universiteit gent faculteit economie en...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
INTERNATIONALISERING: ONDERZOEK NAAR DE
VARIABELEN DIE DE BESLISSING VAN UGENT-
STUDENTEN BEÏNVLOEDEN OM AL DAN NIET
EEN INTERNATIONALE UITWISSELING TE
ONDERNEMEN
voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Mathieu Dierick
onder leiding van
Prof. dr. Patrick Van Kenhove
i
Vertrouwelijkheidclausule
Permission
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Naam student: Mathieu Dierick
ii
Woord vooraf
Ik hou van uitdagingen die je doen groeien tot een betere versie van jezelf. Mijn
opleiding aan de Universiteit Gent heeft deze nieuwste versie van mezelf voor een
groot deel bepaald. De laatste uitdaging binnen deze opleiding is de masterproef. Een
enorme opdracht waarbij je zelfstandig moet werken maar je tegelijkertijd leert
omringen door mensen die bereid zijn je te helpen doorheen het proces. De hulp die ik
heb gekregen uit verwachte en onverwachte hoek was mijn grootste leerervaring.
Om deze masterproef tot een goed einde te brengen heb ik me laten omringen door
heel wat mensen. Als wijze van een bedanking krijgen zij hier een vermelding:
Patrick Van Kenhove, Marc De Clercq, Frederik De Decker, Sophie De Coster, Hugo
Van Damme, Michel Dierick, Annelies Lefebvre, Janos Lacante, Saul Dewulf,
Liselotte De Ridder, Robin Vangenechten, Louise Hoffman, Nick Provoost, Marisa
Montero Perez, Ann Vanoutryve, Kristiane Van Lierde, Peter Debaere, Elke De Vidts,
Ann Vanoutryve, Ruben Bogaert, Ann Van Hauwaert, Silvia Van der Biest, Paul
Leys, Inge Rutsaert en tot slot de 4276 respondenten.
iii
Inhoudsopgave
Vertrouwelijkheidclausule............................................................................................... i
Woord vooraf ................................................................................................................. ii
Lijst van tabellen ............................................................................................................ v
Lijst van figuren ............................................................................................................ vi
Abstract ........................................................................................................................ vii
1. Inleiding ..................................................................................................................... 1
2. Literatuurstudie .......................................................................................................... 2
2.1 Internationalisering van het hoger onderwijs .................................................... 2
2.2 Effect op wereld niveau .................................................................................... 2
2.3 Effect op institutioneel niveau .......................................................................... 3
2.4 Effect op individueel niveau ............................................................................. 5
2.5 Probleemstelling ............................................................................................... 8
2.6 Verduidelijking ................................................................................................. 9
2.7 Relevantie ....................................................................................................... 10
2.8 Afbakening ...................................................................................................... 12
2.9 Opbouw masterproef ....................................................................................... 13
3. Theoretische achtergrond & hypothesen .................................................................. 14
3.1 Het 'Five Factor Model' ................................................................................... 14
3.2 De 'Theory of Planned Behavior' .................................................................... 16
3.3 Onderzoekshypothesen ................................................................................... 18
4 Methodiek .................................................................................................................. 23
4.1 Opbouw vragenlijst ......................................................................................... 23
4.2 Dataverzameling ............................................................................................. 25
4.3 Procedure ....................................................................................................... 27
iv
5. Analyse en resultaten ............................................................................................... 38
5.1 Hypothese 1 (FFM) ......................................................................................... 38
5.2 Hypothese 2 (TPB) ......................................................................................... 41
5.3 Hypothese 3 (Gedrag uit het verleden) ........................................................... 49
5.4 Hypothese 4 (Perceptiekloof) ......................................................................... 51
5.5 Toepassing op de Faculteit Economie & Bedrijfskunde ................................. 55
6. Conclusie & discussie .............................................................................................. 59
6.1 Conclusie van de masterproef ......................................................................... 59
6.2 Beperkingen en suggesties van het onderzoek ................................................ 60
Referenties ..................................................................................................................... ix
Bijlagen ....................................................................................................................... xiii
Bijlage 1: Officieel bericht via Minerva .............................................................. xiii
Bijlage 2: Officiële mail verstuur door International Relations Office ............... xiii
Bijlage 3: enquête internationalisering ............................................................... xiv
v
Lijst van tabellen
Tabel 1: Relatieve respondentiegraad per faculteit.................................;........................ 26
Tabel 2: Vijf factoren model (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal)............. 27
Tabel 3: Model resultaten (KMO: 0,75; Cumulatieve verklaarde variantie: 58,51%)... 28
Tabel 4: TPB attitude tegenover het gedrag (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts
Likertschaal).................................................................................................................... 29
Tabel 5: Model resultaten (KMO: 0,81; Cumulatieve verklaarde variantie: 60,44%) 30
Tabel 6: TPB subjectieve normen (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal).... 31
Tabel 7: Model resultaten (KMO: 0.78; Cumulatieve verklaarde variantie: 81,51%)... 32
Tabel 8: TPB waargenomen gedragscontrole (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts
Likertschaal)................................................................................................................... 33,34
Tabel 9: Model resultaten (KMO: 0,79; Cumulatieve verklaarde variantie: 68,45%)... 35
Tabel 10: Intentie (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal)............................... 36
Tabel 11: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie.................................................. 38
Tabel 12: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie (+ zeker over
toekomstplannen).............................................................................................................. 39
Tabel 13: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie (+ zeker over
toekomstplannen) met een extra opsplitsing per faculteit................................................ 40
Tabel 14: Correlatie attitude tegenover het gedrag en intentie......................................... 42
Tabel 15: Correlatie subjectieve normen en intentie....................................................... 43
Tabel 16: Correlatie waargenomen gedragscontrole en intentie...................................... 44
Tabel 17: Correlatie TPB variabelen tegenover intentie (overzicht)................................ 45
Tabel 18: Verkozen kanalen voor informatie verspreiding.............................................. 46
Tabel 19: Invloed gedrag uit het verleden op intentie (T-test)......................................... 49
Tabel 20: Kloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten (overzicht)........................... 52,53
Tabel 21: Correlatie TPB variabelen tegenover intentie (toepassing op Faculteit EB)... 56
vi
Lijst van figuren
Figuur 1: Waargenomen positieve invloed van een ERASMUS op het verkrijgen
van de eerste baan - een vergelijking met voorgaande onderzoeken (%)................ 7
Figuur 2: Het 'Five Factor Model' (Costa & McCrae, 1992)................................... 14
Figuur 3: 'Theory of Planned Behavior' (Ajzen, 1991)........................................... 16
Figuur 4: Onderzoeksmodel..................................................................................... 18
Figuur 5: Structureel model............................................................................................ 37
vii
Abstract
Dit onderzoek tracht de beweegredenen van UGent-studenten bloot te leggen om al
dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen. Via een online enquête, waar
4276 UGent-studenten aan deelnamen, werden deze beweegredenen bevraagd. De
verwerking gebeurde aan de hand van het 'Five Factor Model' en de 'Theory of
Planned Behavior'.
Persoonlijkheid bepaalt slechts zes procent van de intentie om een internationale
uitwisseling te ondernemen. De resultaten in dit onderzoek geven aan dat er een
positief verband is tussen openheid en de intentie om al dan niet een internationale
uitwisseling te maken. Hetzelfde geldt voor extraversie. Tegen alle verwachtingen in
heeft negatieve emotionaliteit geen significante invloed op intentie. Hierdoor zijn twee
van de drie hypotheses rond het 'Five Factor Model' bevestigd.
Consciëntieusheid en altruïsme werden niet opgenomen in een hypothese. De
verwachtingen waren dat deze twee persoonlijkheidskenmerken geen invloed
uitoefenen op de intentie om een uitwisseling te doen. Altruïsme blijkt zoals verwacht
geen effect te hebben op intentie. Daarentegen is consciëntieusheid wel significant en
heeft een marginale negatieve invloed op intentie.
Opvallend is dat de verklaringskracht van persoonlijkheid op intentie grote verschillen
vertoont per faculteit. Het opvallendste resultaat is voor de faculteit Wetenschappen
waar 17 procent van de intentie verklaard wordt door persoonlijkheid. Ook voor de
faculteiten Rechtsgeleerdheid, Economie & Bedrijfskunde en Ingenieurs-
wetenschappen & Architectuur is de invloed van persoonlijkheid op intentie hoger.
Zowel attitude tegenover het gedrag, subjectieve normen en waargenomen
gedragscontrole hebben een positief verband met de intentie om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen. Hierdoor zijn de drie hypotheses rond de
'Theory of Planned Behavior' bevestigd. Vermeldenswaardig is de variabele (sociale)
media. Het effect van (sociale) media op internationale uitwisselingen in het kader van
viii
een student zijn of haar studies is nog niet eerder onderzocht. Het feit dat deze
variabele een hogere correlatie vertoont dan de gebruikelijke variabelen is dan ook
opmerkelijk.
Er is een positief verband gevonden tussen 'gedrag gesteld in het verleden' en de
intentie om al dan niet een internationale uitwisseling te maken. Mobiele studenten,
die reeds een internationale uitwisseling hebben ondernomen, zijn dus eerder geneigd
om er nog één te doen door hun ervaringen uit het verleden.
Er is een perceptiekloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten. Concreet betekent
dit dat mobiele studenten positiever staan tegenover een internationale uitwisseling
dan niet-mobiele studenten. Bovendien kan er ook een perceptiekloof optreden tussen
de niet-mobiele studenten onderling. Niet-mobiele studenten kunnen verdeeld worden
in studenten die nog nooit een internationale uitwisseling hebben gedaan maar
interesse tonen in een uitwisseling en studenten die er nog nooit één hebben gedaan en
helemaal geen interesse tonen. Er wordt verwacht dat mobiele studenten een
internationale uitwisseling het hoogste waarderen, gevolgd door de niet-mobiele
studenten met een hoge intentie en als laatste de niet-mobiele studenten met een lage
intentie. Uit de resultaten blijkt dat niet-mobiele studenten met een hoge intentie de
effecten van een internationale uitwisseling vaak nog positiever inschatten dan
mobiele studenten.
Dit onderzoek toont aan dat persoonlijkheid een beperkte invloed heeft op de intentie
om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen. Situationele factoren
daarentegen hebben een grotere verklaringskracht. Naast de klassieke variabelen
speelt (sociale) media een belangrijke rol in het beslissingsproces. Het effect van
(sociale) media op internationale uitwisseling blijft open voor verder onderzoek.
Kernwoorden: internationalisatie - internationale uitwisselingen - mobiele studenten -
niet-mobiele studenten - Five Factor Model - Theory of Planned Behavior.
1
1. Inleiding
Ondanks de jaarlijkse stijging van het aantal studenten die een internationale
uitwisseling ondernemen, is hun aandeel slechts een fractie van de totale
studentenpopulatie. Internationalisering van het hoger onderwijs kan opgedeeld
worden in buitenlandse uitwisselingen en internationalisation@home. Dit laatste
betekent dat studenten internationale ervaringen opdoen zonder naar het buitenland te
moeten gaan. Dit onderzoek focust op de eerste vorm van internationalisering van het
hoger onderwijs.
Een antwoord vinden op de beweegredenen van een student om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen kunnen universiteiten helpen om het aantal
mobiele studenten op te krikken. Ook voor de Universiteit Gent kan dit nuttig zijn om
haar ambitieuze doel van 25 procent uitgaande studentenmobilisatie te bereiken.
Eerder onderzoek focuste zich voornamelijk op de gevolgen van een internationale
uitwisseling voor mobiele studenten. Bovendien beperkte het meeste onderzoek zich
slechts tot enkele variabelen zoals persoonlijke ontwikkeling of inzetbaarheid op de
arbeidsmarkt. Hierdoor kwamen er voor- en nadelen van een internationale
uitwisseling voor mobiele studenten aan het licht. Twee aspecten maken dit onderzoek
uniek. Ten eerste verklaart dit onderzoek de beweegredenen om een internationale
uitwisseling aan te vangen in plaats van de gevolgen die zo een uitwisseling kan
hebben. Door de aggregatie van een ruim aantal 'gevolg'-variabelen, aangevuld met
nieuwe variabelen, trachten we het beslissingsproces van UGent-studenten om een
internationale uitwisseling te ondernemen zo goed mogelijk te verklaren. Ten tweede
focust dit onderzoek op niet-mobiele studenten. Tot nu toe stonden niet-mobiele
studenten op onderzoeksvlak in de schaduw. Nochtans is het minstens even interessant
om te weten wat hen motiveert of afschrikt om een internationale uitwisseling aan te
vangen. Het 'Five Factor Model' en de 'Theory of Planned Behavior' bieden hier een
antwoord op.
2
2. Literatuurstudie
2.1 Internationalisering van het hoger onderwijs
Internationalisatie is een belangrijke term geworden in de ontwikkeling van het hoger
onderwijs. Op hetzelfde moment is internationalisatie van het hoger onderwijs nog
altijd een fenomeen met veel vraagtekens op vlak van historische achtergrond,
betekenis, haar relatie met de ontwikkeling van de maatschappij, etc. Het probleem is
dat internationalisering van het hoger onderwijs vaak verward wordt met globalisatie.
Daarom is een duidelijke definitie noodzakelijk (De Witt 2009).
Altbach en Knight (2007) stellen dat globalisatie en internationalisatie gerelateerd zijn
aan elkaar maar niet hetzelfde voorstellen. Globalisatie is het kader van de
economische en academische trends die deel uitmaken van de realiteit van de 21ste
eeuw. Internationalisering omvat het beleid en de praktijken verricht door
academische stelsels en instellingen om te kunnen omgaan met het mondiale
academische milieu.
Internationalisatie van het hoger onderwijs gaat al eeuwen terug maar is pas echt
doorgebroken tegen het einde van de 20ste eeuw. Zeker na de val van het IJzeren
Gordijn eind de jaren tachtig verhoogde de snelheid van internationalisering binnen
het hoger onderwijs drastisch (Brandenburg en de Wit 2011). Academische
samenwerkingen tussen Centraal, Oost- en West-Europa als ook de Verenigde Staten
werden zichtbaar. Overheden ontwikkelden programma's om samenwerkingen en
uitwisselingen te stimuleren. Daaruit is het ERASMUS programma ontstaan dat
binnen Europa de meest gekende vorm van internationale uitwisseling is (Altbach en
De Wit 2015).
2.2 Effect op wereld niveau
De doelstellingen van internationale uitwisselingen kunnen variëren van een grote reis
om iemands roots te verkennen tot de verbetering van de internationale betrekkingen.
Ondanks het feit dat zowel de Verenigde Staten als Europa een verbeterde talenkennis
3
en communicatie met buitenlanders als doel hebben, hebben de Verenigde Staten ook
meer de neiging zich te richten op de individuele ontwikkeling en het internationale
begrip. Onderwijsinstellingen en staatsregeringen aanschouwen internationale
uitwisselingen ook als een vitale manier om competitief te blijven in de wereldwijde
markt en het onderhouden van hun economische kracht (Sowa 2002).
Op Europees niveau kan gesteld worden dat Europa geen homogene regio is en al
zeker niet op het vlak van onderwijs. Via het Bologna akkoord wil men daar
verandering in krijgen. Vijf van de zes actiepunten van dit akkoord zijn direct te
linken aan het ERASMUS programma namelijk: vergelijkbare diploma's, een
gevestigd credit systeem, promotie van studentenmobiliteit, verzekeren van de
onderwijskwaliteit en joint & double degrees (De Witt 2009).
We zien een aanzienlijke groei van het totale aantal studenten in Europa die via
ERASMUS een internationale uitwisseling doen. In de periode 1987-1988, het
startjaar van het ERASMUS programma, waren er 3.244 uitwisselingen. Dit getal
steeg progressief en tien jaar later (1997-1998) zat men al aan 85.999 uitwisselingen.
In de periode 2001-2002 overschreed men de piek van in totaal één miljoen
ERASMUS uitwisselingen. Zes jaar later (2007-2008) stonden er in totaal twee
miljoen uitwisselingen op de teller. In 2012-2013 waren er 268.143 uitwisseling wat
een absoluut record was sinds het bestaan van het programma. Bovendien overschreed
men de kaap van drie miljoen uitwisselingen. Verwacht wordt dat dit cijfer in de
toekomst nog meer zal stijgen (European Commission 2016).
2.3 Effect op institutioneel niveau
Universiteiten hebben substantiële wijzigingen doorgevoerd om te reageren op
internationalisering en het bereiken van hun internationale ambities. Universiteiten
reageren niet enkel op internationalisering, maar maken er tevens actief gebruik van
om hun eigen doelen te bereiken. De reden waarom universiteiten een internationale
dimensie ontwikkelen verschilt per land en type instelling. Sommige universiteiten
maken gebruik van internationale activiteiten om de status van een wereldwijde speler
of een 'wereldklasse' universiteit te bereiken (Souto-Otero, et al. 2013).
4
Anderen vinden dit doel ofwel onhaalbaar of ongewenst en in plaats daarvan richten
ze zich op het versterken van hun Europese of regionale profiel. In sommige landen
zijn internationale studenten een belangrijke bron van inkomsten voor de
universiteiten en is internationalisering soms nodig voor de overleving van een
faculteit of opleiding. Deze laatste groep van universiteiten maakt gebruik van
internationalisering om hun reputatie op lokaal of nationaal niveau te verbeteren
(Vossensteyn, et al. 2007).
Bovendien heeft internationalisering van het hoger onderwijs ook een positief effect
op onderzoek. Er is een verhoogde deelname aan internationale projecten en
internationale conferenties door academisch personeel (Vossensteyn, et al. 2007).
