dergelijke analyse uit te voeren dient er één referentiecategorie
gekozen te worden. Vervolgens kan men de kans op de overige categorieën vergelijken met de
kans op de gekozen referentiecategorie (Lammers et al., 2007). Wat de uitkomst ‘succesvolle
leugenaar’ betreft werd de categorie ‘ik vind mezelf nooit een goede leugenaar’ als
referentiecategorie beschouwd. Op die manier kon nagegaan worden of deelnemers met
hogere psychopathiescores een hogere kans hadden om zichzelf als altijd of soms als een
goede leugenaar te beschouwen in vergelijking met de kans om zichzelf nooit als een goede
leugenaar te beschouwen. Voor de attitude was ‘negatieve attitude’ de referentiecategorie. Zo
kon onderzocht worden of individuen met hogere psychopathiescores meer kans hadden om
een positieve of neutrale attitude te rapporteren ten aanzien van liegen, in vergelijking met
26
een negatieve attitude. Iedere analyse werd viermaal uitgevoerd met de SRP-SF totaalscore,
diens subschaalscores, de TriPM totaalscore en diens subschaalscores als predictoren. Ten
slotte werd in elk model opnieuw een random intercept geïncludeerd (Heck et al., 2012).
Resultaten
Descriptieve Statistiek
Volledige steekproef.
In Tabel 3 worden de steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties, Cronbach’s
alpha’s en het bereik van de SRP-SF, de TriPM, de EPQ-R: Lie Scale, en de BIDR. Daarnaast kan
ook de proportie leugenaars op de Anagramleugentaak afgelezen worden. De interne
consistentie van de SRP-SF totaalschaal was goed. Verder vertoonden de SRP-SF
Interpersoonlijke Manipulatie- en Levensstijlschalen een aanvaardbare interne consistentie. De
SRP-SF Gevoelloosheid- en Criminele Tendensenschalen hadden echter respectievelijk een
bedenkelijke en zwakke interne consistentie. De interne consistentie van de TriPM totaal- en
subschalen was goed en de EPQ-R: Lie scale vertoonde een aanvaardbare interne consistentie.
Daarnaast bleek de BIDR totaalschaal over een goede interne consistentie te beschikken. De
BIDR Zelfdeceptie en Impressiemanagement subschalen vertoonden een aanvaardbare interne
consistentie. Ten slotte bleek de LFQ een zwakke interne consistentie te hebben.
27
Tabel 3
Steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties, Chronbach’s alpha’s en bereik op de SRP-SF, de TriPM, de EPQ-R: Lie Scale, de BIDR, de LFQ en de Anagramleugentaak.
Schaal N M SD α Min Max
SRP-SF Totaal 632 48.98 12.16 .87 29.00 111.00
IPM 632 12.87 4.23 .75 7.00 30.00
GL 632 12.57 3.92 .66 7.00 27.00
LS 632 14.29 4.69 .73 5.00 32.00
CT 632 9.25 2.47 .56 7.00 28.00
TriPM Totaal 616 5.61 .80 .85 3.77 10.18
SM 616 2.45 .49 .86 1.11 3.79
LH 616 1.50 .37 .84 1.00 3.11
DIS 616 1.67 .35 .81 1.00 3.80
EPQ-R Totaal 629 8.63 3.76 .75 .00 20.00
BIDR Totaal 606 159.45 25.35 .80 89.00 244.00
ZD 606 80.02 14.06 .73 37.00 122.00
IM 606 79.42 17.05 .76 34.00 122.00
Totaal LFQ
582 2.11 6.07 .57 .00 64.00
Moeilijk om te liegen 495 42.76 33.28 - .00 100.00
Emotioneel om te liegen 474 37.39 33.46 - .00 100.00
Proportie leugenaars 617 .07 - - - -
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; EPQ-R = Eysenck Personality Questionnaire – Revised; BIDR = Balanced Inventory of Desirable Responding; ZD = Zelfdeceptie; IM = Impressie Management; LFQ = Lying Frequency Questionnaire.
Tabel 4 toont de steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en
onafhankelijke t-toetsen voor mannen en vrouwen. Uit de statistische analyses bleek dat
mannen significant hoger scoorden op de SRP-SF, de SRP-SF subschalen, de TriPM en de TriPM
subschalen, met uitzondering van de TriPM Disinhibitieschaal. Op deze laatste werd immers
geen significant verschil tussen mannen en vrouwen gevonden. Wat de EPQ-R: Lie Scale
betreft was er eveneens geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Er werd
daarentegen wel een significant verschil teruggevonden tussen de BIDR totaalscore en diens
Zelfdeceptieschaal, waar mannen hoger scoorden dan vrouwen. Wat de BIDR
Impressiemanagementsubschaal betreft, werd geen significant verschil tussen mannen en
vrouwen teruggevonden. Verder was er ook geen significant verschil te vinden op de LFQ-
leugenfrequentie. Ten slotte werd er gevonden dat de proportie leugenaars zoals gemeten
28
met de Anagramleugentaak, onder de mannen niet significant hoger was dan de proportie
leugenaars onder de vrouwen (χ²(1) = 3.78, p = .052, Logit (d) = .38).
Tabel 4
Steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en onafhankelijke t-toetsen van de SRP-SF, de TriPM, de EPQ-R: Lie Scale, de BIDR, de LFQ en de Anagramleugentaak voor de vrouwelijke en mannelijke deelnemers.
Vrouwen Mannen
Schaal N M SD N M SD t d
SRP-SF Totaal 490 47.25 11.12 122 56.20 13.64 6.74** .72
IPM 490 12.52 4.02 122 14.30 4.75 3.82** .41
GL 490 12.01 3.52 122 14.92 4.58 6.59** .71
LS 490 13.75 4.48 122 16.59 4.87 6.19** .61
CT 490 8.98 2.12 122 10.39 3.22 4.60** .55
TriPM Totaal 499 5.50 .75 117 6.08 .82 7.44** .74
SM 499 2.39 .47 117 2.70 .50 6.11** .64
LH 499 1.45 .33 117 1.70 .45 5.82** .63
DIS 499 1.67 .34 117 1.69 .37 .80 .06
EPQ-R Totaal 505 8.70 3.69 124 8.38 4.04 -.84 .08
BIDR Totaal 490 158.33 25.35 116 164.17 24.90 2.24* .23
ZD 490 78.67 13.94 116 85.72 13.13 4.95** .52
IM 490 79.65 16.97 116 78.45 17.44 -.68 .07
LFQ Totaal 470 2.12 6.37 112 2.04 4.60 -.14 .01
Moeilijk om te liegen 398 45.23 32.52 97 32.63 34.62 -3.38** .38
Emotioneel om te liegen 381 20.61 33.37 93 24.18 30.61 -4.32** .11
Proportie leugenaars 504 0.06 .01 113 0.11 .03 - -
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; EPQ-R = Eysenck Personality Questionnaire – Revised; BIDR = Balanced Inventory of Desirable Responding; ZD = Zelfdeceptie; IM = Impressie Management; LFQ = Lying Frequency Questionnaire; *p <.05, **p <.01 .
Steekproef dagboekstudie.
In Tabel 5 worden de steekproefgrootte, gemiddelden, staandaarddeviaties en het
bereik op de SRP-SF, de TriPM, de dagdagelijkse leugenfrequentie en gevoelens tijdens en na
het liegen weergegeven voor het onderdeel van de steekproef dat deelnam aan de
dagboekstudie.
29
Tabel 5
Steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en bereik op de SRP-SF, de TriPM, de dagdagelijkse leugenfrequentie en gevoelens tijdens en na het liegen.
Schaal N M SD Min Max
SRP-SF Totaal 197 47.94 11.51 29.00 94.00
IPM 197 12.48 4.02 7.00 27.00
GL 197 12.22 3.80 7.00 26.00
LS 197 14.22 4.67 7.00 29.00
CT 197 9.03 2.12 8.00 25.00
TriPM Totaal 197 5.51 .81 3.87 8.44
SM 197 2.42 .53 1.16 3.79
LH 197 1.44 .35 1.00 2.79
DIS 197 1.65 .33 1.00 2.85
Leugenfrequentie 597 .67 .83 .00 6.00
Gevoelens
Positief tijdens het liegen 427 3.05 1.58 1.00 7.00
Positief na het liegen 426 3.26 1.69 1.00 7.00
Opwinding tijdens het liegen 425 2.52 1.62 1.00 7.00
Opwinding na het liegen 427 2.38 1.49 1.00 7.00
Opluchting tijdens het liegen 425 2.69 1.62 1.00 7.00
Opluchting na het liegen 427 2.83 1.76 1.00 7.00
Blijdschap tijdens het liegen 424 2.41 1.54 1.00 7.00
Blijdschap na het liegen 426 2.51 1.63 1.00 7.00
Schuld tijdens het liegen 429 4.22 2.05 1.00 7.00
Schuld na het liegen 428 4.08 2.13 1.00 7.00
Schaamte tijdens het liegen 425 3.99 2.03 1.00 7.00
Schaamte na het liegen 427 2.87 2.08 1.00 7.00
Angst tijdens het liegen 427 3.43 2.05 1.00 7.00
Angst na het liegen 425 3.28 2.09 1.00 7.00
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie.
Tabel 6 toont de steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en
onafhankelijke t-toetsen voor mannen en vrouwen voor het onderdeel van de steekproef dat
deelnam aan de dagboekstudie. Uit de tabel kan afgeleid worden dat mannen significant hoger
scoorden op de SRP-SF en TriPM totaal- en subschalen, met uitzondering van de SRP-SF
Criminele Tendensenschaal en de TriPM Disinhibitieschaal. De scores op deze twee schalen
verschilden niet significant tussen mannen en vrouwen. Verder werd vastgesteld dat vrouwen
30
een significant hoger aantal leugens rapporteerden. Ten slotte bleek er geen verschil te zijn
tussen mannen en vrouwen wat de diverse gevoelens tijdens en na het liegen betreft.
Schuldgevoelens tijdens en na het liegen vormden hier echter een uitzondering op: vrouwen
rapporteerden significant meer schuldgevoelens tijdens en na het liegen dan mannen.
Tabel 6
Steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en onafhankelijke t-toetsen van de SRP-SF, de TriPM, de dagdagelijkse leugenfrequentie en de gevoelens ten aanzien van liegen voor de vrouwelijke en mannelijke deelnemers.
Vrouwen Mannen
Schaal N M SD N M SD t d
SRP-SF Totaal 170 46.61 10.61 27 56.33 13.51 3.57** .92
IPM 170 12.19 3.84 27 14.26 4.72 2.51* .48
GL 170 11.73 3.41 27 15.30 4.66 3.82** .87
LS 170 13.82 4.63 27 16.74 4.18 3.09** .66
CT 170 8.87 1.92 27 10.04 2.96 1.99 .47
TriPM Totaal 170 5.41 .73 27 6.18 .97 3.94** .90
SM 170 2.34 .49 27 2.89 .52 5.31** 1.09
LH 170 1.41 .31 27 1.66 .50 2.55* .60
DIS 170 1.66 .33 27 1.63 .34 -.34 .08
Leugenfrequentie 519 .71 .81 78 .39 .87 -3.25** .38
Gevoelens
Positief tijdens het liegen 385 3.02 1.57 41 3.31 1.75 1.13 .17
Positief na het liegen 385 3.26 1.69 41 3.27 1.70 .02 .01
Opwinding tijdens het liegen 384 2.52 1.64 41 2.56 1.42 .17 .03
Opwinding na het liegen 386 2.37 1.51 41 2.46 1.36 .38 .06
Opluchting tijdens het liegen 384 2.67 1.61 41 2.95 1.73 1.07 .17
Opluchting na het liegen 386 2.82 1.77 41 2.90 1.67 .28 .05
Blijdschap tijdens het liegen 383 2.40 1.54 41 2.54 1.58 .55 .09
Blijdschap na het liegen 386 2.48 1.62 40 2.80 1.73 1.18 .19
Schuld tijdens het liegen 388 4.31 2.02 41 3.34 2.08 -2.92** .47
Schuld na het liegen 387 4.18 2.12 41 3.15 2.03 -2.97** .50
Schaamte tijdens het liegen 384 4.04 2.03 41 3.49 2.04 -1.66 .27
Schaamte na het liegen 386 3.94 2.07 41 3.27 2.04 -1.96 .33
Angst tijdens het liegen 386 3.48 2.07 41 2.98 1.74 -1.50 .26
Angst na het liegen 384 3.33 2.12 41 2.80 1.74 -1.54 .27
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
31
In Tabel 7 worden de proporties van de attitude ten aanzien van liegen, de mate
waarin men zichzelf een goede leugenaar vindt en de motieven voor liegen weergegeven. Ook
de geslachtsverschillen in deze proporties kunnen uit de tabel afgeleid worden. Uit de
resultaten in de tabel kan afgeleid worden dat er geen verschil was tussen mannen en
vrouwen wat betreft de attitude ten aanzien van liegen en de mate waarin men zichzelf als een
goede leugenaar beschouwt. Ook voor het merendeel van de motieven was er geen significant
verschil terug te vinden tussen mannen en vrouwen. Vrouwen logen echter significant vaker
om schaamte te vermijden en om anderen beter te laten voelen (i.e. omwille van altruïstische
redenen).
Tabel 7
Proporties van de attitude ten aanzien van liegen, de mate waarin men zichzelf een goede leugenaar vindt en de motieven voor liegen.
Totaal Vrouw Man
Proportie N Proportie N Proportie N χ²
Attitude N = 519 n vrouwen = 464 n mannen = 55
Positief .01 5 .01 5 .00 0 .61
Neutraal .23 119 .24 109 .18 10 .78
Negatief .76 395 .75 350 .82 45 1.11
Goede leugenaar N = 456 n vrouwen =411 n mannen = 45
Ja .10 46 .09 38 .18 8 3.31
Soms .38 174 .39 162 .27 12 2.76
Nee .52 236 .51 211 .55 25 .30
Motieven N = 610 n vrouwen = 529 n mannen = 81
Geen reden .04 23 .04 19 .05 4 .33
Leuk .00 2 .00 2 .00 0 .03
Beter voordoen .10 61 .10 55 .7 6 .70
Privacy .06 39 .07 36 .04 3 1.13
Schaamte vermijden .06 34 .06 34 .00 0 5.48*
Straf vermijden .03 18 .03 16 .03 2 .06
Voordelen .10 63 .11 59 .05 4 2.00
Info controleren .02 10 .01 7 .04 3 2.54
Altruïsme .16 100 .20 94 .07 6 5.20*
Noot. *p <.05, **p <.01 .
32
Het verband tussen de SRP-SF en de TriPM.
In Tabel 8 worden de Pearson correlaties tussen de SRP-SF en de TriPM weergegeven.
Tussen de totaalscores van beide psychopathiemetingen werd een sterke positieve correlatie
teruggevonden. De TriPM totaalschaal correleerde eveneens positief met de SRP-SF
subschalen. De correlatiecoëfficiënten waren middelgroot tot sterk. De correlaties tussen de
TriPM Stoutmoedigheidschaal en de SRP-SF totaal- en subschalen waren positief maar slechts
zwak tot middelgroot. Ten slotte bleken de positieve correlaties tussen de TriPM
Laaghartigheid- en Disinhibitieschaal enerzijds en de SRP-SF subschalen anderzijds middelgroot
tot sterk te zijn.
De Relatie tussen Psychopathie en Sociale Wenselijkheid
In Tabel 9 worden de Pearson correlaties tussen de psychopathievragenlijsten en de
sociale wenselijkheidmetingen weergegeven. Vooreerst wordt het correlatiepatroon van de
SRP-SF met de sociale wenselijkheidmetingen in detail besproken. Zoals verwacht konden er
negatieve correlaties teruggevonden worden tussen de SRP-SF totaal- en subschalen enerzijds
en de EPQ-R: Lie Scale en de BIDR totaalscore anderzijds. De gevonden correlaties bleken
middelgroot te zijn. Hetzelfde gold voor het verband tussen de SRP-SF totaal- en subschalen en
de BIDR Impressiemanagementschaal. Verder werden er geen significante correlaties
teruggevonden worden tussen de BIDR Zelfdeceptieschaal en de totaal- en subschalen van de
SRP-SF, met uitzondering van de SRP-SF Levensstijlschaal, die een zwakke negatieve correlatie
vertoonde.
Tabel 8
Pearson correlaties tussen de SRP-SF en de TriPM.
Schaal Totaal TriPM SM LH DIS
Totaal SRP-SF .69** .19** .70** .57**
IPM .52** .16** .58** .36**
GL .57** .16** .67** .38**
LS .60** .17** .53** .60**
CT .43** .09* .38** .46*
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
33
Wat het correlatiepatroon van de TriPM met de sociale wenselijkheidmetingen betreft,
werd er een meer gedifferentieerd patroon aangetroffen. Uit de tabel kan afgeleid worden dat
de TriPM totaalscore een negatief, middelgroot verband vertoonde met de EPQ-R: Lie Scale, de
BIDR totaalscore en de BIDR Impressiemanagementsubschaal. Er werd daarentegen een
middelgrote positieve correlatie tussen de TriPM totaalscore en de BIDR Zelfdeceptieschaal
teruggevonden. Wat de TriPM subschalen betreft, waren er positieve middelgrote tot grote
correlaties te vinden tussen Stoutmoedigheid en de BIDR totaal- en Zelfdeceptieschaal. Tussen
Stoutmoedigheid, de BIDR Impressiemanagementsubschaal en de EPQ-R: Lie Scale werd er
geen significant verband vastgesteld. Verder werden er middelgrote tot grote negatieve
correlaties teruggevonden tussen de TriPM Laaghartigheidschaal, de TriPM Disinhibitieschaal
en beide sociale wenselijkheidmetingen, met uitzondering van een significant verband tussen
Laaghartigheid en Zelfdeceptie.
Vervolgens werd nagegaan of de correlaties tussen de SRP-SF totaalschaal en sociale
wenselijkheid significant verschilden van de correlaties tussen de TriPM totaalschaal en sociale
wenselijkheid. Er werd geen significant verschil teruggevonden tussen de correlaties van de
EPQ-R: Lie Scale met beide psychopathievragenlijsten (z = -1.5; p = 0.067). De correlaties
tussen de BIDR totaalschaal en de totaalscores van beide psychopathievragenlijsten
Tabel 9
Pearson correlaties tussen de SRP-SF, TriPM, EPQ-R en BIDR
Schaal Totaal EPQ-R Totaal BIDR ZD IM
Totaal SRP-SF -.40** -.34**a
-.05b
-.47**c
IPM -.37** -.31** -.03 -.43**
GL -.25** -.19** -.04 -.31**
LS -.41** -.36** -.11** -.44**
CT -.18** -.18** -.02 -.24**
Totaal TriPM -.33** -.12*a
.25**b
-.38**c
SM -.03 .32** .57** .00
LH -.26** -.21** .08 -.38**
DIS -.43** -.51** -.34** -.48**
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; EPQ-R = Eysenck Personality Questionnaire – Revised; BIDR = Balanced Inventory of Desirable Responding; ZD = Zelfdeceptie; IM = Impressie Management; LFQ = Lying
Frequency Questionnaire; a, b, c
= significant verschil tussen de SRP-SF en TriPM op een significantieniveau van .05;
*p <.05, **p <.01 .
34
verschilden echter wel significant (z = -4.04; p < .001). De correlatie tussen de BIDR
totaalschaal en de SRP-SF was immers sterker dan de correlatie met de TriPM totaalschaal. Een
zelfde patroon werd vastgesteld voor de correlaties met de BIDR
Impressiemanagementsubschaal (z = -1.75; p = 0.040) waarbij de correlatie tussen
Impressiemanagement en de SRP-SF totaalschaal groter bleek te zijn dan de correlatie met de
TriPM totaalschaal. Ten slotte was er ook een significant verschil tussen de correlaties van
beide psychopathiemetingen met de BIDR Zelfdeceptieschaal (z = 3.47; p < 0.001), waarbij de
associatie van de TriPM met Zelfdeceptie sterker bleek te zijn dan de associatie van de SRP-SF
met Zelfdeceptie.
Conclusie: de relatie tussen psychopathie en sociale wenselijkheid.
Uit de resultaten bleek dat er negatieve correlaties aanwezig waren tussen de SRP-SF
totaal- en subschalen enerzijds en sociale wenselijkheid en impressiemanagement anderzijds.
In de lijn van de verwachtingen was er geen verband tussen de SRP- totaal- en subschalen en
zelfdeceptie.
De correlaties met de TriPM totaal en subschalen vertoonden echter een ander
patroon. Uit de resultaten bleek dat de TriPM totaalschaal zwakke tot middelgrote negatieve
correlaties vertoonde met de sociale wenselijkheid en impressiemanagement, en een
middelgrote positieve correlatie met zelfdeceptie. Met uitzondering van de
Stoutmoedigheidschaal werden negatieve correlaties tussen de TriPM subschalen enerzijds en
sociale wenselijkheid en impressiemanagement anderzijds vastgesteld. Stoutmoedigheid was
niet gerelateerd aan de EPQ-R: Lie Scale en de BIDR Impressiemanagement schaal maar
vertoonde een sterk positief verband met de BIDR Zelfdeceptieschaal. De TriPM
Laaghartigheid- en Disinhibitie schalen waren respectievelijk niet en negatief gecorreleerd met
de BIDR Zelfdeceptieschaal.
De Relatie tussen Psychopathie en Leugenachtig Gedrag
Psychopathie, leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen op de Anagramleugentaak.
Psychopathie en de LFQ-leugenfrequentie.
Om het verband tussen de leugenfrequentie zoals gemeten met de LFQ en de
verschillende psychopathiemetingen na te gaan werd gebruik gemaakt van meerdere
meervoudige lineaire regressiemodellen met de LFQ-leugenfrequentie als afhankelijke
variabele. Voor deze analyses werd de LFQ-leugenfrequentie getransformeerd met behulp van
de vierdemachtswortel uit de gerapporteerde leugenfrequentie. Er werd telkens gecontroleerd
35
voor geslacht en leeftijd. De resultaten van deze regressieanalyses worden weergegeven in
Tabel 10.
