abortus - atria...abortus in nederland 1.1 de stand van zaken de nederlandse abortushulpverlening in...

60
Abortus Jaarverslag van de landelijke abortusregistratie 1993 - 2000 dr Jany Rademakers in Nederland Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland

Upload: others

Post on 28-May-2020

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

StichtingSamenwerkendeAbortuskliniekenNederland

Herenweg 211-215 | 2106 MJ Heemstede | T 023 - 528 7835 | F 023 - 547 3089 | E [email protected] | I www.stisan.nl

Abortus

Jaarverslag

van de landelijke abortusregistratie

1993 - 2000

dr Jany Rademakers

in Nederland

StichtingSamenwerkendeAbortuskliniekenNederland

Ab

ortu

sin

Ne

de

rlan

d 19

93

-20

00

© S

tiSA

N 2002

Page 2: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is
Page 3: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

dr Jany Rademakers

StichtingSamenwerkendeAbortuskliniekenNederland

Abortus

Jaarverslag

van de landelijke abortusregistratie

1993 - 2000

in Nederland

Page 4: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

C O L O F O N

Abortus in Nederland 1993-2000, Jaarverslag van de

landelijke abortusregistratie is een uitgave van de

Samenwerkende Abortusklinieken Nederland, Heemstede.

© 2002 StiSAN

Analyse en tekst:

Jany Rademakers

Dataverzameling:

Eduard Berentzen

Redactie en begeleiding:

Bert van der Ham,

Yvonne Hazeveld,

Grete Wijte,

Eylard van Hall

Vormgeving:

Frank van Veen bno, Den Haag

Drukwerk:

Drukkerij Polstra b.v., Voorburg

Deze uitgave is mogelijk gemaakt

door een subsidie van het Ministerie van VWS

ISBN nummer 90-807007-1-1

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens-

bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,

hetzij elektronisch mechanisch, door fotokopieën opnamen of

enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestem-

ming van de uitgever.

Page 5: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

I N H O U D S O P G A V E 1

V O O R W O O R D

door Prof. dr Eylard van Hall, voorzitter StiSAN 2

A B O R T U S I N N E D E R L A N D

1.1 De stand van zaken 5

1.2 De abortusregistratie 7

D e A b o r t u s p i l 9

O N T W I K K E L I N G E N I N H E T L A A T S T E D E C E N N I U M

2.1 Situatie aan het begin van de jaren negentig (1991/1992) 11

2.2 (Impressionistisch) beeld van de ontwikkelingen

in de abortuspopulatie 1993 – 1999 12

2.3 Medisch technische ontwikkelingen (abortuspil, anesthesie) 18

2.4 Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen 19

A n e s t h e s i o l o g i e i n d e a b o r t u s k l i n i e k 21

A B O R T U S B I J I N N E D E R L A N D W O N E N D E V R O U W E N ( 2 0 0 0 )

3.1 Inleiding 23

3.2 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes 25

3.3 Anticonceptie en wat er mis kan gaan 28

3.4 Allochtone vrouwen 30

3.5 Ongewenste zwangerschap en abortus bij jongeren 34

3.6 Medisch technische aspecten van de behandelingen 35

A s i e l z o e k e r s 36

A B O R T U S B I J V R O U W E N U I T H E T B U I T E N L A N D ( 2 0 0 0 )

4.1 Inleiding 37

4.2 Landen van herkomst 38

4.3 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes 38

C O N C L U S I E S E N A A N B E V E L I N G E N 43

5.1 Ontwikkelingen in aantallen abortus 43

5.2 Ontwikkelingen in de abortuspopulatie 44

5.3 Medisch technische ontwikkelingen 44

5.4 Aanbevelingen

Summary 49

Literatuur 50

Adreslijst StiSAN-klinieken 53

Jaarverslag Landelijke Abortus 1

Page 6: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

V O O R W O O R D

Toen in 1999 Stimezo Nederland formeel ophield te bestaan verdween daarmee in

zekere zin het visitekaartje van de Nederlands abortushulpverlening. De Permanente

Registratie die in 1974 was gestart heeft jarenlang een objectief beeld gegeven van de

epidemiologie en de maatschappelijke ontwikkelingen van abortus in Nederland, en

daarmee een stevig wapen gefourneerd om waar nodig tendentieuze en negatieve

berichtgeving in binnen- en buitenland over de kwaliteit van de Nederlandse abortus-

hulpverlening te weerleggen.

Hoewel de wettelijk verplichte maar summiere jaarlijkse abortusregistratie voor de

Inspectie voor de Gezondheidszorg uiteraard wel doorging, werd helaas de centrale

dataverzameling en -analyse en de daarbijbehorende rapportage in 1993 beëindigd

waardoor over een lange periode waardevolle informatie ontbreekt.

Nadat in 2000 de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland (StiSAN) als

opvolger van Stimezo werd opgericht, was een van de eerste prioriteiten het weer

opstarten van de landelijk abortusregistratie. Gelukkig vonden wij Jany Rademakers,

wetenschappelijk medewerkster van het NISSO, wederom bereid om de verzamelde

gegevens te bewerken en van commentaar te voorzien. Het resultaat daarvan wordt

weergegeven in dit rapport dat de naam ‘Abortus in Nederland 1993-2000 ’ heeft mee-

gekregen.

Het rapport omvat in grote lijnen twee periodes: de jaren 1993-1999, waarvan de deels

onvolledige gegevens en trends in hoofdstuk 2 worden besproken en het jaar 2000,

waarin voor het eerst onder verantwoordelijkheid van StiSAN centrale gegevens werden

verzameld, en waarvan de analyses in hoofdstukken 3 en 4 worden weergegeven.

Nederland stond sinds jaar en dag bekend om het laagste abortuscijfer ter wereld.

Helaas moet worden geconstateerd dat de laatste jaren een kentering gaande is.

Bedroeg het abortuscijfer in 1992 nog 5.5 per 1000 vrouwen (15-44 jaar), in 2000 was dit

cijfer opgelopen tot 8.0, en zijn wij intussen door onze zuider- en oosterburen voorbijge-

streefd, landen waarvandaan nog niet zolang geleden vrouwen naar ons land kwamen

om een abortus te ondergaan. In België staat momenteel het abortuscijfer op 5,7 en in

Duitsland op 7,7 per 1000 vrouwen.

De belangrijkste verklaring voor deze trend lijkt te zijn de absolute en relatieve toename

van risicogroepen met betrekking tot ongewenste zwangerschap in de Nederlandse

bevolking, met name van allochtone vrouwen en meisjes.

Wij kunnen echter onze ogen niet sluiten voor de mogelijkeid dat ook bij autochtone

vrouwen het anticonceptiegedrag, door een zekere mate van in dit tijdsgewricht pas-

sende ‘laisser faire’ mentaliteit, in negatieve zin aan het veranderen is. Wij zien immers

ook een stijging van het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) plaatsvin-

den.

Het is dan ook van groot belang dat de voorlichting over de oorzaken en de preventie

van ongewenste (tiener)-zwangerschappen weer hoog op de agenda komt te staan,

zeker nu van overheidswege besloten is om een van de meest effectieve en laagdrem-

pelige instellingen op het gebied van de Nederlandse reproductieve gezondheidszorg,

de Rutgershuizen, te sluiten.

Voorwoord

Jaarverslag Landelijke Abortus2

Page 7: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Hier ligt een taak voor de koepelorganisatie StiSAN, waarbij intussen 15 van de 17 abor-

tusklinieken zijn aangesloten. Sinds enige tijd boog StiSAN zich al over de vraag of de

hulpverleningstaak van een abortuskliniek niet aan herwaardering toe was. Nu de

Rutgers Stichting in de huidige vorm op houdt te bestaan is deze discussie in een

stroomversnelling geraakt.

Belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van onze beleidsvisie is dat de taken zoals

die nu bij de bureaus van de Rutgers Stichting worden uitgevoerd – voorlichting en

advies op het gebied van geboorteregeling en seksualiteit en de seksuologische hulp-

verlening – meer plaats en ruimte krijgen. Op dit moment wordt er voorlichting gegeven

over anticonceptie en in enkele abortusklinieken vindt seksuologische hulpverlening

plaats en worden zelfs fertiliteitsbehandelingen in de vorm van KID en IVF aangeboden.

Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de infrastructuur aanwezig is om deze

taken verder uit te bouwen en vorm te geven. Men zou in deze situatie dus niet meer

spreken van een abortuskliniek, de naam ‘(eerstelijns) centrum voor seksualiteit, anti-

conceptie en abortus‘ zou beter passen. In deze centra kunnen mannen en vrouwen

terecht met vragen en problemen op het gebied van seksualiteit, anticonceptie, soa,

zwangerschapsafbreking en in enkele gevallen fertiliteits-vraagstukken.

Het is verheugend dat het ministerie van VWS de bereidheid heeft getoond om con-

structief mee te werken aan een verdere ontwikkeling van deze filosofie, hetgeen er toe

geleid heeft dat begin 2002 concrete afspraken zijn gemaakt met zeven abortusklinie-

ken (MR’70 in Amsterdam, Pretermkliniek in Den Haag, en de klinieken in Rotterdam,

Goes, Eindhoven, Arnhem en Groningen) met betrekking tot de overname van de taken

van de Rutgershuizen in deze steden. De verwachting bestaat dat in de loop van 2002

nadere afspraken zullen kunnen worden gemaakt over een structurele positionering en

financiering van de nieuwe centra voor seksualiteit, anticonceptie en abortus.

Het zou dus wel eens kunnen zijn dat het volgende jaarverslag over de periode 2001-

2002, naast de landelijke abortusregistratie ook de gegevens zal bevatten van de regis-

tratie medische en seksuele hulpverlening. En, wie weet, zou dan al melding kunnen

worden gemaakt van een ombuiging in positieve zin van de abortuscijfers. Een betere

beloning voor een nieuw beleid zou nauwelijks denkbaar zijn.

Eylard V. van Hall

Voorzitter Algemeen Bestuur StiSAN

Jaarverslag Landelijke Abortus 3

Voorwoord

Page 8: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Abortus in Nederland

Jaarverslag Landelijke Abortus4

Page 9: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

A B O R T U S I N N E D E R L A N D

1.1 De stand van zaken

De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat

inmiddels dertig jaar. In 1969 is de Stichting voor Medisch Verantwoorde Zwangerschaps

Onderbreking (Stimezo) opgericht en werd in Nederland de eerste kliniek geopend. In

de jaren daarna volgden er meerdere. Door de concentratie van de hulpverlening in

gespecialiseerde klinieken was deze toegankelijk, laagdrempelig en niet onnodig geme-

dicaliseerd, zeker in vergelijking met landen waar de behandelingen worden uitgevoerd

door gynaecologen in algemene ziekenhuizen. Zo worden de meeste behandelingen in

Nederland relatief vroeg in de zwangerschap uitgevoerd en vindt het merendeel van de

abortus plaats onder lokale verdoving. In de loop van de jaren werd de poliklinische

abortushulpverlening steeds verder geprofessionaliseerd, zowel in medisch-technisch,

psychosociaal als organisatorisch opzicht.

Op 1 januari 1999 werd, na 30 jaar, Stimezo Nederland als koepel van de abortusklinieken

opgeheven. Een jaar later werd StiSAN opgericht. Directe aanleiding voor de oprichting

van StiSAN was het gemis aan structurele samenwerking tussen de abortusklinieken.

Hoewel het verrichten van een zwangerschapsafbreking in de jaren zeventig nog illegaal

was, werden de klinieken door de overheid gedoogd. Het zou na de oprichting van de

eerste kliniek echter nog ruim tien jaar duren voor er een wet van kracht werd, die het

uitvoeren van abortus legaliseerde.

De Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ) werd in 1981 door het Nederlandse parlement

aangenomen, en trad in 1984 in werking. De hoofdpunten van de Wet Afbreking

Zwangerschap zijn:

• Abortus blijft in het Wetboek van Strafrecht, maar mag uitgevoerd worden als aan de

eisen en voorschriften van de WAZ is voldaan;

• Abortus mag alleen worden uitgevoerd door artsen in klinieken of ziekenhuizen die

daarvoor een vergunning hebben van het Ministerie van VWS;

• De vrouw moet in een noodsituatie verkeren. Of hiervan sprake is moet door de vrouw

en de arts samen worden vastgesteld;

• De arts moet de vrouw voorlichting verstrekken over andere oplossingen van haar nood-

situatie en verricht de behandeling alleen wanneer hij of zij zich er van heeft overtuigd dat

de vrouw haar beslissing na zorgvuldige overweging en in vrijwilligheid heeft genomen;

• Tussen het eerste gesprek met de arts (dit kan ook de verwijzende huisarts zijn) en de

feitelijke ingreep moet een bedenkperiode van vijf dagen in acht worden genomen;

• Abortus mag worden uitgevoerd tot het moment dat de vrucht buiten het lichaam van

de vrouw levensvatbaar zou zijn. Bij de huidige stand van de medische wetenschap

ligt dit punt bij 24 weken. In verband met mogelijke onnauwkeurigheid bij het vaststel-

len van de zwangerschapsduur wordt in de praktijk maximaal behandeld tot een

zwangerschapsduur van 22 weken.

Voor vrouwen die in Nederland wonen wordt de ingreep vergoed vanuit de Algemene

Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Vrouwen die uit het buitenland naar Nederland

komen voor een abortus moeten de behandeling zelf betalen.

Op dit moment zijn er in Nederland 17 abortusklinieken (met in totaal 19 vergunningen in

het kader van de WAZ). Elf van deze klinieken hebben ook een aanvullende vergunning

Jaarverslag Landelijke Abortus 5

1.1 De stand van zaken

Page 10: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

om tweede trimesterbehandelingen uit te voeren (IGZ, 2001). Hoewel het merendeel

van de zwangerschapsafbrekingen in Nederland in abortusklinieken wordt uitgevoerd (in

2000 94,1%) heeft ook een groot aantal ziekenhuizen een vergunning in het kader van

de WAZ. In 2000 waren dat er 110. Een deel daarvan verricht echter geen (N=19) of nau-

welijks (N= 26) zwangerschapsafbrekingen (IGZ, 2001).

In 2000 werden in Nederland in totaal 33.335 abortusbehandelingen uitgevoerd: 27.205

bij in Nederland wonende vrouwen en 6.121 bij vrouwen uit het buitenland. Bij 9 vrouwen

was het land van vestiging onbekend. Bij deze cijfers zijn ook overtijdbehandelingen

inbegrepen. Een overtijdbehandeling is een zwangerschapsafbreking tot een periode

van maximaal 16 dagen ‘over tijd’. Formeel valt deze behandeling buiten de Wet

Afbreking Zwangerschap, maar alle klinieken die overtijdbehandelingen uitvoeren heb-

ben ervoor gekozen om deze ook te registreren, zodat een volledig beeld van alle

zwangerschapsafbrekingen in Nederland gewaarborgd blijft.

Het aantal Nederlandse cliëntes is tussen 1999 en 2000 met 5% gestegen; het aantal

buitenlandse cliëntes daalde daarentegen met bijna 3,5% (IGZ, 2001). Op de achter-

gronden van de stijging bij Nederlandse cliëntes zal in hoofdstuk 3 nader worden inge-

gaan. De veranderingen in de populatie buitenlandse abortuscliëntes komen in hoofd-

stuk 4 aan de orde.

Ondanks de stijging onder Nederlandse cliëntes heeft Nederland –in vergelijking met

andere westerse landen- een laag abortuscijfer (zie tabel 1; bronnen: Henshaw et al.,

2001; IGZ, 2001). Het abortuscijfer is het aantal abortus dat jaarlijks wordt uitgevoerd per

1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15-44 jaar).

Tot en met 1996 had Nederland het laag-

ste abortuscijfer ter wereld, de laatste

jaren op de voet gevolgd door België. In

1996 was het abortuscijfer in Nederland

6.5, in België 6.8 (inclusief Belgische vrou-

wen die in Nederland geaborteerd wor-

den). Echter, door de toename van

Nederlandse cliëntes en de daling van het

aantal cliëntes in de landen om ons heen,

is deze gunstige positie overgenomen

door België. In 1997 was het Belgische

abortuscijfer 5.7, het Nederlandse 6.6. De

vergelijking met Duitsland kan op dit

moment niet gemaakt worden omdat in

het Duitse abortuscijfer de Duitse vrouwen

die in Nederland worden behandeld niet

zijn inbegrepen, waardoor het lager uitvalt

dan in werkelijkheid het geval is.

In veel andere Noord- en West-Europese landen en in de Verenigde Staten is het abor-

tuscijfer twee- tot driemaal zo hoog als in Nederland. De Oost-Europese landen en de

voormalige Sovjetrepublieken hebben zeer hoge abortuscijfers, omdat het gebruik van

moderne, effectieve anticonceptiemiddelen daar nog minder gebruikelijk is dan in West-

en Midden-Europa en de Verenigde Staten. In deze landen is abortus ook van oudsher

meer geaccepteerd als methode van geboortenregeling.

Bij de vergelijking van abortuscijfers is het van belang alleen gegevens te gebruiken van

Abortus in Nederland

Jaarverslag Landelijke Abortus6

Tabel 1: Abortuscijfer per 1000 vrouwen

(15-44 jaar), diverse landen en jaren

Land Abortuscijfer

Nederland (2000) 8,0

België (1997)* 5,7

Duitsland (1997)** 7,7

Engeland en Wales (1997) 15,8

Zweden (1996) 18,7

Verenigde Staten (1996) 22,9

Bulgarije (1996) 51,3

Estonia (1996) 53,8

* inclusief de Belgische vrouwen die in Neder-

land behandeld worden

** exclusief de Duitse vrouwen die in Nederland

behandeld worden

Page 11: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus 7

landen waar de abortusregistratie compleet is, dat wil zeggen waar alle zwanger-

schaps-afbrekingen ook in de statistieken terecht komen. In een aantal landen, waar

abortus niet of uitsluitend onder zeer strenge voorwaarden wettelijk is toegestaan, of

waar een groot taboe heerst rondom het (laten) afbreken van een zwangerschap, wor-

den niet altijd alle behandelingen geregistreerd. Ook zijn er landen die een deel van hun

zwangerschapsafbrekingen ‘exporteren’ naar andere landen waar de wetgeving libera-

ler en de hulpverlening toegankelijker is. Zo werden er in Nederland van oudsher relatief

veel Belgische en Duitse cliëntes behandeld.

