een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve...

155
1 Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale netwerken tijdens een organisatieverandering Evaluerende case study van de methode van Rentsch André Smits 851289496 Open Universiteit Nederland Faculteit : Managementwetenschappen Opleiding : Master of Science in Management Begeleider/examinator : Prof. Dr. Th. Homan Medebeoordelaar : Drs. M. Kieft Datum : September, 2015

Upload: others

Post on 27-Jun-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

1

Een onderzoek naar betekenisgeving

binnen sociale netwerken tijdens een

organisatieverandering

Evaluerende case study van de methode van Rentsch

André Smits

851289496

Open Universiteit Nederland

Faculteit : Managementwetenschappen

Opleiding : Master of Science in Management

Begeleider/examinator : Prof. Dr. Th. Homan

Medebeoordelaar : Drs. M. Kieft

Datum : September, 2015

Page 2: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

2

Voorwoord

Veranderen. De afgelopen 5 jaar mocht ik de 3e reorganisatie meemaken, ben ik getrouwd,

heb ik samen met mijn vrouw een huis gekocht en heb twee kinderen gekregen. Voor mijn

werk ben ik werkzaam binnen dat deel van de ICT waar veranderen dagelijkse kost is. Ik heb

diverse cursussen mogen afronden waarbij het managen van ICT-veranderingen centraal

stond. Voorbeelden hiervan zijn Portfolio-, Programma- en Projectmanagementmethodieken

zoals MoP, MSP, Prince2, etc. Veranderen in onze maatschappij, dat doen we continue!

Bij het studeren aan de Open Universiteit heeft het gebied verandermanagement dan ook

direct mijn voorkeur gehad om op af te kunnen studeren. Naast de kennis die ik heb

opgedaan over het managen van de “buitenkant” van de verandering wilde ik me graag

verder verdiepen in datgene wat deze veranderingen daadwerkelijk voor mensen betekent.

Het schrijven van deze scriptie is een kroon geweest op jaren van studeren. Daarvoor wil ik

dan ook verschillende mensen bedanken die dit mogelijk hebben gemaakt. Allereerst mijn

scriptiebegeleider Thijs die me vanaf het begin heeft begeleid naar het voltooien van een

zeer leuke opdracht, maar ook voor het geven van duwtjes in de juiste richting bij het vinden

van oplossingen. Daarnaast de werkgevers welke mijn studie in welke vorm dan ook hebben

gefaciliteerd en/of de ruimte hebben geboden het eindonderzoek te kunnen uitvoeren. Als

laatst, maar zeker niet de minste, wil ik mijn vrouw bedanken die me tijdens de studie heeft

gesteund om de studie te kunnen afronden. Zeker op de momenten dat ik er even niet voor

jou of onze kinderen kon zijn moest je regelmatig je mannetje staan. Ook deze prestatie

hebben we samen neergezet!

Als ik de scriptie zou moeten omschrijven voor familie of vrienden dan wil ik je uitnodigen

kennis te nemen van het werkgebied van verandermanagement en om oog te krijgen voor

de mensen die de veranderingen moeten ondergaan. Binnen deze scriptie wordt een

methode geëvalueerd waarmee geïnventariseerd kan worden wat op dat moment de

betekenisgeving van betrokkenen is rondom de organisatieverandering. Het onderzoek is

voor mijn collega’s een mogelijkheid geweest om anoniem hun gevoelens rondom de

organisatieveranderingen mee te kunnen geven. De uitslag is door het management gelukkig

positief ontvangen en de resultaten zullen worden meegenomen in de effectuering van

volgende organisatieveranderingen. De methode is dus bruikbaar en levert ook

daadwerkelijk iets op!

Ik wens u veel plezier met het lezen van deze scriptie.

Andre Smits

September, 2015

Page 3: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

3

Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 2

Samenvatting ........................................................................................................................................... 5

1. Inleiding ........................................................................................................................................... 9

1.1 Aanleiding en probleemstelling ............................................................................................... 9

1.1.1 Aanleiding ............................................................................................................................... 9

1.1.2 Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................ 9

1.1.3 Praktische relevantie ............................................................................................................ 10

1.1.4 Probleemstelling ................................................................................................................... 11

1.2 Methode van onderzoek ....................................................................................................... 11

1.3 Leeswijzer .............................................................................................................................. 12

2. Literatuuronderzoek ...................................................................................................................... 13

2.1 Organisatieveranderingen ..................................................................................................... 13

2.2 Methoden en technieken ten aanzien van de effectiviteit van verandertrajecten en de

ontwikkeling van organisaties (“Buitenkant” van veranderen) ........................................................ 15

2.3 Methoden en technieken om de impact van verandertrajecten binnen organisaties te

beoordelen (“Binnenkant” van veranderen) ..................................................................................... 17

2.3.1 Onderzoek naar de “binnenkant”, waar gaat dat over? ...................................................... 17

2.3.2 Methoden en technieken voor het doen van onderzoek over de “Binnenkant” van

veranderen .................................................................................................................................... 20

2.4 Beoordelen van kwalitatief onderzoek ten aanzien van de wetenschappelijke kwaliteit

vanuit het sociaal constructionisme bezien ...................................................................................... 25

3. Methodologie ................................................................................................................................ 27

3.1 Kenmerken van dit onderzoek .............................................................................................. 27

3.2 Dataverzameling .................................................................................................................... 27

3.3 Casusbeschrijving .................................................................................................................. 28

3.4 Operationalisatie ................................................................................................................... 29

3.5 Data-analyse .......................................................................................................................... 33

3.6 Methodologische issues ........................................................................................................ 35

4. Resultaten...................................................................................................................................... 37

5. Conclusies, discussie & aanbevelingen ......................................................................................... 44

5.1 Probleemstelling en subvragen ............................................................................................. 44

5.2 Discussie ................................................................................................................................ 46

5.3 Aanbevelingen voor de praktijk ............................................................................................ 47

5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek ................................................................................. 48

Page 4: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

4

Literatuur ............................................................................................................................................... 49

Bijlage 1 – Assenstelsel van Homan (2005) ........................................................................................... 53

Bijlage 2 - Nieuwe betekenisgeving over verandermanagement ......................................................... 54

Bijlage 3 – Methoden en technieken t.a.v. de “buitenkant” van veranderen ...................................... 55

Bijlage 4 – Overzicht van kwantitatieve onderzoeken t.a.v. reacties op organisatie veranderingen ... 70

Bijlage 5 – Voor- en nadelen van kwalitatief onderzoek ....................................................................... 72

Bijlage 6 – Beoordeling van kwalitatief onderzoek middels het toepassen van maatregelen conform

de kwaliteitscriteria van Homan (2006) en Boeije (2014) ..................................................................... 73

Bijlage 7 - Organisatiebeschrijving, missie, visie en strategie ............................................................... 76

Bijlage 8 – Vergelijking van stellingen ................................................................................................... 81

Bijlage 9 – Vragenlijsten ........................................................................................................................ 82

Bijlage 10 – Vergelijking van Matrixen ................................................................................................ 131

Bijlage 11 – Berekening regressieanalyse ........................................................................................... 132

Bijlage 12 – Resultaten regressieanalyse ............................................................................................ 133

Bijlage 13 – Gevoelens per stelling ...................................................................................................... 136

Bijlage 14 – Evaluatie van Rentsch (1990) vanuit onderzoekersperspectief ...................................... 141

Page 5: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

5

Samenvatting Elk individu, elke groep en elke organisatie verandert. Met name is er een grote verandering te zien

in de institutionele en technologische ontwikkelingen van de laatste decennia (Homan, 2006, p. 11).

De vraag waarom organisaties veranderen houdt de wetenschap in diverse disciplines bezig. Men

beschouwt het als een proces of volgordelijkheid van gebeurtenissen dat moeilijk uit te leggen is, laat

staan te managen is (Ven & Poole, 1995, p. 10 t/m 11).

Binnen de afgelopen jaren zijn wetenschappers echter steeds genuanceerder tegen veranderen aan

gaan kijken, waarbij er een duidelijke scheiding ontstaan is tussen twee verschillende visies op de

vraag wat verandering nou eigenlijk is en waar het vandaan komt, de episodic change en continuous

change visie, ofwel de “buitenkant” versus de “binnenkant” van veranderen (Homan, 2006, p. 12).

Als we kijken naar methoden en technieken die worden ingezet voor het management van

veranderingen (zoals voorlichtingssessies, cultuurtrajecten, kwaliteitstrajecten etc.) dan betreft dit

steeds interventies die vanuit het management worden ondernomen om medewerkers in beweging

te krijgen en te houden. Homan (2006) noemt dit ‘buitenkant” van verandering. Hierover zijn al veel

publicaties geschreven (Boonstra, 2000) (Homan, 2006) (BPUG, 2015) (Mulders, 2010). Elk

instrument kan daarbij een eigen focus op een bepaald gebied hebben. Opvallend hierbij is wel dat

bij deze bestaande modellen voornamelijk de instrumentele benadering centraal staat (Boonstra,

2000) (Homan, 2006, p. 13). Deze benadering komt neer op de vraag: “wat moeten we van de

mensen weten om hen zo goed mogelijk te kunnen veranderen richting de formele veranderdoelen”.

Echter, pas als we de dynamieken van veranderprocessen bij individuen, groepen en hele

organisaties van binnenuit kunnen begrijpen, kunnen we ook uitspraken doen over de al of niet

gewenste interventies en de vormgeving daarvan (Homan, 2006, p. 13). Bij die binnenkant gaat het

over de betekenis die de mensen in een organisatie geven aan de formele interventies (aan de

“buitenkant”, dus). De “binnenkant” gaat dan over de processen (machtsdynamieken,

interactieprocessen) die zich in samenhang met de betekenisgeving ontwikkelen.

