verslag: onderwijs research dagen 25 t/m 27 mei 2016 ...€¦ · van 25 tot en met 27 mei 2016...
TRANSCRIPT
Van 25 tot en met 27 mei 2016 vonden de Onderwijs Research dagen (ORD) plaats aan de Erasmus
Universiteit in Rotterdam. Het thema van de ORD was ‘Koersen op Kennis’. Het doel van de ORD is om
een verzamelpunt te zijn van goed onderzoek naar onderwijs met een duidelijke koers. Tijdens de
ORD was er speciale aandacht voor de grote stad kenmerkende diversiteit en de relatief grote
hoeveelheid kwetsbare kinderen. Het Lectoraat Studiesucces was bij de ORD aanwezig. Hieronder
volgt een verslag van de bijgewoonde parallel sessies en van de keynotes.
Meer informatie over de ORD is te vinden op: http://ord2016.nl/nl/Home
Parallel Sessie: De student experience: de rol van studiebetrokkenheid en studenttevredenheid in het
vergroten van onderwijskwaliteit en studiesucces.
Studiebetrokkenheid in freshmen learning communities, door Jasperina Brouwer.
Studenten vinden de transitie naar de universiteit moeilijk, ze hebben onder andere moeite om een
nieuw netwerk op te bouwen en om te gaan met de academische eisen. In Freshman Learning
Communities (FLC) wordt een cohort studenten in kleinere groepen van zo’n 12 studenten
onderverdeeld om de interactie tussen studenten en docenten te bevorderen. Ze delen kennis en
verantwoordelijkheden en volgen het eerste semester samen alle colleges en werkcolleges, doen
groepsopdrachten, voeren discussies, en nemen gezamenlijk deel aan het kernvak academische
vaardigheden. Daarbij vindt begeleiding plaats door een mentor. Uit onderzoek naar deze FLC blijkt dat
zelfeffectiviteit voorspellend was voor studiesucces in het eerste semester. Zelfeffectiviteit in het eerste
semester was echter niet voorspellend voor studiesucces aan het eind van het jaar. Studiesucces in het
eerste semester was voorspellend voor zelfeffectiviteit aan het eind van het eerste studiejaar. Uit
kwalitatief onderzoek bleek dat de meningen van studenten over de FLC wisselend waren. Ze waren
vooral positief over de interactie met andere studenten en voelden zich veiliger, maar vonden de FLC
ook wat schools en bij een kleinere opleiding minder nodig.
Verslag: Onderwijs Research Dagen – 25 t/m 27 mei 2016
Lectoraat Studiesucces
Effecten van een pre-academic interventie op studentbetrokkenheid, door Sanne van Herpen.
Studenten vinden de overgang naar de universiteit vaak lastig. Om deze transitie soepeler te laten
verlopen is er een pre-academic interventie ingezet. Onderzocht is wat het effect van deze interventie is
op studentbetrokkenheid. De interventie vond twee weken voor de start van het academische jaar
plaats en duurde vier dagen. Onderdeel van het programma waren onder andere een kennismaking met
de faculteit, reflectie op de studiekeuze, nadenken over de eigen sociale identiteit, aandacht voor
communicatie en reflectie op eigen interactie patronen en stilstaan bij motivatie. Studenten rechten
konden zichzelf aanmelden om vrijwillig deel te nemen aan de interventie. De controlegroep waren de
studenten uit hetzelfde cohort die niet hebben deelgenomen. Inzet en motivatie verschilden niet tussen
de deelnemers en de controlegroep. Uit het onderzoek blijkt dat deelnemers aan de interventie in het
eerste blok meer zelf geïnitieerde interactie met docenten en studenten laten zien over de studie, en
meer zelf geïnitieerde informele interactie met medestudenten. Er is ook gekeken naar effecten op
studiesucces. Deelnemers deden het beter op het eerste tentamen, maar minder goed op het derde
tentamen. Waar dit door komt is nog onduidelijk. Er is geen verschil tussen de deelnemers en de
controlegroep gevonden met betrekking tot het gemiddelde cijfer aan het eind van het eerste
studiejaar.