Uit een eerste meervoudige regressie van de SRP-SF totaalscore op de LFQ
leugenfrequentie bleek dat dit model significant was en 7.9% van de variantie in de LFQ
leugenfrequentie verklaarde (R² = .079, F(3, 567) = 16.27, p <.001). De SRP-SF totaalscore en de
leeftijd bleken beide een significant effect te hebben op de LFQ-leugenfrequentie. Een hogere
score op de SRP-SF was gerelateerd aan een hogere leugenfrequentie. Een hogere leeftijd hing
daarentegen samen met een lagere leugenfrequentie.
Tabel 10
Resultaten van de lineaire regressies van de psychopathiemetingen op de LFQ-leugenfrequentie.
Predictoren B SE(B) Beta t Sig.(p)
SRP-SF totaalscore
SRP-SF .01 .00 .20 4.44 <.001**
Leeftijd -.01 .00 -.17 -3.92 <.001**
Geslacht .05 .08 .03 .68 .495
SRP-SF Subschaalscores
IPM .03 .01 .19 3.43 .001**
GL -.01 .01 -.04 -.61 .545
LS .01 .01 .05 .84 .403
CT .01 .01 .05 .99 .324
Leeftijd -.01 .00 -.17 -4.00 <.001**
Geslacht .02 .08 .01 .31 .760
TriPM totaalscore
TriPM .11 .04 .13 2.98 .003**
Leeftijd -.01 .00 -.23 -5.40 <.001**
Geslacht .02 .08 .01 .24 .814
TriPM Subschaalscores
SM -.01 .06 -.01 -.18 .859
LH .27 .09 .14 2.93 .004**
DIS .10 .09 .05 1.04 .297
Leeftijd -.01 .00 -.19 -4.45 <.001**
Geslacht .04 .08 .02 .46 .645
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
36
Een tweede model met de SRP-SF subschalen als predictoren bleek eveneens
significant te zijn en verklaarde 8.9% van de variantie in de LFQ-leugenfrequentie (R² = .089,
F(6, 564) = 9.14, p <.001). De SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal en de leeftijd waren
de enige significante voorspellers in dit model. Een hogere score op de Interpersoonlijke
Manipulatieschaal voorspelde een hogere LFQ-leugenfrequentie. Een hogere leeftijd had
opnieuw een negatief effect op de LFQ-leugenfrequentie.
Een derde meervoudige regressiemodel met de TriPM totaalscore als predictor was
opnieuw significant en verklaarde 6.9% van de variantie in de LFQ-leugenfrequentie (R² = .069,
F(3, 558) = 13.82, p <.001). Het model bevatte de TriPM totaalscore en de leeftijd als enige
significante predictoren. Concreet wil dit zeggen dat deelnemers met hogere TriPM scores, een
hogere leugenfrequentie vertoonden. Daarnaast rapporteerden oudere deelnemers een lagere
LFQ-leugenfrequentie.
Een laatste meervoudige regressieanalyse werd uitgevoerd met de TriPM subschalen
als predictoren. Ook dit model bleek significant te zijn en verklaarde 8% van de variantie in de
leugenfrequentie (R² = .080, F(5, 556) = 9.62, p <.001). De TriPM Laaghartigheidschaal en de
leeftijd waren de enige significante voorspellers binnen dit model. Hogere
Laaghartigheidscores voorspelden een hogere leugenfrequentie en een hogere leeftijd was
gerelateerd aan een lagere LFQ-leugenfrequentie.
Psychopathie en de dagdagelijkse leugenfrequentie.
Om na te gaan of psychopathie samenhangt met de leugenfrequentie zoals gemeten
met het dagboek, werden vier lineaire mixed models opgesteld. Deze mixed models bevatten
een random intercept voor ieder individu. De afhankelijke variabele was telkens de
dagdagelijkse leugenfrequentie die gerapporteerd werd in het dagboek. De dagdagelijkse
leugenfrequentie werd getransformeerd door het trekken van de vierkantswortel uit de
gerapporteerde leugenfrequentie. In alle modellen werden leeftijd en geslacht als
controlevariabelen opgenomen. De resultaten van deze analyses worden weergegeven in
Tabel 11. Ondanks het includeren van een random intercept, bleek de variantie in de
dagdagelijkse leugenfrequentie binnen individuen (s²within = .24) in alle modellen telkens groter
te zijn dan de variantie tussen individuen (s²between = .09) in alle mixed models.
Het eerste model, met de SRP-SF totaalscore als predictor toonde aan dat de SRP-SF
totaalscore een significante voorspeller was van de dagdagelijkse leugenfrequentie (F(1,
163.83) = 8.35, p = .004). Hogere SRP-SF totaalscores hingen immers samen met een hogere
dagdagelijkse leugenfrequentie. Ook geslacht had een significant effect (F(1, 153.55) = 8.31, p
37
= .005), waarbij mannen een minder hogere dagdagelijkse leugenfrequentie rapporteerden
dan vrouwen.
Een tweede mixed model met de SRP-SF subschaalscores als predictoren toonde aan
dat de SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal een significant effect had op de
dagdagelijkse leugenfrequentie (F(1, 156.09) = 4.39, p = .038). Hogere scores op deze
subschaal zouden samenhangen met een hogere dagdagelijkse leugenfrequentie. Daarnaast
bleek opnieuw dat mannelijke respondenten significant minder leugens rapporteerden dan
vrouwelijke respondenten (F(1, 150.83) = 7.03 , p = .009).
Tabel 11
Resultaten van de lineaire regressies van de psychopathiemetingen op de dagdagelijkse leugenfrequentie gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Predictoren B SE(B) t Sig.(p)
SRP-SF totaalscore
SRP-SF .01 .00 2.89 .004**
Leeftijd .00 .00 -1.81 .072
Geslacht -.29 .10 -2.88 .005**
SRP-SF Subschaalscores
IPM .02 .01 2.10 .038*
GL -.01 .01 -1.07 .284
LS .01 .01 1.61 .111
CT .01 .02 .73 .469
Leeftijd .00 .00 -1.73 .086
Geslacht -.27 .10 -2.65 .009**
TriPM totaalscore
TriPM .12 .04 3.06 .003**
Leeftijd -.01 .00 -2.66 .009**
Geslacht -.29 .10 -2.87 .005**
TriPM Subschaalscores
SM .09 .07 1.27 .207
LH .11 .11 1.02 .310
DIS .20 .11 1.79 .076
Leeftijd -.01 .00 -2.24 .027*
Geslacht -.27 .10 -2.61 .010*
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
38
Een derde mixed model met de TriPM totaalscore als predictorvariabele kon aantonen
dat hogere TriPM totaalscores significant samenhingen met een hogere leugenfrequentie (F(1,
157.11) = 9.38, p = .003) en dat oudere deelnemers (F(1, 160.08) = 7.05, p = .009) en
mannelijke deelnemers (F(1, 165.14) = 8.24 , p = .005) een significant lagere dagdagelijkse
leugenfrequentie vertoonden.
Ten slotte werd een vierde mixed model opgesteld met de TriPM subschalen als
predictoren. Hieruit bleek dat zowel leeftijd (F(1, 160.79) = 5.00, p = .027) als geslacht (F(1,
152.41) = 6.81, p = .010) een significant effect hadden op de dagdagelijkse leugenfrequentie.
De resultaten toonden aan dat oudere deelnemers en deelnemers van het mannelijke geslacht
een lagere leugenfrequentie vertoonden.
Psychopathie en daadwerkelijk liegen op de Anagramleugentaak.
Om na te gaan of individuen met hogere psychopathiescores meer kans hadden om te
liegen op het onoplosbare item van de Anagramleugentaak werd gebruik gemaakt van vier
logistische regressiemodellen waarbij de kans om te liegen vergeleken werd met de kans om
niet te liegen bij het invullen van dit item. In alle modellen werd gecontroleerd voor geslacht
en leeftijd. De resultaten van deze analyses worden weergegeven in Tabel 12. De interpretatie
van de predictoren mag enkel gebeuren indien de modeltoets significant bleek te zijn.
Een eerste logistisch regressiemodel bevatte de SRP-SF totaalscore als
predictorvariabele. Uit de modeltoets bleek dat dit model niet significant beter voorspelde of
deelnemers op de Anagramleugentaak logen dan het model zonder deze predictoren (χ²(3) =
4.71, p = .195). Een tweede logistisch regressiemodel met de SRP-SF subschaalscores als
predictoren voorspelde opnieuw niet significant beter of deelnemers logen op de
Anagramleugentaak dan het nulmodel (χ²(6) = 7.63, p = .266). Ook het logistische
regressiemodel met de TriPM als onafhankelijke variabele slaagde er niet in om liegen op de
Anagramleugentaak beter te voorspellen (χ²(3) = 4.57, p = .207). Ten slotte gold hetzelfde voor
het logistische regressiemodel met de TriPM subschalen als predictoren (χ²(5) = 7.74, p = .448).
Conclusie: psychopathie, leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen.
Uit de voorgaande resultaten kan afgeleid worden dat hogere scores op de SRP-SF
totaalschaal, de SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal en de TriPM totaalschaal een
hogere LFQ-leugenfrequentie en een hogere dagdagelijkse leugenfrequentie voorspelden. Een
hogere TriPM Laaghartigheidscore was daarentegen enkel gerelateerd aan een hogere LFQ-
leugenfrequentie. Verder bleek geen van beide psychopathiemetingen significant te kunnen
voorspellen of deelnemers effectief logen op de Anagramleugentaak.
39
Tabel 12
Resultaten van de binomiale logistische regressies van de psychopathiemetingen op het al dan niet liegen tijdens de Anagramleugentaak.
Predictoren B SE(B) Exp (B) Wald Sig.(p)
SRP-SF totaalscore
SRP-SF .00 .02 1.00 .07 .794
Leeftijd .00 .01 1.00 .01 .911
Geslacht .79 .41 2.20 3.73 .053
SRP-SF Subschaalscores
IPM .04 .05 1.04 .44 .508
GL -.08 .06 .92 1.79 .181
LS .01 .05 1.01 .08 .782
CT .07 .07 1.97 1.13 .288
Leeftijd .00 .01 1.00 .03 .868
Geslacht .86 .42 2.36 4.26 .039*
TriPM totaalscore
TriPM .00 .22 1.00 .00 .998
Leeftijd .00 .01 1.00 .03 .868
Geslacht .81 .40 2.25 4.10 .043*
TriPM Subschaalscores
SM -.07 .37 .94 .03 .857
LH -.06 .53 .94 .01 .908
DIS .19 .53 1.21 .12 .725
Leeftijd .00 .01 1.00 .06 .800
Geslacht .84 .41 .2.31 4.19 .041*
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05, **p <.01 .
Psychopathie, leugenattitude en perceptie van succes in liegen
Psychopathie en attitude ten aanzien van liegen.
Om na te gaan of deelnemers met hogere psychopathiescores een positievere attitude
ten aanzien van liegen hebben, werden vier multinomiale logistische regressiemodellen
opgesteld aan de hand van mixed models. Hierbij werd de kans dat iemand een positieve of
neutrale attitude ten aanzien van liegen had, vergeleken met de kans dat iemand een
40
negatieve attitude ten aanzien van liegen had. De resultaten worden weergegeven in Tabel 13.
In dit model werd geslacht niet meegenomen als controlevariabele2. Na het nader
onderzoeken van het mogelijke effect van geslacht, bleek dat er geen verschil is tussen de
proportie mannen en vrouwen die positief (χ²(1) = .61, p = .439) neutraal (χ²(1) = .78, p = .400),
of negatief (χ²(1) = 1.11, p = .294) stonden ten aanzien van liegen. De leeftijd werd wel mee
opgenomen in de analyses. Het is belangrijk om op te merken dat de regressiecoëfficiënten die
in Tabel 13 weergegeven worden, enkel geïnterpreteerd mogen worden indien aan de
volgende voorwaarden voldaan is: (1) het volledige model moet de kans op een positieve of
neutrale attitude ten aanzien van liegen significant beter kunnen voorspellen dan het
nulmodel en (2) de toets die het effect van de predictor over categorieën heen nagaat dient
significant te zijn. In de tabel staan de interpreteerbare p-waarden in het vet weergegeven.
Een eerste model werd opgesteld en had de SRP-SF totaalscore als predictorvariabele.
Dit model bleek significant te zijn (F(4,513) = 3.22, p = .013) met de SRP-SF totaalscore als
enige significante voorspeller (F(2,513) = 4.33, p = .014). Uit de resultaten kon afgeleid worden
dat hogere SRP-SF scores een significant hogere kans voorspelden op een positieve attitude
ten aanzien van liegen in vergelijking met een negatieve attitude.
Een tweede model met de SRP-SF subschaalscores als onafhankelijke variabelen was
niet significant (F(10,507) = 1.73, p = .071).
Een derde mixed model met de TriPM totaalscore als predictorvariabele werd
opgesteld. Het model bleek significant te zijn (F(4,513) = 4.62, p = .001) met de TriPM
totaalscore als significante voorspeller (F(2,513) = 7.28, p = .001). Uit de resultaten kon
afgeleid worden dat hogere TriPM totaalscores samenhingen met een hogere kans op een
positieve en neutrale attitude ten aanzien van liegen in vergelijking met een negatieve
attitude.
Een vierde mixed model werd opgesteld. Dit model bevatte de TriPM subschaalscores
als onafhankelijke variabelen. Het volledige model bleek significant te zijn (F(8,509) = 2.78, p =
.005) met enkel de TriPM Laaghartigheidschaal als significante predictor (F(2,509) = 4.37, p =
.013). De resultaten toonden aan dat hogere Laaghartigheidscores gerelateerd waren aan een
2 Na het uitvoeren van de vier binomiale logistische mixed models met de leeftijd en het geslacht als
controlevariabelen bleek dat de standaardfout van de geschatte regressiecöefficiënt voor geslacht groter was dan 4000. Daarnaast bleek de geschatte regressiecoëfficiënt in alle vier de modellen groter te zijn dan -17, wat overeenkomt met een expontentiële waarde van .00. Aangezien er geen significant verschil was tussen beide geslachten wat de proportie positieve, neutrale en negatieve attitude betreft en de geschatte parameters intuïtief niet correct lijken te zijn, werd er besloten om geslacht in deze reeks analyses niet op te nemen als controlevariabele. Bovendien wijzigden de resultaten na het weglaten van de controlevariabele geslacht niet.
41
hogere kans op een neutrale attitude ten aanzien van liegen in vergelijking met een negatieve
attitude.
Psychopathie en subjectieve perceptie van succes in liegen.
Om na te gaan of individuen met een hogere mate van psychopathische trekken meer
kans hadden om zichzelf als een goede leugenaar te beschouwen, werden vier multinomiale
logistische regressies uitgevoerd aan de hand van mixed models. De kans om zichzelf altijd een
goede of soms een goede leugenaar te vinden werd telkens vergeleken met de kans om
zichzelf nooit een goede leugenaar te vinden. Opnieuw kunnen de effecten van de
regressiecoëfficiënten enkel geïnterpreteerd worden indien het model significant was. Verder
Tabel 13
Resultaten van de multinomiale logistische regressies van de SRP-SF totaalscore en SRP-SF subschaalscores op de attitude ten aanzien van liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Positief Neutraal
Predictoren B SE(B) Exp(B) t Sig.(p) B SE(B) Exp(B) t Sig.(p)
SRP-SF totaalscore
SRP-SF .09 .04 1.09 2.39 .017* .04 .02 1.04 1.91 .057
Leeftijd .03 .03 1.03 .94 347 -.03 .02 .97 -1.69 .093
SRP-SF Subschaalscores
IPM .18 .17 1.19 1.03 .304 -.10 .09 .91 -1.16 .249
GL .03 .18 1.03 .17 .866 .20 .09 1.23 2.22 .027*
LS .11 .14 1.11 .76 .446 .06 .06 1.06 .92 .359
CT -.07 .24 .94 -.28 .777 -.08 .12 .92 -.71 .477
Leeftijd .03 .03 1.03 .94 .349 -.03 .02 .97 -1.68 .093
TriPM totaalscore
TriPM 1.56 .55 4.77 2.86 .004** .79 .28 2.20 2.79 .006**
Leeftijd .02 .03 1.02 .55 .584 -.04 .02 .97 -2.26 .025*
TriPM Subschaalscores
SM 1.00 1.06 2.71 .94 .350 .04 .49 1.04 .08 .940
LH 2.34 1.43 10.36 1.63 .104 1.99 .78 7.33 2.55 .011*
DIS 1.18 1.64 3.24 .72 .475 .42 .79 1.52 .53 .595
Leeftijd .02 .03 1.02 .58 .565 -.03 .02 .97 -1.70 .091
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05 . **p <.01 .
42
mogen de effecten van de individuele predictoren per categorie slechts geïnterpreteerd
worden indien zij in de modeltoets een significant effect vertoonden. In elk model werd
gecontroleerd voor geslacht en leeftijd. De resultaten van deze analyses worden weergegeven
in Tabel 14. De interpreteerbare p-waarden worden opnieuw in het vet gedrukt weergegeven.
Een eerste mixed model werd opgesteld met de SRP-SF totaalscore als
predictorvariabele. Dit volledige model bleek significant te zijn (F(6,448) = 3.95, p = .001) met
de SRP-SF totaalscore als enige significante voorspeller (F(2, 448) = 6.76, p = .001). Hogere SRP-
SF totaalscores hingen samen met een hogere kans om zichzelf altijd een goede leugenaar te
vinden in vergelijking met de kans om zichzelf nooit een goede leugenaar te vinden.
Een tweede mixed model met de SRP-SF subschalen als predictoren was opnieuw
significant (F(12, 442) = 2.63, p = .002). Maar geen enkele predictor bleek een significant effect
te hebben op de kans om zichzelf altijd of soms als een succesvolle leugenaar te beschouwen.
Een derde mixed model met de TriPM totaalscore als onafhankelijke variabele bleek
significant te zijn (F(6, 448) = 4.48, p < .001). Zowel de TriPM totaalscore (F(2, 448) = 8.73, p <
.001) als de leeftijd (F(2, 448) = 5.15, p = .006) waren significante voorspellers. Hogere scores
op de TriPM totaalscore leidden tot een hogere kans om zichzelf altijd een goede leugenaar te
vinden in vergelijking met de kans om zichzelf nooit een goede leugenaar te vinden. Daarnaast
bleek dat de kans om zichzelf altijd een goede leugenaar te vinden kleiner werd dan de kans
om zichzelf nooit een goede leugenaar te vinden indien de leeftijd steeg.
Een vierde mixed model met de TriPM subschalen, leeftijd en geslacht als predictoren
was eveneens significant (F(10, 444) = 3.06, p = .001). Wat de individuele predictoren betreft
hadden de TriPM Laaghartigheidschaal (F(2, 444) = 3.92, p = .021) en leeftijd (F(2, 444) = 3.40,
p = .034) een significant effect. De kans om zichzelf altijd een goede leugenaar te vinden werd
groter in vergelijking met de kans om zichzelf geen goede leugenaar te vinden bij hogere
Laaghartigheidscores. Deze kans werd daarentegen kleiner wanneer de leeftijd steeg. De
overige predictoren vertoonden geen significant effect (SM: F (2, 444) = .15, p = .862; DIS: F (2,
444) = 2.20, p = .113; geslacht: F (2, 444) = .67, p = .511).
43
Conclusie: psychopathie, leugenattitude en perceptie van succes in liegen.
De voorgaande resultaten toonden aan dat hogere SRP-SF en TriPM totaalscores een
hogere kans op een positieve attitude ten aanzien van liegen voorspelden. Hogere TriPM
totaal- en Laaghartigheidscores waren gerelateerd aan een hogere kans om er een neutrale
attitude ten aanzien van liegen op na te houden. Verder bleek dat hogere SRP-SF totaalscores,
TriPM totaalscores en Laaghartigheidscores een hogere kans voorspelden om zichzelf als een
goede leugenaar te beschouwen.
Tabel 14
Resultaten van de multinomiale logistische regressies van de psychopathiemetingen op de subjectieve perceptie ten aanzien succesvol liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Altijd een goede leugenaar Soms een goede leugenaar
Predictoren B SE(B) Exp(B) t Sig.(p) B SE(B) Exp(B) t Sig.(p)
SRP-SF totaalscore
SRP-SF .09 .03 1.10 3.68 <.001** .01 .02 1.02 .78 .438
Leeftijd -.04 .02 .96 -1.79 .074 -.02 .01 .98 -1.63 .104
Geslacht .52 .86 1.68 .60 .546 -.58 .69 .56 -.84 .404
SRP-SF Subschaalscores
IPM .02 .10 1.02 .24 .809 -.05 .07 .95 -.73 .466
GL .21 .10 1.23 2.01 .045* .07 .07 1.07 .94 .346
LS .10 .07 1.10 1.39 .164 .08 .05 1.09 1.70 .090
CT -.04 .12 .96 -.35 .727 -.24 .10 .79 -2.29 .022*
Leeftijd -.04 .02 .96 -1.83 .068 -.02 .01 .98 -1.32 .186
Geslacht .43 .88 1.53 .49 .628 -.71 .72 .49 -.99 .321
TriPM totaalscore
TriPM 1.43 .35 4.16 4.06 <.001** .45 .25 1.56 1.81 .071
Leeftijd -.06 .02 .94 -2.71 .007** -.02 .01 .98 -1.97 .050*
Geslacht .33 .87 1.40 .38 .702 -.74 .69 .48 -1.06 .289
TriPM Subschaalscores
SM .35 .65 1.42 .53 .594 .07 .40 1.07 .18 .860
LH 2.55 .92 12.82 2.79 .006** .57 .69 1.78 .84 .404
DIS 1.48 .88 4.40 1.68 .094 .98 .64 2.67 1.53 .127
Leeftijd -.06 .03 .95 -2.56 .025* -.02 .01 .98 -1.53 .128
Geslacht .59 .94 1.80 .63 .531 -.62 .71 .54 -.87 .387
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05, **p <.01 .
44
Psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen.
Psychopathie, emoties ten aanzien van liegen en moeite met liegen.
Om na te gaan hoe moeilijk en emotioneel deelnemers het vonden om te liegen,
werden meerdere multivariate lineaire regressiemodellen opgesteld. Deze modellen hadden
de psychopathiemetingen en de controlevariabelen als voorspellers en de mate waarin
deelnemers het moeilijk en emotioneel vonden om te liegen als afhankelijke variabelen. De
resultaten van deze multivariate lineaire regressieanalyses worden per uitkomstvariabele
weergegeven in Tabel 15. De resultaten van de individuele predictoren kunnen enkel
geïnterpreteerd worden indien desbetreffende predictor significant bleek te zijn in de
multivariate modeltoets. De interpreteerbare p-waarden worden in het vet gedrukt
weergegeven.