Homan (2006) betoogt dat verandering niet perse ontstaat door het opleggen van formele

veranderingen en interventies, maar dat verandering het resultaat is van een andere betekenis die

de betrokkenen aan hun werk, manier van werken en hun rol geven. In het verlengde hiervan blijkt

uit empirische onderzoeken dat er wel degelijk zoiets als een “binnenkant” van veranderen bestaat,

waarbij het dus gaat over informele interactieprocessen en relatiedynamieken die op gang komen als

de mensen die bij een verandering betrokken zijn, proberen tot betekenisgeving aan die verandering

te komen (Homan, 2006, p. 58). Het ontwikkelen van (andere) betekenisgevingen kan, zoals dit uit

onderzoek blijkt, veelal gepaard gaan met tal van emoties (Homan, 2006, p. 45). Zeker als een

formele verandering (de “buitenkant”) een concrete bedreiging betekent voor de identiteit van de

betrokken medewerkers, zijn betekenisgevingsprocessen vaak emotioneel. Uitgaande van het

conceptuele onderscheid tussen formele veranderingen enerzijds (de “buitenkant”) en de processen

van betekenisgeving anderzijds (de “binnenkant”) kan er worden gesteld dat betekenisgeving over

verandering pas op gang komt nadat er op het gebied van lokale en collectieve betekenisgevingen

iets gebeurd is (Homan, 2006, p. 68). Dus een manager probeert middels een peptalk zijn mensen te

inspireren om mee te gaan in zijn ideeën over een nieuw administratief systeem. Ná die sessie

komen vervolgens de gesprekken op gang en ontwikkelen zich betekenissen. In de episodische

verandervisie (die verderop nader wordt uitgelegd) is de aanname dat de manager middels zijn

speech de betekenisgeving van zijn medewerkers direct kan beïnvloeden; bij de continue visie (zie

Page 6: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

6

eveneens verderop) is betekenisgeving iets dat constant plaatsvindt en wel als reactie op datgene

waar men zich mee geconfronteerd weet (de peptalk, in dit voorbeeld). Daarbij vinden

betekenisgevende interacties doorgaans plaats met mensen die men vertrouwt en met wie men al

veel contacten heeft. Dit impliceert dat het mogelijk is dat niet de manager, maar de naaste collega’s

de grootste invloed kan hebben op welke betekenisgeving er zich uiteindelijk ontwikkelt (Weick,

1995).

Uitgaande van het belang van betekenisgevende dynamieken (de “binnenkant”) is er in dit onderzoek

gekozen voor de theoretische insteek van het sociaal constructionisme. Bij dit theoretische

perspectief staan twee fundamentele uitgangspunten centraal. Ten eerst wordt de aanname

gemaakt dat mensen niet reageren op de objectieve omstandigheden die zich in een bepaalde

situatie voordoen, maar dat ze vooral reageren op de betekenis die men aan die omstandigheden

geeft. Een tweede aanname die kenmerkend is voor het sociaal constructionisme is dat mensen de

betekenissen niet geïsoleerd en los van andere betekenisgevingen vormen, maar dat men daarover

met anderen in gesprek gaat, waarbij de betekenisgeving zich ontwikkelt in de interactie tussen

betrokkenen. Gegeven de belangstelling voor de “binnenkant” van organisatieverandering lijkt het

sociaal constructionisme een geschikt theoretisch uitgangspunt (Homan, 2006) (Granovetter, 1973)

(Moor, 2005) (Weick, 2001) (Sonnaville, 2006).

De vraag die vervolgens opdoemt, betreft de vraag hoe men de “binnenkant” van veranderen op een

wetenschappelijke verantwoorde manier kan onderzoeken. Er is op dit gebied weliswaar veel

kwantitatief onderzoek gedaan zoals blijkt uit de studie van Oreg et al. (2011, p. 9 t/m 18), maar in

veel gevallen betreft dit onderzoek waarbij respondenten vragenlijsten moeten invullen over hun

betekenisgeving. Waarbij die vragenlijsten in feite al een voor-geformatteerd kader geven van de

mogelijke betekenisgevingen. Bij kwalitatieve onderzoeksmethoden geldt dit bezwaar in principe

niet. Toch zijn er nog maar weinig publicaties beschikbaar die betekenisgevingen en de daaraan

gerelateerde dynamieken en processen met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden

onderzoeken bij de betrokkenen bij een verandertraject. Diverse onderzoekers (Balogun & Jenkins,

2003; Pettigrew, Woodman, & Cameron, 2001) wijzen echter op het belang om meer onderzoek te

doen naar de ontwikkeling van goede (kwalitatieve) onderzoeksmethoden en technieken voor het

bestuderen van de “binnenkantdynamieken” bij organisatieveranderingen (Homan, 2006, p. 14). Juist

het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige

onderzoek.

Een uitzondering in dit verband is het onderzoek dat uitgevoerd wordt met de zogeheten

ChangeMirror-methode. Dit is een methode die qua methodologische en methodische

uitgangspunten congruent is met de theoretische uitgangspunten van het sociaal constructionisme.

Dit instrumentarium is ontwikkeld in Master of Science-afstudeerprojecten en dissertatieonderzoek,

waarbij het gedachtegoed van Homan centraal stond. Uit het in de praktijk toepassen van de

ChangeMirror blijkt echter dat dit instrumentarium in sommige concrete situaties niet praktisch

toepasbaar is. Medewerkers beschikken bijvoorbeeld niet over computerapparatuur, kunnen tijdens

werktijd geen tijd vrijmaken voor het deelnemen aan onderzoek, etc. Dus is het noodzakelijk om

alternatieve methoden te zoeken en te testen, methoden die beogen vergelijkbare zaken te meten

(de “binnenkant”), maar die in specifieke situaties praktischer toepasbaar lijken dan de

ChangeMirror. Tijdens de oriëntatiefase voor het onderhavige onderzoek is de onderzoeker op het

spoor gekomen van het werk van Joan Rentsch (1990). In de tachtiger jaren van de vorige eeuw heeft

Page 7: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

7

zij een kwalitatieve methode ontwikkeld die in staat zou zijn om betekenisgevingen binnen sociale

netwerken in kaart te brengen. Ondanks dat dit onderzoeksinstrument uitgaat van een

organisatiecultureel-theoretische perspectief, lijkt deze methode geschikt als alternatief voor de

ChangeMirror. Dit komt mede doordat er door de respondenten niet op een zelfde moment gebruik

moet worden gemaakt van computerapparatuur. Het centrale uitgangspunt voor dit onderzoek is

dan ook het onderzoeken van de mate waarin Rentch’s onderzoeksbenadering een kwalitatief

wetenschappelijk beeld geeft van de geconstrueerde werkelijkheden binnen de organisatie en hoe

deze methode zich verhoud ten opzichte van bijvoorbeeld de ChangeMirror.

Bij het bepalen of Rentch’s onderzoeksbenadering een “goede” danwel bruikbare methode, is een

volgende stap het nader concretiseren van de term ”goed”. Welke criteria moeten worden

gehanteerd voor het bepalen van de ”kwaliteit” van een onderzoeksbenadering? Voor het vinden

van beoordelingscriteria is ten eerste gebruikgemaakt van het werk van Anderson (2010, p. 1), die

een nadere vertaling geeft van de begrippen betrouwbaarheid en validiteit, teneinde deze

toepasbaar te laten zijn op kwalitatief onderzoek. Naast deze kennis bieden Homan (2006) en Boeije

(2014) ook verschillende andere bruikbare kwaliteitscriteria die gehanteerd zouden kunnen worden

bij het beoordelen van de kwaliteit van de onderzoeksaanpak van Rentsch (1990).

Uitgaande van de bovenstaande discussie is de vraagstelling van dit onderzoek als volgt te

omschrijven: In welke mate voldoet de kwalitatieve meetmethode van Rentsch (1990) aan de criteria

die gelden voor het beoordelen van dit soort kwalitatief onderzoek, gericht op het in kaart brengen

van de betekenisgevingen die ontstaan bij een formeel verandertraject?

Om een empirisch antwoord op de vraagstelling te kunnen geven is het onderzoek van Rentsch

(1990) in een concrete verandersituatie exact gerepliceerd. Het is daarbij belangrijk om er op te

wijzen dat er hiermee geen inhoudelijke, maar een methodische replicatiestudie wordt uitgevoerd

om zodoende niet de inhoudelijke resultaten, maar de onderzoeksmethode te kunnen toetsen als we

kijken naar praktische haalbaarheid, soort informatie, etcetera. Er is een 90%

betrouwbaarheidssteekproef ten aanzien van de totaalpopulatie van een gedeelte van deze

organisatie toegepast. Bij het vaststellen van de onderzoekspopulatie is geprobeerd om een zo divers

mogelijk gezelschap te selecteren. Na het afnemen van het onderzoek zoals Rentsch (1990) dit

voorschrijft, zijn de resultaten op exact dezelfde wijze geanalyseerd. Op basis van deze informatie is

er teruggekoppeld aan een onderzoeksgroep die het onderzoeksproces van nabij gevolgd heeft.

Gebruikmakend van de beoordelingscriteria voor kwalitatief onderzoek, zoals die op basis van

literatuuronderzoek zijn ontwikkeld, is de deelnemers aan het onderzoek gevraagd een evaluerende

vragenlijst in te vullen om zodoende het onderzoek van Rentsch (1990) te kunnen beoordelen.

Uit dit onderzoek (dus onderzoek met de Rentsch methode en evaluatievragenlijst) blijkt ten eerste

dat de hypothesen die Rentsch (1990) in haar onderzoek heeft onderbouwd ook in dit onderzoek

worden ondersteund, ten tweede dat aan de hand van de evaluatievragenlijsten is vast te stellen dat

de meetmethode van Rentsch (1990) voldoet aan de kwaliteitscriteria voor dit type onderzoek en ten

derde dat het instrument een herkenbaar beeld geeft van de toenmalige geconstrueerde

werkelijkheden binnen de organisatie ten aanzien van de impact van het verandertraject. Op basis

van deze conclusie kan dan ook een “positief” antwoord worden gegeven op de vraagstelling. Naast

het grote aantal methoden en technieken dat nu bekend is ten aanzien van de “buitenkant” van

veranderen, kan de methode van Rentsch (1990) ten aanzien van de “binnenkant” van veranderen

Page 8: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

8

dus als bruikbare en aanvullende methode worden gezien voor het in kaart brengen van de op dat

moment aanwezige betekenisgevingen binnen een organisatie.

Om de bruikbaarheid van de methode verder te kunnen onderbouwen wordt het volgende

aanbevolen:

• Een groter aantal respondenten bij het onderzoek betrekken met eventueel hulp van extra

onderzoekers;

• Kortere vragenlijsten hanteren dan degene zoals Rentsch (1990) heeft gehanteerd;

• Snelle terugkoppeling na het afnemen van het interview en de vragenlijst in verband met het

feit dat betekenisgevingen zeer dynamisch zijn en dus continu wijzigen;

• Eenvoudiger analysemethoden beschikbaar stellen voor het analyseren van de

onderzoeksresultaten.