Welke aspecten bepalen studenttevredenheid? door Jessica Nooij.
Oorspronkelijk was het doel van de NSE om studenten te helpen in het maken van een (studie)keuze,
bijdragen aan transparantie en aan onderwijskwaliteit. Tegenwoordig komt steeds meer de vraag op
wat de NSE nou echt meet en wat tevredenheid is volgens de NSE. De NSE meet 19 kenmerken van het
onderwijs en de instelling. Er is echter sprake van hoge correlaties tussen deze factoren en zo’n 40% van
de variantie wordt niet verklaard. Voor gebruikers is het vaak onduidelijk hoe de verschillende factoren
van de NSE te interpreteren zijn, tevredenheid is niet gelijk aan onderwijskwaliteit. Aspecten die
tevredenheid kunnen bepalen zijn onder andere verwachtingen, studiegedrag, motivatie en
betrokkenheid. Motivatie zit bijvoorbeeld niet in de NSE. Conclusie is dan ook dat de NSE een zeer
waardevol en uniek instrument is, maar beperkingen heeft en toe is aan herziening. De NSE is
ontwikkeld vanuit de praktijk, maar er zit geen empirisch onderzoek achter. Doel van de onderzoekers is
een meer wetenschappelijke theorie voor studenttevredenheid als basis voor de praktijk op te stellen.
Dit is een onderzoek wat ze gaan opstarten, input is welkom.
Keynote van Prof. dr. Geert ten Dam
In deze keynote werd ingegaan op drie invalshoeken voor sterk onderwijs in de stad:
1. De opdracht voor het onderwijs. Jongeren vinden onderwijs vaak saai, ze zien weinig verbinding
tussen school en de buitenwereld. Er moet een stevig beroep worden gedaan op het onderwijs
door technologisering, internationalisering, individualisering en flexibilisering van de
arbeidsmarkt. Daarbij moeten vakoverstijgende vaardigheden worden aangeleerd, waaronder
competenties als zelfredzaamheid, initiatief nemen en verantwoordelijkheid.
2. Belang daarbij van burgerschapsonderwijs. Burgerschapsonderwijs is sinds 2006 verplicht.
Burgerschap gaat om competenties die mensen nodig hebben om mee te doen in een
pluriforme samenleving en respect te tonen voor andermans recht op burgerschap. Uit
onderzoek van de International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) blijkt dat
Nederlanders laag scoren op burgerschapskennis, bereidheid tot politieke participatie en
houding ten opzichte van gelijke rechten voor minderheden. Daarbij zijn er verschillen tussen
groepen zichtbaar. Doordacht burgerschapsonderwijs kan verschil maken en hier is een rol voor
de school weg gelegd. Zij kunnen dit doen middels o.a. het aanbieden van relevantie
leersituaties, een open, democratische schoolcultuur en de invulling van het curriculum.
Leerlingen op scholen halen betere resultaten wanneer er meer tijd wordt besteed aan
burgerschap en de resultaten op de één of andere manier toetsen, formatief of summatief.
3. Het belang daarbij van een vitale kennisketen. Een sterke kennisketen, met een betere
interactie tussen onderzoekers, leraren, schoolleiders en onderwijsontwikkelaars stimuleert
burgerschap. Uit ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan in de Amsterdamse leerplaats blijkt dat
doeloriëntatie, gedeeld eigenaarschap, openheid en flexibiliteit daarbij belangrijk zijn.
Sessie: Reviews of National Policies for Education. Netherlands 2016. Foundations for the Future. Door
Montserrat Gomendio. Deputy Director, OECD Directorate for Education and Skills.