1.2 De abortusregistratie

In 1974 startte Stimezo Nederland met het systematisch verzamelen van gegevens van

vrouwen die zich tot de klinieken wendden voor een zwangerschapsafbreking. Deze

‘Permanente Registratie’ was een gezamenlijk project van de Nederlandse abortuskli-

nieken die op vrijwillige basis gegevens verzamelden en deze voor analyse beschikbaar

stelden aan Stimezo Nederland. Deze eerste vorm van registratie werd uitgevoerd met

de volgende doelstellingen:

1 Het krijgen van inzicht in de samenstelling van de abortuspopulatie, vooral met het

oog op de ontwikkeling van een beleid voor de preventie van ongewenste zwanger-

schap (het onderkennen van risicogroepen en het vaststellen van hiaten in de anti-

conceptiehulpverlening);

2 Het bewaken van de kwaliteit van de hulpverlening (kwantitatief inzicht in het optre-

den van complicaties; in de aard van de anticonceptieadvisering);

3 Het verwerven van inzicht in de omvang en spreiding van de behoefte aan abortus

(in verband met de capaciteitsplanning van klinieken);

4 Het volgen van de behoefte aan herhaalde abortus; en

5 Het leggen van een basis voor verder onderzoek met betrekking tot het probleem

ongewenste zwangerschap (Schnabel, 1976).

Vanaf 1977 werden de gegevens uit deze registratie (twee-)jaarlijks geanalyseerd en

gepubliceerd.

Met de invoering van de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ) werd de abortusregistra-

tie een wettelijke verplichting voor alle klinieken en ziekenhuizen die de behandeling uit-

voeren. Het tot dan toe gehanteerde registratiesysteem veranderde van aard, omvang

en intensiteit (Rademakers, 1987). Allereerst kreeg de registratie nu ook de functie van

controle-instrument ten behoeve van de Inspectie voor de Volksgezondheid en het

Ministerie van VWS (toen WVC). De gegevens stonden nu niet meer uitsluitend ten dien-

ste van degenen die ze aanleverden en de angst bestond dat de invullers zich daarom

ook minder met de registratie zouden kunnen identificeren (Ketting en Leseman, 1986).

Verder veranderde de registratie in omvang en intensiteit: meer mensen en instanties

raakten erbij betrokken en in plaats van een jaarlijkse of tweejaarlijkse publicatie moes-

ten de klinieken en ziekenhuizen nu elke drie maanden hun totaalcijfers aanleveren bij

de Inspectie. De gegevens van deze Landelijke Abortusregistratie werden centraal ver-

werkt en opgeslagen bij de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg (SIG),

en Stimezo Nederland kon gebruik maken van dit bestand voor haar overzichten. Dit

systeem heeft gefunctioneerd tot 1 januari 1993. Toen was de automatisering in de kli-

nieken inmiddels zo ver voortgeschreden dat klinieken de gegevens van de abortusregi-

stratie zelf gingen beheren en ook de driemaandelijkse overzichten voor de Inspectie

produceerden. Daarbij werd gebruik gemaakt van verschillende, niet altijd bij elkaar aan-

1.2 De abortusregistratie

Page 12: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

sluitende, computerprogramma’s. Er werd in de jaren die volgden geen centraal

bestand van gegevens uit de abortusregistratie opgebouwd en jaaroverzichten konden

derhalve niet worden geproduceerd. Het laatste rapport over de jaren 1991 en 1992 ver-

scheen in 1995 (Rademakers, 1995). De gegevens waarover de Inspectie voor de

Volksgezondheid beschikte waren geaggregeerd, dat wil zeggen dat de gegevens per

vraag reeds bij elkaar waren opgeteld, en derhalve ongeschikt voor nadere analyse.

Pogingen die in de jaren tussen 1993 en 1999 werden ondernomen om een centraal

bestand op te bouwen mislukten.

Bij de oprichting van StiSAN was duidelijk dat men de abortusregistratie en de jaarlijkse

analyse van de gegevens als belangrijke functie zag, en er werd opdracht gegeven aan

het NISSO om met ingang van 1 januari 2000 weer over te gaan tot centrale gegevens-

verzameling en het opbouwen van een jaarbestand waarover analyses zouden worden

verricht. Alle bij StiSAN aangesloten klinieken zouden aan dit project hun medewerking

verlenen, alsmede enkele klinieken die (nog) geen lid waren. In hoofdstuk 3 en 4 worden

de gegevens van het jaar 2000 geanalyseerd en beschreven.

Over de jaren 1993 tot en met 1999 zouden de registratiegegevens eveneens bij elkaar

worden gebracht, voor zover nog beschikbaar in de klinieken. In hoofdstuk 2 zullen

deze (onvolledige) data worden beschreven en zullen de ontwikkelingen tussen het

laatste jaar waarover gerapporteerd is (1992) en 2000 in grote lijnen in kaart gebracht

worden.

Abortus in Nederland

Jaarverslag Landelijke Abortus8

Page 13: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

D E A B O R T U S P I LYvonne Hazeveld, directeur MR ‘70 Amsterdam

Sinds 2000 is ook in Nederland de abortuspil beschikbaar. Voor de cliënt heeft dit als

voordeel dat zij een extra keuze mogelijkheid heeft.

De abortuspilbehandeling is een totaal andere dan de zuigcurettage.

Allereerst komt de cliënte meerdere malen naar de kliniek. De intake en de inschrijving

wijken niet af van andere behandelingen.

Er wordt een afspraak gemaakt voor twee consulten:

- Op dag een wordt de Mifegyne ingenomen

- Op dag drie wordt de Cytotec ingenomen en dan verblijft de cliënte drie tot vier uur

inde kliniek. Wanneer de cliënte aangeeft het zwangerschapsproduct kwijt te zijn, dan

wordt er een echo gemaakt en vervolgens een afspraak voor de nacontrole.

Wat is er anders in vergelijking met de zuigcurettage

Voor de cliënte is het grootste verschil dat zij extra keuze heeft in het soort behandeling.

Sommige vrouwen ervaren het gebruik van de abortuspil als het meer in eigen hand

nemen van de abortus.

Voor de hulpverleners is er ook een duidelijk verschil. De cliënte verblijft gedurende lan-

gere tijd in de kliniek en vraagt een andere begeleiding. De cliënte geeft zelf min of meer

aan waar zij behoefte aan heeft. Daarnaast gaat de verpleegkundige regelmatig naar de

cliënte toe om te kijken hoe het gaat.

Dat heeft tot gevolg dat er meer gelegenheid is tot het leggen van contact. De hulpver-

leners hebben daardoor nog meer het gevoel iets voor iemand te kunnen betekenen.

Een ander aspect van de behandeling is dat vrouwen een ruimte nodig hebben waar zij

gedurende een aantal uren op comfortabele wijze kunnen verblijven.

De abortuspil vraagt om een andere werkwijze met name ook op het terrein van voor-

lichting over het verloop van de behandeling. Er treed veel langer een bloeding op bij

gebruik van de abortuspil en het is van belang dat mensen goed weten wat hen te

wachten staat.

Concluderend kan worden gesteld dat de abortuspil een goede aanvulling is op de

abortushulpverlening. Het geeft vrouwen de ruimte om zelf te kiezen op welke manier zij

de afbreking van de zwangerschap wensen. Voor de klinieken en de hulpverleners

betekent de abortuspil een aanpassing op hun werkwijze en voor de behandeling met

dit middel is een gedegen protocol van belang.

Jaarverslag Landelijke Abortus 9

De abortuspil

Page 14: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus10

Page 15: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

O N T W I K K E L I N G E N I N H E T L A A T S T E D E C E N N I U M

2.1 Situatie aan het begin van de jaren negentig (1991/1992)

Het totale aantal abortus (incl. overtijdbehandelingen) dat in Nederland werd uitgevoerd

daalde in het begin van de jaren negentig langzaam tot 29.409 behandelingen in 1994.

De reden van deze daling was het feit dat steeds minder vrouwen uit het buitenland

naar Nederland kwamen voor een abortus, voornamelijk omdat de hulpverleningsmoge-

lijkheden in hun eigen land verder verbeterd waren. Desondanks lieten in 1994 nog

8.598 buitenlandse vrouwen in Nederland hun ongewenste zwangerschap afbreken.

Het merendeel van deze cliëntes was afkomstig uit Duitsland (44%), ruim een kwart

(27%) uit België en Luxemburg.

Nadat het aantal abortus bij in Nederland wonende vrouwen zich in het midden van de

jaren tachtig had gestabiliseerd op een abortuscijfer van 5.1 per 1000 vrouwen (15-44

jaar) begonnen de behandelaantallen sinds 1990 langzaam te stijgen tot een abortuscij-

fer van 6.0 in 1994. Dit komt overeen met 20.811 behandelingen. Absoluut gesproken en

in vergelijking met andere landen was deze stijging marginaal te noemen. Nederland

had immers nog steeds het laagste abortuscijfer ter wereld. De vergelijkbare abortuscij-

fers in andere westerse landen waren 2 tot 5 maal hoger dan in Nederland.

Desalniettemin bleek het te gaan om een structurele stijging binnen de Nederlandse

situatie. De belangrijkste verklaring voor deze trend was de absolute en relatieve toena-

me van risicogroepen met betrekking tot ongewenste zwangerschap in de Nederlandse

bevolking, met name van allochtone vrouwen en meisjes.

Twee derde van de abortuscliëntes was tussen de 20 en 35 jaar oud, de helft van de

cliëntes leefde –al dan niet gehuwd- samen met een partner. Steeds meer cliëntes had-

den al één of meer kinderen. Abortus werd dus steeds minder toegepast om gezinsvor-

ming uit te stellen en meer om het uiteindelijke kindertal te beperken.

Het belangrijkste verschil tussen abortuscliëntes en andere vrouwen in de vruchtbare

leeftijd was de kwaliteit van hun anticonceptiegebruik. De abortuscliëntes gebruikten

vaker geen of onbetrouwbare anticonceptiemethoden. Wanneer wel een betrouwbare

methode (zoals de pil) werd gebruikt werden daar meer fouten bij gemaakt.

Jongeren en allochtone vrouwen waren aan het begin van de jaren negentig –evenals in

de jaren daar voor- de belangrijkste risicogroepen met betrekking tot ongewenste

zwangerschap en abortus. Het percentage allochtone vrouwen in de abortuspopulatie

groeide langzaam maar gestaag. In 1992 was ruim 40 procent van de abortuscliëntes

van allochtone herkomst. De helft van deze vrouwen kwam uit een van de ‘grotere’

allochtone groepen in Nederland (Suriname, Nederlandse Antillen, Turkije en Marokko).

De meest opvallende stijging in het vorige rapport bleek evenwel de toename van de

groep vrouwen uit ‘andere landen’: in 1992 viel één op de vijf abortuscliëntes in deze

categorie. Het betrof hier een heterogene verzameling nationaliteiten, steeds vaker ook

vluchtelingen en asielzoekers. Deze ontwikkeling leidde tot de financiering van een

nader onderzoek naar deze groep cliëntes door het Ministerie van VWS. De resultaten

van dit onderzoek werden gepubliceerd in 1998 (Mouthaan, de Neef en Rademakers,

1998).

Jaarverslag Landelijke Abortus 11

2.1 Situatie aan het begin van de jaren negentig (1991/1992)

Page 16: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

2.2 (Impressionistisch) beeld van de ontwikkelingen in de abortuspopulatie 1993 - 1999

Over de periode 1993 tot en met 1999 bestaat geen volledig bestand met alle gegevens

uit de abortusregistratie. De gegevens uit de ziekenhuizen waar abortus wordt uitge-

voerd, die voorheen bij de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg (SIG)

werden verwerkt en beheerd, worden sinds 1992 niet meer bewaard in een jaarbestand

en zijn dus niet beschikbaar voor analyses. Wel zijn ze opgenomen in de totaalcijfers

van de Geneeskundige Inspectie voor de Volksgezondheid. De abortusklinieken hebben

in de periode 1993-1999 wel alle gegevens geregistreerd en bewaard, maar niet alle

bestanden konden worden aangeleverd en sommige bestanden waren om technische

redenen niet bruikbaar.

De analyses die in dit rapport over de periode 1993 – 1998 gemaakt worden zijn geba-

seerd op de gegevens van de Geneeskundige Inspectie voor de Volksgezondheid

(tabel 2) en op de gegevens van zeven abortusklinieken over de periode 1993-1998

en zes abortusklinieken in 1999. Deze abortusklinieken voerden respectievelijk 42,6%

(1993), 44,2% (1994), 44,9% (1995), 44,0% (1996), 43,6% (1997), 37,4 (1998) en 31,9%

(1999) van de zwangerschapsafbrekingen uit bij in Nederland wonende vrouwen.

Deze selectie van abortusklinieken is geografisch over het hele land verspreid en

vormt als zodanig een goede steekproef. Wel gaat het hier vooral om klinieken waar

eerste trimester behandelingen worden uitgevoerd, slechts in één kliniek worden ook

zwangerschappen tot en met 20 weken afgebroken. Daardoor zijn met name de

tabellen over zwangerschapsduur (tabel 8) en over behandelmethode (tabel 11) min-

der representatief. Om ontwikkelingen duidelijker zichtbaar te maken is ook het jaar

1992 in de tabellen vermeld.

Het aantal buitenlandse vrouwen en meisjes dat naar Nederland kwam voor een zwan-

gerschapsafbreking is in de afgelopen jaren verder afgenomen. Terwijl in 1992 ruim één

derde (34,5%) van alle abortuscliëntes afkomstig was uit het buitenland (m.n. Duitsland

en België) was dat in 1999 nog maar bij één op de vijf (20,1%) het geval. Vaak gaat het

dan om vrouwen die een zwangerschap in het tweede trimester willen laten afbreken.

De belangrijkste reden voor de daling van het aantal buitenlandse cliëntes is de verbete-

ring van de hulpverleningsmogelijkheden in het eigen land. De categorie ‘overige lan-

den’, die in de zelfde periode wel in omvang toenam, is heterogeen van samenstelling.

Het gaat hier onder andere om vrouwen uit Oost Europa.

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus12

Tabel 2: Aantal abortus provocatus naar land van vestiging (1992-1999)

Land van vestiging 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Nederland 19.422 19.804 20.811 20.932 22.441 22.413 24.141 25.318

Duitsland 4.970 4.502 3.752 2.982 2.704 2.427 2.118 1.875

België/Lux. 2.832 2.497 2.314 2.247 2.019 1.813 1.567 1.557

Spanje 134 47 30 242 20 17 17 17

Overige 2.256 2.636 2.462 2.236 2.669 2.568 2.858 2.889

Onbekend 18 29 40 46 13 10 13 19

Totaal 29.632 29.515 29.409 28.685 29.866 29.266 30.714 31.675

Bron Rademakers 1995, IGZ (1999)

Page 17: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Sinds 1992 is het aantal abortus bij in Nederland wonende vrouwen verder toegenomen.

Het abortuscijfer per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd steeg van 5.5 in 1992, via

5.7 (1993), 6.0 (1994 en 1995), 6.5 (1996 en 1997), 7.0 (1998), naar 7.4 in 1999.

De volgende tabellen hebben betrekking op demografische kenmerken en op de zwan-

gerschapservaring van de Nederlandse cliëntes.

De meeste vrouwen die een abortus laten uitvoeren zijn tussen de 20 en 35 jaar oud.

De populatie is qua leeftijd nauwelijks veranderd in het afgelopen decennium. Eén op de

acht cliëntes is jonger dan 20. Het aandeel van de tienermeisjes in de abortuspopulatie

is tot 1999 relatief gezien niet toegenomen. In 1999 is er wel sprake van een stijging.

Het aandeel van gehuwde vrouwen wordt steeds kleiner. Was in 1992 nog één op de

drie cliëntes gehuwd, in 1999 is dit afgenomen tot één op de vier. In eerdere rapporten

van de abortusregistratie werden alleenwonende gehuwde vrouwen gecategoriseerd

als ‘gehuwd, bezig te scheiden’.

Omdat het echter zeer wel mogelijk is dat een aantal vrouwen en hun partners er

bewust voor gekozen hebben om zelfstandig te (blijven) wonen is er in dit rapport voor

gekozen de feitelijke situatie te beschrijven.

Jaarverslag Landelijke Abortus 13

2.2 (Impressionistisch) beeld van de ontwikkelingen in de abortuspopulatie 1993 - 1999

Tabel 3: Abortus naar leeftijd van de vrouw (1992-1999); in %

Leeftijd 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

≤ 14 jaar 0.3 0.2 0.3 0.2 0.2 0.2 0.2 0.3

15 – 19 10.6 10.2 10.0 10.6 10.5 10.4 10.9 12.0

20 – 24 23.6 23.3 22.8 23.3 21.5 21.4 20.9 21.3

25 – 29 23.5 24.6 25.3 23.8 25.1 25.1 23.8 23.6

30 – 34 21.0 21.9 22.0 22.4 21.9 21.5 21.6 21.4

35 – 39 14.8 14.3 14.0 14.4 14.8 15.2 16.0 15.3

40 – 44 5.7 5.0 5.1 4.8 5.4 5.7 6.1 5.6

≥ 45 jaar 0.5 0.5 0.5 0.5 0.6 0.5 0.5 0.5

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N = 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Tabel 4: Abortus naar burgerlijke staat en leefsituatie (1992-1999); in %

Burg. staat / leefsituatie 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Gehuwd 32.6 27.4 25.7 23.5 22.2 21.0 21.4 20.4

Gehuwd, woont alleen 1.8 1.7 2.4 2.6 2.3 2.2 1.9 2.3

Nooit gehuwd:

woont bij ouders 11.8 10.9 10.9 12.1 11.2 12.1 11.5 12.3

woont alleen 29.8 35.5 35.5 35.7 37.2 38.2 38.5 38.4

woont met partner 15.8 16.7 17.6 17.2 17.4 17.7 18.2 18.1

Gescheiden/weduwe:

woont alleen 6.4 6.0 5.4 6.7 7.1 6.5 6.2 5.7

woont met partner 1.8 1.8 2.5 2.2 2.6 2.3 2.3 2.8

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Page 18: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

De daling onder gehuwde vrouwen wordt vrijwel volledig gecompenseerd door een stij-

ging van het percentage nooit gehuwde, alleenwonende vrouwen.