Page 9: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

9

1. Inleiding In deze inleiding zal de aanleiding, relevantie, de probleemstelling en de methode van onderzoek

worden toegelicht. In de daarop volgende hoofdstukken zal verder worden ingegaan op bestaande

wetenschappelijke literatuur, de onderzoeksmethodologie, de onderzoeksresultaten en conclusies

en aanbevelingen.

1.1 Aanleiding en probleemstelling

In deze paragraaf zal de aanleiding van het onderzoek, de relevantie en de probleemstelling worden

toegelicht. In de daaropvolgende paragraaf zal de methode van onderzoek worden toegelicht.

Binnen de laatste paragraaf zal in het kort een leeswijzer worden weergegeven welke inzicht geeft in

de opbouw van dit onderzoeksrapport.

1.1.1 Aanleiding

Het onderwerp van deze afstudeerscriptie betreft verandermanagement. Daarbij zal de nadruk liggen

op de “binnenkant” van veranderen, zoals Homan (2006, p. 12) dit noemt. Binnen de afstudeerkring

“impact van veranderen” wordt over verschillende thema’s onderzoek gedaan (OU, 2014):

• Wat is de feitelijke impact van verandertrajecten?

• Hoe kunnen we de impact van verandertrajecten en/of mensen adequaat meten?

• Wat is de “echte” verandering precies? Onderzoek naar concepten, modellen die

samenhangen met het “binnenkantperspectief” op veranderen;

• Overige zaken met betrekking tot verandermanagement.

Een onderzoek naar instrumenten om de impact van verandertrajecten te kunnen meten, staat

centraal in dit afstudeertraject.

Elk individu, elke groep en elke organisatie verandert. Met name is er een grote verandering te zien

in de institutionele en technologische ontwikkelingen van de laatste decennia (Homan, 2006, p. 11).

De technologische ontwikkelingen hebben de laatste jaren onder andere een sterke invloed gehad op

de energiesector. Binnen de energiesector is ICT-ondersteuning bij deze ontwikkelingen niet meer

weg te denken (Energie-Nederland, 2013). Als ICT-medewerker binnen de energiesector is een

onderzoek naar de impact van veranderingen dan ook erg interessant. Wat vinden mijn collega’s nu

werkelijk van al deze veranderingen? En in hoeverre “landen“ deze veranderingen nou echt?

1.1.2 Wetenschappelijke relevantie

Op wetenschappelijk gebied is er nog relatief weinig kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de

feitelijke impact van formele verandertrajecten. Diverse onderzoekers (Weick & Quinn, 1999)

(Balogun & Johnson, 2004) (Balogun & Jenkins, 2003) (Pettigrew, Woodman, & Cameron, 2001)

wijzen op het belang van het ontwikkelen van goede onderzoeksmethoden en technieken voor het

meten van de effecten van veranderingen (Homan, 2006, p. 14). Juist deze aanbevelingen voor

onderzoek naar onderzoeksinstrumentaria voor het meten van de “binnenkant van verandering“

vormen de directe aanleiding voor mijn onderzoek.

Vanuit het sociaal constructionistische complexiteitsperspectief (Homan, 2006, p. 47) (Madill, Jordan,

& Shirley, 2000, p. 12) wordt de feitelijke impact van verandertrajecten beschouwd als het effect dat

verandertrajecten hebben op de betekenisgevingen (“betekeniswolken”) die in organisaties aanwezig

zijn. Onderzoek hierover betreft het in kaart brengen van de collectieve betekenisgevingen en de

Page 10: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

10

daarmee samenhangende verschijnselen zoals informele sociale netwerken, verdichting in die

netwerken, etc. De kern van dit type onderzoek gaat over de vraag in hoeverre de betekenisgevingen

en sociale netwerken veranderen in de context van formele verandertrajecten en de mate waarin die

verandering van de betekenisgevingen en informele netwerken te relateren zijn aan die formele

verandertrajecten. Uit de literatuur over dit type onderzoek komt naar voren dat kwalitatieve

onderzoeksmethoden voor onderzoek vanuit het “binnenkantperspectief” over

organisatieveranderingen nog relatief schaars zijn (Weick & Quinn, 1999) (Balogun & Johnson, 2004)

(Balogun & Jenkins, 2003) (Pettigrew, Woodman, & Cameron, 2001) en nog niet uitgebreid in de

praktijk beproefd zijn (Homan, 2006, p. 14). In het onderzoekscentrum van Homan is inmiddels een

onderzoeksmethode ontwikkeld voor het in kaart brengen van betekeniswolken en de dynamieken

die zich daar afspelen: de ChangeMirror. Het blijkt echter dat deze methode niet overal toepasbaar is

(Willems I. , 2010). Eén van de belangrijkste redenen is dat niet alle respondenten op hetzelfde

moment een zich vrij kunnen maken om de betekenissen en gevoelend met elkaar te delen. Dit

maakt het relevant om verder te zoeken naar kwalitatieve methoden die nagenoeg hetzelfde meten

(betekenisgevingen, betekeniswolken en informele netwerken), maar anders werken en/of

toepasbaar zijn dan de bestaande ChangeMirror.

1.1.3 Praktische relevantie

Naast de wetenschappelijke relevantie is er ook sprake van een praktische relevantie voor het bedrijf

waar het onderzoek is uitgevoerd:

• Het krijgen van inzicht in de betekenissen die mensen geven aan de vorming van een nieuwe

afdeling en de centralisatie van werkzaamheden naar deze afdeling. Eventueel als nadelig

ervaren effecten van deze verandering kunnen zo mogelijk tijdig inzichtelijk worden gemaakt

zodat er bijgestuurd kan worden om de kans op een succesvolle verandering te vergroten;

• Het krijgen van inzicht in de sociale netwerken welke bij de vorming van deze nieuwe

afdeling betrokken zijn en de geconstrueerde werkelijkheden welke binnen deze sociale

netwerken in kaart zijn gebracht;

• Het toetsen van een methode die bij succes in de toekomst ingezet kan worden binnen de

organisatie bij het inzichtelijk maken van de impact van organisatieveranderingen. Zeker bij

de transitie van de energiewereld, die op korte termijn worden verwacht en die impact zal

hebben op de huidige organisatie (Energie-Nederland, 2013), zal een dergelijke methode

bruikbaar kunnen zijn om beeld te houden bij de gevoelens en gedachten die binnen de

organisatie leven over deze organisatieveranderingen.

Page 11: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

11

1.1.4 Probleemstelling

Gegeven de in paragraaf 1.1.2 beschreven “gap” in het bestaande onderzoek naar

betekenisgevingen in de context van formele verandertrajecten staat de volgende probleemstelling

centraal:

In welke mate voldoet de kwalitatieve meetmethode van Rentsch (1990) aan de criteria die gelden

voor het beoordelen van dit soort kwalitatief onderzoek, gericht op het in kaart brengen van de

betekenisgevingen die ontstaan bij een formeel verandertraject?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden is er een aantal subvragen geformuleerd:

• Wat is er binnen de wetenschappelijke literatuur bekend over organisatieveranderingen in

het algemeen en in het bijzonder over episodic change en continuous change (om zodoende

het onderzoek beter te kunnen plaatsen binnen het vakgebied verandermanagement)?

• Welke beschikbare methoden en technieken bestaan er om de verandertrajecten bij

veranderende organisaties te kunnen beïnvloeden (“Buitenkant van veranderen”)?

• Welke beschikbare methoden en technieken bestaan er om de impact van verandertrajecten

op organisatieleden binnen organisaties te kunnen onderzoeken (“Binnenkant van

veranderen”)?

• Hoe kan de wetenschappelijke kwaliteit van kwalitatief onderzoek vanuit een sociaal

constructionistische perspectief worden beoordeeld?

1.2 Methode van onderzoek

Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag behelst het onderzoek de volgende componenten:

• Uitvoeren van een literatuuronderzoek naar organisatieveranderingen in het algemeen en

episodic change en continuous change (Weick & Quinn, 1999) in het bijzonder;

• Literatuuronderzoek naar de beschikbare methoden en technieken om de verandertrajecten

bij veranderende organisaties te kunnen beïnvloeden;

• Literatuuronderzoek naar de beschikbare methoden en technieken om de impact van

organisatieveranderingen op organisatieleden te kunnen beoordelen;

• Literatuuronderzoek naar de manieren waarop vanuit een sociaal constructionistische

perspectief de wetenschappelijke kwaliteit van een onderzoek zoals dat van Rentsch (1990)

kan worden beoordeeld;

• Afnemen van interviews om een representatie van betekenisgevingen van respondenten te

kunnen weergeven;

• Invullen van vragenlijsten om emoties te identificeren welke betekenisgevingen oproepen bij

respondenten;

• Invullen van vragenlijsten om het onderzoek van Rentsch (1990) te kunnen beoordelen.

Allereerst is er een literatuuronderzoek uitgevoerd om na te gaan in hoeverre de literatuur

antwoorden op de onderzoeksvragen biedt. Op basis van de resultaten van het literatuuronderzoek

zijn de contouren van het empirische gedeelte van dit onderzoek vastgesteld. Het empirische

onderzoek behelst een case study, waarbij de onderzoeksmethode van Rentsch (1990) is toegepast

bij een concrete organisatie waar een verandertraject gaande was. Daarbij is de methode van

Rentsch (1990) gerepliceerd waarbij de aanbevelingen vanuit een eerdere case study van Willems

(2010), waar deze methode eveneens is uitgetest, zo veel mogelijk zijn meegenomen. De methode

Page 12: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

12

van Rentsch (1990) behelst het afnemen van interviews om de belangrijkste betekenisgevingen in

kaart te kunnen brengen en het afnemen van vragenlijsten om deze betekenisgevingen te koppelen

aan emoties, andere betekenisgevingen en de aanwezige sociale netwerken. Om de kwaliteit van

onderzoeksmethoden en technieken die worden gebruikt om de impact van verandertrajecten

binnen organisaties te kunnen beoordelen, zijn er beoordelingscriteria ontwikkeld. Middels een

evaluatievragenlijst die zowel bij de onderzoeker als bij de respondenten is afgenomen is informatie

verzameld om tot een oordeel te kunnen komen over de methode van Rentsch (1990).