In deze sessie wordt ingegaan op een aantal sterke kanten van het Nederlandse onderwijssysteem en
een aantal uitdagingen die er liggen voor de toekomst. Een aantal sterke kanten van het Nederlandse
onderwijssysteem: Nederlandse 15 jarigen presteren relatief, t.o.v. andere landen, hoog op wiskunde,
geletterdheid onder volwassenen is hoog en er is een sterk beroepsonderwijssysteem; er zijn relatief
weinig 20 tot 24 jarigen die niet werken of in opleiding zijn. In de toekomst worden er een aantal
uitdagingen gezien. De samenleving veranderd en landen moeten zich aan de snelle ontwikkelingen
aanpassen. Sommige landen gaan sneller vooruit dan andere landen. De uitdaging voor Nederland is om
aan de top te blijven. In onderstaand figuur worden hier een aantal aanbevelingen voor gegeven.
Parallel Sessie. Tussentijds toetsen als oefenstrategie: blijft het bij beter beklijven?
Het positieve effect van tussentijds toetsen op het herleren van woordparen door Huib Tabbers en Mario
de Jonge.
Toetsen worden ingezet als middel om te beoordelen, maar door het ophalen van informatie tijdens een
toets wordt de geheugenprestatie ook beïnvloedt. Toetsen kunnen ook als middel worden gebruikt om
geleerde informatie beter te laten beklijven. In een experiment van De Jonge en Tabbers (2013) werden
woordparen op twee manieren aangeleerd: ofwel door ze te bestuderen (studeerconditie), ofwel met
tussentoetsen (toetsconditie). Wanneer ze 5 minuten hierna getoetst worden presteert de
studeerconditie beter, zij weten zich meer woordparen te herinneren. Toets je nog een keer na één
week, dan presteren de deelnemers aan de toetsconditie beter. Wat ze geleerd hebben beklijft beter.
Dit heet ook wel het testing effect.
In het huidige onderzoek wordt verder gekeken naar herleren. Als je iets vergeten bent, wil dat niet
zeggen dat het helemaal weg is, je kunt het alleen op dat moment even niet ophalen. Om het effect van
tussentoetsen te onderzoeken, zou je niet alleen moeten kijken naar hoeveel woordparen ze nog
kunnen ophalen, maar ook naar hoe snel ze deze weer kunnen herleren. In dit onderzoek presteerde de
toetsconditie, in lijn met de verwachting, na één week beter dan de studeerconditie. Wanneer ze keken
naar het herleren van de woordparen, bleek de toetsconditie de woordparen sneller te herleren dan de
studeerconditie. Het effect was klein, maar wel significant.
De Jonge et al., (2014) heeft dit onderzoek met meer proefpersonen willen repliceren. In dit onderzoek
werd geen verschil gevonden in snelheid van herleren tussen de toets- en studeerconditie.
Conclusie is dan ook dat informatie met behulp van tussentijds toetsen beter beklijft. Het voordeel blijft
bij herleren, maar bij herleren is er geen éxtra voordeel dat je sneller herleert dan de studeerconditie. Er
is nog aanvullend onderzoek nodig, zo is het huidige onderzoek met geheugentaken gedaan, en moet
nog onderzocht worden of dit effect ook optreed bij andere leertaken.
Keynote James A. Banks over Diversity and Citizenship Education in Multicultural Nations.
Wereldwijde immigratie groeit. Er is een spanningsveld tussen nationalisme en globalisatie. Er is
behoefte aan een nieuw concept voor burgerschap. Wanneer je in een ander land bent, bescherm en
identificeer je je met je eigen land. Multicultureel burgerschap erkent het recht en de behoefte van
mensen (immigranten) om betrokken te blijven bij hun culturele groep. In de geschiedenis hebben
landen vaak geprobeerd de cultuur van immigranten uit te wissen (deculturalisatie). Maar je kunt
meerdere nationaliteiten hebben. De mate waarin dit onderkent wordt door landen verschilt. Het is
belangrijk dat immigranten zich opgenomen (inclusion) voelen, maar wanneer ze hun oorspronkelijke
cultuur moeten opgeven zullen ze dit nooit volledig voelen. Burgers in multiculturele landen omarmen
de democratische waarden van het land zoals gerechtigheid en gelijkheid, zijn in staat en bereid om
democratische waarden en idealen te steunen en tot stand te brengen en zijn bereid om tot actie over
te gaan zodat er gerechtigheid is voor alle etnische, raciale en religieuze groepen in het land en niet
alleen voor hun eigen groep.
