alibi may 2013

36
ALIBI 2 / jaargang 43 1. ALIBI jaargang 43 ● nummer 3 Zuidas: Undercover- advocaten p.18 ‘Van kranten- koppen en opinies lig ik niet meer wakker’ - Neelie Kroes

Upload: alibi-magazine

Post on 29-Mar-2016

224 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Interview met Nellie Kroes, Zuidas undercover, Alibi International

TRANSCRIPT

Page 1: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

1.

ALIBI

jaargang 43 ● numm

er 3

Zuidas: Underc

over-

advocaten p.18

‘Van kranten-koppen en opinies lig ik niet meer wakker’ - Neelie Kroes

Page 2: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

2.

Woord van onze hoofdredacteur

Lieve Alibi-lezer,

Je bent rechtenstudent en je wilt wat in het leven; je hebt een doel voor ogen of je weet welke richting je op zou willen. Misschien dat je al vanaf kleins af aan weet wat jouw toekom-

stige droombaan zal worden of dat je nog zoekende bent. Maar feit is dat je bij verschillende ‘toekomst dromen’ weer verschillende kwalitei-ten (lees: competenties) nodig hebt en die kunnen nogal uiteenlopen. Zaak is dus om je altijd te oriënteren op de toekomst en een geschikte manier om dat te doen is zoveel mogelijk te lezen zodat je weet wat je aanspreekt en wat je interessant vindt. En met zoveel mogelijk le-zen bedoel ik natuurlijk: Alibi lezen. Want wat heb je nog meer nodig? Naast interviews met inspirerende personen (dit keer Neelie Kroes en Undercoveradvocaten afkomstig van de Zuid-as!!) besteden we ook veel aandacht aan verschillende rechtsgebieden en kun je lezen hoe het is om stage te lopen binnen de advocatuur. Kortom: voor je ligt een num-mer vol met inspirerende ideeën en personen. En of je nu al precies voor ogen hebt waar jij terecht wilt komen, of nog geen enkel idee hebt; het belangrijkste is dat je erachter probeert te komen op welke punten je nog kunt groeien, zodat je straks ook kunt floreren op die dingen die je niet per se binnen een rechtenstudie leert. Ik wens jullie veel plezier met het lezen van deze Alibi!

Charlotte Waterman

Colofon

Alibi is het opinieblad voor

de juridische faculteit van de

Universiteit van Amsterdam en

verschijnt 4 keer per jaar in een

oplage van 3000 exemplaren.

Wil je schrijven voor Alibi?

Mail dan naar redactie@

alibionline.nl.

Alibi redactie

Oudemanhuispoort 4-6

Kamer A220

1012 CN Amsterdam

www.alibionline.nl

[email protected]

Hoofdredactie:

Charlotte Waterman

Eindredactie:

Tessa Bruinen

Voorzitter:

Lindsey Cooks

Penningmeester:

Wilbert Nieuwenhuizen

Acquisitie:

Philip Rakhou

Webredactie:

Malgosia Krakowska

Vormgeving: Iris Tostrams,

www.irisyuta.nl

Drukwerk: Grafiplan BV

Lees Alibi ook online:www.alibionline.nl

en like ons opwww.facebook.com/opiniebladAlibi

Edito

rial

Page 3: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

3.Inho

ud

4 Neelie Kroes

7 Het studentenpanel: in gesprek met Edgar du Perron

8 Witwaswetgeving in de lage landen

12 Ondernemerschap reportage: Tentor

14 Column: Leugenvinding

16 Een verontrustend begin

18 Zuidas-advocaten op de biechtstoel

22 De beste wederzijdse kennismaking: Loop stage

24 Pijnisfijnenbloedisgoed

28 Bescherming van werknemers bij overgang van onderneming

30 Peace by piece

33 Het F-woord

34 Column: North Korea’s angry rhetoric and the right to self-defense

35 I Law You

4.

30.

24.

8.

international

Page 4: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

4.

Ho

ofd

artike

l

Neelie Kroes

• Charlotte Waterman •

U heeft zowel in de Nederlandse als de Europese poli-tiek veel ervaring. Wat vindt u het meest interessant? De Nederlandse of de Europese politiek? En waarom vindt u dat?Beiden zijn interessant. Mensen begrijpen de nationale politiek vaak beter, het debat is intenser en raakt het hart. Europese politiek is minstens zo belangrijk, maar soms is het moeilijker om de reikwijdte te herkennen en te ervaren. Nationale en Europese politiek lopen in elkaar over. Ik zeg altijd, de Digitale Agenda gaat over mensen, het raakt elk gezin en elk aspect van ons dagelijks leven. Daarmee maak je het verschil voor mensen en dat zorgt ervoor dat ik elke ochtend met plezier naar mijn werk ga.

Hebt u ooit premier van Nederland willen worden? Waarom wel/waarom niet?Ik heb veel dingen geambieerd, maar nooit deze. Niet dat je alles van te voren kunt bedenken, overigens. Als je me in 1970 had verteld (toen ik mijn nationale politieke carrière startte) dat ik in 2013 in Brussel Vice-President zou zijn, zou ik je naar een psychiater hebben gestuurd.

Op welk behaald doel in uw werk bent u het meest trots?Mijn werk met jonge ondernemers. Dat zie ik niet zozeer als een verdienste. Het is vooral de trots om hen de erkenning te geven en de zichtbaarheid die ze verdienen. Wij kunnen zoveel leren van deze jonge mensen, die momenteel extra de zeilen bij moeten zetten. Juist in deze portefeuille zijn jonge mensen de beste adviseurs. Ze nemen het niet alleen op tegen de wereld, maar creëren daarmee ook hun eigen werk in een krappe arbeidsmarkt in Europa. Dus, als ik zie hoe ze een nieuwe app maken of in een ander EU land zich verder ontwikkelen, dan denk ik: goed gedaan! Of: vertel me hoe de EU je kan helpen of meer ruimte voor je kan scheppen (door je niet in de weg te staan).

Ze is Europees Commissaris belast met de portefeuille Digitale Agenda. Daarnaast is ze één van de zeven vicevoorzitters van de Europese Commissie en stond zij in 2008 op nummer 47 van de Forbes-lijst The 100 Most Powerful Women. Ze is een rolvoorbeeld voor velen. Wij spraken haar en daarom speciaal voor de Alibi-lezers: Neelie Kroes!

Page 5: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

5.

Klopt naar uw mening het imago/beeld dat van u in media wordt geschetst?Op mijn leeftijd lig je niet meer wakker van krantenkoppen en opinies. Dat is de grote luxe van het ouder worden. Natuurlijk zie ik dat ik voor sommige mensen een rolmodel ben. Daarom hecht ik wel veel waarde aan heldere en begrij-pelijke communicatie over wat ik doe. Vooral gesprekken met mensen vind ik belangrijk, om te horen wat hen beweegt en wat zij verwachten en nodig hebben van de EU. Ik ben daarbij het instrument, het voertuig om de beweging in gang te zetten. Mijn ego maakt daar geen onder-deel van uit. Als je het hebt over mijn imago dat ik een stevige onderhandelaar ben, dan geef ik je gelijk. Ik ben blij als mensen zien, en zich daardoor gesteund voelen, dat je vrouwen niet gemakkelijk omver kunt duwen.

Uit onderzoek blijkt dat vrouwen nog steeds minder betaald worden dan mannen voor hun arbeid. Hoe denkt u dat dat komt en denkt u dat er een goede oplossing is voor dit probleem?Vraag de mannelijke studenten of zij graag 59 dagen voor niets willen werken. Dat is vergelijkbaar met de situatie van

vrouwen, wanneer zij slecht 81% van de verdiensten mee naar huis nemen in vergelijking tot hun mannelijke col-lega’s. De situatie verbetert wel voor nieuwe afgestudeerde vrouwen, maar dat is meestal voordat ze kinderen krijgen. Dan treedt het grote inkomensverschil op.

Gelooft u in het glazenplafond voor vrouwen?Het gaat er niet om of je het gelooft. Het is helaas een feit dat vrouwen extra drempels tegenkomen. Mijn halve leven heb ik doorgebracht als de enige vrouw in de vergaderka-mer. Het grootste deel van die jaren is doorgebracht bij banken of technologie bedrijven. Bijna allemaal mannen. Wat een verspilling van talent om ons heen. Maar, vrou-wen hebben ook zelf de keuze en de kansen die ze moeten grijpen, naast de cultuur die moet veranderen.

Bent u van mening dat vrije internettoegang als grondrecht in onze Grondwet zou moeten worden opgenomen?Dat is een moeilijke vraag. Ik zie het zeker als een recht. Maar er zijn goede redenen voor en tegen om een dergelijk recht te verankeren in een wet of grondwet. Ik denk dat

“Mijn halve leven heb ik doorgebracht als de enige vrouw in de vergaderkamer.”

Page 6: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

6.

het nu te vroeg is om daarover een knoop door te hakken. We moeten het debat op een goede wijze laten ontwikkelen en er op een Europees, of bij voorkeur mon-diaal niveau naar kijken. Het internet is bij uitstek een mondiaal netwerk dat toegankelijk is overal en voor iedereen. Om die vraag op een nationaal niveau te beantwoorden is een beperkende tactiek. Daarnaast, je kunt iets in de Grondwet opnemen, maar het is vooral de imple-mentatie die bepaalt hoe het uitpakt.

Het is vaak niet met opzet, maar het is wel de werkelijkheid. Je hebt een sterke cultuur nodig van gelijkwaardigheid en een wetgeving die dit ook laat landen op de werkvloer. Ik durf te wedden dat mannen erg voor quota waren als ze in dezelfde situatie zaten als vrouwen.

Wat vindt u van de perikelen rondom de recente invoering van de cookiewet?Regelgeving ontwikkelen voor internet is altijd een nachtmerrie. Alles verandert zo snel, niet in de laatste plaats omdat de kracht van het web is dat het een vrijplaats is.

Maar de werkelijkheid is dat mensen vaak geen idee hebben hoe hun gegevens en gedrag worden gemonitord. En als dit wel gaat tellen dan zorgt het voor wan-trouwen waardoor ze online winkelen vermijden en dat heeft weer gevolgen voor de economie. Daarom is het van belang dat mensen toestemming geven op basis van goede informatie en de digi-tale wereld moet die noodzaak inzien.

“Europese politiek is minstens zo belang-rijk, maar soms is het moeilijker om de reikwijdte te herkennen en te ervaren.”

Ik heb een hekel aan een hoop bureaucratie, maar het vertrouwen van klanten is geen administratieve last, het is gezond verstand. Iedereen moet naar het grote plaatje kij-ken, in plaats van het simpele eigen belang te verdedigen. Dat is onze burgerplicht.

Denkt u dat het voltooien van een rechtenstudie kan bijdragen aan een carrière in de Europese politiek en zo ja: op welke manier?Ja, natuurlijk. Maar een afgeronde studie Rechten is niet alles. Je moet ook een passie hebben en een duidelijke mening. Er zijn vele mensen die teksten kunnen interprete-ren, maar minder mensen die deze kunnen vergezellen van goede ideeën, innovaties en visies voor een betere wereld. Een academische studie leert mensen kritisch reflecteren.

Welk advies zou u de rechtenstudent willen geven?Ga reizen, ga werken in een ander land en blijf alleen bij je partner uit liefde. En bedenk, je hebt bijzondere kwalitei-ten en bent daarin niet de enige. Er zijn vele anderen die dit met je delen.

Page 7: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

7.

Uit de Nationale Studenten Enquête komt de UvA er vaak niet goed vanaf. Toch is er ondanks deze enquête voor de faculteit veel onduidelijkheid over wat precies de klachten van studenten zijn. Vaak ligt de oplossing niet voor het oprapen, maar zit er een complex probleem achter. Hier wil de decaan van de faculteit – Edgar du Perron – graag verandering in brengen door middel van het nieuw inge-voerde studentenpanel. De faculteit is continu (zicht-baar en onzichtbaar) bezig met het verbeteren van onderwijs en andere onderwijs gerela-teerd zaken. Waarschijnlijk dat je dat wel vaker gemerkt hebt door het invullen van bij-voorbeeld evaluatieformulieren na tentamens of doordat de facultaire studentenraad je om je mening heeft gevraagd over het reilen en zeilen van de faculteit. Helaas blijkt dit niet voldoende. Op initiatief van Edgar du Perron zal er een panelgroep in het leven worden geroepen bestaande uit studenten van de drie bachelorjaren met als doel: te weten te komen wat er leeft onder studenten. In de periode april-juni zal het panel wekelijks twee uur bij elkaar komen om te praten, waarbij verschillende onderwerpen de revue passeren. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de inhoud van de opleiding, de studielast, maar ook aan de faciliteiten en de kwaliteit van docenten. De uitkomst van deze acht gesprekken zal de basis vormen voor een rapport met mogelijk enkele aanbevelingen. Een mooie kans dus om zelf te kunnen bijdragen aan het onderwijs. Daar heb je niet alleen zelf wat aan, maar ook de studenten die na jou komen! De gesprekken worden gedaan door de studentleden van het faculteitsbestuur en niet door de decaan zelf, om te voorkomen dat studenten de meest sociaal wenselijke antwoorden zullen geven.