Het eerste multivariate lineaire regressiemodel had de SRP-SF totaalscore als
predictor. Uit de multivariate toets bleek dat de SRP-SF totaalscore (ηp² = .02, F(2, 456) = 3.61,
p = .016) en geslacht (ηp² = .03, F(2, 456) = 7.31, p = .001) een significant effect hadden op hoe
moeilijk en emotioneel deelnemers het vonden om te liegen. Hogere SRP-SF scores
voorspelden dat deelnemers het minder moeilijk vonden om te liegen. Daarnaast vonden
mannelijke deelnemers het minder moeilijk en minder emotioneel om te liegen.
Vervolgens werd een multivariaat lineair regressiemodel met de SRP-SF subschalen als
predictoren opgesteld. Uit de multivariate toets bleek dat de SRP-SF Gevoelloosheidschaal (ηp²
= .02, F(2, 453) = 4.14, p = .017) en geslacht (ηp² = .04, F(2, 453) = 8.83, p < .001) significante
voorspellers zijn van hoe moeilijk en emotioneel deelnemers het vinden om te liegen.
Concreet wil dit zeggen dat deelnemers die hoger scoorden op Gevoelloosheid het minder
moeilijk vonden om te liegen. Daarnaast vonden mannen het minder moeilijk en emotioneel
om te liegen.
Een derde multivariaat lineair regressiemodel bevatte de TriPM totaalscore als
onafhankelijke variabele. Zowel de TriPM totaalscore (ηp² = .02, F(2, 444 ) = 5.22, p = .006) als
geslacht (ηp² = .03, F(2,444 ) = 7.44, p = .001) hadden volgens de multivariate toetsen een
significant effect op hoe moeilijk en emotioneel deelnemers het vinden om te liegen. Uit de
tabel kan afgeleid worden dat deelnemers met hogere TriPM scores en deelnemers van het
mannelijke geslacht liegen minder moeilijk en emotioneel vonden.
45
Tabel 15
Resultaten van de multivariate lineaire regressies van de psychopathiemetingen op de mate waarin deelnemers liegen moeilijk en emotioneel vinden.
Moeilijk Emotioneel
Predictoren B SE(B) t Sig.(p) ηp² B SE(B) t Sig.(p) ηp²
SRP-SF totaalscore
SRP-SF -.36 .14 -2.69 .008** .02 -.27 .14 -1.95 .052 .01
Leeftijd .15 .10 1.48 .140 .01 .19 .10 1.89 .061 .01
Geslacht -11.03 4.14 -2.67 .008** .02 -16.06 4.20 -3.83 <.001** .03
SRP-SF Subschaalscores
IPM -1.02 .46 -2.24 .026* .01 -1.03 .47 -2.22 .027* .01
GL -1.28 .52 -2.45 .015* .01 -.31 .54 -.58 .562 .00
LS .55 .41 1.34 .180 .00 -.03 .42 -.06 .950 .00
CT 1.08 .71 1.52 .129 .01 1.27 .72 1.75 .081 .01
Leeftijd .21 .10 5.67 .037 .01 .22 .10 2.10 .037* .01
Geslacht -12.63 4.18 -3.02 .003** .02 -17.97 4.28 -4.20 <.001** .04
TriPM totaalscore
TriPM -6.35 2.05 -3.11 .002** .02 -5.82 2.07 -2.81 .005** .02
Leeftijd .17 .10 1.74 .083 .01 .21 .10 2.14 .033* .01
Geslacht -10.08 4.12 -2.45 .015* .01 -16.05 4.17 -3.85 <.001** .03
TriPM Subschaalscores
SM -4.97 3.32 -1.50 .135 .01 -4.94 3.37 -1.47 .144 .01
LH -14.53 4.89 -2.97 .003** .02 -12.15 4.96 -2.45 .015* .01
DIS 2.03 4.92 .41 .681 .00 .96 4.99 .19 .847 .00
Leeftijd .17 .10 1.65 .101 .01 .22 .11 2.05 .041* .01
Geslacht -8.57 4.18 -2.05 .041* .01 -14.85 4.24 -3.50 .001** .03
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05, **p <.01 .
Ten slotte werd een vierde multivariaat lineair regressiemodel opgesteld. Dit model
bevatte de TriPM subschalen als predictoren. Uit de multivariate toets bleek dat de TriPM
Laaghartigheidschaal (ηp² = .02, F(2, 442) = 4.55, p = .011) en geslacht (ηp² = .03, F(2, 442) =
6.27, p = .002) significante voorspellers waren van de mate waarin deelnemers het moeilijk en
emotioneel vonden om te liegen. Hoe hoger gescoord werd op Laaghartigheid, hoe minder
moeilijk en minder emotioneel deelnemers het vonden om te liegen. Mannen vonden het
eveneens minder moeilijk en minder emotioneel om te liegen.
46
Psychopathie en gevoelens tijdens en na het liegen.
Om na te gaan of psychopathische trekken samenhingen met bepaalde gevoelens
tijdens en na het liegen werden verschillende lineaire mixed models met een random intercept
opgesteld. Vooreerst worden de resultaten van de analyses met de positieve gevoelens tijdens
en na het liegen (i.e. positieve gevoelens, opwinding, opluchting en blijdschap) als
uitkomstvariabele besproken. De resultaten van deze analyses worden weergegeven in Tabel
16. Vervolgens worden de resultaten van de analyses met de negatieve gevoelens tijdens en
na het liegen (i.e. schuldgevoelens, schaamtegevoelens en angstgevoelens) als
uitkomstvariabele besproken. Deze resultaten worden weergegeven in Tabel 17. Opnieuw
werden er per uitkomstvariabele 4 mixed models opgesteld met telkens de SRP-SF totaalscore,
de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM subschaalscores als predictoren.
In elk model werden geslacht en leeftijd als controlevariabelen opgenomen.
Positieve gevoelens tijdens het liegen. Het model met de SRP-SF totaalscore als
predictor vertoonde een significant effect van de SRP-SF totaalscore (F(1, 149.20) = 15.83, p <
.001) en van de leeftijd (F(1, 148.59) = 7.74, p = .006). Een hogere score op de SRP-SF en een
hogere leeftijd waren gerelateerd aan positievere gevoelens tijdens het liegen. In het model
met de SRP-SF subschalen als predictoren had enkel leeftijd een significant effect (F(1, 145.23)
= 7.86, p = .006). Een hogere leeftijd voorspelde positievere gevoelens tijdens het liegen.
Vervolgens werd nagegaan of het model met de TriPM totaalscore kon voorspellen of
respondenten positievere gevoelens tijdens het liegen ervoeren. In dit model was de TriPM
totaalscore de enige significante voorspeller (F(1, 146.02) = 16.86, p < .001). Hogere TriPM
totaalscores leidden tot positievere gevoelens tijdens het liegen. Een vierde model, met de
TriPM subschaalscores als predictoren bevatte de TriPM Laaghartigheidschaal (F(1, 152.57) =
8.50, p = .006) en de leeftijd (F(1, 147.16) = 4.95, p = .028) als significante voorspellers.
Deelnemers met hogere Laaghartigheid scores en deelnemers met een hogere leeftijd
rapporteerden positievere gevoelens na het liegen.
Positieve gevoelens na het liegen. Het model met de SRP-SF totaalscore als predictor
vertoonde een significant effect van de SRP-SF totaalscore (F(1, 139.65) = 11.11, p = .001) en
de leeftijd (F(1, 138.38) = 11.20, p = .001). Deelnemers met een hogere SRP-SF score en een
hogere leeftijd rapporteerden positievere gevoelens tijdens het liegen. Een volgend model,
met de SRP-SF subschalen als predictoren bleek enkel leeftijd als significante voorspeller te
bevatten (F(1, 134.07) = 11.28, p = .001). Opnieuw kon afgeleid worden dat oudere
deelnemers positievere gevoelens na het liegen rapporteerden. In het model met de TriPM
totaalscore als predictorvariabele bleken zowel de TriPM totaalscore F(1, 136.15) = 13.39, p <
47
.001) als de leeftijd (F(1, 138.81) = 6.66, p = .011) significante predictoren te zijn van
positievere gevoelens na het liegen. Een hogere TriPM totaalscore en een hogere leeftijd
hingen samen met positievere gevoelens na het liegen. Vervolgens werd een model opgesteld
met de TriPM subschaalscores als predictoren. Opnieuw waren de TriPM Laaghartigheidschaal
(F(1, 142.89) = 8.35, p = .004) en leeftijd (F(1, 137.08) = 9.02, p = .003) significant. Hogere
scores op Laaghartigheid en een hogere leeftijd waren gerelateerd aan positievere gevoelens
na het liegen.
Opwinding tijdens het liegen. Een eerste model met de SRP-SF totaalscore als
predictor bleek enkel de SRP-SF totaalscore als significante voorspeller te bevatten (F(1,
147.34) = 5.81, p = .017). Deelnemers met hogere SRP-SF scores rapporteerden meer
opwinding tijdens het liegen. Een tweede model met de SRP-SF subschalen als predictoren
vertoonde een significant effect van de SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal (F(1,
150.07) = 5.85, p = .017). Hogere scores op Interpersoonlijke Manipulatie waren gerelateerd
aan meer opwinding tijdens het liegen. Het derde model met de TriPM totaalscore als
predictor bevatte geen significante voorspellers. Ten slotte werd een model opgesteld met de
TriPM subschalen als predictoren. In dit model kon enkel de TriPM Laaghartigheidschaal
gevoelens van opwinding tijdens het liegen voorspellen (F(1, 151.99) = 7.93, p = .006).
Deelnemers met hogere Laaghartigheidscores rapporteerden meer gevoelens van opwinding
tijdens het liegen.
Opwinding na het liegen. In het model met de SRP-SF totaalscore als predictor was
enkel de SRP-SF totaalscore een significante voorspeller (F(1, 148.36) = 1.67, p = .006). Hogere
SRP-SF scores waren gerelateerd aan meer opwinding na het liegen. Het model met de SRP-SF
subschalen als predictoren bevatte enkel de SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal als
significante voorspeller (F(1, 151.45) = 5.03, p = .026). Een hogere score op Interpersoonlijke
Manipulatie voorspelde meer opwinding na het liegen. Een derde model met de TriPM
totaalscore als predictor vertoonde een significant effect van de TriPM totaalscore (F(1,
147.60) = 4.98, p = .027). Hogere TriPM totaalscores waren gerelateerd aan meer gevoelens
van opwinding na het liegen. In het vierde model met de TriPM subschalen als predictoren
vertoonde enkel de TriPM Laaghartigheidschaal een significant effect (F(1, 155.64) = 10.66, p =
.001). Hogere scores op de Laaghartigheidschaal leidden tot meer gevoelens van opwinding na
het liegen.
Opluchting tijdens het liegen. De vier modellen met respectievelijk de SRP-SF
totaalscore, de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore, en de TriPM subschaalscores als
predictoren vertoonden geen significante effecten.
48
Opluchting na het liegen. Opnieuw bevatten de vier modellen met bovengenoemde
predictoren geen significante voorspellers.
Blijdschap tijdens het liegen. Het eerste mixed model met de SRP-SF totaalscore als
predictor vertoonde geen significante effecten. Een tweede model met de SRP-SF
subschaalscores als predictoren vertoonde opnieuw geen significante effecten. Vervolgens
werd een derde mixed model opgesteld. Dit model bevatte de TriPM totaalscore als predictor.
Het model vertoonde een significant effect van de TriPM totaalscore (F(1, 147.89) = 4.88, p =
.029). Deelnemers met hogere TriPM totaalscores rapporteerden meer gevoelens van
blijdschap na het liegen. Het vierde model bevatte de TriPM subschaalscores als predictoren
en bleek geen significante effecten te vertonen op de gevoelens van blijdschap tijdens het
liegen.
Blijdschap na het liegen. Een eerste mixed model met de SRP-SF totaalscore als
predictor vertoonde geen significante effecten. Een tweede model met de SRP-SF
subschaalscores als predictoren vertoonde opnieuw geen significante effecten. In het derde
mixed model, met de TriPM totaalscore als predictor, bleek de TriPM totaalscore een
significante voorspeller te zijn van gevoelens van blijdschap na het liegen F(1, 141.66) = 6.79, p
= .010. Hogere TriPM totaalscores waren gerelateerd aan meer gevoelens van blijdschap na
het liegen. Een vierde mixed model werd opgesteld met de TriPM subschaalscores als
predictoren. De resultaten toonden aan dat enkel de TriPM Laaghartigheidschaal een
significante voorspeller was van gevoelens van blijdschap na het liegen (F(1, 147.63) = 8.40, p =
.004). Respondenten met hogere Laaghartigheidscores ervoeren meer gevoelens van
blijdschap na het liegen.
49
Tabel 16
Resultaten van de lineaire regressie van de psychopathiemetingen op gevoelens met een positieve valentie tijdens en na het liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Positief Opwinding Opluchting Blij
Tijdens Na Tijdens Na Tijdens Na Tijdens Na
B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t
SRP-SF Totaal SRP-SF .04
(.01) 3.98** .04
(.01) 3.33** .03
(.01) 2.41* .03
(.01) 2.77** .01
(.01) .69 .01
(.01) .58 .01
(.01) 1.24 .02
(.01) 1.71
Leeftijd .02 (.01)
2.78** .03 (.01)
3.35** .00 (.01)
.28 .00 (.01)
-.23 .00 (.01)
.126 .00 (.01)
-.08 -.01 (.01)
-1.23 .00 (.01)
-.38
Geslacht -.16 (.35)
-.47 -.50 (.39)
-1.29 -.24 (.39)
-.62 -.19 (.36)
-.53 .40 (.38)
1.05 -.03 (.42)
-.06 .10 (.37)
.27 .24 (.40)
.59
SRP-SF subschalen IPM .05
(.04) 1.36 .04
(.04) .953 .10*
(.04) 2.42* .08
(.04) 2.24* -.03
(.04) .81 .06
(.04) 1.33 .04
(.04) 1.11 .05
(.04) 1.27
GL .05 (.04)
1.34 .05 (.04)
1.15 .00 (.04)
.03 .01 (.04)
.36 .00 (.04)
-.09 -.01 (.05)
-.21 -.02 (.04)
-.37 .00 (.04)
.07
LS .04 (.03)
1.65 .04 (.03)
1.44 .00 (.03)
.07 .03 (.03)
.92 .01 (.03)
.30 .00 (.03)
-.02 .04 (.03)
1.41 .04 (.03)
1.22
CT -.05 (.05)
-1.06 -.04 (.05)
-.71 -.03 (.05)
-.62 -.09 (.05)
-1.80 -.04 (.05)
-.74 -.07 (.06)
-1.19 -.08 (.05)
-1.68 -.09 (.54)
-1.75
Leeftijd .02 (.01)
2.80** .03 (.01)
3.36** .00 (.01)
.07 .00 (.01)
-.25 .00 (.00)
.12 .00 (.01)
-.13 -.01 (.01)
-1.03 .00 (.01)
-.24
Geslacht -.12 (.35)
-.34 -.48 (.39)
-1.21 -.11 (.39)
-.29 -.06 (.36)
-.16 .46 (.39)
1.17 .09 (.43)
.21 .19 (.37)
.51 .34 (.40)
.85
TriPM Totaal TriPM .53
(.13) 4.11** .52
(.14) 3.66** .21
(.15) 1.47 .30
(.13) 2.23* .08
(.14) .53 .15
(.16) .95 .30
(.13) 2.21* .37
(.14) 2.61*
Leeftijd .01 (.01)
1.84 .02 (.01)
2.58* .00 (.01)
-.29 -.01 (.01)
-.93 .00 (.01)
-.04 .00 (.01)
-.25 -.01 (.01)
-1.61 -.01 (.01)
-.87
Geslacht -.19 (.35)
-.55 -.55 (.38)
-1.43 -.16 (.40)
-.40 -.15 (.36)
-.43 .41 (.38)
1.08 -.07 (.42)
-.17 -.01 (.37)
-.02 .15 (.39)
.38
TriPM subschalen SM .20
(.22) .90 .12
(.24) .49 -.20
(.25) -.82 -.16
(.23) -.72 -.10
(.24) -.43 .05
(.27) 20 .15
(.23) .64 .05
(.25) .20
LH 1.01 (.35)
2.92** 1.09 (.38)
2.89** 1.08 (.39)
2.82** 1.15 (.35)
3.27** .40 (.38)
1.06 .67 (.42)
1.60 .56 (.36)
1.55 1.12 (.39)
2.90**
DIS .44 (.34)
1.30 .41 (.38)
1.10 -2.24 (.38)
-.62 -.08 (.35)
-.22 -.06 (.37)
-.16 -.36 (.41)
-.86 .19 (.36)
.53 -.07 (.38)
-.18
Leeftijd .02 (.01)
2.22* .02 (.01)
3.00** .00 (.01)
.16 .00 (.01)
-.38 .00 (.01)
.17 .00 (.01)
-.24 -.01 (.01)
-1.36 .00 (.01)
-.55
Geslacht -.12 (.35)
-.34 -.47 (.39)
-1.21 -.11 (.40)
-.27 -.01 (.36)
-.25 .44 (.39)
1.13 -.12 (.42)
-.29 .02 (.38)
.05 .14 (.40)
.35
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
50
Schuldgevoelens tijdens het liegen. Een eerste mixed model met de SRP-SF totaalscore
als predictor vertoonde een significant effect van de SRP-SF totaalscore (F(1, 153.18) = 4.32, p
= .039) en van de leeftijd (leeftijd: F(1, 152.45) = 5.00, p = .027). Deelnemers met een hogere
SRP-SF totaalscore en deelnemers met een hogere leeftijd ervoeren minder schuldgevoelens
tijdens het liegen. In een tweede mixed model werden de SRP-SF subschaalscores als
predictoren geïncludeerd. In dit model bleek leeftijd de enige significante voorspeller te zijn
(F(1, 148.42) = 4.76, p = .031). Oudere deelnemers rapporteerden minder schuldgevoelens
tijdens het liegen. In een derde model werd nagegaan of de TriPM totaalscore een significante
voorspeller is van schuldgevoelens tijdens het liegen. Dit model bleek geen significante
predictoren te bevatten. Ten slotte werd een model opgesteld met de TriPM subschalen als
onafhankelijke variabelen. De resultaten toonden aan dat de TriPM Laaghartigheidschaal (F(1,
155.51) = 5.15, p = .025) en leeftijd (F(1, 150.81) = 4.31, p = .040) significante predictoren
waren. Deelnemers met een hogere Laaghartigheidscore en een hogere leeftijd ervoeren
minder schuldgevoelens tijdens het liegen.
Schuldgevoelens na het liegen. Een eerste mixed model werd opgesteld met de SRP-SF
totaalscore als voorspeller. In dit model bleek enkel de leeftijd significant te zijn (F(1, 148.28) =
5.15, p = .025). Oudere deelnemers rapporteerden minder schuldgevoelens na het liegen. Een
tweede mixed model bevatte de SRP-SF subschaalscores als voorspellers. Opnieuw bleek enkel
de leeftijd in dit model een significante voorspeller te zijn (F(1, 144.73) = 4.70, p = .032). Een
hogere leeftijd was gerelateerd aan minder schuldgevoelens na het liegen. Een derde model
onderzocht of de TriPM totaalscore schuldgevoelens na het liegen significant kon voorspellen.
Dit model bevatte geen significante voorspellers. De resultaten van het model met de TriPM
subschalen als predictoren toonden aan dat enkel de leeftijd een significante voorspeller was
van schuldgevoelens na het liegen (F(1, 147.04) = 5.07, p = .026). Oudere deelnemers
rapporteerden immers minder schuldgevoelens na het liegen.
Schaamtegevoelens tijdens het liegen. De vier modellen met respectievelijk de SRP-SF
totaalscore, de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM subschaalscores
bevatten geen significante predictoren.
Schaamtegevoelens na het liegen. In een eerste mixed model werd de SRP-SF
totaalscore als predictor opgenomen. Uit de resultaten bleek enkel leeftijd als enige
significante voorspeller naar voor te komen (F(1, 147.80) = 4.24, p = .041). Deelnemers met
een hogere leeftijd rapporteerden minder schaamtegevoelens na het liegen. In de volgende
drie modellen met de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM
subschaalscores werden geen significante predictoren teruggevonden.
51
Angstgevoelens tijdens het liegen. Een eerste model werd opgesteld met de SRP-SF
totaalscore als predictor. In dit model bleek enkel de leeftijd een significante predictor te zijn
(F(1, 150.47) = 6.28, p = .013). De overige modellen met respectievelijk de SRP-SF
subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM subschaalscores als predictoren
vertoonden hetzelfde patroon: telkens was leeftijd de enige significante voorspeller in het
model (F(1, 146.97) = 5.98, p = .016; F(1, 151.51) = 6.18, p = .014; F(1, 149.68) = 5.30, p = .023).
In elk van deze modellen bleek een hogere leeftijd samen te hangen met minder
angstgevoelens tijdens het liegen.
Angstgevoelens na het liegen. In een eerste model werd nagegaan of de SRP-SF
totaalscore een voorspeller is van het ervaren van angstgevoelens na het liegen. De resultaten
toonden aan dat enkel leeftijd een significant effect had op angstgevoelens na het liegen (F(1,
150.55) = 7.89, p = .006). Ook in de volgende modellen met respectievelijk de SRP-SF
subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM subschaalscores als onafhankelijke
variabelen werd dit resultaat teruggevonden (F(1, 146.95) = 7.85, p = .006; F(1, 152.22) = 8.85,
p = .003; F(1, 149.91) = 7.52, p = .007). De resultaten van deze mixed models toonden aan dat
een hogere leeftijd gerelateerd was aan minder angstgevoelens na het liegen.
Conclusie: psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen.
Deelnemers met een hogere SRP-SF totaal- en Gevoelloosheidscore rapporteerden dat
ze liegen minder moeilijk vonden. Respondenten met een hogere TriPM totaal- en
Laaghartigheidscore vonden liegen eveneens minder moeilijk, maar ook minder emotioneel.
Verder bleek dat psychopathie over het algemeen gerelateerd was aan het ervaren van meer
positieve gevoelens en een hogere mate van positieve gevoelens tijdens en na het liegen.