Vanaf het midden van de jaren tachtig daalde het aantal vrouwen en meisjes dat hun

eerste zwangerschap liet afbreken gestaag. Dit werd vooral veroorzaakt door het

dalende aantal jongeren in de abortuspopulatie en de toename van het aantal allochto-

ne vrouwen, die vaak al kinderen hadden (Rademakers, 1995). In de jaren negentig lijkt

het aantal vrouwen dat een eerste zwangerschap laat afbreken gestabiliseerd op ruim

één derde. Bij de overige vrouwen en meisjes is de zwangerschap die zij laten beëindi-

gen niet hun eerste. Dat betekent dat zij ofwel al één of meer kinderen hebben, ofwel

dat een eerdere zwangerschap eindigde in een miskraam of een abortus.

Ongeveer de helft van de abortuscliëntes heeft kinderen. Ook dit percentage is in het

afgelopen decennium tamelijk constant gebleven. Bijna een derde van de vrouwen heeft

twee of meer kinderen.

De meeste vrouwen en meisjes hebben geen eerdere ervaring met abortus, maar dit

percentage daalt gestaag. Daar staat tegenover dat ongeveer één op de tien cliëntes al

twee maal of vaker een zwangerschap heeft af laten breken. In vergelijking met cijfers

uit de jaren tachtig is dit een opmerkelijke toename, die te maken heeft met het feit dat

abortus meer en meer voorkomt bij vrouwen die ook tot echte risicogroepen behoren

met betrekking tot ongewenste zwangerschap en abortus.

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus14

Tabel 5: Abortus naar aantal eerdere zwangerschappen (1992-1999); in %

Aantal eerdere

zwangerschappen 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

0 37.4 36.9 34.7 35.8 34.8 34.6 35.6 35.2

1 19.3 19.3 19.9 19.2 20.0 19.8 19.8 21.1

2 18.0 17.9 17.9 17.4 17.4 17.7 18.5 18.2

3 12.2 11.8 12.3 12.2 12.7 12.4 11.6 11.7

4 6.6 6.6 7.1 7.9 7.2 7.1 7.4 6.9

5 of meer 6.5 7.4 8.2 7.5 7.9 8.4 7.1 6.9

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Tabel 6: Abortus naar aantal levende kinderen (1992-1999); in %

Aantal levende kinderen 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Geen 48.9 48.4 48.1 49.0 48.8 49.0 48.5 51.5

1 18.4 18.9 19.1 19.8 19.9 19.5 19.2 19.0

2 19.7 19.7 19.0 18.6 18.2 18.7 19.6 18.2

3 8.5 7.9 8.9 8.3 8.4 8.4 8.6 7.5

4 of meer 4.5 5.1 4.9 4.3 4.7 4.4 4.1 3.8

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Page 19: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Dat de toegankelijkheid van de Nederlandse abortushulpverlening goed is blijkt onder

meer uit de korte zwangerschapsduur van Nederlandse abortuscliëntes. Meer dan de

helft van de vrouwen wordt behandeld bij een zwangerschapsduur van minder dan 6

weken vanaf het vermoedelijke moment van bevruchting (conceptie). Dat betekent dat

deze vrouwen nog geen 4 weken ‘over tijd’ zijn op het moment van de ingreep. Omdat

een zwangerschapsafbreking in een vroeg stadium door vrouwen zelf meestal als min-

der belastend wordt ervaren is dit een positief gegeven.

Het feit dat in deze tabel nauwelijks zwangerschappen boven 13 weken conceptie staan

vermeld heeft, zoals gezegd, vooral te maken met de steekproef van abortusklinieken

waar vooral eerste trimester-behandelingen worden verricht. Slechts één van de klinie-

ken doet ook tweede trimester-behandelingen.

De relatieve stijging van het aantal allochtone vrouwen in de abortuspopulatie heeft zich

niet duidelijk voortgezet. Het percentage autochtoon Nederlandse vrouwen en meisjes

fluctueert tussen 55 en 57%. Omdat het geboorteland als land van herkomst geldt kan

het wél zo zijn dat bij sommige tweede generatie allochtone meisjes ‘Nederland’ als

land van herkomst is geregistreerd. Om in de toekomst beter onderscheid te maken

tussen de diverse groepen is met ingang van 2000 besloten niet alleen het land van her-

komst van de cliënte zelf, maar ook dat van haar ouders te registreren. Op die manier

kan een duidelijker beeld gegeven worden van het relatieve aandeel van verschillende

etnische subgroepen in de abortushulpverlening.

Jaarverslag Landelijke Abortus 15

2.2 (Impressionistisch) beeld van de ontwikkelingen in de abortuspopulatie 1993 - 1999

Tabel 7: Abortus naar aantal eerdere abortus (1992-1999); in %

Aantal eerdere abortus 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Geen 71.9 68.4 65.5 65.1 64.8 64.1 66.3 63.4

1 20.9 22.5 24.2 24.1 24.3 24.1 23.7 25.3

2 5.1 6.1 6.4 7.0 7.1 7.5 6.7 7.5

3 of meer 2.1 3.0 3.9 3.8 3.8 4.3 3.3 3.8

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Tabel 8: Abortus naar zwangerschapsduur in conceptieweken (1992-1999); in %

Zwangerschapsduur 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

≤ 3 wk. 7.7 8.4 8.5 11.4 11.8 12.1 11.6 12.4

4-5 41.9 45.6 44.2 40.5 39.0 39.0 41.1 41.1

6-7 29.6 29.3 30.4 31.8 32.0 31.7 31.8 29.6

8-9 9.4 9.4 9.6 9.5 10.0 9.8 9.7 9.3

10-11 5.3 4.9 5.1 4.7 5.1 5.1 4.3 4.4

12-13 2.8 2.2 1.8 1.4 1.4 1.6 1.1 2.2

14-15 1.6 0.2 0.3 0.4 0.4 0.4 0.2 0.4

≥ 16 wk. 1.7 0.0 0.1 0.2 0.3 0.3 0.2 0.6

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Page 20: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Hoewel het percentage allochtone vrouwen bij elkaar niet significant is toegenomen is

er wel sprake van een verschuiving binnen de groep. Met name in 1998 en 1999 is het

percentage vrouwen en meisjes uit ‘andere landen’ nog verder toegenomen. Eén op de

vier abortuscliëntes valt onder deze categorie. In 1998 is er onderzoek gedaan naar

deze groep vrouwen (Mouthaan, de Neef en Rademakers, 1998) en werden zes subca-

tegorieën onderscheiden:

1. West-, Midden- en Oost Afrika (m.n. Ghana, Kaapverdië, Somalië, Congo/Zaïre): 42,5%

2. Oost Europa (m.n. (ex-)Joegoslavië en (ex-)USSR): 20,4%

3. Midden en Verre Oosten (m.n. Iran en Irak): 14,5%

4. China: 6,8%

5. Midden- en Zuid-Amerika (m.n. Dominicaanse Republiek en Brazilië): 6,6%

6. Een ‘rest’-categorie, waartoe zowel vrouwen uit diverse Europese en Nood Afrikaanse

landen behoren, maar ook USA en Australië: 9.2%.

Overigens kan de samenstelling van de cliëntenpopulatie erg verschillen per kliniek.

Klinieken in de vier grote steden of in de buurt van opvangcentra voor vluchtelingen en

asielzoeksers behandelen relatief meer allochtone vrouwen.

Het belangrijkste kenmerk waarop abortuscliëntes zich onderscheiden van andere vrou-

wen en meisjes is de kwaliteit van hun anticonceptiegebruik.

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus16

Tabel 9: Abortus naar land van herkomst (1992-1999); in %

Land van herkomst 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Nederland (aut.) 57.0 56.3 54.9 56.5 56.3 57.1 55.4 55.1

Suriname 11.3 13.9 13.8 12.6 12.0 11.8 9.3 9.0

Ned. Antillen 4.2 5.4 4.8 4.8 3.9 4.2 4.3 2.8

Turkije 5.1 5.3 4.4 4.0 4.5 3.8 3.5 3.0

Marokko 2.8 3.4 3.8 3.6 3.6 3.7 3.6 3.2

Andere landen 19.6 15.7 18.3 18.5 19.7 19.4 23.9 26.9

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

Tabel 10: Anticonceptiegebruik in het halfjaar voorafgaand aan de abortus (1992-1999); in %

A.c.-methode 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Pil 33.3 32.3 33.4 32.1 32.8 31.4 30.1 26.3

Condooms 25.0 24.5 25.7 27.2 27.5 29.1 29.8 31.6

IUD 2.7 1.7 1.7 1.5 1.3 1.4 1.4 1.0

Sterilisatie (v/m) 0.9 0.5 0.2 0.3 0.4 0.3 0.4 0. 3

Overige a.c.* 14.7 17.4 14.1 14.1 11.6 10.7 13.3 14.2

Geen a.c. 23.4 23.6 24.9 24.8 26.4 27.1 25.0 26.6

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

* Overige anticonceptie omvat coïtus interruptus, periodieke onthouding, pessarium, zaaddodende pasta en andere

schuimpreparaten en combinaties van anticonceptiemiddelen.

Page 21: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Betrouwbare anticonceptiemiddelen als de pil worden minder vaak gebruikt, terwijl rela-

tief vaak geen of onbetrouwbare anticonceptiemiddelen worden gebruikt.

Sinds 1996 is er sprake van een duidelijke, scherpe afname van het gebruik van de pil.

Bij de ‘overige anticonceptie’ is er in dezelfde periode een opmerkelijke toename van

het aantal cliëntes dat gebruik maakt van coïtus interruptus en/of periodieke onthouding

(van 7,7% in 1997 naar 12,1% in 1999). Ook het percentage vrouwen dat condooms

gebruikte neemt in het afgelopen decennium stelselmatig toe. Al deze methoden heb-

ben een groter faalpercentage dan systemische anticonceptiemiddelen zoals de pil en

het IUD. Ze zijn meer onderhevig aan diverse soorten ‘gebruiksfouten’, en geven daar-

om –zeker bij starters en meer ‘onervaren’ minnaars- een groter risico op ongewenste

zwangerschap en abortus. Als deze ontwikkelingen in het anticonceptiegebruik een

weerspiegeling zijn van veranderingen in de hele populatie in Nederland wonende vrou-

wen verklaart dit in belangrijke mate de recente stijging van het abortuscijfer. In hoofd-

stuk 3 zal hier verder op in worden gegaan.

De reden waarom het pilgebruik afneemt heeft vermoedelijk te maken met alle negatie-

ve publiciteit rondom de derde generatie pillen en de mogelijk verhoogde kans op trom-

bose. Ook in het verleden leidden negatieve berichten rond de pil tot een zogenaamde

‘pilpaniekgolf’, en vervolgens tot een stijging van het aantal zwangerschapsafbrekingen.

Het lagere pilgebruik in de abortuspopulatie kan ook veroorzaakt worden door de over-

representatie van allochtone vrouwen en meisjes in deze groep. Allochtone vrouwen

hebben meer problemen met de pil dan autochtone vrouwen (Lamur et al., 1990;

Mouthaan en de Neef, 1992; Mouthaan, de Neef en Rademakers, 1998).

Vrijwel alle vrouwen in deze steekproef werden behandeld door middel van een zuigcu-

rettage of vacuümaspiratie. Een overtijdbehandeling is een zuigcurettage in een vroeg

stadium van de zwangerschap (tot maximaal 16 dagen ‘over tijd’, zodat oprekken (dila-

tatie) van de baarmoedermond niet nodig is). Dat er in deze steekproef nauwelijks

andere methoden worden geregistreerd heeft te maken met het feit dat deze klinieken

niet of nauwelijks tweede trimester-behandelingen uitvoeren.

Alle behandelingen in deze steekproef werden poliklinisch verricht, dat wil zeggen dat

de vrouw dezelfde dag weer terug naar huis kon. Het merendeel (90-95%) werd ver-

richt onder lokale verdoving, de overige ingrepen werden onder algehele anesthesie (4-

7%) of zonder verdoving (≤1-3%) uitgevoerd. Complicaties bij of na de ingreep kwamen

slechts incidenteel voor (0,1% ).

Jaarverslag Landelijke Abortus 17

2.2 (Impressionistisch) beeld van de ontwikkelingen in de abortuspopulatie 1993 - 1999

Tabel 11: Abortus naar behandelmethode (1992-1999); in %

Behandelmethode 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Overtijdbehandeling 25.6 32.1 31.1 29.9 27.6 28.4 28.0 30.8

Vacuümaspiratie 70.2 66.9 68.0 68.9 70.7 70.3 70.7 67.3

Andere methode* 4.2 1.0 0.9 1.2 1.7 1.3 1.3 1.9

Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

N= 17.218 8.437 9.189 9.389 9.877 9.771 9.039 8.066

* De andere methoden in deze tabel zijn gespecialiseerde technieken voor het afbreken van tweede trimester-

zwangerschappen. De ‘abortuspil’ (mifepriston) kwam pas in 2000 beschikbaar in Nederland.

Page 22: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

2.3 Medisch technische ontwikkelingen

Mifepriston (de ‘ abortuspil’)

De belangrijkste ontwikkeling in het afgelopen decennium op medisch technisch gebied

was de ‘abortuspil’. Mifepriston (Mifegyne®) werd ontwikkeld door de Franse hoogle-

raar Emil-Etienne Baulieu en is in 1989 in Frankrijk op de markt gebracht door de firma

Roussel Uclaf, onder de naam RU 486. In dat jaar werd ook een registratieaanvraag bij

het College ter beoordeling van geneesmiddelen in Nederland ingediend. Enkele maan-

den later echter besloot Roussel, wegens weerstand van pro-life bewegingen in diverse

landen, om het middel verder niet in de handel te brengen. Ook de registratieprocedure

in Nederland werd stopgezet. In de jaren daarna is RU 486 toch in enkele landen geïnt-

roduceerd: in 1991 in Groot-Brittannië en in 1992 in Zweden. Eind 1998 is een aanvraag

ingediend voor registratie van het middel in de Europese Gemeenschap en sinds eind

1999 is mifepriston ook op de Nederlandse markt beschikbaar.

Mifepriston is een antiprogesteron met een abortieve werking in de eerste weken van

de zwangerschap. In Frankrijk is gebruik van mifepriston toegestaan tot 49 dagen na de

eerste dag van de laatste menstruatie (dat wil zeggen tot 3 weken over tijd), in Groot-

Brittannië en Zweden tot 63 dagen (5 weken over tijd). Het middel wordt toegepast in

combinatie met een kleine dosis prostaglandine, bijvoorbeeld misoprostol. De procedu-

re die in Frankrijk is ontwikkeld en meestal wordt toegepast is als volgt: op dag 1 van de

behandeling neemt de vrouw 600 mg mifepriston (drie tabletten van 200 mg) in een

abortuskliniek of ziekenhuis. Op dag 3 (48 uur na de eerste inname) komt de vrouw

terug naar de kliniek of het ziekenhuis voor de toediening van 400 _g misoprostol (in de

vorm van tabletten of vaginale zetpillen). Daarna blijft ze vier tot zes uur in kliniek of zie-

kenhuis voor observatie. De meeste cliëntes (ongeveer 61%) hebben in die periode de

abortus, anderen krijgen de abortus in de volgende 24 uur thuis. Tussen dag 10 en 12

komen de vrouwen terug naar de kliniek voor een nacontrole. Indien geen abortus heeft

plaatsgevonden wordt bij de nacontrole alsnog een zuigcurettage uitgevoerd.

In 2000 is in twee Nederlandse klinieken onderzocht in hoeverre de medicamenteuze

abortus een bruikbare en gewenste aanvulling is op het Nederlandse hulpverleningsaan-

bod en wat de voor- en nadelen van deze methode van zwangerschapsafbreking zijn

ten opzichte van de zuigcurettage (Koster et al. 2001). De onderzoeksgroep bevatte 131

vrouwen die kozen voor een zuigcurettage (onder lokale verdoving) en 131 vrouwen die

kozen voor een medicamenteuze behandeling (de ‘abortuspil’). Het faalpercentage bij

de medicamenteuze behandeling was 3,3% en bij de zuigcurettage 1,5%. Van de vrou-

wen die gekozen hebben voor een abortuspil was 80,2% tevreden over de behandeling

en zou 68,1% bij een eventuele volgende abortus weer voor deze behandelmethode

kiezen. Bij de zuigcurettages waren deze percentages respectievelijk 92,9% en 83,2%.

Als belangrijkste voordeel kwam naar voren dat vrouwen geen chirurgische ingreep

hoefden te ondergaan. De belangrijkste nadelen waren bloedverlies en de onzekerheid

over wanneer de abortus zou plaatsvinden. In het algemeen kan gezegd worden dat de

‘abortuspil’ door de cliëntes als een positieve aanvulling op het Nederlandse hulpverle-

ningsaanbod werd beschouwd.

Anesthesie

Een andere belangrijke medisch technische ontwikkeling betreft de verdoving. Sinds de

jaren zeventig was het gebruikelijk om eerste trimester abortus onder lokale verdoving

(een injectie met scandicaïne of lidocaïne in de baarmoedermond) te verrichten. Abortus

onder narcose gebeurde eigenlijk alleen in ziekenhuizen of in klinieken die gespeciali-

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus18

Page 23: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

seerd waren in (verre) tweede trimester behandelingen en waar een anesthesist in

dienst was. In de loop van de jaren negentig kwamen echter nieuwe middelen beschik-

baar waardoor het mogelijk werd ook in andere klinieken vrouwen onder algehele ver-

doving te behandelen. Bij een standaardnarcose worden middelen toegediend die een

combinatie van analgesie, amnesie en spierverslapping teweeg brengen.

Spierverslapping maakt beademing na intubatie noodzakelijk en daarom ook de aanwe-

zigheid van een anesthesist (Bergh, van den 1997-2001). Bij abortus is spierverslapping

onnodig en worden alleen middelen gebruikt om analgesie en amnesie te bewerkstelli-

gen. Dit kan in principe door de behandelende arts zelf worden toegediend. Door deze

mogelijkheid kiezen nu meer vrouwen ook voor een eerste trimester abortus onder

algehele anesthesie. De meerderheid van de tweede trimester behandelingen werd van

oudsher al onder narcose uitgevoerd.