Eén van deze substantiële wijzigingen die universiteiten hebben ondernomen is de
transformatie van opleidingen en cursussen in het Engels in landen waar Engels niet
de moedertaal is. In het Engels onderwezen bachelor- en masteropleidingen zijn in
2007 snel gegroeid (Wächter and Maiworm, 2008). Deze trend is ook te zien op de
faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit Gent waarbij de
masteropleidingen uit de richtingen Handelsingenieur en Toegepaste Economische
Wetenschappen ook Engelstalig zijn geworden om meer buitenlandse studenten aan te
trekken.
Brandenburg & de Wit (2011) zijn sceptisch en waarschuwen dat de "hoe en waarom"
hebben plaatsgemaakt voor de manier waarop het huidige beleid van
internationalisatie gevoerd wordt, namelijk als doel op zich. Het hoofddoel is zoveel
mogelijk uitwisseling te verwezenlijken. Onderwijsinstellingen stellen de effectiviteit
van internationale uitwisseling niet meer in vraag. Nochtans dient het een instrument
te zijn om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren.
Bij het opstellen van het Geïntegreerd Beleidsplan Internationalisering heeft de
Universiteit Gent rekening gehouden met bovenstaande kritiek. Het volgende citaat
toont dit aan:
5
"In dit Geïntegreerd Beleidsplan Internationalisering wordt internationalisering
begrepen als een middel – naast andere mechanismen – om de kwaliteit in het
onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening te bestendigen en te verbeteren,
en niet als een doel op zich." (Universiteit Gent sd)
2.4 Effect op individueel niveau
Op individueel niveau is er al heel veel onderzoek verricht door ontelbare
onderzoekers. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie niveaus: ontwikkelingen
op persoonlijk vlak, ontwikkelingen op academisch vlak en ontwikkelingen op de
inzetbaarheid in de arbeidsmarkt. De volgende sectie is een bondige samenvatting van
de voornaamste resultaten.
Persoonlijke ontwikkelingen
Een internationale uitwisseling laat een grote impact achter bij de student.
Onderzoekers hebben via voor- en naonderzoek het effect van een internationale
uitwisseling op mobiele studenten in kaart gebracht. Niet-mobiele studenten werden
vaak gebruikt als controlegroep.
Een eerste evolutie die mobiele studenten meemaken is de ontwikkeling van de
zogenaamde zachte vaardigheden. Zachte vaardigheden worden omschreven als de
manier hoe iemand met andere mensen omgaat. Dit begrip omvat onder andere sociale
vaardigheden, communicatievaardigheden, leiderschap, empathie en dergelijke meer
(Vossensteyn, et al. 2007) (Kent-Wilkinson, et al. 2015).
Een tweede evolutie die veelvuldig werd aangetoond is de persoonlijke ontwikkeling
van de student. Deze omvat aspecten zoals een verhoogde taalvaardigheid, de
ontwikkeling van intercultureel begrip en een vergelijkend perspectief (Teichler 2001)
(Sowa 2002) (Dwyer 2004) (Williams 2005) (Bracht, et al. 2006).
Kauffmann (1984) toonde een verband aan tussen drie dimensies van persoonlijkheid
en een internationale uitwisseling. Ten eerste vertonen mobiele studenten een
6
toegenomen belangstelling voor reflectief denken, kunst, literatuur en cultuur (m.a.w.
openheid). Ten tweede hebben ze een toegenomen belangstelling voor het welzijn van
anderen (m.a.w. altruïsme). De derde en laatste dimensie van persoonlijkheid is een
toegenomen zelfvertrouwen en gevoel van welzijn (m.a.w. negatieve emotionaliteit).
In het algemeen verklaren ERASMUS-studenten dat hun ERASMUS-ervaring een
grotere bijdrage heeft geleverd aan hun persoonlijke ontwikkeling dan de periode op
de universiteit. Toch is de helft van de ERASMUS-studenten ervan overtuigd dat ze
een grotere studievoortgang hebben gemaakt in het buitenland dan thuis (Teichler
2001) (Dwyer 2004).
Academische ontwikkelingen
Vossensteyn, et al. (2007) hebben aangetoond dat mobiele studenten eerder zullen
volharden in het hoger onderwijs. Een mogelijke verklaring kan zijn dat hun
persoonlijke ontwikkeling een positief effect heeft op hun werkattitude. Bovendien
zijn mobiele studenten meer geïnteresseerd in een gevorderde studie na hun
internationale uitwisseling (Bracht, et al. 2006).
Ontwikkelingen op de inzetbaarheid in de arbeidsmarkt
Ook naar deze ontwikkeling is er veelvuldig onderzoek gedaan. Eén van de meest
aangetoonde stellingen is dat een internationale uitwisseling heeft geholpen bij het
vinden van de mobiele student zijn of haar eerste werk (Teichler 2001) (Sowa 2002)
(Bakalis en Joiner 2004) (Dwyer 2004) (Vossensteyn, et al. 2007).
Enkele onderzoekers van de universiteit uit Kassel bevestigen deze bevinding maar
stellen dat dit voordeel aan het verkleinen is. Figuur 1 geeft een grafisch overzicht van
deze bevindingen. In de jaren 90' verklaarde 71 procent van de studenten dat ze
geloven dat een uitwisseling bijgedragen heeft tot het vinden van hun eerste werk
terwijl slecht 54 procent van de zogenaamde ERASMUS-generatie uit het nieuwe
millennium daar zo over denkt (Bracht, et al. 2006).
7
Figuur 1: Waargenomen positieve invloed van een ERASMUS op het verkrijgen
van de eerste baan - een vergelijking met voorgaande onderzoeken (%)
Daarnaast zijn er ook nog enkele andere algemene trends gevonden. Mobiele
studenten beginnen wat later te zoeken naar werk maar vinden gemiddeld vier
maanden sneller een job dan niet-mobiele studenten (Bracht, et al. 2006). Verder
omvatten jobs van mobiele studenten zichtbare internationale bevoegdheden maar
deze zijn niet noodzakelijk hoger qua status of loon. Onderzoek heeft ook aangetoond
dat werkgevers mobiele studenten verkiezen boven niet-mobiele studenten (Teichler
2001) (Vossensteyn, et al. 2007).
Di Pietro (2015) relativeert de positieve resultaten uit vorig onderzoek. Hij stelt dat er
geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een deelname aan een
internationale uitwisseling het gevolg kan zijn van de eerdere beslissingen van de
studenten. Die beslissingen kunnen op hun beurt worden gecorreleerd met latere
resultaten op de arbeidsmarkt. Zo kunnen studenten ervoor kiezen om te studeren aan
prestigieuze universiteiten die meer mogelijkheden bieden op vlak van internationale
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
ERASMUS studenten
1988/89
(bevraagd in 1993)
ERASMUS afgestudeerden
1994/95
(bevraagd in 2000)
ERASMUS studenten
2000/01
(bevraagd in 2005)
Per
cen
tage
va
n s
tud
ente
n/a
fges
tud
eerd
en
Type van bevraging
8
uitwisselingen en hogere vooruitzichten geven op werkgelegenheid na het afstuderen.
Daarnaast kan de keuze van de studierichting aan de universiteit de kans beïnvloeden
op het ondernemen van een internationale uitwisseling en de status op de arbeidsmarkt
na het afstuderen. Ook studenten met een hoge motivatie hebben meer kans om deel te
nemen aan een internationale uitwisseling. Bovendien maken ze ook meer kans om
succesvol te zijn op de arbeidsmarkt eenmaal ze zijn afgestudeerd.
2.5 Probleemstelling
Het doel van dit onderzoek is om de variabelen te achterhalen die UGent-studenten
beïnvloeden om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen. De
onderzoekvraag kan dan ook opgesplitst worden in enkele deelvragen:
- In welke mate speelt persoonlijkheid een rol in de beslissing om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen?
- Kunnen we dit beslissingsproces in kaart brengen aan de hand van de 'Theory of
Planned Behavior' ?
- Welke voordelen en drempels beïnvloeden de beslissing van mobiele studenten om
al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen?
- Welke voordelen en drempels beïnvloeden de beslissing van niet-mobiele studenten
om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen?
- Is er een perceptiekloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten?
- Hebben mobiele studenten een hogere intentie om een internationale uitwisseling te
doen door hun ervaringen uit het verleden?
Aangezien dit onderwerp over internationale uitwisselingen zeer ruim interpreteerbaar
is, is enige verduidelijking en afbakening noodzakelijk.
9
2.6 Verduidelijking
Dit onderzoek omvat alle internationale uitwisselingen in het kader van de student zijn
of haar studie. Zoals eerder aangehaald is de meest gekende vorm van internationale
uitwisseling in Europa het ERASMUS-programma. Deze masterproef trekt het
onderzoeksveld open door ook andere vormen van internationale uitwisselingen op te
nemen in haar onderzoek. De volgende twee paragrafen tonen het belang aan van deze
verruiming.
Onderzoek van Dwyer (2004) toonde aan dat de duur van een internationale
uitwisseling een positief verband heeft met de impact op de student. Het onderzoek
maakte een opsplitsing tussen zomer-, semester- en jaaruitwisselingen. Zoals verwacht
hebben studenten die een jaar in het buitenland verbleven een grotere evolutie
meegemaakt op zowel persoonlijk als professioneel vlak in vergelijking met
semesterstudenten. Toch merkte men op dat studenten die een zomeruitwisseling
deden op sommige variabelen grotere voordelen halen uit hun uitwisseling in
vergelijking met semesterstudenten. Eén van de mogelijke verklaringen is dat een
zomeruitwisseling veel intensiever is en dat de student zich beter voorbereidt op deze
korte uitwisseling. Door deze reden leek het interessant om ook andere types van
uitwisseling op te nemen in dit onderzoek.
Enkele voorbeelden toegepast op de Universiteit Gent zullen dit standpunt nog meer
verduidelijken. Op de Universiteit Gent hebben studenten uit de faculteit Bio-
ingenieurswetenschappen een verplichte stage die ze zowel in het binnen- als
buitenland kunnen opnemen. Een dergelijke buitenlandse stage kunnen ze naast
ERASMUS ook bekomen via IAESTE, IAAS, AIESEC en het Flanders Trainee
Programme. Een ander voorbeeld is de faculteit Economie en Bedrijfskunde. Op deze
faculteit kan een keuzevak omgezet worden naar een buitenlandse stage. Studenten
kunnen zelf een buitenlandse stage aanbrengen of er één vinden via een organisatie
zoals AIESEC. ERASMUS is dus lang niet de enige manier om in het kader van
iemands studie naar het buitenland te gaan. Daarom is een verruiming van het
onderzoek noodzakelijk.
10
2.7 Relevantie
Aan de hand van enkele citaten uit eerder onderzoek kan aangetoond worden waarom
dit onderzoek als relevant kan beschouwd worden. De relevantie wordt op drie
niveaus aangetoond.
Relevantie op wereldniveau
Ondanks de vele substantiële wijzigingen die universiteiten hebben doorgevoerd om te
reageren op internationalisering vertrekt slechts een kleine fractie van de studenten op
een internationale uitwisseling. Dit is zowel een probleem binnen de Verenigde Staten
als in Europa.
"Despite increases in the number of American students studying abroad,
statistics on student exchange programs indicate that, on the whole, very few
American students participate in these programs." (Sowa 2002)
"Mobility still reaches only a minority of higher education students, in spite of
structural reforms to make European higher education systems more
compatible, such as the Bologna process." (Souto-Otero, et al. 2013)
Relevantie op institutioneel niveau
De Universiteit Gent is al langer dan vandaag bezig met internationalisatie. Dit begrip
kreeg dan ook een vaste plaats in haar missieverklaring (Universiteit Gent sd).
Bovendien streeft de UGent naar 25 procent uitgaande studentenmobilisatie tegen
2020. Een ambitieus doel wetende dat Europa slechts twintig procent oplegt (Souto-
Otero, et al. 2013). Momenteel kent de UGent 17 procent uitgaande mobiliteit
(Universiteit Gent sd). Er is dus nog een lange weg te gaan vooraleer dit doel zal
bereikt worden, wat dit onderzoek des te relevanter maakt.
Relevantie op onderzoeksniveau
In deze masterproef trachten we het gedrag (m.a.w. een internationale uitwisseling
ondernemen) van UGent-studenten te verklaren aan de hand van persoonlijkheid en
percepties. Het volgende citaat duidt bondig op het feit dat er nog te weinig onderzoek
11
is gedaan over de relatie tussen een deelname aan een internationale uitwisseling en
persoonlijkheid.
"Very few studies have considered the association between students’ personality
and their participation in study abroad programs." (Bakalis en Joiner 2004)
De volgende twee citaten stellen nog eens dat er al veel onderzoek is gedaan op
mobiele studenten en benadrukken de relevantie om een opsplitsing te maken tussen
mobiele en niet-mobiele studenten. Bovendien is het belangrijk om de percepties van
deze laatste groep in kaart te brengen wat het opzet is van deze masterproef.
"Yet, most research has been carried out on the problems and barriers faced by
those students who go abroad rather than on the problems of those who do not.
Neither has there been a sufficient focus in research on the difference between
participants and nonparticipants. Research has shown that many students
interested in and actually signing up for ERASMUS eventually do not
participate." (Souto-Otero, et al. 2013)
"While research suggests study abroad placements are an effective learning
experience, the majority of literature on the benefits and barriers of
international placements has been conducted during the study abroad
experience or after the students returned home. There is a gap in research
exploring the perceptions of (nursing) students who may be considering a study
abroad opportunity including what they perceive as the benefits and barriers."
(Kent-Wilkinson, et al. 2015)
12
2.8 Afbakening
In het Geïntegreerd Beleidsplan Internationalisering van de UGent worden twee
manieren vermeld die het streven naar een maximale internationalisatie van het
onderwijs bij studenten aanmoedigt.
Ten eerste wil men structurele maatregelen treffen op vlak van administratie,
procedures en begeleiding waardoor de uitgaande studentenmobiliteit de ruimte krijgt
om te stijgen. Hierdoor tracht de UGent studenten aan te moedigen om een
ERASMUS, ERASMUS+, Dubbel degree of een andere internationale uitwisseling te
ondernemen.
De tweede manier om internationalisatie te stimuleren is via
internationalisation@home. Dit is een vrij nieuw concept die internationalisatie naar
de schoolbanken brengt. Dit kan bereikt worden door buitenlandse gastprofessoren uit
te nodigen, door bezoeken aan internationale instellingen te plannen, door interactie
met buitenlandse studenten te bevorderen, etc. Studenten hoeven dus niet noodzakelijk
naar het buitenland te gaan om een internationale ervaring op te doen wat ons brengt
tot te eerste afbakening.
Dit onderzoek focust zich enkel op de eerst vermelde manier die bijdraagt tot
internationalisatie. Zijn studenten bereid om naar het buitenland te gaan? Indien het
antwoord op deze eerste vraag negatief is, versterkt dit onderzoek het potentieel voor
internationalisation@home.
In de afgelopen decennia is er uitvoerig onderzoek gedaan naar studentenmobiliteit.
Via voor- en nametingen kon men testen hoe mobiele studenten veranderd zijn ten
opzichte van niet-mobiele studenten als referentie groep. De focus in dit soort
onderzoek ligt dus op de mobiele student. Dit in het achterhoofd houdende brengt ons
tot de tweede afbakening.
13
Deze masterproef tracht het beslissingsproces van de studenten om al dan niet te
kiezen voor een internationale uitwisseling te ontleden in plaats van het effect van de
uitwisseling te onderzoeken. Om het beslissingsproces in kaart te brengen werden
enkele variabelen voorgelegd die een invloed kunnen hebben op de student zijn of
haar beslissing. Niet-mobiele studenten beoordelen deze variabelen vanuit hun
perceptie, mobiele studenten daarentegen vanuit hun ervaring tijdens hun
internationale uitwisseling. Beide elementen, perceptie en ervaring, zijn noodzakelijk
voor een goed begrip van de variabelen in de keuze voor een internationale
uitwisseling. We zijn op zoek naar verschillen tussen deze twee groepen met een
grotere focus op de niet-mobiele student.
2.9 Opbouw masterproef
Het vervolg van deze masterproef is als volgt opgebouwd: sectie 3 gaat dieper in op de
theoretische modellen die gebruikt worden om de onderzoeksvraag te verklaren. Er
wordt kort ingegaan op het 'Five Factor Model' en de 'Theory of Planned Behavior' .
Daarnaast worden de hypotheses overlopen en gestaafd. Sectie 4 beschrijft de
methodologie. De opbouw van de vragenlijst, dataverzameling en procedure zullen
hierin besproken worden. Sectie 5 presenteert de resultaten en past deze toe op de
Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Sectie 6 besluit en geeft enkele suggesties voor
verder onderzoek.
14
3. Theoretische achtergrond & hypothesen
Dit onderzoek is gebaseerd op het 'Five Factor Model' (FFM) en de 'Theory of
Planned Behavior' (TPB). De volgende twee paragrafen geven een bondige
uiteenzetting.
3.1 Het 'Five Factor Model'
Volgens Digman zette Norman het 'Five Factor Model' op de 'academische' kaart
(Digman 1990). Het model werd later verder uitgewerkt door Costa & McCrae. Hun
formulering van het 'Five Factor Model' werd aanzien als de meest populaire (Howard
en Howard 1995). De vijf factoren of persoonlijkheidskenmerken worden beschreven
als negatieve emotionaliteit, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid.
Deze vijf persoonlijkheidskenmerken zullen hieronder bondig besproken worden.
Figuur 2: Het 'Five Factor Model' (Costa & McCrae, 1992)
Openheid weerspiegelt de mate van intellectuele nieuwsgierigheid, creativiteit en de
voorkeur voor nieuwigheid die een persoon heeft. Het wordt ook beschreven als de
15
mate waarin een persoon verbeelding heeft of onafhankelijk is. Mensen met een hoge
openheid kunnen waargenomen worden als onvoorspelbaar of een gebrek aan focus.