De grafische weergave is als volgt binnen figuur 1 weergegeven:

Figuur 1: Onderzoeksopzet

1.3 Leeswijzer

Deze scriptie is als volgt opgebouwd:

• Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek: In dit hoofdstuk wordt de relevante wetenschappelijke

literatuur besproken;

• Hoofdstuk 3: Methodologie: In dit hoofdstuk worden de methode van onderzoek, de wijze

van dataverzameling, operationalisatie, data-analyse en verdere methodologische issues

beschreven;

• Hoofdstuk 4: Resultaten: In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirische

onderzoek weergegeven;

• Hoofdstuk 5: Conclusies, discussie en aanbevelingen: In dit hoofdstuk zullen de conclusies

van het onderzoek, de discussiepunten en aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden

weergegeven. Deze conclusies zullen antwoord geven op zowel de hoofdvraag als de

subvragen van dit onderzoek.

Page 13: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

13

2. Literatuuronderzoek Zoals in de inleiding is beschreven verandert elk individu, elke groep en elke organisatie. Met name

de laatste decennia is er sprake van grote institutionele en technologische veranderingen (Homan,

2006, p.11). Zeker deze technologische ontwikkelingen hebben de laatste jaren een sterke invloed

gehad op de energiesector waar dit onderzoek is uitgevoerd (Energietrends 2013, 2013). In het

vakgebied Verandermanagement staat de vraag centraal hoe en waarom organisaties veranderen. In

dit vakgebied is er sprake van diverse wetenschappelijke stromingen, waarbij er in elke stroming heel

andere uitgangspunten worden gehanteerd over de hoe- en waaromvragen van

organisatieverandering (Ven & Poole, 1995, p. 10 t/m 11). In dit hoofdstuk zullen deze stromingen

worden besproken en worden gerelateerd aan de onderzoeksvraagstelling. Daarbij zal worden

bepaald welke stroming het beste aan lijkt te sluiten bij de onderzoeksvraag. Vervolgens zal er,

uitgaande van deze geselecteerde stroming, nader in worden gegaan op de onderzoeksmethoden die

gehanteerd kunnen worden om “binnen“ die stroming onderzoek te doen.

2.1 Organisatieveranderingen

Om dit onderzoek goed te kunnen plaatsen in het vakgebied van verandermanagement is het zinvol

om eerst eens terug te kijken naar hoe dit vakgebied zich in de loop van de jaren heeft ontwikkeld.

Door de jaren heen zijn er volgens Cozijnsen & Vrakking (1993) vier perioden te herkennen waarin de

veranderkunde zich steeds verder heeft ontwikkeld:

1955 – 1965: In deze periode is er veel aandacht voor de ontwikkeling van trainingsmethoden

ten behoeve sociale vaardigheden en samenwerking. Vervolgens is er nadere

invulling gegeven aan het planmatige van veranderprocessen middels het gebruik

van een Lewin’s (1947) 3-fasen model: “unfreezing”, “moving” en “freezing”.

Binnen de toenmalige diffusie- en adoptietheorieën werd er vooral nagegaan

welke factoren van invloed waren op de verspreiding en aanvaarding van

organisatieveranderingen (Cozijnsen, 1993, p. 103 t/m 104);

1965 – 1975: In deze periode staan vooral de verandermodellen en –strategieën centraal. Aan

de ene kant staat de beschrijving van processen, waarbij de ontwikkeling van

verandermogelijkheden op de werkvloer zelf ontstaan. Aan de andere kant wordt

het veranderproces als een adoptieproces gekenmerkt. Verandering van

individueel en groepsgedrag bleven echter de belangrijkste veranderingsdoelen

(Cozijnsen, 1993, p. 104 t/m 105);

1975 – 1985: In deze periode werd het accent vooral gelegd op de meest geschikte

adviesaanpakken en organisatieveranderingsstrategieën. De veranderkundige

inzichten werden daarbij niet meer beperkt tot het individuele en het

groepsniveau, maar werden verruimd naar het organisationele niveau. Daarnaast

werd er gewezen op de rol van de begeleider of de expert en werd nagegaan

welke interventiemethoden en -technieken bij de verschillende

veranderingstrajecten werden gehanteerd. Naast veranderingsbereidheid ontstaat

er nu ook aandacht voor de verandercapaciteit van een organisatie (Cozijnsen,

1993, p. 105 t/m 106);

1985 – …: In deze periode komt men voor het eerst met meer uitgewerkte

organisatieveranderingsstrategieën die op verschillende specifieke situaties zijn

toegespitst. Een eenvoudige organisatiestructuur, autonomie en

ondernemingsgeest, een andere stijl van leidinggeven zouden nieuwe

mogelijkheden tot veranderen bieden en de veranderingsbereidheid bevorderen.

Daarnaast wijzen veel onderzoekers op het belang van het type verandering dat

wordt toegepast bij organisatieveranderingen. Hierbij richt men zich niet enkel

Page 14: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

14

meer op gedragsverandering, maar op alle organisatiefactoren, zoals strategie,

structuur, cultuur, aangepaste productieprocessen, werkmethoden en

procedureveranderingen (Cozijnsen, 1993, p. 106 t/m 107).

Om te begrijpen hoe organisaties daadwerkelijk veranderen zijn dus al veel concepten, metaforen en

theorieën opgesteld. Er zijn diverse pogingen gedaan om een zekere ordening aan te brengen in de

brede verzameling theoretische inzichten en concepten op het terrein van de veranderkunde. Zo

onderscheiden Van den Ven & Poole (1995, p. 511) vier verschillende mechanismes, ook wel

verandermotors genoemd, die elk een eigen verklaring bieden voor het ontstaan en ontwikkelen van

veranderingen. Binnen elk van deze mechanismes is er een verschil te zien in de rol van de change

agent, de wijze van veranderen, de wijze waarop de verandering tot stand komt en de drijvende

kracht achter de verandering (Ven & Poole, 1995, p. 47). Kenmerkend voor de eerste van deze vier

verandermechanismen (de teleologische verandermotor) is dat organisatieverandering het geplande

resultaat is van formele veranderkundige interventies die door managers (en adviseurs) ondernomen

worden. Bij de andere drie verandermotors (life-cycle, dialectic en evolutionary) is verandering meer

het resultaat van spontane zelforganiserende dynamieken en dus geen gepland en gemanaged

verschijnsel. Naast Van de Ven en Poole (1995) brengt Homan (2009) een categorisering in de

literatuur aan door een onderscheid te maken tussen enerzijds de formele veranderkundige

interventies die in het kader van een verandertraject worden ondernomen en anderzijds de

zelforganiserende betekenisgevende dynamieken die dergelijke interventies oproepen bij de

betrokkenen. In dit verband gebruikt hij het begrippenpaar “buitenkant“ en “binnenkant“ van de

verandering. De buitenkant verwijst dan naar de formele veranderkundige interventies die er in het

kader van een verandertraject worden ondernomen; de binnenkant naar de betekenisgevende

dynamieken die zich in de context van formele trajecten afspelen. Homan (2005) heeft op basis van

deze tweedeling een assenstelsel ontwikkeld waarin hij verschillende veranderbewegingen met

elkaar in verband breng (zie bijlage 1).

Ook Weick & Quinn (1999) brengen een tweedeling aan in de theorievorming over

organisatieverandering middels hun onderscheid: episodic change en continuous change (Weick &

Quinn, 1999, p. 366). Met het begrip episodic change doelen Weick en Quinn op de literatuur over de

formele verandertrajecten die in organisaties worden ondernomen, waarbij het centrale

theoretische uitgangspunt is dat organisaties door dergelijke formele trajecten veranderen. Middels

de term “continuous change“ duiden Weick en Quinn al de publicaties aan waarbij

organisatieverandering veel meer wordt opgevat als een spontaan proces, waarbij mensen in

organisaties continu bezig zijn hun werk zo goed mogelijk te doen en daarbij steeds inspelen op

verstoringen en andere zaken die ze daarin tegenkomen. Juist dit improviseren; dit het werk goed

willen blijven doen ondanks tal van verstoringen wordt in deze literatuur als bron van continue

verandering opgevat. Centraal bij dit improviseren staan betekenisgevende dynamieken. In hun werk

komen mensen in organisaties steeds allerlei zaken tegen waar ze wat mee moeten. Daarbij, zo is het

uitgangspunt bij de continuous change benadering, reageert men niet sec op de objectieve

omstandigheden, maar vooral op de betekenis die men (in onderlinge interactie) aan die

omstandigheden geeft. Een van die “omstandigheden” waarmee men geconfronteerd wordt betreft

formele verandertrajecten.

Page 15: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

15

Wat bij deze categorisering van de veranderkundige literatuur opvalt is dat er steeds een

onderscheid wordt gemaakt, enerzijds tussen literatuur waarbij er van uitgegaan dat verandering het

resultaat is van bewust gepland verandermanagement en anderzijds literatuur waarbij verandering

van organisaties het resultaat is van allerlei zelforganiserende spontane dynamieken en processen.

Deze twee benaderingen ten aanzien van organisatieveranderingen wil ik hierna verder uitdiepen op

het gebied van beschikbare methoden en technieken om onderzoek naar dergelijke veranderkundige

processen te kunnen doen.

2.2 Methoden en technieken ten aanzien van de effectiviteit van

verandertrajecten en de ontwikkeling van organisaties (“Buitenkant”

van veranderen)

Het veranderen volgens de conventionele veranderkundige uitgangspunten draait volgens Homan

(2006, p. 96 t/m 97) voornamelijk om het managen van de verandering waarbij vooraf door het

management geformuleerde betekenissen rondom de verandering op de juiste manier moeten

“landen“ bij de betrokkenen. Het is daarmee voornamelijk een beheerst en gecontroleerd proces dat

volgens een vastgestelde planning voorspelbare uitkomsten moet genereren. Verandermanagement

betreft dan het inzetten van allerlei managementmethoden en –technieken en veranderkundige

interventies om de veranderboodschap en de bijbehorende gedragsveranderingen bij de betrokken

medewerkers te realiseren (zie verder bijlage 3 voor een indicatief overzicht) (2006, p. 96 t/m 97).