Hogere SRP-SF totaalscores voorspelden immers meer positieve gevoelens en opwinding
tijdens en na het liegen. Deelnemers met een hogere SRP-SF Interpersoonlijke
Manipulatiescore rapporteerden enkel meer opwinding tijdens en na het liegen. Verder bleken
hogere TriPM totaalscores samen te hangen met meer positieve gevoelens en gevoelens van
blijdschap tijdens en na het liegen, en meer opwinding na het liegen. Deelnemers met hogere
scores op de TriPM Laaghartigheidschaal gaven daarnaast ook meer positieve gevoelens en
opwinding tijdens en na het liegen aan, en meer blijdschap na het liegen. Geen enkele
psychopathiemeting was gerelateerd aan gevoelens van opluchting tijdens of na het liegen. De
resultaten betreffende de negatieve emoties waren minder opvallend: enkel de SRP-SF
totaalscore en de TriPM totaalscore voorspelden minder schuldgevoelens tijdens het liegen. Er
werd geen verband gevonden tussen de psychopathiemetingen enerzijds en schaamte en
angst tijdens of na het liegen anderzijds.
52
Tabel 17
Resultaten van de lineaire regressie van psychomathiemetingen op gevoelens met een negatieve valentie tijdens en na het liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Schuld Schaamte Angst
Tijdens Na Tijdens Na Tijdens Na
B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t B(SE) t
SRP-SF totaalscore SRP-SF -.03
(.01) -2.08* -.02
(.01) -1.64 -.02
(.01) -1.80
-.02
(.01) -1.28 -.00
(.01) -.27 .01
(.01) .45
Leeftijd -.02 (.01)
-2.24* -.02 (.01)
-2.27* -.01 (.01)
-1.40 -.02 .(01)
-2.06* -.03 (.01)
-2.51* -.03 (.01)
-2.81**
Geslacht -.58 (.48)
-1.22 -.62 (.49)
-1.27 -.00 (.49)
-.01 -.20 (.50)
-.40 -.29 (.50)
-.573 -.36 (.51)
-.71
SRP-SF Subschaalscores IPM -.06
(.05) -1.14 -.07
(.05) -1.31 -.06
(.05) -1.22 -.06
(.05) -1.11 .02
(.05) .31 .03
(.05) .52
GL -.03 (.05)
-.47 -.02 (.06)
-.36 -.03 (.06)
-.57 -.03 (.06)
-.58 -.05 (.06)
-.83 -.03 (.06)
-.53
LS -.03 (.04)
-.73 -.01 (.04)
-.25 .00 (.04)
.02 .01 (.04)
.15 .00 (.04)
.06 .00 (.04)
.01
CT .05 (.07)
.80 .06 (.07)
.87 .02 (.07)
.35 .06 (.07)
.92 .04 (.07)
.62 .07 (.07)
.97
Leeftijd -.02 (.01)
-2.18* -.02 (.01)
-2.17* -.01 (.01)
-1.23 -.02 (.01)
-1.92 -.03
(.01) -2.45* -.03
(.01) -2.80**
Geslacht -.66 (.49)
-1.34 -.72 (.50)
-1.44 -.07 (.50)
-.13 -.28 (.51)
-.55 -.26 (.51)
-.51 -.33 (.52)
-.63
TriPM totaalscore TriPM -.34
(.18) -1.91
-.12
(.18) -.67 -.29
(.18) -1.64 -.25
(.19) -1.34 -.15
(.19) -.79 -.07
(.19) -.38
Leeftijd -.02 (.01)
-1.73 -.02
(.01) -1.90
-.01
(.01) -.99 -.02
(.01) -1.78
-.02
(.01) -2.49* -.03
(.01) -2.98**
Geslacht -.59 (.49)
-1.21 -.75 (.50)
-1.50 -.01 (.49)
-.01 -.18 (.50)
-.35 -.21 (.51)
-.41 -.24 (.51)
-.47
TriPM Subschaalscores SM .09
(.30) .31 .31
(.31) 1.00 .03
(.31) .08 .02
(.32) .05 -.20
(.32) -.63 -.16
(.33) -.49
LH -1.07 (.47)
-2.27* -.81 (.49)
-1.64 -.90 (.48)
-1.87 -.83
(.50) -1.66
-.17
(.50) -.34 .05
(.51) .10
DIS -.07 (.47)
-.15 .08 (.49)
.16 -.02 (.48)
-.05 .07 (.50)
.14 -.04 (.50)
-.07 -.10 (.51)
-.19
Leeftijd -.02 (.01)
-2.08* -.02 (.01)
-2.25* -.01 (.01)
-1.23 -.02 (.01)
-1.91 -.02
(.01) -2.30* -.03
(.01) -2.74**
Geslacht -.67 (.49)
-1.37 -.82 (.50)
-1.63 -.06 (.50)
-.11 -.20 (.51)
-.39 -.18 (.52)
-.34 -.22 (.52)
-.43
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; *p <.05, **p <.01 .
53
Psychopathie en leugenmotieven.
Om na te gaan welke motieven personen met hogere psychopathiescores gebruiken
om te liegen werden meerdere logistische regressies aan de hand van mixed models
opgesteld. Voor elk motief werden vier mixed models opgesteld met telkens de
psychopathiemetingen en controlevariabelen als predictoren. De kans om te liegen omwille
van een welbepaald motief werd telkens vergeleken met de kans om niet te liegen omwille van
dat motief. De resultaten van deze analyses zijn terug te vinden in Tabel 18 en Tabel 19.
Belangrijk om op te merken is dat deze resultaten enkel geïnterpreteerd mogen worden indien
het volledige model significant bleek te zijn. De interpreteerbare resultaten worden in de tabel
in het vet gedrukt weergegeven.
Liegen zonder reden. Een eerste mixed model werd opgesteld en bevatte de SRP-SF
totaalscore als predictorvariabele. Het volledige model was niet significant (F(3, 606) = 2.51, p
= .058). Vervolgens werd een tweede mixed model opgesteld met de SRP-SF subschalen als
onafhankelijke variabelen. Dit model was niet significant in het voorspellen van de kans om te
liegen zonder reden (F(6, 603) = .219, p = .555). Een derde mixed model met de TriPM
totaalscore bleek wel significant te zijn (F(3, 606) = 2.85, p = .037), met de TriPM totaalscore
als significante voorspeller (F(1, 606) = 6.38, p = .012). Hogere TriPM scores waren gerelateerd
aan een hogere kans om te liegen zonder reden. Ten slotte werd een model opgesteld met de
TriPM subschaalscores als predictoren. Dit model was niet significant (F(5, 604) = 1.97, p =
.081).
Liegen omdat het leuk is. Een eerste mixed model dat opgesteld werd om de
uitkomstvariabele ‘liegen omdat het leuk is’ te onderzoeken bevatte de SRP-SF totaalscore als
onafhankelijke variabele. Dit model bleek niet significant te zijn (F(3, 606) = .19, p = .901). Ook
de modellen met respectievelijk de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore en de TriPM
subschaalscores als predictoren bleken de kans om te liegen omdat het leuk is niet significant
te kunnen voorspellen (F(6, 603) = .13, p = .993; F(3, 606) = .19, p = .901; F(5, 604) = .13, p =
.986).
Liegen om zichzelf beter voor te doen. Een eerste mixed model werd opgesteld met de
SRP-SF totaalscore als predictorvariabele. Dit model was significant (F(3, 606) = 3.03, p = .029)
met leeftijd als enige significante voorspeller (F(1, 606) = 7.24, p = .007). Oudere deelnemers
vertoonden een lagere kans om te liegen om zichzelf beter voor te doen. Vervolgens werd een
mixed model opgesteld met de SRP-SF subschaalscores als predictoren. Dit model bleek niet
significant te zijn (F(6, 603) = 1.91, p = .077). Een derde mixed model ging na of de TriPM
54
totaalscore de kans om te liegen om zichzelf beter voor te doen significant kon voorspellen. Dit
model was significant (F(3, 606) = 3.43, p = .017) en bevatte opnieuw de leeftijd als enige
significante predictor (F(1, 606) = 9.03, p = .003). Uit de resultaten kon afgeleid worden dat
een hogere leeftijd leidde tot een lagere kans om te liegen om zichzelf beter voor te doen. Ten
slotte werd een mixed model opgesteld met de TriPM subschaalscores als voorspellers. Het
volledige model was significant (F(5, 604) = 3.51, p = .004). De significante voorspellers in dit
model waren de TriPM Disinhibitieschaal (F(1, 604) = 5.59, p = .018) en de leeftijd (F(1, 604) =
7.44, p = .007). De resultaten toonden aan dat hogere Disinhibitiescores samenhingen met een
hogere kans om te liegen om zichzelf beter voor te doen. Een hogere leeftijd was daarentegen
gerelateerd aan een lagere kans om te liegen omwille van dit motief.
Liegen om de privacy te bewaren. Een eerste mixed model bevatte de SRP-SF
totaalscore als predictorvariabele. Dit model bleek niet significant te zijn (F(3, 606) = 2.04, p =
.108). Het tweede model met de SRP-SF subschaalscores als predictoren was wel significant
(F(6, 603) = 3.30, p = .003). Zowel de SRP-SF Levensstijlschaal (F(1, 603) = 9.42, p = .002) als de
SRP-SF Criminele Tendensenschaal (F(1, 603) = 9.69, p = .002) vertoonden een significant effect
op de kans om te liegen om de privacy te bewaren. De resultaten toonden aan dat hogere
scores op de Levensstijl en Criminele Tendensen Subschalen gerelateerd waren aan een
hogere kans om te liegen omwille van privacyredenen. Een derde mixed model met de TriPM
totaalscore als predictorvariabele was niet significant (F(3, 606) = 2.09, p = .101). Ook het
model met de TriPM subschaalscores als predictoren bleek niet significant te zijn in het
voorspellen van de kans om te liegen omwille van privacyredenen (F(5, 604) = 1.57, p = .168).
55
Tabel 18
Resultaten van de logistische regressies van de psychopathiemetingen op de motieven om te liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Predictoren Geen reden Leuk Beter voordoen Privacy
B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t
SRP-SF totaalscores SRP-SF .03/1.03 .02 2.21* .00/1.00 .00 .49 .02/1.02 .01 1.12 .04/1.04 .02 2.16*
Leeftijd -.01/.99 .01 -.91 .00/1.00 .00 -.76 -.03/.97 .01 -2.69** -.00/1.00 .01 -.49
Geslacht .06/1.06 .52 .11 -.03/.97 .06 -.60 -.18/.84 .49 -.36 -.62/.54 .47 -1.31
SRP-SF Subschaalscores
IPM .03/1.03 .06 .59 -.01/.99 .02 -.53 .01/1.01 .05 .24 -.02/.98 .05 -.34
GL .02/1.02 .08 .20 -.01/.99 .02 -.64 -.02/.98 .06 -.34 -.03/.97 .06 -.47
LS .05/1.05 .06 .83 .03/1.03 .04 .71 .05/1.05 .04 1.36 .09/1.09 .03 3.07**
CT .03/1.03 .06 .46 -.02/.98 .03 -.77 .01/1.01 .07 .11 .19/1.20 .06 3.11**
Leeftijd -.01/.99 .01 -.77 .00/1.00 .00 -.63 -.03/.97 .01 -2.43* .00/.99 .01 -.12
Geslacht .06/1.07 .50 .13 -.06/.95 .09 -.62 -.15/.86 .51 -.30 -.68/.51 .45 -1.52
TriPM totaalscores
TriPM .43/1.53 .17 2.53* .04/1.04 .06 .71 .15/1.16 .20 .75 .47/1.60 .22 2.14*
Leeftijd -.02/.99 .01 -1.49 .00/1.00 .00 -.76 -.03/.97 .01 -3.01** -.01/.99 .01 -1.20
Geslacht .09/1.10 .50 .18 -.05/.95 .08 -.64 -.12/.89 .51 -2.24 -.58/.56 .50 -1.17
TriPM Subschaalscores
SM .11/1.11 .30 .35 .01/1.01 .06 .17 -.04/.96 .33 -.13 .20/1.22 .27 .72
LH .76/2.14 .48 1.60 -.10/.90 .16 -.64 -.49/.61 .54 -.91 .30/1.35 .46 .66
DIS .46/1.59 .43 1.08 .27/1.31 .40 .68 1.17/3.24 .50 2.36* 1.08/2.94 .50 2.15*
Leeftijd -.01/.99 .01 -1.05 .00/1.00 .00 -.72 -.03/.97 .01 -2.28** -.01/.99 .01 -.74
Geslacht .17/1.19 .50 .35 -.01/.99 .07 -.17 .10/1.10 .51 .19 -.42/.66 .49 -.86
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure;
SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05, **p <.01 .
56
Liegen om schaamte te vermijden. Een eerste mixed model werd opgesteld. In dit
model werd de SRP-SF totaalscore als predictorvariabele opgenomen. Dit model bleek
significant te zijn (F(3, 606) = 8.59, p < .001) en bevatte geslacht als enige significante
voorspeller (F(1, 606) = 7.39, p = .007). Uit de resultaten kon afgeleid worden dat de kans om
te liegen om schaamte te vermijden daalde indien de respondent van het mannelijke geslacht
was. Een tweede mixed model met de SRP-SF subschaalscores als predictoren bleek eveneens
significant te zijn (F(6, 603) = 6.82, p < .001). In dit model waren de SRP-SF
Gevoelloosheidschaal (F(1, 603) = 4.39, p = .037) en het geslacht (F(1, 603) = 4.87, p = .028)
significante voorspellers. Deelnemers met hogere Gevoelloosheidscores en mannelijke
deelnemers zouden een lagere kans hebben om te liegen om schaamte te vermijden.
Vervolgens werd een derde mixed model opgesteld. In dit model was de TriPM totaalscore de
onafhankelijke variabele. Ook dit model bleek significant te zijn (F(3, 606) = 8.75, p < .001). Het
geslacht was de enige significante voorspeller (F(1, 606) = 6.68, p = .010) waarbij mannen een
lagere kans hadden om te liegen om schaamte te vermijden dan vrouwen. Ten slotte werd een
vierde model opgesteld met de TriPM subschaalscores als predictorvariabelen. Opnieuw was
het model significant (F(5, 604) = 5.67, p < .001) met geslacht als enige significante voorspeller
waarbij mannen een lagere kans hadden om te liegen om schaamte te vermijden dan
vrouwen.
Liegen om straf te vermijden. Een eerste model werd opgesteld met de SRP-SF
totaalscore als predictorvariabele. Dit model was significant (F(3, 606) = 3.08, p = .027) en
bevatte de SRP-SF totaalscore als significante voorspeller (F(1, 606) = 4.25, p = .040). De kans
om te liegen om straf te vermijden stijgt bij hogere SRP-SF totaalscores. De overige modellen
met respectievelijk de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscores en de TriPM
subschaalscores als predictorvariabelen waren niet significant in het voorspellen van de kans
om te liegen om straf te vermijden (F(6, 603) = 1.65, p = .131; F (3, 606) = 1.92, p = .126; F (5,
604) = 1.40, p = .222).
Liegen omdat het meer voordelen opbrengt dan het vertellen van de waarheid. In
een eerste mixed model werd de SRP-SF totaalscore opgenomen als predictorvariabele. Dit
model was significant (F(3, 606) = 3.32, p = .019) met de SRP-SF totaalscore als enige
significante voorspeller (F(1, 606) = 4.57, p = .033). Uit de analyses kon afgeleid worden dat
hogere scores op de SRP-SF gerelateerd waren aan een hogere kans om te liegen omdat het
voordelen opbrengt. In een volgend model werden de SRP-SF subschalen geïncludeerd als
onafhankelijke variabelen. Dit model was niet significant (F(6, 603) = 2.01, p = .062).
Vervolgens werd een derde mixed model opgesteld met de TriPM totaalscore als
57
predictorvariabele. Dit model bleek significant te zijn (F(3, 606) = 5.85, p = .001) en bevatte de
TriPM totaalscore (F(1, 606) = 7.84, p = .005) en leeftijd (F(1, 606) = 5.11, p = .024) als
significante predictoren. De resultaten toonden aan dat hogere TriPM totaalscores leidden tot
een hogere kans om te liegen omdat het voordelen opbrengt. Oudere deelnemers hadden
daarentegen opnieuw een lagere kans om te liegen omwille van dit motief. Ten slotte werd
een vierde mixed model opgesteld. In dit model werden de TriPM subschalen als predictoren
opgenomen. Opnieuw was het model significant (F(5, 604) = 3.55, p = .004) en leeftijd was een
significante voorspeller (F(1, 604) = 5.21, p = .023). Opnieuw was een hogere leeftijd
gerelateerd aan een lagere kans om te liegen omdat het voordelen opbrengt.
Liegen om te controleren welke informatie anderen voorhanden hebben. Om na te
gaan of de psychopathiemetingen de kans om te liegen om te controleren welke informatie
anderen hebben, kunnen voorspellen werden vier mixed models opgesteld. De mixed models
hadden respectievelijk de SRP-SF totaalscore, de SRP-SF subschaalscores, de TriPM totaalscore
en de TriPM subschaalscores als predictoren. Geen enkele van deze modellen bleek significant
te zijn (F(3, 606) = .53, p = .659; F(6, 603) = .582, p = .787; F(3, 606) = .70, p = .551; F(5, 604) =
.83, p = .530).
Liegen om anderen beter te laten voelen. Een eerste mixed model met de SRP-SF
totaalscore als predictorvariabele werd opgesteld. Dit model bleek niet significant te zijn (F(3,
606) = 1.94, p = .121). Het tweede model met de SRP-SF subschaalscores als predictoren was
eveneens niet significant (F(6, 603) = 2.03, p = .059). Het mixed model met de TriPM
totaalscore als predictor was opnieuw niet significant (F(3, 606) = 2.44, p = .064), net zoals het
model met de TriPM subschalen als predictoren (F(5, 604) = 1.79, p = .113).
Conclusie: psychopathie en leugenmotieven.
Uit de voorgaande statistische analyses kon afgeleid worden dat hogere SRP-SF scores
gerelateerd zijn aan een hogere kans om te liegen om straf te vermijden en aan een hogere
kans om te liegen omdat het voordelen opbrengt. Deelnemers met een hogere score op de
SRP-SF Levensstijl en Criminele Tendensenschaal vertoonden een hogere kans om te liegen om
hun privacy te behouden. Verder bleek dat hogere SRP-SF Gevoelloosheidscores samenhingen
met een lagere kans om te liegen om schaamtegevoelens te vermijden. Deelnemers met
hogere TriPM totaalscores vertoonden een hogere kans om te liegen zonder reden en een
hogere kans om te liegen omdat het voordelen opbrengt. Hogere TriPM Disinhibitie scores zijn
daarentegen gerelateerd aan een hogere kans om te liegen om zichzelf beter voor te doen.
58
Tabel 19
Resultaten van de logistische regressies van de psychopathiemetingen op de motieven om te liegen gemodelleerd aan de hand van mixed models.
Predictoren Schaamte Straf Voordelen Controle info Altruïsme
B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t B / Exp(B) SE(B) t
SRP-SF totaalscores
SRP-SF -.01/.99 .02 -.34 .03/1.03 .01 2.06* .03/1.03 .02 2.14* .01/1.01 .02 .82 .01/1.01 .01 .77
Leeftijd -.02/.98 .01 -1.43 -.02/.98 .01 -1.65 -.02/.98
.01 -1.73 .00/1.00 .01 -.18 .00/1.00 .01 .37
Geslacht -.69/.50 .25 -2.72** -.10/.91 .54 -1.18 -.86/.43 .67 -1.29 .29/1.33 .72 .40 -1.09/.34 .51 -2.14*
SRP-SF Subschaalscores
IPM .06/1.06 .06 .97 .07/1.07 .04 1.56 .14/1.15 .06 2.21* .09/1.09 .06 1.35 .09/1.10 .04 2.11*
GL -.13/.88 .06 -2.10* .00/1.00 .05 .05 -.04/.96 .06 -.63 .00/1.00 .04 -.07 -.03/.97 .04 ;81
LS .04/1.04 .03 1.18 .02/1.02 .04 .61 .02/1.02 .04 .46 -.01/.99 .04 -.27 -.03/.97 .03 -.94
CT -.02/.98 .11 -.20 .02/1.02 .10 .22 -.05/.95 .09 -.61 -.07/.93 .06 -1.25 .03/1.03 .07 .37
Leeftijd -.01/.99 .01 -1.26 -.02/.98 .01 -1.65 -.02/.98a .01 -1.75 .00/1.00 .01 -.36 .00/1.00 .01 .12
Geslacht -.58/.56 .26 -2.21* -.04/.97 .52 -.07 -.70/.50 .62 -1.12 .40/1.50 .70 .57 -.99/.37 .49 -2.04*
TriPM totaalscores
TriPM -.20/.82 .23 -.84 .10/1.10 .19 .51 .52/1.68 .19 2.80** .30/1.35 .23 1.29 .22/1.25 .15 1.50
Leeftijd -.02/.99 .01 -1.48 -.02/.98
.01 -1.95 -.03/.97 .01 -2.26* .00/1.00 .01 -.51 .00/1.00 .01 .16
Geslacht -.63/.54 .24 -2.58* .12/1.13 .67 .18 -.96/.38 .61 -1.58 .23/1.26 .61 .37 -1.15/.32 .52 -2.20*
TriPM Subschaalscores
SM -.33/.72 .33 -.99 -.07/.93 .24 -.29 .61/1.84 .36 1.71 .06/1.06 .33 .18 .48/1.62 .23 2.14*
LH -.24/.79 .66 -.36 -.10/.90 .55 -.19 .37/1.44 .59 .62 1.06/2.89
.61 1.73 .16/1.17 .41 .39
DIS .08/1.08 .60 .13 .61/1.84 .49 1.24 .59/1.80 .60 .97 -.34/.72 .58 -.58 -.13/.88 .40 -.32
Leeftijd -.01/.99 .01 -1.27 -.02/.98
.01 -1.72 -.03/.97 .01 -2.28* -.00/1.00 .01 -.26 .00/1.00 .01 -.32
Geslacht -.56/.57 .26 -2.15* .24/1.27 .69 .35 -.96/.38 .60 -1.60 .17/1.19 .52 .34 -1.25/.29 .55 -2.28*
Noot. SRP-SF = Self-Report Psychopathy Scale – Short Form; IPM = Interpersoonlijke Manipulatie; GL = Gevoelloosheid; LS = Levensstijl; CT = Criminele Tendensen; TriPM = Triarchic Psychopathy Measure; SM = Stoutmoedigheid; LH = Laaghartigheid; DIS = Disinhibitie; ; Enkel de vetgedrukte p-waarden mogen geïnterpreteerd worden; *p <.05, **p <.01 .