Omgekeerd zoeken mensen met een lage openheid voldoening aan de hand van
doorzettingsvermogen. Vaak worden ze gekenmerkt als pragmatisch en analytisch.
Consciëntieusheid omvat zelfdiscipline, loyaliteit, prestatiegerichtheid en de voorkeur
voor gepland in plaats van spontaan gedrag. Hoge consciëntieusheid wordt vaak
gezien als koppig en obsessief. Lage consciëntieusheid komt overeen met flexibel en
spontaan, maar kan ook waargenomen worden als slordig en onbetrouwbaar.
Extraversie staat voor energie, positieve emoties, assertiviteit, spraakzaamheid en de
neiging om energie te halen uit het gezelschap van anderen. Hoge extraversie wordt
vaak aanzien als een hoge nood aan aandacht en dominant zijn. Lage extraversie
veroorzaakt een gereserveerde persoonlijkheid die kan worden waargenomen als
afstandelijk of in zichzelf gekeerd zijn.
Altruïsme is de neiging tot medeleven en samenwerking in plaats van
achterdochtigheid en vijandigheid tegenover anderen. Het is ook een maat van
iemands behulpzame karakter en vertrouwen in anderen. Mensen die hoog scoren op
altruïsme worden vaak gezien als naïef en onderdanig. Een lage score op altruïsme
zijn persoonlijkheden die vaak competitief zijn. Ze kunnen worden aanschouwd als
strijdlustig of onbetrouwbaar.
Negatieve emotionaliteit verwijst naar de mate van emotionele stabiliteit en
impulscontrole. Een hoge negatieve emotionaliteit uit zich in een stabiele en rustige
persoonlijkheid, maar kan ook worden aanzien als nuchter en niet betrokken. Een lage
negatieve emotionaliteit leidt tot een reactief en prikkelbare persoonlijkheid. Het zijn
vaak dynamische mensen maar ze kunnen worden waargenomen als instabiel of
onzeker.
Dit onderzoek gaat uit van een relatie tussen gedrag (m.a.w. het ondernemen van een
internationale uitwisseling) en intentie. In welke mate heeft persoonlijkheid nu een
16
invloed op gedrag? De meningen in de academische wereld zijn verdeeld. De ene
groep beweert dat gedrag beïnvloed wordt door persoonlijkheid (Calantone en Sawyer
1978). Volgens de andere groep verklaart de situatie een groter deel van het gedrag.
Een meer genuanceerde visie stelt dat persoonlijkheid niet overboord moet gegooid
worden maar eerder dient als een interveniërende variabele (Brandstätter 1993).
Persoonlijkheid zal zeker niet de volledige variantie van het beslissingproces van
UGent-studenten verklaren om al dan niet een internationale uitwisseling te
ondernemen. Een combinatie van persoonlijkheid en situationele variabelen zullen de
verklaringskracht van dit onderzoek tegoed komen. Naast het 'Five Factor Model'
wordt dan ook de 'Theory of Planned Behavior' opgenomen.
3.2 De 'Theory of Planned Behavior'
De 'Theory of Planned Behavior' (Ajzen 1991) is een model die gedrag tracht te
verklaren aan de hand van intenties. Volgens deze theorie zijn er drie variabelen die
invloed hebben op intenties: attitude tegenover het gedrag, subjectieve normen en
waargenomen gedragscontrole. Hieronder is een visuele voorstelling te zien.
Figuur 3: 'Theory of Planned Behavior' (Ajzen, 1991)
Attitude tegenover het gedrag kan omschreven worden als de houding die een persoon
aanneemt tegenover een bepaalde variabele. In dit deel zullen variabelen zoals
bereidheid om te betalen voor een internationale uitwisseling, het verlangen naar een
17
internationale uitwisseling, persoonlijke ontwikkeling, inzetbaarheid op de
arbeidsmarkt en dergelijke meer getest worden.
Subjectieve normen kunnen geïnterpreteerd worden als wat andere mensen denken
over een bepaalde variabele. Bovendien moet men de vraag stellen in welke mate
andere mensen een invloed hebben op het individu. In dit stuk trachten we te
achterhalen welke invloed vrienden, familie, de Universiteit Gent en (sociale) media
hebben op de student zijn of haar keuze om al dan niet internationale uitwisseling te
ondernemen.
Waargenomen gedragscontrole duidt aan in welke mate een persoon invloed heeft om
een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren. Het gedrag moet niet noodzakelijk uitgevoerd
worden maar de perceptie moet aanwezig zijn. In dit deel behandelen we onder andere
de betaalbaarheid van een internationale stage, de administratieve procedure en het
bewust zijn van internationale uitwisselingen.
18
3.3 Onderzoekshypothesen
De hypothesen kunnen opgedeeld worden in vier blokken: het 'Five Factor Model'
(FFM), de Theorie of Planned Behavior (TPB), gedrag uit het verleden en de
perceptiekloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten. Elk van deze vier blokken
tracht de beweegredenen van UGent-studenten te verklaren om een internationale
uitwisseling te ondernemen. Figuur 4 geeft de hypothesen van het FFM en de TPB
weer.
Figuur 4: Onderzoeksmodel
Persoonlijkheid kan een inzicht geven in hoe iemand naar de wereld kijkt en
beslissingen neemt. Het kan met andere woorden een beweegreden zijn om een
internationale uitwisseling te ondernemen.
Bovendien is er een tweede belangrijke reden waarom persoonlijkheid interessant is
om op te nemen in het model. De UGent wil haar studenten stimuleren om een
internationale uitwisseling te ondernemen. Het Geïntegreerd Beleidsplan
19
Internationalisering geeft de visie van de UGent weer en elke faculteit kan daar haar
eigen invulling aan geven.
Indien blijkt dat persoonlijkheid een belangrijke factor speelt in het beslissingsproces,
doet dit afbreuk aan dit vooropgesteld beleid. Persoonlijkheid is een variabele die men
moeilijk kan beïnvloeden waardoor het Geïntegreerd Beleidsplan Internationalisering
een beperktere rol zal spelen. Een lage invloed van persoonlijkheid in het
beslissingsproces is dus gewenst.
Brandstätter (1993) tracht al eerder om de aankoopintenties aan de hand van
persoonlijkheid te verklaren. Slechts een zeer lage hoeveelheid van deze variantie kon
worden verklaard. Een combinatie van persoonlijkheid en factoren uit de omgeving
konden het gedrag beter verklaren.
Drie hypotheses werden opgesteld rond het FFM. Ten eerste wordt er verwacht dat
een extravert iemand een hogere intentie zal hebben om op een internationale
uitwisseling te gaan. Een introvert iemand is eerder op zichzelf gesteld en heeft weinig
nood aan opwinding. Een extravert iemand daarentegen houdt van gezelschap en is op
zoek naar sensatie die een internationale uitwisseling zeker kan bieden.
H1a: Er is een positief verband tussen extraversie en de intentie om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen.
De volgende hypothese stelt dat een individu die meer open is een hogere intentie zal
vertonen om een uitwisseling te doen (Bakalis en Joiner 2004). Howard en Howard
(1995) vergelijken een open persoon met een verkenner. Een verkenner omvat een
persoon dat nieuwsgierig is, open staat voor nieuwe waarden en belang hecht aan
emoties. Er wordt verwacht dat deze eigenschappen de intenties om een uitwisseling
te doen positief zal beïnvloeden.
H1b: Er is een positief verband tussen openheid en de intentie om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen.
20
Het laatste persoonlijkheidkenmerk dat wordt getest is negatieve emotionaliteit. Er
wordt vermoed dat mensen die kalm blijven, stressbestendig en niet snel beschaamd
zijn een hogere intentie zullen vertonen om op uitwisseling te gaan.
H1c: Er is een positief verband tussen negatieve emotionaliteit en de intentie om al
dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Consciëntieusheid en altruïsme zijn niet opgenomen in een hypothese. Verwacht
wordt dat deze twee persoonlijkheidskenmerken weinig invloed uitoefenen op de
intenties van de UGent-student. Zowel een doelgericht als een chaotisch persoon kan
evenveel intentie hebben om op uitwisseling te gaan. Hetzelfde geldt voor iemand die
zich bescheiden opstelt of net superieur overkomt. Desalniettemin worden deze twee
kenmerken wel bevraagd in de enquête voor de volledigheid.
Van Oudenhoven en Van der Zee (2002) bekrachtigen deze verwachting. De
resultaten uit hun onderzoek over de gevolgen van een internationale uitwisseling en
persoonlijkheid toonden aan dat, van de vijf persoonlijkheidskenmerken, openheid,
extraversie en negatieve emotionaliteit het sterkst gecorreleerd waren.
De Theorie of Planned Behavior (Ajzen 1991) stelt dat intentie de directe voorloper is
van gedrag en verklaart hoe iemand intenties vormt en gedrag uitvoert. De TPB
suggereert dat overtuigingen en de bijhorende attitudes intenties beïnvloeden, welke
op hun beurt gedrag aandrijven. Specifiek worden intenties beïnvloed door drie
overtuigingen: attitude tegenover het gedrag, subjectieve normen en waargenomen
gedragcontrole (Schnusenberg, de Jong en Goel 2012).
Attitude tegenover het gedrag heeft te maken met de perceptie van een individu en de
mate waarin hij of zij dat gedrag kan beïnvloeden naar een gewenste toestand (Ajzen
1991). Attitude tegenover het gedrag is gekoppeld aan persoonlijke doelstellingen van
een individu en indien de gevolgen van een bepaald gedrag zullen bijdragen tot het
bereiken van deze doelstellingen. Het omvat de constructen persoonlijke
ontwikkeling, angstfactoren, de jobmarkt, nadelen i.v.m. de studie en nadelen i.v.m.
21
kosten. In het kader van deze masterproef over internationale uitwisselingen kan men
stellen dat percepties over toekomstige kansen op werk een voorbeeld is van een
attitude tegenover gedrag.
H2a: Er is een positief verband tussen attitude tegenover het gedrag en de intentie om
al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Subjectieve normen hebben enerzijds te maken met de perceptie op een bepaald
gedrag van een individu en anderzijds de beïnvloeding door het oordeel van
belangrijke externen. Belangrijke externen kunnen mensen zijn van wie het individu
zijn of haar mening waardeert zoals ouders, leerkrachten, familie, etc. Subjectieve
normen omvatten de constructen familie en vrienden (Souto-Otero, et al. 2013).
Daarbovenop zijn er drie nieuwe constructen toegevoegd, namelijk: sociale media,
sociale druk en de institutie. In het kader van een internationale uitwisseling kan een
positieve kijk van een familie op internationale uitwisselingen een invloed spelen op
de intentie.
H2b: Er is een positief verband tussen subjectieve normen en de intentie om al dan
niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Tot slot blijft waargenomen gedragscontrole over. Waargenomen gedragscontrole
heeft betrekking op het waargenomen gemak of moeilijkheid om een bepaald gedrag
uit te voeren. Dit kan ook factoren omvatten die het gedrag vergemakkelijken of
belemmeren. Waargenomen gedragscontrole omvatten de constructen interne
ondersteuning, afstemming van de internationale uitwisseling, het financiële aspect,
relaties, werkverplichtingen, andere verplichtingen, taalkennis, kwaliteit van het
buitenlands onderwijs en studiebegeleiding in het buitenland (Mazzarol en Geoffrey
2002). In het kader van een internationale uitwisseling kan een goede ondersteuning
vanuit de UGent en de expertise van het personeel de intentie positief sturen.
H2c: Er is een positief verband tussen waargenomen gedragscontrole en de intentie
om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
22
Dit onderzoek gaat een reeks variabelen na die de intentie van UGent-studenten
beïnvloedt om een internationale uitwisseling te ondernemen. Volgens de 'Theory of
Planned Behavior' wordt gedrag voorafgegaan aan intenties. De bekomen resultaten
van dit onderzoek kunnen dus omgezet worden in een concreet actieplan waardoor
meer studenten gestimuleerd worden om een internationale uitwisseling te doen. Het
effect van dit actieplan op hun gedrag kan dan via een nameting worden nagegaan.
Desalniettemin is het meten van het toekomstig gedrag hier niet mogelijk. Gedrag
gesteld in het verleden is dat echter wel. De respondenten worden opgesplitst in
mobiele en niet-mobiele studenten. Voor de mobiele studenten zal worden nagegaan
indien gedrag uit het verleden een effect heeft op hun toekomstige intenties.
Er is al aangetoond dat gedrag uit het verleden een direct effect heeft op intenties. Hoe
frequenter het gedrag uit het verleden werd uitgevoerd, hoe hoger de intentie op het
toekomstig gedrag (Ouellette en Wood 1998) (Kent-Wilkinson, et al. 2015).
Enkele onderzoekers uit Hong Kong hebben deze bevindingen toegepast op de
toeristische sector. Zij gingen na of gedrag uit het verleden een invloed heeft op de
gekozen vakantiebestemming. Opnieuw werd er een positief verband vastgesteld (Lam
en Hsu 2006). Hypothese drie tracht een positieve relatie te vinden tussen eerder
gedane internationale uitwisselingen van mobiele studenten en de intentie om nog een
internationale uitwisseling te doen.
H3: Er is een positief verband tussen gedrag gesteld in het verleden en de intentie om
al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Hypothese vier maakt opnieuw een opsplitsing tussen mobiele studenten en niet-
mobiele studenten. De variabelen uit de 'Theorie of Planned Behavior' worden
afgewogen tegen deze twee groepen. Inzetbaarheid op de arbeidsmarkt is een
variabele uit de TPB. Vermoed wordt dat mobiele studenten positiever zullen staan
tegenover de stelling dat een internationale uitwisselen hun kansen op de arbeidsmarkt
doen verhogen.
H4: Er is een perceptiekloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten.
23
4 Methodiek
4.1 Opbouw vragenlijst
De vragenlijst is opgebouwd uit 7 delen: gedrag, intentie, subjectieve normen, attitude
tegenover het gedrag, waargenomen gedragscontrole, persoonlijkheid en de socio-
demografische variabelen. Deze zullen hieronder kort worden aangehaald.
Gedrag: hier wordt gepolst naar gedrag uit het verleden. De vragen gaan van
algemeen naar specifiek. Enkele voorbeeldvragen zijn:
- Hoeveel keer ben je in 2015 naar het buitenland gegaan?
- Heb je al eerder een internationale uitwisseling in het kader van je studies gedaan?
Intentie: in dit deel gaat men na in welke mate UGent-studenten interesse vertonen in
een buitenlandse uitwisseling. Enkele voorbeeldvragen zijn:
- Ik ben van plan om een taalcursus in het buitenland te doen.
- Ik ben van plan om een internationale uitwisseling van meer dan 3 maanden te doen.
- Ik ben van plan om een internationale uitwisseling van minder dan 3 maanden te
doen.
- ...
Subjectieve normen: zoals eerder vermeld testen we de invloed van familie, vrienden,
sociale media en de universiteit van Gent op de student zijn of haar keuze om al dan
niet een internationale uitwisseling te doen. Enkele voorbeeldvragen zijn:
- Mijn familie moedigt me aan om een internationale uitwisseling te doen.
- Mijn vrienden denken dat een internationale uitwisseling waardevol is.
- De universiteit spoort me aan om een internationale uitwisseling te doen.
- ...
Attitude tegenover gedrag: dit is het omvangrijkste stuk waar verscheidene voordelen
en drempels worden getoetst. De bedoeling is om na te gaan als mobiele en niet-
mobiele studenten een verschillende kijk hebben op deze variabelen. Enkele
voorbeeldvragen zijn:
24
- Een internationale uitwisseling laat me toe een taal beter te beheersen
- Ik ben bang om alleen naar het buitenland te gaan
- Een internationale uitwisseling zal me een competitief voordeel geven op de
jobmarkt
- ...
Waargenomen gedragscontrole: dit is het laatste onderdeel van de 'Theory of Planned
Behavior' . We gaan na in welke mate de student zich een internationale uitwisseling
kan veroorloven, hoe ze staan tegenover de administratieve procedure of wat hun
kennis is over internationale uitwisselingen. In welke mate sijpelt de informatie die de
universiteit aanbiedt over internationale uitwisseling door naar de student? Enkele
voorbeeldvragen zijn:
- Een internationale uitwisseling is te duur voor mij (Kent-Wilkinson, et al. 2015)
- De procedure voor een internationale uitwisseling is te omslachtig
- Ik heb werkverantwoordelijkheden waardoor ik geen internationale uitwisseling kan
doen (Kent-Wilkinson, et al. 2015)
Persoonlijkheid: Om de vijf persoonlijkheidfactoren te bepalen zijn in het verleden
enkele vragenlijsten opgesteld. Goldman voorzag een 50-item lijst met 10 items per
persoonlijkheidskenmerk. Costa & McCrae maakten gebruik van 80 items (Digman
1990). Het was onmogelijk om deze hoeveelheid aan vragen op te nemen in de
enquête van dit onderzoek aangezien het 'Five Factor Model' niet het enigste model is
dat getest werd. Door de hoeveelheid aan vragen zouden te veel respondenten afhaken.
Daarom moest er gezocht worden naar een verkorte vragenlijst die nog altijd
betrouwbaar is om de persoonlijkheidskenmerken te meten. Enkele onderzoekers uit
de universiteit van Warschau onderzochten een verkorte vragenlijst met vier vragen
per persoonlijkheidskenmerk. De validiteit en betrouwbaarheid waren bevredigend
waardoor het lijst geschikt is voor wetenschappelijk onderzoek (Topolewska, et al.
2014).