Het meest hoopt Edgar du Perron op uitkomsten van het panel waar je niet snel aan denkt, maar die je zonder al te veel moeite snel kunt implementeren. Het is altijd mogelijk dat een klacht moeilijk verholpen kan worden. Dit kan te maken hebben met bijvoorbeeld financiële en politieke druk van buitenaf of met het simpele feit dat het niet reëel is wat een student vraagt. Het komt uiteindelijk aan op een belangenafweging tussen de klacht van de student

en de mogelijkheden om deze klacht op te lossen. Er blijven natuurlijk situaties bestaan die moeilijk te veranderen zijn. Maar het

belangrijkste is dat er altijd naar de klacht of opmerking wordt geluisterd en naar een oplossing wordt gezocht en dat het voor de faculteit duidelijk wordt op welke punten verbetering mogelijk is. De hoop is dat er een gemêleerde groep studenten uit de werving voortkomt. Mocht jij je aangesproken voe-len, schroom dan niet jouw stem te laten horen in het studentenpanel!

• Charlotte Waterman •

Het studentenpanel: in gesprek met Edgar du Perron

“Een mooie kans dus om zelf te kunnen bijdragen aan het onderwijs.”

Page 8: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

8.

• Michael Hallatu •

In Nederland moet bij het vaststellen van wetgeving rondom de witwasproblematiek rekening worden gehou-den met de relevante Europese richtlijnen. Naar aanleiding van de recente wijziging van onze nationale witwaswet-geving rees bij mij de vraag waarom een dergelijke wet wordt gewijzigd terwijl de Europese richtlijn in datzelfde jaar onderwerp is van wijziging. Het ligt namelijk voor de hand dat juist eerst de richtlijn wordt aangepast en dat implementatie daarvan in nationale wetgeving daarop volgt. Ter illustratie van het juridisch kader waarbinnen deze vraag beantwoord kan worden geef ik een korte intro-ductie op de relevante wetgeving en de richtlijnen waarop deze gefundeerd is. Voorts worden een aantal punten van kritiek op de huidige wetgeving behandeld, gevolgd door enkele suggesties ter verbetering van deze kritiekpunten met de daarbij behorende juridische onderbouwing. Deze juridische onderbouwing zal ik aan de hand van de amoralcalculator theorie van Kagan en Scholz[1] verantwoorden. De theorie ziet op overwegingen die bij betrokkenen kun-nen spelen waardoor zij zich niet aan de wet conformeren (denk hierbij aan de pakkans en de gevolgen van betrap-ping op een strafbaar feit). Daarnaast zal ik ingaan op de cliënt als incompetente partij. Incompetent betekent in de zin van het onderzoek van Kagan en Scholz dat de partij geen kwaad in de zin heeft, maar zich door onkunde of een gebrek aan kennis eventueel niet zal kunnen conformeren aan de relevante rechtsregels.

Alvorens inhoudelijk in te gaan op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) en de daarmee samenhangende Europese richtlijnen, een korte geschiedenis van de WWFT. De WWFT is opge-steld ter implementatie van de Derde EU-witwasrichtlijn (Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad, 2005) en de daarbij behorende uitvoeringsrichtlijn (Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, 2006) en vervangt daarmee haar voorgangers, de Wet Melding

ongebruikelijke transacties (Wet MOT) en de Wet identificatie dienstverlening (WID). Om de reikwijdte van de WWFT goed in te schatten kan men het beste de historie van de regelgeving omtrent het witwassen analyseren. Wanneer men dit doet, blijkt dat de strafbaarstelling van witwassen is geregeld in de artikelen 420bis tot en met 420quater Wetboek van Strafrecht (Sr) na effectuering van de Eerste EU witwasrichtlijn (Richtlijn (91/308/EEG) van de Raad, 1991).[2] Art. 420quinquies Sr is daarbij relevant wanneer een veroordeling op grond van een van de artikelen 420bis – 420quater wordt uitgesproken. De veroordeelde kan op grond van artikel 420quinquies Sr namelijk worden onderworpen aan ont-zetting van de in art. 28 lid 1 sub 1, sub 2 en sub 4 Sr genoemde rechten, alsmede aan ontzetting van de uitoefening van het beroep waarin het misdrijf is begaan.

De belangrijkste doelen van deze wetsartikelen zijn het beschermen van de integriteit van de financiële markten en handel, waarbij bovendien de openbare

orde gehandhaafd moet worden. Het onderscheid tussen art. 420bis Sr en art. 420quater Sr bevindt zich in de intentie van de witwasser. In het geval van art. 420bis Sr is er namelijk sprake van opzet, terwijl in het geval van art. 420quater Sr sprake is van een culpoos delict. In het geval van art. 420quater Sr is er dus geen opzet dat ten grondslag ligt aan het witwassen, maar bestaat er schuld aan de zijde van de dader. In het onderhavige wetsartikel impliceert dit een bewuste samenwerking met de witwasser door de (culpose) dader terwijl deze dader had

Witwaswetgeving in de lage landen

“De betrokken bank bezit echter de dis-cretie om een dubieuze partij – dus zelfs na negatieve resultaten van het onderzoek – als cliënt toe te laten tot de bank.”

Page 9: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

9.

kunnen weten dat het witwassen van crimineel geld onder zijn toezicht plaatsvond.[3],[4]De juridische positie van een instituut volgens de WWFT is te verdelen in vier scenario’s na het doorlopen van het verplichte cliëntenonderzoek. In het eerste scenario is er sprake van deugdelijk onderzoek waarna geen geld wordt witgewassen door de betreffende cliënt. Het tweede scenario heeft betrekking op ondeugdelijk onderzoek terwijl er geen sprake is van witgewassen geld. Door het schenden van haar verplichtingen is het instituut strafbaar o.g.v. de WED. Het derde scenario behelst een deugdelijk onderzoek, waarna wordt witgewassen. Dit geval zal tot ontslag van alle rechtsvervolging moeten leiden wegens de afwezigheid van alle schuld. Het vierde en laatste scenario ziet op een ondeugdelijk onderzoek, waarna het witwas-sen heeft plaatsgevonden. Dit artikel ziet op dit laatste scenario, waarbij het instituut strafbaar is op grond van de WED, art. 420quater Sr en eventueel op grond van art. 420bis Sr.

DoelHet belangrijkste doel dat de WWFT dient is het voor-komen van witwassen en het bestrijden van bestaande witwaspraktijken. Het ultieme doel dat deze regelgeving dient is het veiligstellen van de integriteit van de financiële markten. De reputatie van de financiële markten zal name-lijk ernstige schade oplopen indien onderdelen daarvan worden misbruikt voor het witwassen van geld, waarbij het witwassen van criminele gelden het uitgangspunt is. Dit geldt des te sterker als hierdoor het risico groter wordt dat het witgewassen geld wordt aangewend voor het finan-cieren van terrorisme. Wijziging van wetOp 1 januari 2013 is de vernieuwde WWFT van kracht geworden.[5] Hierin zijn een aantal wijzigingen doorge-voerd die zijn voortgekomen uit aanbevelingen die de Financial Action Task Force[6] (FATF) op basis van de door de FATF eerder vastgestelde aanbevelingen heeft

bijgesteld in februari 2012.[7] De door de FATF aanbevolen verbeterpunten zijn tevens het uitgangspunt voor de in het najaar van 2013 vast te stellen Vierde EU witwasrichtlijn.[8] Opmerkelijk is dat in februari 2013 gerapporteerd moest worden aan de FATF om tekortkomingen in de witwasbestrijding aan te pakken. Nederland heeft in januari het rapport ingediend. Tijdens de plenaire vergade-ring van de FATF (20 tot en met 22 janu-ari 2013 in Parijs) heeft het rapport ter informatie op de agenda gestaan, maar is het ter vergadering niet besproken.[9]

AandachtspuntenEen van de punten die opvalt bij het bestuderen van de WWFT is dat er uitgebreid aandacht wordt besteed aan het cliëntenonderzoek (ook wel due dili-gence genaamd) en de daarbij behorende procedure. Na nauwkeurige lezing van de artikelen komt naar voren dat de WWFT de instituten (in de zin van de WWFT) slechts verplicht om onderzoek te doen naar haar clientèle (art. 1 onder 2 Wet op de economische delicten (WED) jo. art. 3 lid 1 WWFT). Uit de formulering van deze regelgeving blijkt dan ook dat er – naast de meldplicht van instituten, neergelegd in par. 3.2. van de WWFT - voor het betrokken instituut geen gevolg wordt verbonden aan het niet succesvol doorstaan van de due diligence procedure door een cliënt. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld een dubieuze partij die zaken wil doen met een bank, een door de bank gestelde procedure moet door-lopen om aldaar cliënt te worden. De betrokken bank bezit echter de discretie om een dergelijke partij – dus zelfs na negatieve resultaten van het onderzoek – als cliënt toe te laten tot de bank. Een ander bezwaar op de regels betreffende het cliëntenonderzoek heeft zijn basis in de duur van een dergelijk onderzoek. Een due diligence kan tot wel twee jaar duren.

Page 10: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

10.

In de tussentijd kan de cliënt wel transacties uitvoeren. Bij deze constatering kan men zich afvragen of in dit geval het instituut dat de due diligence uitvoert strafrechtelijk aan-sprakelijk moet zijn voor de cliënt die witwasactiviteiten heeft ontplooid tijdens deze fase.

Is het probleem (deels) op te lossen?Om dit probleem adequaat aan te pakken is het een goed plan om de (zakelijke) cliënt in de due diligence-fase te behandelen als een incompetente partij welke constante begeleiding nodig heeft. Door dit te verankeren in regel-geving wordt de instelling verplicht om regelconform te handelen. Zonder een dergelijke regel zou een instelling ervoor kunnen kiezen om ter bevordering van de relatie met een potentiële (eventueel invloedrijke) cliënt deze meer vrijheid te verlenen. Door het betrokken instituut op te laten treden als compliance assistant[10] (een compli-ance assistant zorgt ervoor dat de toepasselijke regelgeving wordt geïntroduceerd bij de partij waaraan zij deze ‘assis-tance’ verleent en begeleidt het proces zodat het handelen van de partijen regelconform verloopt), wordt de kans op overtreding van witwaswetgeving door het betrokken instituut beperkt. (NB. Als dit toezicht echter faalt, en er desondanks witwasactiviteiten worden ontplooid, dan kan het zijn dat door de intensieve transactiebegeleiding voorwaardelijke opzet op het medeplegen van witwassen wordt aangenomen ex art. 47 lid 1 sub 1 Sr jo art. 420bis Sr. Dit in afwijking van het handelen in strijd met 420quater Sr, waar geen opzet maar schuld kenmerkend is.) In het voorgaande stelt de cliënt zich op als amoral calculator – een homo oeconomicus of calculerend individu welke een kosten-batenanalyse maakt alvorens te handelen in strijd met het recht – indien hij besluit om het financiële systeem te gebruiken om geld wit te wassen. De reden dat deze naar mijn mening als incompetente partij moet worden behandeld (Kagan & Scholtz, 1984) is voornamelijk gelegen in het feit dat slechts het cliëntenonderzoek (behandeling van de cliënt als amoral calculator) niet afdoende is voor het voor-komen van witwaspraktijken (door Kagan & Scholtz wordt gesproken over een ‘corporation as incompetent’, maar omdat een cliënt van bijvoorbeeld een bank zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon kan zijn, hanteer ik de term ‘incompetente partij’). Een amoral calculator

reageert namelijk slechts op een ver-groting van de figuurlijke kosten ten opzichte van de baten. Op het moment dat elke transactie intensief begeleid wordt in de fase voordat het cliënten-onderzoek voltooid is – en het instituut haar potentiële cliënt op die manier dus behandelt als zijnde een incompetente partij – groeit de kans op detectie van eventuele illegale praktijken significant door de betrokkenheid van een mede-werker van het betrokken instituut. Het gevolg van deze ontwikkeling is dat de potentiële witwasser mogelijkerwijs afziet van zijn illegale praktijken. Verder stimuleert deze benadering de betrokken instituten haar cliënten beter te begelei-den. Dit geldt zeker als men ervan uitgaat dat ook de instituten opereren als amoral calculators.

Juridische gevolgen bij deze oplossingDe sanctie die voortvloeit uit art. 420quater Sr is geldelijk gelijk aan de sanctie die is gesteld op overtreding van art. 420bis Sr. De maximale vrijheids-ontneming welke verbonden is aan art. 420bis Sr is echter viermaal hoger dan de

vrijheidsontneming die een overtreder van art. 420quater Sr opgelegd kan krijgen. In casu zal er sprake zijn van een strafbare rechtspersoon (het instituut volgens de

WWFT), waarvan de feitelijk leiding-gevende strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn. Dit volgt uit een aantal standaardar-resten die binnen het strafrecht gelden.[11] Het gevolg is dat als de voorgestelde procedure wordt gehanteerd, het betrok-ken instituut meer verantwoordelijkhe-den krijgt, maar met minder onzekerheid hoeft te handelen ten aanzien van haar strafrechtelijke aansprakelijkheid ten tijde van het cliëntenonderzoek. Het

“Om dit probleem adequaat aan te pakken is het een goed plan om de (zakelijke) cliënt in de due diligence-fase te behandelen als een incompetente partij welke constante begeleiding nodig heeft.

Page 11: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

11.

instituut zal daarbij - binnen de grenzen van het juridisch acceptabele - niet meer voor de ethische vraag staan of een cliënt lastig moet worden gevallen met intensieve controle en/of begeleiding, dit wordt dan immers een verplichting.