Gegeven deze veranderkundige uitgangspunten is er relatief weinig aandacht voor de

betekenisgevingen van de betrokken medewerkers, andere betekenisvormen en eventuele

weerstanden tegen deze verandering (zie bijlage 2 voor een overzicht).

Aangezien verandermanagement bij deze benadering bedoeld is om van te voren geplande

veranderingen te realiseren, zijn methoden en technieken om de effecten van dit type

verandermanagement te meten vooral gericht op de effectiviteit van de veranderaanpak. Te denken

valt aan modellen zoals het INK-model, het Management Control Drieluik, de Balanced Scorecard,

Prince2, etc. Deze modellen zijn verder uitgewerkt onder bijlage 3. Als eerste gaat het dan om het

meten of van te voren opgestelde resultaten ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Als de aansturing

van de werkprocessen in een organisatie bijvoorbeeld geautomatiseerd is, dan wordt nagegaan of de

beoogde kostenreductie daadwerkelijk gerealiseerd is. Daarnaast wordt bijvoorbeeld nagegaan of

het verandertraject zelf gerealiseerd is conform van te voren opgestelde begrotingen, inschattingen

van benodigde inzet van mensen en middelen, enzovoort. (Franssen & Schepers, 2006; Wit & Meyer,

2010)

Het type evaluatieonderzoek dat wordt uitgevoerd op basis van deze uitgangspunten levert een

weinig florissant beeld op van de effectiviteit van verandermanagementtrajecten. Zo toont het

onderzoek van Boonstra (2000) bijvoorbeeld aan dat 70% van de organisatieveranderingen binnen

Nederland niet effectief blijkt te zijn. Oorzaken hiervoor worden veelal gezocht in de aard van de

veranderstrategie, de structuur van de organisatie, de machtsverhoudingen, individueel

psychologische factoren en de cultuur van de organisatie. Opmerkelijk is dat de barrières voor

verandering vooral worden gezocht in de bestaande organisatie en dat slechts beperkt wordt

gekeken naar de problemen die zijn verbonden met de veranderingsaanpak zelf. Volgens Boonstra is

het juist de aanpak van het veranderingsproces die invloed heeft op het slagen of falen van

veranderingen (Boonstra, 2000, p.18). Ook Block (2011) bevestigt dat technieken en methoden

alleen niet voldoende zijn om de verandering te laten slagen, maar dat er ook oog moet zijn voor de

Page 16: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

16

emoties die de veranderingen oproepen. Juist dit draagt volgens Block aan het vertrouwen in de

verandering (Block, 2011, p. 9 t/m 11).

Naast het beoordelen van managementmethoden en –technieken op effectiviteit is er ook een

andere methode om “buitenkant” verandertrajecten die op de conventionele leest geschoeid zijn te

evalueren. Dit betreft het beoordelen van de kwaliteit van bijvoorbeeld het projectmanagement.

Hierbij worden verandertrajecten opgevat als projecten en wordt onderzocht in hoeverre het

projectmanagement voldoet aan van te voren opgestelde kwaliteitscriteria voor “goed“

projectmanagement wat inhoud dat het geheel onder controle is. In dit verband worden

bijvoorbeeld volwassenheidsmodellen gehanteerd, waarbij de manier van projectmanagement wordt

beoordeeld op haar “volwassenheid” (CMMI Institute, 2014).

Conclusie

Binnen deze paragraaf komt naar voren dat de methoden om de effecten van veranderingen te

evalueren bij de conventionele veranderkundige literatuur vooral “buitenkantmethoden“ zijn.

Daarbij wordt nagegaan of van te voren geplande resultaten (“buitenkant”) ook daadwerkelijk

gerealiseerd zijn. Daarnaast zijn er evaluatiemethoden voor het beoordelen van de volwassenheid

van het projectmanagement ofwel het onder controle hebben van verandertrajecten. In beide

gevallen wordt er echter geheel voorbij gegaan aan de betekenisgevingen (“binnenkant”) van

diegenen die moeten veranderen en de achterliggende processen en dynamieken die tot dergelijke

betekenisgevingen leiden. In wezen impliceren de conventionele evaluatiemethoden van de effecten

van veranderingen dat veranderprocessen een soort black box zijn. En dat het feitelijk alleen van

belang is om bij wijze van spreken bij de uitgang van deze black box onderzoek te verrichten naar de

resultaten die de processen in de black box hebben veroorzaakt. Daarmee ontnemen deze

evaluatiemethoden de veranderaar een breed spectrum aan actiemogelijkheden. Nader inzicht in de

dynamieken die zich binnen de black box afspelen zouden namelijk tal van aangrijpingspunten

kunnen bieden om verandertrajecten “gaande de rit“ bij te sturen, waarbij er bij dat ‘bijsturen’ ook

gehandeld kan worden vanuit kennis en inzichten in deze binnenkantdynamieken. waarbij er

ingespeeld kan worden op de betekenis-dynamieken bij de betrokkenen. Duidelijk mag zijn dat de

conventionele evaluatiemethoden van de effecten van verandertrajecten hiervoor geen soelaas

bieden. In de volgende paragraaf volgt daarom een bespreking van evaluatiemethoden die er wèl op

gericht zijn de betekenisgevende dynamieken in beeld te brengen en te monitoren.

Page 17: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

17

2.3 Methoden en technieken om de impact van verandertrajecten binnen

organisaties te beoordelen (“Binnenkant” van veranderen)

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de vraag wat de “binnenkant” van veranderen inhoudt.

Daarna wordt besproken welke onderzoeksmethoden en -technieken er binnen de

wetenschappelijke literatuur bekend zijn.

2.3.1 Onderzoek naar de “binnenkant”, waar gaat dat over?

De eerste vraag die gesteld kan worden bij het verkennen van onderzoeksmethoden voor het doen

van onderzoek naar de binnenkant van veranderen betreft natuurlijk de vraag: wat moet je dan

onderzoeken? Waar moet er dan onderzoek naar gedaan worden? Onderzoek over de “binnenkant“

van organisatieverandering gaat niet zozeer over de effectiviteit van formele verandertrajecten,

maar juist over vragen als: welke emoties roept een formeel verandertraject op? Wat gebeurt er nu

echt als de organisatie verandert? Wie zijn hierbij betrokken, waar bevinden zich, zoals Homan dit

noemt, de petrischaaltjes en wat gebeurt er binnen die petrischaaltjes? (Homan, 2006, p.26)? Uit

empirische onderzoeken blijkt dat er wel degelijk zoiets als een “binnenkant” van veranderen bestaat

(Homan, 2006, p.58). Volgens Weick (1995) vinden er over de formele verandertrajecten die gaande

zijn interacties plaats, waaruit zich de betekenissen ontwikkelen die individuen geven aan die

verandertrajecten. Deze betekenissen zijn daardoor sterk afhankelijk van de sociale context: met wie

praat men over de verandering; hoe liggen de verhoudingen tussen diegenen die daarover praten?,

etc.. Onderzoek naar de impact van verandertrajecten gaat daarmee over de betekenissen die zich in

de informele gesprekken over een formeel verandertraject ontwikkelen en dus over de sociale

context waarin de actoren hun betekenissen hebben gevormd. Zie verder bijlage 2 (Homan, 2006, p.

96 t/m 97) met een overzicht over de relatie tussen betekenisgeving en formele verandertrajecten.

De aandacht voor het bestuderen van (informele) sociale netwerken om de “binnenkant-

dynamieken” van verandering te begrijpen komt niet uit het luchtledige. De laatste tijd gaan er

steeds meer stemmen op dat geleidelijke, op spontane wijze veranderen zonder strakke top-down

aansturing beter past bij de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Daarbij is er niet zozeer meer

sprake van traditionele hiërarchische organisaties, maar eerder zelf ontwikkelende

netwerkorganisaties (Hamel, Doz, & Prahalad, 1989, p. 377,Boonstra, 2000, p. 23).

Netwerkorganisaties kenmerken zich door samenwerking, het opbouwen van een reputatie,

informatie-uitwisseling, vertrouwen en het voldoen aan wederzijdse belangen (Philips, 2010, p. 536).

Traditionele organisaties lijken zich moeilijk aan te kunnen passen aan de snel veranderende

omgeving waarin ze opereren. Een netwerkorganisatie zal zich in verhouding vele malen makkelijker

kunnen, maar ook willen aanpassen om een groter concurrentievoordeel te kunnen bewerkstellingen

(Hamel, Doz, & Prahalad, 1989, p. 378). Tegelijkertijd is deze literatuur en het onderzoek dat daar

wordt uitgevoerd toch vooral geënt op episodische uitgangspunten waarbij de netwerken

instrumenteel zijn gemaakt voor de formele doelstellingen van de organisaties. Dit maakt dat we

alleen die aspecten van de kennis en inzichten uit de literatuur over “netwerkorganisaties“ hier

kunnen gebruiken die aansluiten bij het ‘binnenkant-perspectief’. Daar gaat het juist om informele

processen, machtsdynamieken en interactiepatronen die zich niet primair instrumenteel ontwikkelen

ten behoeve van formele organisatie of veranderdoelen.

Page 18: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

18

Uitgaande van de thematieken waar “binnenkant-onderzoek“ over zou moeten gaan

(betekenisgevingen, interactieprocessen, sociale netwerken en emoties) specificeert Homan (2006,

p. 43 t/m 63) vanuit de wetenschappelijke velden waaruit voor dit soort onderzoek geput zou

kunnen worden:

a) De chaos- en complexiteitstheorie;

b) De sociale netwerktheorie;

c) De theorievorming over macht en de psychologische kant van veranderen;

d) Het sociaal constructionisme.

Ad a). Het centrale uitgangspunt van de chaos- en complexiteitstheorie is dat de veranderingen

plaats vinden binnen chaotische en/of complexe dynamieken waarbij actoren voortduren met elkaar

communiceren, waarbij ze onderdelen uitmaken van informele relatienetwerken (Homan, 2006, p.