25
4.2 Dataverzameling
Deze masterproef onderzoekt de beweegredenen die de beslissing van UGent-
studenten beïnvloeden om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
De doelgroep zijn alle Belgische UGent-studenten. Buitenlandse studenten die
momenteel aan de UGent studeren hebben namelijk al de stap gezet om een
internationale uitwisseling te ondernemen en werden dus niet opgenomen.
De bevraging gebeurde door middel van een online enquête die via twee kanalen werd
verspreid. Bovendien werd er gebruik gemaakt van aparte tijdstippen per kanaal.
Herhaling zou de responsgraad in de hand werken. Enerzijds werd er een algemeen
bericht geplaatst via Minerva, de elektronische leeromgeving van de UGent (zie
bijlage 1). Deze werd op dinsdag 8 maart 2016 om middernacht online geplaatst.
Anderzijds kreeg de doelgroep een mail toegestuurd met een link naar de online
enquête (zie bijlage 2). Dit gebeurde op woensdag 9 maart 2016. De enquête werd na
twee weken afgesloten.
Zowel via Minerva als de UGent Webmail kon er gefilterd worden waardoor enkel
Belgische studenten de enquête ontvingen. Op deze manier moest er later niet gefilterd
worden op Belgische en buitenlandse studenten en kon de bevraging in het Nederlands
gebeuren.
Een laatste manier om de respondentiegraad te bevorderen was via een prijs.
Studenten die de enquête volledig invulden maakten kans op een duo cinema ticket.
Om dit duoticket te winnen moest de student de volgende schiftingsvraag
beantwoorden: Hoeveel studenten zullen deze enquête invullen? Deze cinematickets
werden geleverd door de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UGent.
De online enquête werd door 4276 studenten gestart en door 3576 vervolledigd. De
studenten die de enquête niet volledig hebben ingevuld werden niet verwijderd
aangezien ze nog nuttige informatie konden verschaffen. Tijdens de analyse werd de
data die ontbrak als 'missing' opgegeven. Hierdoor werden resultaten niet beïnvloed.
26
71,2 procent van de respondenten zijn vrouwelijk. Dit betekent dat vrouwen
oververtegenwoordigd zijn aangezien de verdeling aan de Universiteit Gent 55 procent
vrouwen en 45 procent mannen is. De gemiddelde leeftijd van de respondent is 21
jaar. 59,6 procent van de respondenten zit op kot. Het percentage beurstudent en bijna-
beursstudent is respectievelijk 15,4 procent en 3,9 procent. De respondenten die de
enquête hebben ingevuld studeren gemiddeld al drie jaar aan de UGent.
Tabel 1 geeft het aantal respondenten weer opgedeeld per faculteit. Deze percentages
moeten op twee manieren gerelativeerd worden. Ten eerste werd deze vraag niet door
alle 4276 respondenten ingevuld waardoor de percentages nog iets hoger konden
liggen. Ten tweede wordt er op de site van de UGent geen opsplitsing gemaakt tussen
het aantal Belgische en internationale studenten per faculteit. In de kolom 'Studenten /
faculteit' wordt het totaalcijfer weergegeven waardoor het relatieve respondentiegraad
lager is dan in werkelijkheid. In totaal hebben 8,46 procent van de UGent-studenten de
online bevraging ingevuld.
Tabel 1: Relatieve respondentiegraad per faculteit
Faculteit
Responden
ten
Studenten /
faculteit
Relatieve
responsgraad
Letteren en Wijsbegeerte 564 4809 11,73%
Rechtsgeleerdheid 273 3878 7,04%
Wetenschappen 215 2901 7,41%
Geneeskunde en
Gezondheidswetenschappen 612 7580 8,07%
Ingenieurswetenschappen en
Architectuur 392 5178 7,57%
Economie en Bedrijfskunde 442 6004 7,36%
Diergeneeskunde 154 1937 7,95%
Psychologie en Pedagogische
Wetenschappen
449 4324 10,38%
Bio-ingenieurswetenschappen 218 2837 7,68%
Farmaceutische Wetenschappen 94 1099 8,55%
Politieke en Sociale Wetenschappen 186 1999 9,30%
Totaal 3599 42546 8,46%
27
4.3 Procedure
In dit deel zullen de constructen uit zowel het 'Five Factor Model' als de 'Theory of
Planned Behavior' besproken worden. Elk construct is op zijn beurt nog eens
uitgesplitst in enkele achterliggende variabelen. Bij elke achterliggende variabele staat
telkens de vraag afgebeeld die werd gesteld in de enquête.
Het FFM bestaat uit vijf persoonlijkheidskenmerken die elk werden bevraagd aan de
hand van vier vragen met een 7-punts Likertschaal. Tabel 2 geeft een overzicht van de
vragen per persoonlijkheidskenmerk. Elke vraag kreeg een verkorte variabele naam.
Tabel 2: Vijf factoren model (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal*)
Construct Vragenlijst item Variabele
Negatieve Ik heb frequent stemmingswisselingen NEmo1
emotionaliteit Ik maak me dikwijls zorgen om dingen NEmo2
Ik voel me zelden ongelukkig NEmo3
Ik ben de meeste tijd ontspannen NEmo4
Openheid Ik ben meestal stil bij vreemden Open1
Ik ben een levendig persoon Open2
Ik hou me op de achtergrond Open3
Ik praat met veel verschillende mensen op een
sociale gelegenheid
Open4
Altruïsme Ik maak me weinig zorgen om andere mensen Altr1
Ik ben niet geïnteresseerd in andermans
problemen
Altr2
Ik heb begrip voor andermans gevoelens Altr3
Ik neem de tijd voor anderen Altr4
Consciëntieusheid Ik werk taken onmiddellijk af Cons1
Mijn spullen liggen overal Cons2
Ik vergeet vaak om mijn spullen om de juiste
plek te leggen
Cons3
Ik hou me aan mijn planning Cons4
Extraversie Ik heb geen goede verbeelding Extr1
Ik zit vol met ideeën Extr2
Ik heb een rijke woordenschat Extr3
Ik heb moeite met het begrijpen van ideeën Extr4
* helemaal niet akkoord - niet akkoord - eerder niet akkoord - noch akkoord, noch niet akkoord - eerder
akkoord - akkoord - helemaal akkoord
28
Uit tabel 3 valt af te lezen dat telkens vier variabelen hoog laden op één bepaald
persoonlijkheidskenmerk of construct. Na het uitvoeren van een factoranalyse, blijkt
dat er duidelijk vijf constructen te onderscheiden zijn die samen 58,51 procent van de
variantie verklaren. De Cronbach's alpha geeft de betrouwbaarheid weer van elk
construct. Deze kon niet of minimaal verhoogd worden door een variabele weg te
laten. Uit de Cronbach's alpha's kan men aflezen dat Negatieve Emotionaliteit,
Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid als betrouwbaar kunnen aanschouwd
worden. Enkel extraversie scoort te laag om betrouwbaar te zijn. Omdat extraversie is
opgenomen in één van de hypotheses is ervoor gekozen om dit construct te behouden
in het verdere verloop van deze masterproef. Desalniettemin zal dit construct met
omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Via een lineaire regressie kan een
antwoord geboden worden op hypothese 1.
Tabel 3: Model resultaten (KMO: 0,75; Cumulatieve verklaarde variantie: 58,51%)
Construct Variabele Cronbach's
alpha
Cronbach's
alpha if deleted
Factor
lading
Negatieve NEmo1 0,772 0,723 0,747
emotionaliteit NEmo2 0,718 0,732
NEmo3 0,728 0,742
NEmo4 0,702 0,785
Openheid Open1 0,850 0,782 0,869
Open2 0,852 0,682
Open3 0,778 0,863
Open4 0,811 0,815
Altruïsme Altr1 0,637 0,620 0,586
Altr2 0,565 0,622
Altr3 0,551 0,793
Altr4 0,549 0,789
Consciëntieusheid Cons1 0,784 0,753 0,732
Cons2 0,697 0,830
Cons3 0,705 0,818
Cons4 0,760 0,720
Extraversie Extr1 0,553 0,564 0,593
Extr2 0,387 0,689
Extr3 0,485 0,668
Extr4 0,494 0,620
29
Tabel 4 geeft een overzicht van de vragen die gebruikt werden voor het testen van de
attitude tegenover het gedrag. Elke vraag kreeg een verkorte variabele naam. Vier
vragen werden verwijderd omdat ze bij geen enkele van de vijf constructen aansloten.
Tabel 4: TPB attitude tegenover het gedrag (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts
Likertschaal*)
Construct Vragenlijst item Variabele
Persoonlijke ontwikkeling
Een internationale uitwisseling laat me een taal beter beheersen
PerOntw1
Een internationale uitwisseling laat me nieuwe vriendschappen opbouwen
PerOntw2
Een internationale uitwisseling zal me laten groeien op persoonlijk vlak
PerOntw3
Een internationale uitwisseling laat me op educatief vlak groeien
PerOntw4
Angst Ik ben bang om alleen naar het buitenland te gaan Angst1 Een internationale uitwisseling is beangstigend Angst2 Ik maak me zorgen om mijn veiligheid tijdens een
internationale uitwisseling Angst3
Politieke onstabiliteit in een land schrikt me af om een internationale uitwisseling te doen
Angst4
Jobmarkt Als ik geen internationale uitwisseling doe zal ik later nadelen ondervinden op de jobmarkt
Job1
Een internationale uitwisseling zal me een competitief voordeel geven op de jobmarkt
Job2
Vaardigheden opgedaan in een internationale uitwisseling laten me toe om sneller door te groeien in mijn carrière
Job3
Nadelen Studie Een internationale uitwisseling staan mijn studieresultaten in de weg
Nad1
Een internationale uitwisseling zorgt voor te veel druk op mijn studie (combinatie masterproef, plichtvakken, ...)
Nad2
Nadelen Kosten Ik verwacht dat een internationale uitwisseling meer zal kosten dan een gelijkaardige periode studeren aan de UGent
Nad3
Verwijderd Zelfs als ik me een internationale uitwisseling zou kunnen veroorloven zou ik niet bereid zijn om ervoor te betalen Ik ben van plan om later in het buitenland te werken Nieuwe culturen boeien mij niet Een internationale uitwisseling ondernemen is te veel moeite
* helemaal niet akkoord - niet akkoord - eerder niet akkoord - noch akkoord, noch niet akkoord - eerder
akkoord - akkoord - helemaal akkoord
30
Tabel 5 geeft een overzicht van de variabelen die hoog laden op een bepaald construct
en de betrouwbaarheid van elk construct. Na het uitvoeren van een factoranalyse,
bleek dat er duidelijk 5 constructen te onderscheiden zijn die samen 60,44 procent van
de variantie verklaren. De Cronbach's alpha's konden enkel voor Angst en Jobmarkt
beperkt verhoogd worden. Elk construct heeft een Cronbach's alpha van meer dan 0,70
waardoor deze allemaal betrouwbaar zijn. Voor 'Nadelen Kosten' kon geen Cronbach's
alpha berekend worden aangezien een construct minstens twee variabelen moet
omvatten om deze te berekenen.
Zowel 'Attitude tegenover het gedrag' als 'Subjectieve normen' en 'Waargenomen
gedragscontrole' zullen getest worden aan de hand van T-testen. Een lineaire regressie
was niet mogelijk door het hoge aantal aan variabelen waardoor multicollineariteit
voorkwam.
Tabel 5: Model resultaten (KMO: 0,81; Cumulatieve verklaarde variantie: 60,44%)
Construct Variabele Cronbach's
alpha
Cronbach's
alpha if deleted
Factor
lading
Persoonlijke ontwikkeling
PerOntw1 0,75 0,71 0,74
PerOntw2 0,70 0,74
PerOntw3 0,64 0,73
PerOntw4 0,69 0,64
Angst Angst1 0,76 0,67 0,80
Angst2 0,67 0,79
Angst3 0,69 0,74
Angst4 0,78 0,65
Jobmarkt Job1 0,71 0,80 0,78
Job2 0,51 0,74
Job3 0,50 0,73
Nadelen Studie Nad1 0,75 . 0,70
Nad2 . 0,69
Nadelen Kosten Nad3 . . 0,68
31
Tabel 6 geeft een overzicht van de vragen die gebruikt werden voor het testen van de
subjectieve normen. Elke vraag kreeg een verkorte variabele naam. Vier vragen
werden verwijderd omdat ze bij geen enkele van de vijf constructen aansloten. De
mogelijke invloed die 'Sociale media' en 'Sociale druk' op intentie kunnen hebben, zijn
twee constructen die in eerder onderzoek niet werden getest.
Tabel 6: TPB subjectieve normen (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal*)
Construct Vragenlijst item Variabele
Familie Mijn familie moedigt me aan om een internationale uitwisseling te doen
Fam1
Mijn familie denkt dat een internationale uitwisseling waardevol is voor mijn persoonlijke ontwikkeling
Fam2
Mijn familie denkt dat een internationale uitwisseling waardevol is voor mijn professionele ontwikkeling
Fam3
Institutie Mijn professoren moedigen een internationale uitwisseling aan
Inst1
Mijn faculteit stimuleert mij om een internationale uitwisselingen te doen
Inst2
De universiteit spoort me aan om een internationale uitwisseling te doen
Inst3
Vrienden Mijn vrienden moedigen me aan om een internationale uitwisseling te doen
Vriend1
Mijn vrienden denken dat een internationale uitwisseling waardevol is voor mijn persoonlijke ontwikkeling
Vriend2
Mijn vrienden denken dat een internationale uitwisseling waardevol is voor mijn professionele ontwikkeling
Vriend3
Sociale media
Ik bekijk regelmatig berichten over internationale uitwisselingen op (sociale) media (Facebook, Twitter, Instagram, krant,...)
SocMed1
Het zien van deze berichten geeft me de drang om ook een internationale uitwisseling te doen
SocMed2
Sociale druk
Iedereen doet een internationale uitwisseling dus ik ook SocDruk1
Ik doe een internationale uitwisseling omdat anderen dit ook doen
SocDruk2
Verwijderd Veel familieleden hebben al een internationale uitwisseling gedaan Ik heb weinig familie in het buitenland Ik heb veel buitenlandse vrienden Ik voel weinig sociale druk om een internationale uitwisseling te doen
*helemaal niet akkoord - niet akkoord - eerder niet akkoord - noch akkoord, noch niet akkoord - eerder
akkoord - akkoord - helemaal akkoord
32
Tabel 7 geeft een overzicht van de variabelen die hoog laden op een bepaald construct.
Na het uitvoeren van een factoranalyse, bleek dat er duidelijk 5 constructen te
onderscheiden zijn die samen 81,51 procent van de variantie verklaren. De Cronbach's
alpha's konden voor geen enkel construct verhoogd worden. Elk construct heeft een
Cronbach's alpha van meer dan 0,70 waardoor deze allemaal betrouwbaar zijn.
Tabel 7: Model resultaten (KMO: 0.78; Cumulatieve verklaarde variantie: 81,51%)
Construct Variabele Cronbach's
alpha
Cronbach's
alpha if deleted
Factor
lading
Familie Fam1 0,90 0,89 0,86
Fam2
0,83 0,90
Fam3
0,87 0,87
Institutie Inst1 0,87 0,87 0,84
Inst2
0,74 0,92
Inst3
0,83 0,87
Vrienden Vriend1 0,87 0,86 0,80
Vriend2
0,77 0,90
Vriend3
0,84 0,84
Sociale media SocMed1 0,77 . 0,88
SocMed2
. 0,81
Sociale druk SocDruk1 0,73 . 0,85
SocDruk2
. 0,91
Tabel 8 geeft een overzicht van de vragen die gebruikt werden voor het testen van de
waargenomen gedragscontrole. Waargenomen gedragscontrole heeft betrekking op het
waargenomen gemak of de moeilijkheid om een bepaald gedrag uit te voeren. Deze
kunnen ook factoren omvatten die het gedrag vergemakkelijken of belemmeren. Elke
vraag kreeg een verkorte variabele naam. Zeven vragen werden verwijderd omdat ze
bij geen enkele van de negen constructen aansloten. (De verwijderde vragen zijn te
vinden op pagina 43.)
33
Tabel 8: TPB waargenomen gedragscontrole (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts
Likertschaal*)
Construct Vragenlijst item Variabele
Interne
ondersteuning
Het personeel voor internationale uitwisselingen heeft
een goede reputatie
Onder1
Het personeel voor internationale uitwisselingen is
behulpzaam
Onder2
De faculteit is makkelijk aanspreekbaar over
internationale uitwisselingen
Onder3
Het personeel voor internationale uitwisselingen heeft
veel expertise
Onder4
De universiteit heeft de nodige expertise over
internationale uitwisselingen
Onder5
Informatie over internationale uitwisselingen is
makkelijk terug te vinden
Onder6
Afstemming Mijn vakken komen niet overeen met de buitenlandse
opleidingen
Afst1
Mijn studierichting is niet mogelijk in het buitenland Afst2
Het academiejaar tussen mijn internationale
uitwisseling en universiteit komt niet overeen
Afst3
Er is een tekort aan Engelstalige internationale
uitwisselingen
Afst4
Financieel Een internationale uitwisseling is te duur voor mij Fin1
Een internationale uitwisseling is binnen mijn
financiële mogelijkheden
Fin2
Ik denk dat een internationale uitwisseling veel kost Fin3
Relaties Mijn vrienden/partner achterlaten houdt me tegen om
een internationale uitwisseling te doen
Rel1
Mijn familie achterlaten houdt me tegen om een
internationale uitwisseling te doen
Rel2
Verplichtingen
werk
Ik heb werkverantwoordelijkheden waardoor ik geen
internationale uitwisseling kan doen
Verpl1
Verplichtingen
andere
Ik heb andere verantwoordelijkheden waardoor ik geen
internationale uitwisseling kan doen (Jeugdbeweging,
sportclub, ...)