Keynote Jelte Wicherts: De zwakke plekken van de hedendaagse wetenschap (en hoe die te
versterken)
In deze keynote bespreekt Wicherts zwakke plekken in het doen van wetenschappelijk onderzoek en
mogelijke oplossingen om beter te kunnen inspelen op deze zwakke plekken en op een zuivere manier
wetenschappelijk onderzoek te doen. De belangrijkste bespreekpunten die naar voren kwamen staan
hieronder weergegeven:
Onderzoek van Melissa Anderson (2007) laat zien dat het overgrote deel van de onderzoekers
verschillende normen m.b.t. het doen van zuiver onderzoek wel onderschrijven, en ook de
perceptie hebben dat ze zich zelf aan de normen houden. Gemiddeld genomen denken
onderzoekers echter dat andere onderzoekers zich in veel mindere mate aan deze normen
houden.
Het opvragen van data van reeds gepubliceerde artikelen blijkt lastig te zijn (Wicherts et al.,
2006). Slechts 27% van de aanvragen om de data in te zien werd gehonoreerd.
Onderzoek van Bakker en Wicherts (2011) [http://link.springer.com/article/10.3758/s13428-
011-0089-5] laat zien dat er regelmatig fouten worden gemaakt in de rapportage van p-
waarden. 15% van de artikelen bevat minimaal één fout m.b.t. de rapportage van p-waardes in
relatie tot een Alpha van 0,05.
De statistische power van veel psychologiestudies ligt vaak onder 50%.
Het fenomeen van “p-hacking” wordt besproken, het ondernemen van bepaalde activiteiten
waardoor de p-waarde onder de 0,05 komt (zoals het “bijdraaien” van condities om meer
deelnemers te krijgen). Volgens Wicherts heeft dit mede te maken met een confirmation bias
van veel onderzoekers. Door p-hacking kunnen er (te)veel “false positives” zijn in de literatuur
en kunnen effecten kleiner zijn dan zoals ze in de literatuur worden gerapporteerd.
Onderzoek dat is gedaan vanuit het Open Science Collaboration platform liet zien dat 2/3 van de
eerdere onderzoeken niet kon worden gerepliceerd.
Het onderscheid tussen verkennend onderzoek en bevestigend onderzoek wordt door Wicherts
benadrukt. Een idee dat de laatste jaren steeds meer vorm krijgt bij het doen van bevestigend
onderzoek is de zogenaamde pre-registratie. Hierbij worden eerst de inleiding en methode van
een studie geschreven. Dit wordt vervolgens ingediend bij een journal en gaat door een review
proces. Daarna wordt pas de data verzameld (mits de studie positieve reviews heeft gekregen)
en ongeacht de uitkomsten wordt de studie vervolgens gepubliceerd. Deze werkwijze kan eraan
bijdragen dat p-hacking in de toekomst minder voor zal komen.
Parallel Sessie. Toegankelijkheid van het hoger beroepsonderwijs. Over leenangst, selectie en
motivatie.
De ontwikkeling van de keuze voor een opleiding in het hbo door mbo-4 en havo/vwo gediplomeerden,
door Maya van der Eerden en Herman Jonker, DUO.
