tenoscopische behandeling van letsels in de sesamschede...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 - 2016
Tenoscopische behandeling van letsels in de sesamschede:
een retrospectieve studie
door
Franziska THÜNKER
Promotoren: Dr. Maarten Oosterlinck Onderzoek in het kader
Prof. Dr. Ann Martens van de Masterproef
@2016 Franziska Thünker
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor
enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig
vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 – 2016
Tenoscopische behandeling van letsels in de sesamschede:
een retrospectieve studie
door
Franziska THÜNKER
Promotoren: Dr. Maarten Oosterlinck Onderzoek in het kader
Prof. Dr. Ann Martens van de Masterproef
@2016 Franziska Thünker
Voorwoord
Bij deze wil ik graag mijn promotor Dr. Maarten Oosterlinck bedanken voor zijn begeleiding gedurende
de hele periode van de tweede masterproef. Hij heeft me zeer geholpen met zijn snelle reacties en
talrijke suggesties over de organisatie van de retrospectieve studie en gaf telkens suggesties voor
opgestuurde tekstdelen.
Daarnaast dank ik Frederik en Annelies voor het geduldige lezen en corrigeren op fouten met
betrekking op het Nederlands.
Ik wil graag mijn ouders bedanken, die me veel steun geven en mijn studie mogelijk maken.
Tenslotte zijn mijn vrienden niet te vergeten, die me gedurende de laatste jaren veel kracht en
motivatie gegeven hebben.
Bedankt!
INHOUDSTABEL
SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1
INLEIDING ............................................................................................................................................... 2
1. LITERATUUR .................................................................................................................................. 3
1.1. ANATOMIE VAN DE SESAMSCHEDE ................................................................................... 3
1.2. TENOSYNOVITIS.................................................................................................................... 8
1.2.1. Etiologie en pathogenese ................................................................................................ 8
1.2.2. Klinische symptomen ....................................................................................................... 9
1.2.3. Diagnose .......................................................................................................................... 9
1.2.3.1. Klinisch onderzoek ................................................................................................... 9
1.2.3.2. Diagnostische anesthesie ...................................................................................... 10
1.2.3.3. Echografie .............................................................................................................. 13
1.2.3.4. Radiografie ............................................................................................................ 16
1.2.3.5. Tenoscopie ............................................................................................................ 17
1.2.4. Behandeling ................................................................................................................... 19
1.2.4.1. Conservatieve behandeling ................................................................................... 19
1.2.4.2. chirurgische behandeling ....................................................................................... 20
1.2.5. Prognose ....................................................................................................................... 22
2. RETROSPECTIEVE STUDIE ........................................................................................................ 23
2.1. MATERIAAL EN METHODEN ............................................................................................... 23
2.2. RESULTATEN ....................................................................................................................... 24
2.2.1. Klinische resultaten........................................................................................................ 24
2.2.2. Echografie ...................................................................................................................... 25
2.2.3. Radiografie .................................................................................................................... 27
2.2.4. Tenoscopie .................................................................................................................... 28
2.2.3. Postoperatief ....................................................................................................................... 29
2.2.5. Follow-up ....................................................................................................................... 30
DISCUSSIE ........................................................................................................................................... 33
REFERENTIELIJST .............................................................................................................................. 37
BIJLAGE I : Vragenlijst .......................................................................................................................... 41
1
SAMENVATTING
Letsels ter hoogte van structuren in de sesamschede kunnen de primaire oorzaak zijn van een niet-
infectieuze tenosynovitis. Meestal is er sprake van scheuren van de diepe buiger of de manica flexoria
en minder frequent is de oppervlakkige buiger of de ringband ter hoogte van de kogel aangetast.
Een niet-infectieuze tenosynovitis gaat meestal gepaard met een opzetting van de sesamschede en
met een variabele graad van manken.
Voor de diagnostiek van een niet-infectieuze tenosynovitis en primaire letsels in de sesamschede is
echografie een essentiële, niet -invasieve beeldvormingstechniek, maar ook contrast-radiografie kan
in bepaalde gevallen nuttig zijn. Voornamelijk wanneer men scheuren ter hoogte van de diepe buiger
of de manica flexoria vermoedt.
Tenoscopie kan diagnostisch worden gebruikt om letsels in de sesamschede te visualiseren, maar
maakt het tegelijk mogelijk een behandeling uit te voeren. Daarbij worden losse vezels verwijderd,
scheuren gedebrideerd en wordt, indien nodig de manica flexoria partieel of totaal verwijderd en een
sectie van de ringband toegepast.
Voor de retrospectieve studie werden gegevens uit de databank van de Faculteit Diergeneeskunde in
Merelbeke van 50 paarden verzameld, die tenoscopische behandeling van niet-infectieuze
tenosynovitis van de sesamschede ondergingen, in een periode van 2008 tot 2016. Daaropvolgend
werd door middel van een gesprek met de eigenaars follow-up informatie van 40 paarden verkregen.
De studiepopulatie omhelsde zowel paarden, als pony´s van verschillende leeftijdsklassen. Het waren
jumping- en niet-jumpingpaarden, waarbij de voor- resp. de achterbenen significant het meest
aangetast waren. Bovendien waren vooral de diepe buiger en de manica flexoria aangetast.
Ongeveer de helft van de paarden, die door middel van tenoscopie werden behandeld, konden
uiteindelijk terug op hun oorspronkelijk niveau worden gewerkt.
Sleutelwoorden:
Diepe buiger – manica flexoria – niet-infectieuze tenosynovitis – sesamschede – tenoscopie
2
INLEIDING
Kreupelheid is een zeer frequent voorkomend probleem bij paarden en vormt een belangrijk aandeel
van de werkzaamheden van de meeste paardendierenartsen. Pathologie ter hoogte van de
sesamschede is daarbij niet zelden (Stanek, 2006).
De sesamschede is een synoviale structuur, die zich palmair/ plantair ter hoogte van de kogel bevindt
en zowel de oppervlakkige als de diepe buigpees van de teen omgeeft (König en Liebich, 2008;
Jordana et al., 2013). Proximaal begint de sesamschede ter hoogte van de griffelbeenhoofdjes, op het
distale derde van de pijp en distaal eindigt ze in het midden van het kroonbeen, proximaal van de
bursa podotrochlearis (König en Liebich, 2008).
De etiologie van problemen ter hoogte van de sesamschede is divers. Zo kunnen wonden, ten
gevolge van een uitwendig trauma, leiden tot een infectie van de sesamschede. Deze infectie wordt
septische tenosynovitis genoemd (Jordana et al., 2013).
Bij inflammatie van de sesamschede zelf, zonder een bacteriële contaminatie en infectie, spreekt men
van een aseptische tenosynovitis, die echter vaak secundair is aan andere letsels, zoals scheuren in
de diepe buiger of de manica flexoria, tendinitis van de oppervlakkige of diepe buiger of desmitis van
de ringbanden (Wright en Mc Mahon, 1999; Smith en Wright, 2006; Stanek, 2006; Arensburg et al.,
2011).
De mogelijkheden qua inspectie en behandeling van letsels in de sesamschede zijn in belangrijke
mate toegenomen met de opkomst van tenoscopie (Jordana et al., 2013).
Het doel van deze retrospectieve studie is na te gaan tot welke resultaten een tenoscopische
behandeling van niet-infectieuze letsels in de sesamschede op lange termijn leidt. Daarvoor werden
gegevens van 50 gevallen tussen 04/2008 en 03/2016 uit de databank van de Faculteit
Diergeneeskunde in Merelbeke onderzocht en werden de eigenaars bevraagd over het verdere
verloop na de behandeling op de kliniek zelf.
Bovendien werd onderzocht of de resultaten in relatie staan met bepaalde factoren, zoals onder
andere het specifieke type en ernst van de letsels(s), welk lidmaat aangetast was, de leeftijd van het
paard, het ras of het gebruiksdoel (recreatie, dressuur, jumping).
3
1. LITERATUUR
1.1. ANATOMIE VAN DE SESAMSCHEDE
De sesamschede is een synoviale structuur, die palmair/ plantair van de kogel ligt en de buigpezen
(m. flexor digitalis superficialis en m. flexor digitalis profundus) omgeeft (Stanek, 2006).
De sesamschede strekt zich uit van het distale derde deel van de pijp ter hoogte van de
griffelbeenknoopjes en eindigt ter hoogte van het midden van het kroonbeen, net proximaal van de
bursa podotrochlearis (zie figuur 1) (König en Liebich, 2008; Ruggles, 2010; Jordana et al., 2013).
Figuur 1: Sagittale doorsnede van het distaal deel van het lidmaat na latexuitspuiting van de synoviale structuren (blauw=
sesamschede, rood= bursa podotrochlearis, geel= blindzakken van gewrichten) (Jordana et al., 2013).
De sesamschede wordt dorsaal en palmair/ plantiair door verschillende structuren begrensd en heeft
acht blindzakken (Wissdorf et al., 1998).
Proximaal bevindt zich de dorsale wand tussen de musculus interosseus, palmair ten opzichte van de
pijp, die door middel van het scutum proximale bindweefselig verbonden is met de sesamschede. Het
proximale scutum is, zoals het scutum medium, een fibrocartilagineuze structuur en wordt ter hoogte
van de proximale sesambeetjes gevormd door het intersesamoidale ligament (lig. intersesamoïdeum) .
Oppervlakkige buiger
Diepe buiger
Scutum proximale
Sesamschede
Ligamentum sesamoideum
rectum
Scutum medium
Bursa podochlochlearis
4
Meer distaal vormen het scutum medium en de distale sesamligamenten (ligg. sesamoïdea distale) de
dorsale wand van de sesamschede (König en Liebich, 2008; Schramme en Smith, 2010).
Het scutum medium ligt proximopalmair/-plantair ten opzichte van het kroonbeen en is de
insertieplaats van het rechte sesamligament (lig. sesamoïdeum rectum).
Het scutum proximale en het scutum medium laten door hun fibrocartilagineuze structuur toe, dat de
buigpezen zonder wrijving over de palmaire/ plantaire botstructuren kunnen glijden (Schramme en
Smith, 2010).
De palmaire/ plantaire wand wordt gevormd door drie ringbanden (zie figuur 2), die de buigpezen
stabiliseren (Stanek, 2006; König en Liebich, 2008; Schramme en Smith, 2010).
Figuur 2: Lateraal aanzicht: Banden en pezen van de linker voorvoet (Simoens, 2012).
De proximale ringband (lig. annulare palmare) omgeeft de buigpezen ter hoogte van de kogel en is
axiaal met de oppervlakkige buigpees vergroeid. Resulterend daaruit is de pees niet altijd omgeven
van synoviaal vocht en kan op deze plaats geen zwelling of uitpuiling van de sesamschede worden
waargenomen (König en Liebich, 2008; Dyce et al., 2010). Verder vormt de proximale ringband samen
89: m. extensor digitorum communis
93: m. extensor digitorum lateralis
97: m. flexor digitorum superficialis
99: proximale ringband
100: middenste ringband
101: distale ringband
101´: zoolband
102: m. flexor digitorum profundus
107: sesamschede
5
met het proximale scutum een stevig kanaal palmair/ plantair van de kogel (Schramme en Smith,
2010).
Distaal van de kogel, in de kootholte, ligt de proximale digitale ringband (lig. annulare digitale
proximale) of zweeftoestel, die twee laterale en twee mediale uitlopers heeft (Wisssdorf et al., 1998;
Schramme en Smith, 2010; Jordana, 2013). De twee proximale uitlopers van het zweeftoestel zitten
zijdelings vast op het proximale deel van het kootbeen, juist distaal van het kogelgewricht. De twee
distale uitlopers zitten eveneens iets zijdelings, wel distaal, vast op het kootbeen. Op die plaats zijn de
uiteinden van de uitlopers vergroeid met de eindschenkels van de oppervlakkige buiger, die op de
leuning van het kroonbeen (tuberositas flexoria) insereren. Het middelste deel van het zweeftoestel ligt
palmair/ plantair van de buigpezen en is gedeeltelijk met de oppervlakkige buiger vergroeid (Wissdorf
et al., 1998; König en Liebich, 2008). Door deze vergroeiing wordt de oppervlakkige buiger niet
helemaal van synoviaalvocht omspoeld, wat nadelig zou kunnen zijn voor de verzorging van de pees
met nutriënten (Stanek, 2006; König en Liebich, 2008).
Distaal van de oppervlakkige buiger, omgeeft de sesamschede enkel nog de diepe buiger (Denoix,
2000; König en Liebich, 2008).
De diepe buiger wordt proximaal in de sesamschede door de oppervlakkige buiger omgeven. Deze
ringvormige pezige structuur noemt men de manica flexoria en is bij alle paarden aanwezig (Jordana,
2015). Volgens een studie van Jordana (2015), is bij een aantal paarden ook een digitale manica
flexoria aanwezig. Zij heeft evenzeer gevonden, dat hierin anatomische variaties bestaan (zie figuur
3).
De distale ringband (lig. annulare distale) of zoolband bevindt zich nog verder distaal in de kootholte.
De proximale uitlopers van de distale ringband eindigen samen met de distale uitlopers van het
zweeftoesel op de leuning van het kroonbeen. Verder is de zoolband verbonden met de brede
eindpees van de diepe buiger en versmelt uiteindelijk met deze (König en Liebich, 2008; Schramme
en Smith, 2010).
6
Figuur 3: Palmaire zicht op vier gedissecteerde paardenbenen. Het axiale deel van de oppervlakkige buiger werd verwijderd. Bij
a,c werd ook een deel van de diepe buiger verwijderd en bij b,d werd deze naar distaal geklapt. Distaal in de sesamschede zijn
dorsale (*) en intermediaire (>) vincula aanwezig.
S= oppervlakkige buiger, D= diepe buiger, MF= manica flexoria, PS= proximaal scutum, SSL= lig. sesamoideum rectum, DMF=
digitale manica flexoria (Jordana, 2015).
De sesamschede heeft acht verschillende blindzakken (zie figuur 4), welke kunnen opzetten als de
sesamschede acuut gevuld is. Een uitzondering vormt de onpare distale blindzak, die niet kan
uitzetten (Wissdorf et al., 1998).
Twee proximale eindblindzakken liggen proximaal van de proximale ringband en palmair/ plantair van
de m. interosseus medius, terwijl de twee proximale zijdelingse blindzakken tussen de distale rand van
het proximale ringband en het zweeftoestel liggen.
Tussen de proximale en distale uiteinden van het zweeftoestel komen de twee distale zijdelingse
blindzakken tevoorschijn.
De palmair-/ plantaire blindzak ligt tussen de distale uiteinden van het zweeftoestel en bedekt daar de
diepe buigpees.
Meest distaal bevindt zich de distale eindblindzak net proximaal van de palmaire/ plantaire uitzakking
van het hoefgewricht (Wissdorf et al., 1998; König en Liebich, 2008).
7
Figuur 4: Palmair aspect van de kogelregio. Na injectie van de sesamschede met latex (groen) (Denoix, 2000).
De voeding van de buigpezen gaat ter hoogte van de sesamschede uit van het synovium en de
bloedvaten, welke via mesotenons vanuit de wand van de sesamschede naar de buigpezen gevoerd
worden (zie figuur 5) (Denoix, 2000; Stanek, 2006). Vanuit het synovium bereiken de voedingsstoffen
de buigpezen door middel van diffusie (Lundborg et al., 1980).
Figuur 5: Transversale anatomische coupe ter hoogte van het distale derde van de metacarpale regio.
Groen = sesamschede, geel = kogelgewricht, rode pijl= mesotenon (Denoix, 2000).
Twee proximale eindblindzakken
Twee proximale zijdelingse
blindzakken
Palmaire blindzak
Distale eindblindzak
8
1.2. TENOSYNOVITIS
1.2.1. Etiologie en pathogenese
Pathologie van de sesamschede, met al dan niet duidelijke tenosynovitis, kan gepaard gaan met
variabele gradatie van kreupelheid en is in sommige gevallen zelfs subklinisch aanwezig.
Bij een ontsteking is de sesamschede meestal opgezet en vaak zijn bij palpatie warmte en pijn waar te
nemen (Stashak, 2002; Bertone, 2011).
Door de aanwezigheid van de proximale ringband zet de sesamschede ter hoogte van de kogel niet
op en ontstaat daardoor een typische insnoering op die plaats (zie figuur 6). Dit fenomeen dient
onderscheiden te worden van een primair probleem (zoals een desmitis) van de ringband zelf, waarbij
deze verdikt en er klinisch een vergelijkbare zwelling ontstaat (Stanek, 2006; Jordana et al., 2013).
Figuur 6: Klinisch beeld van een niet-infectieuze tenosynovitis van de sesamschede. De zwarte pijlen tonen een duidelijke
opzetting van de sesamschede aan, proximaal en distaal van de insnoering palmair van de kogel, die veroorzaakt wordt door de
proximale ringband (open pijlkopjes)(Jordana et al., 2013.)
De etiologie van problemen in de sesamschede is zeer divers en in deze studie zal verder enkel op de
niet-infectieuze tenosynovitis worden ingegaan.
Acute niet-infectieuze tenosynovitis kan veroorzaakt worden door een eenmalig of herhaald (micro)
trauma, waarbij zeer frequent letsels ontstaan aan anatomische structuren, die door de sesamschede
worden omgeven, zoals de diepe buiger, de oppervlakkige buiger, de manica flexoria en de
mesotenons (Nixon, 2002; Stanek, 2006; Schramme en Smith, 2010; Arensburg, 2011).
Het gaat daarbij voornamelijk over scheuren van de rand van de diepe buiger of de manica flexoria en
in mindere mate over letsels van de oppervlakkige buiger en de mesotenons (Smith en Wright, 2006;
Arensburg et al., 2011; Gerdes, 2014).