Verpl2
Taalkennis Ik heb een goede taalkennis Taal1
Ik ben bang om een andere taal te spreken Taal2
Buitenland
kwaliteit
Het onderwijs in het buitenland is van lagere kwaliteit Buiten1
Buitenland
begeleiding
Er is weinig studiebegeleiding in het buitenland Buiten2
34
Verwijderd Een uitwisselingsperiode van meer dan 3 maanden is te lang voor
mij
Ik vind de culturele verschillen te groot
Ik krijg voldoende informatie over internationale uitwisselingen
De studiebeurzen voor een internationale uitwisseling zijn te laag
Professoren ondersteunen uitwisselingsstudenten (via alternatieve
examendatum, skype gesprek om de masterproef te bespreken,...)
De procedure voor een internationale uitwisseling is te omslachtig
Een beurs krijgen voor studies in het buitenland is moeilijk
* helemaal niet akkoord - niet akkoord - eerder niet akkoord - noch akkoord, noch niet akkoord - eerder
akkoord - akkoord - helemaal akkoord
35
Tabel 9 geeft een overzicht van de variabelen die hoog laden op een bepaald construct
en de betrouwbaarheid van elk construct. Na het uitvoeren van een factoranalyse,
bleek dat er duidelijk negen constructen te onderscheiden zijn die samen 68,45 procent
van de variantie verklaren. De Cronbach's alpha's konden enkel voor 'Afstemming' en
'Financieel' verhoogd worden. Elk construct heeft een Cronbach's alpha die hoog
genoeg is om betrouwbaar te zijn.
Tabel 9: Model resultaten (KMO: 0,79; Cumulatieve verklaarde variantie: 68,45%)
Construct Variabele Cronbach's
alpha
Cronbach's
alpha if
deleted
Factor
lading
Interne Onder1 0,92 0,89 0,90
ondersteuning Onder2 0,89 0,90
Onder3 0,90 0,86
Onder4 0,90 0,85
Onder5 0,91 0,78
Onder6 0,92 0,70
Afstemming Afst1 0,66 0,49 0,80
Afst2 0,57 0,69
Afst3 0,67 0,65
Afst4 0,64 0,59
Financieel Fin1 0,79 0,54 0,89
Fin2 0,59 0,86
Fin3 0,90 0,66
Relaties Rel1 0.76 . 0,84
Rel2 . 0,83
Verplichtingen werk Verpl1 . . 0,81
Verplichtingen andere Verpl2 . . 0,78
Taalkennis Taal1 0.66 . 0,85
Taal2 . 0,82
Buitenland kwaliteit Buiten1 . . 0,88
Buitenland begeleiding Buiten2 . . 0,50
36
Intentie werd bevraagd door middel van zes vragen die weergegeven zijn in tabel 10.
Door een hoge onderlinge correlatie konden deze vragen gegroepeerd worden tot één
construct, namelijk 'intentie'. Dit werd gedaan door het gemiddelde te nemen van alle
scores.
Tabel 10: Intentie (enquêtevragen m.b.v. een 7-punts Likertschaal*)
Construct Vragenlijst item Variabele
Intentie Ik ben van plan om (nog) een internationale uitwisseling
van meer dan 3 maanden te doen (bv. Erasmus, dubbel
degree, ...)
Intentie1
Ik ben van plan om (nog) een internationale uitwisseling
van minder dan 3 maanden te doen (bv. Summer school,
Intensive programs, ...)
Intentie2
Ik ben van plan om (nog) een buitenlandse stage te doen Intentie3
Ik ben van plan om (nog) een taalcursus in het buitenland
te doen
Intentie4
Ik ben van plan om mijn volledige Master aan een
buitenlandse universiteit te doen
Intentie5
Ik ben van plan om na mijn studies een internationale
uitwisseling te doen
Intentie6
* helemaal niet akkoord - niet akkoord - eerder niet akkoord - noch akkoord, noch niet akkoord - eerder
akkoord - akkoord - helemaal akkoord
Nadien werd de volgende vraag gesteld: "Hoe zeker ben je over deze
toekomstplannen?". Opnieuw werd er gebruik gemaakt van een 7-punts Likertschaal
met de volgende antwoordmogelijkheden: helemaal niet zeker - niet zeker - eerder niet
zeker- noch zeker, noch niet zeker - eerder zeker - zeker - helemaal zeker. Hierdoor
kunnen we later de respondenten indelen in een groep die zeker is over zijn of haar
toekomstplannen (of intenties) en een groep die daar nog niet zeker over is.
Figuur 5 geeft een schematisch overzicht van de voorheen besproken constructen uit
het 'Five Factor Model' en de 'Theory of Planned Behavior' met de daarbij horende
achterliggende variabelen.
37
Figuur 5: Overzicht van alle achterliggende variabelen en het daarbij horende construct
38
5. Analyse en resultaten
5.1 Hypothese 1 (FFM)
Drie hypotheses werden opgesteld rond het FFM. Deze worden hieronder nog even
herhaald.
H1a: Er is een positief verband tussen extraversie en de intentie om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen.
H1b: Er is een positief verband tussen openheid en de intentie om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen.
H1c: Er is een positief verband tussen negatieve emotionaliteit en de intentie om al
dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Met een regressie gaat men na of de persoonlijkheidskenmerken uit het FFM een
invloed hebben op de intentie om een internationale uitwisseling te doen. De
resultaten van deze regressie staan in tabel 11 weergegeven.
Tabel 11: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie
Beta t sig.
Negatieve
Emotionaliteit
0,01 0,49 0,63
Openheid 0,19 10,63 < .001
Altruïsme 0,01 0,73 0,47
Consciëntieusheid -0,09 -5,44 < .001
Extraversie 0,09 5,44 < .001
F(df): 48,64 (5, 3604)
R²: 0,06
Uit tabel 11 blijkt dat persoonlijkheid slechts zes procent van de intentie om een
internationale uitwisseling te ondernemen verklaart. Negatieve Emotionaliteit en
39
altruïsme zijn niet significant wat wil zeggen dat enkel openheid, consciëntieusheid en
extraversie een invloed uitoefenen op de intentie.
Deze resultaten geven aan dat er een positief verband is tussen openheid en de intentie
om al dan niet een internationale uitwisseling te maken. Hetzelfde geldt voor
extraversie waardoor hypothese 1a en 1b bevestigd zijn. Tegen alle verwachtingen in
heeft negatieve emotionaliteit geen significante invloed op intentie. Hierdoor wordt
hypothese 1c ontkracht.
In sectie 2.3 werd er aangehaald dat consciëntieusheid en altruïsme niet zijn
opgenomen in een hypothese. De verwachtingen waren dat deze twee
persoonlijkheidskenmerken geen invloed uitoefenen op intentie. Desalniettemin
hebben we voor de volledigheid van het onderzoek deze kenmerken toch bevraagd en
onderzocht. Hieruit blijkt dat, zoals voorzien, altruïsme geen significante invloed
uitoefent op de intentie om een uitwisseling te doen. Daarentegen is consciëntieusheid
wel significant en heeft een beperkte negatieve invloed op intentie. Iemand die hoog
scoort op consciëntieusheid is een persoon die plannen verkiest boven spontaan
gedrag. Een mogelijke verklaring voor het negatieve verband op intentie kan zijn dat
het niet mogelijk is om een internationale uitwisseling volledig te plannen. De student
zal in het buitenland in situaties terecht komen waarin hij of zij flexibel op zal moeten
reageren. Men kan dus stellen dat, hoe hoger iemand scoort op consciëntieusheid, hoe
lager de intentie zal zijn om een internationale uitwisseling te ondernemen.
Tabel 12: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie (+ zeker over
toekomstplannen)
Beta t sig.
Negatieve
Emotionaliteit
0,01 0,35 0,72
Openheid 0,21 9,33 <0,001
Altruïsme 0,01 0,43 0,66
Consciëntieusheid -0,12 -5,63 <0,001
Extraversie 0,11 5,10 <0,001
F(df): 41,05 (5, 2107)
R²: 0,09
40
Er werd een nieuwe regressie uitgevoerd met dezelfde onafhankelijke (m.a.w. de
persoonlijkheidskenmerken) maar als afhankelijke de intentie van de groep
respondenten die zeker waren over hun toekomstplannen. Zoals te zien in tabel 12
verhoogt de verklaringskracht van persoonlijkheid van 6 procent naar 9 procent.
Dezelfde persoonlijkheidskenmerken blijven significant met het enige verschil dat de
invloed van openheid iets groter is geworden.
Een laatste regressie betreft persoonlijkheid tegenover de intenties van de groep
respondenten die zeker waren over hun toekomstplannen maar door ook nog eens een
opsplitsing te maken per faculteit. De bedoeling is om te achterhalen of
persoonlijkheid op sommige faculteiten een groter effect heeft. De resultaten worden
weergegeven in tabel 13. Voor de faculteit Dierengeneeskunde, Psychologie &
Pedagogische Wetenschappen, Bio-ingenieurswetenschappen en Farmaceutische
Wetenschappen was deze regressie niet significant waardoor ze niet zijn opgenomen
in de tabel. Opvallend is dat de verklaringskracht van persoonlijkheid op intenties
grote verschillen vertoont per faculteit. Het opvallendste resultaat is voor de faculteit
Wetenschappen waar 17 procent van de intentie verklaard wordt door persoonlijkheid.
Ook voor de faculteit Rechtsgeleerdheid, Economie & Bedrijfskunde en
Ingenieurswetenschappen & Architectuur is de invloed van persoonlijkheid op intentie
groter. Voor de faculteit Letteren & Wijsbegeerte, Geneeskunde &
Gezondheidswetenschappen en Politieke & Sociale Wetenschappen bleef deze invloed
gelijk of daalde.
Tabel 13: Lineaire regressie tussen het FFM en intentie (+ zeker over
toekomstplannen) met een extra opsplitsing per faculteit
Faculteit R²
Wetenschappen 0,17
Rechtsgeleerdheid 0,12
Economie en Bedrijfskunde 0,12
Ingenieurswetenschappen en Architectuur 0,10
Letteren en Wijsbegeerte 0,09
Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen 0,08
Politieke en Sociale Wetenschappen 0,06
41
5.2 Hypothese 2 (TPB)
Drie hypotheses werden opgesteld rond de 'Theory of Planned Behavior' . Deze
worden hieronder nog even herhaald.
H2a: Er is een positief verband tussen attitude tegenover het gedrag en de intentie om
al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
H2b: Er is een positief verband tussen subjectieve normen en de intentie om al dan
niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
H2c: Er is een positief verband tussen waargenomen gedragscontrole en de intentie
om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
Er worden dus drie variabelen getest waarachter telkens nog meerdere deelvariabelen
zitten. (attitude tegen over het gedrag: persoonlijke ontwikkeling, angstfactoren, de
jobmarkt, nadelen i.v.m. de studie en nadelen i.v.m. kosten; subjectieve normen:
familie, vrienden, sociale media en sociale druk; waargenomen gedragscontrole:
interne ondersteuning, afstemming van de internationale uitwisseling, het financiële
aspect, relaties, werkverplichtingen, andere verplichtingen, taalkennis, kwaliteit van
het buitenlands onderwijs en studiebegeleiding in het buitenland). Door deze
hoeveelheid aan variabelen is onderlinge correlatie met elkaar onvermijdelijk
waardoor meervoudige regressie niet mogelijk is. Er is namelijk niet voldaan aan de
multicollineariteit voorwaarde.
In plaats daarvan werden de correlaties berekend tussen de afhankelijke variabele
intentie en de 19 onafhankelijke variabelen uit de TPB. De resultaten worden
weergegeven in tabel 14 tot en met 16. Zoals in sectie 4.1 wordt er terug een
onderscheid gemaakt tussen de intentie van alle respondenten en de intentie van de
groep die zeker was over hun toekomstplannen. Nadien wordt binnen deze groep ook
nog eens een onderscheid gemaakt tussen drie soorten toekomstplannen namelijk een
internationale uitwisseling van meer dan drie maanden (bv. Erasmus, dubbel
degree,...), een internationale uitwisseling van minder dan drie maanden (bv. Summer
school, Intensive programs,...) en een buitenlandse stage. Dit is te zien in tabel 17.
42
Tabel 14 toont de correlatie tussen de variabelen van attitude tegenover het gedrag en
intentie. Studenten die ervan overtuigd zijn dat een uitwisseling zal bijdragen aan hun
persoonlijke ontwikkeling zullen eerder geneigd zijn om een internationale
uitwisseling te doen ( r = 0,44, p < 0,001). Langs de andere kant kan een internationale
uitwisseling ook druk leggen op de student zijn of haar studie of studieresultaten in de
weg staan. Studenten die overtuigd zijn van deze nadelen zullen minder geneigd zijn
om open te staan voor een internationale uitwisseling. Omgekeerd zullen studenten die
deze nadelen niet ondervinden een hogere intentie hebben. Daarom kan men
concluderen dat er een positief verband is tussen attitude tegenover het gedrag en de
intentie om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen. Hypothese 2a is
daardoor bevestigd.
Tabel 14: Correlatie attitude tegenover het gedrag en intentie
Intentie
Pearson correlatie
Persoonlijke ontwikkeling 0,44**
Jobmarkt 0,40**
Nadelen Studie -0,25**
Angst -0,24**
Nadelen Kosten -0,07**
Correlatie is significant op het niveau van 0,01** (2-zijdig) en het niveau van 0,05* (2-zijdig)
43
Uit tabel 15 blijkt dat alle variabelen van de subjectieve normen positief gecorreleerd
zijn met de intentie om een internationale uitwisseling te doen. Studenten die dus
regelmatig berichten bekijken over internationale uitwisselingen op (sociale) media
hebben een grotere intentie om een uitwisseling te doen ( r = 0,55, p < 0,001).
Hypothese 2b, die stelt dat er een positief verband is tussen subjectieve normen en de
intentie om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen, is bevestigd.
Tabel 15: Correlatie subjectieve normen en intentie
Intentie
Pearson correlatie
Sociale Media 0,55**
Familie 0,45**
Vriend 0,37**
Institutie 0,19**
Sociale Druk 0,19**
Correlatie is significant op het niveau van 0,01** (2-zijdig) en het niveau van 0,05* (2-zijdig)
Tabel 16 geeft de correlaties weer van waargenomen gedragscontrole en de intentie.
Sommige variabelen vergemakkelijken of bemoeilijken gedrag. Een voorbeeld van
een variabele die men weinig of niet kan beïnvloeden en die het gedrag bemoeilijkt is
een relatie. Een student die een relatie heeft zal minder open staan voor een
internationale uitwisseling ( r = -0,33, p < 0,001). Variabelen die de Universiteit Gent
wel kan beïnvloeden zijn bijvoorbeeld taalkennis en de kwaliteit van buitenlands
onderwijs. Een goede taalkennis heeft een positieve relatie met intentie ( r = 0,19, p <
0,001). Door studenten tijdens hun beginjaren op de Universiteit Gent onder te
dompelen in een talenbad zodat ze zich zelfzeker voelen om een taal te spreken, zal
positieve gevolgen hebben op hun intentie om later een internationale uitwisseling te
doen. Een tweede voorbeeld is de kwaliteit van buitenlands onderwijs. De Universiteit
Gent kan hier natuurlijk geen directe invloed op uitoefenen. Wat ze wel kan doen is
zeer selectief zijn en enkel samenwerken met de beste universiteiten. Stap twee is deze
kwaliteit promoten bij haar studenten. Studenten kunnen namelijk bepaalde (foutieve)
percepties hebben over buitenlands onderwijs. 27,2 procent van de respondenten gaf
bovendien aan dat ze geen idee hebben over de kwaliteit van het buitenlands
44
onderwijs. De kwaliteit van het buitenlands onderwijs heeft een negatieve correlatie
met de intentie omdat de UGent-studenten de perceptie hebben dat die lager is dan de
kwaliteit aangeboden door de Universiteit Gent ( r= -0,18, p < 0,001). Door deze
negatieve perceptie te verlagen kan de intentie om een internationale uitwisseling te
ondernemen verhoogd worden. Er is een positief verband tussen waargenomen
gedragscontrole en intentie die hypothese 2c bekrachtigt.