Naast de algehele anesthesie of ‘narcose’ bestaan ook lichtere vormen van sedatie.

Daarbij is sprake van een kortdurende lichte daling van het bewustzijn maar reageert de

vrouw nog wel op verbale aanwijzingen. Ook deze vormen van sedatie worden in klinie-

ken tegenwoordig toegepast.

Antibiotica-profylaxe

Om het risico op infecties na een abortus te verkleinen werd in de eerste jaren na de

oprichting van de abortusklinieken het zekere voor het onzekere genomen en kreeg

elke vrouw uit voorzorg antibiotica. Echter, omdat in de praktijk bleek dat infecties na de

ingreep helemaal niet frequent waren veranderde het beleid langzaam maar zeker naar

een ‘nee-tenzij’-standpunt: cliëntes kregen geen antibiotica tenzij er redenen waren om

het wel te doen (bijvoorbeeld als na de behandeling gelijk een IUD geplaatst werd of als

de vrouw abnormale fluorklachten had) (Bergh, van den 1997-2001). In de loop van de

jaren tachtig werd de aandacht voor seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA), en

in het bijzonder Chlamydia Trachomatis (CT), groter. CT is een seksueel overdraagbare

infectie die zonder symptomen kan verlopen en die uiteindelijk kan leiden tot onvrucht-

baarheid. Omdat CT vooral bij jonge vrouwen voorkomt is er in de klinieken aan het

begin van de jaren negentig voor gekozen om vrouwen jonger dan 30 jaar in principe

wél profylactisch antibiotica te geven en vrouwen boven de 30 in principe niet (tenzij er

redenen zijn om het wel te doen).

2.4 Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen

Hoewel Nederland jarenlang het laagste abortuscijfer ter wereld had en nu nog steeds

een van de laagste en hoewel de ingreep sinds de invoering van de Wet Afbreking

Zwangerschap (WAZ) in 1984 is gelegaliseerd, blijft abortus zowel politiek als maat-

schappelijk een heet hangijzer. Regelmatig wordt door pers of door kleine christelijke

partijen gesuggereerd dat de wet onvoldoende wordt nageleefd en dat abortusartsen te

snel overgaan tot het uitvoeren van de ingreep. Om die reden werd in 1997 door de

Inspectie voor de Gezondheidszorg op verzoek van Minister Borst van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport een onderzoek uitgevoerd in hoeverre klinieken en

ziekenhuizen de voorschriften uit de WAZ in acht nemen. Conclusies van dit onderzoek

waren dat de Wet Afbreking Zwangerschap in klinieken en ziekenhuizen voldoende

wordt nageleefd. In het algemeen nemen artsen de bedenktijd van vijf dagen in acht,

vindt de besluitvorming bij verzoeken om abortus op zorgvuldige wijze plaats en is de

voorlichting aan de vrouw van een goed niveau.

In 2001 verzochten de kleine christelijke partijen Minister Borst opnieuw om een onder-

Jaarverslag Landelijke Abortus 19

2.3 Medisch technische ontwikkelingen / 2.4 Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen

Page 24: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

zoek, dit maal om de motieven van vrouwen om te kiezen voor een abortus in kaart te

brengen. Hierdoor zou een beter zicht kunnen worden verkregen op bestaande hulp-

vragen. Minister Borst wees dit verzoek af, omdat naar haar mening uit ander onder-

zoek voldoende duidelijk was over de achterliggende oorzaken van ongewenste zwan-

gerschap en abortus.

De introductie van de abortuspil ontlokte weinig reactie, noch in de media, noch in de poli-

tiek. Omdat het hier een methode van zwangerschapsafbreking betreft valt behandeling

met mifepriston onder de Wet Afbreking Zwangerschap (tenzij het een ingreep bij een

zwangerschapsduur van ≤ 16 dagen –een zogenaamde ‘overtijdbehandeling’- betreft).

Een initiatief dat daarentegen wel veel aandacht kreeg was dat van ‘Women on waves’

oftewel de abortusboot. ‘Women on waves’ is een non-profit stichting die zich inzet

voor het voorkomen van ongewenste zwangerschap en onveilige en illegale abortus. Zij

doet dit enerzijds door acties die gericht zijn op de verbetering van wetgeving en hulp-

verlening in andere landen, m.n. landen waar abortus niet of slechts zeer restrictief is

toegestaan. Daarnaast beschikt ‘Women on waves’ over een mobiele gynaecologische

unit die op een vrachtwagen of schip vervoerd kan worden met als doel daadwerkelijk

abortusbehandelingen ter plekke te gaan uitvoeren. Naast abortus wordt ook andere

hulp rondom seksualiteit en reproductie gegeven.

De eerste reis van ‘Women on waves’ in de zomer van 2001 ging per boot naar Ierland.

De bedoeling was om het schip buiten de territoriale wateren te laten varen, zodat op

de boot het Nederlandse recht zou gelden en legaal zwangerschapsafbrekingen zou-

den kunnen worden uitgevoerd. Echter, de aangevraagde vergunning in het kader van

de WAZ was niet verleend voordat de boot uitvoer, en het Ministerie van Justitie maakte

duidelijk dat behandeling van vrouwen op de boot strafbaar zou zijn. Derhalve moesten

de vrouwen van ‘Women on waves’ zich beperken tot voorlichting en informatie.

Inmiddels is de aanvraag voor een vergunning in het kader van de WAZ afgewezen.

Ontwikkelingen in het laatste decennium

Jaarverslag Landelijke Abortus20

Page 25: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

A N E S T H E S I O L O G I E I N D E A B O R T U S K L I N I E K .

Nick Jongejan, coördinator van het anesthesiologenteam Pretermkliniek

De pionier-abortusarts zoals deze zich ontwikkelde in de tweede helft van de vorige

eeuw was een “self made man”. Niet alleen hadden de handvol artsen van het eerste

uur zichzelf grotendeels geschoold in dit specialisme, ook op het gebied van toegedien-

de sedatie of analgesie waren zij in belangrijke mate autodidact.

Elementair was de keuze van middelen die voor sedatie gebruikt werden, waarbij adem-

depressie koste wat kost vermeden moest worden. Doseringen werden aan de voor-

zichtige kant gekozen teneinde onderdrukking van de ademhaling en circulatie zoveel

mogelijk te voorkomen.

Essentieel onderdeel van de analgesie was het toedienen van het paracervicale blok

met lokaal anestheticum.

Monitoring bestond uit observatie van basale parameters zoals de alertheid van de

patiënte, de kleur van de lippen en het voelen van de pols. Ook waren er behandelaars

die de kleur van de portio als maat namen voor de zuurstofverzadiging bij de patiënte.

De rol van de begeleidende verpleegkundige was cruciaal; niet alleen assisteerde zij de

operateur, maar ook was zij druk doende een gesprek met patiënte aan te gaan om

haar af te leiden van de feitelijke ingreep. Omdat vele patiënten uit het buitenland

afkomstig waren was dat geen sinecure. Door deze verbale begeleiding van de patiënte

kreeg de verpleegkundige tevens een beeld van parameters als ademhaling, bewust-

zijn, circulatie en pijnbeleving.

In deze setting moest de behandelaar-arts zijn aandacht verdelen tussen het operatie-

terrein en de algemene toestand van patiënte.

Met name de zogenaamde tweede trimester behandeling, die door zijn aard wat langer

duurt, vergde mentaal en fysiek veel van het behandelende team.

In de tachtiger jaren is in een aantal klinieken een anesthesist toegevoegd aan het

behandelteam voor met name de tweede trimester behandelingen.

Hoewel de abortusbehandeling toen de taboesfeer ontgroeid was, bestond er bij een

deel van de behandelaars enige scepsis tegen deze “pottenkijker”, zonder wiens hulp zij

zich ook wel konden redden.

Via de weg der geleidelijkheid heeft men langzaam aan elkaar kunnen wennen.

De inbreng van de anesthesioloog bracht een verandering van de praktijkvoering met

zich mee.

Als eerste hoefde de OK-verpleegkundige niet meer met iedere patiënte het inmiddels

vaak obligaat geworden praatje aan te gaan. Vanaf nu kon zij zich volledig concentreren

op het assisteren van de behandelaar en nu ook van de anesthesioloog.

De destijds recent beschikbaar gekomen zuurstofsaturatiemeting werd standaard inge-

voerd, automatische bloeddrukmeting en ECG-registratie werd mogelijk.

Tevens werden andersoortige hypnotica en krachtige kortwerkende pijnstillers geïntro-

duceerd waarbij een ademdepressie, mits kortdurend, geen bezwaar was.

Er werden protocollen ingevoerd rond het nuchter zijn van patiënten en de inname van

(eigen) medicijnen rond de ingreep.

De sedatie-analgesie, “het roesje”, was geëvolueerd tot een heuse algehele anesthesie,

terwijl een kort verblijf op de uitslaapkamer mogelijk bleek.

Jaarverslag Landelijke Abortus 21

Anesthesiologie in de abortuskliniek

Page 26: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

De abortusarts kon zich volledig toeleggen op de behandeling, waarbij onder behande-

ling bewegende patiënten met de daardoor verhoogde kans op technische complicaties

tot het verleden gingen behoren.

Na verloop van tijd bleek deze werkwijze tot dusdanige tevredenheid bij behandelteam

en patiënten te leiden dat ook eerste trimester behandelingen (zuigcurettages) onder

algehele anesthesie uitgevoerd gingen worden. Als de patiënte verkiest om onder plaat-

selijke verdoving te worden geholpen, wordt dit uiteraard gerespecteerd.

Anesthesiologie in de abortuskliniek

Jaarverslag Landelijke Abortus22

Page 27: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

A B O R T U S B I J I N N E D E R L A N D W O N E N D E V R O U W E N ( 2 0 0 0 )

3.1 Inleiding

Het aantal abortus bij in Nederland wonende vrouwen is in de afgelopen tien jaar aan-

merkelijk toegenomen. Met name in de laatste jaren gaat de stijging snel. In 1990

bedroeg het abortuscijfer per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd 5.2, anno 2000 is

het 8.0. In eerdere publicaties over de abortusregistratie (Rademakers, 1992, 1995)

wordt een aantal mogelijke verklaringen voor deze stijging aangevoerd.

Het abortuscijfer kan beschouwd worden als een weerspiegeling van het aantal onge-

plande en ongewenste zwangerschappen in een land, en derhalve van de kwaliteit van

het anticonceptiegebruik. Een toename van het aantal abortus zou dus het gevolg kun-

nen zijn van minder effectief anticonceptiegedrag in de Nederlandse bevolking. Zo werd

in Nederland in het midden van de jaren tachtig enkele maanden na publicaties in de

media over vermeende risico’s van de pil voor de gezondheid een plotselinge toename

van het aantal abortus geconstateerd. Ook in Groot-Brittannië leidde negatieve bericht-

geving over de pil enkele jaren geleden tot een abrupte daling van het pilgebruik en een

toename van het aantal zwangerschapsafbrekingen. In 1990, het jaar dat het abortuscij-

fer begon te stijgen, werd in Nederland inderdaad –voor het eerst sinds tien jaar- een

daling van het pilgebruik geconstateerd. Echter, sinds 1990 is het percentage pilgebruik-

sters onder de vrouwen van 16-49 jaar juist weer toegenomen, van 34,2% (1990) tot

42,7% (1998) (CBS, 2000). Wel blijkt uit het onderzoek Gezinsvorming van het CBS dat

er een daling is van het aantal mannen en vrouwen dat zich laat steriliseren, en een toe-

name van het aantal vrouwen dat geen enkele vorm van anticonceptie gebruikt (de

Graaf, 1998). In paragraaf 3.3 wordt het anticonceptiegebruik van de abortuscliëntes

nader geanalyseerd.

De tweede verklaring voor de stijging van de abortuscijfers verwijst niet naar de

Nederlandse bevolking als geheel, maar naar de toename van specifieke risicogroepen

met betrekking tot ongewenste zwangerschap en abortus binnen de bevolking. Met

name gaat het hierbij om allochtone vrouwen en meisjes, wier anticonceptiegebruik

vaker problematisch en minder effectief is in vergelijking met autochtoon Nederlandse

vrouwen. Deze hypothese werd in de voorgaande publicaties bevestigd: in de abortus-

populatie kregen allochtone vrouwen en meisjes een steeds groter aandeel. Daarbij ging

het niet alleen om vrouwen uit de ‘grotere’ allochtone groepen, afkomstig uit Suriname,

de Nederlandse Antillen, Turkije en Marokko. Juist het aandeel van vrouwen uit ‘andere

landen’ was gestegen. Zoals in hoofdstuk 2 reeds werd beschreven heeft die trend zich

ook in de afgelopen jaren voortgezet: vrouwen uit ‘andere landen’ vormden in 1999 ruim

een kwart van de abortuspopulatie. In paragraaf 3.4 zal nader op de situatie van allocht-

one vrouwen en meisjes worden ingegaan.

Een laatste mogelijke verklaring voor de stijging van het abortuscijfer werd in eerdere

publicaties gezocht in de verbetering van de prenatale diagnostiek, waardoor meer

–aanvankelijk gewenste- zwangerschappen in een relatief laat stadium zouden worden

afgebroken. Deze toename van latere zwangerschapsafbrekingen werd destijds echter

niet bevestigd door de gegevens uit de abortusregistratie.

In totaal werden er in 2000 27.205 zwangerschapsafbrekingen uitgevoerd bij in

Nederland wonende vrouwen. Dit aantal is inclusief 4.455 overtijdbehandelingen. De

meeste ingrepen werden uitgevoerd in klinieken.

Jaarverslag Landelijke Abortus 23

3.1 Inleiding

Page 28: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Tabel 12: Aantal abortus provocatus bij in Nederland wonende vrouwen in klinieken en

ziekenhuizen (1971-2000)

Jaar Abortus- Zieken- Totaal Abortusaantal

klinieken Huizen per 1000 vrouwen

15-44 jaar

a) incl. abortus in Engeland, schatting gebaseerd op diverse studies

b) schatting op basis van 6 maanden registratie

c) Permanente Registratie Stimezo Nederland

d) idem, incl. overtijdbehandelingen

e) enquêtegegevens van de Geneeskundige Hoofdinspectie

f) schatting op basis van inter- of extrapolatie

g) als f) gecorrigeerd op basis van Kolkman-Koelink en Ketting (1980)

h) Leseman en Ketting, 1985

i) Wettelijk verplichte registratie (WAZ)

j) idem, incl. schatting verdeling overtijdbehandelingen

k) verdeling naar behandelinstelling kan voor deze jaren niet gemaakt worden

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus24

1971

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980

1981

1982

1983

1984

1985

1986

1987

1988

1989

1990

1991

1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

10.500 a)

15.000 a)

14.300 b)

12.100 c)

10.000 c)

10.300 c)

12.100 d)

11.800 d)

13.200 d)

16.300 d)

16.100 d)

15.700 d)

14.800 d)

13.900 d)

13.600 i)

14.800 i)

15.000 j)

15.300 j)

15.500 j)

16.200 j)

17.300 j)

17.000 j)

-- k)

-- k)

18.700 j)

20.200 j)

20.400 j)

22.000 j)

23.300 j)

25.200 j)

6.000 e)

6.000 f)

6.000 e)

5.500 f)

5.000 f)

4.500 e)

4.300 f)

4.100 eg)

4.400 f)

5.000 f)

5.000 f)

5.000 f)

4.700 h)

f)

3.700 i)

3.500 i)

2.800 j)

2.700 j)

2.500 j)

2.200 j)

2.300 j)

2.400 j)

-- k)

-- k)

2.200 j)

2.200 j)

2.000 j)

2.100 j)

2.000 j)

2.000 j)

16.500

21.000

20.300

17.600

15.000

14.800

16.400

15.900

17.600

21.300

21.100

20.700

19.500

18.700

17.300

18.300

17.800

18.000

18.000

18.400

19.600

19.400

19.800

20.800

20.900

22.400

22.400

24.100

25.300

27.200

6.1

7.0

7.3

6.2

5.2

5.0

5.5

5.2

5.6

6.7

6.5

6.3

5.9

5.6

5.1

5.3

5.1

5.1

5.1

5.2

5.6

5.5

5.7

6.0

6.0

6.5

6.5

7.0

7.4

8.0

Page 29: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Het absolute aantal zwangerschapsafbrekingen is anno 2000 met ongeveer 9 à 10.000

ingrepen toegenomen ten opzichte van eind jaren tachtig en 1990. Dat dit niet het

gevolg is van een groei van de Nederlandse bevolking blijkt uit het abortuscijfer: er is

daadwerkelijk sprake van een flinke stijging van het aantal behandelingen.

3.2 Demografische kenmerken en zwangerschapservaringvan de abortuscliëntes

De gegevens over 2000, die gebruikt werden voor de samenstelling van de tabellen in

deze en de volgende paragrafen, zijn afkomstig van 11 abortusklinieken, die samen

64,9% van het aantal behandelingen bij in Nederland wonende vrouwen uitvoerden. De

gegevens van de overige klinieken werden niet beschikbaar gesteld of konden om tech-

nische redenen niet worden verwerkt. Gegevens van ziekenhuizen worden sinds 1992

niet meer centraal bewaard in een databestand en kunnen daarom ook niet betrokken

worden in de analyse. Omdat 1992 het laatste jaar is waarover uitvoerig is gerappor-

teerd (Rademakers, 1995) zijn de percentages van dat jaar, ter vergelijking, in de tabel-

len opgenomen.

Het merendeel van de abortuscliëntes is tussen de 20 en 35 jaar oud: twee derde van

het totaal aantal behandelde vrouwen bevindt zich in deze leeftijdscategorie. De meest

voorkomende leeftijd is 22 jaar. Bij de leeftijdsverdeling van de abortuscliëntes valt

onmiddellijk de toename van het aantal jongeren tot 20 jaar op, van 10,9% in 1992 naar

14,2% in 2000. De stijging onder jongeren, die zich in 1999 heeft ingezet, valt ook samen

met een toename van het aantal geboorten bij tieners. In paragraaf 3.4 wordt nader

ingegaan op de achtergronden van ongewenste zwangerschap en abortus bij jongeren.