OnduidelijkhedenVanwege de vaststelling van de Vierde EU-witwasrichtlijn in het najaar van 2013 zou men zich af kunnen vragen waarom de WWFT thans, ruimschoots voor deze vaststelling, is gewijzigd. Wel wordt duidelijk dat geanticipeerd is op deze richtlijn. In de Memorie van toelichting (MvT) bij het voorstel tot wetswijziging van de WWFT[12] wordt expliciet aan-gegeven dat het voornaamste doel van de wetswijziging zich manifesteert in het nader implementeren van de hiervoor besproken aanbevelingen van de FATF. Verder wordt in deze MvT uitgelegd dat bij het opstellen van het voorstel tot wijziging van deze wet rekening is gehouden met een aantal onderwerpen waarbinnen verschillen bestonden tus-sen de aanbevelingen van de FATF en hetgeen is neergelegd in de Derde EU witwasrichtlijn.[13] De onderwerpen die deze kritiek beslaat zijn als volgt. Zoals eerder besproken vertegenwoordigt het cliëntenonderzoek een substantieel deel van de aangepaste regelgeving. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de ver-scherping van de voorschriften omtrent de vertegenwoordiger van de cliënt en het onderkennen van mogelijke stro-manconstructies (waarbij de uiteindelijk belanghebbende onbekend dreigt te blijven).[14] Verder is het van belang of de ultimate beneficial owner (UBO; of uit-eindelijk belanghebbende) van de cliënt kwalificeert als politically exposed per-son (PEP; of politiek prominent persoon). Ook het verruimen van het PEP-begrip tot ingezetenen van Nederland zonder de Nederlandse nationaliteit geldt hierbij

Noten

[1] R.A. Kagan & J.T. Scholz (1984). ‘The “Criminology of the Corporation”

and regulatory Enforcement Strategies’, in: K. Hawkins & J. Thomas, Enforc-

ing regulation: policy and practice, Boston: Nijhoff Publishing, p. 67 – 95.

[2] Voor verdere informatie over de evolutie van de wetshistorie raad ik

aan hoofdstuk 7 te lezen in F.G.H. Kirsten e.a., Bijzonder strafrecht, Den

Haag: Boom Lemma 2010. En ter verdieping en vergelijking kun je de

masterscriptie van Annelies de Bruycker doornemen (NB. hier wordt

vergeleken met Belgisch recht); A. de Bruycker, ‘De evolutie inzake de wit-

waswetgeving’, 2009, <www.ib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/461/

RUG01-001391461_2010_0001_AC.pdf> (p. 35 t/m 57).

[3] HR 26 oktober 2010, LJN BM4440.

[4] P. van Kampen, ‘De Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme’, in:

F.G.H. Kirsten, Bijzonder strafrecht, Den Haag: Boom Lemma 2010, p. 144.

[5] Kamerstukken II 2011/2012, 33 238, nr. 2 & nr. 3

[6] De Financial Action Task Force is een onafhankelijke, intergouvernemen-

tele entiteit welke een leidende rol heeft bij de totstandkoming van het in-

ternationale beleid ter bescherming van het globale financiële systeem tegen

witwassen, het financieren van terrorisme en proliferatie financiering.

[7] FATF. International standards on combating money laundering and the

financing of terrorism & proliferation, 2012.

[8] Zoals o.a. terug te lezen is in het ongecorrigeerde stenogram van het wet-

gevingsoverleg van 24 september 2012

[9] J.R.V.A. Dijsselbloem, Verslag plenaire vergadering FATF februari 2013

(aan voorzitter tweede kamer), 4 april 2013.

[10] P. Mascini & E. van Wijk, ‘Vis ruikt nou eenmaal zo’, Tijdschrift voor

Criminologie 2008, 118.

[11] HR 21 oktober 2003, NJ 2006, 328 (Drijfmest), HR 16 december 1986,

NJ 1987, 321 (Slavenburg II), Hof Den Haag 2 december 1987, NJ 1988, 433

(Vrijspraak Piet S.)

[12] Kamerstukken II 2011/2012, 33 238, nr. 2 & nr.3

[13] Ibid.

[14] Ibid.

als aandachtspunt. De definities van de UBO en PEP zijn opgenomen in artikel 1 lid 1 sub e en sub f van de WWFT.

ConclusieZoals u hebt kunnen lezen zijn er alternatieven denkbaar ten opzichte van de huidige aanpak van de witwasproble-matiek. Of een oplossing waarbij de feitelijk leidinggevende wordt gestraft wenselijk is, kan slechts in het politieke domein worden bepaald. Mijns inziens is een verschuiving van strafbaarheid zoals die is voorgesteld niet per definitie onwenselijk. Daarnaast zou in de WWFT een bepaling over transactiebegeleiding niet misstaan. Daarvoor geldt echter ook dat de beslissing om de betrokken instituten extra te belasten met dergelijke wetgeving in het politieke domein genomen dient te worden, mede gezien bijvoor-beeld de economische belangen.

Page 12: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

12.

Wat is Tentor?Tentor is een organisatie die hoogwaardige tentamentrai-ningen aanbiedt aan studenten, in voorbereiding op hun tentamens. De trainingen vinden vlak voor het tentamen plaats in klassen van 5 tot 15 studenten. Waar vooral nadruk op wordt gelegd is het totaalbegrip van het vak en hoe je geen punten laat liggen op je tentamen. Alles wat je verteld wordt is uiteindelijk gericht op een toepas-selijke casus, en minder op stof die niet toegepast wordt. Inmiddels zijn er al meer dan 1000 studenten die met behulp van Tentor hun tentamens hebben gehaald en zijn er 14 repetitoren werkzaam.

Abdel heeft van zijn hobby zijn werk gemaakt en is een ervaren rot in het vak, met meer dan 6 jaar ervaring in het ondersteunende onderwijs. Jehan heeft sinds zijn prille jeugd veel ervaring opgedaan in het ondernemerschap. Jehan houdt zich derhalve bezig met het zakelijke aspect en Abdel met de inhoud van de lessen en de opleiding van de repetitoren. Dit resulteert in een succesvolle samenwerking.

De visieTentor is opgericht uit de vraag naar kwalitatief goede bij-lessen, als aanvulling op het reguliere onderwijs. Studenten beginnen vaak aan het einde van het vak het vak echt te begrijpen, of komen erachter dat ze het in zijn geheel toch niet zo goed begrepen hadden. Voor beide type studenten is Tentor de oplossing. Door de casusgerichte toepassing leren de studenten de stof goed begrijpen en het vak te

doorgronden, en achterblijvers krijgen door middel van een slimme klassikale samenvatting maximaal inzicht.De repetitoren die bij ons bijles geven zijn werkzaam in de juridische praktijk of zitten in de masterfase van hun studie. Hierdoor heeft eenieder van hen het benodigde juridische inzicht en geeft dit mee aan de studenten voor het vak en het tentamen.

De strategieDe stof wordt pragmatisch en gestructu-reerd aangepakt. Het onderwijs is indivi-dueel gericht. Als je ziet dat een iemand een leerstuk niet begrijpt, dan zorgen we ervoor dat het hem aan het eind van de les duidelijk is. Het is een levering van kwaliteit die Tentor maakt tot wat het is. ‘We zien dat er steeds meer concurrentie bijkomt’, aldus Jehan, ‘het is van groot belang dat we ondanks de grote vraag niet inboeten op onze kwaliteit, anders ben je slechts één van de velen. Uiteraard gaan we ervan uit dat elke student zijn tentamen haalt na het volgen van een cursus, mocht dit niet zo zijn dan kunnen ze aanspraak maken op onze slagingsga-rantie, waardoor het zakken voor een vak eigenlijk onmogelijk wordt’.

Ondernemerschap reportage: Tentor

Nadat ons vele positieve berichten over de tentamentrainingen van Tentor hadden bereikt, besloten wij kennis te maken met deze onderneming die het voor studenten mogelijk maakt in korte tijd veel studiestof eigen te maken. Deze organisatie biedt tentamentrainingen aan, die vlak voor het tentamen plaatsvinden. Hierdoor is de student maximaal op het tentamen voorbereid en slaagt gemiddeld meer dan 80% van de studenten na het volgen van een tentamentraining.

Redenen genoeg om kennis te maken met Jehan en Abdel, de oprichters van dit concept.

Page 13: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

13.

De lessenOm het succes van Tentor met eigen ogen te kunnen zien, heeft Alibi een tentamentraining mogen bijwonen. Het ging in dit geval om het vak Europees recht I (herkansing), een cursus die uit 3 lessen van 3 uur bestaat en normaliter €39,00 kost.

De studenten worden ontvangen in een karaktervol monumentaal pand met verse koffie en thee. De docent neemt plaats met de mededeling dat de les gaat beginnen. Er is een voelbare geconcen-treerdheid bij de 12 studenten, die in U-vorm zitten opgesteld. De presentie-lijst gaat rond en wordt ondertekend.De docent stelt zich voor. Na een namen-rondje worden de door Tentor samen-gestelde samenvattingen uitgedeeld, tezamen met een pakket oefenvragen.

De docent begint elke les met een zeer sterke samenvatting van de stof, waarin de plaats en het belang van het vak duidelijk naar voren komen, dit om de structuur te begrijpen. Ook worden de belangrijke wetsartikelen besproken, de repetitor analyseert samen met de stu-denten artikel voor artikel en benadrukt hiermee de eerder besproken structuur van het Europees recht. Wat opvalt is het snelle tempo, waardoor de studenten geen tijd voor afleiding krijgen en dat alles wat verteld wordt in elkaar grijpt.

De sfeer is bijzonder prettig door de inter-actie. We merken dat de studenten zeer actief deelnemen. Er worden voldoende vragen gesteld, die op een prettige wijze worden behandeld zodat het momentum niet onderbroken wordt.

Maarten de Wind (eerstejaars rechtenstudent) beschreef zijn ervaring na het volgen van een tenta-mentraining bij Tentor: Het was verrassend luchtig en stimulerend, en het geeft studenten door de uitleg en het toepassen van de stof zelfvertrouwen. Het is ook mooi dat vraagstukken worden toegelicht aan de hand van voorbeelden uit vervolgvakken, waardoor het gehele plaatje duidelijk wordt.Als er door een student een foutje wordt gemaakt, stipt de docent dat aan, maar wel met een zachte en humoristische ondertoon. Hierdoor hangt er een prettige sfeer.Mijn inzicht in dit vak is na het volgen van een training enorm vergroot, mede door de knappe uitleg en het oefenen van mogelijke tentamenvragen. Ik heb het gevoel dat ik het eindelijk écht begrijp. Wil jij je aanmelden voor een Tentor Tentamentraining? Schrijf je dan nu in via tentor.nl

Voor meer informatie: [email protected]

Page 14: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

14.C

olum

n

Tunnelvisies, confirmatie vooroorde-len, een te eenzijdige bewijshouding, stuitende kortzichtigheid. In de zaak Lucia de Berk deden alle justitiële dwalin-gen die er maar gemaakt kunnen worden in het proces van waarheidsvinding in het strafrecht zich tegelijk voor. De Berk zou betrokken zijn geweest bij zeven moorden op patiënten in een ziekenhuis in Den Haag waar ze als verpleegster werkte. Zowel de rechtbank als het Hof en de Hoge Raad veroordeelden haar tot een levenslange gevangenisstraf. In 2010, nadat de zaak twee jaar eerder was her-opend, bleek De Berk echter onschuldig.

In de briljante film Twelve angry men (1957) legt regisseur Sidney Lumet (1924-2011) haarscherp de dilemma’s bloot die optreden bij waarheidsvinding in het strafrecht, zoals in de zaak Lucia de Berk. Het verhaal luidt als volgt: in een rechtbank ergens in het oosten van de Verenigde Staten moeten twaalf juryleden beslissen over het lot van een 19-jarige Puerto Ricaanse jongen die zijn vader zou hebben vermoord. De tenlastelegging behelst moord met voor-bedachten rade en de eis is de doodstraf. Het lijkt een uitgemaakte zaak: de jongen droeg een mes bij zich toen hij door de politie werd opgepakt en er zijn drie getuigen die respectievelijk een luide gil hoorde, de jongen zagen vluchten en de moord zelf hebben gezien. Als er gestemd moet worden, beweren elf juryleden dat

de jongen zonder twijfel schuldig is. Eén van de twaalf juryleden, magistraal gespeeld door Henry Fonda, stelt echter dat hij twijfelt. Een anderhalf uur durende discussie volgt.

‘Guilty beyond a reasonable doubt. This is an important thing to remember’: als er sprake is van schuld zonder enige twijfel, stelt Fonda, pas dan kan de jury beslissen. Fonda neemt een houding aan die door de Oostenrijkse denker Karl Popper - wetenschapsfilosoof Ton Derksen haalt hem ook aan in een omvangrijk artikel over de zaak Lucia de Berk - wordt gekenmerkt als hij die ‘zoekt naar de zwarte zwaan’. Fonda legt zich namelijk niet alleen toe op het vinden van feiten die zijn ietwat vage overtuiging ondersteunen, maar juist op het onderuithalen van zijn eigen theorie. Leugenvinding dus.

Langzaam overtuigt Fonda de andere juryleden, waarvan een groot deel in wezen een dilemma of probleem rond de waarheidsvinding in het strafrecht belichaamt. Voor jurylid nr. 10 (namen worden in de film niet of nauwelijks gebruikt) staat vanaf het begin af aan vast dat de aange-klaagde schuldig is. Zijn ‘confirmatie vooroordeel’ berust op de gedachte dat ‘alle latino-jongens in staat zijn om een moord te plegen’. Deze zaak bevestigt dat alleen maar, zo betoogt hij. Bij jurylid nr. 3, een driftig, soms agressief figuur (maar met een groot hart), staat een persoonlijke situatie een objectief oordeel in de weg en jurylid no. 4 is zo snel tevreden met de ‘naakte feiten’ dat hij immuun raakt voor al het niet-passend bewijsmateriaal.

Twelve angry men brengt tijdloze dilemma’s naar voren, dilemma’s waarvan rechters, officieren van justitie en advocaten zich in elke (omvangrijke) strafzaak ten alle tijden van bewust behoren te zijn. De belangrijke les is dat leugenvinding ten minste zo belangrijk is als waarheids-vinding. Men hoeft daarvoor slechts aan de zaak Lucia de Berk te worden herinnerd.