Tabel 16: Correlatie waargenomen gedragscontrole en intentie
Intentie
Pearson correlatie
Relaties -0,33**
Taalkennis 0,19**
Buitenland Kwaliteit -0,18**
Verplichtingen Andere -0,14**
Verplichtingen Werk -0,13**
Buitenland Begeleiding -0,08**
Interne Ondersteuning 0,07*
Financieel 0,06**
Afstemming -0,01 (NS)
Correlatie is significant op het niveau van 0,01** (2-zijdig) en het niveau van 0,05* (2-zijdig)
45
Tabel 17: Correlatie TPB variabelen tegenover intentie (overzicht)
Excl. zekerheid Hoge zekerheid over intentie
Intentie Intentie IU > 3 maanden IU < 3 maanden Buitenlandse
stage
Sociale Media 0,55** 0,60** 0,52** 0,44** 0,46**
Familie 0,45** 0,50** 0,47** 0,35** 0,38**
Persoonlijke
ontwikkeling 0,44** 0,49** 0,44** 0,34** 0,36**
Jobmarkt 0,40** 0,45** 0,39** 0,34** 0,34**
Vriend 0,37** 0,42** 0,38** 0,30** 0,35**
Relaties -0,33** -0,39** -0,37** -0,22** -0,31**
Nadelen Studie -0,25** -0,29** -0,30** -0,17** -0,20**
Angst -0,24** -0,29** -0,24** -0,18** -0,22**
Taalkennis 0,19** 0,22** 0,20** 0,12** 0,15**
Sociale Druk 0,19** 0,22** 0,19** 0,17** 0,19**
Institutie 0,19** 0,21** 0,22** 0,16** 0,17**
Buitenland Kwaliteit -0,18** -0,21** -0,19** -0,12** -0,14**
Verplichtingen Andere -0,14** -0,18** -0,19** -0,10** -0,16**
Verplichtingen Werk -0,13** -0,15** -0,20** -0,07** -0,16**
Buitenland Begeleiding -0,08** -0,10** -0,10** -0,04 (NS) -0,04 (NS)
Interne Ondersteuning 0,07* 0,09* 0,12** 0,07 (NS) 0,03 (NS)
Nadelen Kosten -0,07** -0,07** -0,05* -0,04 (NS) -0,06*
Financieel 0,06** 0,06* 0,08** 0,05* 0,04 (NS)
Afstemming -0,01 (NS) 0,03 (NS) 0,09* 0,05 (NS) 0,01 (NS)
Correlatie is significant op het niveau van 0,01** (2-zijdig) en het niveau van 0,05* (2-zijdig)
46
Tabel 17 geeft een overzicht van alle variabelen uit de 'Theory of Planned Behavior'
en intentie. Intentie wordt opgesplitst in de intentie van alle respondenten en de
intentie van respondenten met een zekere intentie. Binnen deze laatste groep is er nog
een extra opsplitsing tussen drie verschillende toekomstplannen. De correlaties zijn
bovendien nog eens gerangschikt van groot naar klein. De twee kaders geven de vijf
correlaties met de hoogste en laagste correlaties weer.
De top vijf variabelen met de hoogste correlaties zijn de invloed van (sociale) media,
de invloed van familie, de persoonlijke ontwikkeling van de student, de vooruitzichten
op de jobmarkt en de invloed van vrienden.
Vermeldenswaardig is de variabele (sociale) media. Het effect van sociale media op
internationale uitwisselingen in het kader van een student zijn of haar studies is nog
niet eerder onderzocht. Het feit dat deze variabele een hogere correlatie vertoont dan
de gebruikelijke variabelen is dan ook opmerkelijk. Voor de Universiteit Gent, haar
faculteiten en andere universiteiten in de wereld kan het dus interessant zijn om hierop
in te spelen. Studieprogramma's, getuigenissen van mobiele studenten, de kwaliteit
van het buitenlands onderwijs en dergelijke meer kunnen via deze kanalen gepromoot
worden.
In het onderzoek werd tevens bevraagd op welke manier de studenten het liefste info
willen verkrijgen over internationale uitwisselingen. Tabel 18 geeft de top vijf weer.
Tabel 18: Verkozen manieren voor informatie verspreiding
Kanaal
Aantal
studenten Percentage
Minerva 2083 57,6%
Getuigenissen van
studenten 912
25,2%
Mail 236 6,5%
Infosessies 139 3,8%
Afspraak FSA 68 1,9%
47
Studenten konden zelf ook nog manieren opgeven. De meest voorkomende
antwoorden worden hier meegegeven: "professoren" , "Facebook", "brief", "kleine
bundels/boekjes met relevante informatie", "infosessies binnen de richting", "Spreker
in een les (uurtje ofzo)", "Korte vermelding door profs in de lessen", "aparte website",
"Als de getuigenissen de voordelen én nadelen weergeven", "app", "Aantrekkelijke
'reis'brochure met alle bestemmingen zoals op de faculteit EB aan de KULeuven!",
"Op de site van de universiteit van je uitwisseling zelf", "1 centraal infopunt voor alle
internationale uitwisselingen", "Aparte website Ugent voor Erasmus".
Men kan dus besluiten dat, binnen de bestaande kanalen, de studenten het liefst info
krijgen via Minerva en de UGent Webmail. Eén vierde van de studenten zou ook
graag getuigenissen van medestudenten horen. Deze getuigenissen kunnen verspreid
worden via Minerva, mail en andere (sociale) media zoals Facebook of apps. Uit de
bijkomende antwoorden kan men samenvatten dat studenten het liefst tijdens de les
door hun professoren een korte toelichting krijgen. Op de vraag 'Professoren
moedigen me aan om een internationale uitwisseling te doen' (subjectieve normen)
antwoordde ongeveer 40 procent eerder akkoord, akkoord of helemaal akkoord.
Professoren hebben dus nog 60 procent speling om studenten aan te moedigen om een
internationale uitwisseling te ondernemen. Een korte voorstelling tijdens een
hoorcollege kan deze 60 procent studenten die zich niet aangemoedigd voelen
verminderen. Studenten hebben ook nood aan een eerlijke weergave van een
internationale uitwisseling en willen zowel de voor- als nadelen horen. Tot slot is er
vraag naar één centraal punt waar alle informatie op beschikbaar is. Dit kan een aparte
website of app zijn die losstaat van bestaande websites zoals de algemene website van
de UGent of facultaire websites.
Verder kan men uit tabel 17 stellen dat de invloed van familie een niet te
onderschatten variabele is. De student zijn of haar familie overtuigen van het nut van
een internationale uitwisseling kan een belangrijke extra raakpunt zijn voor de student
naast vrienden (op de vijfde plaats) en de UGent als institutie (die pas op de elfde
plaatst komt). Het opsturen van een brief, infobrochure of het ontwerpen van een
48
externe website die alle informatie voorziet voor zowel de student als de ouders
kunnen mogelijke actiepunten zijn voor de Universiteit Gent.
Door dieper in te gaan op de vijf variabelen die het minste invloed uitoefenen op de
intentie van de student blijkt dat ondersteuning van de UGent en begeleiding in het
buitenland een verwaarloosbare invloed hebben. Het KANO model kan hierop een
mogelijk antwoord bieden. Volgens het KANO model kunnen eigenschappen van een
product of service opgedeeld worden in drie klassen: verwachte-, gewenste- en
aantrekkelijke eigenschappen. De aanwezigheid van een 'verwachte eigenschap' zal de
tevredenheid van de consument niet doen stijgen. Daarentegen zal de afwezigheid van
een verwachte eigenschap de tevredenheid wel doen dalen. Ondersteuning van de
UGent en begeleiding in het buitenland zijn twee eigenschappen waarvan de student
verwacht dat die aanwezig zijn maar die hun tevredenheid of intentie niet zullen laten
stijgen. De afwezigheid van deze variabelen kan wel problematisch zijn.
Een veel onderzochte variabele is de financiële kant van een internationale
uitwisseling. De kosten van een internationale uitwisseling en de financiële
mogelijkheid om er één te doen hebben nauwelijks een invloed op de intentie van de
student. De afstemming van de student zijn huidige studie met studies in het
buitenland is enkel significant voor langdurige buitenlandse uitwisselingen van meer
dan 3 maanden.
De opsplitsing van studenten die zeker zijn over hun toekomstplannen versterken het
effect van alle variabelen op de intentie. Dit verschil is marginaal in vergelijking met
de intentie die alle respondenten omvat.
Als men kijkt naar de verdere opsplitsing met de drie verschillende toekomstplannen
ziet men dat de volgorde van hoge naar lage correlatie ongeveer gelijk blijft. De
grootste verschillen zijn te zien bij de vijf variabelen met de laagste invloed op intentie
die grotendeels niet significant worden.
49
5.3 Hypothese 3 (Gedrag uit het verleden)
De respondenten werden opgesplitst in mobiele en niet-mobiele studenten. Voor de
mobiele studenten werd nagegaan of hun gedrag uit het verleden resulteerde in een
hogere intentie. De hypothese luidt als volgt:
H3: Er is een positief verband tussen gedrag gesteld in het verleden en de intentie om
al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen.
De hypothese werd getest op drie verschillende niveaus met behulp van een
onafhankelijke T-test. De resultaten staan weergegeven in tabel 19.
Tabel 19: Invloed gedrag uit het verleden op intentie (T-test)
Mean t(df) p
Intentie Mniet-mobiel= 3,72 t(3880) = -6,89 p < 0,001
Mmobiel= 4,03
Zekere intentie Mniet-mobiel= 3,72 t(1713) = -6,30 p < 0,001
Mmobiel= 4,13
Rechtsgeleerdheid Mniet-mobiel= 3,77 t(153) = -2,76 p = 0,007
Mmobiel= 4,56
Letteren en Wijsbegeerte Mniet-mobiel= 4,03 t(318) = -2,17 p = 0,031
Mmobiel= 4,37
Farmaceutische Mniet-mobiel= 3,10 t(40) = -2,13 p = 0,039
wetenschappen Mmobiel= 4,19
Wetenschappen Mniet-mobiel= 3,39 t(108) = -2,05 p = 0,043
Mmobiel= 4,08
Politieke en Sociale Mniet-mobiel= 3,50 t(106) = -3,96 p < 0,001
wetenschappen Mmobiel= 4,50
Ingenieurswetenschappen en Mniet-mobiel= 3,66 t(211) = -3,30 p = 0,001
Architectuur Mmobiel= 4,38
Psychologie en Pedagogische Mniet-mobiel= 3,38 t(258) = -2,26 p = 0,025
50
wetenschappen Mmobiel= 3,83
Via een trechter benadering zal eerst het effect van verleden gedrag op de intentie van
alle respondenten besproken worden. Daarna gaat men enkel door met de
respondenten die zeker waren over hun toekomstplannen (of m.a.w. die zeker waren
over hun intenties om al dan niet een internationale uitwisseling te ondernemen).
Binnen deze groep van respondenten maakt men ook nog eens een verdere opsplitsing
per faculteit.
Intenties (zeker en onzeker)
Ten eerste kan men stellen dat er een significant verschil is tussen niet-mobiele
studenten (M= 3,72) en mobiele studenten (M= 4,03) in hun intenties om een
internationale uitwisseling te ondernemen (t(3880) = -6,89, p < 0,001).
Intenties (zeker)
Indien enkel wordt rekening gehouden met de respondenten die zeker zijn over hun
toekomstplannen kan men afleiden dat de intenties van mobiele studenten positiever
worden beïnvloed terwijl de intenties van niet-mobiele studenten gelijk blijven. Er is
een significant verschil tussen niet-mobiele studenten (M= 3,72) en mobiele studenten
(M= 4,13) in hun intenties om een internationale uitwisseling te ondernemen (t(1713)
= -6,30, p < 0,001).
Deze resultaten geven aan dat er een positief verband is tussen gedrag gesteld in het
verleden en de intentie om al dan niet een internationale uitwisseling te maken.
Hierdoor is hypothese 3 bevestigd.
Intenties (zeker + faculteit)
Binnen de groep respondenten die zeker waren over hun toekomstplannen werd er ook
nog eens een opsplitsing gemaakt per faculteit. Ten eerste had gedrag uit het verleden
in enkele faculteiten geen invloed op de intentie. Dit wil dus zeggen dat er geen
significant verschil was tussen de intentie van mobiele en niet-mobiele studenten.
Vandaar zijn de faculteiten Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Economie
51
en Bedrijfskunde, Diergeneeskunde en Bio-ingenieurswetenschappen niet opgenomen
in tabel 19.
Door deze verdere opsplitsing te maken kan men drie groepen faculteiten
onderscheiden. De eerste groep vertoont een verhoging van de intenties voor zowel
mobiele als niet-mobiele studenten. Dit zijn de faculteiten Rechtsgeleerdheid en
Letteren en Wijsbegeerte. In de tweede groep komen de intenties verder uiteen te
liggen. De intenties van niet-mobiele studenten dalen en de intenties van mobiele
studenten liggen een pak hoger. Dit is zo voor studenten uit de Farmaceutische
wetenschappen, Wetenschappen, Politieke en Sociale Wetenschappen en
Ingenieurswetenschappen en Architectuur. De derde groep vertoont een daling van de
intenties voor zowel mobiele als niet-mobiele studenten. Dit komt enkel voor bij de
faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen.
5.4 Hypothese 4 (Perceptiekloof)
Hypothese vier maakt een opsplitsing tussen mobiele studenten en niet-mobiele
studenten. De variabelen uit de 'Theorie of Planned Behavior' worden afgewogen
tegen deze twee groepen. De hypothese luidt als volgt:
H4: Er is een perceptiekloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten.
Tabel 20 bestaat uit twee delen. Ten eerste wordt de perceptiekloof tussen mobiele en
niet-mobiele studenten weergegeven. Daarnaast wordt er gefocust op de niet-mobiele
studenten. Deze niet-mobiele studenten werden opgedeeld in een groep die interesse
toonde in minstens één van de opgegeven internationale uitwisselingen en zeker was
over deze toekomstplannen en een groep die in geen enkele internationale uitwisseling
interesse toonde en ook zeker was over deze toekomstplannen.
52
Tabel 20: Kloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten (overzicht)
Kloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten Kloof tussen niet-mobiele studenten met hoge en
lage intenties
Gemiddelde t(df) p Gemiddelde t(df) p
Familie Mniet-mobiel= 4,81 t(3141,49) = -14,77 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,38 t(2278,35) = -20,27 p < 0,001
Mmobiel= 5,45 Mhoge_intentie= 5,46
Institutie Mniet-mobiel= 4,52 t(2692,91) = -7,35 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,29 t(2460,00) = -11,73 p < 0,001
Mmobiel= 4,83 Mhoge_intentie= 4,87
Vriend Mniet-mobiel= 5,00 t(3071,94) = -9,92 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,70 t(2295,55) = -17,62 p < 0,001
Mmobiel= 5,37 Mhoge_intentie= 5,47
Sociale Media Mniet-mobiel= 4,43 t(3009,78) = -13,28 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,02 t(2226,59) = -17,52 p < 0,001
Mmobiel= 5,06 Mhoge_intentie= 5,04
Sociale Druk Mniet-mobiel= 2,33 t(3715) = -1,36 p = 0,17 Mlage_intentie= 2,26 t(2405,00) = -3,84 p < 0,001
Mmobiel= 2,38 Mhoge_intentie= 2,43
Persoonlijke ontwikkeling Mniet-mobiel= 5,84 t(2837,64) = -12,87 p < 0,001 Mlage_intentie= 5,61 t(2157,28) = -19,80 p < 0,001
Mmobiel= 6,16 Mhoge_intentie= 6,19
Angst Mniet-mobiel= 3,59 t(2767,99) = 15,00 p < 0,001 Mlage_intentie= 3,83 t(2095,16) = 12,23 p < 0,001
Mmobiel= 2,97 Mhoge_intentie= 3,22
Jobmarkt Mniet-mobiel= 4,44 t(2849,23) = -7,94 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,23 t(2217,45) = -14,12 p < 0,001
Mmobiel= 4,69 Mhoge_intentie= 4,76
Nadelen Studie Mniet-mobiel= 3,62 t(2545,03) = 14,33 p < 0,001 Mlage_intentie= 3,95 t(2330,00) = 15,46 p < 0,001
Mmobiel= 2,96 Mhoge_intentie= 3,14
53
Kloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten Kloof tussen niet-mobiele studenten met hoge en
lage intenties
Nadelen Kosten Mniet-mobiel= 5,37 t(2350,55) = 4,29 p < 0,001 Mlage_intentie= 5,44 t(1877,20) = 3,36 p < 0,001
Mmobiel= 5,15 Mhoge_intentie= 5,25
Interne Ondersteuning Mniet-mobiel= 4,82 t(992,96) = 0,01 p = 0,99 Mlage_intentie= 4,63 t(446,00) = -3,58 p < 0,001
Mmobiel= 4,82 Mhoge_intentie= 5,01
Afstemming Mniet-mobiel= 4,51 t(1288) = 0,53 p = 0,60 Mlage_intentie= 4,39 t(615,00) = -2,84 p = 0,01
Mmobiel= 4,48 Mhoge_intentie= 4,65
Financieel Mniet-mobiel= 4,12 t(2575,89) = -6,04 p < 0,001 Mlage_intentie= 3,99 t(1hc784,14) = -
5,87
p < 0,001
Mmobiel= 4,39 Mhoge_intentie= 4,31
Relaties Mniet-mobiel= 3,62 t(2911,39) = 10,01 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,03 t(2212,37) = 15,92 p < 0,001
Mmobiel= 3,08 Mhoge_intentie= 3,00
Verplichtingen Werk Mniet-mobiel= 1,98 t(2466,48) = -3,04 p < 0,001 Mlage_intentie= 2,12 t(2263,25) = 7,10 p < 0,001
Mmobiel= 2,12 Mhoge_intentie= 1,76
Verplichtingen Andere Mniet-mobiel= 2,78 t(2916,69) = 4,35 p < 0,001 Mlage_intentie= 2,99 t(2197,33) = 7,24 p < 0,001
Mmobiel= 2,54 Mhoge_intentie= 2,47
Taalkennis Mniet-mobiel= 4,80 t(2957,58) = -15,79 p < 0,001 Mlage_intentie= 4,61 t(2167,04) = -10,05 p < 0,001
Mmobiel= 5,41 Mhoge_intentie= 5,10
Buitenland Kwaliteit Mniet-mobiel= 4,23 t(2155,35) = 2,30 p = 0,02 Mlage_intentie= 4,35 t(1353,15) = 4,10 p < 0,001
Mmobiel= 4,10 Mhoge_intentie= 4,06
Buitenlandse Begeleiding Mniet-mobiel= 4,41 t(1578) = 1,09 p = 0,27 Mlage_intentie= 4,52 t(740,00) = 3,07 p < 0,001
Mmobiel= 4,33 Mhoge_intentie= 4,23
54
De eerste opsplitsing kan nuttig zijn om verschillen in perceptie te zien tussen
studenten die al een internationale uitwisselingen achter de rug hebben en studenten
die dit nog niet hebben gedaan. Bij de tweede opsplitsing kan er tevens ook een
perceptiekloof zijn tussen studenten die nog nooit een internationale uitwisseling
hebben gedaan maar interesse tonen en de studenten die er nog nooit één hebben
gedaan en helemaal geen interesse tonen. Verwacht wordt dat mobiele studenten een
internationale uitwisseling het hoogste waarderen, gevolgd door de niet-mobiele
studenten met een hoge intentie en als laatste de niet-mobiele studenten met een lage
intentie.