45). Centraal hierbij staat het concept zelforganisatie, hetgeen inhoudt dat er zich uit de lokale

interacties die mensen dagelijks met elkaar hebben globale patronen kunnen ontwikkelen, die verder

reiken dan alleen die specifieke lokale interacties. De globale patronen die zich ontwikkelen

(‘betekeniswolken’, min of meer collectieve waarden en normen, gewoontes, relatienetwerken) zijn

hierbij enerzijds wel het resultaat; het gevolg van die informele lokale interacties, maar anderzijds

zijn ze niet direct (causaal) herleidbaar tot die lokale interacties en de mensen die daaraan

deelnemen. (Homan, 2006, p. 50).

Ad b). De sociale netwerktheorie (Homan, 2006, p. 60) heeft de structuur van de onderlinge relaties

tussen actoren als object van studie. Daarbij wordt aandacht besteed aan verschillende soorten en

typen netwerkstructuren, aan de mate van centraliteit van bepaalde actoren, aan de rol van

grensbewakers die aan de rand van het netwerk zitten en informatie kunnen importeren vanuit de

omgeving, etc (Obstfeld, 2005). Een belangrijk onderscheid dat in deze theorievorming veel

gehanteerd wordt betreft het verschil tussen gefragmenteerde netwerken enerzijds en dichte

netwerken anderzijds (Homan, 2013). Dit verschil betreft dan de “dichtheid“ van de relaties tussen

verschillende netwerkonderdelen. Juist als er sprake is van gefragmenteerde netwerken is er sprake

van “structural holes“ waarbij er relatief weinig relaties tussen de actoren in een netwerk aanwezig

zijn. Wanneer mensen, die zich op de randen van de clusters binnen sociale netwerken bevinden met

elkaar in contact komen is de kans op het ontstaan van nieuwe ideeën groot. Bij dichte netwerken

met veel gedeelde betekenisgevingen is het gemakkelijk om gecoördineerde acties te ondernemen

naar aanleiding van een nieuwe betekenisconstructie. Men heeft immers gedeelde cognities,

emoties en perspectieven. Een ander facet van de sociale netwerktheorie betreft de positie die

individuen in het netwerk innemen. Willen mensen een prominente rol in (informele) netwerken

kunnen innemen, dan is hun “sociale kennis“ (interactievaardigheden, inzicht hebben in hoe

netwerken werken en hoe een specifiek netwerk in elkaar zit) veelal belangrijker dan (vak-

)inhoudelijke kennis (Homan, 2006, p. 59 t/m 61).

Ad c). Binnen de theorievorming over macht en de psychologische kant van veranderen zijn diverse

publicaties beschikbaar (Stacey, Griffin, & Shaw, 1998, Mintzberg, 1983, Jackson & Carter, 2006).

Aangezien leren en veranderen niet altijd even gemakkelijk is hebben mensen soms de neiging om

voor de realiteit weg te vluchten, defensieve strategieën toe te passen, etc. (Homan, 2001). Binnen

diverse wetenschappelijke publicaties (waaronder Lazega (1992)) wordt ervan uit gegaan dat macht

geen input is voor een betekenis-interactieproces, maar een output ervan. Wanneer mensen met

Page 19: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

19

elkaar interacteren om tot een betekenisgeving te komen, ontwikkelen zich (als dat lukt) min of meer

stabiele betekenispatronen en hand in hand daarmee ook identiteits- en machtsposities van al de

betrokkenen. Stel bijvoorbeeld dat er in een organisatie besloten wordt om over te gaan op het

Nieuwe Werken. Hoogstwaarschijnlijk zal zo’n beslissing een trigger voor de nodige informele

conversaties zijn. Stel dat we nu zouden kijken naar een gesprek dat de mensen van de HRM-afdeling

zouden hebben. Enkelen opperen dat ze het Nieuwe Werken wel een goed idee zouden vinden. Maar

al snel komen een paar andere collega’s met bezwaren. Bijvoorbeeld: ‘kijk, veel van de gesprekken

die wij met de personeelsleden voeren zijn vertrouwelijke gesprekken. Dat gaat bijvoorbeeld over de

leidinggevende van iemand en de problemen die diegene met zijn of haar baas heeft. Zo’n gesprek ga

je dan toch niet maar gewoon ergens te midden van al de andere collega’s voeren? Dus wij moeten

als HRM toch nog steeds een aantal eigen werkplekken behouden anders kunnen we ons werk niet

meer doen’. Al pratend raken meer en meer mensen ervan overtuigd dat een paar eigen

werkplekken toch inderdaad een must zijn. Dat laatste is dan de betekeniswolk die uit dat gesprek

boven komt drijven. Maar tegelijkertijd zijn de identiteiten en machtsposities van de betrokkenen

daarmee ook bepaald. Zo zou je degenen die betoogden dat er toch werkplekken nodig blijven als

“thought leaders“ kunnen betitelen, waarbij het hen dus gelukt is om hun betekenisgeving dominant

te krijgen. Wat dit dus betekent is dat stabiele collectieve betekenisgevingen ook duidelijke

machtsverhoudingen impliceren binnen een bepaalde lokale sociale gemeenschap. Het veranderen

van die heersende betekeniswolken zou kunnen impliceren dat er zich ergens anders in die

organisatie nieuwe betekeniswolken zouden ontwikkelen, met daaraan gekoppeld nieuwe gezichten

en nieuwe (in)formele leiders die men associeert met die nieuwe verzameling betekenisgevingen

(Homan, 2006, p. 62 t/m 63). En waarbij het de mensen met de nieuwe betekenisgevingen dus lukt

om meer en meer mensen in de organisatie te overtuigen van hùn inzichten, daarmee de

betekenisgevingen van de “vorige“ informele leiders wegdrukkend.

Ad d). Homan (2006, p. 52 t/m 53) duidt het sociaal constructionische perspectief als volgt aan: De

mens wordt geportretteerd als een reagerend wezen dat reageert op externe prikkels. Mensen

reageren daarbij echter niet blind op deze prikkels, maar creëren er actief een beeld van (perceptie).

Ofwel, mensen reageren niet op de objectieve werkelijkheid, maar op hun betekenisgeving daaraan.

Kenmerkend voor het sociaal constructionistische perspectief is dan dat deze betekenisgevingen zich

niet ontwikkelen “binnen“ het individu (de kluizenaarshypothese), maar in de interacties tussen

individuen. De basis van het betekenisgevingsproces is het ervaren van gebeurtenissen in de

organisatie (in dit geval: de aankondiging van een formeel verandertraject), het (in interactie met

anderen) ontdekken of samenvatten van patronen en het geven van een betekenis aan deze

patronen (Rentsch, 1990, p. 669). De “objectieve werkelijkheid“ bestaat daarmee dus niet; in hun

onderlinge interactie ontwikkelen mensen werkelijkheids-constructies die men lokaal en in die

interactie aldaar als “waar“ ervaart. Weick (1980, p. 243) bevestigd deze uitspraken van Homan en

ziet het betekenisgevende interactieproces als een dynamiek van tegelijkertijd beïnvloeden en

beïnvloed worden. De sociaal constructionistische zienswijze heeft als logische consequentie dat er

dus minder (lokale) waarheden bestaan dan dat er mensen zijn. Op basis van deze uitgangspunten

kunnen we zeggen dat het management met haar formele organisatieveranderingen bij

medewerkers hoogstens een trigger vormt voor de betekenisvorming . De mate waarin medewerkers

hun betekenisgevingen (en hun gedrag) daadwerkelijk veranderen is echter afhankelijk van de

betekenis die de plannen van het management in de interactie tussen de medewerkers onderling

Page 20: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

20

oproept. Betekenisgeving is daarmee een spontaan en zelforganiserend proces dat niet als een

formeel project unilateraal door het management te managen is (Homan, 2005, p. 92 t/m 93).

Wanneer we de sociaal constructionistische uitgangspunten vertalen naar consequenties voor

onderzoek dan signaleert van Dijk (1989, p. 25) vier gevolgen. Ten eerste dient het onderzoek ruimte

bieden aan de meervoudige werkelijkheidsconstructies van actoren in een organisatie. Onderzoek

dat geschoeid is op de sociaal constructionistische leest dient niet gericht te zijn op “collectieve” of

”gemiddelde” betekenissen, maar juist op lokale en gevarieerde betekenisgevingen. Ten tweede is

het wenselijk dat samenhangen tussen handelingen, betekenisconstructies en lokale sociale

contexten van actoren in beeld gebracht worden: wie praat vooral met wie en welke

betekenispatronen ontwikkelen zich daar? Ten derde dient er in het onderzoek van uit te worden

gegaan dat het om intersubjectieve productie van betekenisgevingen en relatienetwerken gaat

waarin actoren actief en direct deelnemen aan interacties en acties. Betekenisgeving is dus geen

resultaat van managers die betekenissen opleggen aan medewerkers, maar het resultaat van elke

vorm van interactie en actie, overal in de organisatie. Ten slotte moet er ruimte zijn voor interactie

en reflectie op het eigen handelen en de betekenisconstructies die daarmee verbonden zijn.

Wanneer mensen “midden in de werkelijkheid” zitten en druk met elkaar aan het interacteren zijn

over de betekenisgevingen aan datgene dat ze meemaken, dan betreft dit meestal relatief

”automatische” processen, zonder dat men zich heel bewust is van datgene dat er zich afspeelt of

ontwikkelt. Sociaal constructionistisch onderzoek houdt daarom in dat men terugkijkt naar de

interactie en daarop reflecteert. Aangezien reflecteren ook weer een betekenisgevende activiteit is,

zal deze reflectie onvermijdelijk ook weer een sociaal karakter hebben waarbij interactie centraal

staat. Samengevat gaat het bij sociaal constructionistisch onderzoek volgens van Dijk (1989, p. 25)

dus om het bestuderen van interactieprocessen gericht op het elkaar wederzijds begrijpen en het

ontwikkelen van lokale betekenisgevingen, waarin pluriformiteit, meerstemmigheid en doorgaande

interacties mensen in staat stellen nieuwe betekenissen te geven aan hun handelen en denken, en

aan de complexiteit van het organiseren en de vraagstukken die daarmee verbonden zijn.

De gevolgen van het doen van onderzoek vanuit een sociaal constructionistische insteek die Van Dijk

(1989) weergeeft zijn voor dit onderhavige onderzoek vooral vertaalbaar naar eisen aan en

verwachtingen over het onderzoeksinstrumentarium dat hier ‘gerepliceerd’ wordt; de

onderzoeksmethode van Rentsch (1990). Tegelijkertijd is dit onderzoek niet primair gericht op de

inhoudelijke resultaten van de onderzoeksmethode van Rentsch (1990), maar op de

wetenschappelijke bruikbaarheid van dit instrument om onderzoek te doen naar betekenisgevingen,

informele verhoudingen etc. Voor dit onderzoeksdoel gelden weer andere kwaliteitscriteria die in

paragraaf 2.4 zullen worden besproken.