• Daniel Boomsma •

Leugenvindingfoto door Steven Rieder

Co

lumn

Page 15: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

15.

Hét juridische opinieblad voor studenten

WIE? Jij wilt meer uit je studie halen! Jij wilt een echte publicatie op je naam hebben staan en het geeft je een kick om jouw artikel mooi vormgegeven gedrukt terug te zien! WAT? Je hebt een idee, een ervaringsverhaal (studie in buitenland, stage, etc), je wilt kritiek leveren, of gewoon een leuk artikel schrijven. Je wilt reageren op een ander stuk of schrijven over iets dat je inspireert, iets dat je op is gevallen in de media of over het reilen en zeilen in onze faculteit. Alles is

mogelijk! Stuur het in naar [email protected] !!! * WAAR? In ALIBI, een blad van studenten voor studenten met een oplage van 3000! En Alibionline.nl; snel groeiende digitale uitdrukking van ons tijdschrift en bereikt meer dan 5.000 bezoekers per maand! WAAROM? Het is een leuk en leerzaam proces waarin je niet alleen staat, maar wordt geholpen door de redactie. Je zult hierdoor je schrijfvaardigheid beter ontwikkelen, wat natuurlijk goed van pas komt in je verdere carrière. En stiekem is het ook wel leuk dat je voortaan op internet te vinden bent en het tijdschrift door 3000 handen glijdt! WAARVOOR? Wees aanwezig en bouw je reputatie op! Het blad wordt breed verspreid onder geïnteresseerde lezers (o.a. advocatenkantoren, medewerkers UvA en andere rechtenstudenten) en komt zo in het voor jou relevante netwerk terecht. Daarnaast zoeken veel recruiters naar potentiële werknemers via Internet. Alibi Online biedt je dus de unieke kans om jezelf te laten zien! En last but not least is het natuurlijk goed voor het “oppimpen” van je CV!

www.alibionline.nl

* Enige twee eisen: tussen de 800 en 1300 woorden en houd je voor wat betreft de voetnoten aan de leidraad voor juridische auteurs.

Page 16: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

16.

Vol enthousiasme bladerde ik begin februari mijn zojuist aangeschafte reader voor het vak forensische psychiatrie door. Blij verrast was ik door de opname daarin van gedichten van Jotie T’Hooft, een stuk over de lotgeval-len van Camille Claudel en een deel uit de Politeia van Plato. Mijn interesse was gewekt. Totdat ik – al in week 1 – op een schokkend artikel stuitte.

Eén van de artikelen die de docent voorgeschreven had voor de eerste les – De vrije wil in de forensische psy-chiatrie door G. Meynen[1] – beloofde een verhandeling over het probleem rond het begrip ‘vrije wil’ binnen de forensische psychologie, én een analyse van een mogelijke oplossing daarvoor. Het probleem speelt in het bijzonder een rol bij de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid. Na een korte inleiding legt Meynen uit waarom dat zo is, namelijk: om iemand verantwoordelijkheid toe te kennen moet diegene heb-ben gehandeld uit vrije wil. Handelde de persoon niet uit vrije wil, dan kon hij niet voorkomen dat hij handelde zoals hij handelde. De complicatie waarop Meynen doelt, is dat er geen zekerheid is over of de mens wel of niet beschikt over een vrije wil. Dat betekent dat het toeschrijven van verantwoordelijkheid aan een individu voor zijn handelen ernstig bemoeilijkt wordt.

Het werkelijke probleem nu, dat om aandacht schreeuwt, is de methode die Meynen in zijn artikel hanteert, en de schijnoplossing die hij aan de dag legt. Allereerst vergelijkt Meynen de filosofie met een moeras[2], om vervolgens diezelfde filosofie – die hij nu met ‘metafysica’ aanduidt – in te zetten om een vakgenoot de grond in te boren.

Die vakgenoot is forensisch psycholoog S.J. Morse die het hele concept van de vrije wil wenst te schrappen uit de psychologische reportages.[3] Meynen hecht kennelijk waarde aan ‘het moeras’ en steekt de filosofie een veer in de reet, door de lange traditie denkers die zich gebogen hebben over de vrije wil te roe-men. Daarna neemt hij een onverwachte afslag. Hij introduceert het begrip deter-minisme. Op zich geen vreemde keus in het debat rond vrije wil, maar Meynen doet er het zijne mee. Hij kiest ervoor om de volgende stelling te poneren: ‘wat filosofen het meest bezighoudt als het gaat om de vrije wil, is of deze wel te verenigen is met het determinisme’.[4] Meynen vervolgt met een uiteenzetting van wat determinisme dan precies is,

en wie niet en wie wel gelooft dat de vrije wil compatibel is met het determinisme. Tot zo ver zijn de keuzes die Meynen maakt redelijk acceptabel. Maar dan! Onder het kopje ‘problemen scheiden’ komt hij

met een rigoureus inzicht. Die Morse is toch zo gek nog niet, concludeert hij. Want het probleem van de vrije wil is een metafysisch probleem, en daarmee een probleem van de filosoof. De forensisch psycholoog kan – moet! – zijn handen er vanaf trekken en het daar laten waar het hoort: onder de hoede van de filosoof.

Via de omweg van het determinisme heeft Meynen het gehele concept van de vrije wil buiten spel gezet – hij verklaart het nog net niet irrelevant – terwijl het

Een verontrustend begin

• Noor Kuijpers •

“Maar de toerekeningsvatbaarheids-beoordeling staat ook ergens nog op zichzelf, zegt Meynen in een laatste poging om het strafrecht te redden.

Page 17: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

17.

toch de kern van zijn onderzoek vormt. En dan staat hij inderdaad met lege han-den, want hoe kan hij nu nog iets zeggen over toerekeningsvatbaarheid? Niet dus. De schijnoplossing die hij vervolgens introduceert voelt als zout in een wonde. Want vrije wil staat toch ergens wel centraal in het concept toerekeningsvat-baarheid, dat voelt Meynen ook wel aan, doch wordt nergens in de rapportage Pro Justitia expliciet genoemd.[5] Maar de toerekeningsvatbaarheidsbeoorde-ling staat ook ergens nog op zichzelf, zegt Meynen in een laatste poging om het strafrecht te redden. Met dat op zichzelf staan verwijst hij naar de empirische realiteit, waarnaar een ethicus – dat dan weer wel – onderzoek mag gaan doen. Die ethicus moet eropuit om de normen en concepten die in de dagelijkse praktijk van de gezondheids-zorg spelen te bestuderen.[6] Zo klimt de ethicus uit het metafysische moeras, hup, de dagelijkse praktijk in. De theoretische grondslag die de filosofie het strafrecht biedt, is vervangen door de empirische benadering. Meynen is tevreden.

Een enorm gevoel van deceptie maakte zich van mij meester. Waarom heeft de verantwoordelijke docent gekozen deze tekst op te nemen in het curriculum? Het verder zo fijnbesnaarde type die op de proppen komt met Plato, en met gedich-ten over de doodsbloem?

De verantwoordelijke docent kon op mijn vraag naar de aanname van de fictie van de vrije wil in het strafrecht (‘anders kunnen we het er niet eens over hebben’) alleen maar antwoorden dat het hem ook niet helemaal lekker zat. Welbeschouwd is het zo dat zonder de aanname van de vrije wil het strafrecht in het geheel niet zou kunnen bestaan. ‘Maar helemaal

zuiver is die aanname niet’, zo stelt hij. Hij trekt zijn han-den af van een probleem dat de kern vormt van wat hij doceert. In één keer werd me duidelijk dat het dilemma dus inderdaad alléén aan de filosoof is. Wie deze tekst voorgeschreven had wist ik nu ook. De rechtenstudent of -docent verschuilt zich achter zijn fictie en gaat ervan uit dat de betrokkene zijn wil in vrijheid heeft kunnen bepalen, en dat hij dientengevolge toerekeningsvatbaar is (uitzonderingen daargelaten). Dat betekent dat we bij een andere eerste aanname een heel andere les gehad hadden. En dat we dan een geheel ander strafrechtstelsel zouden hebben. Maar daar hoeft de student zich niet druk over te maken: het geharrewar over de juistheid van de kernaan-

name binnen zijn vak-gebied is immers niet zijn probleem.

Niet alleen de filosofie krijgt er op deze manier flink van langs, maar ook de wel-denkende lezer. Wat me het meest steekt is de voeding die deze tekst is voor de discussie die al eeuwenlang hoogtij viert: de student zou te lui zijn en te weinig betrokken bij stof en maatschappij. Hij ontwikkelt zich niet tot kritisch mens. Maar dat is niet verbazingwekkend te noemen, als hij dergelijke teksten voorgeschoteld krijgt. Als een juridisch auteur al wegkomt met een dergelijk pareren van de kern van een probleem, dan kan de student dat toch al helemaal?Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen handelen en denken, dat kan alleen als we uitgaan van ons eigen vrije handelen en denken. Meynen is geen lichtend voorbeeld in de vorming van een kritisch en betrokken wezen, omdat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor het aandragen van een oplossing voor het probleem dat hij signaleert. Met zo’n voorbeeld kun je van geen enkele student verwachten dat hij dat wel zal doen.

Desondanks kijk ik uit naar de gedichten. Ik hoop dat die iets goed zullen maken.

Noten

[1] G. Meynen, ‘De vrije wil in de forensische psychiatrie’, Tijdschrift voor

psychiatrie 2009, 12.

[2] Ibid, p. 874.

[3] Ibid, p. 876.

[4] Ibid, p. 874.

[5] Ibid, p. 876.

[6] Ibid, p. 879.

“Als een juridisch auteur al wegkomt met een dergelijk pareren van de kern van een probleem, dan kan de student dat toch al helemaal?”

Page 18: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

18.

Voor de één een corporale poppenkast, voor de ander de enige échte plek om een carrière te starten: de Amsterdamse Zuidas. People hate it or love it. Maar zijn al die meningen nu uit de duim gezogen? Of zit er toch een kern van waarheid in? Ik besloot twee undercover-advocaten van de Zuidas te onderwerpen aan tien stellingen, om zo eindelijk eens de waarheid boven tafel te krijgen.

1. Je wordt alleen aangenomen bij een Zuidas-kantoor als je fantastische cijfers hebt en een prachtig CV.X.: ‘Het gaat erom dat je je positief onderscheidt van je medestudenten. Het is niet erg om in je eerste twee studiejaren een 6,5 gemiddeld te staan, als je in de jaren daarna vervolgens achten en negens haalt. Daarbij moet je laten zien dat je niet alleen hebt gestudeerd maar ook op andere manieren actief bent geweest. Studie- of studentenvereniging, rechtswinkel of vrijwilligerswerk in Zuid-Amerika: als je maar laat zien dat je niet alleen slim bent, maar ook de sociale en organisatorische vaardigheden hebt om daar wat mee te doen.’Q.: ‘Het gaat om het totaalplaatje van de sollicitant in kwestie. Je kunt ook als je niet cum laude bent afge-studeerd interessant zijn voor een kantoor, omdat je bijvoorbeeld veel nevenactiviteiten hebt gedaan. Bij ons op kantoor lopen veel mensen rond met een verschillende

achtergrond en een afwijkend CV. Ik denk dat het lastig wordt om een lijst met uitsluitend zesjes en zevens te compen-seren of te verantwoorden dat je acht jaar over één studie hebt gedaan. Bovendien worden er ook ‘kwaliteitseisen’ gesteld aan de nevenactiviteiten op je CV. Een bestuursjaar bij een studie- of studen-tenvereniging maakt over het algemeen meer indruk dan een bijbaan in de supermarkt. Wat dat betreft voldoe ik op papier aan het eisenpakket: ik heb in het buitenland gestudeerd, ik heb stage gelopen bij meerdere Zuidas-kantoren (waaronder in het buitenland), ik heb een bestuursjaar gedaan bij de studieverenig-ing van mijn universiteit en ik ben lid geweest. Zeker in tijden waarin kantoren minder mensen aannemen, terwijl het

aanbod van rechtenstu-denten relatief groot is, is het belangrijk om jezelf te onderscheiden.’

2. Iedereen bij een Zuidas-kantoor heeft bij een studentenvereniging gezeten.X.: ‘Vrijwel iedereen heeft een actieve studententijd gehad, die niet alleen uit studeren bestond, maar ook uit andere dingen. Sommigen zijn actief geweest binnen een studentenvereniging, maar

Poen, durf of waarheid?

Zuidas-advocaten op de biechtstoel

• Suzanne van Duijn•

“Het gaat om het totaalplaatje van de sollicitant in kwestie.”

Page 19: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

19.

indruk hebt achtergelaten tijdens een masterclass of een stage. Als het kantoor in een sollicitatieprocedure kan kiezen tussen twee ‘gelijke’ personen, waarvan ze met één prettig kennis hebben gemaakt in het verleden is de keuze denk ik snel gemaakt.’