59
Discussie
In het huidige onderzoek werd nagegaan met welke componenten van deceptie
psychopathie gerelateerd is. Deceptie zou volgens verschillende auteurs één van de
belangrijkste kenmerken van psychopathie zijn (Babiak & Hare, 2006; Edens et al., 2000b; Ray
et al., 2013). Ondanks deze stelling vertoont de voorgaande literatuur nog heel wat hiaten. Er
is immers weinig onderzoek voorhanden over de relatie tussen psychopathie en de specifieke
sociale wenselijkheidscomponenten. Daarnaast lijkt er tot nog toe enkel onderzoek verricht te
zijn naar het verband tussen psychopathie en de leugenfrequentie. Wanneer personen met
hogere psychopathiescores precies liegen bleef onduidelijk en studies naar gevoelens met
betrekking tot liegen bij psychopathie zijn schaars. Vooreerst trachtte deze studie een bijdrage
te leveren aan de bestaande literatuur door het verband tussen psychopathie en sociale
wenselijkheid na te gaan. Sociale wenselijkheid werd in deze studie opgesplitst in twee
componenten: zelfdeceptie en impressiemanagement. Verder werd er in deze studie gepoogd
om een omvattend beeld te geven over het verband tussen psychopathie en leugenachtig
gedrag. Dit gebeurde door na te gaan of personen met hogere psychopathiescores meer liegen
en hoe zij dit liegen ervaren. Zo werd gevraagd naar de attitude ten aanzien van liegen, de
subjectieve perceptie van succes in liegen, de gevoelens tijdens en na het liegen en de
motieven onderliggend aan het liegen. Het verband tussen psychopathie en de hiervoor
genoemde deceptiecomponenten werd onderzocht aan de hand van een online survey bij een
steekproef (N = 671) uit de algemene populatie. Een gedeelte van deze steekproef (n = 197)
nam deel aan een dagboekstudie.
Bespreking Onderzoeksresultaten en Suggesties voor Volgend Toekomstig Onderzoek
Psychopathie en sociale wenselijkheid.
De resultaten in het huidige onderzoek toonden aan dat nagenoeg alle SRP-SF en
TriPM totaal- en subschalen – met uitzondering van de TriPM Stoutmoedigheidschaal –
significant negatief correleerden met sociale wenselijkheid en impressiemanagement.
Dergelijke negatieve correlaties met sociale wenselijkheid en impressiemanagement werden
ook in voorgaand onderzoek teruggevonden (Freeman & Samson, 2012; Gordts et al., 2015;
Ray et al., 2013; Seto et al., 1997; Verschuere et al., 2014). Aangezien correlatiecoëfficiënten
niet eenduidig te interpreteren zijn in termen van causale relaties en de richting van het
verband (Leary, 2016), kunnen deze bevindingen op verschillende zaken wijzen. Een eerste
mogelijke verklaring stelt dat hogere scores op sociale wenselijkheid en impressiemanagement
60
lagere scores op psychopathie voorspellen (Verschuere et al., 2014). Vermits individuen met
hogere psychopathiescores doorgaans succesvol zijn in het gebruik van sociale wenselijkheid
en impressiemanagement (Book et al., 2006; Kelsey et al., 2015; MacNeil & Holden, 2006), zou
dit kunnen impliceren dat psychopathische personen sociaal wenselijk antwoorden en
hierdoor een lagere mate van psychopathische trekken rapporteren op
psychopathievragenlijsten. Een tweede mogelijke verklaring veronderstelt dat individuen met
hogere psychopathiescores minder sociaal wenselijk antwoorden en minder gebruik maken
van impressiemanagement (Freeman & Samson, 2012; Gordts et al., 2015). Deze verklaring
krijgt eveneens ondersteuning door onderzoek. Controle voor de score op sociale
wenselijkheidsmetingen beïnvloedt de relatie tussen psychopathie en externe criteria immers
niet (Verschuere et al., 2014). Dat individuen met een hogere psychopathiescore laag scoren
op sociale wenselijkheidsmetingen en impressiemanagement, zou kunnen betekenen dat zij
zich minder bezig houden met het proberen voldoen aan de sociale norm. Sommige
onderzoekers suggereren dat dit een typisch kenmerk is van psychopathische
persoonlijkheidstrekken (Seto et al., 1997; Verschuere et al., 2014). Een derde mogelijke
verklaring is de aanwezigheid van een derde variabele die de gevonden negatieve correlaties
verklaart. Zo werd er in onderzoek namelijk aangetoond dat sociale wenselijkheid een
positieve correlatie vertoont met consciëntieusheid (Kluemper, 2008). Consciëntieusheid is
een persoonlijkheidstrek uit het vijf-factorenmodel van persoonlijkheid die vooral draait rond
zelfdiscipline en de vaardigheid om te plannen en organiseren (McCrae & Costa, 2003).
Aangezien impulsiviteit één van de kenmerken van psychopathie is, is het niet verrassend dat
psychopathie een negatieve correlatie met consciëntieusheid vertoont (Lynam & Derefinko,
2006). Bijgevolg bestaat de mogelijkheid dat het gebrek aan consciëntieusheid bij
psychopathie, de negatieve correlaties tussen psychopathie, sociale wenselijkheid en
impressiemanagement kan verklaren (Ray et al., 2013, Verschuere et al., 2014). Toekomstig
onderzoek naar de aard van de relatie tussen psychopathie, sociale wenselijkheid en
impressiemanagement is daarom zeker noodzakelijk om een uitspraak te kunnen doen over de
plausibiliteit van de hierboven vermeldde verklaringen.
De TriPM Stoutmoedigheidschaal vertoonde geen significante negatieve correlaties
met sociale wenselijkheid en impressiemanagement. Er werd geen correlatie teruggevonden
tussen de TriPM Stoutmoedigheidschaal enerzijds en de EPQ-R Lie scale en de BIDR
Impressiemanagementsubschaal anderzijds. Daarnaast was er een significant positief verband
met de BIDR totaalschaal. In een meta-analyse van Ray en collega’s (2013) lijkt hetzelfde
patroon voor te komen: psychopathiemetingen in hun geheel, alsook hun antisociale-
61
impulsiviteitsgerelateerde subschalen, hingen doorgaans negatief samen met sociale
wenselijkheid. De correlaties tussen sociale wenselijkheid en onbevreesde dominantie, een
factor uit de Psychopathic Personality Inventory-Revised (PPI-R; Lilienfeld & Widows, 2005) die
verband houdt met stoutmoedigheid (Lilienfeld et al., 2012), waren echter niet zo consistent.
De teruggevonden correlaties uit de besproken studies waren negatief, afwezig, of positief. In
de literatuur wordt stoutmoedigheid soms als een enigszins adaptieve component van
psychopathie beschreven (Lilienfeld et al., 2012; Miller & Lynam, 2012; Ray et al., 2013). Dit
komt doordat stoutmoedigheid onder meer stressresistentie, sociale dominantie, assertiviteit
en een gebrek aan angst omvat (Lilienfeld et al., 2012; Patrick et al., 2009). Er is echter geen
consensus of stoutmoedigheid als adaptieve component wel degelijk een onderdeel is van het
psychopathieconstruct. In de PCL-R en gerelateerde metingen zoals de SRP-SF wordt er immers
minder belang gehecht aan stoutmoedigheid (Lilienfeld et al., 2016; Lynam & Miller, 2012;
Miller & Lynam, 2012) wat zich in de huidige studie uitte in zwakke positieve correlaties tussen
de TriPM Stoutmoedigheidschaal en de SRP-SF totaal- en subschalen.
Evidentie voor de stelling dat bepaalde psychopathische trekken adaptief kunnen zijn
kan reeds teruggevonden worden in de beschrijvingen van Cleckley (1988). Ook recenter
onderzoek lijkt deze veronderstelling te ondersteunen door het verband tussen
stoutmoedigheid en verschillende aanpassingscriteria aan te tonen. Zo hangt stoutmoedigheid
samen met een hoger welzijn, een hogere zelfwaarde, een hogere mate van assertiviteit, een
hogere sociale dominantie, lagere stressgevoelens en een lagere negatieve emotionaliteit
(Benning, Patrick, Hicks, Blonigen, & Krueger, 2003; Drislane et al., 2013; Miller & Lynam, 2012,
Patrick et al., 2009). Het verband tussen stoutmoedigheid en sociale wenselijkheid zou dan
kunnen betekenen dat individuen met hogere stoutmoedigheidscores er door hun hoge
zelfwaarde van uitgaan dat ze niet veel sociaal onwenselijke dingen te vertellen hebben over
zichzelf (Benning et al., 2003; Ray et al., 2013).
Waar voorgaand onderzoek vooral de afwezigheid van een verband tussen
zelfdeceptie en psychopathie benadrukte (Hare et al., 1989) vertoonden de
onderzoeksresultaten in deze studie geen eenduidig beeld. Zowel de SRP-SF totaal- als
nagenoeg alle SRP-SF subschalen waren niet significant gerelateerd aan zelfdeceptie. Ook met
TriPM Laaghartigheidschaal was er geen correlatie. De SRP-SF Levensstijlschaal en de TriPM
Disinhibitieschaal vertoonden daarentegen een negatief verband met de BIDR
Zelfdeceptieschaal. Ook zelfdeceptie lijkt een enigszins adaptief construct te zijn. Het is immers
gerelateerd aan een hogere inschatting van de eigen mentale gezondheid, een hogere
zelfwaarde, meer emotionele stabiliteit en het nalaten van een positieve eerste indruk
62
(Paulhus, 2002). Dit verklaart mogelijk ook de gevonden negatieve correlaties met de SRP-SF
Levensstijl en de TriPM Disinhibitieschaal. Beide subschalen peilen immers naar impulsiviteit,
een construct dat onverenigbaar is met emotionele stabiliteit.
Tot slot werden er positieve correlaties tussen zelfdeceptie en de TriPM totaal- en
Stoutmoedigheidschaal teruggevonden. Aangezien zelfdeceptie gerelateerd lijkt te zijn aan een
reeks positieve kenmerken (Paulhus, 2002), kan de voorheen besproken visie over
stoutmoedigheid als adaptieve component van psychopathie ook hier een verklaring zijn.
Stoutmoedigheid wordt namelijk gekenmerkt door onder meer stressresistentie, een hogere
zelfwaarde en assertiviteit (Bennings et al., 2003; Patrick et al., 2009), wat consistent lijkt te
zijn met de correlaten van zelfdeceptie. Er is echter meer duidelijkheid en consensus tussen
onderzoekers nodig over de inclusie van het stoutmoedigheidsconstruct in de bestaande
theorieën van psychopathie. Alleen zo kan de relatie tussen psychopathie en sociale
wenselijkheid, impressiemanagement en zelfdeceptie grondig en eenduidig bestudeerd
worden.
Psychopathie en leugenachtig gedrag.
Psychopathie, de leugenfrequentie en daadwerkelijk liegen.
De resultaten uit de huidige studie suggereren dat personen met hogere SRP-SF
totaalscores en TriPM totaalscores vaker liegen, zowel op de LFQ als het leugendagboek. Deze
bevindingen zijn consistent met voorgaande literatuur (Halevy et al., 2014). Bovendien lijkt dit
de stelling dat deceptie één van de belangrijkste kenmerken van psychopathie is te bevestigen
(Babiak & Hare, 2006; Cleckley, 1988; Edens et al., 2000b; Ray et al., 2013).
De SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatieschaal voorspelde een hogere
leugenfrequentie op de LFQ en het dagboek. Dit was in de lijn van de verwachtingen en vorig
onderzoek, aangezien deze subschaal voornamelijk naar manipulatie en misleiding peilt
(Paulhus et al., 2016; Verschuere & in ’t Hout, 2016). Hogere scores op de TriPM
Laaghartigheidschaal, waren eveneens gerelateerd aan een hogere leugenfrequentie op de
LFQ. Opmerkelijk genoeg werd er echter geen verband teruggevonden tussen de TriPM
Laaghartigheidschaal en liegen in het dagboek. Mogelijk is dit te wijten aan het feit dat de
TriPM Laaghartigheidschaal meer meet dan louter manipulatie en de uitbuiting van anderen.
Ook het gebrek aan empathie wordt nagegaan aan de hand van deze subschaal (Patrick,
2010b). In de SRP-SF bestaat er daarentegen een aparte Interpersoonlijke Manipulatieschaal
die voornamelijk misleiding meet en een aparte Gevoelloosheidschaal die zich enkel toespitst
op de meting van het gebrek aan empathie en schuldgevoelens (Paulhus et al., 2016). De kans
63
bestaat dus dat de relatie tussen de TriPM Laaghartigheidschaal en psychopathie beïnvloed
wordt door de brede definiëring van het laaghartigheidsconstruct.
Een andere belangrijke vaststelling in het huidige onderzoek is dat er duidelijke
fluctuaties zijn in de dagdagelijkse leugenfrequentie. De variantie van de gerapporteerde
leugenfrequentie binnen individuen bleek telkens groter te zijn dan de variantie tussen
individuen. Dit impliceert dat de mate waarin iemand liegt, sterk kan verschillen per dag. Naast
deze vaststelling bleek ook dat de leugenfrequentie – zowel in het dagboek als op de LFQ –
niet normaal verdeeld was. Aan de asymmetrie en de scherpte van de staart te zien, bleken
beide verdelingen scheef verdeeld te zijn naar rechts. Dit betekent dat er veel deelnemers
weinig leugens rapporteerden en dat er slechts een aantal deelnemers veel leugens
rapporteerden. Dit is overeenkomstig met resultaten uit voorgaand onderzoek, waar deze
personen als ‘riante leugenaars’ geclassificeerd werden (Halevy et al., 2014; Serota et al., 2010;
Serota & Levine, 2015). Het is niet eenvoudig om op dergelijke data statistische analyses uit te
voeren, vermits het moeilijk is om te definiëren wat precies uitbijters of fouten zijn. Sommige
leugenfrequenties lijken intuïtief te hoog, maar het is onmogelijk om te weten of de
gerapporteerde leugenfrequentie een reflectie is van de werkelijkheid of niet. Vandaar dat
toekomstig onderzoek beter een aantal antwoordmogelijkheden geeft bij de vraag naar de
leugenfrequentie in de plaats van de mogelijkheid om zelf een cijfer in te geven. Een voorbeeld
kan zijn om de volgende categorieën te gebruiken voor het aantal leugens: 0, 1, 2, 3, 5, 5-25 en
+25 (Serota & Levine, 2015).
Naast de leugenfrequentie werden de respondenten eveneens getest op het
daadwerkelijk liegen tijdens de Anagramleugentaak. Uit de analyses bleek dat geen enkele
psychopathie totaal- of subschaal erin slaagde om het al dan niet liegen in deze taak te
voorspellen. Dit was niet in de lijn van de verwachtingen, aangezien voorgaand onderzoek
aantoonde dat personen met hogere psychopathiescores vaker liegen op de
Anagramleugentaak (Havely et al., 2014). Bovendien toonde dit zelfde onderzoek aan dat er
een grote overeenstemming is tussen de zelfgerapporteerde leugenfrequentie en het
daadwerkelijk liegen op een taak. Er waren echter twee verschillen tussen het gebruik van de
Anagramleugentaak in de studie van Halevy en collega’s (2014) en het gebruik van de taak in
het huidige onderzoek. Een eerste verschil betreft de context van het onderzoek. De studie van
Halevy en collega’s (2014) werd op een computer in een labo uitgevoerd. Hierdoor is het
mogelijk dat er meer controle is over het effectief proberen oplossen van de anagrammen. In
de huidige studie werden de anagrammen van thuis uit opgelost. Hierdoor is het mogelijk dat
men geen enkele poging deed om de anagrammen op te lossen. Dit laatste is tevens
64
gerelateerd aan het tweede verschil: de aanwezigheid van een beloning bij het oplossen van
de anagrammen. In de oorspronkelijke studie van Halevy en collega’s (2014) werd een
beloning vooropgesteld indien alle anagrammen opgelost konden worden. In de huidige studie
gebeurde dit niet, wat zou kunnen verklaren waarom personen met hogere
psychopathiescores geen hogere kans vertoonden om te liegen op de Anagramleugentaak. De
resultaten met betrekking tot de leugenmotieven (die later in deze discussie meer in detail
besproken worden) suggereerden immers dat individuen met hogere scores op de SRP-SF
totaalschaal en de TriPM totaalschaal vaker liegen wanneer het voordelen met zich
meebrengt. Bijgevolg is verder onderzoek naar psychopathie, liegen en beloning
hoogstnoodzakelijk. Toekomstig onderzoek dient zich hier echter niet toe te beperken. De SRP-
SF totaalscore vertoonde in het huidige onderzoek immers ook een verband met liegen om
straf te vermijden. Dit is tegengesteld aan de resultaten uit voorgaand onderzoek omtrent de
BIS-BAS theorie van Gray (1981, 1982). De BIS-BAS theorie gaat ervan uit dat er twee
motivationele systemen zijn die ons gedrag beïnvloeden: (1) een behavioural inhibition system
(BIS) dat gevoelig is voor straf en ernaar streeft om straf te vermijden en (2) een behavioural
approach system (BAS) dat gevoelig is voor beloning en ons gedrag stuurt richting beloning. BIS
is vooral geassocieerd aan neuroticisme en emotionele instabiliteit en BAS aan impulsiviteit
(Torrubia, Avila, Molto, & Caseras, 2001). Het is dus niet verbazingwekkend dat onderzoek
negatieve associaties tussen psychopathie en BIS aantoont en positieve associaties tussen
psychopathie en BAS (Ross, Benning, Patrick, Thompson, & Thurston, 2009; Walace, Malterer,
& Newman, 2009). Toch toonden de resultaten uit de huidige studie aan dat psychopathie
gerelateerd is aan liegen om straf te vermijden. Volgend onderzoek zou derhalve kunnen
nagaan of de BIS-BAS-associaties met psychopathie ook van toepassing zijn op liegen. Dit kan
bijvoorbeeld door een experimenteel onderzoeksopzet waarbij de Anagramleugentaak wordt
uitgevoerd onder een beloningsconditie, een bestraffingsconditie en ten slotte onder een
conditie zonder beloning of bestraffing. Zo kan nagegaan worden of individuen met een
hogere mate van psychopathische trekken vaker liegen afhankelijk van welk gevolg eraan
gerelateerd is.
Psychopathie, attitude ten aanzien van liegen en perceptie van succes in liegen.
In de lijn met de resultaten uit voorgaand onderzoek (Baughman et al., 2014; Edens et
al., 2000a), kon in de huidige studie teruggevonden worden dat respondenten met hogere
SRP-SF en TriPM totaalscores over een hogere kans beschikten om een positieve attitude ten
aanzien van liegen te hebben in vergelijking met de kans op een negatieve attitude ten aanzien
van liegen. Dit is een belangrijk gegeven, aangezien voorgaande studies een verband
65
aantoonden tussen de leugenfrequentie en een positieve attitude ten aanzien van liegen. Dit
verband werd teruggevonden voor de expliciet gemeten attitude ten aanzien van liegen
(Serota & Levine, 2012) maar ook voor de impliciet gemeten attitude ten aanzien van liegen
(Halevy et al., 2014; Jung & Lee, 2009; Serota & Levine, 2012). Dit impliceert mogelijk dat
personen met een positievere attitude ten aanzien van liegen, ook meer zullen liegen (Halevy
et al., 2014; Serota & Levine, 2012).
In het huidige onderzoek werd eveneens nagegaan of individuen met hogere
psychopathiescores zichzelf vaker als een goede leugenaar beschouwen. De resultaten
toonden aan dat hogere SRP-SF totaalscores en hogere TriPM totaal- en Laaghartigheidscores
gerelateerd waren aan een hogere kans om zichzelf altijd als een goede leugenaar te
beschouwen in vergelijking met de kans om zichzelf nooit als een goede leugenaar te
beschouwen. Dat hogere Laaghartigheidscores samenhangen met de subjectieve perceptie van
succes heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het feit dat deze schaal onder meer naar de
uitbuiting van anderen peilt (Patrick, 2010b). Het is echter merkwaardig dat er geen effecten
van de SRP-SF Interpersoonlijke Manipulatiesubschaal terug te vinden zijn. De SRP-SF
Interpersoonlijke Manipulatieschaal peilt immers naar de misleiding van anderen (Paulhus et
al., 2016). Dat individuen met een hogere mate van psychopathische trekken zichzelf als
succesvolle leugenaars beschouwen, werd eveneens aangetoond in voorgaand onderzoek
(Giammarco et al., 2013; Klaver et al., 2007) en kan reeds aangetroffen worden in Cleckley’s
(1988) en Hare’s (2003) theorieën. Zij beschrijven immers egocentricteit, grandiositeit,
oneerlijkheid en pathologisch liegen als kenmerken van psychopathie. Of personen met hogere
psychopathiescores effectief succesvoller zijn in liegen, is echter onduidelijk (Billings, 2004;
Klaver et al. 2009;Porter et al., 2011; Verschuere et al., 2006). Verder onderzoek is
noodzakelijk om hier uitsluitsel over te bieden.
Psychopathie en gevoelens met betrekking tot liegen.
Uit de LFQ-data kon afgeleid worden dat deelnemers met hogere SRP-SF totaal- en
Gevoelloosheidscores en deelnemers met hogere TriPM totaal- en Laaghartigheidscores liegen
minder moeilijk vonden. Dat de TriPM Laaghartigheidschaal gerelateerd is aan minder moeite
hebben met liegen, lijkt logisch. Deze schaal peilt vooral naar de uitbuiting van anderen en de
afwezigheid van empathie en prosociaal gedrag (Patrick et al., 2009). Waarom de SRP-SF
Gevoelloosheidschaal gerelateerd was aan minder moeite met liegen is daarentegen minder
duidelijk. Deze schaal peilt eveneens naar de afwezigheid van empathie, maar omvat niets met
betrekking tot deceptie of uitbuiting (Paulhus et al., 2016).