2.3.2 Methoden en technieken voor het doen van onderzoek over de “Binnenkant” van

veranderen

In de vorige paragraaf zijn de zaken beschreven die centraal staan in het onderzoek naar de

“binnenkant“ van organisatieverandering. Er moet nog veel empirisch onderzoek worden gedaan om

meer inzicht te krijgen in de werkelijke gang van zaken bij het ontstaan en veranderen van collectieve

betekeniswolken (Homan, 2006, p. 89). De vraag is dan hoe deze “binnenkant” van veranderen op

een wetenschappelijke verantwoorde manier onderzocht kan worden. Er is al wel veel kwantitatief

onderzoek gedaan naar het in kaart brengen van reacties van mensen op het doorvoeren van

formele organisatie veranderingen zoals blijkt uit de studie van Oreg et al. (2011, p. 9 t/m 18). Ze

Page 21: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

21

leveren binnen hun studie een overzicht van veel van die studies. Deze opsomming is samengevat

terug te vinden onder bijlage 4. Tegelijkertijd zijn er nog maar relatief weinig kwalitatieve

onderzoeken voorhanden over de ”werkelijke” impact bij verandertrajecten, met als gevolg dat er

ook nog maar een relatief beperkt arsenaal aan onderzoeksmethoden beschikbaar is (de voor- en

nadelen van dit soort onderzoek zijn opgenomen onder bijlage 5). Hierbij kan gedacht worden aan

cognitive mapping (Weber & Manning, 2001), narrative research (Homan, 2006), de ChangeMirror

(Homan, 2011), etc. Diverse onderzoekers (Weick & Quinn, 1999) (Balogun & Johnson, 2004)

(Balogun & Jenkins, 2003) (Pettigrew, Woodman, & Cameron, 2001) wijzen dan ook op het belang

om meer onderzoek te doen naar de ontwikkeling van goede onderzoeksmethoden en technieken

voor het meten van de effecten van die veranderingen (Homan, 2006, p.14). Het sociaal

constructionisme en de daarbij behorende methodologische uitgangspunten, zoals hierboven

geformuleerd, vormt zoals Homan (2006) dit stelt daarbij een goed aanknopingspunt.

De kwalitatieve methoden en technieken die tot nu toe worden toegepast in het onderzoek naar

betekenisgeving aan veranderingen zijn veelal cognitive mapping, Group model building (cognitive

mapping in een groepssetting?) en narratieve methoden. Cognitive mapping is een techniek

waarmee een momentopname kan worden gemaakt van de betekenisvorming bij mensen (Weber &

Manning, 2001, p. 229). In essentie komt de techniek neer op het houden van lange interviews met

mensen die betrokken zijn bij (in dit geval) een verandertraject. Daarbij wordt als eerste getracht de

verschillende gedachten die iemand heeft over dat verandertraject te inventariseren. Deze

gedachten worden op aparte kaartjes gezet. Vervolgens wordt de geïnterviewde gevraagd welke

relaties hij/zij tussen de gedachten (c.q. de kaartjes met daarop de individuele gedachten) ziet.

Uiteindelijk resulteert zo een “cognitive map” als het ware een visuele landkaart van iemands

gedachtewereld. Door de rangschikking van betekenissen wordt zo dus een individueel beeld

ontwikkeld over de werkelijkheid zoals de geïnterviewde deze construeert (zie verder Ackermann,

Eden & Cropper (1992, p. 2 t/m 4)). Het nadeel van deze methode is echter dat er in feite toch uit

wordt gegaan van een individueel perspectief op betekenisgeving (in plaats van een

interactieperspectief). Ook gaat de aandacht primair uit naar cognities en veel minder naar emoties.

Praktisch gesproken is deze methode bovendien buitengewoon tijdsintensief. Zou er met behulp van

deze methode een beeld moeten worden ontwikkeld van de betekeniswolken die bij al de

betrokkenen bij een formeel verandertraject aanwezig zijn, dan zou dit buitengewoon veel tijd, geld

en mankracht vergen. In veel gevallen is de steekproef bij dit onderzoekstype dus relatief klein,

waardoor het maar de vraag is of daarmee al de betekeniswolken en al de meervoudigheid die in een

organisatie aanwezig zijn “gevangen“ kan worden.

Narrative research is volgens Homan (2006) een veelbelovende gereedschapskist om de verhalen die

mensen elkaar op formele en informele momenten vertellen te kunnen onderzoeken. Uitgangspunt

bij het bestuderen en analyseren van deze verhalen is dat deze verhalen een “poëtische” verpakking

zijn van de achterliggende betekenissen. Daarbij is er in veel gevallen sprake van een bepaalde

impliciete boodschap die men middels het vertellen van een verhaal over wil brengen op anderen. Er

zijn diverse methoden beschikbaar voor het doen van onderzoek naar en analyse van verhalen in

organisaties (Homan, 2006, p. 127). Het pluspunt van het narratieve onderzoek is dat de sociale en

interactionele kant van betekenisgeving meer centraal staat. Er wordt immers vanuit gegaan dat het

elkaar vertellen van verhalen een kenmerk is van de interactieprocessen die mensen hebben om tot

een betekenisgeving te komen. Daarbij worden de verhalen zelf beschouwd als verpakte

betekenisgevingen. Tegelijkertijd heeft de narratieve methode op het punt van de praktische

Page 22: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

22

toepasbaarheid vergelijkbare nadelen als cognitive mapping. Ook het ”verzamelen” en analyseren

van verhalen is buitengewoon tijdsintensief, hetgeen bij dit type onderzoek resulteert in

onderzoeken die soms jaren in beslag nemen, dan wel korter durende onderzoeken waar slechts de

verhalen van een beperkt aantal betrokkenen in beeld worden gebracht. Een nadeel dat voor beide

methoden (cognitive mapping en de narratieve methode) geldt is dat er geen aandacht wordt

besteed aan de sociale netwerkkant van de interacties. De vraag wie met wie interacteert, hoe deze

personen verbonden zijn in bredere sociale relatienetwerken en hoe die netwerken er dan uitzien

wordt in dit type onderzoek niet onderzocht. Dit is een belangrijk nadeel omdat de sociale

netwerkkant toch een immanent aspect is van sociaal constructionistisch onderzoek naar de

”binnenkant” van organisatieverandering. Een laatste nadeel dat zowel aan de cognitive mapping

methode als aan de narratieve methode kleeft betreft de invloed van de onderzoeker op de

onderzoeksresultaten. Zowel bij de kwalitatieve methoden cognitive mapping als bij de narratieve

methode heeft de onderzoeker een belangrijke rol, zowel bij het verzamelen als bij het verwerken en

analyseren van de onderzoeksdata. Daarmee bestaat de kans dat de betekenisgevingen die

”gevonden” worden beïnvloed kunnen zijn door de a priori betekenisgevingen van de onderzoeker.

De ChangeMirror is een monitoring- en feedbackmethodiek die ontworpen is binnen het

onderzoekscentrum Facilitating Change and Implementation Dynamics van de Open Universiteit

Nederland. Ook deze onderzoeksmethode is gericht op het achterhalen van de dynamieken en

betekenisgevingen die zich in organisaties afspelen in de context van formele verandertrajecten. De

methode is echter zo ontworpen dat er in korte tijd grote groepen mensen aan een onderzoek

kunnen deelnemen (maximaal 1000 personen per onderzoeksronde). Ook worden sociale netwerken

in kaart gebracht en worden er naast cognities ook expliciet de emoties onderzocht die een bepaald

verandertraject oproept (Synthetron, 2015). Een ander kenmerk van deze methode is dat het

onderzoek inhoudt dat de normale dagelijkse interactie die mensen hebben over hun werk en de

verandertrajecten die daar gaande zijn, in feite wordt gerepliceerd. Middels een elektronische

discussie-tool (Synthetron genoemd) worden deelnemers via een gesloten internetsite uitgenodigd

om met elkaar in discussie te gaan over de zaken die hen op dat moment bezighouden. Tijdens

dergelijke discussies wordt de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre al de beweringen en

verhalen die de revue passeren herkenbaar zijn in de eigen informele gesprekken. Op deze wijze

geven de respondenten zelf tijdens het gesprek aan welke thematieken voor hen het meest

dominant zijn (Homan, 2011). Op deze wijze wordt de invloed van de onderzoeker op het

achterhalen en analyseren van de betekenisgevingen in wezen tot nul gereduceerd. Het zijn immers

de betrokkenen zelf die aangeven wat voor hen dominante betekenisgevingen zijn. Na de Synthetron

“chat-sessie“ wordt de respondent middels een kleine elektronische vragenlijst gevraagd naar hun

informele netwerken binnen de organisatie. Ook wordt hen gevraagd de resultaten van de eerste

Synthetron-sessie te verbinden aan hun eigen informele netwerken. Tot slot wordt onderzocht welke

emoties de deelnemers ervaren bij de belangrijkste thematieken die uit de Synthetron-sessie naar

voren zijn gekomen (Homan, 2011, p. 8). Op basis van deze informatie blijkt dus dat de ChangeMirror

wel een kwalitatieve methode is op het gebied van dataverzameling, maar een kwantitatieve insteek

hanteert bij het verwerken en interpreteren van data. Niet de respondent, maar de software zorgt

voor de verwerking van alle reacties in tabellen, overzichten, etc. Bouman (2010) geeft aan dat de

toepassing van de ChangeMirror als onderzoeksmiddel bij organisatieverandering ook een aantal

praktische nadelen heeft. Allereerst dienen alle betrokken respondenten gelijktijdig achter de

computer te zitten en moet de technische infrastructuur toereikend zijn voor een dergelijke

Page 23: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

23

grootschalige elektronische meting. In sommige organisaties en bij sommige werkzaamheden is het

simpelweg niet mogelijk om een tijd (ongeveer een uur) voor een Synthetron-chat-sessie te

reserveren waarbij het grootste gedeelte van de medewerkers dan het feitelijke werk tijdelijk

onderbreekt. Ook moet iedereen over een computer kunnen beschikken en over de basis

computervaardigheden om te kunnen “chatten“ (Synthetron-tool).