Het is onrustig in het hoger onderwijs. Onder andere door het wel, en later toch weer niet, invoeren van
de langstudeerdersboete en daarna het invoeren van het sociale leenstelsel. Er is gekeken of er groepen
te identificeren zijn die minder vaak doorstromen sinds de invoering van het leenstelsel, dan voor de
invoering van het leenstelsel. Uit een eerste analyse in januari/februari blijkt dat er in de doorstroom
van mbo naar hbo en van havo naar hbo een daling te zien is in cohort 2015 t.o.v. 2009-2014. Alle
specifieke groepen waar naar gekeken is laten een daling in directe doorstroom zien. De inkomensgroep
waar jongeren onder vallen lijkt hierbij uit te maken. Niet westers allochtone jongeren en meisjes met
een havo-diploma, beide uit lagere inkomensgroepen, stromen in 2015 relatief minder vaak door naar
het hoger onderwijs dan in de periode ervoor. De komende jaren moet blijken hoe dit zich gaat
ontwikkelen en is het interessant om te onderzoeken wat jongeren die niet doorstromen zijn gaan doen.
Instroom en studiesucces in selecterende en niet-selecterende opleidingen in het hbo: het verschil tussen
een mbo-4 en havo diploma, door Susanne Rijken, ministerie van OCW.
Het aantal mbo-4 gediplomeerden neemt toe t.o.v. havo en vwo. In het hbo wordt de overstap gemaakt
van loting naar decentrale selectie. De verwachting is dat de groep studenten die het hbo inkomt
heterogener is van samenstelling (door een toename van mbo’ ers). De verwachting is ook dat het voor
mbo’ers moeilijker is om selecterende opleidingen binnen te komen, maar, wanneer zij eenmaal binnen
zijn, de opleiding succesvoller doorlopen dan havisten (immers je hebt de beste mbo-studenten
geselecteerd). In het huidige onderzoek zijn deze verwachtingen onderzocht, door van selecterende
opleidingen het jaar voor en na selectie te vergelijken. De hypothesen van het onderzoek zijn uiteindelijk
verworpen. Het blijkt wel voor mbo’ers lastiger om een opleiding binnen te komen bij decentrale
selectie, maar niet bij loting. Mbo-studenten hebben bij decentrale selectie minder kans op switch en
uitval, maar niet perce minder dan havisten.
Mbo’ ers en havisten in hbo-fixusopleidingen. Conclusies uit de startmonitor over studiekeuze, eerste
ervaringen en vroege uitval, door Jules Warps.
Uit onderzoek met gegevens van de startmonitor blijkt dat, wanneer mbo’ers worden vergeleken met
havisten, mbo’ers minder intensief voorbereid zijn op hun studiekeuze, maar toch weloverwogen
kiezen. Mbo’ers vallen minder vaak uit vanwege een verkeerde studiekeuze, het niet uitkomen van
verwachtingen en gebrek aan motivatie dan havisten. Daarentegen vallen mbo’ers vaker uit vanwege
een te zware studie en moeite met de aansluiting dan havisten. Wanneer wordt gekeken naar
voorspellers voor uitval, zijn dit bij havisten vooral twijfel over de studiekeuze bij de start van de
opleiding, de mate waarin de student zich Nederlander voelt, binding en inzet in de vooropleiding. Deze
factoren verklaren samen zo’n 24% van de variantie. Bij mbo’ers wordt de uitval ook voorspeld door
twijfel over de studiekeuze bij de start van de opleiding en de mate waarin de student zich Nederlander
voelt, maar daarnaast door de inschatting van de student om het einddiploma te halen en de resultaten
in het mbo. Deze factoren verklaren gezamenlijk zo’n 14% van de variantie.
Parallel sessie: Honoursonderwijs: succesfactoren en de acceptatie door docenten in het hoger
onderwijs.
Honoursonderwijs: een zoektocht naar de succesfactoren van honoursonderwijs binnen Saxion, door
Jolise ’t Mannetje, Karin Truijen en Mark Gellevij.
In deze empirische longitudinale studie binnen Saxion is geprobeerd zicht te krijgen op de factoren
waaraan honoursonderwijs moet voldoen om studenten goed te kunnen opleiden. In deze studie is
gebruik gemaakt van twee outputvariabelen voor het definiëren van goed honoursonderwijs: de mate
van reflecteren van de student en de waardering voor het onderwijs door de studenten.De studie laat
zien dat ‘hoge eisen’ bepalend zijn voor de mate van reflectief leren binnen het honoursonderwijs. Ook
blijkt de ‘kwaliteit van de selectieprocedure’ bepalend voor de waardering van het honoursonderwijs.