In het chronische stadium kan de wand van de peesschede fibreus verdikken en kunnen adhesies
ontstaan tussen de buigpezen of tussen de wand van de peesschede en de buigpezen (Stashak,
2002; Fortier, 2005; Stanek, 2006). In het chronische stadium ontstaat vaak een vicieuze cirkel met
9
geleidelijk toenemende fibrose en adhesies. Daarbij verminderen de symptomen soms tijdens een
periode van rust, maar het ontstekingsproces verergert opnieuw duidelijk wanneer het paard terug
werkt (Nixon, 2002; Schramme en Smith, 2010).
1.2.2. Klinische symptomen
Karakteristieke klinische tekenen van een niet-infectieuze tenosynovitis zijn opzetting van de
sesamschede (zie figuur 5) en manken, al is de ergheid hiervan zeer variabel (Arensburg et al., 2011).
Meestal vertoont een patiënt voornamelijk kreupelheid tijdens de steunfase van het aangepaste
lidmaat, al is de intensiteit van de kreupelheid variabel. De flexieproef van de kogel en de ondervoet
is in de meeste gevallen positief (Fortier, 2005; Stanek, 2006; Schramme en Smith, 2011).
In het acute stadium is bij palpatie warmte waar te nemen en is de structuur pijnlijk bij druk. Bovendien
is bij een acute ontsteking wel een zwelling aanwezig, maar de wand van de peesschede is nog niet
verdikt. In het chronische stadium kan, ten gevolge van vergroeiingen, tijdens palpatie soms geen
verschil meer worden gemaakt tussen de wand van de sesamschede en de buigpezen op die plaats
(Stashak, 2002; Stanek, 2006; Bertone, 2011; Schramme en Smith, 2011).
Wanneer er een opzetting van de sesamschede aanwezig is, maar het paard niet mank is, spreekt
men van “peesgallen”. Deze zijn enkel van cosmetisch belang (Bertone, 2011; Jordana, 2011).
1.2.3. Diagnose
1.2.3.1. Klinisch onderzoek
Bij een acute ontsteking is bij palpatie van het lidmaat een fluctuerende zwelling ter hoogte van de
sesamschede aanwezig en zijn symptomen van ontsteking, zoals warmte en pijn, waar te nemen.
Door de aanwezigheid van de proximale ringband, is de zwelling ter hoogte van het palmaire/
plantaire aspect van de kogel typisch ingesnoerd (zie figuur 6).
In het chronische stadium wordt de zwelling meer fibreus. De adhesies tussen de sesamschede en de
buigpezen maken het dikwijls onmogelijk een verschil tussen de anatomische structuren te voelen en
soms zijn er bovendien synoviale massa´s op te merken (zie figuur 7).
Deze massa´s zijn meestal proximaal van de kogel aanwezig en voelen aan als stevige, toch
beweegbare structuren in de peesschede (Wright en McMahon, 1999; Nixon, 2002; Stashak, 2002;
Stanek, 2006; Bertone, 2011; Jordana et al, 2013).
10
Figuur 7: Opzetting van het proximale deel van de sesamschede met aanwezigheid van een synoviale massa (pijl) (Fortier,
2002).
Bij mankheidsonderzoek zijn verschillende graden van manken vast te stellen en is de flexieproef van
de ondervoet en kogel gewoonlijk positief (Wright en McMahon, 1999; Fortier, 2002; Stanek, 2006).
Tijdens het werk wordt het manken erger door de accumulatie van vocht in de sesamschede, terwijl
het terug verbetert na een periode van rust (Nixon, 2002).
Om de locatie van de oorzaak van het manken duidelijk te localiseren wordt een regionale of
intrasynoviale anesthesie uitgevoerd (zie 1.2.3.2. Diagnostische anaesthesie) (Fortier, 2002; Jordana
et al., 2013).
Kreupelheid ter hoogte van het voorbeen, veroorzaakt door een tenosynovitis van de sesamschede,
wordt bij warmbloeden voornamelijk veroorzaakt door letsels ter hoogte van de diepe buiger
(Wilderjans et al., 2003; Arensburg et al., 2011). Bovendien wordt in een studie van Arensburg et al.
(2011) beschreven, dat bij jumpingpaarden het rechter voorbeen duidelijk vaker aangetast is dan het
linker voorbeen.
Wanneer het paard tenosynovitis ter hoogte van het achterbeen heeft, is de oorzaak frequent een
letsel van de manica flexoria. Deze letsels worden meer gezien bij cob´s en pony´s (Findley et al.,
2012).
Soms kan een zwelling ter hoogte van de sesamschede aanwezig zijn, maar het paard mankt niet. De
etiologie van deze “peesgallen” is veelal onbekend (Stanek, 2006).
1.2.3.2. Diagnostische anesthesie
Regionale of intrasynoviale diagnostische anesthesie wordt uitgevoerd om de exacte locatie van de
pijn vast te stellen. Soms is de respons moeilijk te beoordelen. Bijvoorbeeld bij chronische pijn kan de
werking van het lokale anestheticum minder goed te beoordelen zijn (Fortier, 2005; Bassage en Ross,
2010; Schramme en Smith, 2010; Fiske-Jackson et al., 2013; Jordana et al., 2013).
Afhankelijk van de onderliggende pathologie in de sesamschede kunnen paarden positief reageren op
een geleidingsanesthesie ter hoogte van de nn. digitales palmares (`lage anesthesie´) of ter hoogte
van de nn. palmares (`abaxiale anesthesie´ of `lage 4-punts´) (Jordana et al., 2013). Deze
11
anesthesieën zijn echter geenszins specifiek voor pathologie ter hoogte van de sesamschede
(Bassage en Ross, 2010).
Het meest specifiek is een intrasynoviale anesthesie ter hoogte van de sesamschede (Fortier, 2005;
Fiske-Jackson et al., 2013), waarbij letsels van in de sesamschede liggende structuren of
aangrenzende structuren gelokaliseerd kunnen worden (Schramme en Smith, 2010; Fiske-Jackson et
al., 2013). Het gaat daarbij onder andere over scheuren in de buigpezen en in de manica flexoria, een
tendinitis van de buigpezen ter hoogte van het intrasynoviale gedeelte, desmitis van de
sesamligamenten en desmitis van de proximale ringband (Schneider et al., 2003; Schneider et al.,
2005; Smith en Wright, 2006; Sampson et al., 2007; Schramme en Smith, 2010).
Echter zijn er ook vraagtekens omtrent de specifiteit van de intrasynoviale anesthesie (Jordana et al.,
2013). Door eventuele subcutane lekkage via de punctieplaats en/ of door diffusie van het lokale
anestheticum doorheen de wand van de sesamschede worden andere omliggende structuren
evenzeer ongevoelig (Schneieder et al., 2003; Jordana et al., 2011; Jordana et al., 2012). Dit maakt
de interpretatie van de diagnostische anesthesie moeilijker. Om de diffusie of lekkage na injectie zo
gering mogelijk te houden, wordt tegendruk gegeven ter hoogte van de injectieplaats (Jordana et al.,
2011) en wordt bij voorkeur geen te groot volume lokaal anestheticum gebruikt (Bassage en Ross,
2010). Bovendien zijn bepaalde injectietechnieken minder gepredisponeerd om ongewenste
desensitisatie van andere structuren te vertonen (Harper et al., 2007; Nagy et al., 2009; Bassage en
Ross, 2010; Jordana et al., 2012). Ook de tijd die gewacht wordt vooraleer het effect van de
anesthesie te beoordelen is belangrijk (Bassage en Ross, 2010; Jordana et al., 2011).
Volgens een studie van Nagy et al., (2009) maakt het voor de verspreiding van het lokale
anestheticum in het weefsel geen verschil of het paard tijdens de wachttijd stil staat of stapt.
Het is altijd aangeraden om na een injectie in de sesamschede ook de huidgevoeligheid van de
hoefballen te testen. Wanneer de huidgevoeligheid afwezig is, is dat een teken dat er ongewenste
diffusie/ lekkage heeft plaatsgevonden (Jordana et al., 2011; Fiske-Jackson et al., 2013).
Er zijn verschillende technieken om een intrasynoviale injectie ter hoogte van de sesamschede uit te
voeren. Welke methode gekozen wordt, hangt af van verschillende factoren, zoals de persoonlijke
voorkeur van de clinicus zelf, de mate van synoviale opzetting en de toestand van de huid ter hoogte
van de punctieplaats. Ook de eventuele aanwezigheid van een wonde kan de keuze beïnvloeden
(Jordana et al., 2012; Jordana et al., 2013).
Het meest courant wordt de punctie van de sesamschede ter hoogte van de proximale of ter hoogte
van de distale blindzak (zie figuur 8, A en D) beschreven (Jordana et al., 2013).
Vóór de intrasynoviale injectie wordt de injectieplaats meestal geschoren en in elk geval zorgvuldig
gedesinfecteerd ter preventie ven het binnenbrengen van pathogenen. Na de injectie wordt de
punctieplaats beschermd, door bijvoorbeeld watten en tape, om een bacteriële contaminatie verder te
vermijden en om een subcutane lekkage van het lokale anestheticum tegen te gaan (De Moor en
Gasthuys, 2006; Jordana et al., 2011).
12
Er wordt meestal gebruik gemaakt van 20-gauge, 25mm naald en 10-20ml van een 2% lidocaïne of
mebivacaïne-hydrochlorideoplossing (Scandicaine®) (Bassage en Ross, 2010; Jordana et al., 2011;
Jordana et al., 2012).
Figuur 8: De vier meest gebruikte injectietechnieken van de sesamschede. A) Injectie ter hoogte van de proximale blindzak van
de sesamschede. B) Injectie halverwege het laterale sesambeen doorheen het ligamentum annulare. C) Injectie ter hoogte van
de basis van het laterale sesambeen tussen het ligamentum annulare en het zweeftoestel. D) Injectie ter hoogte van de distale
blindzak van de sesamschde (Jordana et al., 2012; Jordana et al., 2013).
Vaak wordt voor de punctie van de proximale blindzakken gekozen (Stanek, 2006). Het kogelgewricht
wordt daarbij licht in flexie gebracht (zie figuur 6 A) en de m. interosseus, de oppervlakkige buiger en
de sesambeentjes dienen als oriëntatiepunten (Stanek, 2006; Jordana et al., 2014).
De distale blindzak wordt ook frequent gepuncteerd, maar dit is moeilijker wanneer er op die plaats
geen opzetting van de sesamschede te zien is (zie figuur 9) (Baxter en Stashak, 2011).
Figuur 9: Opzetting van de distale blindzak van de sesamschede (Baxter en Stashak, 2011).
Als er een opzetting in de kootholte aanwezig is, wordt de naald op die plaats, loodrecht ten opzichte
van de huid ingevoerd (zie figuur 8 D) (Baxter en Stashak, 2011; Jordana et al., 2014).
13
Een abaxiale benadering van de sesamschede is mogelijk distaal van de sesambeenderen en tussen
de proximale ringband en het zweeftoestel (zie figuur 7C). Op die plaats wordt de naald, bij gestrekte
positie van de kogel, met een hoek van 45° gezet (Bassage en Ross, 2010; Baxter en Stahak, 2011;
Jordana et al., 2014).
Bij de vierde techniek wordt de kogel axiaal, palmair/ plantair ten opzichte van de sesambeenderen
benaderd. Ter hoogte van het midden van het laterale sesambeen, wordt de naald 3mm van de
palmaire/ plantaire zijde van het sesambeen, in een hoek van 45° doorheen de proximale ringband,
ingebracht (Hassel et al., 2000; Bassage en Ross, 2010; Baxter en Stashak, 2011; Jordana et al.,
2014).
Volgens een studie op kadavers van Jordana et al. (2012) waren de proximale en axiale techniek het
gemakkelijkst uit te voeren (door studenten) en was er minst lekkage van methyleenblauw bij de
benadering axiaal van het sesambeen.
1.2.3.3. Echografie
Echografisch onderzoek is een goede methode om weke delen in beeld te brengen en is dus
essentieel om de onderliggende pathologie te visualiseren. Hier kunnen letsels ter hoogte van de
buigpezen of de manica flexoria, desmitis van de ringbanden, synoviale proliferaties, verklevingen of
massa´s, en vocht in de sesamschede worden beoordeeld (Edinger et al., 2005; Schramme en Smith,
2010; Bertone, 2011).
Voor een goede beeldkwaliteit wordt best een lineaire probe met 7,5 MHz (of 10 MHz) gebruikt, met of
zonder `stand off pad´ (Edinger et al., 2005; Jordana et al., 2013). De structuren worden best in
dwarse, longitudinale en oblique doorsnede bekeken. Bovendien is het aangeraden om het
contralaterale lidmaat evenzeer te scannen, ter vergelijking (Barr et al., 1995; Schramme en Smith,
2010).
Bij opzetting van de sesamschede is de accumulatie van synoviaal vocht tussen de oppervlakkige
buiger en de proximale ringband waar te nemen (zie figuur 10). Om het vocht goed in beeld te
brengen, mag de druk met de probe op het lidmaat niet te sterk zijn, omdat het vocht daardoor
weggeduwd wordt (Arensburg et al., 2011).
Het mesotenon is normaal vrij moeilijk in beeld te brengen, toch wordt het door de aanwezigheid van
vocht duidelijker zichtbaar en ook wanneer het pathologisch verdikt is (Arensburg et al., 2011; Jordana
et al, 1013).
14
Figuur 10: Echografie van de oppervlakkige en de diepe buiger ter hoogte van de proximale ringband. Er is synoviaal vocht
aanwezig (X) tussen de oppervlakkige buiger en de proximale ringband, waardoor de mesotenon duidelijk zichtbaar wordt (*)
(Arensburg et al., 2011).
Een verdikking of constrictie van de proximale ringband (zie figuur 11) is soms moeilijk te visualiseren
door middel van echografie. Er moet gedifferentieerd worden tussen een verdikking van de ringband
of van het subcutane weefsel (Jordana et al., 2013; Cauvin en Smith, 2014).
Figuur 11: Transverse opname van de palmaire/plantaire kogelregio met een ringband-syndroom. De verdikking van de
proximale ringband (annular ligament) gaat meestal samen met synoviale hypertrofie en een subcutane fibrose. Of er een
constrictie van de ringband aanwezig is kan alleen door middel van een echografische opname niet vastgesteld worden.
Daarvoor zou verder een contrast radiografie of tenoscopie worden gedaan (Cauvin en Smith, 2014).
Letsels in de diepe buigpees zijn de meest voorkomende pathologie in de sesamschede van het
voorbeen bij sportpaarden (Smith en Wright, 2006; Arenburg et al., 2011).
Het kan daarbij ofwel over focale lesies binnen in de pees gaan, die sterk in grootte en hoeveelheid
kunnen variëren, ofwel over longitudinale scheuren (figuur 12), die vooral aan de oppervlakte
voorkomen. De longitudinale scheuren komen meest frequent voor in de diepe buiger, meer specifiek
Proximale ringband
Oppervlakkige buiger
Diepe buiger
sesambeentjes
Mesotenon
15
abaxiaal (lateraal) en ter hoogte van het kogelgewricht voor (Edinger et al., 2005; Schramme en
Smith, 2010; Cauvin en Smith, 2014).
Figuur 12: Letsels van de diepe buiger ter hoogte van de sesamschede. Links: Ter hoogte van de hypoechogene zone (pijl)
bevindt zich een focale lesie in de pees. Deze is zowel op een dwarse (boven) also op longitudinale (beneden) opname duidelijk
zichtbaar (Cauvin en Smith, 2014). Rechts: Longitudinaal letsel op de laterale oppervlakte van de diepe buiger. Typische
echografische veranderingen zijn de onregelmatige rand van de pees (pijl), een hypoechogene zone en/of een echogene
massa (X) aangrenzend aan de diepe buiger (Arensburg et al., 2011).
Bij een chronische ontsteking, kunnen er lokaal mineralisaties ontstaan, die als hyperechogene zones
zichtbaar zijn (Cauvin en Smith, 2014).
Letsels ter hoogte van de manica flexoria (zie figuur 13) zijn de meest voorkomende pathologie in de
sesamschede ter hoogte van de achterste ledematen, voornamelijk bij Cob-types of pony´s (Findley et
al, 2012). De sensitiviteit en specifiteit van echografie is echter sterk beperkt voor dit type letsels.
Contrastradiografie levert wel een spectaculair hoge sensitiviteit en specificiteit voor dit type letsels
(Fortier, 2005; Fiske-Jackson et al., 2013; Cauvin en Smith, 2014).
Verder kunnen door middel van echografie adhesies tussen de buigpezen en de wand van de
sesamschede als echogeen materiaal worden aangetoond (Schramme en Smith, 2010).
16
Figuur 13: Letsels van de manica flexoria. Links drie normale en rechts drie abnormale opnames. De pijl duidt telkens de
manica flexoria aan (Cauvin en Smith, 2014).
1.2.3.4. Radiografie
Radiografie is geschikt om een trauma van botstructuren, geassocieerd met de tenosynovitis, te
beoordelen. Dit kunnen bijvoorbeeld fracturen van de sesambeentjes zijn, een lyse van het
intersesamoïdale gebied of dystrofische mineralisatie in de weke delen ter hoogte van de
sesamschede (Bertone, 2011).
Door middel van contrast-radiografie is het bovendien mogelijk om onder andere letsels ter hoogte
van de manica flexoria (zie figuur 14) en de diepe buigpees (zie figuur 15) te diagnosticeren. Voor
letsels van de manica flexoria is de sensitiviteit zelfs hoger dan met echografie (96% vs. 38%), maar
letsels ter hoogte van de diepe buiger worden beter door middel van echografie gediagnosticeerd
(sensitiviteit 57% vs. 71%) (Smith en Wright, 2006; Fiske-Jackson et al., 2013).
In de studie van Fiske-Jackson et al., 2013 werd radiografisch contrastmiddel (5-7ml Natrium
meglumine diatrozoate, Urografin 370) samen met het lokale anestheticum (10ml mepivacaïne
NORMAAL ABNORMAAL Meest specifieke opnames
longitudinaal op de middenlijn ter
hoogte van de distale
metacarpale/metatarsale regio. Hier
onder belasting van het lidmaat. Links:
normale manica flexoria. Rechts:
Manica flexoria is verdikt, proximaal
verplaatst en golvend, indicatief voor
scheuren van de structuur.