66
Een potentiële verklaring voor de relatie tussen psychopathie in het algemeen en het
minder moeilijk vinden van liegen is dat liegen eenvoudiger wordt wanneer men vaak liegt
(Verschuere, Spruyt, Meijer, & Otgaar, 2011). Vermits in de huidige studie en in voorgaand
onderzoek aangetoond kon worden dat individuen met hogere psychopathiescores vaker
liegen (Halevy et al., 2014), kan het zijn dat ze liegen hierdoor minder moeilijk vinden. Mogelijk
is dit gerelateerd aan een verminderde activatie in bepaalde hersengebieden die belangrijk zijn
voor liegen (Fullam, McKie, & Dolan, 2009). Onderzoek toont immers aan dat liegen
gerelateerd is aan een hogere activiteit in bepaalde hersengebieden. Personen met een hogere
mate van psychopathische trekken vertonen echter een minder sterke activatie in dergelijke
hersengebieden dan personen met een lagere mate van psychopathische trekken (Fullam et
al., 2009).
Verder vonden deelnemers met hogere TriPM totaal- en Laaghartigheidscores liegen
minder emotioneel, wat overeenkomt met de kenmerken van psychopathie die beschreven
werden door Cleckley (1988) en Hare (2003). Zij beschreven immers dat individuen met
psychopathische trekken emotieloos zijn. Wanneer zij toch emoties beleven, zou dit slechts
oppervlakkig zijn. Cleckley (1988) veronderstelde zelfs dat individuen met psychopathische
trekken geen blijdschap zouden ervaren. Verschillende onderzoekers en clinici stelden deze
opvatting echter in vraag (Stuerwald & Kosson, 2000). Personen met hogere
psychopathiescores, in het bijzonder op de interpersoonlijke en affectieve subschalen, zouden
immers meer positieve gevoelens rapporteren (Del Gaizo & Falkenbach, 2008). Hoewel dit niet
specifiek over de relatie tussen psychopathie en gevoelens ten aanzien van liegen gaat, lijkt
deze vaststelling overeenkomstig te zijn met de gevoelens die gerapporteerd werden in de
huidige studie. De resultaten in de dagboekstudie toonden aan dat de SRP-SF totaalschaal en
de TriPM totaal- en Laaghartigheidschaal gerelateerd waren aan positievere gevoelens tijdens
en na het liegen. De SRP-SF totaal- en Interpersoonlijke Manipulatieschaal en de TriPM
Laaghartigheidschaal waren eveneens gerelateerd aan meer gevoelens van opwinding tijdens
en na het liegen. De TriPM totaalscore was enkel gerelateerd aan opwinding na het liegen.
Verder was er ook een positief verband terug te vinden tussen de TriPM totaalschaal en
blijdschap tijdens en na het liegen. De TriPM Laaghartigheidschaal was enkel gerelateerd aan
meer gevoelens van blijdschap na het liegen. Dat personen met hogere scores op psychopathie
totaal- en interpersoonlijk-affectiefgerelateerde subschalen vaker positieve gevoelens
rapporteren ten aanzien van liegen werd eveneens teruggevonden in voorgaand onderzoek
(Baughman et al., 2014). Hoewel onderzoek rond emoties bij psychopathie tijdens en na het
liegen schaars is, werden er in het verleden reeds suggesties gegeven over dit thema.
67
Verschillende auteurs veronderstelden dat personen met een hogere mate van
psychopathische trekken blijdschap en plezier kunnen ervaren bij het misleiden van een ander
(Meloy, 1988; Yochelsen & Samenow, 1976). Bijgevolg zou dit kunnen verklaren waarom
positieve emoties gerapporteerd werden in het dagboek. Niettegenstaande is meer empirisch
onderzoek rond psychopathie en het ervaren van positieve emoties ten aanzien van liegen
noodzakelijk.
Het verband met negatieve emoties zoals schuld, schaamte en angst was niet
eenduidig. Er werd enkel een negatieve relatie teruggevonden tussen de SRP-SF totaalscore en
de TriPM Laaghartigheidscore enerzijds en minder schuldgevoelens tijdens het liegen
anderzijds. Dit is consistent met de beschrijvingen van Cleckley (1988) en Hare (2003) over
gebrek aan schuldgevoelens. Er was daarentegen geen verband tussen psychopathie,
schaamtegevoelens en angstgevoelens. Ook de literatuur is inconsistent wat de relatie tussen
psychopathie totaal- en subschaalscores enerzijds en schaamte en angstgevoelens anderzijds
betreft (Del Gaizo & Falkenbach; 2008; Lyons, 2015; Stuerwald & Kosson, 2000). Mogelijk valt
dit te verklaren door het feit dat individuen met hoge psychopathiescores problemen hebben
met hun emotioneel zelfbewustzijn waardoor ze er niet in slagen te identificeren welke
negatieve emoties ze al dan niet ervaren (Grieve & Mahar, 2010; Holmqvist, 2008). Dit zou dan
kunnen resulteren in een onvermogen om over bepaalde emoties te rapporteren.
Psychopathie en leugenmotieven.
In de dagboekstudie werd ook gepeild naar de achterliggende motieven voor het
liegen. De voornaamste vaststellingen in dit onderzoek waren dat hogere psychopathiescores,
afhankelijk van de soort psychopathiemeting, verband hielden met liegen omwille van de
voordelen, liegen om straf te vermijden en liegen zonder reden. Er werd geen verband
gevonden tussen psychopathie en liegen omdat het leuk is.
Overeenkomstig met voorgaand onderzoek (Spidel, 2002) voorspelden hogere scores
op de SRP-SF en de TriPM totaalschaal een hogere kans om te liegen omwille van de voordelen
die het met zich meebracht. Verder hing de SRP-SF totaalschaal samen met een hogere kans
om te liegen om straf te vermijden. Dit laatste lijkt tegenstrijdig te zijn met de voorheen
besproken BIS-BAS theorie van Gray (1981, 1982). Er werd immers aangetoond dat
psychopathie positief samenhangt met BAS en een negatief verband vertoont met BIS (Ross et
al., 2009; Walace et al., 2009). Dit impliceert dat straf – in tegenstelling tot beloning – een
minder sterke invloed zou hebben op de keuze om al dan niet te liegen. Een mogelijke
verklaring voor het verband tussen psychopathie en liegen om straf te vermijden is de
68
externalisatie van schuld die psychopathische individuen kenmerkt (Hare, 1999). In onderzoek
werd immers aangetoond dat psychopathie gerelateerd is aan het beschuldigen van anderen
voor hun eigen daden om hun straf te ontlopen (Rogers & Cruise, 2000). Er is echter meer
onderzoek nodig naar de verschillende contexten waarin men liegt, de mogelijke motieven
binnen deze contexten en de specifieke inhoud van de leugens om hierop een eenduidig
antwoord te kunnen geven.
Daarnaast bleek uit de data, in tegenstelling tot de studie van Spidel et al., (2011), dat
hogere TriPM totaalscores gerelateerd waren aan een hogere kans om te liegen zonder reden.
Aangezien dit een kenmerk is van pathologisch liegen (Dike, 2008), lijkt dit consistent te zijn
met de beschrijving van Hare (2003). Dit wil echter niet zeggen dat personen met een hoog
aantal psychopathische trekken automatisch een pathologische leugenaar genoemd mogen
worden. Pathologisch liegen wordt namelijk gekenmerkt door het voornamelijk liegen zonder
duidelijk aanwijsbare reden (Dike, Baranoski, & Griffith, 2006). Na het huidige onderzoek is het
immers duidelijk dat individuen met een hoge mate van psychopathische trekken liegen
omwille van meerdere redenen.
Een andere belangrijke teruggevonden associatie is het negatieve verband tussen de
SRP-SF Gevoelloosheidschaal en liegen om schaamte te vermijden. Dit is niet onverwacht.
Cleckley (1988) schreef in zijn Mask of Sanity dat individuen met een hogere mate van
psychopathische trekken geen spijt of schaamte ervaren. Schaamte is bijgevolg geen reden om
te liegen voor personen met hoge Gevoelloosheidscores. Het is vermeldenswaardig dat hier
enkel een verband teruggevonden wordt met de SRP-SF Gevoelloosheidschaal. Ook de TriPM
Laaghartigheidsubschaal peilt immers naar de uitbuiting van anderen en de afwezigheid van
empathie en prosociaal gedrag (Patrick, 2010b). Waarom deze subschaal niet gerelateerd is
aan liegen om schaamte te vermijden, is echter onbekend. Verder onderzoek naar de
onderliggende constructen die gemeten worden met de SRP-SF, de TriPM en hun subschalen
zal dit moeten uitwijzen.
Ten slotte werd er uit onderzoek van Spidel et al. (2011) geconcludeerd dat individuen
met hogere psychopathiescores eveneens vaker liegen omdat ze het leuk vinden. Deze
resultaten konden in het huidige onderzoek echter niet gerepliceerd worden. Hierbij moet er
echter een kanttekening gemaakt worden. Het is belangrijk om op te merken dat in de studie
van Spidel et al. (2011) niet expliciet naar de leugenmotieven werd gevraagd. Het onderzoek
gebeurde aan de hand van interviews die gecodeerd werden in termen van vooraf
gedefinieerde leugenmotieven. Een potentiële verklaring voor de afwezigheid van het verband
69
kan het expliciet bevragen van dit motief zijn. Het kan immers confronterend zijn om toe te
geven dat men liegt omdat men het leuk vindt.
Implicaties
Ondanks de waarschuwingen door voorgaande auteurs (Lilienfeld & Fowler, 2006),
toont dit onderzoek geen eenduidige aanwijzingen tegen het gebruik van zelfrapportage voor
de meting van psychopathie. Aangezien individuen met een hogere mate van psychopathische
trekken succesvoller lijken te zijn in het gebruik van sociale wenselijkheid en
impressiemanagement (Kelsey et al., 2015), blijft het belangrijk om voorzichtig te zijn bij het
gebruik van zelfrapportagemetingen. De resultaten van de huidige studie geven immers geen
sluitende verklaring over het negatieve verband tussen sociale wenselijkheid,
impressiemanagement en psychopathie. Bijgevolg bestaat de kans dat individuen met een
hogere mate van psychopathische trekken toch gebruik maken van sociale wenselijkheid.
Hierdoor zouden ze sociaal wenselijk kunnen antwoorden op psychopathiemetingen en
zodoende lager scoren op deze metingen.
Daarnaast ondersteunt de huidige studie het twee-componentenmodel van sociale
wenselijkheid (Paulhus, 1984), wat belangrijk is om mee te nemen naar volgend onderzoek
over sociale wenselijkheid en psychopathie. De psychopathiemetingen vertonen over het
algemeen een negatief verband met impressiemanagement. De relatie met zelfdeceptie is
echter minder duidelijk. De huidige studie suggereert dat individuen met hogere
stoutmoedigheidscores tot op een zekere hoogte bepaalde positieve kenmerken aan zichzelf
toeschrijven en denken dat ze aan hun ideaalbeeld voldoen (Paulhus, 1984; Ray et al., 2013; de
Vries et al., 2014).
Verder biedt het huidige onderzoek ondersteuning voor een meer genuanceerde en
dimensionele visie van psychopathie. De resultaten in deze studie vertoonden uiteenlopende
correlaties met de sociale wenselijkheidscomponenten. Deze correlaties waren afhankelijk van
welke psychopathiemeting, meer specifiek welke subschaal, gehanteerd werd. Dit impliceert
dat er niet zo iets is als een prototype psychopaat. Psychopathie bestaat immers uit
verschillende persoonlijkheidstrekken waarop men hoger of lager kan scoren (Coid et al.,
2009b; Edens et al., 2006; Miller et al., 2001; Neumann & Hare, 2008; Walters et al., 2007).
Bovendien zou de ene psychopathische persoonlijkheidstrek adaptiever zijn dan de andere
(Lilienfeld et al., 2012; Miller & Lynam, 2012; Ray et al., 2013). Onderzoek toont bijvoorbeeld
aan dat stoutmoedigheid met adaptieve kenmerken samenhangt (Benning et al., 2003;
Drislane et al., 2013; Miller & Lynam, 2012, Patrick et al., 2009). Verschillende auteurs zijn het
70
er echter niet over eens of dit een onderdeel is van het psychopathieconstruct. Hun
argumentatie suggereert dat stoutmoedigheid geen onderdeel kan zijn van psychopathie
vermits het nomologisch netwerk van andere psychopathiemetingen geen adaptieve criteria
bevat (Lilienfeld et al., 2012; Lynam & Miller, 2012; Miller & Lynam, 2012). De relatie tussen
psychopathie en externe correlaten kan dus afhangen van welke psychopathiemeting er
gebruikt wordt. De keuze voor een welbepaald meetinstrument moet bijgevolg goed
afgewogen worden.
De resultaten met betrekking tot liegen uit de huidige studie suggereren dat individuen
met hogere psychopathiescores vaker liegen en een positievere attitude hebben ten aanzien
van liegen. Dit lijkt overeen te komen met het profiel van een riante leugenaar (Serota &
Levine, 2015). We zouden dus kunnen stellen dat individuen met hogere psychopathiescores
riante leugenaars zijn. In tegenstelling tot een pathologische leugenaar, liegen riante
leugenaars omwille van verschillende, uiteenlopende redenen (Dike, 2008; Dike et al., 2006).
De verwijzing naar individuen met psychopathische trekken als pathologische leugenaars
(Hare, 2003), lijkt bijgevolg ongegrond te zijn. Psychopathie hangt immers samen met
verschillende leugenmotieven. Meer onderzoek is nodig om na te gaan welk motief door
personen met hogere psychopathische trekken het vaakst gehanteerd wordt om te liegen.
Alleen zo kan nagegaan worden of individuen met psychopathische trekken riante of
pathologische leugenaars zijn.
Het huidige onderzoek lijkt aan te tonen dat het BIS-BAS model van Gray (1981, 1982)
niet volledig kan verklaren waarom individuen met een hogere mate van psychopathische
trekken liegen. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat personen met hogere
psychopathiescores niet alleen liegen om een bepaald voordeel te verkrijgen, maar ook om
straf te vermijden. Het BIS-BAS model lijkt ontoereikend te zijn om deze bevinding te
verklaren. Bijgevolg moet toekomstig onderzoek aandacht schenken aan de context van het
liegen en de inhoud van de leugen. Dit zou ons toelaten om de leugenmotieven van individuen
met psychopathische trekken beter te kunnen begrijpen.
Tot slot hebben de resultaten met betrekking tot liegen ook enkele belangrijke
forensische implicaties. Dit onderzoek toont immers, net als ander onderzoek (Halevy et al.,
2015), dat individuen met psychopathische trekken vaker liegen. Daarnaast zouden ze vaker
liegen omwille van de voordelen die het opbrengt of om straf te vermijden. Door het verband
met positieve emoties aan te tonen, suggereert het huidige onderzoek bovendien dat zij er
voldoening uit lijken te halen (Meloy, 1988; Yochelsen & Samenow, 1976). Het is belangrijk om
hier rekening mee te houden in de forensische context. Voorgaande studies toonden immers
71
aan dat individuen met psychopathische trekken anderen misleiden om zichzelf te laten
vrijpleiten, hun straf te laten verlichten of om zichzelf te laten opnemen in de psychiatrie
(Häkkänen-Nyholm & Hare, 2009; Hare, 1999; Porter et al., 2009; Porter & Woodworth, 2007;
Resnick, 1997; Rogers & Cruise, 2000). Het is bijgevolg cruciaal om behoedzaam te zijn voor
het deceptieve karakter van psychopathie binnen de forensische context. De misleiding van
individuen met een hoge mate van psychopathische trekken kan immers verregaande
gevolgen hebben voor de lengte van zijn of haar straf en, in het geval van vervroegde vrijlating,
ook voor de maatschappij (Hare, 1999).
Sterktes en Beperkingen
In deze studie werd het verband tussen psychopathie en deceptie nagegaan bij een
online steekproef uit de algemene populatie. Door de inclusie van een grote reeks
vragenlijsten bleek de online survey heel wat tijd in beslag te nemen. Desondanks slaagde dit
onderzoek erin om op korte tijd een relatief grote steekproef (N = 671) te trekken waarvan een
aanzienlijk deel de online survey volledig invulde (n = 545).
In dit onderzoek werden verschillende metingen per construct gebruikt. Dit heeft als
voordeel dat de beoogde constructen in deze studie op een kritische en gedetailleerde wijze
bestudeerd konden worden. De SRP-SF en de TriPM zijn bijvoorbeeld gebaseerd op
verschillende theorieën waarbij het construct telkens op een andere wijze geconceptualiseerd
wordt. Zo wordt er in de SRP-SF weinig aandacht besteedt aan stressresistentie en het gebrek
aan angst (Douglas et al., 2015) terwijl er in de TriPM minder nadruk gelegd wordt op de
aanwezigheid van criminaliteit (Miller & Lynam, 2012; Lilienfeld et al., 2016). Bijgevolg kunnen
de relaties met externe criteria verschillen afhankelijk van welk instrument gebruikt wordt
voor de meting van psychopathie (Miller & Lynam, 2012). Een laatste sterkte van dit onderzoek
is dat verschillende componenten van sociale wenselijkheid en leugenachtig gedrag zorgvuldig
bestudeerd en bevraagd werden waardoor een relatief breed beeld verkregen werd over de
relatie tussen psychopathie, beide componenten van sociale wenselijkheid en de frequentie,
motieven, gevoelens en attitude ten aanzien van liegen. Bovendien werd er, door de inclusie
van een dagboekstudie, rekening gehouden met persoonlijke dagdagelijkse fluctuaties in de
leugenfrequentie.
Zoals elke studie heeft ook dit onderzoek enkele beperkingen. Een eerste beperking is
dat de data werden verzameld middel van een online survey die verspreid werd via sociale
media. Ondanks het feit dat dit een erg snelle en goedkope manier is om een groot aantal
personen te bereiken (Bhutta, 2011), brengt een dergelijke wijze van steekproeftrekking
72
enkele beperkingen met zich mee. Vooreerst is er de mogelijkheid dat louter het online
karakter van de survey een impact heeft op hoe deelnemers de survey invullen. Onderzoek
toont immers aan dat respondenten een positievere attitude hebben ten aanzien van
oplichting op online vragenlijsten in vergelijking met papieren vragenlijsten. Daarnaast zou
men tijdens online vragenlijst meer rekening houden met de sociale normen (Grieve & Elliott,
2013). Ondanks dit gegeven, blijkt er geen verschil te zijn tussen een online meting van
psychopathie en een meting van psychopathie op papier (Grieve, Witteveen, & Tolan, 2014).
Een tweede beperking betreffende de online steekproeftrekking is de verminderde
mogelijkheid tot generalisatie van de resultaten naar de ruimere bevolking. Er zijn immers
mensen in de populatie aanwezig die geen internetverbinding ter beschikking hebben. Denk
bijvoorbeeld aan personen met minder financiële middelen of mensen met een hogere leeftijd
die niet over de vaardigheden beschikken om met een computer of sociale media om te gaan
(Couper, Kapteyn, Schonlau, & Winter, 2007). Bovendien bleek de steekproef niet volledig
representatief te zijn. Voor elke vijf vrouwen in de huidige steekproef, nam er slechts één man
deel. Ook de proportie hoogopgeleiden was overgerepresenteerd in de huidige steekproef.
Meer dan 50% van de deelnemers had immers een hogere opleiding genoten. Dit is heel wat
meer dan de 30% uit de statistieken van de Belgische Federale Overheid (Algemene Directie
Statistiek – Statistics Belgium, 2017). Deze overrepresentatie is wellicht ook gerelateerd aan de
online steekproeftrekking doordat voornamelijk (hoogopgeleide) mensen uit de omgeving van
de onderzoeker aangesproken werden om de survey in te vullen (Bhutta, 2011). Ondanks de
nadelen van een online getrokken steekproef, betekent dit niet noodzakelijk dat de gevonden
verbanden tussen constructen hierdoor beïnvloed worden. Steekproeftrekking via sociale
media resulteert doorgaans in een diverse steekproef. Enkel wanneer de te onderzoeken
variabelen beïnvloed worden door het gebruik van sociale media of internet (bijvoorbeeld de
mate waarin er online gewinkeld wordt), kunnen de te onderzoeken verbanden grondig
verstoord worden (Best, Krueger, Hubbard, & Smith, 2001).
Verder dient opgemerkt te worden dat er met betrekking tot het dagboek heel wat
uitval was. Het vergt immers heel wat tijd en energie om gedurende een week elke dag een
dagboek in te vullen (Ohly, Sonnentag, Niessen, & Zapf, 2010). Van de 197 respondenten die
deelnamen aan het dagboek, vervolledigden er slechts 73 alle vijf de dagboekdelen. De uitval
in deze studie was vrij hoog in vergelijking met andere studies (Boynton & Richman, 2014;
Harris, Daniels, & Briner, 2003): slechts 37% van de deelnemers vulde alle vijf de dagboeken in,
wat impliceert dat 63% de volledige dagboekstudie niet doorlopen heeft. Er werden in het
totaal 658 van de 985 dagelijkse dagboeken ingevuld (67%). Het is mogelijk dat deze hoge
73
uitval onder meer te maken had met het feit dat deelnemers die niet logen, niet meer wensten
deel te nemen aan het onderzoek. Verschillende respondenten gaven immers via e-mail aan
dat ze niet meer wilden deelnemen omdat ze niet gelogen hadden in de afgelopen 24 uur.
Daarnaast kan het ook confronterend zijn om bij te houden hoeveel men liegt, waardoor men
liever niet meer deelnam aan het dagboek. Hoewel het niet mogelijk is om zeker te weten aan
wat de uitval gerelateerd is, kan er in dit onderzoek mogelijk ook verondersteld worden dat de
uitval in de dagboekstudie samenhangt met zelfcontrole en dus impulsieve psychopathische
trekken. Het vergt immers enige planning en organisatie om dagelijks tijd te maken om een
dergelijk dagboek in te vullen (Ohly et al., 2010). Indien dit het geval zou zijn, is er mogelijk
sprake van een onderrepresentatie van deelnemers met dergelijke trekken in de
dagboeksteekproef.