4. Bij een Zuidas-kantoor ga je nooit voor 20:00 uur naar huis.X.: ‘Wat je werktijden zijn hangt voor een belangrijk deel af van op welke sectie je zit. Op een procespraktijk kun je redelijk plannen en is voor de meeste mensen een dag van 9.00 uur tot 19.00 uur normaal. Natuurlijk geldt wel: als iets af moet, moet het af. Dan kan het voorkomen dat je tot laat zit. Op een transactiepraktijk moeten dingen vaak gisteren af zijn en zijn je werktijden soms erg onregelmatig. Dan kan het voorkomen dat je een aantal weken achter elkaar elke avond en soms nacht moet werken. Daar staat dan weer tegenover dat het na een closing weer heel rustig kan zijn en je weer volop tijd hebt om op adem te komen.’Q.: ‘Bij ons op kantoor is het bepalend op welke sectie je zit. Over het algemeen hebben mijn collega’s op een proces-praktijk een beter overzicht van hun werkzaamheden van de komende weken. Op secties waar veelal met de overheid wordt gewerkt zijn de werktijden ook regelmatiger. Ikzelf zit op een transactiepraktijk, waar het dikwijls voorkomt dat wij ’s avonds vragen binnenkrijgen die dezelfde avond nog beantwoord moeten worden. Tevens werken wij vaak aan intensieve transacties die gedurende een aaneen-sluitende periode veel tijd vergen. Sinds twee maanden geleden heb ik het bijvoorbeeld zo druk dat ik nauwelijks thuis heb kunnen eten en ook een paar keer in het weekend heb moeten werken. Ook komt het af en toe voor dat je tot

minstens zoveel hebben andere dingen gedaan.’Q.: ‘Die stelling is onjuist, maar ik denk wel dat het merendeel van de Zuidas-advocaten lid is geweest. Het verschilt overigens ook per kantoor. Een aantal Zuidas-kantoren staan zeker bekend als ‘corporaal’. Ik zou me daar niet door laten afschrikken. Behalve de regelmatige lus-trumreizen merk je er verder weinig van.’

3. Voor je überhaupt kans maakt op een baan bij een Zuidas-kantoor moet je eerst meedoen aan masterclasses en speeddaten.X.: ‘De beste manier om bij een Zuidas-kantoor in de picture te komen is via een studentstage. Je krijgt op die manier een goed beeld van hoe het is om op een Zuidaskantoor te werken, en het kantoor krijgt een goed beeld van jou. Een goede stagebeoordeling is een belangrijke ‘check’ voor een uiteindelijke sollicitatie. Opvallen bij pleitwedstrijden en mas-terclasses helpt ook, maar er gaat niets boven een stage.’Q.: ‘Het lijkt me vooral handig voor jezelf om deel te nemen aan masterclasses en andere activiteiten die kantoren te orga-niseren. Zo leer jij het kantoor kennen en zij jou. Ik acht de kans veel groter om aangenomen te worden als je een goede

Page 20: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

20.

in de vroege uurtjes op kantoor zit. Als je je werk leuk vindt en met een team goed werk verricht, geeft dat overigens veel voldoening.’

5. Bij een Zuidas-kantoor sta je nooit in de rechtbank.X.: ‘Tijdens je advocaat-stage sta je mini-maal vijf keer voor de rechter. Dat is een opleidingsverplichting van de Orde, waar ook Zuidas-kantoren rekening mee moe-ten houden. Wel is het zo dat je op een klein kantoor over het algemeen vaker in de rechtbank staat dan op een groot kan-toor. Grote kantoren hebben grote cliënt-en en die willen bij een zaak van honderd miljoen toch echt de partner laten pleiten en niet de stagiair. Ook op een groot kantoor zijn er echter zaken die je als stagiair prima kan doen en ook te doen krijgt. Hoeveel is dan weer sterk afhankelijk van je sectie. Bij arbeidsrecht gebeurt dat vaker dan bij verzekeringsrecht.’Q.: ‘Elk Zuidas-kantoor procedeert, maar niet elke sectie. Daarom kennen veel kantoren ook een rouleersysteem tijdens je advocatenstage, waarbij het de bedoeling is dat je zowel een transactie-praktijk als een procespraktijk ziet. Dat is niet alleen ingesteld ten behoeve van het opdoen van verscheidene ervaringen, maar ook omdat je binnen je stage aan je procespunten moet komen.’

6. Het startsalaris van een Zuidas-advocaat is € 3500.X.: ‘Startsalarissen liggen over het alge-meen geloof ik tussen 3100 en 3800 euro.’Q.: ‘Het startsalaris van advocaten verschilt, alhoewel de meeste kantoren elkaars aanbod in de gaten houden. Ze willen liever niet dat high potentials naar de buren gaan omdat ze daar €100 per maand meer kunnen verdienen. Ik denk

dat de met ons kantoor vergelijkbare kantoren inderdaad rond de € 3500 bieden in het eerste jaar. Dat bedrag wordt fors verhoogd als je medewerker wordt na de stageperiode van drie jaar en drie maanden.’

7. Bij een Zuidas-kantoor gaat het alleen maar over geld, overnames en fusies.X.: ‘Bij elk advocatenkantoor gaat het om de belangen van de cliënt en uiteindelijk zijn die vaak financieel van aard. Waar je vooral mee bezig bent is echter hoe ervoor te zorgen dat die belangen het beste zijn gewaarborgd.’Q.: ‘Een groot internationaal Zuidas-kantoor is – net als kleinere kantoren – een onderneming die gericht is op winst. Er moeten targets worden gehaald en er is veel concurrentie. Bovendien bedienen Zuidas-kantoren vaak

de ‘grote spelers’ en gaat het vaak om ‘veel geld’. Daar staat tegenover dat hoog-waardig juridisch advies het uitgangspunt is en dat advies beperkt zich niet uitsluitend tot Mergers & Aqcuisitions.

Dat zou ook commercieel niet verstandig zijn, want we willen onze cliënten ook kunnen bijstaan in arbeidsrech-telijke geschillen of bij een IE-issue. Wel kennen de meeste Zuidas-kantoren grote Corporate en Banking secties waar het merendeel van hun advocaten werkzaam is. Die focus heeft vooral te maken met de dagelijkse activiteiten van het type cliënt van de Zuidas-kantoren.’

8. Na drie jaar bikkelen mag slechts de helft van de advocaat-stagiairs bij een Zuidas-kantoor medewer-ker worden.X.: ‘Na drie jaar verlaat ongeveer de helft van de stagiairs het kantoor, maar de redenen daarvoor zijn divers. Veel stagiairs hebben een groot kantoor gekozen vanwege de naam en de opleidingsmogelijkheden, maar vinden zich uiteindelijk beter bij een kleiner kantoor passen. Anderen willen überhaupt niet door in de advocatuur of zijn gewoon op zoek naar weer een nieuwe omgeving. Het aandeel dat wel wil blijven maar dat niet mag, is relatief klein.’Q.: ‘Hoeveel advocaat-stagiaires ook daadwerkelijk mede-werker worden is mede ingegeven door de economie. De afgelopen drie jaar was de vraag naar starters lager dan voorheen. Kantoren kiezen er in die situatie misschien eerder voor om nieuwe mensen aan te trekken dan om iemand medewerker te maken, tenzij die persoon het

“Sinds twee maanden geleden heb ik het bijvoorbeeld zo druk dat ik nauwelijks thuis heb kunnen eten en ook een paar keer in het weekend heb moeten werken.”

Page 21: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

21.

dat jij niet alleen afhankelijk bent van je partner, maar dat ook andersom geldt. De partner waar je voor werkt heeft niet de tijd om alles wat je aanlevert na te gaan. Je wordt daarom vanaf het begin aan serieus genomen en draagt verantwoordelijkheid voor je werk richting de cliënt.’Q.: ‘De meeste Zuidas-kantoren kennen een piramidesys-teem, met de advocaat-stagiaires onderaan en de partners aan de top. Dat is denk ik niet anders bij een kleiner kan-toor. Het vooroordeel dat je als advocaat-stagiaire de hele dag bezig bent met saaie rotklussen berust bij ons in ieder geval niet op de waarheid. Mijn ervaring is dat advocaat-stagiaires juist regelmatig in het diepe worden gegooid en veel verantwoordelijkheid toegeschoven krijgen. Als je dat niet aankunt, zou je de ambitie om op een Zuidas-kantoor te werken wellicht moeten heroverwegen.’

Undercover-advocaat X. (28) werkt sinds twee jaar op een adviespraktijk van een groot Zuidas-kantoor. Undercover-advocate Q. (25) werkt eveneens twee jaar bij een (an-der) groot Zuidas-kantoor. Q. is werkzaam op een transactiepraktijk.

Dit interview is eerder verschenen op Nobiles.nl. Nobiles.nl informeert hoogopgeleide studenten en starters die zich oriënteren op studie, werk-gever en carrière.

natuurlijk erg goed doet. Echter, naar mijn idee is er niet een beleid om de helft van de mensen eruit te gooien na hun stage en dat gebeurt ook meestal niet. Ik denk dat een percentage van 30% reëler is, maar daar zitten ook mensen bij die er zelf voor hebben gekozen om het kantoor te verlaten.’

9. Na drie jaar bikkelen rent de helft van de advocaat-stagiairs bij een Zuidas-kantoor gillend weg.X.: ‘Zie hiervoor.’Q.: ‘Er zijn inderdaad advocaat-stagiaires die tijdens of aan het einde van hun stage tot de conclusie komen dat het kantoor of het werk niet bevalt en om die reden een ander pad kiezen. Ik heb de afgelopen twee jaar collega’s zien vertrekken omdat zij meer vrijheid wilden, anderen omdat zij zichzelf toch niet voor de rest van hun leven in de advocatuur zagen werken. Van de medewerkers gaan de meesten weg na vijf of zes jaar, omdat zij (a) naar een ander vergelijkbaar kantoor gaan (bijvoorbeeld omdat ze daar de kans groter achten om partner te worden), of –meestal ingegeven door het ontstane gezinsleven- (b) naar een kleiner advocatenkantoor gaan of (c) als bedrijfsjurist aan de slag gaan. Van de advocaat-stagiaires die de afgelopen twee jaar van ons kantoor een aanbod tot medewerker kregen ken ik er overigens maar één die daarvoor bedankte.’

10. Bij een Zuidas-kantoor is er een sterke hiërarchie.X.: ‘Dat verschilt een beetje per kantoor. Op sommige kantoren (zowel grote als kleine) is er inderdaad een sterke hiërarchie, maar ikzelf herken dat eerlijk gezegd niet. Net als in elk bedrijf heb je als starter natuurlijk minder in de melk te brokkelen dan als senior. In de dagelijkse werkzaamheden merk je daar echter niets van, al is het maar vanwege het feit

“Het vooroordeel dat je als advocaat-stagiaire de hele dag bezig bent met saaie rotklussen berust bij ons in ieder geval niet op de waarheid.”

Page 22: Alibi May 2013

Een stage was voor mij lange tijd een ver-van-mijn-bed-show. Maar na vier jaar in de boeken te hebben gezeten, wilde ik mijn juri-dische kennis graag in de praktijk brengen. Daarnaast was het tijd voor mij als masterstu-dent om eens om mij heen te gaan kijken op de arbeidsmarkt.

Na vele inhousedagen te zijn afgegaan, wist ik het: ik wilde graag stage lopen bij CMS Derks Star Busmann en Kennedy Van der Laan. De twee kantoren verschillen qua grootte weliswaar niet veel van elkaar, maar wat mij erg leuk leek was dat de opzet van de stage verschillend was. Bij CMS duurt de stage zes weken en ben je werkzaam op één sectie. Bij Kennedy Van der Laan zit een stagiair op twee verschil-lende secties en verricht hij/zij werkzaamheden voor het hele kantoor, waardoor de stagiair kennis maakt met veel verschillende rechtsgebieden. Na bij de twee kantoren een gesprek te hebben gevoerd kon ik in november eindelijk beginnen bij CMS.

Daar stond ik dan op een koude novembermorgen in mijn nieuwe pak voor het zilvergrijze kantoor-gebouw van CMS. Na een vriendelijk ontvangst en een korte uitleg kwam ik terecht op mijn werkplek voor de komende zes weken: de sectie Arbeidsrecht. Vanaf het begin werkte ik mee aan verschillende zaken. Van alles passeerde de revue: ontslagzaken, sportzaken, reorganisaties en sociale zekerheid. Voor mij als arbeidsrechtstudent was dit een hele leuke manier om mijn opgedane kennis uit de master in de praktijk te brengen. Mijn werkzaamheden bestonden in de eerste weken vooral uit jurisprudentieonderzoeken.

Aan de hand van de gevonden juris-prudentie schreef ik dan een memo voor één van de advocaten. Ik kreeg al snel meer verantwoordelijkheden. Zo heb ik enkele e-mails opgesteld die een inhoudelijke reactie vormden op eerdere correspondentie met de wederpartij. Deze e-mails werden dan gecontroleerd en indien nodig verbeterd, voordat de advocaat deze verzond naar de weder-partij. Ook heb ik een artikel voor de nieuwsbrief en een verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst mogen opstellen. Het was erg leuk om te merken dat er met vrijwel elke opdracht die ik inleverde daadwerkelijk iets werd gedaan. Zo zie je dat je als student-stagiair daadwerkelijk een inhoudelijke bijdrage kan leveren aan de werkzaamheden op een sectie!

In januari begon ik met mijn stage bij Kennedy Van der Laan. De eerste maand zat ik op de sectie Ondernemingsrecht, maar zoals ik eerder al vertelde doet een stagiair bij Kennedy Van der Laan opdrachten voor

verschillende secties. Zo heb ik meege-werkt aan een grote intellectuele eigen-domszaak. Het kort geding in deze zaak was eind januari. Wat ik erg leuk vond, was dat ik in deze zaak het hele traject heb meegemaakt: voorbereiding, zitting en vonnis! Logischerwijs heb ik in deze eerste maand ook veel opdrachten gedaan voor de sectie Ondernemingsrecht. De

De beste wederzijdse kennismaking:

LOOP STAGE!

ALIBI 2 / jaargang 43

22.