Reflecteren is binnen het honoursonderwijs een belangrijke competentie. In de literatuur wordt een
onderscheid gemaakt in verschillende niveaus van reflecteren (Kember, et al., 2000).
Uitkomsten onderzoek: Bij de metingen die in twee studiejaren zijn gehouden blijkt de kwaliteit van de
selectieprocedure een positief significant effect te hebben op de waardering van het honours onderwijs
en blijkt het stellen van hoge eisen een positief significant effect te hebben op de mate van reflectief
leren.
Dit onderzoek heeft een bijdrage van wetenschappelijke betekenis. Veel hogescholen hebben
honoursonderwijs geïmplementeerd. Echter was er vooraf aan dit onderzoek nog weinig bekend over de
factoren die essentieel zijn om tot goed honoursonderwijs te komen. Uit deze studie blijkt dat het
belangrijk is om aandacht te besteden aan de kwaliteit van de selectieprocedure en om hoge eisen te
stellen aan honoursstudenten.
Meer over dit onderzoek is hier te vinden: succesfactoren van het honoursonderwijs bij Saxion
De acceptatie van honours door docenten in het hoger onderwijs, door Didi M.E. Griffioen, Jannet
Doppenberg en Ron Oostdam.
De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidde: ‘Hoe beïnvloeden de organisatiekenmerken in de HvA de
opvattingen, self-efficacy, houding, en gedrag van docenten ten aanzien van honoursprogramma’s?
Om inzicht te krijgen in hoe je een brede groep docenten ‘aan boord’ kunt krijgen bij de implementatie
van veranderingen in het onderwijs (in dit geval voor het verzorgen van honoursonderwijs) is gebruik
gemaakt van twee modellen: 1) het ‘Excellence Acceptance Model’ (EAM) en 2) het ‘Organisational
Influence Model’ (OIM).
Het volgende onderzoeksmodel is gebruikt:
De resultaten laten zien dat de houding die docenten hebben ten opzichte van excellentie hun gedrag
ten aanzien van excellentie positief beïnvloed. De opvatting van docenten tegenover excellentie is ook
belangrijk voor hoe ze hun eigen vermogen als docent zien. Het grootste effect van het OIM op het EAM
in het eind model is de invloed van ‘Discussiecultuur op excellentie’ op ‘Gedrag op excellentie’. Dit is
vooral een direct verband, maar in kleine mate loopt dit verband ook via de opvatting dat excellentie
nuttig is. Verder hebben docenten die meer een samenwerkingscultuur ervaren in de HvA een
negatievere opvatting over het nut van excellentie, maar wel vinden dat excellentie relatief is. Tot slot
hebben die docenten die zich meer betrokken voelen bij de besluitvorming een negatievere opvatting
over de relativiteit van excellentie.
Meer over dit onderzoek is hier te vinden: De acceptatie van honours door docenten in het Hoger
Onderwijs
Parallel sessie: Wederzijdse afhankelijkheid in samenwerking tussen docenten op differentiatie in de
klas en interacties tussen docenten in professionele leeromgevingen. Loes de Jong, Jacobiene Meirink
en Wilfried Admiraal.
Tijdens deze parallel sessie werd het PhD project ‘Samen Differentiëren’ gepresenteerd. Het doel van
deze sessie was niet om onderzoeksresultaten te presenteren, maar om een aantal punten te bespreken
omtrent het onderzoek die nog ter discussie stonden. De deelnemers aan deze parallel sessie werden
gevraagd hun input te geven op de vragen die de onderzoekers nog hadden. De onderzoeksvraag van
het project is: Resulteren ‘Peer coaching’ en ‘Samen ontwikkelen en leren, in verschillen in bedoelde,
geïmplementeerde en bereikte curriculum? Het onderzoek gaat plaatsvinden onder vmbo docenten taal-
en rekenvakken die deelnemen aan persoonlijke leergemeenschappen (PLGs). Het onderzoek naar de
effectiviteit van twee verschillende vormen van PLGs (peercoaching / samen ontwikkelen en leren) moet
leiden tot kennis of PLGs daadwerkelijk effect hebben op de professionele ontwikkeling van docenten en
vervolgens op de kwaliteit van hun onderwijs.