Transversale opname zonder
belasting van het lidmaat. Links:
normale manica flexoria. Rechts:
Manica flexoria is verdikt, verplaats
en onregelmatig, indicatief voor
scheuren.
Longitudinale opname zonder
belasting van het lidmaat. Links:
normale manica flexoria. Rechts:
Manica flexoria is verdikt, verplaats
en onregelmatig, indicatief voor
scheuren.
17
hydrochloride, intraepicaïne) geïnjecteerd, waarna ongeveer 10 minuten wachttijd gerespecteerd
werd.
Figuur 14: Contrastradiografieën (lateromediaal) toont de manica flexoria aan (pijl). A) manica flexoria in normale positie; B)
abnormale positie; C) abnormale accumulatie van contraststof op de rand; D) manica flexoria niet te zien (Barker et al., 2013).
Figuur 15: Contrastradiografie (lateromediaal). Ter hoogte van de pijl is een letsel van de diepe buigpees aanwezig (Barker et
al., 2013).
1.2.3.5. Tenoscopie
Omdat echografie en contrastradiografie niet voor alle letsels even gevoelig zijn, kan het aangewezen
zijn de diagnose met een tenoscopisch onderzoek te vervolledigen (Cauvin, 2003; Edinger et al.,
2005; Jordana et al., 2013).
Tenoscopie kan goed ingezet worden om letsels aan de oppervlakte van de diepe en oppervlakkige
buiger, de manica flexoria en de wand van de sesamschede te diagnosticeren (Cauvin, 2003; Davis
en Smith, 2006). Bovendien is het mogelijk tijdens de minimaal invasieve ingreep aangetaste
structuren te debrideren of een transectie van een ringband uit te voeren (zie 1.2.4.2. behandeling)
(Nixon, 2002; Cauvin, 2003; Fraser en Bladon, 2004; Fortier, 2005; Jordana et al., 2013).
A D C B
18
Voor een tenoscopie van de sesamschede wordt het paard in algemene anesthesie gebracht en ofwel
in laterale ofwel in dorsale positie gelegd. Wanneer ledematen van beide kanten bekeken moeten
worden, is het gemakkelijker als het paard in dorsale positie ligt (Davis en Smith, 2006).
De techniek van endoscopische benadering van de sesamschede werd door Nixon (1990) uitgebreid
beschreven. Na preparatie van het paard, wordt de sesamschede opgezet door 20-30ml Ringer-
lactaat oplossing 1cm distaal van de sesambeentjes te injecteren. Vervolgens wordt 1cm distaal van
de sesambeentjes en 1cm palmair/plantair ten opzichte van de neurovasculaire bundel een incisie
gemaakt, die verder als intredepoort voor de endoscoop dient. Gewoonlijk gaat het over een 4mm 25°
voorwaartse oblique endoscoop, waaraan een vloeistoflijn, een lichtbron en ook een camera
verbonden zijn. Op die manier kunnen structuren distaal in de sesamschede worden beoordeeld, en
om verder naar proximaal terecht te komen, wordt de endoscoop ofwel tussen de buigpezen en het
intersesamoïdale ligament gebracht, ofwel tussen de oppervlakkige en de diepe buiger.
Wanneer er abnormaliteiten (zie figuur 17) aanwezig zijn, en het nodig is deze te behandelen of te
verwijderen, dienen één of meerdere incisies gemaakt te worden. Doorheen deze incisies is het
mogelijk specifieke instrumenten op de juiste plaats in de sesamschede binnen te brengen (zie figuur
16) (Nixon, 1990; Davis en Smith, 2006; Smith en Wright, 2006).
Figuur 16: Tenoscopie van het distale deel van de sesamschede. De endoscoop wordt tussen de proximale ligament en het
zweeftoestel ingevoerd (Nixon, 1990).
Figuur 17: Normale sesamschede en afwijkingen bij tenoscopisch onderzoek. Links: beeld van een normale diepe (DB) en
oppervlakkige (OB) buigpees; Midden: longitudinale scheur van de diepe buiger, waarbij de vezels in het lumen van de
sesamschede te zien zijn; Rechts: Verdikte manica flexoria (MF) met plaatsen van bloeding (rood). PS= lateraal proximaal
sesembeen; SW= dorsale wand van de sesamschede (Smith en Wright, 2006; Jordana et al., 2013).
SW
DB OB
19
Wanneer de ingreep beëindigd is, worden de instrumenten en de vloeistof uit de sesamschede
verwijderd en de huidincisies gehecht (Nixon, 1990).
1.2.4. Behandeling
De keuze van behandeling is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de etiologie van de niet-
infectieuze tenosynovitis (primair versus secundair) het klinische beeld en de finale diagnose. Er kan
dan ofwel conservatief, medicamenteus of chirurgisch worden behandeld (Nixon, 2002; Fortier 2005;
Schramme en Smith, 2010; Jordana et al., 2013).
De beste resultaten worden verkregen, wanneer de behandeling onmiddellijk na het optreden van
symptomen begonnen wordt. Door een effectieve behandeling van een acute niet-infectieuze
tenosynovitis, kan het ontstaan van de chronische vorm eventueel vermeden worden (Arensburg et
al., 2011).
1.2.4.1. Conservatieve behandeling
De behandeling van een acute (primaire) niet-infectieuze tenosynovitis bestaat uit rust, het
aanbrengen van bandages, lokaal afkoelen en systemische toediening van ontstekingsremmende
geneesmiddelen (Stashak, 2002; Stanek, 2006; Schramme en Smith, 2010; Bertone, 2011; Jordana et
al., 2013).
De systemische medicamenteuze therapie kan uit een eenmalige toediening van een kort werkend
corticosteroïd bestaan, zoals dexamethasone-fosfaat (0,06 mg/kg iv.) of betamethasone-fosfaat (0,04
mg/kg i.v.), gevolgd door vijf dagen NSAID´s, zoals flunixine meglumine (1,1 mg/kg/dag) of
fenylbutazone (4,4 mg/kg/dag) (Schramme en Smith, 2010).
Er kan ook enkel met NSAID´s behandeld worden, toch wordt dit best gedurende 7 à 14 dagen
gedaan. Na deze periode mag het paard gedurende twee weken gecontroleerd stappen (aan de hand
of in de stapmolen), voordat het weer geleidelijk bereden wordt (Schramme en Smith, 2010; Bertone,
2011; Jordana et al., 2013).
Wanneer de symptomen na twee à drie weken geen positieve respons op de behandeling vertonen
en wanneer er door middel van echografie of contrastradiografie geen structurele letsels in de
sesamschede worden vastgesteld, kan worden overgegaan naar een intrasynoviale therapie. Er moet
wel op gelet worden, dat vals negatieve resultaten van beeldvormend onderzoek mogelijk zijn
(Stashak, 2002; Schramme en Smith, 2010; Bertone, 2011; Jordana et al., 2013).
De intrasynoviale behandeling kan bijvoorbeeld bestaan uit een injectie van hyaluronzuur (20-40 mg/
sesamschede ) en corticosteroïden (bijvoorbeeld 40mg methylprednisolone of 15 mg triamcinolone
acetonide) (Nixon, 2002; Schramme en Smith, 2010; Jordana et al., 2013).
20
Wanneer de symptomen ondanks rust, koelen en een medicamenteuze behandeling niet verbeteren,
kan een tenoscopische beoordeling en behandeling van letsels in de sesamscheden aangewezen zijn
(Nixon, 2002; Stashak, 2002; Bertone, 2011).
Soms kan een therapeutisch hoefbeslag deel uitmaken van de behandeling, bijvoorbeeld als er letsels
aan de diepe buigpees aanwezig zijn (Jordana et al., 2013).
1.2.4.2. chirurgische behandeling
Voor de chirurgische behandeling van een niet-infectieuze tenosynovitis wordt een minimaal invasieve
tenoscopie gedaan.
Vroeger werd de sesamschede ook via een grote incisie benaderd, maar dit heeft een aantal
belangrijke nadelen. Niet alleen betekent een grotere incisie ook een groter litteken, maar moet de
beweging van het dier postoperatief langer beperkt blijven, waardoor het risico op nieuwe adhesies
stijgt. Probeert men deze complicatie door vroegere beweging te voorkomen, bestaat het risico op een
dehiscentie van de incisie en daarmee ook op infectie (Nixon, 1990; Fortier, 1999; Nixon, 2002;
Bertone, 2011).
De techniek van tenoscopie werd reeds beschreven tijdens de bespreking van de diagnose (zie
1.2.3.6).
Bij scheuren van de diepe of oppervlakkige buigpees of van de manica flexoria worden de aangetaste
vezels gedebrideerd (zie figuur 18). Daarbij wordt er gebruik gemaakt van verschillende instrumenten,
zoals een elektrische synoviale resector, een schaar of een grijptang (Fortier, 2005; Arensburg et al.,
2011; Jordana et al., 2013).
Figuur 18: Tenoscopisch beeld van een scheut in de laterale rand van de diepe buiger (DDFT). De elektrische resector komt
van onder de manica flexoria (MF) tevoorschijn. De incisie voor het inbrengen van de instrumenten ligt vrij proximaal om het
debrideren van peesvezels mogelijk te maken op plaatsen waar de diepe buiger omgeven is door de manica flexoria. ISL=
intersesamoïdaal ligament, SDFT= oppervlakkige buiger (Arensburg et al., 2011).
Dezelfde instrumenten kunnen ook worden aangewend om adhesies of synoviale massa´s ter hoogte
van de sesamschede efficiënt te verwijderen (Fortier, 2005; Jordana et al., 2013).
21
Wanneer de manica flexoria letsels vertoont, kan deze partieel of volledig verwijderd worden tijdens
de tenoscopische ingreep (zie figuur 19) (Smith en Wright, 2006; Schramme en Smith, 2010; Bladon
et al., 2012; Jordana et al., 2013).
Figuur 19: Tenoscopisch beeld van scheuren van de manica flexoria (pijltoppen). Links: Partiële scheur van de manica flexoria
(MF), bekeken vanuit het abaxiaale deel van het proximale aspect van de diepe buiger (DDFT); Midden: Tenoscoop tussen de
manica flexoria en de diepe buiger, toont (bijna) volledige scheuren van de manica flexoria; Rechts: Manica flexoria na resectie
(Schramme en Smith, 2010).
Een desmotomie van de proximale ringband kan omwille van verschillende redenen aangewezen zijn.
Zo kan een echografisch aangetoonde verdikking van de ringband, of een functionele vernauwing van
het kanaal gevormd door de ringband (waarbij de passage van de endoscoop belemmerd wordt)
(Nixon et al., 1993; Fortier et al., 1999; Wilderjans et al., 2003; Smith en Wright, 2006; Jordana et al.,
2013).
Postoperatief wordt het lidmaat gedurende twee á vier weken beschermd door middel van een
verband, dat van de voet tot distaal van de carpus/ tarsus gaat en als functie heeft de postoperatieve
zwelling tegen te gaan en de incisieplaatsen te beschermen. Het wordt daags na de ingreep en
vervolgens om de vier à zes dagen vervangen (Wright en McMahon, 1999; Wilderjans et al., 2003;
Cauvin, 2003; Fortier, 2005; Smith en Wright, 2006; Findley et al., 2012).
Tien á viertien dagen na de operatie worden de hechtingen verwijderd (Wright en McMahon, 1999;
Wilderjans et al., 2003; Smith en Wright, 2006).
Vanaf drie à vier dagen na de operatie mag het paard reeds gecontroleerd stappen (bijvoorbeeld aan
de hand), om de vorming van adhesies te beperken (Nixon, 2002). Wanneer tijdens de tenoscopie
adhesies verwijderd werden, kan het volgens sommige auteurs aangewezen zijn twee weken na de
ingreep natrium hyaluronzuur intrasynoviaal in te spuiten om een nieuwvorming van adhesies te
verminderen (Amiel et al., 1989; Moro-oka et al., 2000; Nixon, 2002), al wordt er in geval van
uitgesproken tenosynovitis sowieso enkele weken postoperatief vaak een injectie met
ontstekingsremmers uitgevoerd. Elk paard wordt postoperatief nog zeven à tien dagen met niet-
steroïdale ontstekingsremmers behandeld (fenylbutazone 4,4mg/kg po. of iv.) om het ontstaan van
weefselzwelling en ontsteking tegen te gaan (Nixon, 2002; Smith en Wright, 2006; Jordana et al.,
2013).
22
Over de toediening van een antibioticum bestaan er verschillende meningen. Bij de afwezigheid van
een verwonding en bij een tenoscopische ingreep, kan het volgens Smith en Wright, 2006
aangewezen zijn om perioperatief bijvoorbeeld natrium benzylpenicilline (3000 IU/kg iv.) toe te dienen,
maar is het volgens hen, evenals door Jordana et al. (2013) postoperatief niet noodzakelijk. Dit is in
tegenstelling tot Nixon, 2002, die zowel vóór de ingreep, als ook twee à drie dagen daarna een
antibioticum zou toedienen.
De duur en intensiteit van revalidatie wordt bepaald door de primaire letsels, en kan variëren van
enkele weken tot vele maanden (Wright en McMahon, 1999; Davis en Smith, 2011; Jordana et al.,
2013).
1.2.5. Prognose
Zoals reeds vermeld, hangt de prognose sterk af van de primaire pathologie van de tenosynovitis
(Schramme en Smith, 2010). Zo hebben letsels van de manica flexoria een betere prognose dan
letsels ter hoogte van de diepe buiger. Daarbij is de lengte van de scheur negatief gecorreleerd met
de prognose (Davis en Smith, 2006; Smith en Wright, 2006; Jordana et al., 2013; Gerdes, 2014).
Wanneer er geen reactie op de systemische therapie is of wanneer de symptomen verslechteren is de
prognose gereserveerd (Stanek, 2006).
Als gereserveerd wordt ook het cosmetische resultaat aanzien, want dikwijls blijft er op lange termijn
nog een zwelling aanwezig (Arensburg et al., 2011; Bertone, 2011).
23
2. RETROSPECTIEVE STUDIE
2.1. MATERIAAL EN METHODEN
Voor deze retrospectieve studie werden alle paarden en pony´s met een niet-infectieuze tenosynovitis
bestudeerd, die door middel van een tenoscopie aan de Faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke
werden behandeld. Hierbij gaat het over 50 gevallen tussen april 2008 en maart 2016.
De paarden en pony´s waren tussen 2 en 21 jaar oud en werden in verschillende disciplines ingezet.
Er werd een vragenlijst (zie bijlage I) opgesteld, die vooral aan de hand van de databank van de
kliniek heelkunde en anesthesie van de grote huisdieren beantwoord kon worden. Vervolgens werden
de eigenaars opgebeld om follow-up informatie te verkrijgen, uiteindelijk waren slechts 40 van de 50
van de eigenaars te bereiken. De follow-up periode van de 40 gevallen is gemiddeld 4,5 jaar.
In de vragenlijst werden volgende aandachtspunten opgenomen:
1) Datum van de consultatie(s) op de kliniek in Merelbeke
2) Leeftijd van het paard/ pony
3) Geslacht
4) Ras
5) Oorspronkelijk niveau van training/ wedstrijd*
6) Duur van manken vóór de consultatie op kliniek(*), **
7) Vroeger al klachten van een niet-infectieuze tenosynovitis gehad, of reeds behandeld
8) Aangetast lidmaat
9) Echografische letsels
10) Radiografische letsels
11) Tenoscopische letsels en behandeling
12) Nabehandeling/ specifieke revalidatie en bijkomende therapieën (evtl. beslag)
13) Functioneel en cosmetisch resultaat*
14) Later niveau van training/ wedstrijd*
15) Recidieven*
* Informatie bekomen door middel van een telefonisch gesprek met de eigenaars;
** Niet altijd duidelijk te achterhalen, omdat een aantal van de gevallen al enkele jaren geleden werd onderzocht en behandeld.
Aan de hand van de verkregen gegevens, konden verbanden tussen verschillende aandachtspunten
geanalyseerd worden.
Het werden onder andere relaties tussen primaire letsels en functionele of cosmetische resultaten
bekeken en er werd bekeken of er een predispositie voor de aantasting van een bepaald lidmaat was
bij paarden en pony´s en of bij jumping of non-jumpingpaarden een bepaald been of structuur het
meest aangetast was. Bovendien werd het gebruik van de paarden vóór en na de tenoscopische
ingreep bekeken en beoordeeld of het resultaat beter was wanneer enkel één structuur aangetast
was. In een aantal gevallen werd een sectie van het annulair ligament uitgevoerd en werd het
functionele en cosmetische resultaat geanalyseerd.
24
De statistische resultaten werden aan de hand van een statistisch programma (GraphPad InStat3)
berekend.
2.2. RESULTATEN
2.2.1. Klinische resultaten
In de studie werden 50 paarden en pony´s (hier verder als `paarden` vermeld) met een leeftijd tussen
2 en 21 jaar bekeken. De gemiddelde leeftijd waarmee deze paarden met een niet-infectieuze
tenosynovitis op consultatie naar de kliniek kwamen, was 9,5 jaar.
Van de aangetaste paarden waren 60% (30/50) merries, 38% (19/50) ruinen en 2% (1/50) hengsten.
Van de 50 onderzochte gevallen zijn er twee paarden, bij welke een bilaterale tenoscopie van de
achterbenen werd uitgevoerd en één paard, waarbij beide achterbenen geopereerd werden en het
linker achterbeen zelfs twee keer.
Zowel bij paarden (28/46 of 60,9%), als ook bij pony´s (6/8 of 75%) waren vooral de achterbenen
aangetast.
De discipline waarin de paarden gebruikt werden voordat zij een niet-infectieuze tenosynovitis kregen,
was slechts in 42 gevallen gekend (zie figuur 20). Jumpingpaarden en recreatiepaarden maakten met
40,5% resp. 23,8% het grootste deel uit.