Ten slotte werd er vastgesteld dat de SRP-SF Criminele Tendensen subschaal een
zwakke interne consistentie vertoonde. Ook in voorgaand onderzoek werd teruggevonden dat
de betrouwbaarheid van deze schaal niet optimaal is (Gordts et al., 2015). Aangezien de
berekening van Cronbach’s Alpha gebaseerd is op de assumptie van unidimensionaliteit
kunnen metingen die multidimensioneel van aard zijn een onderschatting geven van de
betrouwbaarheid van een meting (Miller, 1995; Tavakol & Dennick, 2011). In een voorgaande
studie werd er evidentie teruggevonden voor multidimensionaliteit van de SRP-SF Criminele
Tendensen subschaal (Gordts et al., 2015). Bijgevolg is het raadzaam om de zwakke Cronbach’s
alpha van deze subschaal met voorzichtigheid te interpreteren.
De interne consistentie van de LFQ was eveneens zwak. De zwakke interne
consistentie van de LFQ is min of meer overeenkomstig met onderzoek van Halevy et al.
(2014), waar men een bedenkelijke interne consistentie terugvond voor de LFQ. Het feit dat de
LFQ geen hoge interne consistentie vertoonde is eigenlijk niet geheel verrassend. De
mogelijkheid bestaat immers dat personen vaak liegen tegen bepaalde mensen zoals collega’s,
maar minder liegen tegen familie of vrienden (Halevy et al., 2014). Het kan daarom interessant
zijn om deze vragenlijst op itemniveau zorgvuldig te analyseren. Op deze manier kan tevens
nagegaan worden tegen wie personen met een hogere psychopathiescore vaker liegen.
Conclusie
Deceptie zou één van de belangrijkste kenmerken zijn van psychopathie (Babiak &
Hare, 2006; Edens et al., 2000b; Ray et al., 2013). Deceptie is echter een ruim gedefinieerd
construct waardoor de relatie tussen psychopathie en deceptie niet eenvoudig te bestuderen
is. De literatuur vertoont dan ook veel hiaten. De huidige studie stelde zich tot doel om het
74
verband tussen psychopathie en verschillende componenten van deceptie te onderzoeken. De
bevindingen van de huidige studie tonen aan dat psychopathie negatief geassocieerd is met
sociale wenselijkheid en impressiemanagement, maar dat de relatie met zelfdeceptie niet
eenduidig te bepalen is. Bovendien biedt het huidige onderzoek evidentie voor het
onderscheid tussen de verschillende psychopathiemetingen, in het bijzonder betreffende de
meting van stoutmoedigheid, wat de afbakening van het psychopathieconstruct in vraag kan
stellen. Ook de relatie tussen psychopathie en leugenachtig gedrag werd onderzocht en
grotendeels bevestigd. In de lijn met voorgaand onderzoek (Halevy et al., 2014) kan
aangenomen worden dat psychopathische individuen vaker liegen. Ze zouden daarnaast een
positieve attitude hebben ten aanzien van liegen en vinden het liegen minder moeilijk. Ze
rapporteren ook meer en een hogere mate van positieve gevoelens en liegen onder meer om
er voordeel uit te halen en straf te vermijden. Verder onderzoek naar de precieze context
waarin gelogen wordt is echter cruciaal om de leugenmotieven en gevoelens ten aanzien van
liegen beter te begrijpen. Dergelijk onderzoek heeft niet alleen een theoretisch belang. Ook op
het forensisch vlak is het cruciaal om meer te weten te komen over de precieze aard van
psychopathische leugens.
Referenties
Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium (2017). Onderwijsniveau van de bevolking van
15 jaar en ouder van 1987 tot 2016 [Data file]. Retrieved from
http://statbel.fgov.be/nl/binaries/Onderwijsniveau1987-2016_5_NL_tcm325-
44615.xls
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and
statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC:
Author.
Arcimowicz, B., Cantarero, K., & Soroko, E. (2015). Motivation and Consequences of Lying. A
Qualitative Analysis of Everyday Lying. In Forum Qualitative Sozialforschung/Forum:
Qualitative Social Research, 16(3). Retrieved from http://www.qualitative-
research.net/index.php/fqs/article/view/2311/3892.
Arciuli, J., Mallard, D., & Villar G. (2010). “Um I can tell you’re lying”: Linguistic markers of
deception versis truth-telling in speech. Applied Psycholinguistics, 31(3), 397-411.
doi:10.1017/s0142716410000044.
75
Babiak, P., Hare, R. D. (2006). Snakes in suits: when psychopaths go to work. New York, NY:
Regan Books.
Barelds, D. P. H., & Luteijn, F., (2002). Measuring personality: A comparison of three
personality questionnaires in the Netherlands. Personality and Individual Differences,
33(4), 499-510. doi:10.1016/s0191-8869(01)00169-6.
Barett, P. T., Patrides, K. V., Eysenck S. B. G., & Eysenck, H. J. (1998). The Eysenck personality
questionnaire: An examination of the factorial similarity of P, E, N and L across 34
countries. Personality and Individual Differences, 25(5), 805-819. doi:10.1016/s0191-
8869(98)00026-9.
Baughman, H. M., Jonason, P. K., Lyons, M., & Vernon, P. A. (2014). Liar liar pants on fire:
Cheater strategies linked to the Dark Triad. Personality and Individual Differences, 71,
35-38. doi:10.1016/j.paid.2014.07.019.
Benning, S. D., Patrick, C. J., Hicks, B. M., Blonigen, D. M., & Krueger, R. F. (2003). Factor
structure of the psychopathic personality inventory: validity and implications for
clinical assessment. Psychological assessment, 15(3), 340. doi:10.1037/1040-
3590.15.3.340.
Berkowitz, L. (1993). Aggression: Its causes, consequences, and control. New York, NY:
Mcgraw-Hill Education.
Best, S. J., Krueger, B., Hubbard, C., & Smith, A. (2001). An assessment of the generalizability of
Internet surveys. Social Science Computer Review, 19(2), 131-145.
doi:10.1177/089443930101900201.
Bhutta, B. C. (2012). Not by the Book: Facebook as a Sampling Frame. Sociological Methods &
Research, 41(1), 57–88. doi:10.1177/0049124112440795.
Billings, F. J. (2004). Psychopathy and the ability to deceive. Dissertation Abstracts
International. Section B: The sciences and Engineering, 65 (3-B), 1589.
Blais, J., Solodukhin, E., & Forth, a. E. (2014). A Meta-Analysis Exploring the Relationship
Between Psychopathy and Instrumental Versus Reactive Violence. Criminal Justice and
Behavior, 41(7), 797–821. doi:10.1177/0093854813519629.
Book, A. S., Holden, R. R., Starzyk, K. B., Wasylkiw, L., & Edwards, M. J. (2006). Psychopathic
traits and experimental induced deception in self-report assessment. Personality and
Individual Differences, 41(4), 601–608. doi:10.1016/j.paid.2006.02.011.
76
Boynton, M. H., & Richman, L. S. (2014). An online daily diary study of alcohol use using
Amazon's Mechanical Turk. Drug and alcohol review, 33(4), 456-461.
doi:10.1111/dar.12163.
Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the
semantic differential. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25(1),
49-59. doi:10.1016/0005-7916(94)90063-9.
Carré, J. M., Hyde, L. W., Neumann, C. S., Viding, E., & Hariri, A. R. (2013). The neural
signatures of distinct psychopathic traits. Social neuroscience, 8(2), 122-135.
doi:10.1080/17470919.2012.703623.
Cleckley, H. M. (1988). The mask of sanity (5th ed.). St Louis: Mosby.
Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological bulletin, 112(1), 155-159. doi:10.1037//0033-
2909.112.1.155.
Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009a). Prevalence and correlates of
psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal
of Law and Psychiatry, 32(2), 65-73. doi:10.1016/j.ijlp.2009.01.002.
Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., Moran, P., Bebbington, P., … Hare, R. D. (2009b).
Psychopathy among prisoners in England and Wales. International Journal of Law and
Psychiatry, 32(3), 134-141. doi:10.1016/j.ijlp.2009.02.008.
Cooke, D. J., & Michie, C. (1999). Psychopathy across cultures: North America and Scotland
compared. Journal of Abnormal Psychology, 108(1), 58-68. doi:10.1037/0021-
843x.108.1.58.
Cooke, D., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical
model. Psychological Assessment, 13(2), 171-188. doi:10.1037/1040-3590.13.2.171.
Cornell, D. G., Warren, J., Hawk, G., Stafford, E., Oram, G., & Pine, D. (1996). Psychopathy in
instrumental and reactive violent offenders. Journal of consulting and clinical
psychology, 64(4), 783. doi:10.1037/0022-006x.64.4.783.
Couper, M. P., Kapteyn, A., Schonlau, M., & Winter, J. (2007). Noncoverage and nonresponse in
an Internet survey. Social Science Research, 36(1), 131-148.
doi:10.1016/j.ssresearch.2005.10.002.
77
Coyne, S. M., & Thomas, T. J. (2008). Psychopathy, aggression, and cheating behavior: A test of
the Cheater–Hawk hypothesis. Personality and Individual Differences, 44(5), 1105-
1115. doi:10.1016/j.paid.2007.11.002.
Davies, M. F., French, C. C., & Keogh, E. (1998). Self deceptive enhancement and impression
management correlates of the EPQ-R dimensions. The Journal of Psychology, 132(4),
401-406. doi:10.1080/00223989809599274.
Dazzi, C. (2011). The Eysenck personality questionnaire-revised (EPQ-R): A conformation of the
factorial structure in the Italian context. Personality and Individual Differences, 50(6),
790-794. doi:10.1016/j.paid.2010.12.032.
DeCoster, J. (2001). Transforming and Restructuring Data. Retrieved from http://www.stat-
help.com/notes.html
Del Gaizo, A. L., & Falkenbach, D. M. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and
their relationship to perception and experience of emotion. Personality and Individual
Differences, 45(3), 206-212. doi:10.1016/j.paid.2008.03.019.
DePaulo, B.M. (2004). The many faces of lies. In A. G. Miller (Eds.) The Social Psychology of
Good and Evil. (pp. 303-326). New York, NY: Guilford Press.
DePaulo, B. M., Ansfield, M. E., Kirkendol, S. E., & Boden, J. M. (2004). Serious lies. Basic and
applied social psychology, 26(2-3), 147-167. doi:10.1207/s15324834basp2602&3_4.
DePaulo, B. M., Kashy, D. A., Kirkendol, S. E., Wyer, M. M., & Epstein, J. A. (1996). Lying in
everyday life. Journal of personality and social psychology, 70(5), 979.
doi:10.1037//0022-3514.70.5.979/
DePaulo, B. M., Lindsay, J. J., Malone, B. E., Muhlenbruck, L., Charlton, K., & Cooper, H. (2003).
Cues to deception. Psychological bulletin, 129(1), 74-118. doi:10.1037/0033-
2909.129.1.74.
De Smet, O., Uzieblo, K., Loeys, T., Buysse, A., & Onraedt, T. (2015). Unwanted pursuit behavior
after breakup: Occurrence, risk factors, and gender differences. Journal of Family
Violence, 30(6), 753-767.doi: 10.1007/s10896-015-9687-9.
de Vries, R. E., Zettler, I. & Hilbig, B. E. (2014). Rethinking trait conceptions of social desirability
scales: impression management as an expression of honesty-humility. Assessment,
21(3), 286-299. doi:10.1177/1073191113504619.
78
Dike, C. C. (2008). Pathological lying: Symptom or disease? Living with no permanent motive or
benefit. Psychiatric Times, 25(7), 67-67. Retrieved from
http://search.proquest.com/docview/204645339?accountid=11077
Dike, C., Baranoski, M., & Griffith, E. E. H. (2006). What is pathological lying?. The British
Journal of Psychiatry, 189(1), 86-86. doi:10.1192/bjp.189.1.86.
Dolan, M., & Völlm, B. (2009). Antisocial personality disorder and psychopathy in women: A
literature review on the reliability and validity of assessment
instruments. International journal of law and psychiatry, 32(1), 2-9.
doi:10.1016/j.ijlp.2008.11.002.
Douglas, K. S., Niklova, N. L., Kelley, S. E., & Edens, J. F. (2015). Psychopathy. In B. L. Cutler, & P.
A. Zapf (eds.), APA handbook of forensic psychology, Vol. 1: Individual and situational
influences in criminal and civil contexts (pp. 257-323). Washington, DC: American
Psychological Association.
Drislane, L. E., Patrick, C. J., & Arsal, G. (2014). Clarifying the content coverage of differing
psychopathy inventories through reference to the triarchic psychopathy measure.
Psychological Assessment, 26(2), 350-362. doi:10.1037/0035152.
Edens, J. F., Buffington, J. K., & Tomicic, T. L. (2000a). An investigatin of the relationship
between psychopathic traits and malingering on the Psychopathic Personality
Inventory. Assessment, 7(3), 281–296. doi:10.1177/107319110000700307.
Edens, J. F., Hart, S. D., Johnson, D. W., Johnson, J. K., & Olver, M. E. (2000b). Use of the
Personality Assessment Inventory to assess psychopathy in offender populations.
Psychological Assessment, 12(2), 132–139. doi:10.1037/1040-3590.12.2.132.
Edens, J. F., Marcus, D. K., Lilienfeld, S. O., & Poythress, N. G. Jr. (2006). Psychopathic, not
psychopath: taxometric evidence for the dimensional structure of psychopathy.
Journal of Abnormal Psycholology, 115(1), 131–144. doi:10.1037/0021-
843X.115.1.131.
Ekman, P. (1993). Telling lies: Clues to deceit in the marketplace, politics, and marriage. New
York, NY: WW. Norton and Company.
Ekman, P. (1997). Lying and deception. In N. L. Stein, P. A. Ornstein, B. Tversky & C. Brained
(Eds) Memory for Everyday and Emotional Events. New Jersey, NJ: Lawrence Erlbaum
Associates Publishers.
79
Eysenck, H. J., & Eysenck S. B. G. (1991). Manual of the Eysenck personality scale (adults).
London: Hodder and Stoughton.
Farrell, D., & Petersen, J. C. (2010). The growth of internet research methods and the reluctant sociologist. Sociological Inquiry, 80(1), 114–125. doi:10.1111/j.1475-682X.2009.00318.x.
Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: Sage publications.
Fisher, R. A. (1921). On the probable error of a coefficient of correlation deduced from a small
sample. Metron, 1, 3-32.
Forth, A. E., Brown, S. L., Hart, S. D., & Hare, R. D. (1996). The assessment of psychopathy in
male and female noncriminals: Reliability and validity. Personality and Individual
Differences, 20(5), 531-543. doi:10.1016/0191-8869(95)00221-9.
Fowles, D. C. (2011). Current scientific views of psychopathy. Psychological Science in the
Public Interest, 12(3), 93-94. doi: 10.1177/1529100611429679.
Francis, L. J. (1991). The dual nature of the EPQ lie scale among college students in England.
Personality and Individual Differences, 12(12), 1255-1260. doi:10.1016/0191-
8869(91)90197-j.
Freeman, J., & Samson, F. (2012). Are you telling the truth? Psychopathy assessment and
impression management in a community sample. The Open Criminology Journal, 5(1),
16-23. doi:10.2174/1874917801205010016.
Fullam, R. S., McKie, S., & Dolan, M. C. (2009). Psychopathic traits and deception: functional
magnetic resonance imaging study. The British Journal of Psychiatry, 194(3), 229-235.
doi: 10.1192/bjp.bp.108.053199
George, D., & Mallery, M. (2003). Using SPSS for Windows step by step: a simple guide and
reference. 11.0 update (4th ed.). Boston: Allyn & Bacon.
George, D., & Mallery, M. (2010). SPSS for Windows Step by Step: A Simple Guide and
Reference, 17.0 update (10a ed.) Boston: Pearson.
Giammarco, E. A., Atkinson, B., Baughman, H. M., Veselka, L., & Vernon, P. A. (2013). The
relation between antisocial personality and the perceived ability to
deceive. Personality and Individual differences, 54(2), 246-250.
doi:10.1016/j.paid.2012.09.004.
Gneezy, U. (2005). Deception: The role of consequences. The American Economic
Review, 95(1), 384-394. doi:10.1257/0002828053828662.
80
Gordts, S., Uzieblo, K., Neumann, C., Van den Bussche, E., & Rossi, G. (2015). Validity of the
self-report psychopathy scales (SRP-III full and short versions) in a community sample.
Assessment, 1-18. doi:10.1177/1073191115606205.
Gozna, L. F., Vrij, A., & Bull, R. (2001). The impact of individual differences on perceptions of
lying in everyday life and in a high stake situation.Personality and Individual
Differences, 31(7), 1203-1216. doi:10.1016/s0191-8869(00)00219-1.
Grann, M., Langstrom, N., Tengstrom, A., & Stalenheim, E. G. (1998). Reliability of file-based
retrospective ratings of psychopathy with the PCL-R. Journal of personality
assessment, 70(3), 416-426. doi:10.1207/s115327752jpa7003_2.
Gray, J. A. (1981). A critique of Eysenck’s theory of personality. In H.J. Eysenck, A model for
personality (pp. 246-276). New York, NY: Springer.
Gray, J. A. (1982). The Neuropsychology of Anxiety: An Enquiry into the Functions of the Septo-
Hippocampal System. Oxford: Oxford University Press.
Grieve, R., & Elliott, J. (2013). Cyberfaking: I can, so I will? Intentions to fake in online
psychological testing. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16(5), 364-
369. doi:10.1089/cyber.2012.0271.
Grieve, R., & Mahar, D. (2010). The emotional manipulation–psychopathy nexus: Relationships
with emotional intelligence, alexithymia and ethical position. Personality and Individual
Differences, 48(8), 945-950. doi:10.1016/j.paid.2010.02.028.
Grieve, R., Witteveen, K., & Tolan, G. A. (2014). Social media as a tool for data collection:
examining equivalence of socially value-laden constructs. Current Psychology, 33(4),
532-544. doi:10.1007/s12144-014-9227-4.
Häkkänen-Nyholm, H., & Hare, R.D. (2009). Psychopathy, homicide and the courts. Working
the system. Criminal Justice and Behavior, 36(8), 761–777.
doi:10.1177/0093854809336946.
Halevy, R., Shalvi, S., & Verschuere, B. (2014). Being honest about dishonesty: Correlating
self‐reports and actual lying. Human Communication Research, 40(1), 54-72.
doi:10.1111/hcre.12019.
Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. (2004). Predictors of sexual recidivism: An updated meta-
analysis 2004-02. Ottawa, Canada: Public Safety and Emergency Preparedness Canada.
81
Hare, R. D. (1980). A research scale for the assessment of psychopathy in criminal populations.
Personality and Individual Differences, 1(2), 111-119. doi:10.1016/0191-
8869(80)90028-8.
Hare, R. D. (1985). Comparison of procedures for the assessment of psychopathy. Journal of
Consulting and Clinical Psychology, 53(1), 7. doi:10.1037//0022-006x.53.1.7.
Hare, R. D. (1991). The Psychopathy Checklist—Revised manual. Toronto, Ontario, Canada:
Multi-Health Systems.
Hare, R. D. (1999). Without conscience: the disturbing world of the psychopats. London:
Guilford Press.
Hare, R. D. (2003). The Psychopathy Checklist—Revised manual (2nd ed.). Toronto, Ontario,
Canada: Multi-Health Systems.
Hare, R. D., Forth, A. E., & Hart, S. D. (1989). The psychopath as prototype for patholohical
lying and deception. In J. C. Yuille (Ed.), Credibility Assessment (pp.25-49). Kluwer
Academisch Publishers: Dordrecht.
Hare, R. D., Harpur, T. J., Hakstian, A. R., Forth, A. E., Hart, S. D., & Newman, J. P. (1990). The
revised psychopathy checklist: reliability and factor structure. Psychological
Assessment: A journal of Consulting and Clinicap Psychology, 2(3), 338-341.
doi:10.1037/1040-3590.2.3.338.
Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2006). The PCL-R assessment of psychopathy: Development,
structural properties, and new directions. In C. Patrick (Ed.), Handbook of Psychopathy
(pp. 58-88). New York, NY: Guilford press.
Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2008). Psychopathy as a clinical and empirical construct. Annual
Review of Clinical Psychology, 4(1), 217-246.
doi:10.1146/annurev.clinpsy.3.022806.091452.
Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2010). Psychopathy: assessment and forensic implications. In L.
Malatesti & J. McMillan (Eds). Interfacing Law, Psychiatry and Philosophy (pp. 93-123).
New York, NY: Oxford University Press.
Harpur, T. J., Hare, R. D., & Hakstian, A. R. (1989). A two factor conceptualisation of
psychopathy: Construct validity and implications for assessment. Psychological
Assessment, 1(1), 6-17. doi:10.1037/1040-3590.1.1.6.
82
Harris, C., Daniels, K., & Briner, R. B. (2003). A daily diary study of goals and affective
well‐being at work. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 76(3), 401-
410. doi:10.1348/096317903769647256.
Harris, G. T., Rice, M. E., & Cormier, C. A. (1991). Psychopathy and violent recidivism. Law and
human behavior, 15(6), 625-637. doi:10.1007/bf01065856.
Hart, S. D., Cox, D. N., & Hare, R. D. (1995). Manual for the Psychopathy Checklist: Screening
Version (PCL:SV). Toronto, Ontario, Canada: Multi-Health Systems.
Heck, R. H., Thomas, S. L., & Tabata, L. N. (2012). Multilevel modeling of categorical outcomes
using IBM SPSS. Routledge Academic. G. A. Marcoulides (Ed.). New York, NY:
Routledge.
Heck, R. H., Thomas, S. L., & Tabata, L. N. (2014). Multilevel and longitudinal modeling with
IBM SPSS (2nd ed.). G. A. Marcoulides (Ed.). New York, NY: Routledge.
Hicks, B. M., & Patrick, C. J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: analyses of
suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness, and
anger-hostility. Journal of abnormal psychology, 115(2), 276. doi:10.1037/0021-
843X.115.2.276.
Holmqvist, R. (2008). Psychopathy and affect consciousness in young criminal
offenders. Journal of Interpersonal Violence, 23(2), 209-224.
doi:10.1177/0886260507309341.
Jonason, P. K., Lyons, M., Baughman, H. M., & Vernon, P. A. (2014). What a tangled web we
weave: The Dark Triad traits and deception. Personality and Individual Differences, 70,
117-119. doi:10.1016/j.paid.2014.06.038.
Jones, D. N. (2013). Psychopathy and Machiavellianism predict differences in racially motivated
attitudes and their affiliations. Journal of applied social psychology, 43, E367-
E378.doi:10.1111/jasp.12035.