De hypothese van het onderzoek is dat docenten die meer afhankelijk van elkaar zijn een hechtere
gemeenschap vormen en dat dit ook terug te zien is in de resultaten in de verschillende curricula niveau
van gedifferentieerd lesgeven.
De volgende discussiepunten stonden in deze sessie centraal:
1) In hoeverre kan (en mag) je als onderzoeker verschillende vormen van PLGs van tevoren
inkaderen?
Enerzijds blijkt uit de literatuur dat professionalisering niet van bovenaf bepaald moet worden omdat
het belangrijk is dat docenten vanuit hun eigen behoeften aan de slag gaan. Anderzijds is het vanuit
onderzoeksperspectief belangrijk om vergelijkbare condities te creëren. Dit conflicteert met het
uitgangspunt dat het intern ‘gevoed’ wordt (door de deelnemers) en een natuurlijk verloop heeft.
2) Wanneer kunnen we spreken van een professionele leergemeenschap?
Is dat bijvoorbeeld wanneer er kennis en ervaring in de PLG wordt uitgewisseld of wanneer er aan
concrete producten wordt gewerkt die direct relevant voor de praktijk zijn?
Andere discussiepunten die naar voren kwamen in deze sessie waren:
- Is er een moderator/facilitator nodig om het type PLG van ‘samen ontwikkelen en leren’ te sturen
en wat is dan zijn rol?
- Wat is het effect van de moderator/facilitator op het gedrag van de deelnemers aan het
onderzoek/de PLG?
- Hoe zorg je ervoor dat het effect van de moderator/facilitator op de groep niet de
onderzoeksgegevens beïnvloed?
Op de discussiepunten werd geen eenduidig antwoord gegeven. Een goed idee dat werd geopperd en
wat veel deelnemers aan de sessie als oplossing zagen was het idee om elke week iemand van de
deelnemers aan de PLGs aan te stellen als moderator en deze rol te laten rouleren.
Meer over het onderzoek en de onderzoeksmethode is hier te vinden: PGBs - Effecten van wederzijdse
afhankelijkheid in samenwerking tussen docenten op differentiatie in de klas
Keynote: Taalbeleid in de grote stad – Folkert Kuiken
In zijn keynote ging Folkert Kuiken in op 20 jaar taalbeleid in Amsterdam. Hij blikte terug op hoe het
beleid zich in de afgelopen 20 jaar ontwikkelend heeft, welke knelpunten daarbij overwonnen moesten
worden, wat er bereikt is, wat anderen daarvan kunnen leren en wat de aandachtspunten voor de
toekomst zijn. In de keynote werd voornamelijk ingegaan op taalbeleid in het basisonderwijs en het
voortgezet onderwijs. Een nuttige website die voor het hoger onderwijs werd gepresenteerd is:
http://www.taalwinkel.nl/ . De website, een initiatief van de HvA en de UvA, geeft naast advies op het
gebied van taal, ook advies op het gebied van studievaardigheden, afstuderen en solliciteren.
Hieronder volgt een lijst van de websites van initiatieven die genoemd werden in de presentatie:
https://www.amsterdam.nl/onderwijs-jeugd/basisonderwijs/taalinterventies
www.taalbegintthuis.nl
www.slo.nl/jongekind/doelen
www.itta.uva.nl/projecten/expertisecentrum-top-45
www.meesterschappers.nl
www.digiwak.nl
www.onderwijsdatabank.nl/94373/samenwerkend-lezen-in-het-voortgezet-onderwijs