De paarden werden verder onderverdeeld. In een groep van jumping- (jumping, dressuur + jumping,
eventing) en een van non-jumping paarden (dressuur, recreatie, koets, weide).
Er kwamen dus 57,1% (24/42) jumpingpaarden en 42,9% (18/42) non-jumpingpaarden op consultatie
naar de faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke.
Discipline Paard Pony Totaal
Dressuur 4 1 5
Jumping 14 3 17
Dressuur + Jumping 5 1 6
Eventing 1 0 1
Recreatie 9 1 10
Koets 0 1 1
Weide 2 0 2
35 7 42
Figuur 20: Disciplines vóór consultatie op de kliniek.
Jumping > recreatie > Dressuur + Jumping > Dressuur > Weide > Eventing, Koets
25
Er is een significant verschil (p-waarde 0,0231) tussen de aantasting van voor- of achterbenen bij
jumping (jumping, eventing) en non-jumping (dressuur, recreatie, koets, weide) paarden (zie figuur
21).
Bij de jumping paarden is de tenosynovitis 57,7% (15/26) ter hoogte van de voorbenen en bij non-
jumping paarden 80% (16/20) ter hoogte van de achterbenen.
Zowel bij jumpingpaarden alsook bij non-jumpingpaarden was geen significant verschil te zien tussen
de aantasting van een rechter of linker voor- respectievelijk achterbeen.
Bij jumpingpaarden werden de linker- en rechterkant even veel aangetast. Ter hoogte van de
voorbenen waren 46,7% (7/15) van de scheuren op linkerkant en 53,3% (8/15) rechts.
Bij de achterbenen was het linker been vaker aangetast (6/11 of 54,5%) dan het rechter been (5/11 of
45,5%).
Bij non-jumpingpaarden werden meer gevallen van tenosynovitis op de linkerkant vastgesteld (12/20
of 60%). Ter hoogte van de voorbenen was maar 25% (1/4) links, en 75% (3/4)rechts aangetast. Dit in
tegenstelling tot de situatie bij de achterbenen, waar 68,8% (11/16) van de scheuren op links en enkel
31,3% (5/16) rechts werden gediagnosticeerd.
Figuur 21: Niet-infectieuze tenosynovitis bij jumping- (blauw) en non-jumpingpaarden (rood); Ter hoogte van de voorbenen(VB)
zijn 57,6% (15/26) scheuren bij jumping paarden en 20% (4/20) bij non-jumping paarden. Ter hoogte van de achterbenen(AB)
zijn maar 42,3% (11/26) scheuren bij jumping paarden en 80% (16/20) bij non-jumpingpaarden.
2.2.2. Echografie
Echografie is een belangrijke beeldvormingstechniek om tenosynovitis ter hoogte van de
sesamschede en peesletsels op die plaats in beeld te brengen. In de databank van de faculteit
diergeneeskunde waren verslagen van 51/54 gevallen van tenosynovitis te verkrijgen. De drie
gevallen waar niet de volledige informatie van de beeldvorming beschikbaar was, worden hier verder
buiten beschouwing gelaten.
been - disciplineColumn Totals
Columns
VB AB
25
20
15
10
5
26
De onderstaande tabel (figuur 22) geeft een overzicht hoe de primaire letsels door middel van
echografie overeenstemden met de letsels, die door middel van radiografie of tenoscopie
gediagnosticeerd konden worden.
Er is niet altijd een overeenstemming tussen de diagnostische resultaten van verschillende
beeldvormingstechnieken.
Zo was de diepe buiger volgens tenoscopie in 23/51 (45,1%) gevallen gescheurd, maar enkel in 15/23
(65,2%) gevallen was deze scheur ook door middel van echografie vast te stellen. Omgekeerd was er
in 6/51 gevallen vermoeden van een scheur van de diepe buiger, die uiteindelijk niet werd bevestigd
door middel van een tenoscopie.
Door middel van tenoscopie werden bij 20/51 gevallen scheuren ter hoogte van de manica flexoria
gediagnosticeerd, maar daarvan bestond slechts bij 9/20 (45%) een vermoeden na echografie. Anders
dan bij de diepe buiger worden van de manica flexoria maar twee vals positieve bevindingen door
middel van echografie verkregen.
Daaruit resulteert een sensitiviteit van 74,2% en een specificiteit van 82,4% voor de diagnose van
scheuren ter hoogte van de diepe buiger. Voor scheuren van de manica flexoria is de sensitiviteit van
echografie 64,5% en de specificiteit 94%.
Aan de hand van de tabel wordt dus duidelijk, dat door middel van echografie vaak wel een
tenosynovitis gediagnosticeerd kan worden, maar dat van de primaire letsels vaak enkel een
vermoeden gegeven kan worden.
Echografie Radiografie Tenoscopie
TS, DB - DB
TS, lig. sesamoideum rectum Geen -
DB - DB, MF
AL - DB
OB, mesotenon - DB
? - DB
Kogel, TS, lig. sesamoideum rectum,
entheseopathie m. interosseus
WD zwelling, mineralisatie, artefact Geen
TS. Verdikte wand, AL - MF
MF - MF, OB
AL, desmitis interosseus Nieuwbeenvorming AL Geen
TS, DB, AL - OB, MF
SS proliferatie - MF
TS - MF, DB
TS, proliferaties, adhesies - DB
TS, OB - DB
TS, DB - DB
TS, DB, adhesies, OB - DB, OB
TS - MF
TS, verdikte wand, OB - MF
TS, verdacht: DB, MF Diffuse zwelling plantair kogel MF
TS, DB - DB
TS, verdacht MF Tarsus geen OB, constrictie AL
27
TS, DB - DB
TS - MF
TS, MF - MF
TS, DB, proliferaties Zwelling/ degeneratie kogel, SS,
osteoporosis
MF
TS, MF - OB
TS, proliferaties, DB, AL WD zwelling (kootholte) DB
TS, DB - DB
TS, mesotenon, proliferatie, DB, OB - DB, OB
TS, mineralisatie, LCL, verdacht:DB WD zwelling, verdacht
insertiedesmopathie CL
Geen duidelijke scheuren
TS, verdacht: DB, MD Geen DB
TS, verdacht DB - Geen
TS, DB - DB
TS, DB - DB
TS, AL, adhesies, proliferatie,
mineralisaties, DB
Enthesopathie AL, mineralisaties,
enthesopathie ligg. SS oblique
Geen scheuren
TS, DB, AL - DB
S SS - Fibrose OB
TS, OB - DB
TS, OB, nieuwbeenvorming Nieuw beenvorming MF
OB - OB
TS, MF Contrast: scheur MF MF
S SS, MF - MF
? - DB
TS, verdacht: MF Geen MF
TS, verdacht: MF ruptuur - MF omgeslagen
TS, MF,AL - MF
TS, desmitis lig.sesamoideum obliquum Kogel: WB zwelling pamlair DB
TS - DB
TS, MF Kogel: effusie, insetiedesmopathie AL,
contrast: MF scheur
MF
? ? MF
TS, DB Contrast: DB DB
Zwelling Geen ligg.sesamoidea distale
S SS, DB Contrast: DB DB
Figuur 22:Primaire letsels ter hoogte van de sesamschede, gezien door middel van echografie, radiografie en tenoscopie.
TS= tenosynovitis, S SS= synovitis sesamschede, DB= diepe buiger, OB= oppervlakkige buiger, MF= manica flexoria, AL= lig.
Annulare, LCL= lateraal collateraalband
2.2.3. Radiografie
Slechts in 19 van de 50 gevallen werd gebruik gemaakt van radiografie en slechts bij vier daarvan
gaat het over contrast radiografie. Bij één paard werden zowel opnames met alsook zonder contrast
genomen, zodat hier in totaal 20 resultaten ter beschikking stonden (zie figuur 22).
28
In 7/20 gevallen werd gewoon een weke delen zwelling plantair van de kogel of van de kootholte
waargenomen. In één geval is er ook degeneratie en osteoporosis van de kogel aanwezig.
Door middel van radiografie wordt nieuwbeenvorming (2/20) en mineralisatie (2/20) goed in beeld
gebracht.
In 5/20 gevallen werden op de radiografische opnames geen afwijkingen vastgesteld, hoewel er bij
tenoscopie slechts in één geval evenzeer geen letsel aanwezig was. Bij de andere vier gevallen werd
door middel van tenoscopie een scheur ter hoogte van de diepe buiger, de oppervlakkige buiger, de
manica flexoria en lesie van de ligg. sesamoïdale distale, gediagnosticeerd.
Contrast radiografie werd in 2/20 gevallen gebruikt om een scheur van de manica flexoria aan te
tonen, die door middel van echografie vermoed werd en in 2/20 gevallen om een scheur van de diepe
buiger in beeld te brengen.
Deze vier resultaten van de contrast radiografie konden allemaal door middel van tenoscopie worden
bevestigd.
2.2.4. Tenoscopie
Wanneer enkel één been aangetast was (49/54), werd de ingreep in laterale positie gedaan. Enkel in
één geval werden de achterbenen tegelijk geopereerd, en werd het paard in dorsale ligging geplaatst.
Voor de ingreep werden altijd minstens twee openingen gemaakt. Via een opening werd de
tenoscoop de sesamschede binnen gebracht, en doorheen de andere opening(en) werden de overige
instrumenten op de juiste plaats in de sesamschede gepositioneerd.
Losse vezels in de sesamschede werden altijd verwijderd, en scheuren ter hoogte van pezen en
ligamenten gedebrideerd of “geshaved”. In 21/54 (38,9%) gevallen werd een sectie van het annulair
ligament gedaan. De hoofdreden daarvoor was een vernauwing van de sesamschede door verdikking
of constrictie van het annulair ligament. In één geval waren tenoscopisch helemaal geen afwijkingen
te vinden en werd het ligament doorgesneden om daardoor eventueel verbetering te verkrijgen.
In 9/54 gevallen werd de manica flexoria slechts gedeeltelijk verwijderd en in 8/54 gevallen werd een
totale sectie uitgevoerd, wanneer deze gescheurd was of in één geval om de instrumenten beter op
de juiste plaats in de sesamschede binnen te kunnen brengen.
Bij de meeste gevallen (47/54 of 87,0%) werd bij de tenoscopie enkel een scheur van één structuur in
de sesamschede gezien, terwijl bij enkele gevallen (4/54 of 7,4%) zelfs geen scheur opgemerkt kon
worden. Scheuren van meer dan een structuur, namelijk ter hoogte van de diepe buiger in combinatie
met de manica flexoria of de oppervlakkige buiger, worden bij drie van de gevallen (3/54 of 5,6%)
gezien.
Wanneer het aantal letsels/ scheuren ter hoogte van de diepe buiger, manica flexoria, de
oppervlakkige buiger en het annulair ligament op basis van tenoscopie worden vergeleken ten
opzichte van het totaal aantal aangetaste structuren (n=54), is duidelijk dat de diepe buiger het meest
29
aangetast is (46,3%). De manica flexoria is in 35,19% van de gevallen aangetast, terwijl de
oppervlakkige buiger maar in 14,8% aangetast is en het annulair ligament maar in 3,7% van de
gevallen.
Letsels ter hoogte van de diepe buiger worden voornamelijk lateraal beschreven, toch wordt de juiste
positie van schade in de databank niet altijd duidelijk vermeld.
2.2.3. Postoperatief
Postoperatief werden alle patiënten gedurende een periode van twee tot zeven dagen behandeld met
NSAID´s. Flunixine meglumine was het meest verkozen geneesmiddel en slechts in één geval werd
behandeld met fenylbutazone. De gemiddelde duur van medicatie met ontstekingsremmers na de
tenoscopische ingreep was 3,4 dagen.
Antibiotica werden slechts in zeven gevallen toegediend. In 6/7 gevallen werd penicilline gedurende
twee tot drie dagen toegediend en in 1/7 gevallen werd het paard gedurende zes dagen behandeld
met doxycycline.
De hechtingen werden na 14 dagen op een steriele wijze verwijderd en het verband gedurende deze
periode om de drie tot vier dagen vervangen. Na het verwijderen van de hechtingen werd het verband
nog twee tot drie dagen ter plaatse gelaten.
Gezien de letsels, was een infiltratie van de peesschede aangeraden, drie weken na de operatieve
ingreep. De locale injectie bevatte een lage dosis corticosteroïden (bv. 12mg triamcinolone acetonide)
in combinatie met hyaluronzuur.
De revalidatieperiode varieert naargelang de aangetaste structuren en de voorgenomen behandeling.
Bij alle paarden werd na de tenoscopie met een periode van boxrust begonnen, die varieerde tussen
twee dagen en 4 weken. Daarop volgde een periode van ongeveer vier tot zes weken, waarin de
paarden gecontroleerd moesten stappen. Dit werd best aan de hand gedaan en de duur van stappen
werd geleidelijk opgebouwd, bijvoorbeeld van 5 minuten naar 40 minuten. Daarop volgde een periode
van bereden stappen, die evenzeer van duur verschilde.
Na drie maanden werd een hercontrole op de kliniek aangeraden, waarbij de evolutie van de genezing
door middel van echografie gecontroleerd kon worden. Als de paarden reeds vroeger tijdens de
revalidatie weer klachten vertonden, werden de eigenaars geadviseerd al eerder op consultatie te
komen.
Wanneer de genezing goed verliep, mochten de paarden na de controle weer geleidelijk beginnen
draven en het werk opbouwen. Vanaf dat moment was het ook toegestaan de paarden op een kleine
paddock te zetten.
Bij een aantal paarden werd twee of drie maanden later nog een controle op de kliniek gedaan, al dan
niet met echografisch onderzoek.
In totaal duurde de geplande revalidatieperiode gemiddeld drie tot zes maanden.
Op de kliniek werden niet alle paarden opgevolgd tot ze terug in het werk kwamen en heeft een aantal
eigenaars beschreven, dat zij de rustperiode zelfstandig verlengd hebben. Vaak werden de paarden
30
gedurende een periode op de weide gezet, of werd met merries een veulen gefokt, voordat de training
verder werd opgebouwd.
Over het beslag van de paarden algemeen of als deel van de nabehandeling van de tenoscopische
ingreep, staat in de databank weinig beschreven. Juist werd er bij één jumpingpaard met problemen
ter hoogte van de diepe buiger, melding gemaakt van een gesloten ijzer, dat de tractie op de diepe
buiger zou verminderen.
2.2.5. Follow-up
Een follow-up informatiegesprek met de eigenaars was voor 40/50 paarden mogelijk.
Op de vraag of de paarden na de tenoscopie terug op hetzelfde niveau gewerkt konden worden, was
geen significant verschil (p-waarde 0,592) te zien tussen die gevallen zonder of met één letsel ten
opzichte van diegene met meerdere primaire letsels (zie figuur 23) .
Niveau na tenoscopie Aantal letsels Totaal
≤1 >1
Op zelfde niveau 19 2 21
Lager niveau/slecht 20 1 21
39 3 42* Figuur 23: Aantal paarden bet maximaal 1 en meer dan 1 letsel in relatie met het uiteindelijke niveau na tenoscopische
behandeling van de sesamschede. *van de 40 paarden, waarvan de informatie volgens de eigenaars bekend waren, waren 42
benen aangetast
Met ≤1 letsel kwamen uiteindelijk 48,7% (19/39) terug op het voorafgaande niveau en met >1 letsels
66,7% (2/3), toch waren er maar zeer weinig sesamschedes (3/42) waar meer dan één scheur
aanwezig was. In totaal konden 50% (21/42) van de behandelde paarden terug op hun niveau
getraind worden.
Verder werd onderzocht hoe het functionele en cosmetische resultaat na scheuren van de diepe
buiger en de manica flexoria was en ook de oppervlakkige buiger en het annulair ligament werden
bekeken. Er kon telkens geen significante associaties worden vastgesteld.
Bij scheuren van de diepe buiger waren uiteindelijk 66,7% (12/18) niet meer mank en van de manica
flexoria 60% (9/15) (zie figuur 24).
31
Figuur 24: Functioneel resultaat na tenoscopische behandeling van scheuren ter hoogte van de diepe buiger (DB) en de manica
flexoria (MF).Blauw= niet meer mank, rood= wel mank
Het cosmetische resultaat na de behandeling van de diepe buiger en de manica flexoria is ook niet
significant verschillend (p-waarde 0,447). Slechts bij 27,8% (5/18) met letsels ter hoogte van de diepe
buiger, was uiteindelijk geen zwelling meer aanwezig ter hoogte van de sesamschede. Terwijl na een
scheur van de manica flexoria uiteindelijk 46,7% (7/15) zonder zwelling waren (zie figuur 25).
Fuguur 25: Cosmetisch resultaat na tenoscopische behandeling van scheuren ter hoogte van de diepe buiger (DB) en de
manica flexoria (MF). Blauw= geen zwelling meer, rood= wel zwelling
Scheuren ter hoogte van de oppervlakkige buiger of het annulair ligament werden niet frequent
gezien, zodat een statistische analyse niet zinvol was.
Toch was er aan de hand van de resultaten van de bekeken gevallen een trend te zien. Na een
behandeling van de oppervlakkige buiger waren 80% (4/5) paarden niet meer mank en vertoonden
60% (3/5) geen zwelling meer.
Primair letsel functioneel resultaatColumn Totals
Columns
DB MF
18
16
14
12
10
8
6
4
2
Primair letsel cosmetisch resultaatColumn Totals
Columns
DB MF
18
16
14
12
10
8
6
4
2
32
Het annulair ligament was slechts in twee gevallen aangetast, waarbij één (50%) niet meer mank was
en geen zwelling meer vertoonde.
Zoals reeds vermeld werd in een groot aantal gevallen een sectie van het annulair ligament gedaan.