Jung, K. H., & Lee, J. H. (2009). Implicit and explicit attitude dissociation in spontaneous
deceptive behavior. Acta psychologica, 132(1), 62-67.
doi:10.1016/j.actpsy.2009.06.004.
Kelsey, K. R., Rogers, R., Robinson, E. V. (2015). Self-Report Measures of Psychopathy: What is
their role in forensic assessments? Journal of Psychopathology and Behavioral
Assessment, 37(3), 380-391. doi:10.1007/s10862-014-9475-5.
83
Klaver, J. R., Lee, Z., & Hart, S. D. (2007). Psychopathy and nonverbal indicators of deception in
offenders. Law and human behavior, 31(4), 337. doi:10.1007/s10979-006-9063-7.
Klaver, J. R., Lee, Z., Spidel, A., & Hart, S. D. (2009). Psychopathy and deception detection using
indirect measures. Legal and criminological psychology, 14(1), 171-182.
doi:10.1348/135532508x289964.
Kluemper, D. H. (2008). Trait emotional intelligence: The impact of core-self evaluations and
social desirability. Personality and Individual Differences, 44(6), 1402-1412.
doi:10.1016/j.paid.2007.12.008.
Kraepelin, E. (1904). Psychiatrie. Lehrbuch für Studierende und Ärzte. (7th ed.). Leipzig: Barth.
Kreis, M. K., & Cooke, D. J. (2011). Capturing the psychopathic female: A prototypicality
analysis of the Comprehensive Assessment of Psychopathic Personality (CAPP) across
gender. Behavioral sciences & the law, 29(5), 634-648. doi:10.1002/bsl.1003.
Krueger, C., & Tian, L. (2004). A comparison of the general linear mixed model and repeated
measures ANOVA using a dataset with multiple missing data points. Biological research
for nursing, 6(2), 151-157. doi:10.1177/1099800404267682.
Lammers, J., Pelzer, B., Hendrickx, J., & Eisinga, R (2007). Categorische data analyse met SPSS:
Inleiding in loglineaire analysetechnieken Assen, Nederland: Van Gorcum.
Lanyon, R. I., & Carle, A. C. (2007). Internal and external validity of scores on the balanced
inventory of desirable responding and the Paulhus deception scales. Educational and
Psychological Measurement, 67(5), 859-876. doi:10.1177/0013164406299104.
Laurell, J., & Dåderman, A. M. (2005). Recidivism is related to psychopathy (PCL-R) in a group
of men convicted of homicide. International journal of law and psychiatry, 28(3), 255-
268. doi:10.1016/j.ijlp.2004.08.008.
Leary, M. R. (2016). Introduction to behavioral research methods (6th ed.). New Jersey, NJ:
Pearson Education.
Li, A., Bagger, J. (2007). The balanced inventory of desirable responding (BIDR) A reliability
generalization study. Educational and Psychological Measurement, 67(3), 525-544.
doi:10.1177/0013164406292087.
Lilienfeld, S. O., & Arkowitz, H. (2007). What “psychopath” means. Scientific American
Mind, 18(6), 80-81. doi:10.1038/scientificamericanmind1207-80.
84
Lilienfeld, S. O., & Fowler, K. (2006). The self-report assessment of psychopathy: Problems,
pitfalls, and promises. In C. J. Patrick (Ed.), Handbook of psychopathy (pp. 107-132).
New York, NY: Guilford Press.
Lilienfeld, S. O., & Hess, T. H. (2001). Psychopathic personality traits and somatization: Sex
differences and the mediating role of negative emotionality. Journal of
Psychopathology and Behavioral Assessment, 23(1), 11-24.
doi:10.1023/a:1011035306061.
Lilienfeld, S.O. , Latzman R. D., Watts, A. L., Smith, S. F., & Dutton K. (2014). Correlates of
psychopathic personality traits in everyday life: results from a large community
sample. Frontiers in Psychology, 5, 740. doi:10.3389/fpsyg.2014.00740.
Lilienfeld, S. O., Patrick, C. J., Benning, S. D., Berg, J., Sellbom, M., & Edens, J. F. (2012). The role
of fearless dominance in psychopathy: Confusions, controversies, and clarifications.
Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 3(3), 327-340.
doi:10.1037/a0026987.
Lilienfeld, S. O., Smith, S. F., Sauvigné, K. C., Patrick, C. J., Drislane, L. E., Latzman, R. D., &
Krueger, R. F. (2016). Is boldness relevant to psychopathic personality? Meta-analytic
relations with non-Psychopathy Checklist-based measures of
psychopathy. Psychological assessment, 28(10), 1172-1185. doi:10.1037/pas0000244.
Lilienfeld, S.O., & Widows, M.R. (2005). Psychopathic Personality Inventory-Revised. Lutz, FL,
USA: Psychological Assessment Resources.
Livesley, W. J. (1998). Suggestions for a framework for an empirically based classification of
personality disorder. Canadian Journal of Psychiatry – Revue Canadienne De
Psychiatrie, 43(2), 137-147. doi:10.1177/070674379804300202.
Logan, C., & Weizmann-Henelius, G. (2012). Psychopathy in women: presentation, assessment,
and management. In H. Häkkanen-Nyholm & J. O. Nyholm (Eds.), Psychopathy and
Law. A practitioner’s guide (pp. 99-120). Singapore: Wiley-Blackwell.
Lynam, D. R., Derefinko, K. J. (2006). Psychopathy and personality. In C. Patrick (Ed.), Handbook
of Psychopathy (pp. 133-155). New York, NY: Guilford press.
Lynam, D. R., & Gudonis, L. (2005). The development of Psychopathy. Annual Review of Clinical
Psychology, 1(1), 381-407. doi:10.1146/annurev.clinpsy.1.102803.144019.
Lynam, D. R., & Miller, J. D. (2012). Fearless dominance and psychopathy: a response to
Lilienfeld et al. doi:10.1037/a0028296.
85
Lyons, M. T. (2015). Evidence for an evolutionary cheater strategy—Relationships between
primary and secondary psychopathy, parenting, and shame and guilt. The Journal of
psychology, 149(6), 570-581. doi:10.1080/00223980.2014.925845.
McCrae, R. R., & Costa, P. T. (2003). Personality in adulthood: A five-factor theory perspective.
New York, NY: Guilford Press.
MacNeil, B. M., & Holden, R. R. (2006). Psychopathy and the detection of faking on self-report
inventories of personality. Personality and Individual Differences, 41(4), 641-651.
doi:10.1016/j.paid.2006.03.004.
Mason, C. H., & Perreault Jr, W. D. (1991). Collinearity, power, and interpretation of multiple
regression analysis. Journal of Marketing research, 28(3), 268-280.
doi:10.2307/3172863.
Meloy, J. R. (1988). The Psychopathic Mind: Origins. Dynamics and Treatment. Northvale, NJ:
Jason Aronson.
Meston, C. M., Heiman, J. R., Trapnell, P. D., & Paulhus, D. L. (1998). Socially desirable
responding and sexuality self reports. The Journal of Sex Research, 35(2), 148-157.
doi:10.1080/00224499809551928.
Miller, M. B. (1995). Coefficient alpha: A basic introduction from the perspectives of classical
test theory and structural equation modeling. Structural Equation Modeling: A
Multidisciplinary Journal, 2(3), 255-273. doi:10.1080/10705519509540013.
Miller, J. D., Lyman, D. R., Widiger, T. A., & Leukefeld, C. (2001). Personality disorders as
extreme variants of common personality dimensions: Can the five factor model
adequately represent psychopathy? Journal of personality, 69(2), 253-276.
doi:10.1111/1467-6494.00144.
Moreira, D., Almeida, F. , Pinto, M., & Fávero, M. (2014). Psychopathy: A comprehensive
review of its assessment and intervention. Agression and Violent Behavior, 19(3), 191-
195. doi:10.1016/j.avb.2014.04.008.
Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: Links to
violence, alcohol use, and intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology,
76(5), 893 – 899. doi:10.1037/0022-006x.76.5.893.
Neumann, C. S., Hare, R. D., & Newman, J. P. (2007). The super-ordinate nature of the
psychopathy checklist revised. Journal of Personality Disorders, 21(2), 107-117.
doi:10.1521/pedi.2007.21.2.102.
86
Neumann, C. S., & Pardini, D. (2014). Factor structure and construct validity of the Self-Report
Psychopathy (SRP) Scale and the Youth Psychopathic Traits Inventory (YPI) in young
men. Journal of Personality Disorders, 28(3), 419-433.
doi:10.1521/pedi_2012_26_063.
Neumann, C. S., Schmitt, R. C., Carter, R., Embley, I., Hare, R. D. (2012). Psychopathic traits in
females and males across the globe. Behavioral Sciences & the Law, 30(5), 557-574.
doi:10.1002/bsl.2038.
Neumann, C. S., Vitacco, M. J., Hare, R. D., & Wupperman, P. (2005). Deconstructing the
‘reconstruction’ of psychopathy: A comment on Cooke, Michie, Hart & Clark. Journal of
Personality Disorders, 19(6), 624-640. doi:10.1521/pedi.2005.19.6.624.
Nickerson, R. S. (2000). Null hypothesis significance testing: a review of an old and continuing
controversy. Psychological methods, 5(2), 241. doi:10.1037//1082-989x.5.2.241.
Noteborn, M. G. C. (2015). Dutch Translation of the Balanced Inventory of Desirable
Responding Version 6 (Unpublished Manuscript), Tilburg University, Tilburg, The
Netherlands.
Ohly, S., Sonnentag, S., Niessen, C., & Zapf, D. (2010). Diary studies in organizational
research. Journal of Personnel Psychology, 9(2), 79-93. doi:10.1027/1866-
5888/a000009.
Patrick, C. J. (2010a). Operationalizing the triarchic conceptualization of psychopathy:
Preliminary description of brief scales for assessment of boldness, meanness, and
disinhibition (Unpublished test manual), Florida State University, Tallahassee, FL.
Patrick, C. J. (2010b). Triarchic Psychopathy Measure (TriPM). PhenX Toolkit Online Assessment
Catalog. Retreived from
https://www.phenxtoolkit.org/index.php?pageLink=browse.protocol details & id=
121601.
Patrick, C. J., & Drislane, L. E. (2014). Triarchic model of psychopathy: Origins,
operationalizations, and observed linkages with personality and general
psychopathology. Journal of personality, 83(6), 627-643. doi:10.1111/jopy.12119.
Patrick, C. J., Fowles, D. C., & Krueger, R. F. (2009). Triarchic conceptualization of psychopathy:
Developmental origins of disinhibition, boldness, and meanness. Development and
Psychopathology, 21(3), 913–938. doi:10.1017/s0954579409000492.
87
Paulhus, D. L. (1984). Two-component model of socially desirable responding. Journal of
Personality and Social Psychology, 46(3), 598–609. doi:10.1037/0022-3514.46.3.598.
Paulhus, D. L. (1994). Balanced Inventory of Desirable Responding: Reference manual for BIDR
Version 6 (Unpublished manuscript). University of British Columbia, Vancouver,
Canada.
Paulhus, D.L. (2002) Socially desirable responding: the evolution of a construct. In: H.I. Braun,
D.N. Jackson, & D.E. Wiley (Eds.), The role of constructs in psychological and education
measurement (pp.49-69). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Paulhus, D. L., Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2009). Manual for the Hare Self-Report
Psychopathy scale. Toronto, Ontario, Canada: Multi-Health Systems.
Paulhus, D. L., Neumann, C. S., Hare, R. D., Williams, K. M., & Hemphill, J. F. (2016). Self-report
psychopathy scale—technical manual. Toronto, Ontaria, Canada: Multi-Health
Systems.
Pinel, P. (1801). Traite medico-philosophique sur l’alienation mentale ou la manie. Paris:
Richard Caille et Ravier.
Porter, S., ten Brinke, L., Baker, A., & Wallace, B. (2011). Would I lie to you?“Leakage” in
deceptive facial expressions relates to psychopathy and emotional
intelligence. Personality and Individual Differences, 51(2), 133-137.
doi:10.1016/j.paid.2011.03.031.
Porter, S., ten Brinke, L., & Wilson, K. (2009). Crime profiles and conditional release
performance of psychopathic and non-psychopathic sexual offenders. Legal and
Criminological Psychology, 14(1), 109–118. doi:10.1348/135532508x284310.
Porter, S., & Woodworth, M. (2006). Psychopathy and aggression. In C. J. Patrick (Ed.),
Handbook of psychopathy (pp. 481-494). New York, NY: Guilford Press.
Porter, S., & Woodworth, M. (2007). I’m sorry I did it… but he started it: A comparison of the
official and self-reported homicide descriptions of psychopaths and non-psychopaths.
Law and Human Behavior, 31(1), 91-107. doi:10.1007/s10979-006-9033-0.
Raskin, D. C., & Hare, R. D. (1978). Psychopathy and detection of deception in a prison
population. Psychophysiology, 15(2), 126-136. doi:10.1111/j.1469-
8986.1978.tb01348.x.
88
Ray, J., Hall, J., Poythress, N., Rivera-Hudson, N., Lilienfeld, S., & Morano, M. (2013). The
relation between self-reported psychopathic traits and distorted response styles: A
meta-analytic review. Personality disorders: Theory, research, and treatment, 4(1),
1-14. doi:10.1037/a0026482.
Resnick, P. J. (1997). Malingered psychosis. In R. Rogers (Ed.), Clinical Assessment of
Malingering and Deception (pp. 47-67). New York, NY: Guilford press.
Rogers, R., & Cruise, K. (2000). Malingering and deception among psychopaths. In C. B. Gacono
(Eds.), The clinical and forensic assessment of psychopathy: A practitioner’s guide (pp.
269–284). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Rogers, R., Jordan, M. J., & Harrison, K. S. (2007). Facets of psychopathy, axis II traits, and
behavioral dysregulation among jail detainees. Behavioral sciences & the law, 25(4),
471-483. doi:10.1002/bsl.767.
Ross, S. R., Benning, S. D., Patrick, C. J., Thompson, A., & Thurston, A. (2009). Factors of the
Psychopathic Personality Inventory: Criterion-related validity and relationship to the
BIS/BAS and five-factor models of personality. Assessment, 16(1), 71-87.
doi:10.1177/1073191108322207.
Sackeim, H. A., & Gur, R. C. (1978). Self-deception, other-deception and consciousness. In G. E.
Schwartz H. A., & D. Shapiro (Eds.), Consciousness and self-regulation: Advances in
research (Vol. 2, pp. 139-197). New York, NY: Plenum.
Salekin, R. T., Rogers, R., & Sewell, K. W. (1997). Construct validity of psychopathy in a female
offender sample: A multitrait–multimethod evaluation. Journal of abnormal
psychology, 106(4), 576-585. doi: 10.1037/0021-843x.106.4.576.
Sanderman, R., Arrindell, W. A., Ranchor, A. V., Eysenck, H. J., & Eysenck, S. B. G. (1995). Het
meten van persoonlijkheidskenmerken met de Eysenck Personality Questionnaire.
Groningen, Netherlands: Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken.
Saulsman, L. M., & Page, A. C. (2004). The five-factor model and personality disorder empirical
literature: A meta-analytic review. Clinical psychology review, 23(8), 1055-1085. doi:
10.1016/j.cpr.2002.09.001.
Sellbom, M., Phillips, T. R. (2013). An examination of the triarchic conceptualization of
psychopathy in incarcerated and nonincarcerated samples. Journal of Abnormal
Psychology, 122(1), 208-214. doi: 10.1037/a0029306.
89
Serota, K. B., & Levine, T. R. (2015). A Few Prolific Liars Variation in the prevalence of
Lying. Journal of Language and Social Psychology, 34(2), 138-157.
doi:10.1177/0261927x14528804.
Serota, K. B., Levine, T. R., & Boster, F. J. (2010). The Prevalence of Lying in America: Three
Studies of Self‐Reported Lies. Human Communication Research, 36(1), 2-25. doi:j.1468-
2958.2009.01366.x.
Seto, M. C., Khattar, N. A., Lalumière, M. L., & Quinsey, V. L. (1997). Deception and sexual
strategy in psychopathy. Personality and Individual Differences, 22(3), 301-307.
doi:10.1016/s0191-8869(96)00212-7.
Shedler, J., & Westen, D. (2014). Dimensions of personality pathology: an alternative to the
five-factor model. American Journal of Psychiatry, 161(10), 1743-1754.
doi:10.1176/ajp.161.10.1743.
Sica, C., Drislane, L., Caudek, C., Angrilli, A., Bottesi, G., Cerea, S., & Ghisi, M. (2015). A test of
the construct validity of the Triarchic Psychopathy Measure in an Italian community
sample. Personality and Individual Differences, 82, 163-168.
doi:10.1016/j.paid.2015.03.015.
Skeem, J. L., & Cooke, D. J. (2010). Is criminal behavior a central component of psychopathy?
Conceptual directions for resolving the debate. Psychological Assessment, 22(2), 433–
45. doi:10.1037/a0008512.
Soe-Agnie, S. E., van Dongen, J. D. M., Loomans, M. M., Patrick, C. J., Nijman, H. L. I., De Jong,
C. A. J. et al. (2011). Dutch version of the Triarchic Psychopathy Measure (Unpublished
Manual). Erasmus University, Rotterdam, the Netherlands.
Spidel, A. (2002). The association between deceptive motivations and personality disorders in
male offenders (Doctoral dissertation). University of British Columbia, Canada.
Spidel, A., Hervé, H., Greaves, C., & Yuille, J. C. (2011). ‘Wasn't me!’A field study of the
relationship between deceptive motivations and psychopathic traits in young
offenders. Legal and Criminological Psychology, 16(2), 335-347. doi:10.111/j.2044-
8333.2011.02021.x.
Stuerwald, B.L., & Kosson, D.S. (2000). Emotional experiences in psychopathy. In C. B. Gacono
(Eds.), The clinical and forensic assessment of psychopathy: A practitioner’s guide (pp.
111–135). Mahwah, NJ: Erlbaum.
90
Tavakol, M., & Dennick, R. (2011). Making sense of Cronbach’s alpha. International Journal of
Medical Education, 2, 53–55. doi:10.5116/ijme.4dfb.8dfd
Torrubia, R., Avila, C., Moltó, J., & Caseras, X. (2001). The Sensitivity to Punishment and
Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ) as a measure of Gray's anxiety and
impulsivity dimensions. Personality and individual differences, 31(6), 837-
862.doi:10.1016/s0191-8869(00)00183-5.
Trull, T. J., & Durrett, C. A. (2005). Categorical and dimensional models of personality disorder.
Annual Review of Clinical Psychology, 1(1), 355-380.
doi:10.1146/annurev.clinpsy.1.102803.144009.
Uzieblo, K., De Ruiter, C., Crombez, G., Paulhus, D., Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2016).
Nederlandse vertaling van de self-report psychopathy scale (Unpublished manuscript).
Ghent University, Ghent, Belgium.
Verona, E., & Vitale, J. (2006). Psychopathy in women: Assessment, manifestations, and
etiology. In C. J. Patrick (Eds.), Handbook of psychopathy (pp. 415–436). New York, NY:
Guilford Press.
Verschuere, B., Crombez, G., Koster, E., & Uzieblo, K. (2006). Psychopathy and physiological
detection of concealed information: A review. Psychologica belgica, 46(1-2), 99-116
doi:10.5334/pb-46-1-2-99.
Verschuere, B., in ’t Hout, W. (2016). Psychopathic traits and their relationship with the
cognitive costs and compulsive nature of lying in offenders. PLoS one, 11(7), e0158595.
doi:journal.pone.0158595.
Verschuere, B., Spruyt, A., Meijer, E. H., & Otgaar, H. (2011). The ease of lying. Consciousness
and cognition, 20(3), 908-911. doi:10.1016/j.concog.2010.10.023.
Verschuere, B., Uzieblo, K., De Schryver, M., Douma, H., Onraedt, T., & Crombez, G. (2014). The
inverse relation between psychopathy and faking good: not response bias but true
variance in psychopathic personality. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology,
25(6), 705-713. doi:10.1080/14789949.2014.952767.
Vitacco, M. J., Neumann, C. S., & Jackson, R. L. (2005). Testing a four-factor model of
psychopathy and its association with ethnicity, gender, intelligence, and violence.
Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73(3), 466-476. doi:10.1037/0022-
006x.73.3.466.
91
Vitale, J. E., & Newman, J. P. (2001). Using the Psychopathy Checklist‐Revised With Female
Samples: Reliability, Validity, and Implications for Clinical Utility. Clinical Psychology:
Science and Practice, 8(1), 117-132. doi:10.1093/clipsy.8.1.117.
Wallace, J. F., Malterer, M. B., & Newman, J. P. (2009). Mapping Gray’s BIS and BAS constructs
onto factor 1 and factor 2 of Hare’s psychopathy checklist–revised. Personality and
Individual Differences, 47(8), 812-816. doi:10.1016/j.paid.2009.06.019.
Walters, G., Gray, N., Jackson, R., Sewell, K., Rogers, R., Taylor, J., & Snowden, R. J. (2007). A
taxometric analysis of the Psychopathy Checklist: Screening version (PCL: SV): Further
evidence of dimensionality. Psychological Assessment, 19(9), 330-339.
doi:10.1037/1040-3590.19.3.330.
Walters, G. D., Knight, R. A., Grann, M., Dahle, K-P. (2008). Incremental validity of the
psychopathic checklist facet scores: predicting release outcome in six samples. Journal
of Abnormal Psychology, 117(2), 396-405. doi:10.1037/0021-843x.117.2.396.
Widiger, T. A., & Trull, T. J. (2007). Plate tectonics in the classification of personality disorder:
shifting to a dimensional model. American Psychologist, 62(2), 71. doi:10.1037/0003-
066x.62.2.71.
Wilson, L., Miller, J. D., Zeichner, A., Lynam, D. R., & Widiger, T. A. (2011). An examination of
the validity of the Elemental Psychopathy Assessment: Relations with other
psychopathy measures, aggression, and externalizing behaviors. Journal of
Psychopathology and Behavioral Assessment, 33(3), 315-322. doi:10.1007/s10862-010-
9213-6.
Wiltermuth, S. S. (2011). Cheating more when the spoils are split. Organizational Behavior and
Human Decision Processes, 115(2), 157-168. doi:10.1016/j.obhdp.2010.10.001.
Yochelson, S., & Samenow, S. E. (1976). The criminal personality, Volume 1: The profile for
change. New York, NY: Jason Aronson.