• Maarten Stekelenburg •

De

Stag

e

“Zo zie je dat je als student-stagiair daadwerkelijk een inhoudelijke bijdrage kan leveren aan de werk-zaamheden op een sectie!”

Stag

e

Page 23: Alibi May 2013

sectie Ondernemingsrecht was met 22 advocaten een stuk groter dan de sectie Arbeidsrecht in Utrecht. Dit heeft veel leuke kanten, maar het is wel moeilijk om zo’n grote groep advocaten beter te leren kennen in één maand. Ditzelfde geldt voor het karakter van een algemene stage: het is leuk om kennis te maken met veel verschillende rechtsgebieden, maar juridisch-inhoudelijk leer je steeds maar flarden van een bepaald rechtsgebied en krijg je niet het volledige plaatje mee. De maand februari zat ik op de sectie van mijn voorkeur, de sectie Arbeidsrecht. In deze maand heb ik mij grotendeels beziggehouden met het arbeidsrecht. Zo heb ik vooral memo’s opgesteld aan de hand van jurisprudentie- en/of literatuuronderzoek.

Na twee stages kan ik zeggen dat ik ontzettend veel heb geleerd! Het is echt een ervaring om bij twee verschillende kantoren mee te draaien in de juridische praktijk. Ik kan dan ook gerust zeggen dat een stage minstens zo waardevol is als het volgen van een aantal vakken op de universiteit. Het is ook erg leuk om te ervaren dat je binnen een betrekkelijk korte tijd deel uit gaat maken van een team advocaten dat soms al jaren met elkaar samenwerkt.

Ik wil iedereen een stage aanbevelen! Bedenk goed wat je wilt: advocatuur of iets anders, groot of klein en een speci-fiek rechtsgebied of een algemene stage. Ik ben in ieder geval erg blij dat ik op arbeidsrecht stage heb gelopen en ook nog andere rechtsgebieden heb gezien. Een stage is de beste kennismaking die je je maar kan bedenken. En, als het bevalt aan beide kanten: wie weet houd je er een mooie baan aan over!

ALIBI 2 / jaargang 43

23.

“Ik kan dan ook gerust zeggen dat een stage minstens zo waardevol is als het volgen van een aantal vakken op de universiteit.”

Page 24: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

24.

Op 1 februari heeft minister Dijsselbloem effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL N.V. en dochter SNS Bank N.V. (SNS) onteigend door toepassing van de Wet bijzondere maatregelen financiële onder-nemingen (Interventiewet).[1] Op 25 maart werd een politiek akkoord bereikt over het redden van het bankenstelsel van Cyprus door aandeelhouders en obligatiehouders te onteigenen en grote spaarders mee te laten betalen. In dit artikel wordt stilgestaan bij de implicaties van beide reddingsacties.

De InterventiewetOp grond van de Interventiewet komen De Nederlandsche Bank (DNB) en de minister van Financiën vergaande bevoegdheden toe in geval van crisissituaties bij financiële ondernemingen. Zo heeft DNB ten aanzien van banken en verzekeraars de mogelijkheid om deposito’s, activa en passiva en aandelen over te dragen aan een derde instelling of overbruggingsinstelling.[2] Aan de minister van Financiën zijn bevoegdheden toege-kend die hij kan uitoefenen indien hij van oordeel is dat ‘de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt’.[3] Hij kan (i) onmiddellijke voorzieningen treffen ten aanzien van de betrokken onderneming; of

- als ultimum remedium - (ii) effecten en vermogensbestanddelen onteigenen. Met betrekking tot SNS is gekozen voor de laatste optie. De effecten die zijn onteigend betreffen aandelen en achter-gestelde obligaties (inclusief participatie-certificaten).[4] Als vermogensbestand-delen zijn achtergestelde onderhandse leningen en ‘eventuele verplichtingen en aansprakelijkheden van SNS’ onteigend ten name van de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL. Procedures naar aanleiding van de nationalisatie van SNSBij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is massaal geprocedeerd tegen het onteigeningsbe-sluit. Op 25 februari 2013 heeft de ABRvS het onteigeningsbesluit grotendeels in

• Myrte Meijer Timmerman Thijssen •

Pijn is fijn en bloed is goed

“Toch komt het Cypriotische model niet helemaal uit de lucht vallen, integendeel.

Page 25: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

25.

stand gelaten.[5] Het is alleen vernietigd ten aanzien van de eventuele verplich-tingen en aansprakelijkheden van SNS. De ABRvS vond deze onteigening niet stroken met het uitgangspunt van de minister om alleen vorderingen te onteigenen die in een faillissementssitu-atie een achtergestelde positie in zouden nemen. Verschillende partijen hebben aange-kondigd een gang naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te overwegen. Daar zullen ze waarschijnlijk aanvoeren dat het onteigeningsbesluit een inbreuk vormt op het recht op het ongestoorde genot van eigendom[6] en het recht op een eerlijk proces[7]. Het eerste beroep is niet erg kansrijk omdat de overheid een ruime margin of appreciation toekomt als het gaat om het treffen van maatregelen die zien op het bewaken van de stabiliteit van het financiële stelsel.[8] Ten aanzien van het tweede is goed mogelijk dat het EHRM zal oordelen dat het belang van zeker-heid omtrent de rechtsgeldigheid van het onteigeningsbesluit zwaarder weegt dan het belang van onteigende partijen bij een ruimere beroepstermijn en meer voorbereidingstijd.

De minister heeft een aanbod tot schadeloosstelling gedaan van €0 per onteigend aandeel/achtergestelde schuld.[9] De Ondernemingskamer zal de definitieve hoogte van de prijs van de vermogensbestanddelen en effecten vaststellen.[10] Als dat niet tot een bevredigend resultaat leidt is wederom een gang naar het EHRM mogelijk, al lijkt daar niet veel te winnen. Voormalig aandeelhouders van de Britse bank Northern Rock die bij het EHRM klaagden over de hoogte van de prijs werden niet-ontvankelijk verklaard.[11] Gedupeerden kunnen wellicht ook op een andere manier bij de Ondernemingskamer terecht, namelijk door een enquêteprocedure te starten wegens wanbeleid bij SNS. ‘Wellicht’ omdat die weg open staat voor aandeelhouders, terwijl de gedupeerden nu juist onteigend zijn.[12] Of de Ondernemingskamer hen de mogelijkheid zal toekennen een enquêteverzoek te doen is vooralsnog onduidelijk. Anders kunnen eventueel vakbond FNV of de Advocaat-Generaal een enquêteprocedure starten.[13] Een gang naar de civiele rechter is ook mogelijk. SNS en/of de voormalig bestuurders zouden kunnen worden aange-sproken uit onrechtmatige daad. De ABRvS heeft immers geoordeeld dat eventuele schadeclaims niet onteigend mochten worden. Gedupeerden zouden tot slot DNB kunnen aanspreken wegens gebrekkig toezicht. Per 1 juli 2012 is de mogelijk-heid om DNB aansprakelijk te stellen aanzienlijk beperkt, maar deze claims zouden nog onder het oude aansprake-lijkheidsregime vallen. Het gaat dan om de vraag of DNB

Page 26: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

26.

heeft gehandeld overeenkomstig de eisen die aan een ‘behoorlijk en zorgvuldig toezicht’ moeten worden gesteld.[14] Model voor de toekomst?Nieuw voor de financiële markten bij de nationalisatie van SNS was dat achtergestelde obligatiehouders werden onteigend. Het onteigenen van gewone obligatiehouders durfde de minister niet aan. Bij de redding van Cyprus betaalden gewone obligatiehouders wél mee en grote spaarders bovendien ook. Ten tijde van het schrijven van dit artikel was er ophef over een uitspraak die minister Dijsselbloem in zijn rol als voorzitter van de Eurogroep had gedaan met betrekking tot het steunpakket voor Cyprus. Hij leek te suggereren dat het Cypriotische model in de toekomst vaker gebruikt zou kun-nen worden. De kritiek hierop was groot. Toch komt het Cypriotische model niet helemaal uit de lucht vallen, integendeel. Ten eerste is er aansluiting gezocht bij de faillissementsladder: eerst aandeelhou-ders, dan achtergestelde obligatiehou-

ders, vervolgens gewone obligatiehouders en tot slot (grote) spaarders. Ten tweede is men op Europees niveau al jaren bezig met de voorbereidingen van een regeling die dezelfde ‘bail in’ mogelijk maakt.[15] In de zomer van 2012 is een voorstel voor een EU-richtlijn voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstel-lingen en beleggingsondernemingen openbaar gemaakt.[16] De bail in-aanpak waarbij ook gewone obligatiehouders moeten meebetalen zou op grond van

dit richtlijnvoorstel overigens wel pas uiterlijk in 2018 geïmplementeerd moe-ten zijn. Deposito’s die op grond van de depositogarantierichtlijn gegarandeerd zijn vallen in beginsel buiten de bail in-aanpak.[17] De plannen van Brussel zijn gebaseerd op voorstellen van de Financial Stability Board, waarin de EU naast de G-20 landen is vertegenwoordigd. De gedachte hierachter is dat de private sec-tor zoveel mogelijk moet meebetalen aan een bankenredding. Nu doen overheden er alles aan om systeembanken vanwege hun ‘too big to fail’-status overeind te houden. Volgens de voorzitter van de Financial Stability Board is het niet fair dat de samenleving moet betalen voor verliessituaties terwijl de private sector de winst opstrijkt. Bovendien zouden dergelijke impliciete staatsverzekeringen immoreel risicogedrag in de hand wer-ken en de markt verstoren.[18] Voor de suggestie van Dijsselbloem is mijns inziens veel te zeggen, ook op nationaal niveau. Wel moeten kleine spaarders erop kunnen vertrouwen dat hun spaartegoeden werkelijk gegaran-deerd zijn. In Cyprus werden uitein-delijk alleen grote spaarders - met een rekeningsaldo van meer dan €100.000 - getroffen. Maar op dit moment zijn ook spaartegoeden tot €100.000 niet veilig, omdat we niet kunnen vertrouwen op het depositogarantiestelsel. Toen IJsland in financiële problemen kwam en het nationale depositogarantiestesel niet genoeg dekking bood om alle spaarders terug te betalen was de IJslandse staat niet bereid om bij te springen.[19] De Europese Commissie meende dat IJsland daarmee in strijd met het Europees recht had gehandeld. Begin dit jaar oordeelde het EFTA-hof echter dat overheden niet verplicht zijn garant te staan voor de deposito’s bij banken.[20] De Europese depositogarantierichtlijn[21] vereist

“Er zou dan ook een Europees depositogarantie-stelsel moeten komen, waarop kleine spaarders werkelijk kunnen vertrouwen.”

Page 27: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

27.

Noten

[1] Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen, Stb. 2012, 241

(Kamerstukken 33 059).

[2] Art. 3:159c jo. 3:159u Wft.

[3] Art. 6:1 en 6:2 Wft.

[4] Zie art. 1:1 Wft waaruit volgt dat onder effecten zowel aandelen als obliga-

ties worden verstaan.

[5] ABRvS 25 februari 2013, LJN BZ2265.

[6] Art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM.

[7] Art. 6 EVRM. Dit vanwege de korte termijn voor het instellen van beroep

en de daarmee gepaard gaande beperkte voorbereidingstijd.

[8] EHRM 24 november 2005, par. 136 (Capital Bank AD vs. Bulgarije).

[9] Zie Rijksoverheid, ‘Minister van financien doet aanbod vanwege nation-

alisatie sns reaal’, 2013 <www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/03/04/minister-

van-financien-doet-aanbod-tot-schadeloosstelling-vanwege-nationalisatie-

sns-reaal.html>

[10] Art. 6:10 Wft.

[11] EHRM 10 juli 2012 (Grainger e.a. vs. Verenigd Koninkrijk).

[12] Op grond van de letterlijke tekst van art. 2:346 BW zouden zij dus niet-

ontvankelijk zijn.

[13] Zie art. 2:347 en 2:345 lid 2 BW. De VEB heeft namens beleggers de

Advocaat-Generaal van de Ondernemingskamer al verzocht voor een en-

quête te pleiten.

[14] HR 13 oktober 2006, LJN AW2077 (DNB/Stichting Vie d’Or).

[15] Met ‘bail in’ wordt het – na afboeking van het eigen vermogen - gedwon-

gen afschrijven van schuldvorderingen van crediteuren dan wel conversie

van de schuldvorderingen in aandelen bedoeld, waardoor de private sector

zoveel mogelijk meebetaalt aan de redding.

[16] Voorstel voor richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betref-

fende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling

van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, COM(2012) 280/3.

[17] Art. 38 lid 2 sub (a) van de richtlijn.

[18] Speech Mark Carney 08 november 2012, ‘Some Current Issues in Fi-

nancial Reform’.

[19] Spaarders van Icesave in Nederland hebben daar geen last van gehad,

omdat de Nederlandse overheid die bedragen heeft voorgefinancierd.

[20] EFTA Hof 28 januari 2013, zaak E-16/11.