Van de dieren, waarvan het verloop onderzocht kon worden, werd bij 42,5% (17/40) een sectie
uitgevoerd. Enerzijds om met het instrumentarium beter op de juiste plaats in de sesamschede terecht
te kunnen komen, anderzijds ter preventie van het opstapelen van vocht in de sesamschede en de
druk op de structuren in het kogelkanaal door een constrictie te verlagen.
Echter was er geen significant verschil te zien tussen dieren waar het annulair ligament al dan niet
doorgesneden werd tijdens de tenoscopie.
Zo waren na sectie 64,7% (11/17) van de paarden niet meer mank en zonder sectie 65,2% (15/23)
(zie figuur 26).
Figuur 26:Functioneel resultaat na al dan niet sectie van het annulair ligament. Blauw= niet meer mank, rood= wel mank
Wat het cosmetisch resultaat betreft, was er geen significant verschil: bij paarden met sectie was
enkel bij 43,8% (7/16) geen zwelling meer aanwezig, terwijl bij gevallen waar geen sectie werd gedaan
zelfs bij 52% (13/25) geen zwelling meer te zien was (zie figuur 27).
Figuur 27: Cosmetisch resultaat na al dan niet sectie van het annulair ligament. Blau= geen zwelling, rood= wel zwelling
sectie AL - functioneel resultaatColumn Totals
Columns
sectie AL geen sectie AL
20
15
10
5
sectie AL - cosmetisch resultaatColumn Totals
Columns
sectie AL geen sectie AL
25
20
15
10
5
33
Eerder werd reeds vernoemd, dat 50% van de paarden, bij die een tenoscopische behandeling van
letsels in de sesamschede werd gedaan, terug op het oorspronkelijke niveau kwamen.
De proportie paarden dat niet meer mank was, was echter 65% (26/40).
Als het niet manken en manken in relatie met het al dan niet aanwezig zijn van zwelling werd gebracht
(zie figuur 28, 29), was er een significant verschil aanwezig (p-waarde 0,0203).
Niet mank Mank
Geen zwelling 17 3 20
zwelling 9 11 20
26 14 40 Figuur 28: De tabel vertoont de relaties tussen de functionele en cosmetische resultaten. Met hulp van een Chi-square test werd
een p-waarde van 0,0203 berekend.
Van de niet manke paarden vertoonden 65% (17/26) ook geen zwelling meer.
Toen het aandeel manke paarden voor zwelling werd onderzocht, bleek, dat 78,6% (11/14) nog een
zwelling vertoonde. Met een p-waarde van 0,0203 was het verband tussen al dan niet manken en de
aan- of afwezigheid van zwelling ter hoogte van de sesamschede als significant te beoordelen.
Figuur 29: Functioneel en cosmetisch resultaat van 40 gevallen na een enquête met de eigenaars. Blauw= geen zwelling, rood=
wel zwelling
Zoals boven vermeld, waren uiteindelijk meer paarden niet meer mank (26/40), dan terug op hun
oorspronkelijk niveau getraind werden (20/40). Wanneer de paarden meer moesten werken na de
revalidatie, begonnen ze terug problemen te krijgen, zodat zij uiteindelijk enkel gebruikt werden als
wandelpaard (2/6), voor recreatief gebruik (1/6), voor dressuur of jumping op een lager niveau (2/6) of
werden ingezet in de fokkerij.
DISCUSSIE
In de databank van de faculteit diergeneeskunde in Merelbeke stond informatie ter beschikking over
50 gevallen van tenoscopische behandelingen van letsels in de sesamschede, in een periode van 8
jaar. Om follow-up informatie te verkrijgen, werden de eigenaars telefonisch gecontacteerd of e-mails
functioneel- cosmmetisch herstelColumn Totals
Columns
niet mank mank
25
20
15
10
5
34
verstuurd, wanneer deze absoluut niet bereikbaar waren via de telefoon. Uiteindelijk konden 40 van
de 50 eigenaars bevraagd worden.
Door het relatief beperkt aantal gevallen, was statistische analyse erg beperkt.
Volgens vroegere studies van Smith en Wright (2006) en Arensburg et al. (2011), waren er geen
geslachtspredisposities aanwezig. In deze studie waren er echter 60% merries aangetast en slechts
40% ruinen/ hengsten. Omwille van het lage aantal bekeken gevallen, kan dit meer een
toevalsbevinding zijn. Een duidelijke predispositie voor leeftijd was in deze studie echter ook niet waar
te nemen.
De paarden werden ingedeeld in twee groepen, namelijk jumping- en non-jumpingpaarden, waarbij
paarden, die recreatief gebruikt werden in de non-jumping-groep werden geplaatst. Recreatie is als
trainingsniveau een zeer variabel te definiëren begrip. Soms werden de paarden enkel voor
wandelingen gebruikt, sommigen deden kleine sprongetjes en nog andere volgden lessen met de
paarden.
In deze studie waren bij de jumpingpaarden significant meer de voorbenen aangetast en bij non-
jumpingpaarden waren dit de achterbenen. Anders dan in de studie van Arensburg et al. (2011), waar
bij jumpingpaarden vooral het rechter voorbeen aangetast was, waren in deze studie meer paarden
met een tenosynovitis ter hoogte van het linker voorbeen.
Algemeen waren zowel bij paarden als ook bij pony´s meer sesamschedes ter hoogte van de
achterbenen aangetast. Zowel bij paarden als bij pony´s werden ter hoogte van de achterbenen
voornamelijk letsels van de manica flexoria waargenomen, zoals het ook beschreven werd door
andere auteurs (Findley et al., 2012).
In de literatuur wordt beschreven, dat vooral scheuren van de diepe buiger en de manica flexoria de
primaire letsels zijn bij een niet-infectieuze tenosynovitis (Stashak 2002, Fortier, 2005, Stanek, 2006)
en ook hier was de diepe buiger in 45% van de gevallen aangetast en de manica flexoria in 39,2%.
Andere structuren, zoals de oppervlakkige buiger en het annulair ligament waren in mindere mate de
oorzaak van de tenosynovitis.
Echografie wordt als essentiële beeldvormingstechniek beschreven om de onderliggende pathologie
van de niet-infectieuze tenosynovitis te visualiseren (Edinger et al., 2005; Schramme en Smith, 2010;
Bertone, 2011), toch is de sensitiviteit en specificiteit voor letsels ter hoogte van de manica flexoria
beperkt (Fortier, 2005; Fiske-Jackson et al., 2013; Cauvin en Smith, 2014). Dit werd duidelijk bij het
vergelijken van de drie beeldvormingstechnieken en het vaststellen van letsels.
Bij echografie waren zowel vals positieve als ook vals negatieve resultaten voor scheuren van de
diepe buiger en de manica flexoria.
Als andere niet-invasieve techniek voor diagnostiek, is contrast radiografie geschikt om pathologieën
ter hoogte van de diepe buiger of de manica flexoria vast te stellen (Fortier, 2005; Smith en Wright,
2006; Fiske Jackson et al., 2013, Cauvin en Smith, 2014). Deze techniek wordt in de praktijk nog
weinig gebruikt bij het verdacht van letsels ter hoogte van de diepe buiger of de manica flexoria, die
door middel van echografie niet duidelijk in beeld gebracht kunnen worden.
35
Aan de faculteit diergeneeskunde wordt geprobeerd het gebruik van contrast radiografie te stimuleren,
omdat het een zeer goede en gemakkelijke techniek is.
In de gevallen van niet-infectieuze tenosynovitis aan de faculteit diergeneeskunde werd contrast
radiografie enkel in vier gevallen toegepast. De resultaten daarvan konden door middel van
tenoscopie worden bevestigd, toch zijn vier gevallen te weinig om aan de hand daarvan een zekere
uitspraak over de gevoeligheid van deze methode te kunnen maken.
In de kliniek werd de techniek van tenoscopie aangewend, zoals ze 1990 door Nixon werd
beschreven. Tenoscopie kan als diagnostische methode worden aangewend (Cauvin, 2003; Davis en
Smith, 2006), maar bij alle 50 gevallen gingen andere diagnosetechnieken vooraf en werd tenoscopie
vooral uitgevoerd ter behandeling van letsels ter hoogte van de sesamschede.
Naast het verwijderen van vezels, het debrideren of “shaven” van scheuren en het spoelen van de
sesamschede, werd frequent ook een sectie van de ringband gedaan.
Bij 23 van de 54 (42,6%) uitgevoerde tenoscopieën werd een sectie van de ringband uitgevoerd.
Redenen daarvoor waren een verdikking van de ringband of een functionele vernauwing van het
kogelkanaal (Nixon et al., 1993; Fortier et al., 1999; Wilderjans et al., 2003; Smith en Wright, 2006;
Jordana et al., 2013), maar ook wanneer er geen letsels gevonden konden worden. Op deze manier
zou de ingreep een insnoering door de ringband en accumulatie van vloeistof, en daarmee de druk in
de sesamschede, kunnen verminderen of voorkomen.
Na de bevraging was informatie van 40 behandelingen beschikbaar. Daarvan werd eveneens bij
42,5% (17/40) gevallen een sectie uitgevoerd. Echter was het resultaat zowel voor het functioneel
herstel, alsook voor cosmetisch herstel tegenvallend. Met of zonder sectie van de ringband waren
ongeveer even veel paarden niet meer mank (64, 7% vs. 65,2%), en zonder sectie waren zelfs meer
gevallen zonder zwelling aanwezig (52%), dan na een sectie (43,8%).
Soms was het niet eenvoudig om een eenduidig antwoord van de eigenaars te verkrijgen. Sommigen
beschreven hun paarden als “soms een beetje mank”, “onregelmatig” of “eventueel is hij/zij soms een
beetje stijf” en een klein aantal paarden was uiteindelijk ook nog mank omwille van andere klachten.
Ook de graad van zwelling was vaak onduidelijk. Zo hadden enkele paarden “soms een beetje
zwelling” of “ sowieso geen droog beenwerk”. Over de hardheid van de zwelling was zeer weinig
informatie te verkrijgen, daardoor kwam deze niet verder in aanmerking voor de resultaten.
Tevens was er weinig informatie te verkrijgen over de tijdsduur van het manken voordat de paarden
op consultatie op de kliniek werrden aangeboden. Bij sommigen stond een korte anamnese in de
databank vermeld, maar in de meeste andere gevallen waren de eiganaars niet meer op de hoogte
over het ontstaan van de problemen. Dit punt was zeker interessant geweest om na te gaan of het
resultaat na de tenoscopie beter is wanneer de primaire letsels sneller werden behandeld.
De nabehandeling werd op kliniek in principe uitgevoerd zoals vroeger beschreven (Wright en
McMahon, 1999; Wilderjans et al., 2003; Cauvin, 2003; Fortier, 2005; Smith en Wright, 2006; Findley
et al., 2012), toch was er in realiteit veel variatie wat de duur van de revalidatiestappen betreft. Soms
36
waren er grote verschillen, bijvoorbeeld mochten de paarden vanaf twee dagen tot vier weken terug
beginnen stappen, wat duidelijk langer is dan door Nixon (2002) beschreven. Bovendien leek het niet
helemaal duidelijk met welke aandoeningen of behandelingsstappen de revalidatie in een periode van
welke lengte werd voorgesteld. Natuurlijk werd het verloop van de genezing altijd mee in overweging
genomen.
Na drie maanden was in alle gevallen een terugbezoek op de kliniek aangeraden, dat slechts bij een
beperkt aantal van de patiënten werd uitgevoerd. Toch kon men er niet over oordelen of de eigenaars
geen verdere controles lieten doen of de eigen dierenarts ter plaatse kwam om het paard de
controleren en een echografisch onderzoek uit te voeren. Hetzelfde wat de intrasynoviale injectie met
corticosteroïden en hyaluronzuur betreft. Deze kon even goed door de dierenarts thuis worden
toegediend.
Sommige eigenaars berichten, dat zij de revalidatieperiode uiteindelijk zelfstandig verlengd hebben
(bijvoorbeeld door hun merrie eerst te laten dekken of het paard gedurende een periode op de weide
te laten lopen).
De prognose wordt in de literatuur door een aantal auteurs (Davis en Smith, 2006; Smith en Wright,
2006; Jordana et al., 2013; Gerdes, 2014) als beter omschreven wanneer de primaire letsels zichter
hoogte van de diepe buiger bevinden, dan ter hoogte van de manica flexoria. Dit kwam overeen met
het resultaat van deze studie.
Voor het cosmetische resultaat is de prognose gereserveerd, omdat de zwelling vaak nog lange tijd
aanwezig blijft (Arensburg et al., 2011; Bertone, 2011). Van de 40 gevallen waarvan informatie over
de zwelling na de behandeling aanwezig was, was bij 50% van de gevallen nog zwelling te zien.
In 45% (9/20) ging dit echter niet gepaard met manken. Of deze symptoomloze zwelling of
“peesgallen” (Bertone, 2011; Jordana, 2011) verder een risico voor het ontstaan van andere letsels
zijn, is niet goed gekend.
Het is opmerkelijk dat er meer niet mankende paarden waren, dan paarden die terug op hun niveau
werden getraind (65% vs. 50%). De overige 15% worden gewoon op een lager niveau bereden of als
wandelpaard gebruikt. Een duidelijk verschil tussen manken en niet manken was op basis van de
uitleg van de eigenaars soms niet gemakkelijk te maken, omdat de paarden ondertussen ook nog
andere klachten hadden of de eigenaar zelf niet goed het onderscheid kon maken of het paard nu stijf
was (eventueel door de hoge leeftijd) of effectief mank. De meeste paarden werden dus nog als
recreatie of wandelpaard gebruikt, zonder er veel van te verwachten. Een andere optie was om ermee
te fokken.
Omdat de eerste gevallen van de databank reeds in het jaar 2008 werden geopereerd, is het niet
verwonderlijk dat niet meer alle paarden leven. Toch werd geen van de paarden omwille van de
klachten ter hoogte van de sesamschede geëuthanaseerd.
37
REFERENTIELIJST
1. Amiel D., Kenneth I., Edmund B., Wiig M., Vande Berg J., Akeson W.H., Gelberman R.
(1989). Hyaluronan in flexor tendon repair. The Journal of hand surgery 14A, 837-843.
2. Arensburg L., Wilderjans H., Simon O., Dewulf J., Boussauw B. (2011). Nonseptic
tenosynovitis of the digital flexor tendon sheath caused by longitudinal tears in the digital
flexor tendons: A retrospective study of 135 tenoscopic procedures. Equine Veterinary Journal
43, 660-668.
3. Barr A.R.S., Dyson S.J., Barr F.J., O´Brien J.K. (1995). Tendonitis of the deep digital flexor
tendon in the digital metacarpal/metatarsal region associated with tenosynovitis of the digital
sheath in the horse. Equine Veterinary Journal 27, 348-355.
4. Bassage L.H., Ross M.W. (2010). Diagnostic Analgesia. In: Dyson S.J., Ross M.W. (editors)
Diagnosis and Management of Lameness in the Horse, 2nd edition, Elsevier Science, St.
Louis, Missouri, p.100-135.
5. Baxter G.M., Stashak T.S. (2011). Perineural and Intrasynovial anaesthesia. In: Baxter G.M.
(editor) Adams and Staschak´s Lameness in Horses, 6th edition, Willey-Blackwell, West
Sussex, p. 173-202.
6. Bertone A.L. (2011). The Fetlock. In: Baxter G.M. (editor) Adams and Stashak´s Lameness in
Horses, 6th edition, Wiley-Blackwell, West Sussex, p. 594-620.
7. Cauvin E.R.J. (2003). Tenoscopy and bursoscopy. In: Dyson S.J., Ross M.W. (editors)
Diagnosis and Management of Lameness in the Horse, 1th edition, Elsevier Science, St. Louis,
Missouri, p. 230-235.
8. Cauvin E.R.J., Smith R.K.W. (2014). Ultrasonography of the Fetlock. In: Frazer K.L., Kidd J.A.,
Lu K.G. (editors) Atlas of Equine Ultrasonography, 1st edition, Willey-Blackwell, West Sussex,
p. 45-72.
9. Davis C.S., Smith R.K.W. (2006). Diagnosis and Management of Tendon and Ligament
Disorders. In: Auer J.A., Stick J.A. (editors) Equine Surgery. 3th edition, Saunders Elsevier, St.
Louis, Missouri, p. 1086-1111.
10. De Moor A., Gasthuys F.M.R. (2006). Anästhesiologie. In: Dietz O., Huskamp B. (editors)
Handbuch der Pferdepraxis, 3. Auflage, Enke Verlag, Stuttgart, p. 78-122.
11. Denoix J.-M. (2000). The Equine Distal Limb: Atlas of clinical anatomy and comparative
imaging, 1st edition, Manson Publishing, London, p. 128-373.
12. Dyce K.M., Sack W.O., Wensing C.J.G. (2010). Textbook of Veterinary Anatomy. 4th edition,
Saunders Elsevier, St. Louis, Missouri, p. 604-609).
13. Dyson S.J. (2010). Lameness in the Sports Horse: Poor Performance. In: Dyson S.J., Ross
M.W. (editors) Diagnosis and Management of Lameness in the Horse, 2nd edition, Elsevier
Science, St. Louis, Missouri, p.920-925.
14. Edinger J., Möbius G., Fergusson J. (2005). Comparison of tenoscopic and ultrasonographic
methods of examination of the digital flexor tendon sheath in horses. Veterinary and
Comparative Orthopaedics and Traumatology 18, 209-214.
38
15. Findley J.A., De Oliveira F., Bladon B. (2012). Tenoscopic surgical treatment of tears of the
manica flexoria in 53 Horses. Veterinary Surgery 41, 924-930.
16. Fiske-Jackson A.R., Barker W.H.J., Eliashar E., Foy K., Smith R.K.W. (2013). The use of
intrathecal analgesia and contrast radiography as preoperative diagnostic methods for digital
flexor tendon sheath pathology. Equine Veterinary Journal 45, 36-40.