In de kolom 'kloof tussen mobiele en niet-mobiele studenten' valt af te lezen dat er
geen significante verschillen zijn voor de variabelen sociale druk, ondersteuning
vanuit de UGent, afstemming van de eigen studierichting ten opzichte van
buitenlandse studierichtingen en buitenlandse begeleiding. Voor alle andere variabelen
zijn er significante verschillen tussen deze groepen op te merken. Een voorbeeld is de
invloed van familie. Gemiddeld gezien moedigt familie van een mobiele student deze
persoon meer aan om een buitenlandse uitwisseling te doen en aanschouwt ze deze
uitwisseling ook als waardevoller dan een familie van een niet-mobiele student
(Mmobiel= 5,45; Mniet-mobiel= 4,81) . Bovendien verwachten mobiele studenten dat een
internationale uitwisseling gemiddeld minder slechte gevolgen zal hebben op hun
studie in vergelijk met niet-mobiele studenten (Mniet-mobiel= 3,62, Mmobiel= 2,96).
Niet-mobiele studenten omvatten zowel studenten die graag een internationale
uitwisseling willen doen als studenten die helemaal geen interesse hebben in een
internationale uitwisseling. Ook zij kunnen verschillende percepties hebben over de
voor- en nadelen van een uitwisseling. Uit tabel 20 blijkt inderdaad dat er een kloof is
tussen deze twee groepen aangezien er significante verschillen zijn voor alle
variabelen uit de 'Theory of Planned Behavior' . Niet-mobiele studenten met een hoge
intentie om een internationale uitwisseling te doen schatten de voordelen van een
uitwisseling op hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt hoger in dan de mobiele
studenten. Niet-mobiele studenten met een lage intentie schatten deze kansen veel
pessimistischer in (Mhoge_intentie= 4,76; Mmobiel= 4,69; Mlage_intentie= 4,23). Een ander
voorbeeld is het effect van een relatie op de intentie. Niet-mobiele studenten met een
55
hoge intentie hebben gemiddeld minder last om hun partner achter te laten dan niet-
mobiele studenten met een lage intentie of mobiele studenten (Mhoge_intentie= 3,00;
Mlage_intentie= 4,03; Mmobiel= 3,08).
Hypothese 4, die stelt dat er een perceptiekloof is tussen mobiele en niet-mobiele
studenten, is hiermee aangetoond. Door een verdere opsplitsing te maken binnen de
groep niet-mobiele studenten heeft men deze hypothese zelfs uitgebreid. Hieruit blijkt
dat de niet-mobiele studenten met een hoge intentie op verschillende variabelen zelfs
hoger scoren dan mobiele studenten.
5.5 Toepassing op de Faculteit Economie & Bedrijfskunde
De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is één van de meest vooruitstrevende
faculteiten van de Universiteit Gent op vlak van internationalisering. De
masteropleidingen in de richtingen Toegepaste Economisch Wetenschappen en
Handelsingenieur zijn Engelstalig geworden, buitenlandse stages kunnen opgenomen
worden in het curriculum, er is een promotiefilmpje gemaakt om enkele vooroordelen
over internationale uitwisselingen uit de wereld te helpen (Universiteit Gent sd), etc.
De resultaten uit dit onderzoek maken het mogelijk om voorgaande acties te evalueren
en enkele aanbevelingen te geven. Op die manier kan de Faculteit Economie en
Bedrijfskunde vooruitstrevend blijven op vlak van studentenmobilisatie.
Op 30 oktober 2015 heeft de Faculteit Economie en Bedrijfskunde een promotie
filmpje online gezet om het ERASMUS-programma te promoten. De bedoeling van
het promotiefilmpje is om vooroordelen over studeren in het buitenland weg te
werken. De vooroordelen die in het filmpje worden aangehaald zijn de volgende: het
stuiten op een taalbarrière, een ERASMUS uitwisseling is enkel 'feesten en zuipen',
het staat niet mooi op je CV en een ERASMUS is duur. Al deze variabelen werden
onderzocht in de 'Theory of Planned Behavior'.
56
In sectie 5.2 gaf tabel 17 een overzicht van de correlaties tussen de 'Theory of Planned
Behavior'-variabelen op intentie. Voor deze toepassing berekende men deze
correlaties opnieuw maar deze keer enkel voor studenten die aan de Faculteit
Economie en Bedrijfskunde studeren. De resultaten zijn verzameld in tabel 21.
Heel wat variabelen die eerder onderzocht werden, blijken geen significante invloed
uit te oefenen op intentie, waaronder de taalbarrière en de financiële kant van een
internationale uitwisseling. Dit zijn net twee variabelen die in het promotiefilmpje zijn
opgenomen waardoor de effectiviteit vermindert.
Langs de andere kant geeft het filmpje de hint dat een ERASMUS eigenlijk wel goed
is voor de student zijn of haar CV en dat het niet enkel 'feesten en zuipen' is. Dit komt
overeen met de variabelen 'jobmarkt' en in beperkte mate met 'persoonlijke
ontwikkeling'. Zoals weergegeven in tabel 21 hebben deze variabelen wel een
significante invloed op de intentie van de economie student.
Tabel 21: Correlatie TPB variabelen tegenover intentie (toepassing op Faculteit EB)
Intentie: Faculteit EB
Sociale Media 0,51**
Familie 0,40**
Jobmarkt 0,40**
Persoonlijke ontwikkeling 0,38**
Vriend 0,30**
Relaties -0,25**
Institutie 0,23**
Sociale Druk 0,20**
Nadelen Studie -0,18**
Buitenland Kwaliteit -0,17**
Angst -0,15**
Verplichtingen Werk -0,11*
Correlatie is significant op het niveau van 0,01** (2-zijdig) en het niveau van 0,05* (2-zijdig)
Ten eerste zou persoonlijke ontwikkeling veel meer moeten benadrukt worden. In het
filmpje staan de personages in een museum wat overeenkomt met een verhoogde
culturele interesse. Een verhoogde interesse in literatuur, kunst en cultuur komt veel
meer overeen met het persoonlijkheidskenmerk 'openheid' dan met 'persoonlijke
ontwikkeling'. Zoals gesteld in de literatuurstudie duidt dit laatste op een verhoogde
57
taalvaardigheid, de ontwikkeling van intercultureel begrip en een vergelijkend
perspectief.
Daarnaast blijkt (sociale) media ook bij economie studenten een grote invloed te
hebben. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde kan hierop inzetten via haar
Facebook-pagina 'Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit Gent', de
facultaire website (studeren in het buitenland), het nieuwste platform STAR van de
UGent (Universiteit Gent sd), brochures, etc.
Via (sociale) media kunnen enkele andere significante variabelen uit tabel 21
aangepakt worden. De invloed van familie op de student zijn of haar intentie is een
niet te onderschatten factor. Familieleden die ervan overtuigd zijn dat een
internationale uitwisseling waardevol is en die de student aanmoedigen om er één te
doen zal hun intentie positief beïnvloeden. Via de hierboven opgesomde kanalen
kunnen familieleden op de hoogte worden gebracht over de positieve effecten van een
internationale uitwisseling op vlak van persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid op
de arbeidsmarkt. Tot nu toe wordt er op de facultaire website enkel informatie
gegeven over de 'waar' en 'wanneer' men in het buitenland kan studeren, de procedure
en financiële informatie over inschrijvingen en beurzen. Met deze informatie zal de
faculteit de intentie om naar het buitenland niet verhogen.
Een andere belangrijke beïnvloeding zijn vrienden. Vrienden die het nut van een
internationale uitwisseling inzien en anderen aanmoedigen om het ook te doen, hebben
een grote invloed op intentie. De faculteit kan via (sociale) media op een regelmatige
basis (bv. maandelijks) een getuigenis posten op hun website of Facebook-pagina.
Studenten voelen zich veel meer verbonden met het verhaal van een medestudent.
Daarnaast geeft een getuigenis de ruimte om niet enkel de positieve punten aan te
halen maar ook in te gaan op de moeilijkheden die een student heeft meegemaakt. Dit
zal studenten niet noodzakelijk afremmen om een internationale uitwisseling te doen
maar geeft hen ook de mogelijkheid om zichzelf beter voor te bereiden. Zoals gezien
in tabel 11 zullen mensen die hoog scoren op consciëntieusheid een lagere intentie
tonen om een uitwisseling te doen. Vermoedelijk komt dit omdat men niet alles kan
58
plannen tijdens een internationale uitwisseling. Door deze getuigenissen zal je die
drempel voor deze mensen verlagen.
Economie studenten hebben bovendien een negatieve perceptie over de kwaliteit van
het buitenlands onderwijs waardoor de intentie negatief wordt beïnvloed. Nochtans
tracht de Faculteit Economie en Bedrijfskunde enkel met waardige partner-
universiteiten in zee te gaan. Er is dus een perceptiekloof tussen hoe de student denkt
over de kwaliteit van het buitenlands onderwijs en de realiteit. Via (sociale) media kan
de kwaliteit van de partneruniversiteiten benadrukt worden waardoor de perceptie bij
de student geleidelijk aan kan aangepast worden.
De institutie oefent een positieve invloed uit op de intentie van een student. Dit wil
zeggen dat een student die het gevoel heeft dat professoren, de faculteit of de
Universiteit Gent in het algemeen hem of haar aanmoedigt, eerder geneigd zal zijn een
internationale uitwisseling te doen. Studenten gaven bovendien aan dat ze graag meer
informatie zouden krijgen via hun professoren. Dit brengt ons tot een laatste
aanbeveling. Professoren hebben een bijzonder grote invloed om studenten warm te
maken om een internationale uitwisseling te ondernemen. Dit wilt niet zeggen dat ze
veel kostbare tijd van hun lessen moeten opgeven om uitleg te geven. Een korte
aanhaling over de eerstvolgende infosessie is al voldoende om studenten het gevoel te
geven dat hun professor zo een uitwisseling waardeert.
59
6. Conclusie & discussie
6.1 Conclusie van de masterproef
Wat zijn de variabelen die UGent studenten beïnvloeden om al dan niet een
internationale uitwisseling te ondernemen? Deze vraag stond in deze masterproef
centraal.
Men kan besluiten op basis van het 'Five Factor Model' dat persoonlijkheid een
beperkte invloed heeft op de intentie om al dan niet een internationale uitwisseling te
ondernemen. Deze beperkte invloed van persoonlijkheid op intentie vertoont wel
verschillen tussen faculteiten onderling. Van de vijf verschillende persoonlijkheids-
kenmerken is openheid de belangrijkste variabele, gevolgd door extraversie en
consciëntieusheid. Negatieve emotionaliteit en altruïsme hebben geen significant
effect in het beslissingsproces.
Uit de 'Theory of Planned Behavior' kan men opmaken dat (sociale) media, familie,
persoonlijke ontwikkeling, inzetbaarheid in de arbeidsmarkt en vrienden het hoogst
gecorreleerd zijn met de intentie om op een internationale uitwisseling te vertrekken.
De variabelen die het minste correleerden met intentie waren de afstemming van een
UGent-opleiding met buitenlandse opleidingen, de financiële haalbaarheid en
begeleiding door de UGent & buitenlandse instellingen. De meest en minst belangrijke
variabelen blijven gelijk indien een onderscheid wordt gemaakt tussen de
verschillende soorten internationale uitwisselingen afzonderlijk.
Er is aangetoond dat er een perceptiekloof optreedt tussen mobiele en niet-mobiele
studenten. Dit wil zeggen dat mobiele studenten een internationale uitwisseling meer
waarderen dan niet-mobiele studenten. Later werd een onderscheid gemaakt tussen
niet-mobiele studenten onderling. Deze groep kan opgesplitst worden in enerzijds
studenten die nog geen uitwisseling hebben gedaan maar er graag één zouden
ondernemen en anderzijds studenten die nog geen internationale uitwisseling hebben
gedaan en ook geen interesse tonen. Intuïtief gaat men ervan uit dat mobiele studenten
een uitwisseling het hoogste waarderen, gevolgd door de niet-mobiele studenten met
60
een hoge intentie en erna de niet-mobiele studenten met een lage intentie. Uit de
resultaten blijkt dat niet-mobiele studenten met een hoge intentie bepaalde variabelen
hoger waarderen dan mobiele studenten zelf.
Studenten die al een internationale ervaring achter de rug hebben, vertonen een grotere
intentie om opnieuw een internationale uitwisseling te doen. Een mogelijke verklaring
kan afgeleid worden uit de vorige paragraaf waaruit blijkt dat mobiele studenten een
internationale uitwisseling hoger waarderen dan niet-mobiele studenten waardoor hun
intentie hoger ligt.
Om te besluiten kan men stellen dat het beslissingsproces van een UGent-student om
al dan niet een internationale uitwisseling te doen afhangt van veel factoren.
Situationele factoren hebben een veel grotere invloed op intentie in vergelijking met
iemands persoonlijkheid. De situationele factoren met de hoogste correlaties zijn
bovendien beïnvloedbaar. Dit is positief nieuws voor universiteiten die een actief
internationaliseringsbeleid willen voeren.
6.2 Beperkingen en suggesties van het onderzoek
Een eerste beperking van dit onderzoek is de hoge vertegenwoordiging van vrouwen
in vergelijking met mannen. Momenteel is de verdeling tussen mannen en vrouwen op
de Universiteit van Gent respectievelijk 45 procent en 55 procent. Meer dan 70
procent van de respondenten in dit onderzoek waren vrouwelijk waardoor de verdeling
uit balans is.
Dit onderzoek beperkte zich enkel tot studenten van de Universiteit Gent. Ondanks de
hoge responsgraad van UGent-studenten waardoor het mogelijk was een getrouw
beeld te geven voor de Universiteit Gent, zou het interessant zijn om dit onderzoek uit
te breiden naar andere universiteiten binnen en buiten België.
Dit onderzoek focuste zich enkel op variabelen die de intentie, om een internationale
uitwisseling te ondernemen, beïnvloeden. De volgende stap in de 'Theory of Planned
Behavior' is de invloed van de intentie op het gedrag van de UGent-studenten. Het zou
61
interessant zijn moesten enkele aanbevelingen geïmplementeerd kunnen worden waar
men nadien in verder onderzoek het effect op het gedrag kan meten.
Het effect van (sociale) media op de intentie om een internationale uitwisseling te
ondernemen is een variabele die nog nooit eerder is onderzocht. Voor verder
onderzoek zou het interessant kunnen zijn om hier dieper op in te gaan. Via welke
kanalen willen verschillende doelgroepen bepaalde informatie krijgen? De manier
waarop studenten informatie willen ontvangen kan verschillen met de manier waarop
familieleden dit willen krijgen. Bovendien kunnen er ook verschillen optreden op
inhoudelijk vlak van de informatie die elke doelgroep wil verkrijgen. Studenten willen
een objectief beeld krijgen over een internationale uitwisseling en zowel de voor- als
nadelen te horen krijgen. Zij moeten het per slot van rekening ondernemen. Ouders
willen dan weer meer informatie ontvangen over het effect van een internationale
uitwisseling op hun kind. Ze willen niet enkel financiële informatie over het
studiegeld, behoud van kindergeld of studiebeurzen maar ook informatie over de kost
van het leven ter plekke, het huren van een studentenkamer en dergelijke meer.
Deze masterproef is begonnen met de stellen dat internationalisering van het hoger
onderwijs een zeer ruim begrip is waardoor enige verduidelijking en afbakening
noodzakelijk was. Uit de resultaten en de conclusie blijken dat zelfs binnen deze
afbakening nog heel wat ruimte is voor verder onderzoek.
Erkenning
In de eerste plaats wil ik mijn oprechte dank betuigen aan mijn promotor Prof. dr.
Patrick Van Kenhove voor zijn continue steun, geduld, motivatie, en immense kennis.
Zijn leiding hielp me doorheen het onderzoek en het schrijven van deze masterproef.
Ik kon me geen betere promotor wensen.
ix
Referenties
Ajzen, I. (1991). The Theory of Planned Behavior. Organizational Behavior and
Humand Decision Processes, 50(2), 179-211.
Altbach, P. G., & De Wit, H. (2015). Internationalization and Global Tension: Lessons
From History. Journal of Studies in International Education, 19(1), 4-10.
Altbach, P. G., & Knight, J. (2007). The internationalization of higher education:
Motivations and realities. Journal of studies in international education, 11(3-
4), 290-305.
Bakalis, S., & Joiner, T. A. (2004). Participation in tertiary study abroad programs:
The role of personality. International Journal of Educational Management,
18(5), 286-291.
Belk, R. W. (1974). An Exploratory Assessment of Situational Effects in Buyer
Behavior. Journal of Marketing Research, 11(2), 156-163.
Bracht, O., Engel, C., Janson, K., Over, A., Schomburg, H., & Teichler, U. (2006).
The professional value of ERASMUS mobility. International Centre for Higher
Education Research (INCHER-Kassel), University of Kassel, Kassel,
Germany.
Brandenburg, U., & de Wit, H. (2011). The End of Internationalization. International
Higher Education(62), 15-17.
Brandenburg, U., Berghoff, S., & Taboadela, O. (2014). The Erasmus Impact Study.
Effects of mobility on the skills and employability of students and the
internationalisation of higher education institutions. Luxembourg.:
Publications Office of the European Union.