[21] Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels.

slechts dat landen een depositogarantiestelsel organiseren en dat banken zich daarbij aansluiten. De organisatie van het depositogarantiestelsel en de mogelijkheid van de overheid om eventueel bij te springen verschilt nu per lidstaat, waardoor spaarders in het ene land zekerder zijn van uitbetaling dan in het andere land. Er zou dan ook een Europees depositogarantiestelsel moeten komen, waarop kleine spaarders werkelijk kunnen vertrouwen. Tot slotVroeger kreeg ik tranen in mijn ogen als ik na de ballet-les mijn spitzen uittrok en bebloede tenen zag. Ik kreeg dan steevast het adagium ‘pijn is fijn en bloed is goed’ te horen. Immers, het bloed hoorde bij een stadium dat niet kon worden overgeslagen om het hogere doel te bereiken: pijnloos op spitzen staan omdat er eelt op de tenen was gevormd. Ik hoop dat men binnen Europa in lijn hiermee zijn weg vervolgt: dragers van risicohoudend kapitaal en houders van risicovolle schuldvorderingen – in plaats van de belastingbetaler - moeten bloeden als een bank op de rand van de afgrond balanceert. Dat is misschien even slikken, maar het hogere doel is een gezonder financieel klimaat. Banken zullen immers meer moeite hebben om vreemd vermogen aan te trekken en daarom minder risico’s nemen, marktdiscipline zal verbeteren en het vertrouwen in banken zal toenemen. Mits kleine spaarders zeker zijn van uitbetaling van hun depositosaldo als het misgaat – waartoe een Europees depositogarantiestelsel vereist is.

Page 28: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

28.

Vanaf januari 2012 is de catering van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) over-gegaan van Sorbon naar Eurest Campus Services. Veel studenten zullen wel hebben gemerkt dat de prijzen iets verschillen en dat het personeel andere kleding draagt. Wat ook opvallend is, is dat ondanks dat een andere cateraar deze opdracht nu heeft gekregen, het personeel hetzelfde is gebleven.

Het basisartikel in ons Burgerlijk Wetboek (BW) voor een overgang van onderneming is artikel 7:662 BW. In artikel 7:662 lid 2 sub a BW wordt beschreven dat een overgang ook een fusie of een splitsing kan zijn van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Voor de vraag of een onderneming zijn identiteit behoudt moeten we kijken naar verschillende uitspraken van onder andere het Europese Hof van Justitie (Hof).

In de uitspraak Spijkers[1] oordeelde het Hof dat voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Dit is in de uitspraken Sodexho en Oy Liikenne genuan-ceerd. De uitspraak Sodexho is van groot belang, het Hof oordeelde dat een overgang van onderneming ook in twee fasen kan geschieden.

Dit houdt in dat ondanks dat Eurest Campus Services en Sorbon nooit een overeenkomst hebben gesloten met elkaar, er toch sprake kan zijn van een overgang van onder-neming. Eurest Campus Services heeft Sorbon overgeno-men, omdat de UvA en de HvA de opdracht aan een ander

cateringbedrijf hebben gegeven. Een overgang van een onderneming moet dus ruim worden uitgelegd.Het Hof kwam in zijn uitspraken Sodexho en Oy Liikenne[2] terug op de zogenoemde ‘spijkers criteria’. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming moet worden bekeken of de identiteit van een onderneming behouden is gebleven. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal elementen. Het is van doorslaggevende betekenis of de materiële activa zijn overgenomen dan wel of vrijwel al het personeel is overge-nomen door de verkrijger.[3] Wanneer een wezenlijk deel van het personeel is overgenomen binnen een arbeidsin-tensieve sector, kan er worden gezegd dat er sprake is van een overgang van onderneming. Wanneer een belangrijk deel van de materiële activa wordt over-genomen binnen een kapitaalintensieve

onderneming, kan er eveneens worden gezegd dat er sprake is van een overgang van onderneming. Het lijkt erop dat

wanneer binnen een arbeidsintensieve onderneming niet een wezenlijk deel van het personeel wordt overgenomen er dus ook niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een overgang van onder-neming. Dit lijkt misbruik in de hand te werken en een duidelijk voorbeeld hier-van is de uitspraak Clece[4]. Een Spaanse gemeente beëindigende de schoonmaak opdracht met een schoonmaakbedrijf en ging de schoonmaak weer zelf faciliteren en nam hier ander personeel voor aan.

Bescherming van werknemers bij overgang van onderneming

• Elena Groenewoud •

“Wat ook opvallend is, is dat ondanks dat een andere cateraar deze opdracht nu heeft gekregen, het personeel hetzelfde is gebleven.”

Page 29: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

29.

Door niet een wezenlijk deel van het personeel over te nemen maar zelf nieuw personeel te plaatsen, was er geen sprake van een overgang van onderneming. De schoonmaaksector wordt gezien als een arbeidsintensieve sector.

Wat is nu het gevolg van de vaststelling dat er sprake is van een overgang van onderneming? In artikel 7:663 BW zijn de gevolgen van een overgang van onder-neming neergelegd. ‘Door een overgang van onderneming gaan de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voort-vloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger’.[5]

Dit houdt in dat wanneer een bedrijf een ander bedrijf overneemt, alle arbeids-voorwaarden mee overgaan. In eerste instantie is dit logisch. Een werknemer mag niet de ‘dupe’ worden van een overgang van onderneming. Anderzijds krijg je binnen een onderneming grote ongelijkheden. Een werknemer die al in dienst was bij het bedrijf heeft misschien minder gunstige arbeidsvoorwaarden dan een werknemer die wordt overgeno-men. Het harmoniseren van deze rechten en verplichtingen is niet toegestaan. Zo oordeelde het Hof in het arrest Daddy’s Dance Hall[6]. Het Hof gaat erg ver met dit standpunt. Harmoniseren is zelfs niet toegestaan wanneer een werknemer het voorstel tot wijziging doet.

Vroeger, begin 1900, was dat wel anders. De werknemers hadden ten opzichte van hun werkgever een tamelijk zwakke positie. De positie van de werknemer als ‘zwakke’ partij is door de jaren heen steeds sterker geworden ten opzichte van zijn ‘boze’ werkgever. Vandaag de dag kunnen wij ons de vraag stellen of wij

niet zijn doorgeslagen en of de werkgever niet iets meer vrijheid gegund zou kunnen worden.

Wanneer de werkgever geen enkele vrijheid wordt gelaten om de arbeidsvoorwaarden van het door hem overgeno-men personeel aan te passen, vraag ik mij af waarom een werkgever überhaupt nog personeel zou overnemen. Een optie voor de overnemende partij is uiteraard om binnen de regels te proberen om het personeel niet over te moeten nemen zoals bij de zaak Clece.

Dat wij bij de UvA en de HvA nog steeds hetzelfde vrien-delijke personeel bij de kantine aantreffen komt doordat Eurest Campus Services niet de mogelijkheid van Clece had. Aangezien bij een cateraar het kapitaal van doorslag-gevende betekenis is bij een overname, zal het personeel ook mee overgaan.

Het wringt dat, in het geval van de UvA en de HvA, de verkrijger en de vervreemder nooit enige contractuele relatie met elkaar zijn aangegaan en ook het kapitaal niet van de vervreemder was, maar van de opdrachtgever. Dit kostenverhogende effect zal uiteindelijk, noodgedwongen, moeten worden doorberekend.

Zowel de ongewenste bijeffecten van Clece als van de UvA/HvA (te vergelijken met de uitspraak Sodexho) leiden mij tot de conclusie dat de werkgever in alle redelijkheid meer vrijheidsgraden zou moeten hebben.

Noten

[1] HvJ EG 18 maart 1986, NJ 1987-502 (Spijkers).

[2] HvJ EG 20 november 2003, JAR 2003-298 (Sodexho).

[3] Noot overgang van onderneming Finse Busmaatschappij (HvJ EG 25

januari 2001, JAR 2001-68).

[4] HvJ EG 20 januari 2011, JAR 2011-57 (CLECE).

[5] Art. 3 lid 3 richtlijn

[6] HvJ EG 10 februari 1988, NJ 1990-423 (Daddy’s Dance Hall).

Page 30: Alibi May 2013

Koekje erbij?Het is vroeg in de ochtend wanneer Assi-One, een bekende graffiti artiest uit Italië, een grote muur in Bogota omtovert tot een kunstwerk. Om de hoek verschijnt een politieauto. Zijn hartslag schiet omhoog. Een conflict met de Colombiaanse politie daar zit niemand op te wachten. De auto stopt en het raam rolt langzaam naar beneden. Vier politie-mannen kijken hem aan en vragen: ‘Heb je al koffie gehad deze ochtend?’[1]

Van crimineel tot kunstenaarTot enkele jaren geleden werd graffiti door veel mensen enkel gezien als een vorm van vandalisme met een negatieve uitwerking op het straatbeeld. Aangezien graffiti vooral te zien was in de vorm van tags, snelle krabbels waarin gangs of indi-viduen hun naam in een gebied wilden verspreiden, kreeg het een slecht imago. De graffiti scene heeft de afgelopen jaren een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De meningen van veel mensen lijken hierdoor te veranderen.

Naast tags worden muren steeds vaker voorzien van pieces, een afbeelding gemaakt met graffiti of ander materiaal. De pieces kunnen puur een creatieve uiting zijn of een politieke boodschap met zich meedragen. De bekendste Europese artiest is Banksy, een Britse straatkunstenaar die met zijn werken een revolutie in de kunstwereld heeft veroorzaakt. Hij liet met zijn werken zien dat graffiti niet enkel tot verloedering van een straat, buurt of stad kan leiden, maar ook een positief effect kan hebben. Het is een manier om onvrede over de politieke situatie te uiten, een glimlach op het gezicht van een voorbijganger te toveren of zelfs een wijk met een slechte reputatie in een ander daglicht te stellen.

Aan de andere kant van de oceaan had men al langer het positieve effect van straatkunst door. In Buenos Aires begonnen kunstenaars naar aanleiding van de econo-mische crisis het straatbeeld op te vrolijken met vrolijke afbeeldingen om geluk en hoop te zaaien onder de mensen.[2] Steeds meer kunstenaars sprongen hierop in waardoor veel straten in Buenos Aires zijn omgetoverd tot kilome-terslange galerijen. In plaats van wetgeving door te voeren en keihard op te treden, zijn graffiti en andere vormen van Street Art niet illegaal in Buenos Aires.[3] Zolang de eigenaar van het gebouw toestemming geeft, kan de kunstenaar zijn artistieke ingevingen in alle vrijheid op de muren botvieren.

PEACE BY PIECE

ALIBI 2 / jaargang 43

30.

• Bram van Lieshout •

Street Art in Bogota, foto: Bram van Lieshout

Page 31: Alibi May 2013

Een soortgelijke tendens is te vinden in een andere ‘graffiti-hoofdstad’ van Zuid-Amerika, Bogota. Juridisch gezien is het aanbrengen van graffiti in Bogota een overtreding van het politiereglement, dus geen misdrijf zoals in veel landen in Noord-Amerika en Europa.[4] Volgens de onderofficier van de politie in Bogota, Gildardo Pico, mag de politie een per-soon die aan het werk is met graffiti niet detineren. Zij kunnen hem of haar enkel dwingen het werk te verwijderen en de schade welke is aangebracht aan het gebouw te vergoeden wanneer aangifte wordt gedaan.[5]

De kwast als wapenHet toestaan of gedogen van graffiti en Street Art werkt positief uit. In plaats van een snelle tag op de muur, kunnen arties-ten nu soms enkele dagen bezig zijn met een kunstwerk. De spuitbus blijft steeds vaker liggen en kunstenaars nemen vaker het penseel of een ander instrument in handen om een groot en gedetailleerd werk achter te laten. Niet enkel de kwaliteit van de pieces werd hoger, ook de kwaliteit van leven in de wijken waar de graffiti scene actief was. Crisp, een Australische kunstenaar woonachtig in Bogota, vertelt mij dat doordat graffiti niet als vandalisme wordt aangemerkt het uit de criminele sfeer wordt gehaald. Hierdoor worden wijken als Palermo in Buenos Aires en La Candelaria in Bogota niet gezien als vervallen wijken, maar als artistiek, levendig en veilig. Nog steeds hebben de kunstwerken vaak een politieke lading en proberen de makers een bepaald territo-rium te veroveren en respect te krijgen, maar dit is grotendeels een creatieve en geen criminele strijd.

Regelgeving in NederlandGraffiti wordt niet als zodanig genoemd in de Nederlandse wetgeving. Het kan gekwalificeerd worden als een onrecht-matige daad jegens de eigenaar van het object waarop het is aangebracht. Daarnaast kan er een proces-verbaal gestart worden. Het Wetboek van Strafrecht kent verschil-lende bepalingen waarop dit proces-verbaal gebaseerd kan worden.[6]

Wanneer de politie een dergelijk proces-verbaal kan opma-ken is afhankelijk van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) die in het gebied van kracht is. Zo is in de APV van onze hoofdstad Amsterdam een bepaling opgenomen welke het aanbrengen van een afbeelding, letter, cijfer of teken op de weg of een zaak met kleur- of verfstof verbiedt. Dit verbod geldt niet wanneer het niet zichtbaar is vanaf de openbare weg of wanneer de rechthebbende van de weg of zaak schriftelijk toestemming heeft verleend.[7] In het laatste geval dient het werk echter in overeenstem-ming te zijn met de Woningwet. Voor het veranderen van de kleuren op een woning is niet direct een vergunning nodig, maar het mag niet in ernstige mate in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.[8] Ook deze eisen worden

per gemeente bepaald. In de Welstandsnota 2013 van Amsterdam staan zeven criteria waaraan een ‘exces’ (ernstige strijdigheid met redelijke eisen van wel-stand) wordt getoetst.[9] Nu

kan dit vergunningsvrije beleid voor veel kleine aanpas-singen aan gebouwen een hoop rompslomp voorkomen, maar voor artistieke aanpassingen is het gecompliceerd. De vraag of een bepaalde artistieke uiting in strijd is met de redelijke eisen van welstand leidt tot een subjectief ant-woord en daarmee een subjectief beleid. In Buenos Aires hebben ze dit opgelost door geen eisen te stellen aan de geplaatste werken. ‘Er zijn twee typen straatkunst: politiek en artistiek. Beiden zijn goed. Ze maken deel uit van de stad. Straatkunst stoort ons niet’, aldus de Argentijnse Directeur van Algemene Zaken in Buenos Aires.[10] In Amsterdam blijkt men daar anders over te denken. Zelfs wanneer de Welstandscommissie en het Bureau Monumenten en Archeologie toegeven dat het ‘een goed uitgevoerd kunstwerk is’ wordt het toch gekwalificeerd als ‘een ernstige ontsiering’ en dient het verwijderd te worden.[11]

ALIBI 2 / jaargang 43

31.