17. Fortier L.A., Nixon A.J., Ducharme N.G., Mohammed H.O., Yeager A. (1999). Tenoscopic
examination and proximal annular ligament desmotomy for treatment of equine “complex”
digital sheath tenosynovitis. Veterinary Surgery, 28, 429-435.
18. Fortier L.A. (2005). Indications and techniques for tenoscopic surgery of the digital flexor
tendon sheath. Equine Veterinary Education 17, 218-224.
19. Fraser B.S.L., Bladon B.M. (2004). Tenoscopic surgery for treatment of lacerations of the
digital flexor tendon sheath. Equine Veterinary Journal 36, 528-531.
20. Gerdes C. (2014). Röntgenologische Kontrastmittelaufnahme nach Fiske-Jackson zur
Beurteilung der Manica flexoria. Pferdespiegel 1, 2-6.
21. Harper J., Schumacher J., DeGraves F., Schramme M., Schumacher J. (2007). Effects of
analgesia of the digital flexor tendon sheath in the sole, distal onterphalangeal joint or
navicular bursa of horses. Equine Veterinary Journal 39, 535-539.
22. Hassel D.M., Stover S.M., Yarbrough T.B., Drake C.M., Taylor K.T. (2000). Palmar-plantar
axial sesamoidean approach to the digital flexor tendon sheath in horses. Journal of the
American Veterinary Medical Assiciation 217, 1343-1347.
23. Hawkins J.F., Moulton J.S. (2002). Arthroscope-assisted annular desmotomy in horses.
Equine Veterinary Education 14, 252-255.
24. Jordana M., Martens A., Duchateau L., Saunders J., Oosterlinck M., Pille F. (2011). Distal limb
desesnsitization following anaesthesia of the digital flexor tendon sheath in horses: A
comparison of 4 techniques. European College of Veterinary Surgeans Annual Scientific
Meating, Gent, 33.
25. Jordana M., Oosterlinck M., Pille F., Valère A., Martens A. (2012). Comparison of four
techniques for synoviocentesis of the equine digital flexor tendon sheath: A cadaveric study.
Veterinary and Comparative Orthopedics and Traumatology 25, 178-183.
26. Jordana M., Martens A., Oosterlinck M. Vanderperren K., Pille F. (2013). Tenosynovitis van de
sesamschede bij het paard: diagnostiek en behandeling. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift
82, 225-233.
27. Jordana M., Martens A., Duchateau L., Oosterlinck M., Vanderperren K., Saunders J., Pille F.,
(2014). Distal limb desensitisation following analgesia of the digital flexor tendon sheath in
horses using four different techniques. Equine Veterinary Journal 46, 488-493.
28. Jordana M. (2015). Optimised diagnosis in digital flexor tendon sheath pathology in the horse.
Doctoraatsthesis Faculteit Diergeneeskunde, Gent p. 65-83 (in druk).
29. König H.E., Liebich H.-G. (2008). Anatomie der Haussäugetiere: Lehrbuch und Farbatlas für
Studium und Praxis, 4. Auflage, Schattauer GmbH, Stuttgart, p. 203-210.
39
30. Lundborg G., Holm S., Myrhage R. (1980). The role of the synovial fluid and tendon sheath for
the flexor tendon nutrition. Scandinavian Journal of Plastic and Reconstructive Surgery 14, 99-
107 (in druk).
31. Moro-oka T., Hiromasa M., Mawatari T., Kawano T., Nakanishi Y., Higaki H., Iwamoto Y.
(2000). Mixture of hyaluronic acid and phospholipid prevents adhesion formation on the
injured flexor tendon in rabbits. Journal of Orthopaedic Research 18, 835-840.
32. Nagy A., Bodo G., Dyson S.J., Szabo F., Barr A.R.S. (2009). Diffusion of contrast medium
after perineural injection of the palmar nerves: An in vivo and in vitro study. Equine Veterinary
Journal 41, 397-383.
33. Nixon A.J. (1990). Endoscopy of the Digital Flexor Tendon Sheath in Horses. Veterinary
Surgery 19, 266-271.
34. Nixon A.J., Sams A.E., Ducharme N.G.(1993). Endoscopically Assisted Annular Ligament
Release in Horses. Veterinary Surgery 22, 501-507.
35. Nixon A.J. (2002). Arthroscopic Surgery of the Carpal and Digital Tendon Sheaths. Clinical
Techniques in Equine Practice 1, 245-256.
36. Ruggles A.J. (2010). The Forlimb: The Proximal and Middle Phalanges and Proximal
Interphalangeal Joint. In: Dyson S.J., Ross M.W. (editors) Diagnosis and Management of
Lameness in the Horse, 2nd edition, Elsevier Saunders, St. Louis, p. 387-393.
37. Sampson S.N., Schneider R.K., Tucker R.L., Gavin P.R., Zubrod C.J., Ho C.P. (2007).
Magnetic resonance imaging features of oblique and straight distal sesamoidean desmitis in
27 horses. Veterinary Radiology and Ultrasound 48, 303-311.
38. Schneider R.K., Gavin P.R., Tucker R.L (2003). What magnetic resonance imaging is teaching
us about navicular disease. Proceedings of the American Association of Equine Practitioners
49, 210-219.
39. Schneider R.K., Sampson S.S., Gavin P.R. (2005). Magnetic Resonance Imaging Evaluation
of Horses With Lameness Problems. Proceedings of the American Association of Equine
Practitioners 51, 21-34.
40. Schramme M.C., Smith R.K. (2010). The Soft Tissues: Diseases of the Digital Flexor Tendon
Sheath, Palmar Annular Ligament, and Digital Annular Ligament. In: Dyson S.J., Ross M.W.
(editors) Diagnosis and Management of Lameness in the Horse, 2nd edition, Elsevier
Saunders, St. Louis, p. 764-776.
41. Simoens P. (2012)Topografische en klinische anatomie van de huisdieren: Anatomie van het
paard. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent.
42. Smith M.R.W., Wright I.M. (2006). Noninfected tenosynovitis oft the digital flexor tendon
sheath: a retrospective analysis of 76 cases. Equine Veterinary Journal 38, 134-141.
43. Stashak T.S. (2002). Adam´s Lameness in Horses, 5th edition, Lippincott Williams and Wilking,
Philadelphia, p. 630-640.
44. Stanek C. (2006). Erkrankungen der Fesselbeugensehnenscheide. In: Dietz O., Huskamp B.
(editors) Handbuch der Pferdepraxis, 3. Auflage, Enke Verlag, Stuttgart, p. 933-941.
45. Wilderjans H., Boussauw B., Madder K., Simon O. (2003). Tenosynovitis of the digital flexor
tendon sheath and annular ligament constricition syndrome caused by longitudinal tears of the
40
deep digitall flexor tendon: a clinical and surgical report of 17 cases in Warmblood horses.
Equine Veterinary Journal 35, 370-375.
46. Wissdorf H., Gerhards H., Huskamp B. (1998). Praxisorientierte Anatomie des Pferdes, 1.
Auflage, Verlag M. & H. Schaper Alfeld, Hannover, p. 315-316.
47. Wright I.M., McMahon P.J. (1999). Tenosynovitis associated with longitudinal tears of the
digital flexor tendons in horses: A report of 20 cases. Equine Veterinary Journal 31, 12-18.
41
BIJLAGE I : Vragenlijst
Tijd
stip
(ma
and/ja
ar)
Leeftijd
(jaar)
Gesla
cht
Ras
Oors
pro
nkelijk
niv
eau
van
train
ing/
wedstrijd
Duur
van
m
anken
(voor
consulta
tie)
Daarv
oor
al
tenosynovitis
gehad?
Behandeld
?
Aangeta
st
lidm
aat
Echogra
fische
lets
els
Radio
gra
fische
lets
els
Te
noscopis
che
lets
els
/ behandelin
g
Nabehandelin
g/
specifie
ke
revalid
atie
en
bijk
om
ende
thera
pie
ën?
Besla
g?
Fu
nctio
neel
en
cosm
etis
ch
resulta
at
Late
r niv
eau
van
train
ing?
Recid
ieven?
Volg
ens
gespre
k m
et
de
eig
enaar:
04/ 08
10j. V BWP Jumping Sinds 1,5 jaar manken LiV
Paard sinds 2jaar in bezit, bij vorige eigenaar al last LiV gehad;
LiV Tendinitis/ osis DB, tenosynovitis
Reeds vroeger tenoscopie uitgevoerd (details niet in de databank)
Consultatie na tenoscopie en infiltratie na 3w, niet meer mank in stap; Geleidelijk opbouw arbeitdsniveau: 30-40min 1-2X/d, dan 4w licht drafwerk
Zwelling, mank op moment van dood
Paard is tijdens de revalidatieperiode tgv. een koliek gestorven (was tot op dit moment niet goed)
06/ 08
11j. V Haflinger
Dressuur Na 3md ctle: Milde vulling SS LiA, enkel licht mank
LiA>ReA
Proliferatieve tenosynovitis SS, lig. sesamoideum rectum asymmetrisch
Geen afwijkingen
Vernauwing SS door AL; sectie AL, gespoeld
Hospi 8d, Finadyne 3d; Infiltratie 12mg triamcinolone acetonide (3w na OP); 1w stal, dan 4-6w stappen (eerst 5-20min tot 30-40); 2md later diffuse zwelling onderbeen; Na 3md ctle: Opbouw werk
Geen zwelling, niet mank
LiA volledig genezen en terug gewerkt (dressuur, zijgangen..), maar 2014 tendinitis OB LiV; nu in pensioen.
08/ 08
5j. V BWP Recreatie Sinds 1j. zwelling net boven de kogel LiA, sinds 2w. is de peesschede nog erger opgezet
LiA DB: scheur, mineralisatie 3md later: Lichte letsels DB op echo
Letsel DB, Verdikking/ scheur MF; shaving, gespoeld
Hospi 5d, Finadyne 3d; Werk opbouwen; 3md later ctle: Niet mank Infiltratie SS 40mg methylprednisolone, 20mg hyaluronzuur; 3md later : infiltratie met corticosteroïd
Zwelling blijft, mank
Is nooit goed gekomen, uiteindelijk fokmerrie.
08/ 08
16j. M SF Enkele maanden opzetting SS
Infiltratie gaf 2md betering, dan dalende prestaties
ReA>> LiA
LiA: tenosynovitis, desmitis AL, ReA:tenosynovitis, tendinitis OB,
ReA: Longitudinale scheur DB prox. van de MF, MF
Hospi 7d, Finadyne 4d; Na 3w infiltratie Re/Li aangewezen; 1,5md boxrust, 6w
42
verdikt mesotendon
verdikt, OB lat. verdikt; Sectie AL, depbridatie DB, shaving; LiA: Longitudinale scheur DB, distaal vd MF, losse vezels prox., lesie SS wand, verdikte MF; Losse vezels verwijderd, debridatie, sectie AL
aan de hand stappen, 6w bereden stappen, opbouwen; na 3md ctle
08/ 08
13j V BWP Jumping (internationaal scholieren)
Sinds één maand opzetting SS (thv kogel en kootholte) ReV
behandeld met Ekyflogyl®
ReV Longitudinale scheur DB (lat/dors), MF losse vezels, granulatieweefsel op DB; Vezels verwijderd, shaving
Hospi 9d, Finadyne 3d; Reeds 3j. rond ijzer bilateraal VB
Geen zwelling meer, niet mank
Begon terug te manken, toen ze probeerden terug te springen. Nu recreatief gereden.
10/ 08 01/ 11
2j. 4j.
V WB SBS
Weide Weide, nog niet zadelgemak
2w geleden mank op weide Van tijd tot tijd erg mank
LiA Sc. zwelling, milde synovitis kogelgewricht, milde tenosynovitis SS, asymmetrie lig. sesamoideum rectum; entheseopathie lig. intersesamoideum, milde proliferatie SS
WD zwelling, fragment/ mineralisatie, artefakt prox. P1
Geen afwijkingen
Enkel conservatief: - boxrust tot volgende ctle: - NSAID´s po. 7d. - bandage - locaal koelen Hospi 9d, Finadyne 3d; 4w boxrust,...; 5w later controle: Nog licht mank, punctie: hemorrhagisch vocht, cytologisch/ bact. OZ > Bactec positief> sesamoiditis/ sesamoidose prox.
Geen zwelling, niet mank
Eerst 3-4j. mee gefokt, nu in de sport (jumping)
43
sesambenen (L>M); geen verdere beh. SS, wel NSAID´s 7d., box, stappen (ctle 3w later)
10/ 08 04/ 10 06/ 11
16j. 18j. 19j.
Mc WB SF
Dressuur, (jumping) wedstrijden
Sinds 5w mank LiA, lichte zwelling SS Sinds 6md terug mank Sinds 8d mank ,boxrust tot consultatie
NSAID´s en rust
LiA LiV/ ReV ReA
Tenosynovitis SS, verdikte wand, desmitis AL Geen significante afwijkingen Zwelling SS, lesie MF, fibrine proximaal in SS
Scheur MF; excisie MF, shaving Scheur lat MF, scheur OB; MF lat/dist losgeknipt , shaving
Hospi 8d, Finadyne 5d; Na 3w infiltratie aangeraden; 3w boxrust, 4w stappen aan de hand; na 3md ctle: kleine paddock, opbouwen; Cortico-behandeling (thuis) en 6-8w stappen (opbouwen), rolling-shoe, supplementatie: equi-joint; Hospi 8d, Finadyne 4d; Na 3w infiltratie aangeraden; 3w boxrust, 4w stappen aan de hand; na 3md ctle: kleine paddock, opbouwen
Zwelling?, was nog mank
Na ca 1j terug mank; Paard bleef mank, staat nu op pensioen. Lijkt enkel stijf te zijn
03/ 15
12j. Mc Irish Horse
Recreatie Sinds einde 2014 mank (uitgegleden) 2md later terug manken, wanneer meer draf
Rust, paddock
ReA Zwelling SS, insertiedesmopatie AL Desmitis med. interosseus met longitudinale scheur, zwelling SS
Nieuwbeenvorming thv. med. aanhechting AL
Geen afwijkingen; sectie AL
Locale injectie SS met methylprednisolone, 2d po NSAID´s, 3-4w stap, 3-4w opbouwen met draf, zal na 8w terug normaal; Hospi 15d, Geen NSAID´s 2-3w boxrust, na 3w infiltratie aangeraden, ctle aangeraden
Zwelling, nog licht mank
Nog mank in september 2015; op paddock, 1x in 2d stappen op harde ondergrond, dan terug beginnen draven (ook bereden). Wnr. ze nu op rechter hand longeren ziet men nog iets. Kan 45min werken.
44
10/ 08
15j. Mc WB Recreatie Sinds 1md mank
Boxrust, NSAID´s, geen verbetering
LiA Tenosynovitis SS, chronische lesie distale 1/3 DB, desmitis AL,
Longitudinale scheur OB med. van de MF tot distale rand AL, scheur MF med., fibrine tss. OB-DB prox. van de MF; debridatie, fibrine verwijderd, sectie/ verwijdering MF, sectie AL, gespoeld
Finadyne 3d?; Na 3w infiltratie aangeraden; 1w boxrust, 3-4w stappen aan de hand, dan echo ctle
(2011: artritis, niet infectieuze synovitis thv. de sprong ReA)
12/ 08 02/ 10 02/ 2015
14j. 16j. 20j.
V BWP Recreatie November opgezette SS, mank, inspectie/ palpatie normaal Opgezette SS ReA>LiA, enkel rechts mank 10d. opzetting SS, mank
LiA ReA LiA
Zwelling SS, milde proliferatie Erge tenosynovitis SS, verdikking MF (med.), assymetrie van de OB LiA > ReA: milde synovitis SS, focale synoviale proliferaties,
Indicatie scheur MF
Scheur MF, resterende deel verdikt, alg. synovitis; shaving, gespoeld Bloederig vocht SS, scheur lat. rand MF, lichte fibrillatie, prox. longitudinale scheur DB, fibrillatie OB (thv. MF); Sectie AL, shaving, resterende deel MF verwijderd, gespoeld; Prox. oppervlakkige scheur DB, fibrillatie OB, waar
Hospi 7d., Finadyne 4d; Nabehandeling: Aangeraden 3w na OP infiltratie cortico + hyaluronzuur, 2w stalrust, dan 2w aan de hand stappen, 4w bereden stappen, ctle DA en dan opbouwen Hospi 6d, Finadyne 3d; Aangeraden 3w na OP infiltratie cortico + hyaluronzuur, 2w stalrust, dan 2w aan de hand stappen, 4w bereden stappen, ctle DA en dan opbouwen Hospi 4d, Finadyne 2d; Na de OP 4w stalrust, 5-6w verband, revalidatie
Lichte zwelling va. in de zomer (maar zwaar WB, heeft nooit droge benen gehad), niet mank
Gaat goed. Werkt terug, maar geen springen meer (ondertussen 22j)
45
adhesies tss. OB en sc. weefsel, lesie MF
oorspronkelijk rand MF vast zat, MF verdikt; sectie AL, shaving, dorsale incisies resterend gedeelte MF, gespoeld
3md, als zwelling snel afneemt, infiltratie
03/ 09
16j. V Lusitanien
Dressuur Sinds 3w mank, zwelling kogel ReA
2w Boxrust, stappen ad hand en NSAID´s, zwelling blijft
ReA Tenosynovitis SS, tendinitis OB
Scheur DB, OB thv. MF, distaal vezels, granulatie thv. niveau mesotenon DB; shaving, verzels verwijderd, sectie AL
Na 3w infiltratie aangeraden; 2w boxrust, 3md revalidatie: 6w stappen aan de hand, 6w bereden stappen, opbouwen; Na 3md ctle aangeraden
Geen zwelling, niet mank
Geen recidieven, eigenares let wel op dat ze geen kleine rondjes draait
03/ 09
4j. V BWP Jumping 2w zwelling kogel ReV, niet mank; LiV ook lichte opzetting
ReV (> LiV)
Scheur DB (lat.) Bij ctle: Tenosynovitis SS, heterogeen aspect DB (lat), MF vergelijkbaar met OP
Longitudinale scheur DB (lat), “plompe massa” aan rand DB, fibrillatie MF; shaving, gespoeld
Hospi 7d, Finadyne 4d; Nabehandeling: Infiltratie, 6w rust (op stal, dagelijks stappen), dan 6w bereden stappen; 3md later ctle: Nog eens infiltratie, 6w boxrust met gecontroleerde beweging; 2md later ctle: Goed; 6w. later ctle: Opzetting SS, niet mank; progressief werken
Beide kogels vooraan gallen, niet mank
1jaar na tenoscopie laten dekken, na het veulen terug in de sport, maar eigenares voelde dat ze niet helemaal goed was. Dan gebruikt als fokmerrie.