Brandstätter, H. (1993). Should economic psychology care about personality
structure? Journal of Economic Psychology, 14(3), 473-494.
x
Calantone, R. J., & Sawyer, A. G. (1978). The Stability of Benefit Segments. Journal
of Marketing Research, Vol. 15, No. 3, 395-404.
De Witt, H. (2009). Internationalization of higher education in the United States of
America and Europe.
Di Pietro, G. (2015). Do study abroad programs enhance the employability of
graduates? Education Finance and Policy.
Digman, J. M. (1990). Personality Structure: Emergence of the Five-Factor Model.
Annual Review of Psychology, 41(1), 417-440.
Dwyer, M. M. (2004). More Is Better: The Impact of Study Abroad Program Duration.
Frontiers: The interdisciplinary journal of study abroad, 10, 151-163.
Engel, J., Kollat, D., & Blackwell, R. (1969). Personality measures and market
segmentation: Evidence favors interaction view. Business Horizons, 12(3), 61-
70.
European Commission. (sd). Erasmus: facts, figures & trends. Opgeroepen op mei 11,
2016, van http://ec.europa.eu/education/library/statistics/ay-12-13/facts-
figures_en.pdf
Howard, P. J., & Howard, J. M. (1995). The Big Five Quickstart: An Introduction to
the Five-Factor Model of Personality for Human Resource Professionals.
Essay.
Kauffmann, N. L. (1984). The Impact of Study Abroad on Personal Development of
College Students.
Kent-Wilkinson, A., Leurer, M. D., Luimes, J., Ferguson, L., & Murray, L. (2015).
Studying abroad: Exploring factors influencing nursing students’ decisions to
apply for clinical placements in international settings. Nurse education today,
35(8), 941-947.
xi
Knight, J. (2003). Updating the Definition of Internationalization. International
Higher Education, 2-3.
Lam, T., & Hsu, C. H. (2006). Predicting behavioral intention of choosing a travel
destination. Tourism management, 589-599.
Lambert, J., & Usher, A. (2014). The pros and cons of internationalization: How
domestic students experience the globalizing campus. 27(4).
Mazzarol, T., & Geoffrey, N. S. (2002). “Push-pull” factors influencing international
student destination choice. International Journal of Educational Management,
16(2), 82-90.
Ouellette, J. A., & Wood, W. (1998). Habit and intention in everyday life: the multiple
processes by which past behavior predicts future behavior. Psychological
bulletin, 124(1), 54.
Schnusenberg, O., de Jong, P., & Goel, L. (2012). Predicting Study Abroad Intentions
Based on the Theory of Planned Behavior. Decision Sciences Journal of
Innovative Education, 10(3), 337-361.
Shaftel, J. &. (2011). Evaluation of Study Abroad Outcomes. University of Kansas.
Souto-Otero, M., Huisman, J., Beerkens, M., de Wit, H., & VujiĆ, S. (2013). Barriers
to international student mobility evidence from the erasmus program.
Educational Researcher, 42(2), 70-77.
Sowa, P. A. (2002). How valuable are student exchange programs? New directions for
higher education(117), 63-70.
Teichler, U. (2001). Changes of ERASMUS under Umbrella of SOCRATES. Journal
of Studies in International Education, 5(3), 201-227.
Topolewska, E., Skimina, E., Strus, W., Cieziuch, J., & Rowinski, T. (2014). The
Short IPIP-BFM-20 Questionnaire For Measuring The Big Five. Roczniki
Psychologiczne, 17(2), 249-257.
xii
Universiteit Gent. (sd). Geïntegreerd Beleidsplan Internationalisering 2014-2018.
Opgeroepen op december 2015, 17, van
http://www.ugent.be/nl/univgent/waarvoor-staat-
ugent/internationalisering/beleid.htm
Universiteit Gent. (sd). Missieverklaring. Opgeroepen op december 27, 2015, van
http://www.ugent.be/nl/univgent/waarvoor-staat-
ugent/verklaringen/missieverklaring.htm
Universiteit Gent. (sd). STAge Registratie. Opgeroepen op mei 14, 2016, van STAge
Registratie: http://www.star.ugent.be/v11/
Universiteit Gent. (sd). Universiteit Gent. Opgeroepen op mei 13, 2016, van
Universiteit Gent: Faculteit Economie en Bedrijfskunde:
http://www.ugent.be/eb/nl/student/internationalisering/studeren_in_het_buitenl
and
Van Mol, C. (2014). Erasmus Student Mobility as a Gateway to the International
Labour Market? In Globalisierung, Bildung und grenzüberschreitende
Mobilität (pp. 295-314). Springer Fachmedien Wiesbaden.
Van Oudenhoven, J. P. (2002). Predicting multicultural effectiveness of international
students: The Multicultural Personality Questionnaire. International Journal of
Intercultural Relations, 26(6), 679-694.
Vossensteyn, H., Soo, M., Cremonini, L., Antonowitsch, D., & Epping, E. (2007). The
impact of ERASMUS on European higher education: Quality, openness and
internationalisation.
Williams, T. R. (2005). Exploring the impact of study abroad on students’ intercultural
communication skills: Adaptability and sensitivity. Journal of studies in
international education, 9(4), 356-371.
xiii
Bijlagen
Bijlage 1: Officieel bericht via Minerva
Bijlage 2: Officiële mail verstuur door International Relations
Office
xiv
Bijlage 3: enquête internationalisering
Beste student,
Hoe sta jij tegenover een internationale ervaring? Dit tracht de afdeling
internationalisering van de Universiteit Gent te achterhalen.
Waarom? Tegen 2020 streeft de UGent naar 25% afgestudeerden met een
internationale ervaring. Dit betekent dat binnen enkele jaren één op vier studenten
voor een bepaalde periode in het buitenland zal studeren.
Kortom, jouw mening wordt gewaardeerd en draagt bij tot een beter beleid op maat
van onze studenten.
Dit onderzoek duurt slechts een tiental minuten en is volledig anoniem. Bovendien
maak je kans op één van de twintig duo cinematickets ter waarde van 21 euro.
Bij vragen kan je contact opnemen met [email protected].
Alvast bedankt!
Hoeveel keer ben je in 2015 naar het buitenland gegaan? Let op, je mag deze vraag
ruim interpreteren (vakantie, in het kader van je studies, ...)
nooit
1
2
3
4
5
meer dan 5 keer
xv
Waar ben je naar toe gegaan? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
Oost-Europa
West-Europa
Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Midden-Oosten
Azië
Oceanië
Afrika
Heb je al eerder een internationale uitwisseling in het kader van je studies gedaan?
Internationale uitwisseling van meer dan 3 maanden (bv. Erasmus, dubbel
degree, ...)
Internationale uitwisseling van minder dan 3 maanden (bv. Summer school,
buitenlandse stage, taalcursus,...)
Buitenlandse stage
Taalcursus in het buitenland
Neen, ik heb nog geen internationale uitwisseling gedaan
Waar ben je naar toe gegaan? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
Oost-Europa
West-Europa
Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Midden-Oosten
Azië
Oceanië
Afrika
xvi
We zijn benieuwd naar jouw toekomstplannen. Hieronder vind je een aantal
internationale uitwisselingen die je kan doen in het kader van je studie.
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch
niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Ik ben van plan om (nog)
een internationale
uitwisseling van meer dan 3
maanden te doen (bv.
Erasmus, dubbel degree, ...)
Ik ben van plan om (nog)
een internationale
uitwisseling van minder
dan 3 maanden te doen (bv.
Summer school, Intensive
programs, ...)
Ik ben van plan om (nog)
een buitenlandse stage te
doen
Ik ben van plan om (nog)
een taalcursus in het
buitenland te doen
Ik ben van plan om mijn
volledige Master aan een
buitenlandse universiteit te
doen
Ik ben van plan om na mijn
studies een internationale
uitwisseling te doen
xvii
Hoe zeker ben je over deze toekomstplannen?
Helemaal niet zeker
Niet zeker
Eerder niet zeker
Noch zeker, noch niet zeker
Eerder zeker
Zeker
Helemaal zeker
Waar in de wereld zou je graag een internationale uitwisseling doen? (Meerdere
antwoorden zijn mogelijk)
Oost-Europa
West-Europa
Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Midden-Oosten
Azië
Oceanië
Afrika
Een internationale uitwisseling interesseert me niet
Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Eerder niet akkoord
Noch akkoord, noch niet akkoord
Eerder akkoord
Akkoord
Helemaal akkoord
xviii
We zijn benieuwd naar invloeden uit jouw omgeving. In welke mate ga je akkoord
met de volgende stellingen?
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Mijn familie moedigt me
aan om een
internationale
uitwisseling te doen
Mijn familie denkt dat
een internationale
uitwisseling waardevol
is voor mijn persoonlijke
ontwikkeling
Mijn familie denkt dat
een internationale
uitwisseling waardevol
is voor mijn
professionele
ontwikkeling
Veel familieleden
hebben al een
internationale
uitwisseling gedaan
Ik heb weinig familie in
het buitenland
Mijn professoren
moedigen een
internationale
uitwisseling aan
Mijn faculteit stimuleert
mij om een
internationale
uitwisselingen te doen
De universiteit spoort
me aan om een
internationale
uitwisseling te doen
xix
We zijn benieuwd naar invloeden uit jouw omgeving. In welke mate ga je akkoord
met de volgende stellingen?
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Mijn vrienden
moedigen me aan om
een internationale
uitwisseling te doen
Mijn vrienden denken
dat een internationale
uitwisseling waardevol
is voor mijn
persoonlijke
ontwikkeling
Mijn vrienden denken
dat een internationale
uitwisseling waardevol
is voor mijn
professionele
ontwikkeling
Ik heb veel
buitenlandse vrienden
Ik bekijk regelmatig
berichten over
internationale
uitwisselingen op
(sociale) media
(Facebook, Twitter,
Instagram, krant,...)
Het zien van deze
berichten geeft me de
drang om ook een
internationale
uitwisseling te doen
Iedereen doet een
internationale
uitwisseling dus ik ook
xx
Ik voel weinig sociale
druk om een
internationale
uitwisseling te doen
Ik doe een
internationale
uitwisseling omdat
anderen dit ook doen
Goed bezig! Het eerste deel is al achter de rug. De volgende stellingen draaien rond
voordelen en drempels. In welke mate ga je akkoord met de volgende stellingen?
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Zelfs als ik me een
internationale
uitwisseling zou
kunnen
veroorloven zou ik
niet bereid zijn om
ervoor te betalen
Ik verwacht dat een
internationale
uitwisseling meer
zal kosten dan een
gelijkaardige
periode studeren
aan de UGent
Een internationale
uitwisseling zal me
een competitief
voordeel geven op
de jobmarkt
Vaardigheden
opgedaan in een
internationale
uitwisseling laten
me toe om sneller
xxi
door te groeien in
mijn carrière
Als ik geen
internationale
uitwisseling doe
zal ik later nadelen
ondervinden op de
jobmarkt
Een internationale
uitwisseling zal me
laten groeien op
persoonlijk vlak
De volgende stellingen draaien rond voordelen en drempels. In welke mate ga je
akkoord met de volgende stellingen?
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch
niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Ik heb een goede taalkennis
Ik ben bang om een andere
taal te spreken
Ik ben van plan om later in
het buitenland te werken
Mijn vrienden/partner
achterlaten houdt me tegen
om een internationale
uitwisseling te doen
Mijn familie achterlaten
houdt me tegen om een
internationale uitwisseling
te doen
Ik heb
werkverantwoordelijkheden
waardoor ik geen
internationale uitwisseling
kan doen
xxii
Ik heb andere
verantwoordelijkheden
waardoor ik geen
internationale uitwisseling
kan doen (Jeugdbeweging,
sportclub, ...)
Nieuwe culturen boeien mij
niet
Een internationale
uitwisseling laat me een
taal beter beheersen
Ik ben bang om alleen naar
het buitenland te gaan
De volgende stellingen draaien rond voordelen en drempels. In welke mate ga je
akkoord met de volgende stellingen?
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Een
uitwisselingsperiode
van meer dan 3
maanden is te lang voor
mij
Een internationale
uitwisseling zorgt voor
te veel druk op mijn
studie (combinatie
masterproef,
plichtvakken, ...)
Ik vind de culturele
verschillen te groot
Een internationale
uitwisseling is
beangstigend
Een internationale
uitwisseling staan mijn
xxiii
studieresultaten in de
weg
Een internationale
uitwisseling
ondernemen is te veel
moeite
Ik maak me zorgen om
mijn veiligheid tijdens
een internationale
uitwisseling
Politieke onstabiliteit in
een land schrikt me af
om een internationale
uitwisseling te doen
Ik krijg voldoende
informatie over
internationale
uitwisselingen
Een internationale
uitwisseling laat me op
educatief vlak groeien
Je bent over de helft! De volgende stellingen zijn van groot belang voor het beleid van
de UGent. Merk op dat 'geen idee' als antwoordoptie is toegevoegd.
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch
niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Geen
idee
Een internationale
uitwisseling is binnen
mijn financiële
mogelijkheden
Een internationale
uitwisseling is te duur
voor mij
De studiebeurzen voor
xxiv
een internationale
uitwisseling zijn te
laag
Er is weinig
studiebegeleiding in
het buitenland
Het academiejaar
tussen mijn
internationale
uitwisseling en
universiteit komt niet
overeen
Mijn studierichting is
niet mogelijk in het
buitenland
Mijn vakken komen
niet overeen met de
buitenlandse
opleidingen
Er is een tekort aan
Engelstalige
internationale
uitwisselingen
Professoren
ondersteunen
uitwisselingsstudenten
(via alternatieve
examendatum, Skype
gesprek om de thesis
te bespreken,...)
Een internationale
uitwisseling laat me
nieuwe
vriendschappen
opbouwen
xxv
De volgende stellingen zijn van groot belang voor het beleid van de UGent. Merk op
dat 'geen idee' als antwoordoptie is toegevoegd.
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Geen
idee
De procedure
voor een
internationale
uitwisseling is te
omslachtig
Het personeel
voor
internationale
uitwisselingen
heeft veel
expertise
De faculteit is
makkelijk
aanspreekbaar
over
internationale
uitwisselingen
Het personeel
voor
internationale
uitwisselingen is
behulpzaam
Het personeel
voor
internationale
uitwisselingen
heeft een goede
reputatie
De universiteit
heeft de nodige
expertise over
internationale
xxvi
uitwisselingen
Informatie over
internationale
uitwisselingen is
makkelijk terug
te vinden
Het onderwijs in
het buitenland is
van lagere
kwaliteit
Een beurs krijgen
voor studies in
het buitenland is
makkelijk
Ik denk dat een
internationale
uitwisseling veel
kost
xxvii
Via welke kanalen zou je het liefste info krijgen over internationale uitwisselingen?
Website universiteit
Website faculteit
Sociale media
Infosessies
Afspraak FSA
Posters
Flyers
Getuigenissen van studenten
Minerva
Andere ____________________
Hoelang duurt jouw ideale internationale ervaring?
______ Aantal maanden
xxviii
Tot slot een aantal vragen over jou. Na deze 20 vragen komt de enquête in een
stroomversnelling. Je bent er bijna vanaf!
Helemaal
niet
akkoord
Niet
akkoord
Eerder
niet
akkoord
Noch
akkoord,
noch niet
akkoord
Eerder
akkoord
Akkoord Helemaal
akkoord
Ik heb frequent
stemmingswisselingen
Ik maak me dikwijls
zorgen om dingen
Ik voel me zelden
ongelukkig
Ik ben de meeste tijd
ontspannen
Ik ben meestal stil bij
vreemden
Ik ben een levendig
persoon
Ik hou me op de
achtergrond
Ik praat met veel
verschillende mensen op
een sociale gelegenheid
Ik maak me weinig
zorgen om andere
mensen
Ik ben niet
geïnteresseerd in
andermans problemen
Ik heb begrip voor
andermans gevoelens
Ik neem de tijd voor
anderen
Ik werk taken
onmiddellijk af
Mijn spullen liggen
xxix
overal
Ik vergeet vaak om mijn
spullen om de juiste plek
te leggen
Ik hou me aan mijn
planning
Ik heb geen goede
verbeelding
Ik zit vol met ideeën
Ik heb een rijke
woordenschat
Ik heb moeite met het
begrijpen van ideeën
xxx
Ik ben een
man
vrouw
Hoe oud ben je?
Aan welke faculteit studeer je?
Letteren en Wijsbegeerte
Rechtsgeleerdheid
Wetenschappen
Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Ingenieurswetenschappen en Architectuur
Economie en Bedrijfskunde
Diergeneeskunde
Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Bio-ingenieurswetenschappen
Farmaceutische Wetenschappen
Politieke en Sociale Wetenschappen
Andere ____________________
Ik doe momenteel een ...(Selecteer het hoogst bereikte indien je een GIT doet)
Bachelor
Master
Schakelprogramma
Voorbereidingsprogramma
Postgraduaat
Manama
Doctoraat
Andere ____________________
Hoeveel jaren studeer je al aan de UGent
Ik ben een
Beursstudent
Bijna-beursstudent
Niet beursstudent
xxxi
Zit je op kot in Gent
Ja
Nee
Wil je op de hoogte gehouden worden van de resultaten?
Ja
Nee
Gelieve je UGent mail hieronder in te vullen
Om kans te maken op één van de twintig duo cinematickets moet je antwoorden op
onderstaande schiftingsvraag.
xxxii
Schiftingsvraag: Hoeveel mensen zullen deze enquête invullen? (Deze enquête wordt
verstuurd naar alle Nederlandstalige UGent-studenten en zal 2 weken online
blijven.) De 20 studenten die het dichtste bij dit getal zitten winnen een duo
cinematicket.
Gelieve jouw UGent mail in te vullen zodat de winnaars op de hoogte kunnen worden
gebracht.