“Hij liet met zijn werken zien dat graffiti niet enkel tot verloedering van een straat, buurt of stad kan leiden, maar ook een positief effect kan hebben.”

Page 32: Alibi May 2013

Naar aanleiding van het gevoerde beleid is het vrijwel onmogelijk om op een legale manier graffiti aan te brengen zodra dit zichtbaar is vanaf de openbare weg. In een gemeente waar graffiti op gelijke voet wordt gesteld met verkeerd geplaatst huis-vuil en bedrijfsafval zal het nimmer aan de welstandseisen voldoen.[12]

Een creatieve oplossingWanneer men nu door de straten van Amsterdam loopt, bestaat het overgrote deel van de graffiti uit tags. Zelfs in de Spuistraat, waar de Amsterdamse Street Art scene voornamelijk aanwezig is, bestaat het overgrote deel nog uit snelle bekladdingen van de muren. Ondanks vele verwijderingacties en de strenge wetgeving heeft de praktijk uitgewezen dat graffiti nooit uit het straatbeeld zal verdwijnen. Helaas wordt graffiti door de gemeente Amsterdam, en door vrijwel elke andere Nederlandse gemeente, nog steeds beschouwd als een probleem in plaats van als een mogelijkheid. Steden als Buenos Aires en Bogota vormen het bewijs dat het anders kan. Door de vrijheid van kunste-naars niet te ontnemen maar te reguleren verdwijnt de graffiti niet, maar het straat-beeld verandert wel. Snel bekladde straten worden omgevormd tot openluchtgaleries. Een grimmige sfeer maakt plaats voor een artistieke en positieve ambiance. Het is tijd voor verandering.

ALIBI 2 / jaargang 43

32.

Noten

[1] D. Brody, ‘Bogota’s graffiti scene gets international attention’, 2010, <www.

colombiareports.com/colombia-news/culture/10017-bogotas-graffiti-

scene-attracts-international-interest.html>

[2] Graffiti Mundo, ‘The roots of urban art in Buenos Aires’, 2012, <www.

graffitimundo.com/articles/roots-urban-art-buenos-aires/>

[3] J. Bierman, ‘Where some call graffiti art, not vandalism’, 2009, <www.abc-

news.go.com/Travel/story?id=7697519&page=1#.UWQXm3DN8vI>

[4] Art. 3 – 25 Bogota Police Code

[5] D. Brody, ‘Bogota’s graffiti scene gets international attention’, 2010, <www.

colombia reports.com/ colombi -news/culture/10017-bogotas-graffiti-

scene-attracts-international-interest.html>

[6] Art. 350 Sr (vernieling); art. 352 Sr (vernieling van een gebouw); art. 137c

Sr (belediging van een groep mensen); art. 141 Sr (openbare geweldpleging)

[7] Art. 4.7 lid 1B & lid 1.2 APV Amsterdam

[8] Art. 12a Woningwet

[9] Hoofdstuk 3.4 van de Welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam

2013’

[10] J. Bierman, ‘Where some call graffiti art, not vandalism’, 2009, <www.

abcnews.go.com/Travel/story?id=7697519&page=1#.UWQXm3DN8vI>

[11] Het Parool, ‘Geen graffiti op rijksmonument’, 2010, <www.parool.nl/

parool/nl/4/AMSTERDAM/article/detail/305739/2010/07/16/Geen-graf-

fiti-op-rijksmonument.dhtml>

[12] Jaarrekening en Jaarverslag Amsterdam Centrum 2005, p. 66.

“Het toestaan of gedogen van graffiti en Street Art werkt positief uit.”

Page 33: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

33.

Muziek kan ik waarderen. Van een zwoele melodie tot een harde beat. Vocaal, instrumentaal en akoestisch. Muziek vertelt een verhaal die je lichaam en geest prikkelt. De per-soonlijke levens van artiesten gaan mij daarentegen niets aan en mijn interesse strekt niet verder dan de verhalen die zij middels hun muziek overbrengen. Uiteraard is hier enigszins sprake van een nuance aangezien de achtergrond van een artiest kan bijdragen aan de emotie en de kredietwaardigheid van het verhaal. Lil’ Wayne, alias Dwayne Carter, behoort tot de artiesten die mij in het geheel onbekommerd laten. Hoewel ik niet veel, of überhaupt iets zinnigs, van Dwayne Carter verwacht, was ik kort geleden met stomheid geslagen. Niet alleen vanwege het beledigende karakter, maar ook om de reden dat er genoeg sukkels op deze planeet rondlopen die de songteksten van Carter uit hun hoofd kennen en het verheerlijken. Ja, verheer-lijken. Als je naar de teksten van Carter zou luisteren, dan valt er niets te loven. Dwayne Carter rapt ‘beat that p-ssy up like Emmett Till’ in een remix van het nummer Karate Chop. Emmett Till is niet een naam die uit de lucht komt vallen. Till staat sym-bool voor de pijn en het leed die Afro-Amerikaanse burgers hebben moeten ondervinden gedurende de slavernij. Till is op veertienjarige leeftijd bruut mishandeld en vermoord halverwege de 20ste eeuw. Voor degenen die niet bekend zijn met Emmett Till, klik hier om meer over de gebeurtenis te lezen of klik hier om een voorstelling van zaken te krijgen. Let wel, zowel de tekst als de afbeelding kunnen als schokkend worden ervaren. Deze onbenul is echter niet zo achterlijk als hij zich graag laat voordoen. Op een ziekelijke manier richt Carter zich met de lyric op de ernst van de misdaad en stelt hij als zinspe-ling daartegenover zijn seksuele vaardigheden. Onwetend?

Co

lumn

Dat valt te betwijfelen. Achterlijk? Dit lijkt voor zich te spreken. Respectloos? Absoluut, zeker nu de Verenigde Staten in het teken staan van Black History Month. Diepe lyrische sh-t, Carter, heel diep. Voorheen lag de nadruk bij muziek op het vertellen van een verhaal, om maatschappelijke kwesties aan de kaak te stellen. Voor veel artiesten is muziek een uitlaatklep voor hun gedachten, lief en leed, frustraties, levensverhalen en meer, waarmee hun achterban zich kan identi-ficeren. Dit nummer draag ik op aan jou, Dwayne Carter. Zelfs zonder geluid of beeld spreekt deze tekst boekdelen. Als je een spiegel ter zelfreflectie nodig hebt, hollereer. Dat onze aandachtsspanne dramatisch korter lijkt te worden is niets nieuws. Als samenleving gillen wij moord en brand en eisen wij rechtvaardigheid. Echter, al snel laten wij ons afleiden door een schoonschijnend item of een onnozel rapfiguur. Morgen zijn wij Emmett Till misschien vergeten, maar vandaag sta ik er toch weer bij stil. ‘Nothing in all the world is more dan-gerous than sincere ignorance and con-scientious stupidity’ – Martin Luther King, Jr.

• F. •

Spiegel ter zelfreflectie: daar zit muziek in

He

t F-wo

ord

Page 34: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

34.

Co

lumn

Co

lumn

Tensions on the Korean Peninsula have risen to a new high, after the display of the North Korean military prowess in February. Following the recent UN embargoes (cf. article 41 UN Charter), the news broadcasts from Pyongyang are filled with threats to South Korea and the USA. More recently, warnings to embassies on the Korean Peninsula have followed. Fear of an active conflict is therefore taking hold, despite that the aggressive rhetoric spawned by North Korea is being ridiculed due to its retro-looking images and shrill tone. Barking dogs do not bite. Still, the international community holds its breath while North Korea appears to prepare for a new nuclear test. Do its threats justify other states to take action now by the use of force?Evidently, North Korea’s past nuclear tests make it clear that it is not afraid to flex its military muscles. The vulnerable surrounding countries are faced with the choice to intervene or not, while they are unwilling to act as a practice target for a warmongering state. However, international law strongly frowns upon the use of force against another state as seen in article 2(4) UN Charter.

Notwithstanding, there are some exceptions. These include action by the UN Security Council under article 41 and 42 UN Charter, as well as the right to self-defence for a state under attack cf. article 51 UN Charter. The lat-ter requires the occurrence of an attack, which is currently not applicable. Therefore despite the current risks, the right of states to strike now is not self-evident: whereas according to the Grotian vision on self-defence, a state is allowed to strike preemptively in order to prevent an attack from occurring, an unequivocal legal basis for the use of force preventively does not exist. The recent Operation Iraqi Freedom has shown the controversial nature of this issue. No matter, following the customary Caroline Test for preemptive self-defence, it could be allowed: for example if South Korea’s potential action involving the use of force would lack a peaceful alternative and was necessary and proportionate. Given the lack of desired effect of the UN embargoes and the continuation of North Korea’s fierce rhetoric and vivid war imagery, one can wonder what other measures could be available.While to some North Korea rhetoric and propaganda appears as little more than white noise, in other countries preventive measures have been taken in anticipation. The threat these countries face appears real and any steps they fail to take now, might be too costly in the future. Yet barking is not biting, making a claim on preemptive self-defence questionable.

• Sara Hlobil •

North Korea’s angry rhetoric and the right to self-defence

Page 35: Alibi May 2013

ALIBI 2 / jaargang 43

35.

Co

lumn The lawmakers of the city of Amsterdam decided to

remove the word ‘allochtoon’ from all the official docu-ments. In their opinion, the word itself has become not only offensive, but it implied categorization of citizens, and remained in striking contrast with the cosmopolitan character of the city. From this moment on, we are all 100% Amsterdammers. This is a landmark decision which, I hope, the rest of the country will follow.

Certain political figures, such as Robert Flos from VVD, tried to undermine the importance of it, and described the Amsterdam municipality ruling as ‘ridiculous undertaking that would not solve real problems’. Sadly, he was not eager enough to elaborate which problems he exactly did have in mind. Moreover, Flos also failed to see a link between linguistics and its ubiquitous influence on law.

Whatever the origin of the word itself is, its dissemination in official governmental publications and documents, and in the language itself always seemed ridiculous.

Differentiation between ‘allochtoon’ and ‘autochtoon’ came as jolt as soon as my commandment of the Dutch language allowed me to understand local mentality. This change comes as a huge relief to Dutch democracy, and it finally gives a well-deserved respect to all the fellow for-eigners who live here, work here and pay their taxes here!

Linguistics and context have been shown to affect people’s reasoning and their common sense in a variety of cases. Words and their meaning have impact on the notion of blame, punishment or stigmatization. Media tend to inform us about crimes committed by Moroccans, Turkish or in more general ‘allochtone jongeren’ (English: allochton youth) despite the fact that the vast majority of them was born in the Netherlands.

In order to become a Dutch citizen, an individual needs to undergo a standard and annoying procedure of naturalization. According to the Dutch Rijkswet op het Nederlanderschap, the process includes undisturbed resi-dence in the Netherlands for a period of minimum 5 years, with a valid residence permit, and the applicant is obliged to pass a national exam referred to as the ‘inburgering-sexamen’ (citizenship exam). The exam is a test which, if passed, grants the applicant ‘Dutch nationality’.

Yet, despite the feeling of elation, a ‘Just Dutchized’ sooner or later realizes that he is and remains not kosher (or halal) enough to secure himself a better job, or a better treatment for his kids at a local school. He and his family will remain the ‘Other’, the allochtoon. That imposed categorization reminds them constantly that they do not fully belong here, are not a member of the exclusive group, that they are not privileged ones. Not yet.

That dichotomy between ‘ours’ and ‘other’ belongs to the shrouded colonialism, and has a destabilizing effect on a democratic discourse. There should be no place for a big-oted imperialism in a modern Dutch state. It is a common characteristic of countries such as Russia or China where democratic values and recognition of basic human rights still remain both legal and political science fiction.

Focusing on the past instead of giving the future a chance prevents from development, improvement; prevents from moving forward. It slows down and instigates discrimina-tion. This is why that tiny linguistic change is so vital to our political and legal system, Mr Flos. After all, ‘the limits of my language are the limits of my world.’[2]

• Malgosia Krakowska •

‘Ik ben ein Amsterdammer’[1]

I Law

Yo

u

Noten

[1] Allussion to the ‘Ich bin ein Berliner’ quotation from 1963 speech by U.S.

President John F. Kennedy in West Berlin

[2] Ludwig Wittgenstein

Page 36: Alibi May 2013

AANSPRAKELIJKHEID & VERZEKERING

TOGAMASTER

ARbEIDSREcHT

DIREcT THuIS IN DE PRAKTIJK!

REcHTbANK, OM & ADVOcATuuR

DE MASTER DIE wERKT

MELD JE Nu AAN VOOR DE ESL MASTER DAG VAN 28 mei 2013 VIA www.ESL.EuR.NL/MASTER

Meer weten?

VRAAG HET INfORMATIEPAKKET AAN

VIA [email protected]

SCHRIJF JE IN

VÓÓR 15 JULI!

Meer weten?VRAAG HET INfORMATIEPAKKET AAN

VIA [email protected]

SCHRIJF JE IN VÓÓR 15 JULI!

Meer weten?

VRAAG HET INfORMATIEPAKKET AAN VIA

[email protected]

SCHRIJF JE IN

VÓÓR 15 JULI!