Wanneer we het percentage jongeren

extrapoleren naar het totale aantal behan-

delingen bij Nederlandse vrouwen dan

betekent dat dat er in 2000 een kleine

3900 zwangerschapsafbrekingen werden

uitgevoerd bij tieners. In 1992 ging het nog

om ruim 2100 behandelingen. Er is dus

zowel sprake van een relatieve als van

een absolute toename van het aantal

abortus bij tienermeisjes.

De toename van het aantal zwanger-

schapsafbrekingen in Nederland wordt

ook weerspiegeld in het abortuscijfer per

1000 meisjes en vrouwen in de verschillen-

de leeftijdsgroepen. In alle leeftijdscatego-

rieën is dit cijfer toegenomen. Vrouwen

tussen 20 en 30 jaar hebben het hoogste

abortuscijfer. Het abortuscijfer per 1000

tienermeisjes is sinds 1992 meer dan ver-

dubbeld. Bij jongere meisjes ligt het abortuscijfer lager dan bij iets oudere vrouwen

omdat nog niet alle meisjes in die leeftijdsgroep seksueel actief zijn. Ook bij oudere

vrouwen (≥ 35 jaar) is het abortuscijfer lager, onder meer door het afnemen van de

Jaarverslag Landelijke Abortus 25

3.2 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes

Tabel 13: Abortus naar leeftijd van de vrouw

(1992 en 2000); in %

Leeftijd 1992 2000

≤ 14 jaar 0.3 0.4

15 – 19 10.6 13.8

20 – 24 23.6 22.9

25 – 29 23.5 22.5

30 – 34 21.0 19.7

35 – 39 14.8 14.5

40 – 44 5.7 5.8

≥ 45 jaar 0.5 0.4

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Gemiddelde leeftijd 27 28

Meest voorkomende leeftijd 23 22

Page 30: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

vruchtbaarheid (vanwege natuurlijke oorzaken of als gevolg van sterilisatie). De kans om

(ongewenst) zwanger te worden, en dus ook op een abortus, is in deze leeftijdsgroepen

daarom lager.

Als meisjes en jonge vrouwen zwanger

worden is die zwangerschap vaker onge-

wenst, hetzelfde geldt voor vrouwen

boven de 40. Dit kan worden opgemaakt

uit de abortusratio, het aantal abortus per

100 bekende zwangerschappen (miskra-

men worden daarbij niet meegerekend).

Voor de berekening van de abortusratio is

gebruik gemaakt van de meest recente

gegevens over het aantal levendgebore-

nen naar leeftijd van de moeder (CBS,

2001). In 1992 eindigt één op de elf zwan-

gerschappen in een abortus, in 2000 was

dat bij bijna één op de zeven het geval.

Het percentage gehuwde vrouwen is in de

afgelopen tien jaar steeds verder afgeno-

men in de abortusregistratie. In 1992 was

een derde van de abortuscliëntes

gehuwd, in 2000 minder dan een kwart. Deze afname wordt niet gecompenseerd door

vrouwen die ongehuwd met een partner samenwonen. Meer en meer komt abortus

vooral voor bij alleenwonende vrouwen. Ook het aantal meisjes dat nog bij de ouders

thuis woont is in 2000 enigszins toegenomen. Dit valt samen met de stijging van het

aantal jongeren in de abortuspopulatie. Alleenwonende vrouwen zijn duidelijk oververte-

genwoordigd in de abortuspopulatie. In de Nederlandse samenleving leeft ongeveer een

op de vijf vrouwen alleen (CBS, 2000), in de abortuspopulatie is dit percentage twee-

maal zo hoog. Dit heeft twee redenen.

Ten eerste kiezen vrouwen zonder vaste

partner minder vaak voor een structurele

vorm van anticonceptie, zoals de pil of

sterilisatie. Ten tweede is een ongeplande

zwangerschap ook vaker ongewenst,

omdat de vrouw in meer gevallen alleen

voor het kind zal moeten zorgen.

In de jaren negentig heeft het aantal vrou-

wen dat hun eerste zwangerschap laat

afbreken zich gestabiliseerd op ruim een

derde, en ook in 2000 blijft dat beeld

ongewijzigd. Een vijfde van de vrouwen is

één keer eerder zwanger geweest, de

overige vrouwen vaker.

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus26

Tabel 14: Abortuscijfer per 1000 vrouwen

en abortusratio per 100 bekende zwanger-

schappen, naar leeftijd (1992 en 2000)

Leeftijd Abortuscijfer Abortusratio

1992 2000 1992 2000

≤ 19 jaar* 4.2 8.6 43.3 62.7

20-24 7.4 13.0 16.4 27.6

25-29 7.2 10.1 6.1 9.4

30-34 6.6 8.4 5.3 6.0

35-39 5.0 6.2 10.8 10.3

≥ 40 jaar** 1.9 2.9 25.3 26.0

Totaal 5.5 8.0 9.0 13.6

* per 1000 vrouwen resp. 100 zwangerschappen 15-19 jaar

** per 1000 vrouwen resp. 100 zwangerschappen 40-44 jaar

Tabel 15: Abortus naar burgerlijke staat en

leefsituatie (1992 en 2000); in %

Burgerlijke staat / leefsituatie 1992 2000

Gehuwd 32.6 19.6

Gehuwd, woont alleen 1.8 2.9

Nooit gehuwd:

woont bij ouders 11.8 14.6

woont alleen 29.8 36.3

woont met partner 15.8 18.3

Gescheiden/weduwe:

woont alleen 6.4 2.3

woont met partner 1.8 6.0

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Page 31: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Overigens hebben de eerdere zwanger-

schappen niet altijd geleid tot de geboorte

van een kind, een aantal vrouwen heeft

een miskraam gehad of heeft een eerdere

zwangerschap af laten breken. Ongeveer

de helft van de abortuscliëntes heeft één

of meerdere kinderen. Dit percentage is

de afgelopen jaren nauwelijks veranderd.

De meeste vrouwen hebben geen eerdere

ervaring met abortus, maar dit percentage

is in het afgelopen decennium gestaag

afgenomen. Eén op de tien vrouwen heeft

al twee maal of vaker een zwangerschap

af laten breken. Deze vrouwen vormen

duidelijk een risicogroep met betrekking tot ongewenste zwangerschap en abortus.

Dat de Nederlandse abortushulpverlening toegankelijk is

en vrouwen over het algemeen vroeg in de zwanger-

schap bij de kliniek komen is een positief gegeven. Uit

onderzoek blijkt dat een zwangerschapsafbreking in een

vroeg stadium door vrouwen zelf als minder belastend

wordt ervaren (Rademakers et al., 1986).

Bijna de helft van de vrouwen (47,8%)

wordt behandeld bij een zwangerschaps-

duur die minder is dan 6 weken, gerekend

vanaf het vermoedelijke moment van de

bevruchting. Dat betekent dat ze op dat

moment nog geen 4 weken ‘over tijd’ zijn.

Ten opzichte van 1992 is er sprake van

een kleine toename van het aantal verder

gevorderde zwangerschappen in de abor-

tusklinieken. Het aantal tweede trimester-

behandelingen steeg van 3,3% naar 4,7%.

Jaarverslag Landelijke Abortus 27

Tabel 16: Abortus naar aantal eerdere

zwangerschappen (1992 en 2000); in %

Aantal eerdere

zwangerschappen 1992 2000

0 37.4 35.9

1 19.3 20.9

2 18.0 17.7

3 12.2 12.2

4 6.6 6.4

5 of meer 6.5 6.9

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Tabel 17: Abortus naar aantal levende

kinderen (1992 en 2000); in %

Aantal levende kinderen 1992 2000

Geen 48.9 51.4

1 18.4 18.8

2 19.7 18.5

3 8.5 7.4

4 of meer 4.5 3.9

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Tabel 18: Abortus naar aantal eerdere

abortus (1992 en 2000); in %

Aantal eerdere abortus 1992 2000

Geen 71.9 64.8

1 20.9 25.2

2 5.1 7.0

3 of meer 2.1 3.0

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Tabel 19: Abortus naar zwangerschapsduur

in conceptieweken (1992 en 2000); in %

Zwangerschapsduur 1992 2000

≤ 3 wk. 7.7 9.8

4-5 41.9 38.1

6-7 29.6 27.3

8-9 9.4 10.7

10-11 5.3 5.8

12-13 2.8 3.6

14-15 1.6 1.9

≥ 16 wk. 1.7 2.8

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

3.2 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes

Page 32: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Deze stijging kan enerzijds te maken hebben met veranderingen in de populatie.

Jongeren en allochtone vrouwen kunnen er om diverse redenen (zoals ontkenning,

schaamte, taalbarrières) langer over doen om de hulpverlening te bereiken. Anderzijds

zou de in de inleiding genoemde hypothese van de gevolgen van prenatale diagnostiek

ook een rol kunnen spelen. Een negatieve uitslag van een vlokkentest of vruchtwater-

punctie kan er toe leiden dat de keuze gemaakt wordt om een aanvankelijk gewenste

zwangerschap toch af te laten breken. Omdat (autochtone) vrouwen in Nederland

steeds langer wachten met het krijgen van kinderen neemt het aantal ‘oudere’ zwange-

ren, en daarmee ook het gebruik van prenatale diagnostiek en een mogelijke negatieve

uitkomst, toe.

3.3 Anticonceptie en wat er mis kan gaan

Een belangrijke vraag vanuit het oogpunt van preventie van ongewenste zwangerschap

en abortus is wat er bij de abortuscliëntes mis is gegaan met de anticonceptie. In het

algemeen kan anticonceptiegebruik om drie redenen falen:

a. er is geen enkele anticonceptiemethode toegepast;

b. er is wel anticonceptie gebruikt maar het middel heeft gefaald (‘method failure’);

c. er zijn fouten gemaakt bij het gebruik of de toepassing van de anticonceptie (‘patient

failure’).

Sommige middelen en methoden (zoals het IUD, de prikpil, langwerkende ‘progesta-

geen alleen’-methoden zoals Mirena en Implanon, en sterilisatie) geven nauwelijks of

geen kans op gebruiksfouten en zijn daarom betrouwbaarder dan methoden (zoals coï-

tus interruptus en condooms) waarbij de kans op menselijk falen juist bijzonder groot is.

De anticonceptiepil is, mits correct gebruikt, ook zeer betrouwbaar. Wel is het daarbij

belangrijk dat vrouwen weten wat ze moeten doen als ze één of meerdere pillen zijn

vergeten in te nemen. Veel vrouwen weten bijvoorbeeld niet dat het vergeten van een

pil aan het begin of aan het eind van de strip risicovoller is dan in het midden. Wanneer

de pil niet goed is ingenomen is het belangrijk om de huisarts om advies te vragen en zo

nodig de rest van de periode een ander anticonceptiemiddel (zoals condooms) ter aan-

vulling te gebruiken.

Wanneer we de cijfers van 2000 over het anticonceptiegebruik in het halfjaar voor de

abortus vergelijken met die van 1992 valt op dat de abortuscliëntes nu iets minder vaak

gebruik maakten van betrouwbare vormen van anticonceptie zoals de pil, het IUD en

sterilisatie, en vaker condooms of geen enkele anticonceptie gebruikten.

Als de cijfers van de abortusregistratie vergeleken worden met die van het onderzoek

Gezinsvorming van het CBS (de Graaf, 1998), zoals in tabel 20 is gedaan, dan valt op

dat abortuscliëntes in vergelijking met een representatieve groep vrouwen van 18-49

jaar veel vaker hun toevlucht nemen tot minder betrouwbare vormen van anticonceptie,

met name condooms en overige anticonceptie (waaronder coïtus interruptus, periodie-

ke onthouding, pessarium, zaaddodende pasta en andere schuimpreparaten).

Om na te gaan wat de oorzaak is geweest van het ontstaan van deze zwangerschap

wordt in de abortusregistratie gevraagd naar de reden van het falen van de anticoncep-

tie. Op die manier wordt duidelijk of er sprake was van een fout van de methode (die

verder op zich correct gebruikt werd) of dat er een fout is gemaakt door de

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus28

Page 33: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

gebruik(st)er. Ook kan het zijn dat de

vrouw het middel deze keer niet heeft

gebruikt of is vergeten, of dat ze in het

geheel gestopt was met deze vorm van

anticonceptie. In sommige gevallen is de

reden van het falen onbekend.

In de tabel 21 wordt weergegeven wat er

misging met het gebruik van respectievelijk

de pil, condooms, coïtus interruptus (c.i) en

periodieke onthouding (p.o.) en het pessari-

um. Bij het IUD en sterilisatie is er uiteraard

geen sprake gebruiksfouten, daarom zijn

deze methoden uit de tabel weggelaten.

De pil vergeten is bij vier van de tien

gebruiksters de oorzaak van het ontstaan

van de ongewenste zwangerschap.

Daarnaast geeft bijna een kwart aan dat

de pil –ondanks correct gebruik- niet

gewerkt heeft. Wel heeft een aantal van

deze vrouwen in de dagen rondom het

vermoedelijke moment van bevruchting

gebraakt, last gehad van diarree of medi-

cijnen gebruikt die de werking van de pil

mogelijk konden verminderen.

Inzicht in de achtergronden van het anticonceptiegedrag, de problemen daarbij, en in de

motieven van vrouwen om te kiezen voor een specifiek anticonceptiemiddel is van

belang om de verschillen tussen de abortuscliëntes en de andere vrouwen beter te

begrijpen. In het begin van de jaren negentig werd meerdere malen onderzoek gefinan-

cierd en uitgevoerd rond dit thema. Echter, door het lage aantal abortus in Nederland is

de aandacht voor anticonceptiegebruik en de preventie van ongewenste zwangerschap

in de laatste jaren minimaal geweest. Het enige onderzoek dat recent is uitgevoerd en

dat tot doel had inzicht te geven in problemen rondom anticonceptiegebruik had betrek-

king op de groep allochtone vrouwen uit ‘andere landen’ (Mouthaan, de Neef,

Rademakers, 1998). De stijging van het aantal abortus maakt een hernieuwde belang-

stelling voor het onderwerp echter beslist opportuun.

Jaarverslag Landelijke Abortus 29

Tabel 20: Anticonceptiegebruik in het half-

jaar voorafgaand aan de abortus (1992 en

2000) en door een representatieve groep

vrouwen (18-49 jaar)* (1998); in %

A.c.-methode 1992 2000 CBS

Pil 33.3 31.3 51.2

Condooms 25.0 29.1 7.1

IUD 2.7 1.2 2.4

Sterilisatie (v/m) 0.9 0.4 17.9

Overige a.c.** 14.7 13.2 1.2

Geen a.c. 23.4 24.8 20.2

Totaal 100.0 100.0 100.0

N = 17.218 17.657 4.932

* Herberekende percentages waarbij vrouwen die

zwanger zijn of zwanger willen worden en vrouwen

die weten dat zij zelf /hun partner onvruchtbaar zijn

zijn uitgesloten.

** Overige anticonceptie omvat coïtus interruptus (c.i),

periodieke onthouding (p.o.), pessarium, zaaddoden-

de pasta en andere schuimpreparaten en combina-

ties van anticonceptiemiddelen.

Tabel 21: Reden falen anticonceptie naar methode (2000); in %

A.c.-methode Middelgefaald Fout gebruikt Vergeten/ Gestopt Reden falen

nu niet gebruikt onbekend

Pil 23.6 21.8 40.9 13.6 0.1

Condooms 50.5 15.7 29.7 3.8 0.2

C.I./P.O. 79.3 6.3 3.4 9.0 2.0

Pessarium 38.8 16.3 26.5 12.2 6.1

3.3 Over anticonceptie en wat er mis kan gaan

Page 34: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

3.4 Allochtone vrouwen

Voor 2000 werd in de abortusregistratie het geboorteland van de vrouw gebruikt als

enige indicatie voor haar etnische achtergrond.

Hoewel we ook met deze gebrekkige indi-

cator kunnen zien dat het aantal allochto-

ne vrouwen in de abortuspopulatie toe-

neemt blijven op deze manier de tweede

generatie allochtone meisjes en vrouwen,

die in Nederland is geboren, onzichtbaar.

In navolging van het CBS is met ingang

van 2000 niet alleen het geboorteland van

de vrouw geregistreerd, maar ook of haar

beide ouders in Nederland zijn geboren.

Indien dit niet het geval is wordt het

geboorteland van de moeder geregis-

treerd. Dit is de ‘beperkte definitie’ van

allochtonen zoals die ook gebruikt wordt

in de bevolkingsstatistieken van het CBS.

Op deze manier kunnen ook de meisjes van de tweede generatie worden geïdentifi-

ceerd. Dit leidt uiteraard tot een hoger percentage allochtone abortuscliëntes.

In grote lijnen kan gesteld worden dat van

elke tien vrouwen die in een abortuskliniek

een zwangerschap laat afbreken er zes

van allochtone herkomst zijn. Van deze

groep is ongeveer 30% (oorspronkelijk)

afkomstig van Suriname en de

Nederlandse Antillen, 15% heeft een

Turkse of Marokkaanse achtergrond en de

overige 55% is afkomstig uit diverse ande-

re landen. Uit het onderzoek van

Mouthaan, de Neef en Rademakers (1998)

weten we dat het hier vooral gaat om

diverse Afrikaanse landen (waaronder

Ghana, Kaapverdië, Somalië en Zaïre),

landen in Oost-Europa, Irak, Iran, China,

en landen in Midden- en Zuid-Amerika (m.n. de Dominicaanse Republiek, Brazilië,

Colombia en Chili). Een deel van deze vrouwen is in ons land als asielzoekster of verblijft

er illegaal. .

Als we de aantallen abortus in de verschillende groepen afzetten tegen het totale aantal

vrouwen van deze herkomst in Nederland kan het abortuscijfer worden berekend. Omdat

we niet beschikken over de exacte man/vrouw-verdeling per leeftijdsgroep (wel voor de

etnische groep als geheel) spreken we in tabel 24 van het geschatte abortuscijfer.