08/ 12
8j.
Mc Hannoveraan
Jumping Binnenkant LiV gezwollen rond kogel sinds 1md.
LiV Tenosynovitis SS, erge tendinopathie lat. DB, adhesies, milde tendinopathie OB thv. prox. derde MCIII;
2012 geen behandeling ingesteld, evtl terug op ctle (paard goed in het oog houden);
Zachte zwelling, niet mank
Na 1,5 jaar intermitterend mank; Voordien 1-2u per dag buiten. Rust op weide juni-oktober. Dan terug in het werk, gaat goed, 3x/w, elke dag
46
03/ 14
9j. Intermitterend mank LiV en misschien ook LiA, uitgesproken zwelling LiV Na 5md eerst goede revalidatie, maar dan terug beginnen manken; Sinds december licht terug beginnen trainen, maar sinds 1w terug mank
Tenosynovitis SS, tendinopathie DB lat, adhesies OB-SS, milde tenopathie OB thv. prox. derde MCIII Tenosynovitis met chron. tendinitis DB
Diepe longitudinale scheur DB (10cm lang), tot in de MF, scheur lat. OB, dist. van SB; shaving distale deel DB, vezels verwijderd, fibreuze nodules verwijderd, sectie AL
infiltratie SS, 2d boxrust, 3-4w stappen aan de hand, 4w. Beginnen draven, ctle aangeraden (vroeger ctle wnr manken terug/zwelling erger); Na tenoscopie: Hospi 13d, Finadyne 6d; Infiltratie na 3-4w aangeraden; 3w boxrust, 9w. aan de hand stappen, dan ctle met echo op kliniek; 5md na tenoscopie: Infiltratie SS, 2d boxrust, 4w gecontrolleerde beweging, progressief stijgeren, 4w beginnen draven, dan ctle; 5md later: Vrije beweging rustig toegelaten, wnr. het probleem blijft, wordt desmotomie van AL voorgesteld
buiten/´snachts binnen
05/ 09
7j. Mc BWP Jumping + dressuur (zwaar)
Sinds vorige zomer recidiverend mank ReA met opzetting SS
Beter met NSAID´s, maar recidiverend mank bij werk
ReA Tenosynovitis SS
Adhesies tss. SS-wand en DB/MF, oppervlakkige scheur MF met fibrinebeleg, DB med. lobule dikker dan lat.; debridatie scheur MF, gespoeld
Hospi 8d, Finadyne 4d; Nabehandeling: Infiltratie na 3w aangeraden, 2w stalrust, 2w aan de hand stappen, 4w bereden stappen, dan ctle DA voordat verder opbouw
Geen zwelling, niet mank (tot arthrose)
Tot 13jaar goed gewerkt, maar dan arthrose gekregen, op de weide en deze winter moeten inslapen (had dikke benen, kon slecht lopen)
47
05/ 09
7j. Mc Spaans paard
Recreatie Sinds 6w sterk mank, zwelling boven de kogel
NSAID´s, rust, daarmee iets beter
LiA Tenosynovitis SS, verdikte wand, vloeistofaccumulatie, scheur/ tendinitis lat OB
Synovitis SS, MF proximaal verdikt/ scheur med.; vezels verwijderd, stuk MF verwijderd, sectie AL
Hospi 6d; Finadyne 3d; Infiltratie na 3w aangewezen; 4w stalrust, 4w stappen; dan ctle aangeraden
Zwelling, nog mank
Na rust, een jaar gewerkt op rechte lijn, kon niet meer dan 20min rijden, begon te manken; vorig jaar gestorven tgv. koliek
09/ 09
9j. V Pony Koets (competitie)
Sinds 6w zwelling thv. kogel/SS LiA; bij onderzoek op kliniek niet mank
Reeds 2x intrasynoviaal ontstekingsremmers (1x cortico´s), bij licht werk terug mank, sinds 2w boxrust
LiA Tenosynovitis SS, verdacht op scheur van lat. DB en MF; heterogene dorsale kapsel kogelgewricht
Diffuse zwelling plantair van de kogel/koot (thv. SS)
1md later tenoscopie: Synovitis prox. SS, scheur distale rand MF, OB lichte schade thv. overgang naar MF; shaving, aangetast deel MF verwijderd
Hospi 5d, Finadyne 3d; Nabehandeling: Infiltratie na 3-4w aangeraden, 2w stalrust, 2w stappen aan de hand, 4w bereden/ ingespannen stappen, dan ctle en verder opbouwen
Geen zwelling, niet mank
Goed; loopt terug competities met de koets
09/ 09
9j. V SF Sinds 3w zwelling thv. de kogel, mank op zachte bodem
Rust, locaal NSAID´s
LiV Tenosynovitis SS, longitudinale scheur DB
Oppervlakkige scheur DB, verdikte wand SS; shaving, vezels verwijderd
Hospi 9d; Finadyne+ Penicilline 2d, dan 3d Finadyne; Infiltratie na 3w aangeraden; 4w stalrust, 6w stappen aan de hand, 2w kleine paddock; ctle aangeraden
10/ 09
21j. V Haflinger
Recreatie 3md zwelling LiA
Geen beterschap met rust, NSAID´s
LiA Tenosynovitis SS, verdacht op scheur MF
Tarsus: geen afwijkingen
Longitudinale vezels/ scheuren OB, constrictie AL; sectie AL, shaving
Hospi 9d; Finadyne 4d; 2w boxrust, aan de hand stappen, infiltratie na 3w , na 2-3md terug ctle
Geen zwelling, niet mank
Pensioen met 28jaar, geen zwelling, geen manken
05/ 12
12j. Mc Irish
Jumping Lesie thv. de pezen; (2j geleden reeds bilateraal manken thv de VB (tgv. Dunne zool, dunne flexor cortex straalbeen);
7md rust gehad, infiltratie gedaan na 2 competities, nadien zwelling kogel
ReV Zwelling SS met anechogeen vloeistof, DB lateraal onregelmatig thv. prox. aspect van de MF; 3md later ctle: DB onregelmatiig
Niet etterige synovitis, diepe/ lange longitudinale scheur lat. DB thv. MF tot onder lat. SB, losse vezels distaal in de lesie maar
Hospi 7d, Finadyne 4d; 3-4md rust: 2w boxrust, 2w aan de hand stappen, dan opdrijven en na 6w. echo aangeraden; Na 3md ctle: Revalidatie progressief
Zwelling, niet mank
Nu enkel nog dressuur. Is niet mank, maar durfen niet meer te springen, is nog een hevig paard
48
Na rustperiode infiltratie)
prox tov lat. mesotenon tot MF, zwelling SS met synoviale proliferatie, mineralizaties
nog vast; sectie AL lat. (beweging), vezels verwijderd, shaving
opbouwen
08/ 14
19j. V BWP Recreatie 2010 desmitis/osis m. interosseus LiA; begin juli mank van de weide, sterke zwelling pees
10d NSAIDs, manken verbeterd, zwelling bleef
ReA Tenosynovitis SS
Sterke synovitis SS, scheur MF (distaal), losse vezels DB, adhesies prox. in SS; sectie AL (beweeglijkheid), zwevende peesvezels afgeknipt, shaving, adhedies MF verwijderd, gespoeld
Hospi 7d, Finadyne+ Penicilline 3d; Nabehandeling: 2w stalrust, revalidatie 3md (6w stal, aan de hand stappen, 6w bereden stappen); 3md later ctle: Zwelling neemt af, maar ook LiA lichtjes opgezet, niet mank, verderzetting revalidatie
09/ 20
6j, V SF Jumping Begin mei mank LiV, zwelling thv. SS, verdikking AL, lesie verdacht van OB
Infiltratie en daarna terug beginnen trainen. Goede evolutie tot eind juni. Dan terug mank en zwelling
LiV Tenosynovitis SS, scheur MF, Ook zwelling SS ReV
Synovitis vooral dist. SS, thv. med. deel OB thv. med. deel MF losgescheurde vezels; vezels losgesneden, driehoekig stuk MF verwijderd, shaving
Hospi 14d, Finadyne 3d; Na 3w infiltratie aangeraden; 2w boxrust, 2w aan de hand stappen, 4w bereden stappen (toenemen tot 40min/dag), ctle aangeraden, 4w op laag niveau draven, dan over 4w stijgeren wnr. pos ontwikkeling
Geen zwelling, niet mank
Tot februari laten stappen, dan beginnen werken, paard springt terug/ wedstrijden, let wel op ondergrond; paard heeft nu arthrose
10/ 10
10j. Mc BWP Dressuur (jumping)
Sinds 4w mank LiV
NSAID´s po., intraarticulaire injectie van de kogel geen verbetering
LiV Tenosynovitis SS, scheur DB, synoviale proliferatie
Zwelling kogel, SS, osteoporosis, degeneratie kogelgewricht
MF med. scheur en verdikt, lineaire hemorrhagische zone thv. aspect DB; Flard weefsel verwijderd
Hospi 12d, Finadyne 4d; Nabehandeling: Na 3w infiltratie aangeraden; 1w stalrust, 8w gecontroleerde beweging, ctle binnen 2md
Geen zwelling, licht mank
Niet volledig hersteld, wel nog recreatief gereden
49
11/ 10
14j. Mc WB
Zwelling net boven de kogel ReA sinds 3md, mank
NSAID´s, geen beterschap
ReA Tenosynovitis SS, kleine scheur lat. prox. MF; 3md later: synovitis SS, DB lat. onregelmatig thv. SB
Synovitis thv. prox. deel SS adhesies tss. MF en dorsaal deel SS, oppervlakkige longitudinale scheur DB (thv. MF), losse vezels, lat. deel MF gezwollen; vezels verwijderd, shaving, sectie AL, gespoeld
Hospi 17d, Finadyne+ Penicilline 2d, dan Finadyne 2d; 2w boxrust met stappen aan de hand, 3md progressieve revalidatie (geen vrije beweging): 6w stappen aan de hand, 6w bereden stappen, ctle na 3md aangeraden (echo); Na 3md ctle: goede evolutie; na 3md ctle: geen problemen, mogen meer draven, gedurende 4w, dan terug beginnen galopperen en evolueren naar normaal werk (gedurende 2md), mag na 2-3md in normaal training vrij lopen, nog een ctle aangeraden; na 7md ctle: goed, verder werken
Goede evolutie, na 14md (laatste ctle op 02/012/12)
11/ 10
3j. V BWP Nog niet zadelgemak
Mank ReV sinds enkele weken, eerst verdacht op nageltred, RX geen afwijkingen
Na stoppen NSAID´s, nog erger mank
ReV Tenosynovitis SS, fibrine/ synoviale proliferaties, scheur DB thv. SB en distale kogel, scheur dist. AL; Na 3md ctle: Tenosynovitis SS, nog beetje fibrine prox., verdacht op scheur in dist. AL en DB
WD zwelling, vooral lateraal in kootholte
Veel fibrine prox. SS, OB hemorrhagische lesie (oppervlakkig, lat thv. SB), DB oppervlakkigehemorrhagische lesie tss. prox. en dist. AL; debridatie, gespoeld
Hospi 7d, Fenylbutazone+ Doxycycline 6d; Boxrust, ctle na 3-4w aangeraden; Na 3md ctle: Paard blijft mank, SS opgezet, locale injectie
Paard verkocht, geen informatie
50
02/ 11 09/ 14
9j. 13j.
V WB SF
Jumping Wekelijks competieie
Geblesseerd in september LiA, zwelling thv. de kogel, sterk mank Na 2md ctle: Sinds 1w weer zwelling, wel niet meer warm Sinds enige tijd stijf, reageert wisselvalling
Infiltratie, geen verbetering Osteopaat heeft rust aangeraden, dan beter
LiA ReA BilatV
Grote core lesie dorsolat. DB en centraal, tenosynovitis SS; 2md later ctle: LiA: goede evolutie scheur DB; ReA: zwelling SS, mogelijks scheur DB 6w later: LiA: genezing ReA: geen afwijkingen SS, desmopathie m. interosseus Geen afwijkingen; Diagnose: verdenking van desmopathie m. interosseus ReA
MF lichte fibrillatie op zijkant, DB med. lobulus verdikt (wijst op lesie onder de pees) dist, in prox. deel SS longitudinale scheur DB tot in MF, verdikt AL, vocht prox. in SS; losse vezels verwijderd, insnede MF (intredepoort), sectie AL
Hospi 7d; Finadyne 2d; 2w boxrust, 2w aan de hand stappen, 2w langer stappen (2x20min), dan echo ctle aangeraden; Na 2md ctle: 2-3md boxrust, dan progressieve toename stap aan de hand, elke week enkele minuten langer, dan echo ctle; 1md later: zwelling aanwezig maar geen pijn/ warmte Infiltratie met betamethasone; Rust in box/paddock/ kleine weide, 1md laten stappen, 2md lichte draf, na 2md normaal training proberen aan te vatten; vanaf 19/09 NSAID´s
Geen zwelling, niet mank
Springt nu 1-1,10m, 1wedstrijd/week; heeft wel 6md rust gegeven, dan gevallen en nog 3md rust gehad (in totaal 9md); nu aluminiumijzer; heeft ondertussen arthrose
03/ 11 12/ 13
8j. V Hannoveraan
Jumping (met 6j. veulen, dan terug getraind)
Chronische zwelling SS, intermitterend mank 2md later ctle: nog zwelling, licht mank Intermitterende kreupelheid
ReV +LiV
Zwelling SS, synoviale proliferatie, lesie lat. mesotenon van de DB, evtl. scheur lat. aspect DB/ OB op overgang MF Chron. synovitis SS, chron. tenosynovitis lat. van de OB; Tenosynovitis ReV en LiV, echografisch
Scheur lat. DB, scheur OB; losse vezels verwijderd, debridatie
Hospi 8d, Finadyne 4d; 2w stalrust, dan 3md revalidatie: 6w stappen aan de hand, dan ctle, evtl. infiltratie SS; 2md later ctle: Nog onregelmatig bij berijden, aanbieden onder ruiter met locale anesthesie; Locale injectie triamcinolone, hyaluronzuur, 2d boxrust,
Zwelling, Continu mank
Niet goed. Nu fokmerrie
51
geen peesletsels gecontroleerde beweging, 3-4w stappen aan de hand, dan opbouwen
05/ 11
8j. V BWP Dressuur Sind 1j. Onregelmatig lopen, sinds deze week licht mank, na doorwerken duidelijk 09/2013: Sacroiliacale gewrichtspijn 11/2014: Manken LiV, maar op alle 4 voeten licht mank
LiV Bilat 4voeten
Zwelling SS, mineralisatie palmair aspect prox. LCL, WD zwelling; verdacht scheur DB; 1md later: Zwelling SS, scheur DB, mogelijks desmopathie thv. prox. aanhechting palm. ligg. van de kogel (med/lat)
Kogel: WD zwelling, verdacht insertiedesmopathie van LCL; Voet: straalbeenfragment
12/07/11: Geen duidelijke synovitis of scheuren, palm. OB lichte verdikking thv. MF, thv. kootholte toename synoviale villi DB; sectie AL
Injectie SS methylrednisolone en hyaluronzuur, MRI aangeraden; 3d box, 3w stappen, 4w geleidelijk drafwerk; Na tenoscopie: Hospi 5d, Finadyne 3d; 2w boxrust, 3md revalidatie: 6w stappen, dan drafwerk
Geen zwelling, Nu mank omwille van andere redenen?!
Was eerst terug in de sport, zonder problemen, maar sinds december 2015 desmitis check ligament en terug in behandeling, voor de rugproblemen 2013 werd een scintigrafie gedaan en hotspots aan alle 4 benen aangetoond
08/ 11
15j. Mc BWP Eventing sinds 6md soms opzetting SS LiA, sinds dagen meer en permanent opgezet
Eenmalig fenylbutazone injectie, drukverband, geen verbetering
LiA Tenosynovitis SS, verdacht op lesie lat. DB thv. lat. SB; 18/03/12: Chron. Tenosynovitis SS, verdacht lesie lat. prox. MF,
Geen afwijkingen
18/03/12: Longitudinale scheur DB), uitgerafelde vezels, dorsaal DB
Infiltratie SS met triamcinolone en hyaluronzuur, 6w rust/ beperkt stapwerk, dan ctle.; Na tenoscopie: Hospi 6d, Finadyne+ Penicilline 2d, dan Finadyne 2d; 2w stalrust, dan
Harde zwelling, Niet meer mank
Springen was niet meer mogelijk, nu enkel als wandelpaard
52
onregelmatige rand DB
kleinere “bol” (weinig reactief); shaving
3md revalidatie: 6w stappen aan de hand, 6w bereden stappen, dan ctle; 4md later ctle: Infiltratie SS met methylprednisolone, hyaluronzuur, gesloten ijzer, 2d boxrust, dan verder opbouwen
04/ 14
16j. V BWP Recreatie Sinds geruime tijd intermitterend mank, sinds januari erger. Sinds maart zwelling thv. achterzijde kogel/ SS
ReV Tenosynovitis SS, constrictie AL, desmitis AL met enthesiophyt thv. SB, sc. zwelling, peritendovaginaal weefselproliferatie, adhesies OB, chron. tendinopathie DB, focale mineralisatie
Enthesopathie AL thv. SB, multipele mineralisaties in palmair weke weefsel, enthesopathie oblique distale ligg. sesamoidea
Harde palmaire verdikking, oude wonde thv. dorsale pijp/ AL, DB locaal verdikt (thv. MF), synovitis, vezels thv AL; sectie AL
Hospi 5d, Finadyne+ Penicilline 3d, dan Finadyne 1d; Vanaf 1w na tenoscopie stappen aan de hand, 6w kleine paddock
Lichte harde zwelling, soms mank
Goed verlopen; Wordt nu regelmatig gereden, maar regelmatig ook terug mank, dan krijgt ze somst enkele weken rust. Vooral gebruikt voor wandelingen.