Het is duidelijk dat allochtone vrouwen een risicogroep vormen met betrekking tot onge-

wenste zwangerschap en abortus. In vergelijking met het abortuscijfer voor alle in

Nederland wonende vrouwen in de vruchtbare leeftijd (8.0) is het abortuscijfer bij de

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus30

Tabel 22: Abortus naar geboorteland vrouw

(1992 en 2000); in %

Geboorteland 1992 2000

Nederland (aut.) 57.0 49.7

Suriname 11.3 8.0

Ned. Antillen (incl Aruba) 4.2 6.1

Turkije 5.1 3.3

Marokko 2.8 3.9

Andere landen 19.6 29.0

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

Tabel 23: Abortuscliëntes naar land van her-

komst (eerste en tweede generatie) (2000)

Land van herkomst 2000

Nederland (aut.) 38.4

Suriname 11.2

Ned. Antillen (incl Aruba) 7.1

Turkije 4.1

Marokko 5.2

Andere landen 34.0

Totaal 100.0

N= 17.657

Page 35: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

diverse allochtone groepen bijna drie tot

ruim tien maal zo hoog. Ten opzichte van

1992 zijn de abortuscijfers in alle groepen

toegenomen, onder Antilliaanse vrouwen

is het zelfs meer dan verdubbeld. Waarom

het abortuscijfer bij Antilliaanse meisjes en

vrouwen zoveel hoger is dan bij

Surinaamse is onduidelijk. Het kan zijn dat

in het Surinaamse cijfer de verschillen tus-

sen de diverse Surinaamse bevolkings-

groepen gemiddeld worden: onder

Creools-Surinaamse vrouwen ligt het

abortuscijfer vermoedelijk hoger, onder

Hindoestaanse vrouwen juist lager. Van de ongespecificeerde groep vrouwen uit ‘ande-

re landen’ kunnen we geen abortuscijfer berekenen. Wel is duidelijk dat zij een belangrij-

ke risicogroep vormen: één op de drie abortuscliëntes hoort tot deze categorie.

Het is duidelijk dat de toename van het aantal abortus in Nederland voor een belangrijk

deel kan worden toegeschreven aan de stijging van het aantal allochtone cliëntes. Niet

alleen is hun aandeel relatief toegenomen binnen de abortuspopulatie, ook de abortus-

cijfers per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd zijn gestegen. Daarnaast is het aantal

allochtonen in de Nederlandse samenleving toegenomen. Het aantal allochtonen van de

eerste generatie steeg van 1.311.000 (1997) naar 1.418.000 (2000), het aantal tweede

generatie allochtonen van 450.000 (1997) naar 519.000 (2000). De hogere abortuscijfers

leiden derhalve ook tot een absolute toename van het aantal zwangerschapsafbrekin-

gen.

Als we kijken naar het anticonceptiegebruik van de allochtone abortuscliëntes in het

halfjaar voorafgaand aan de ingreep valt vooral op dat de vrouwen veel vaker dan

autochtone vrouwen geen enkele vorm van anticonceptie toepasten. Aan de andere

kant is ook duidelijk dat veel allochtone vrouwen wel de pil gebruikt hebben. Dat ze des-

ondanks toch zwanger zijn geworden heeft te maken met het feit dat allochtone vrou-

wen meer moeite hebben met of ambivalent zijn over het gebruik van de pil en er daar-

om ook vaker mee stoppen. Pilgebruik is omgeven met angsten, klachten en

misvattingen. Ook worden meer fouten gemaakt in het gebruik van de pil (Rademakers,

Mouthaan en de Neef, 2002).

Jaarverslag Landelijke Abortus 31

Tabel 24: Geschat aantal abortus per 1000

vrouwen (15-44 jaar) naar land van herkomst

(1992 en 2000)

Land van Abortus- Abortus-

herkomst cijfer 1992 cijfer 2000

Suriname 31.5 39.2

Ned. Antillen

(incl. Aruba) 34.5 86.8

Turkije 17.4 21.8

Marokko 13.7 24.5

Tabel 25: Anticonceptiegebruik in het halfjaar voorafgaand aan de abortus, naar land van

herkomst (2000); in %

Land van herkomst Pil Condooms C.I./P.O. Overige Geen

anticonceptie anticonceptie

Nederland (aut.) 30.1 35.8 10.9 9.1 14.1

Suriname 37.7 24.6 3.5 4.5 29.7

Ned. Antillen

(incl. Aruba) 41.6 24.9 5.8 9.7 18.0

Turkije 39.3 17.0 9.0 8.1 26.6

Marokko 41.6 17.2 5.1 6.4 29.7

Andere landen 25.7 26.7 12.6 8.6 26.4

3.4 Allochtone vrouwen

Page 36: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Dat condooms weinig populair zijn heeft vaak ook te maken met de negatieve houding

van allochtone mannen ten opzichte van condoomgebruik. Dit zou beschouwd worden

als een aantasting van hun ‘mannelijkheid’ (Rademakers, Mouthaan en de Neef, 2002).

Dat dit niet alleen consequenties voor de preventie van ongewenste zwangerschap en

abortus, maar ook voor het voorkomen van seksueel overdraagbare aandoeningen en

hiv/aids mag duidelijk zijn. In 1999 en 2000 werd er in Nederland een toename van soa

(gonorroe, syphilis, chlamydia) geconstateerd. In Amsterdam bleek in de jongere leef-

tijdscategorie (15-24 jaar) zelfs sprake van een verdubbeling (GGD Amsterdam, 2000).

Bij sommige allochtone groepen komen soa relatief meer voor dan bij de bevolking als

geheel. In de populatie van een gezondheidscentrum in Amsterdam Zuid-Oost (50% van

de patiënten is van Surinaams/Antilliaanse herkomst, 25% heeft een andere allochtone

achtergrond en 25% is autochtoon Nederlands) werd in 2000 een sterke toename van

gonorroe en chlamydia-infectie beschreven. Ook lag het totaal aantal in 2000 geregis-

treerde gevallen van gonorroe hier ver boven de geschatte landelijke incidentie (van

Bergen, 2001)

In de cijfers van de abortusregistratie zien we dat Surinaamse, Antilliaanse en

Marokkaanse meisjes en jonge vrouwen tussen de 15 en 24 (ook) een risicogroep zijn

voor ongewenste zwangerschap en abortus. Hetzelfde geldt –in iets mindere mate-

voor de meisjes en vrouwen uit ‘andere landen’. Turkse abortuscliëntes zijn gemiddeld

iets ouder

De leeftijd hangt ook samen met de burgerlijke staat en leefsituatie van de vrouwen.

Van de autochtone vrouwen is 23,4% getrouwd, 34,0% is niet getrouwd en alleenwo-

nend en 16.2% woont nog bij haar ouders. Van de Surinaamse vrouwen (de percenta-

ges geven respectievelijk de situatie van de 1e en de 2e generatie weer) is 15,0%-3,6%

getrouwd, woont 39,7%-40,3% ongehuwd alleen, en 13,9%-46,4% bij hun ouders. Bij

Antilliaanse vrouwen zijn deze cijfers 9,1%-4,2% (gehuwd), 48,8%-33,3% (ongehuwd

alleenwonend) en 17,1%-47,9% (bij ouders).

De Turkse vrouwen zijn juist meestal getrouwd: 60,9% (1e generatie) en 23,0% (2e

generatie). Van hen woont 11,2%-14,6% ongehuwd alleen en 7,8%-41,0% bij de ouders.

Marokkaanse vrouwen nemen in dit opzicht een tussenpositie in. Van hen is 29,8%-

12,7% getrouwd, 22,9%-36,0% woont ongehuwd alleen en 17,6%-40,4% bij de ouders.

Op de Marokkaanse vrouwen na hebben de meeste allochtone abortuscliëntes al één of

meer kinderen. Van de Turkse vrouwen heeft een kwart al drie of meer kinderen op het

moment van de abortus. Voor hen is de zwangerschapsafbreking eerder een middel om

het uiteindelijke kindertal te beperken en niet, zoals bij de Marokkaanse vrouwen, een

manier om gezinsvorming uit te stellen.

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus32

Tabel 26: Abortus naar land van herkomst en naar leeftijd (2000); in %

Land van herkomst ≤ 19 20-24 25-29 30-34 35-39 ≥ 40

Nederland (aut.) 13.7 18.5 19.2 21.7 18.4 8.5

Suriname 16.2 24.3 22.5 17.0 14.0 5.9

Ned. Antillen (incl. Aruba) 17.8 32.1 26.1 12.5 8.9 2.5

Turkije 6.6 25.5 23.8 21.2 17.0 5.8

Marokko 11.9 33.2 23.0 17.7 9.9 4.4

Andere landen 14.4 23.1 26.1 19.2 11.8 5.4

Page 37: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Allochtone vrouwen hebben vaker al een eerdere zwangerschap af laten breken.

Ondanks hun relatief jonge leeftijd is circa 45% van de Surinaamse en Antilliaanse cliën-

tes al eerder bij een abortuskliniek geweest. Bij de Turkse en Marokkaanse vrouwen ligt

dat percentage op een derde.

Surinaamse en Antilliaanse vrouwen komen gemiddeld iets later in de zwangerschap

voor een abortus dan autochtone en Turkse en Marokkaanse vrouwen. Dit kan samen-

hangen met de leeftijd: voor jonge(re) meisjes duurt het vaak iets langer voor zij een

zwangerschap herkennen en er mee naar buiten durven te komen. Toch valt juist op dat

alle groepen redelijk snel de abortushulpverlening kunnen vinden, en dat er dus geen

extra grote belemmeringen voor allochtone vrouwen en meisjes lijken te zijn in de toe-

gankelijkheid en bereikbaarheid van de zorg.

Jaarverslag Landelijke Abortus 33

3.4 Allochtone vrouwen

Tabel 27: Abortus naar land van herkomst en naar aantal levende kinderen (2000); in %

Land van herkomst 0 1 2 3 4 ≥ 5

Nederland (aut.) 56.5 15.0 19.0 7.3 1.7 0.5

Suriname 41.7 23.0 21.6 7.7 4.2 1.9

Ned. Antillen (incl. Aruba) 41.4 25.2 19.0 10.1 3.6 0.7

Turkije 31.6 16.3 28.6 14.8 6.8 2.1

Marokko 58.8 19.1 10.4 5.9 3.3 2.6

Andere landen 49.2 21.1 18.4 6.7 2.9 1.7

Tabel 28: Abortus naar land van herkomst en naar aantal eerdere abortus (2000); in %

Land van herkomst 0 1 2 3 ≥ 4

Nederland (aut.) 76.7 19.0 3.4 0.7 0.1

Suriname 55.2 31.1 9.4 2.7 1.7

Ned. Antillen (incl. Aruba) 55.6 31.8 7.8 3.8 1.0

Turkije 68.0 25.6 5.4 0.6 0.4

Marokko 67.5 24.1 6.0 1.2 1.2

Andere landen 57.7 30.0 8.3 2.5 1.6

Tabel 29: Abortus naar land van herkomst en naar zwangerschapsduur

in conceptie-weken (2000); in %

Land van herkomst ≤ 6 7-10 11-14 ≥ 14

Nederland (aut.) 69.7 20.4 6.7 3.2

Suriname 56.9 31.5 8.3 3.3

Ned. Antillen (incl. Aruba) 57.2 32.6 6.6 3.6

Turkije 66.7 22.8 7.2 3.3

Marokko 62.9 25.3 6.9 4.8

Andere landen 60.6 28.8 6.7 3.9

Page 38: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

3.5 Ongewenste zwangerschap en abortus bij jongeren

Sinds de jaren zeventig daalde het aantal abortus bij jongeren in Nederland. In 1992 was

het abortuscijfer onder tienermeisjes 4.2. In dezelfde periode was ook het aantal

geboorten bij tieners afgenomen. In 1996 was het geboortencijfer bij meisjes onder de

20 jaar 4.1. Daarmee had Nederland internationaal een bijzonder gunstige positie op het

gebied van tienerzwangerschappen. Regelmatig kwamen buitenlandse beleidsmakers

en voorlichters naar Nederland om te leren van onze ervaringen. De verklaring voor het

lage aantal tienerzwangerschappen werd in het algemeen toegeschreven aan het open

seksuele klimaat in Nederland, de kwaliteit van de seksuele voorlichting, de pragmati-

sche, niet-moraliserende houding van ouders, leerkrachten en hulpverleners ten opzich-

te van de seksualiteit van jongeren en de goede toegankelijkheid van anticonceptiemid-

delen. De meeste jongeren gebruikten al gelijk bij hun eerste geslachtsgemeenschap

anticonceptie, meestal de pil, condooms of een combinatie van beide (‘Double Dutch’).

In 1997 begint het aantal geboorten bij tieners echter te stijgen. Deze toename van het

aantal tienermoeders gaat weliswaar langzaam, maar zet zich gestaag door. Het blijkt

hier vooral (maar niet uitsluitend) te gaan om een verschijnsel onder allochtone meisjes:

van de 2300 tienermoeders in 1999 is ruim 1400 allochtoon. Het aantal Turkse tiener-

moeders is naar verhouding groter dan dat voor de andere allochtone groepen. Dit is

echter in de meeste gevallen een gewenste zwangerschap, die past binnen het patroon

van gezinsvorming op jonge leeftijd. Ook binnen de Antilliaanse/Arubaanse bevolkings-

groep komen verhoudingsgewijs veel tienermoeders voor. Deze zwangerschappen zijn

veelal niet gepland (Garssen en

Sprangers, 2001)

Doordat de analyses van de abortusregis-

tratie een aantal jaren niet zijn uitgevoerd

kunnen we nu pas constateren dat zich in

de afgelopen jaren ook een enorme stij-

ging van het aantal abortus bij tienermeis-

jes heeft voorgedaan.

In absolute aantallen betekenen deze cij-

fers dat er in 2000 ruim 2300 tienermeis-

jes een baby kregen terwijl 3900 meisjes

een abortus lieten uitvoeren.

In vergelijking met andere West-Europese landen en de Verenigde Staten zijn de

Nederlandse tienerzwangerschapscijfers nog steeds laag. Ter vergelijking: in de

Verenigde Staten ligt het geboortencijfer bij tieners op 54.4 per 1000 meisjes, in

Duitsland op 13.0 en in Frankrijk op 9.1. Toch is de stijging van het aantal tienerzwanger-

schappen, en vooral van het aantal abortus onder tieners, voor Nederland bijna drama-

tisch te noemen. Het lijkt er op dat het anticonceptiegedrag en de seksuele leefstijl van

jongeren de afgelopen jaren aanmerkelijk risicovoller zijn geworden. Of dit het geval is

weten we niet: na het ‘Jeugd en Seks’-onderzoek uit 1995 heeft geen representatief

onderzoek meer plaatsgevonden naar seksualiteit en veilig vrijen bij jongeren. Een

belangrijke reden daarvoor is dat financiers geen reden zagen te investeren in onder-

zoek naar een doelgroep die het zo geweldig goed deed op het gebied van preventie.

Inmiddels heeft de werkelijkheid ons echter ingehaald en lijkt onderzoek naar de achter-

gronden van deze toename van tienerzwangerschappen (en soa) dringend geboden.

Abortus bij in Nederland wonende vrouwen

Jaarverslag Landelijke Abortus34

Tabel 30: Geboorten-, abortus- en zwanger-

schapscijfers per 1000 meisjes (15-19 jaar) in

Nederland (1980-2000)

Jaar Geboorten- Abortus- Zwanger-

cijfer cijfer schapscijfer

1980 9.2 5.3 14.5

1985 5.0 4.4 9.4

1990 6.4 4.0 10.4

1992 5.8 4.2 10.0

2000 5.5 8.6 14.1

Page 39: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Ook de ontwikkeling van beleidsmaatregelen, alsmede van materialen en methodieken

voor de preventie, opvang en begeleiding van tienermoeders, verdienen zeker aan-

dacht.

Als we op basis van de registratiegegevens een profiel opstellen van de jonge meisjes

(tot en met 19 jaar) in de abortushulpverlening dan is 37,2% autochtoon Nederlands,

12,8% Surinaams, 9,0% Antilliaans/Arubaans, 1,9% Turks en 4,4% Marokkaans. Eén op

de drie meisjes (34,7%) heeft een ander herkomstland.

Het merendeel van de meisjes (54,5%) is 18 of 19 jaar, 21,8% is 17 jaar, 14,2% is 16, 6,5%

is 15 en 3,1% is 14 jaar of jonger. De meeste meisjes (92,5%) hebben nog geen eerder

abortuservaring, 6,8% had al eerder een abortus en 0,7% twee maal.

De meeste meisjes hadden in het halfjaar voor de abortus een anticonceptiemiddel

gebruikt: meestal condooms (31,3%) of de pil (31,2%). Eén op de vier (27,4%) had geen

anticonceptie gebruikt. Nader onderzoek zou inzicht moeten geven in wat er bij deze

meisjes nu precies is mis gegaan met het anticonceptiegebruik.

3.6 Medisch technische aspecten van de behandelingen

In 2000 is er voor gekozen om de behandelmethode uitgebreider te registreren dan in

de jaren er voor. De reden daarvoor was onder andere dat in 2000 de mogelijkheid van

een medicamenteuze afbreking van de zwangerschap door middel van het middel

mifepriston (ook wel de ‘abortuspil’) genoemd. Het middel werd in 2000 in twee klinie-

ken in het kader van een onderzoek toegepast. De meeste andere klinieken boden in

dat jaar deze behandelmethode nog niet aan.

Evenals in voorgaande jaren zijn de meeste vrouwen behandeld door middel van een

zuigcurettage (vacuümaspiratie). Ook de reguliere overtijdbehandeling (tot maximaal 16

dagen ‘over tijd’) wordt uitgevoerd door middel van een zuigcurettage. Omdat bij deze

ingreep een kleine zuigcanule wordt gebruikt is het niet nodig de baarmoedermond

vooraf op te rekken.

Onder de categorie ‘andere methode’ val-

len met name gespecialiseerde technie-

ken voor het afbreken van tweede trimes-

ter zwangerschappen.

De meeste vrouwen (70,0%) werden

behandeld onder lokale verdoving, bij 8%

vond sedatie plaats 14,0% werd behan-

deld onder volledige anesthesie. Bij 6,8%

werd een andere vorm van anesthesie

toegepast en 1,1% werd zonder verdoving

behandeld. In 99,8% van de gevallen von-

den geen complicaties plaats. Vier vijfde

(79,7%) gingen dezelfde dag weer naar

huis, 3,9% werd één dag opgenomen en

16,4% bleef twee dagen in de kliniek.

Jaarverslag Landelijke Abortus 35

Tabel 31: Abortus naar behandelmethode

(1992 en 2000); in %

Behandelmethode 1992 2000

Overtijdbehandeling 25.6 24.7

(vacuümaspiratie)

Overtijdbehandeling -- 1.5

(medicamenteus)

Vacuümaspiratie 70.2 65.1

Medicamenteus -- 0.3

(mifepriston)

Andere methode 4.2 8.4

Totaal 100.0 100.0

N= 17.218 17.657

3.5 Ongewenste zwangerschap en abortus bij jongeren / 3.6 Medisch technische aspecten van de behandelingen

Page 40: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Asielzoekers

Jaarverslag Landelijke Abortus36

A S I E L Z O E K E R SKrinka Bauer, directeur Stimezo Groningen

Uit de registratiegegevens blijkt dat het abortuscijfer onder vrouwelijke asielzoekers

aanmerkelijk hoger ligt dan bij vrouwen van Nederlandse origine. Het land van herkomst

bij de doelgroep ‘vrouwelijke asielzoekers’ is zeer divers. Hierdoor vraagt deze hete-

rogene groep vrouwen, met verschillende culturele en maatschappelijke kenmerken en

achtergronden, om een specifieke aanpak qua voorlichting en hulpverlening. Om een

indruk te krijgen hoezeer hun opvattingen, gewoonten en gedrag verschillen van de

Nederlandse gebruiken, een ervaringsvoorbeeld uit één van de abortusklinieken.

Een Engelssprekende, allochtone vrouw afkomstig uit Afrika heeft haar zwangerschap af

laten breken en komt, zoals dat gaat, na 3 weken terug voor een nacontrole in de

kliniek. Deze vrouw wordt geadviseerd om ter bescherming een anticonceptiemiddel te

gaan gebruiken. Ze besluit om de prikpil te nemen. Na een week verschijnt de vrouw

alweer in de kliniek met de vraag: ‘Ben ik nu zwanger?’ Aangezien ze geen menstruatie-

bloeding had gehad, was bij haar paniek ontstaan over het nogmaals in verwachting

zijn. In de kliniek werd uitgelegd dat door de prikpil haar menstruatiecyclus onregelmatig

kan worden of zelfs kan worden uitgesteld. Haar onrust probeerde het personeel van

de kliniek weg te nemen door haar uitvoerig te informeren. Ondanks de volledige voor-

lichting keerde de vrouw na twee weken weer terug naar de kliniek met dezelfde vraag.

Ze had nog geen bloedverlies gehad en wilde toch een zwangerschapstest, want haar

vriend had hierop aangedrongen. Het is volgens haar cultuur namelijk gewoon dat bij

het uitblijven van de menstruatie een vrouw zwanger is. Wederom werd de vrouw ver-

teld dat bij de prikpil de mogelijkheid bestaat dat haar ongesteldheid uitblijft of onregel-

matig is. Toch bleef ze nog herhaaldelijke malen terugkomen naar de kliniek, omdat dit

in haar beleving niet kon.

In dit voorbeeld is de taal geen belemmering geweest bij het overbrengen van informa-

tie, maar het onbegrip van de allochtone vrouw over het feit dat ze geen bloedverlies

kreeg. Volgens haar denkwijze is het gebruikelijk dat de vrouw ongesteld wordt, en zo

niet, dat er dan een zwangerschap moet zijn ontstaan. Het was niet aan haar duidelijk te

maken dat de prikpil de cyclus kon beïnvloeden.

De diverse belevingen van de uit verschillende landen afkomstige vrouwelijke asielzoe-

kers zijn zeer interessant, maar vereisen een andere manier van voorlichting en behoe-

ven een specifieke aanpak. Naast de belevingswijze is binnen de hulpverlening het

inspelen op non-verbale communicatie, indien de taal een probleem is, erg moeilijk.

Eveneens zijn de gedragsvormen en gewoonten in iedere cultuur anders, waardoor

iedere vrouw om specifieke zorg vraagt en deze ook krijgt binnen de abortusklinieken.

Page 41: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

A B O R T U S B I J V R O U W E N U I T H E T B U I T E N L A N D ( 2 0 0 0 )

4.1 Inleiding

Vanaf het eind van de jaren zestig ontstond er binnen West Europa een verschijnsel dat

ook wel ‘abortustoerisme’ werd genoemd. Ongewenst zwangere vrouwen uit landen

met een restrictieve wetgeving op het gebied van abortus, of uit landen waar het (laten)

uitvoeren van een zwangerschapsafbreking illegaal was, reisden naar meer liberale lan-

den zoals Nederland en Groot-Brittannië om hun zwangerschap te laten afbreken. In

1975 werden in Nederland 84.000 vrouwen uit het buitenland behandeld, die voorname-

lijk afkomstig waren uit West Duitsland en België/Luxemburg. Ter vergelijking: in dat zelf-

de jaar werden ongeveer 15.000 in Nederland wonende vrouwen behandeld. Pas in

1986 oversteeg het percentage in Nederland wonende cliëntes het aandeel van de bui-

tenlandse vrouwen.

De redenen voor vrouwen om naar Nederland te komen hadden vooral te maken met

de toegankelijkheid van de hulpverlening, het feit dat in ons land zowel eerste als twee-

de trimester behandelingen kunnen worden uitgevoerd, dat de wetgever –behalve de 5

dagen wachttijd- geen strenge indicaties stelt als voorwaarde voor de ingreep, en dat

de hulpverlening gekenmerkt werd door een vrouwvriendelijke, cliëntgerichte benade-

ring. In België was abortus tot 1990 onder alle omstandigheden verboden, waardoor het

‘probleem’van de ongewenste zwangerschap vrijwel als geheel naar Nederland werd

getransporteerd. Voor deze vrouwen was het nauwelijks een keuze om naar Nederland

te komen: zij hadden geen andere mogelijkheid. Voor vrouwen uit West Duitsland, waar

in de jaren zeventig en tachtig een restrictieve wet met strenge indicaties van kracht

was, was de hulpverlening in Nederland vooral aantrekkelijk vanwege de laagdrempelig-

heid en de niet-moraliserende benadering.

Zowel in België als in Duitsland veranderde de wettelijke situatie rondom abortus aan

het begin van de jaren negentig. In België werd in 1990, na jaren van intensieve discus-

sies, een wet aangenomen die abortus in het eerste trimester van de zwangerschap

legaliseerde mits twee artsen vaststellen dat er sprake is van een noodsituatie en er een

wachttijd van 6 dagen in acht wordt genomen. Mede als gevolg van deze wet daalde

het aantal Belgische cliëntes dat naar Nederland afreisde voor een zwangerschapsaf-

breking snel. Daarnaast daalde het aantal ongewenst zwangere vrouwen in België, ver-

moedelijk door een toename van de kwaliteit van het anticonceptiegebruik, met als

gevolg dat België inmiddels het land is met het laagste abortuscijfer per 1000 vrouwen in

de vruchtbare leeftijd (5.7).

In Duitsland kwam er na de eenwording een nieuwe abortuswet, die een compromis

was tussen de oude, restrictieve West Duitse en de oude, permissieve Oost-Duitse wet.

Omdat het veel moeite kostte om deze twee wetten op één lijn te krijgen werd eerst

een tweejarige overgangssituatie (1990-1992) vastgesteld, waarbij de oorspronkelijke

wetten in de betreffende gebieden van kracht bleven. Uiteindelijk duurde het tot 1995

voor er een nieuwe abortuswet in Duitsland werd aangenomen. Deze wet legaliseert

abortus in de eerste twaalf weken van de zwangerschap, op voorwaarde dat de vrouw

zich laat adviseren door een sociaal-medisch team.

Jaarverslag Landelijke Abortus 37

4.1 Inleiding

Page 42: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

4.2 Landen van herkomst

Door de liberalisering van de wetten in de landen om ons heen en de verbetering van de

hulpverleningsmogelijkheden in eigen land zien we het laatste decennium een sterke

daling van het aantal buitenlandse abortuscliëntes.

Sinds 1992 is het aantal Duitse vrouwen

met ongeveer twee derde afgenomen, het

aantal Belgische cliëntes is gehalveerd.

Terwijl in het midden van de jaren tachtig

nog duizenden Spaanse vrouwen naar

Nederland kwamen is hun aantal anno

2000 vrijwel nihil. De enige toename zien

we in de categorie ‘overige landen’.

Volgens de Inspectie voor de

Gezondheidszorg gaat het hier vooral om

vrouwen uit Oost Europa. Omdat deze

groep heterogeen is en we verder geen

informatie hebben over de achtergronden

van deze vrouwen zijn zij niet in de volgen-

de tabellen opgenomen.

4.3 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes

Omdat Duitse en Belgische vrouwen de grootste –uit één land afkomstige- groepen zijn

die in Nederland worden behandeld gaan we de samenstelling van deze populaties

nader bekijken. Ter vergelijking zijn ook de gegevens van de in Nederland wonende

cliëntes in de tabellen vermeld.

Terwijl de leeftijdsverdeling van de Duitse meisjes en vrouwen ongeveer gelijk is aan die

van de Nederlandse cliëntes, zijn er opmerkelijk veel Belgische tienermeisjes die zich in

Nederland laten behandelen. Voor drie kwart gaat het om meisjes van 18 en 19 jaar,

voor een kwart (27,1%) om jongere meisjes. Wanneer we dit percentage extrapoleren

naar het totale aantal Belgische cliëntes dat in Nederland behandeld wordt gaat het om

ruim 400 tienermeisjes. Mogelijk is de abortushulpverlening in België minder toegankelijk

voor jongere meisjes dan voor oudere vrouwen.

Twee derde van de meisjes en vrouwen die uit het buitenland naar Nederland komen

zijn niet gehuwd. In het opzicht van burgerlijke staat wijken zij nauwelijks af van de

Nederlandse populatie.

Abortus bij vrouwen uit het buitenland

Jaarverslag Landelijke Abortus38

Tabel 32: Aantal abortus provocatus naar

land van vestiging (1992-2000)

Land van vestiging 1992 2000

Nederland 19.422 27.205

Duitsland 4.970 1.603

België/Lux. 2.832 1.473

Spanje 134 7

Overige 2.256 3.038

Onbekend 18 9

Totaal 29.632 33.335

Bron: Rademakers 1995, IGZ (2000)

Tabel 33: Abortus naar land van vestiging en naar leeftijd (2000); in %

Land van vestiging ≤ 19 20-24 25-29 30-34 35-39 ≥ 40

Duitsland 15.5 29.3 21.0 17.9 12.1 4.3

België/Luxemburg 30.0 25.4 21.6 17.7 9.3 5.1

Nederland 14.2 22.8 22.5 19.7 14.5 6.2

Page 43: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

De meeste vrouwen die naar Nederland komen voor een zwangerschapsafbreking heb-

ben geen kinderen. Deze percentages liggen iets hoger dan bij de Nederlandse popula-

tie.

Het merendeel van de Duitse en Belgische vrouwen en meisjes heeft nog geen eerdere

abortuservaring.

Zowel in het opzicht van het aantal levende kinderen als van het aantal eerdere abortus

lijken de Duitse en Belgische cliëntes vooral op de groep autochtone Nederlandse vrou-

wen. Het zou ook zo kunnen zijn dat inderdaad vooral autochtone Duitse en Belgische

vrouwen naar Nederland komen voor een abortus, en dat migranten vooral in het eigen

land hulp zoeken. Omdat we van buitenlandse vrouwen niet het geboorteland en het

geboorteland van de ouders registreren blijft deze uitspraak vooralsnog tentatief.

Als we kijken naar de zwangerschapsduur van de buitenlandse cliëntes wordt vooral

duidelijk waarom deze vrouwen en meisjes naar Nederland komen. Het merendeel komt

naar ons land om een tweede trimester zwangerschap af te laten breken. De belangrijk-

ste reden daarvoor is dat in hun eigen land de criteria en procedures die gelden voor

een zwangerschapsafbreking boven de 12 weken veel strenger zijn, en dat het moeilijk,

zo niet onmogelijk is om in het eigen land hulp te krijgen.

Jaarverslag Landelijke Abortus 39

Tabel 34: Abortus naar land van vestiging en naar burgerlijke staat (2000); in %

Land van vestiging Gehuwd Nooit gehuwd Gescheiden Weduwe

Duitsland 26.7 65.1 7.6 0.5

België/Luxemburg 21.0 69.2 9.6 0.3

Nederland 23.0 69.7 6.8 0.4

Tabel 35: Abortus naar land van vestiging en naar aantal levende kinderen (2000); in %

Land van vestiging 0 1 2 3 4 ≥ 5

Duitsland 57.1 20.5 15.2 4.8 2.1 0.2

België/Luxemburg 54.5 25.7 12.6 5.1 1.5 0.6

Nederland 51.4 18.8 18.5 7.4 2.6 1.3

Tabel 36: Abortus naar land van vestiging en naar aantal eerdere abortus (2000); in %

Land van vestiging 0 1 2 3 ≥4

Duitsland 70.7 21.7 5.7 1.2 0.6

België/Luxemburg 73.4 21.9 2.7 1.5 0.6

Nederland 64.7 25.2 7.0 2.1 0.9

4.2 Landen van herkomst / 4.3 Demografische kenmerken en zwangerschapservaring van de abortuscliëntes

Page 44: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

In Nederland wordt behandeld tot een termijn van de levensvatbaarheid van de vrucht,

met een marge naar beneden om fouten bij de bepaling van de zwangerschapsduur in

te calculeren. Dat betekent dat in ons land, bij een echografische bepaling van de zwan-

gerschapsduur, tot maximaal 22 weken (vanaf de vermoedelijke datum van de concep-

tie) wordt behandeld. Vrouwen die langer zwanger zijn kunnen tot maximaal 24 weken

terecht in Groot-Brittannië.

Het anticonceptiegedrag van de buitenlandse vrouwen is (nog) minder effectief dan dat

van de Nederlandse abortuscliëntes. Pilgebruik komt minder voor, terwijl de meeste

vrouwen geen anticonceptie of condooms gebruikten.

Met name bij de (jonge) Belgische abortuscliëntes liet het anticonceptiegebruik in het

halfjaar voor de ingreep te wensen over. Bijna de helft van de vrouwen uit België

gebruikte in het halfjaar voor de ingreep geen anticonceptie (mogelijk omdat ze ook nog

niet seksueel actief waren).

Abortus bij vrouwen uit het buitenland

Jaarverslag Landelijke Abortus40

Tabel 37: Abortus naar land van vestiging en naar zwangerschapsduur

in conceptieweken (2000); in %

Land van vestiging < 6 7-10 11-14 ≥ 15

Duitsland 24.0 10.5 27.6 37.7

België/Luxemburg 11.1 2.7 31.5 54.6

Nederland 65.0 24.0 7.3 3.6

Tabel 38: Anticonceptiegebruik in het halfjaar voorafgaand aan de abortus,

naar land van vestiging (2000); in %

Land van vestiging Pil Condooms C.I./P.O. Overige Geen

anticonceptie anticonceptie

Duitsland 23.1 25.2 14.5 4.7 32.5

België/Luxemburg 15.9 34.1 2.3 0.0 47.7

Nederland 31.4 29.1 7.9 6.9 24.8

Page 45: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus 41

Page 46: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Conclusies en aanbevelingen

Jaarverslag Landelijke Abortus42

Page 47: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

C O N C L U S I E S E NA A N B E V E L I N G E N

5.1 Ontwikkelingen in aantallen abortus

Het totale aantal abortus (incl. overtijdbehandelingen) dat in Nederland wordt uitgevoerd

neemt sinds 1997 toe. In totaal werden in 2000 33.345 zwangerschapsafbrekingen uit-

gevoerd.

Deze toename wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal in Nederland wonen-

de cliëntes. Deze stijging had zich in 1990 al ingezet, maar gaat met name de laatste

jaren snel. In 1990 bedroeg het abortuscijfer per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd

5.2, anno 2000 is het 8.0. Dit komt overeen met 27.205 zwangerschapsafbrekingen.

Daardoor zijn we niet meer het land met het laagste abortuscijfer ter wereld: België

neemt nu deze positie in met een cijfer van 5.7 per 1000 vrouwen (15-44 jaar).

De belangrijkste verklaring voor de stijging is de absolute en relatieve toename van risi-

cogroepen met betrekking tot ongewenste zwangerschap en abortus in de

Nederlandse bevolking, met name van allochtone vrouwen en meisjes. Daarbij gaat het

niet alleen om vrouwen en meisjes uit Suriname, de Nederlandse Antillen (en Aruba),

Turkije en Marokko, maar vooral ook om vrouwen en meisjes uit ‘andere landen’.

Daarnaast lijkt er in Nederland in het algemeen sprake van minder effectief anticoncep-

tiegedrag. Uit het onderzoek Gezinsvorming van het CBS blijkt dat er een daling is van

het aantal mannen en vrouwen dat zich laat steriliseren, en een toename van het aantal

vrouwen dat geen enkele vorm van anticonceptie gebruikt (de Graaf, 1998). Ook bij jon-

geren zijn er aanwijzingen van meer risicovol seksueel gedrag. Dit leidt niet alleen tot

een absolute en relatieve stijging van het aantal abortus bij tieners, maar ook tot een

toename van het aantal tienermoeders en een hogere incidentie van seksueel over-

draagbare aandoeningen.

Het aantal vrouwen dat uit het buitenland naar Nederland kwamen voor een abortus

neemt gestaag af, vooral door de liberalere wetgeving en de verbeterde hulpverlenings-

mogelijkheden in het eigen land. In 1997 werden 6.853 vrouwen uit het buitenland in

Nederland behandeld, in 2000 6.121. De meeste vrouwen zijn afkomstig uit Duitsland

(1.603) en België/Luxemburg (1.473). Het merendeel van deze vrouwen en meisjes komt

naar ons land om een tweede trimester zwangerschap af te laten breken. Daarnaast is

er nog een groeiende groep vrouwen uit ‘overige landen’. Volgens de Inspectie voor de

Gezondheidszorg gaat het hier vooral om vrouwen uit Oost Europa.

5.2 Ontwikkelingen in de abortuspopulatie

Het merendeel van de abortuscliëntes is tussen de 20 en 35 jaar oud. Er is een toena-

me van het aantal jongeren (tot en met 19 jaar), van 10,9% in 1992 naar 14,2% in 2000.