08/ 11
9j. V Welsh Pony
Jumping Sinds enkele weken mank
Infiltratie hoefgewricht, geen verbetering
LiV Tenosynovitis SS, kleine lat. scheur DB, desmitis lat. deel van het AL
Scheur lat DB, lat. rand MF, losse vezels gegranuleerd aan distale aspect van de scheur; losse vezels verwijderd, debridatie, sectie AL, gespoeld
Hospi 5d, Finadyne 3d; 2w stalrust, 3md progressieve revalidatie: 6w stappen aan de hand, 6w bereden stappen, dan ctle
Zwelling, was nog mank, maar actuele stand niet gekend
Ging na weken beter, maar dan heel zenuwachtig en gevallen. Daarna terug slecht. Afgegeven naar fokkerij, nu gewoon fokmerrie.
03/ 12
14j. V Pony Chronisch mank LiA, enkele md geleden echo: tendinitis buigpezen
Niet opgelost door conservatieve therapie
LiA Synovitis SS, WD zwelling plantair OB
Fibrotische zones thv. lat. rand OB, MF teruggetrokken naar mediaal/zeer dik/ hard;
Hospi 6d, Finadyne 3d; 3w boxrust, 4w stappen ad hand, dan ctle, dan 3w kleine paddock, verder opbouwen
53
MF verwijderd, shaving resterende vezels, SS gespoeld
04/ 12
9j. V Trakhener
Dressuur (competitie)
Sinds 3w zwelling SS ReV, enkele dagen daarvoor heeft smid de hielen ingekort
Infiltratie NSAID´s, rustperiode 1md, niet verbeterd
ReV ReV: tenosynovitis SS, verdacht op lesie lat. DB thv. lat. mesotenon; LiV: tenosynovitis SS, chron. synovitis kogelgewricht
1md later: tenoscopie (ReV), geen synovitis, kleine lesie met fibrillatie dors van SS, boven SB, lesie thv DB (van echo) niet gevonden; gespoeld, gesloten
Hospi 19d, Finadyne 4d; 1w boxrust, 5w stappen aan de hand, 2w bereden stappen, dan ctle aangeraden
Geen zwelling, niet mank
Loopt momenteel goed, wel weinig zijgangen; heeft wel nog drie keer last gehad van de m. interosseus (2xli, 1x re),peesschede in orde
09/ 12 06/ 14
12j 14j
V KWPN Jumping, dressuur
Sinds 3md mank LiA (na zware wandeling), sterke opzetting SS Terug problemen, nu bilateraal mank (bilateraal peesschedeproblemen)
Geen beterschap door rust, medicamenteuze behandeling
LiA LiA, ReA
Tendinitis DB, tenosynovitis SS; Na 2md.: Weinig verbetering van de lesies, verdacht op adhesies OB; Na 2md: Lichte verbetering
Tenosynovitis SS (vnl. distaal), distaal scheur plantaire deel DB thv. prox. AL, vezels tss OB en DB; shaving gefibrilleerde vezels, debridatie, gespoeld
Hospi 8d, Finadyne 2d en Equioxx 3d; Totale revalidatie kan 6md duren; 2md later: Locale injectie SS; 2md later: Revalidatie verder zetten Langdurig NSAID´s
SS 4md na OP nog opgezet; Zachte zwelling, niet echt manken?
Niet zo goed; heeft 2 jaar stil gestaan, maar dan andere problemen gekregen; enkel nog wandelen/ weide; paard is 2014 kreupel verklaard op 4 benen
09/ 12
15j. Mc SBS Jumping Mank, zwelling thv. SS sinds maart
Behandeling met NSAID´s parenteraal
ReA Tenosynovitis SS, acute/ chronische tendinitis DB
Lichte synovitis, dist. deel lat. lobules DB verdikt, zonder lesie; gespoeld, gesloten
Hospi 6d, Fynadine 4d; na 3-4w infitratie aangeraden; 3-4w boxrust, 2md aan de hand stappen, dan terug beginnen met training
Geen zwelling, niet mank
Wordt nu enkel nog mee gewandeld (is al 17jaar). Heeft heupprobleem en peesproblemen zullen van daar komen
54
06/ 11
9j. Mc KWPN Sinds 1j. opzetting SS LiA
Reeds locaal in peesschede behandeld, maar opzetting telkens terug
LiA Tenosynovitis SS; Chron. opzetting SS, scheur lat. OB (aan overgang naar MF)
Uitgebreide scheur DB (aan lat. rand net prox van MF), fibrillaties OB; debridatie, losse vezels verwijderd
Hospi 9d; Finadyne+ Penicilline 2d; 6w volledige stalust, 10w aan de hand stappen, vanaf 5md kleine paddock, wnr. goed, langzaam arbeid hervatten; Infiltratie na 3w aangeraden
04/ 13
12j.
V SF Jumping Sinds 1md tijdens werk manken. SS LiV ontstoken 11md later: Paard werkt aan longe, licht werk onder zadel; was eerst nog intermitterend mank, nu beter
Rust, NSAID´s parenteraal, tenoscopie voor diagnose Na infiltratie is zwelling nog verminderd
LiV Chron. tenosynovitis, scheur lat. OB, nieuwbeenvorming thv. aanhechting AL 11md later: Tenosynovitis SS, sc. fibrose, tendinitis DB met lat. onregelmatig oppervlakte, adhesies OB; nog tekenen van tendinitis (zal blijven)
Nieuw beenvorming med. SB
Scheur in MF med., prox./lat. deel SS, fibrillatie palmerolat. DB, verdikt AL; flap verwijderd, debridatie, sectie AL, gespoeld
Hospi 12d, Finadyne 5d; Infiltratie na 3w aangeraden; 6w boxrust, dan 10w aan de hand stappen, 5e,6e md terug in kleine paddock, wnr. goed terug beginnen werken; 11md later: Terug beginnen werken
Geen zwelling, wel mank
Nu hobbypaard, rijdt 1x/w, maar geeft nadien pijnstiller; willen er graag nog een veulen van
06/ 13 05/ 14
7j. Mc SF Jumping Sinds 2d mank, duidelijk in draf op zachte bodem; Sinds dagen mank, zwelling
ReV Acute tendinitis OB met focale core lesie; Na 2md: Core lesie neg. progressie, tenosynovitis SS; 3md naOP:
Na 2md: Geen duidelijke synovitis, lat. OB thv. verbinding met
7d NSAIDs en dan revalideren 7d NSAID´s, 5d dexamethasone, 10d locaal ekyflogyl®, box/ kleine paddock; Na tenoscopie: Hospi 5d, Finadyne 3d; 3w box, 2md gecontrolleerd stappen, echo ctle
Geen zwelling, niet mank
Springt terug 1,10-1,15m (nog niet terug op niveau)
55
core lesie volledig genezen
MF kleine longitudinale scheur met weinig losse vezels, meer naar distaal lat. deel OB verdikking, fibrillatie dorstaal deel SS, AL prox. verdikt; vezels verwijderd, sectie AL
na periode van rust; Na 3md: Nog 2md boxrust, wnr. paard te actief, stuk van weide afzetten (10x10m); Na 3md ctle: 3md gecontroleerd werk: 1e w stapwerk verhogen, 2e w 20-30min, 3-4e w stap/draf op rechte lijn, 5-6e w drafwerk intensiever zonder korte draaiing, 7-8e w terug galop, 3e md terug naar normaal werk; mag maand nadat hij op platte bodem werkt terug beginnen springen
12/ 14
20j. V BWP Jumping Zwelling SS, manken LiA sinds 12d; DA thuis denkt aan peesscheur
LiA Chron. tenosynovitis SS, scheur MF (prox.), constrictive palmair AL
Contrast RX: scheur MF
Med. aanhechting MF thv. OB partieel gescheurd; MF ingeknipt en verwijderd, shaving OB
Hospi 5d, Finadyne2d; infiltratie na 3w aangeraden; 4w boxrust, 4-6w aan de hand stappen, kleine paddock en geleidelijk toenemen bereden werk, onder ctle. van klinische verschijnselen
Geen zwelling, niet mank
Hebben aantal infiltraties moeten doen, maar loopt nu goed en springt terug
01/ 14
9j. Mc Draver Recreatie Opzetting SS ReA sinds 1j., nooit mank geweest
Eenmalig cortisone in SS ingespoten, zonder resultaat
ReA Chron. synovitis SS, milde zwelling OB lat., MF onregelmatig lat. (scheur of synoviale proliferaties)
Prox. adhesies, MF med. afgescheurd, flap (oude scheur) omgeklapt/fibreus/ verdikt/ vergroeid met lat. wand van de SS; flap verwijderd,
Hospi 8d, Finadyne 4d; Infiltratie na 3w aangeraden, 1w stalrust, 4-6w gecontrolleerde beweging, 2w kleine paddock
Lichte zwelling (zacht), niet mank
Goed, wordt terug gereden (recreatie)
56
shaving, gespoeld
01/ 14
8j. V WB SF
Recreatie Is reeds naar andere kliniek geweest, sterk mank in oktober
LiA Geen verslag Med. SS vol met vezels van longitudinale/ diepe scheur med. DB (scheur 10cm lang tot hoog in MF); distale deel losgescheurde vezels geknipt, verwijderd, MF ingeknipt/verwijderd om meer naar prox. te geraken, stuk vezels verwijderd (5cm lang), shaving
Hospi 4d, Finadyne 2d, dan thuis (?) fenylbutazone 6d po.; infiltratie na 3w aangeraden; 6w boxrust, 6w aan de hand stappen, dan echo aangeraden
Geen zwelling, niet mank
goed
04/ 14
13j. V BWP 1j. geleden erg mank ReA
Beter na NSAID´s en rust
ReA Tenosynovitis SS, evtl. scheur MF
Geen afwijkingen
Constrictie AL, fibrillatie OB lat., thv. DB harde band fibreus weefsel dorsaal, MF gescheurd, fijne flard aanwezig; sectie AL, flard verwijderd, shaving, fibreus band MF weggeknipt/verwijderd, SS gespoeld
Hospi 11d, Finadyne 3d; 5-6w stalrust, maar dagelijks stappen, 2md op kleine paddock, dan geleidellijk opbouwen
05/ 14
4j. Mc BWP Dressuur Sinds april opzetting SS LiA, sinds begin mei mank;
Rust, enkele dagen dexamethasone po.
LiA Tenosynovitis SS, vermoeden complete ruptuur MF
Synovitis SS, prox. volledige scheur med. rand MF, MF omgeslagen,
Hospi 8d, Finadyne 4d; 5-6w stalrust, dagelijks stappen, 2md paddock, dan
Nog zwelling aanwezig, niet mank
Wordt terug op zijn niveau dressuur gereden. Zakt wel soms door de voet
57
paard heeft lichte vorm van blokvoet LiA
flap in proximale blindzak, granulatieweefsel thv. scheur; MF verwijderd, SS gespoeld
geleidelijk opbouwen
07/ 14
6j. V WB Sinds 4md mank ReA
ReA Tenosynovitis SS, scheur MF, desmitis AL, subcutane fibrose
Scheur med. aspect MF; aanhechting aan OB doorgesneden en verdikt deel MF verwijderd, shaving, sectie AL
Hospi 8d, Finadyne 4d; 5w boxrust met dagelijks stappen, 2md kleine paddock, dan geleidelijk opbouwen
08/ 14
4j. V Pony Jumping Enkele maanden onregelmatig ReV 3md na injectie terug mank na terug starten van werk
ReV Opzetting SS, verder geen afwijkingen Tenosynovitis SS, desmitis oblique sesamligament; 1j. na tenoscopie: chron. tenosynovitis SS, tendinitis lat. aspect DB
Kogel: milde WD zwelling palmair
Oppervlakkige scheur DB lat., zachtere zone OB palmair, scheur distaal aspect sesamligamenten; shaving DB, SS gespoeld
Locale injectie betamethasone Hospi 8d, Finadyne 4d; Stalrust zolang verband ter plaatse (ca 17d), dan aan de hand stappen, 4w later locale injectie depomedrol + hyaluronzuur; Bij terugbezoek na 1j op rust gezet
Zwelling, Nog chronisch mank
Pony bleef mank en volgens DA is pony enkel nog geschikt voor recreatie. Werd dan verkocht naar de fokker
10/ 14
5j. Mc BWP Jumping Sinds juni opzetting SS, ook zwelling thv. buigpezen, mank
Na locale behandeling met cortico´s beter
ReV Tenosynovitis SS, fibrillatie MF prox.
Scheur lat. rand DB; debridatie, SS gespoeld
Hospi 6d, Finadyne 4d; 1w stalrust, 7w gecontroleerde beweging; Na 2md. ctle: geleidelijk revalidatie opdrijven, ctle na 2-3md aangeraden
Af en toe zachte zwelling, niet mank
Goed, springt terug
10/ 14
8j. V SF Jumping Zwelling thv. de kogel LiA sinds 1jaar,
LiA Tenosynovitis SS, Scheur MF
Kogel: Effusie SS,
Med. scheur MF, flap plantair van
Hospi 16d, Finadyne 7d; 1w. boxrust, 3-4w
beetje zwelling, soms
Sprong vroeger 1,20m, nu terug 1m. Maar is wel soms
58
niet mank. Zwelling sinds juni warm en nog duidelijker (tgv verkeerde beweging)
milde tekenen van insertiedesmopathie palmar AL; RX tenografie: scheur MF
OB teruggeslagen; Med. plantaire adhesie losgemaakt, flap omgeklapt naar lat., MF verwijderd, shaving, sectie AL
stappen aan de hand; Na 2md ctle: Locale injectie betamethasone, revalidatie
onregelmatig/mank?
een beetje onregelmatig als zij een dag niet gewerkt heeft
08/ 15
16j. Mc Pony Dressuur, jumping
Sinds 1md mank, toenemende zwelling SS
ReA Geen verslag Geen verslag
Sterk prox. in SS fibreus weefsel die mediaal partieel verbonden , doorheen de DB naar lat., (evtl. verlittekende MF), OB meer distaal partiele scheur met fibrillatie; restje verbinding med. MF weggeknipt, dan ook aanhechtingsplaats lat geknipt, weefsel verwijderd (3x1cm), shaving lat OB en prox. MF
Hospi 4d, Finadyne 2d; Infiltratie na 3w aangeraden; 3w boxrust, 4w aan de hand stappen, ctle voor dat 3w in kleine paddock, als zwelling wegblijft mag paard terug werken; 2md later: infiltratie 10mg triamcinolone, 20mg hyaluronzuur, 2d rust, 4w progressief stap, 4w beginnen draven
Geen zwelling, niet mank
Goed, revalidatie op het gemak, soms een beetje stijf
09/ 15
16j. Mc WB Dressuur, jumping
Zwelling ReV na jumpingwedstrijd 3w geleden. Vermoeden scheur DB
ReV Tenosynovitis SS, scheur lat. DB thv kogel;
Tenogram: longitudinale scheur DB thv. SB
Diepe scheur lat. DB (10cm lang), prox. aspect scheur thv. een deel van de MF, distaal granuloom,
Hospi 5d, Finadyne 3d; Infiltratie na 3w aangeraden; 12w boxrust: 6w aan de hand stappen, 6w bereden stappen,
Geen zwelling, licht mank
Goede evolutie, licht mank (stijf?)
59
na 3md: milde tenosynovitis SS, DB minder heterogeen
geen lesies MF; excisie granuloom, shaving DB, gespoeld
3md na operatie echo/ ctle aangeraden ; 3md later ctle
02/ 16
6j. Mc Pony Vroeger jumping, nu dressuur
Sinds 1md mank
Rust, osteopathie hebben niet geholpen
ReA Zwelling thv. SS Geen RX afwijkingen
Distaal/dorsaal SS kleine oppervlakkige lesie distale sesamoidale ligamenten, med van de mediane lijn; vezels verwijderd
Hospi 15d, Finadyne 3d; Boxrust tot na verwijderen hechtingen, dan aan de hand stappen, na 2md ctle aangeraden;
Geen zwelling, niet mank
Goed in stap, wel actief
02/ 16
7j. V BWP Sinds min. 3md mank ReA. DA vermoedt probleem in SS ReA
Rust, geen verbetering
ReA Chron. tendinitis DB thv MF, proliferatieve tenosynovitis SS
Contrast: longitudinale scheur DB
DB dorsolat. longitudinale scheur van dist. bord MF tot basis lat. SB, scheur is redelijk diep, niet veel vezels tot in de SS; shaving vezels, hechting onmogelijk te plaatsen op de scheur, gespoeld
Hospi 8d, Finadyne 3d; Tot 1w na operatie boxrust, 2w aan de hand stappen, na 3-4w ctle en infiltratie aangeraden. stamceltherapie aangeraden, nadien afspreken voor verdere opbouw; Ctle 1md later: Injectie stamcellen in SS (Tendo-Cell Plus) en NSAID iv.
Na 1md nog zwelling, mank in draf
Afkortingen:
SS= sesamschede; LiV= links voor; LiA= links achter; ReV= rechts voor; ReA= rechts achter; AL= annulair ligament; OB= oppervlakkige buiger; DB= diepe buiger; MF= manica flexoria; SB=
sesambeentjes; VB= voorbeen; AB= achterbeen; LCL= lat. collateraalband; WD= weke delen; DA= dierenarts; schuin= geen follow-up informatie ter beschikking.