Het percentage gehuwde vrouwen is in de afgelopen tien jaar steeds verder afgeno-

men. Meer en meer komt abortus vooral voor bij alleenwonende vrouwen. Eén derde

van de cliëntes laat hun eerste zwangerschap afbreken. Bijna de helft van de vrouwen

heeft één of meer kinderen.

Abortuscliëntes verschillen vooral van andere vrouwen in de kwaliteit van hun anticon-

ceptiegebruik. Zij gebruiken vaker minder betrouwbare vormen van anticonceptie, met

Jaarverslag Landelijke Abortus 43

5.1 Ontwikkelingen in aantallen abortus / 5.2 Ontwikkelingen in de abortuspopulatie

Page 48: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

name condooms en overige anticonceptie (waaronder coïtus interruptus, periodieke

onthouding, pessarium, zaaddodende pasta en andere schuimpreparaten). Ten opzich-

te van eerdere jaren is de kwaliteit van het anticonceptiegebruik verder afgenomen.

Het aandeel van allochtone vrouwen en meisjes in de abortuspopulatie neemt toe.

Volgens de ‘beperkte definitie’ van allochtonen van het CBS, die zowel eerste als twee-

de generatie allochtonen omvat, is 61,6% van de abortuscliëntes van allochtone her-

komst zijn. Van deze groep is ongeveer 30% (oorspronkelijk) afkomstig van Suriname en

de Nederlandse Antillen, 15% heeft een Turkse of Marokkaanse achtergrond en de ove-

rige 55% is afkomstig uit diverse andere landen. Uit het onderzoek van Mouthaan, de

Neef en Rademakers (1998) weten we dat het hier vooral gaat om diverse Afrikaanse

landen (waaronder Ghana, Kaapverdië, Somalië en Zaïre), landen in Oost Europa, Irak,

Iran, China, en landen in Midden- en Zuid-Amerika (m.n. de Dominicaanse Republiek,

Brazilië, Colombia en Chili). Een deel van deze vrouwen is in ons land als asielzoekster

of verblijft er illegaal.

5.3 Medisch technische ontwikkelingen

De belangrijkste ontwikkeling in het afgelopen decennium op medisch technisch gebied

was de ‘abortuspil’ (mifepriston). Sinds eind 1999 is mifepriston ook op de Nederlandse

markt beschikbaar. In 2000 is in twee Nederlandse klinieken onderzoek verricht naar

deze medicamenteuze methode van zwangerschapsafbreking (Koster et al. 2001). In

het algemeen kan gezegd worden dat de ‘abortuspil’ door de gebruiksters als een posi-

tieve aanvulling op het Nederlandse hulpverleningsaanbod werd beschouwd. In totaal

werden in 2000 1,8% van de abortuscliëntes met mifepriston behandeld.

Een andere belangrijke medisch technische ontwikkeling betreft de verdoving. Sinds de

jaren zeventig was het gebruikelijk om eerste trimester abortus onder lokale verdoving

te verrichten. Abortus onder narcose gebeurde eigenlijk alleen in ziekenhuizen of in kli-

nieken die gespecialiseerd waren in (verre) tweede trimester behandelingen en waar

een anesthesist in dienst was. In de loop van de jaren negentig kwamen echter nieuwe

middelen beschikbaar waardoor het mogelijk werd ook in andere klinieken vrouwen

onder algehele verdoving te behandelen. Daardoor kiezen nu meer vrouwen ook voor

een eerste trimester abortus onder algehele anesthesie. In totaal werd in 2000 14% van

de vrouwen behandeld onder volledige anesthesie.

5.4 Aanbevelingen

Het is duidelijk dat zich in het afgelopen decennium grote veranderingen hebben voor-

gedaan in de abortushulpverlening. Het aantal cliëntes, vooral allochtone vrouwen en

jongeren, is met name in de laatste jaren sterk toegenomen. Deze ontwikkelingen ver-

dienen ook in de komende jaren voortdurende monitoring en evaluatie. Vanuit een beter

inzicht in de samenstelling van de abortuspopulatie kan de hulpverlening verder aange-

past worden aan de behoeften van de cliëntes en kunnen activiteiten en beleidsmaatre-

gelen ter preventie van ongewenste zwangerschap en abortus worden onderbouwd.

Periodieke analyses van de gegevens uit de abortusregistratie zijn voor dat doel het

belangrijkste instrument.

Belangrijk is om in de komende jaren de kwaliteit van de registratie verder te verbete-

Conclusies en aanbevelingen

Jaarverslag Landelijke Abortus44

Page 49: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

ren, onder meer door preciezere uitleg over de verschillende vragen en antwoordcate-

gorieën en de noodzaak en achtergrond van bepaalde vragen, en door nadere instruc-

ties rondom het invullen van het (papieren of elektronische) registratieformulier.

Daarnaast is van belang om personeel en directies van alle abortusklinieken in

Nederland (nog) sterker te motiveren tot deelname aan de registratie en het opbouwen

van een landelijk bestand. Een grotere deelname komt de representativiteit van de

gegevens verder ten goede. Ten slotte moet gekeken worden naar manieren om de

logistieke en technische aspecten van de abortusregistratie verder te verbeteren.

In het verleden werden regelmatig onderzoeken uitgevoerd onder deelpopulaties in de

abortushulpverlening (jongeren, specifieke groepen allochtone vrouwen). Aan deze

vrouwen werden, op het moment dat zij in de kliniek waren, een aantal aanvullende vra-

gen gesteld over hun anticonceptiegedrag. Op die manier kon een beter beeld verkre-

gen worden van wat er nu eigenlijk precies was misgegaan met de anticonceptie. Het

verdient aanbeveling om dergelijk onderzoek ook in de komende jaren periodiek weer

uit te voeren.

Naast de systematische en continue stroom van gegevens uit de abortusregistratie lijkt

echter ook ander onderzoek nodig. In Nederland is in het afgelopen decennium nauwe-

lijks aandacht geweest voor onderzoek naar anticonceptiegedrag en de preventie van

ongewenste zwangerschap. Het onderzoek ‘Abortus in multicultureel

Nederland’(Mouthaan, de Neef en Rademakers, 1998), gefinancierd door het Ministerie

van VWS, dat bovendien een vervolg kreeg in een project voor de ontwikkeling en imple-

mentatie van materialen en methodieken, vormt hierop een gunstige uitzondering maar

had slechts betrekking op een hele specifieke groep allochtone vrouwen en meisjes.

Op dit moment is inzicht nodig in de achtergronden van het anticonceptiegedrag van

alle Nederlandse vrouwen in de vruchtbare leeftijd, de problemen die zij daarbij ervaren,

de motieven die zij hebben om te kiezen voor een specifiek anticonceptiemiddel, en de

manier waarop dat middel aansluit bij hun leefsituatie en seksuele leefstijl. Uit de onder-

zoeken die periodiek door het CBS worden uitgevoerd weten we alleen wat vrouwen

aan geboorteregeling doen, maar niet wat de achtergronden van dat gedrag zijn. Van

belang is ook de plaats van de hulpverlening: wat is de rol van de huisarts in dit proces,

en voor welke vrouwen en meisjes levert de reguliere hulpverlening onvoldoende infor-

matie, begeleiding en steun bij het anticonceptiegebruik? Deze informatie is uitermate

belangrijk voor de verbetering van de reguliere zorg, maar ook voor de nieuwe centra

voor seksualiteit en geboorteregeling die na de sluiting van de Rutgershuizen zijn opge-

richt.

Sommige groepen verdienen extra aandacht, zowel in onderzoek als bij de ontwikkeling

van preventieactiviteiten. Het abortuscijfer bij alle allochtone vrouwen, maar vooral

onder Antilliaanse en Arubaanse vrouwen en meisjes, maakt gericht onderzoek en

beleid absoluut opportuun. Daarbij moet preventie van ongewenste zwangerschap en

abortus een aandachtspunt zijn, maar zeker ook de preventie van soa en hiv. Omdat dit

gedrag niet in een vacuüm plaatsvindt, maar ingebed is in een sociale en culturele con-

text, dient het onderzoek hier met name aandacht aan te besteden.

Ook van andere allochtone groepen, die in de abortusregistratie niet nader gespecifi-

ceerd worden maar waar we wel enig beeld van hebben, moet de seksuele leefstijl, het

anticonceptiegebruik en gedrag ter preventie van soa/hiv nader in kaart worden

gebracht. Het gaat dan vooral om vrouwen uit Afrika (Ghana, Kaapverdië, Somalië en

Zaïre), Oost Europa, Irak, Iran, China, en vrouwen uit Midden- en Zuid-Amerika (m.n. de

Jaarverslag Landelijke Abortus 45

5.3 Medisch technische ontwikkelingen / 5.4 Aanbevelingen

Page 50: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Dominicaanse Republiek, Brazilië, Colombia en Chili). Een deel van deze vrouwen is in

ons land als asielzoekster of verblijft er illegaal. Het onderzoek ‘Abortus in multicultureel

Nederland’ (Mouthaan, Rademakers, de Neef, 1998) heeft hiertoe een eerste aanzet

gegeven maar laat ook nog een aantal vragen onbeantwoord. Belangrijk is vooral dat

deze onderzoeken beleids- en praktijkgericht zijn en resulteren in aanbevelingen voor

zowel de verbetering van de zorg enerzijds als in aanknopingspunten voor preventie

anderzijds.

Ook jongeren lijken aanmerkelijk meer risico’s te nemen op seksueel gebied. Een herha-

ling van het landelijk representatieve ‘Jeugd en Seks’-onderzoek uit 1995 is daarom

meer dan ooit geboden. Omdat ‘Jeugd en Seks’zich beperkte tot schoolgaande jonge-

ren is echter ook aanvullend onderzoek nodig naar schoolverlaters en werkende jonge-

ren.

In de afgelopen decennia had Nederland een uitzonderlijk gunstige positie op het gebied

van ongewenste zwangerschap en abortus, zowel in de algemene bevolking als onder

jongeren. Het onderwerp verloor daardoor de algemene belangstelling en zakte op het

prioriteitenlijstje van financiers, beleidsmakers, onderzoekers en anderen. De recente

cijfers uit de abortusregistratie, alsmede andere gegevens (toename tienermoeders,

stijging incidentie soa), maken echter pijnlijk duidelijk dat de seksuele gezondheid in

Nederland snel achteruitgaat, en dat dringend actie op dit gebied moet worden onder-

nomen.

Conclusies en aanbevelingen

Jaarverslag Landelijke Abortus46

Page 51: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus 47

Page 52: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus48

Page 53: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

S U M M A R Y

In recent years, the total number of abortions in the Netherlands has risen to 33.335 in

2000. The rise is mainly due to an increasing number of abortions performed on Dutch

residents. In 2000 27.205 Dutch residents had an abortion, which corresponds with an

abortion rate of 8.0 per 1000 women in the fertile age group.

The number of non-residents who came to the Netherlands for an abortion is decre-

asing, due to more liberal legislation and better opportunities for pregnancy termination

in their own countries. In 2000 6.121 women came to the Netherlands from abroad.

Most of them came from Germany (1.603) and Belgium/Luxemburg (1.473). Most of

these women come to have a termination in the second trimester of their pregnancy.

There is also a growing group of women from ‘other countries’, presumably from

Eastern Europe.

Most of the Dutch abortionclients are between 20 and 35 years old. There is a growing

percentage of young people (≤ 19 years): in 2000 they formed 14,2% of the total group

of abortionclients. The number of women living alone is growing. One third of the

women have their first pregnancy terminated. Almost half of the women have one or

more children.

Women from etnic minority groups are a risk group with respect to unwanted pregnan-

cy and abortion. In 2000 61,6% of the abortionclients came from an etnic minority group.

Of these women, 30% originates from Surinam and the Dutch Antilles, 15% from Turkey

and Morocco and 55% from smaller minority groups. Some women of this last group are

asylumseekers or illegal in the country.

Jaarverslag Landelijke Abortus 49

Summary

Page 54: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

L I T E R A T U U R

Bergen J. van. Toegenomen incidentie van gonorroe en infectie met Chlamydia tracho-

matis in een huisartsenpraktijk in Amsterdam Zuid-Oost 1996-2000.

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 145(35): 1691-92, 2001.

Bergh, A.S. van den (red.) et al.

Handboek abortushulpverlening, NGVA 1997-2001 (beschikbaar op Internet).

CBS.

Statistisch Jaarboek 2000, Voorburg/Heerlen 2000.

CBS.

Statistisch Jaarboek 2001, Voorburg/Heerlen 2001.

Garssen J., Sprangers A.

Aantal tienermoeders weer toegenomen. Maandstatistiek voor de Bevolking, februari 2002.

GGD Amsterdam.

Jaarverslag 2000.Geslachtsziektenbestrijding GG&GD Amsterdam, 2000.

Graaf A. De. Geboortenregeling 1998.

Maandstatistiek voor de Bevolking, december 1998.

Henshaw S., Haas T.A., Berentsen K., Carbone E.

Readings on induced abortion; volume 2: a world review 2000, Alan Guttmacher Institute,

New Yourk/Washington, 2001.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 1995. Den Haag, 1996.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 1996. Den Haag, 1997.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 1997. Den Haag, 1998.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 1998. Den Haag, 1999.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 1999. Den Haag, 2000.

Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Jaarrapportage 2000. Den Haag, 2001.

Ketting E., Leseman P.

Abortus en anticonceptie 1983/84. Stimezo, Den Haag, 1986.

Kolkman-Koelink B., Ketting E.

Abortus provocatus in het ziekenhuis. NISSO, Zeist, 1980.

Koster E., Rademakers J., Jansen-van Hees A., Willems F.

Medicamenteuze abortus als alternatief voor de zuigcurettage; eerste ervaringen

met de abortuspil in Nederland; NISSO, Utrecht 2001.

Lamur H. et al.

Caraïbische vrouwen en anticonceptie. NISSO/Eburon, Delft 1990.

Literatuur

Jaarverslag Landelijke Abortus50

Page 55: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Leseman P., Ketting E.

Abortus Provocatus in Nederlandse ziekenhuizen. NISSO, Zeist, 1985.

Mouthaan I., Neef M. de.

Een Marokkaanse vrouw regelt dat zelf! NISSO/Eburon, Delft 1992.

Mouthaan I., Neef M. de, Rademakers J.

Abortus in multicultureel Nederland, NISSO/Eburon, Delft 1998 .

NISSO factsheet

Tienermoeders (beschikbaar op Internet www.nisso.nl), 2001.

Rademakers J. et al.

Overtijdbehandelingen in Nederland. Stimezo Nederland, Den Haag 1986.

Rademakers J.

Abortusregistratie in 1985: In Nederland uniek laag abortuscijfer en daling zet zich nog verder

voort. Signet, 87-1, 25-27, 1987.

Rademakers J.

Abortus in Nederland 1989-1990. Stimezo Nederland, Utrecht, 1992.

Rademakers J.

Abortus in Nederland 1991-1992. Stimezo Nederland, Utrecht, 1995.

Rademakers J., Mouthaan I., Neef M. de. Ongewenste zwangerschap en abortus.

Handboek Interculturele Zorg, Elsevier, Maarssen, 2002.

Schnabel P.

Abortus in Nederland. Stimezo, Den Haag, 1976.

Jaarverslag Landelijke Abortus 51

Literatuur

Page 56: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus52

Page 57: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Bertie van Gelder Centrum

Beestenmarkt 4

4461 CS Goes

T 0113-250050

F 0113-222775

E [email protected]

Bloemenhove/Bea Huis

Herenweg 215

2106 MJ Heemstede

T 023-5289890

F 023-5287837

E [email protected]

Bourgognekliniek

Parallelweg 45c

6221 BD Maastricht

T 043-3211399

F 043-3257969

E [email protected]

Dr. W.F. Storm Kliniek

Strevelsweg 700 / 201-204

3083 AS Rotterdam

T 010-4815522

F 010-4817901

E [email protected]

Mildredhuis

Zijpendaalseweg 101

6814 CH Arnhem

T 026-4436457

F 026-4428973

E [email protected]

MR ‘70

Sarphatistraat 620-626

1018 AV Amsterdam

T 020-6245426

F 020-6386726

E mr70@xs4all

Population Services

Europe (PSE)

Diezenstraat 42-44

1078 JS Amsterdam

T 020-6737241

F 020-6751931

Pretermkliniek

Haringkade 163

2584 ED Den Haag

T 070-3552845

F 070-3523019

E [email protected]

St. Medisch Centrum

Geboorteregeling

Kort Rapenburg 1

2311 GC Leiden

T 071-5126941

F 071-5125204

E [email protected]

Oosterparkkliniek

Oosterpark 59

1092 AR Amsterdam

T 020-6932151

F 020-6932152

Stimezo Alkmaar

Magdalenenstraat 28

1811 JR Alkmaar

T 072-5126812

F 072-5112951

Stimezo Plus Den Haag

Van Beverningkstraat 134

2582 VL Den Haag

T 070-3512341

F 070-3548358

E [email protected]

Stimezo Eindhoven

Jan van Schoonvorststraat 22

5611 PK Eindhoven

T 040-2116566

F 040-2123116

E info@abortuskliniekEind

hoven.com

Stimezo Groningen

Radesingel 11

9711 ED Groningen

T 050-3132250

F 050-3112822

E [email protected]

Stimezo Zwolle

Oosterlaan 14

8011 GC Zwolle

T 038-4217000

F 038-4223188

E [email protected]

Jaarverslag Landelijke Abortus 53

Adressen

Page 58: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

Jaarverslag Landelijke Abortus54

Page 59: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is
Page 60: Abortus - Atria...ABORTUS IN NEDERLAND 1.1 De stand van zaken De Nederlandse abortushulpverlening in speciaal daartoe opgerichte klinieken bestaat inmiddels dertig jaar. In 1969 is

StichtingSamenwerkendeAbortuskliniekenNederland

Herenweg 211-215 | 2106 MJ Heemstede | T 023 - 528 7835 | F 023 - 547 3089 | E [email protected] | I www.stisan.nl

Abortus

Jaarverslag

van de landelijke abortusregistratie

1993 - 2000

dr Jany Rademakers

in Nederland

StichtingSamenwerkendeAbortuskliniekenNederland

Ab

ortu

sin

Ne

de

rlan

d 19

93

-20

00

© S

tiSA

N 2002