Joan Rentsch (1990) heeft in de jaren ervoor een soortgelijk instrument ontwikkeld dat geen last lijkt

te hebben van de door Bouman (2010) genoemde nadelen. Ook deze methode hanteert een

kwalitatieve wijze van dataverzameling. Daarna worden de verzamelde gegevens (kwantitatief)

systematisch geordend, verwerkt en geanalyseerd. Wel zijn er tijdens deze dataverwerking, in

tegenstelling tot de ChangeMirror, tussentijdse terugkoppelmomenten met respondenten mogelijk.

Hierdoor blijft het voor de respondent mogelijk om invloed uit te oefenen op de verwerking van de

gegevens. De onderzoeksmethode van Rentsch (1990) legt net zoals de ChangeMirror een relatie

tussen de verschillende interactiegroepen enerzijds en de betekenisgeving binnen deze groepen

anderzijds. Ook is het uitgangspunt bij deze onderzoeksmethode dat deze interactiegroepen worden

geconfronteerd met bepaalde gebeurtenissen die zich binnen hun organisatie hebben

plaatsgevonden. Verandertrajecten zouden dan dergelijke gebeurtenissen kunnen zijn waarmee men

zich geconfronteerd weet. Ook hier wordt het sociaal constructionistische uitgangspunt gehanteerd

dat betekenisgevingen in lokale interacties ontstaan en dat men niet reageert op de “objectieve”

werkelijkheid, maar op de betekenis die men in onderlinge interactie aan gebeurtenissen geeft. In

verhouding met standaard kwantitatief onderzoek is de wijze van dataverzameling door Rentsch

(1990) duidelijk kwalitatiever.

Tegelijkertijd komt Rentsch (1990) onderzoeksmethode voort uit een andere theoretische invalshoek

ten aanzien van het onderzoek naar de binnenkant van organisatieverandering. Rentsch (1990) richt

zich namelijk vooral op het in kaart brengen van organisatiesubculturen. Daarbij borduurt ze voort op

de theorievorming en het onderzoek over organisatieklimaat en organisatiecultuur.

Organisatieklimaatonderzoekers gebruiken veelal kwantitatieve onderzoeksmethoden terwijl

cultuuronderzoekers veelal kwalitatieve methoden gebruiken (Rentsch, 1990, p. 1). Elke methode

heeft zo zijn sterke en zwakke punten. Rentsch (1990) heeft door het combineren van beide

methoden geprobeerd de sterke punten van beide methoden te benutten. Haar onderzoeksmethode

maakt daarom zowel gebruik van interviews als van vragenlijsten waarin de resultaten van de

interviews nader worden onderzocht (Rentsch, 1990, p. 668). Los van de wijze waarop de beide

methoden worden uitgevoerd, is er sprake van een flinke overlap tussen de ChangeMirror en de

methode van Rentsch, ten aanzien van de onderzoeksdoelen:

• Het inventariseren van betekenisgevingen die rondgaan binnen de organisatie;

• Het inventariseren van de sociale netwerken die aanwezig zijn binnen de organisatie;

• Het koppelen van de betekenisgevingen aan deze sociale netwerken.

Rentsch (1990) betoogt met haar onderzoek de volgende hypothesen te toetsen:

• Mensen die betrokken zijn bij dezelfde interactiegroep zullen dezelfde betekenissen

geven aan organisatiegebeurtenissen;

• Mensen die betrokken zijn bij verschillende interactiegroepen, zullen verschillende

betekenissen geven aan organisatiegebeurtenissen.

Page 24: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

24

Ook deze hypothesen sluiten nauw aan bij het sociaal constructionistische gedachtegoed, zoals

Homan dat uitwerkt voor de binnenkant van organisatieverandering. Een voordeel van de methode

van Rentsch (1990) is dat haar onderzoek niet vereist dat grote groepen medewerkers gezamenlijk

hun werk moeten onderbreken om achter een computer te kunnen zitten. Ook zijn er geen

computervaardigheden vereist om in het onderzoek te participeren. Juist het gegeven dat Rentsch’

onderzoeksmethode in essentie dezelfde zaken onderzoekt als de ChangeMirror, maar dit op een

andere manier onderzoekt die mogelijk minder praktische problemen met zich meebrengt, lijkt het

interessant om de methode van Rentsch eens aan een nader onderzoek te ontwerpen. Daarbij gaat

het dan om het inzetten van deze “kwalitatieve” methode als onderzoeksmethode voor het in kaart

brengen van de betekenisgevingen en betekenisgevende dynamieken die zich voordoen in de

context van formele organisatieverandertrajecten.

Conclusie

Uit bovenstaande beschrijvingen blijkt dat er wel een aantal methoden en technieken bestaat die

toegespitst zijn op de informele dan wel de “binnenkant” van veranderen. Elk instrument heeft een

eigen toegevoegde waarde voor het in kaart kunnen brengen van de betekenisgevingen bij

organisatieveranderingen. Zoals Homan (2006) betoogt is er echter nog wel behoefte aan een

onderzoeksmethode voor kwalitatief onderzoek, waarbij grote aantallen mensen in organisaties

onderzocht kunnen worden. De onderzoeksmethode moet in staat zijn om de lokale

betekenispatronen in kaart kunnen brengen en deze kunnen relateren aan de sociale netwerken die

op het meetmoment binnen de organisatie aanwezig zijn. Bovendien is het van belang dat dat de rol

van de onderzoeker zo minimaal mogelijk is, om de betekenisgevingen van de respondenten zo

zuiver mogelijk in kaart te brengen (Homan, 2006, p. 126 t/m 128). De methode van Rentsch (1990)

is, net zoals de ChangeMirror, geen volledig kwalitatieve onderzoeksmethode. Maar de verzameling

van de data gebeurt, net zoals bij de ChangeMirror, wel op een kwalitatieve manier. Mogelijk dus dat

deze methode als vervanger voor de ChangeMirror kan worden ingezet voor een kwalitatieve wijze

van dataverzameling. In de volgende paragraaf wil ik dan ook verder ingaan op het kunnen

beoordelen van kwalitatief onderzoek ten aanzien van wetenschappelijke kwaliteit, vanuit het sociaal

constructionisme bezien.

Page 25: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

25

2.4 Beoordelen van kwalitatief onderzoek ten aanzien van de

wetenschappelijke kwaliteit vanuit het sociaal constructionisme

bezien

Bouman (2010) heeft in zijn onderzoek de ChangeMirror de spiegel voorgehouden ten aanzien van

wetenschappelijke kwaliteit. Hij geeft aan dat de beoordeling van kwalitatief onderzoek veelal

gebeurt door middel van het vaststellen van validiteit en betrouwbaarheid van het

onderzoeksinstrumentarium. Een voorbeeld van deze benadering voor het beoordelen van

kwalitatief onderzoek zijn de publicaties van Van Zwieten & Willems (2004). Ook deze auteurs geven

aan (Zwieten & Willems, 2004, p. 631) dat het centrale kwaliteitscriterium bij het beoordelen van

kwalitatief onderzoek de mate van “objectiviteit“ is. Waarbij zij vervolgens betrouwbaarheid en

validiteit als de twee centrale criteria zien. Daarbij gaat betrouwbaarheid om de afwezigheid van

toevallige vertekeningen, bijvoorbeeld door de bias van de onderzoeker. De maatstaf voor

betrouwbaarheid is volgens deze auteurs repliceerbaarheid: als het onderzoek op exact dezelfde

manier herhaald zou worden (maar dan door een andere onderzoeker), komt er dan precies

hetzelfde uit? Validiteit beschrijven deze auteurs als: de afwezigheid van systematische

vertekeningen van het onderwerp van onderzoek. De onderzoeksmethode en -technieken moeten

ervoor zorgen dat men ook daadwerkelijk onderzoekt wat met beoogde te onderzoeken. Om dit met

een voorbeeld te illustreren: om het gewicht van een voorwerp te meten is een weegschaal

vermoedelijk een meer valide onderzoeksinstrument dan een snelheidsmeter.

Naast de validiteit en de betrouwbaarheid is een ander veel gehanteerd criterium voor “goed“

onderzoek de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Dit gaat dus om de vraag in

hoeverre aannemelijk gemaakt kan worden dat de onderzoeksresultaten die uit een onderzoek naar

voren komen van toepassing zijn op alle vergelijkbare onderzoekssituaties en –populaties.

Plaatsen we de kwaliteitscriteria van betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid in de

theoretische context van het sociaal constructionisme, dan valt meteen op dat deze criteria niet goed

aansluiten op de uitgangspunten die in deze wetenschappelijke stroming gelden. Bij het gebruiken

van criteria als validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid wordt er van uitgegaan dat er

een objectieve werkelijkheid bestaat. Onderzoek doen is dan het zo goed mogelijk (zonder ruis,

vervorming van het beeld etc.) weergeven en representeren van die werkelijkheid. Bij het sociaal

constructionisme is het uitgangspunt echter dat er geen “objectieve” werkelijkheid bestaat, maar dat

deze als een lokale “waarheid” wordt geconstrueerd in lokale interacties. Dit heeft tot gevolg dat er

vermoedelijke veel meer “werkelijkheden” zijn dan één objectieve werkelijkheid. En ten tweede dat

die “werkelijkheid“ vermoedelijk weinig stabiel is omdat zij telkens opnieuw in elke interactie moet

worden geconstrueerd. Juist deze uitgangspunten maken dat kwaliteitscriteria als betrouwbaarheid,

validiteit en generaliseerbaarheid niet goed aansluiten op de theoretische uitgangspunten van het

sociaal constructionisme. Het gevolg hiervan is dus dat er andere criteria moeten worden gevonden

voor het beoordelen van kwalitatief onderzoek in het algemeen en voor het beoordelen van de

kwaliteit van een onderzoeksmethode voor het in kaart brengen van de “binnenkant” van

veranderingen in het bijzonder.

Gelukkig is er al het nodige onderzoek voorhanden naar andere manieren om de wetenschappelijke

kwaliteit van kwalitatief onderzoek te beoordelen. De reden hiervoor is dat er een groeiende

consensus is ten aanzien van de bruikbaarheid van kwalitatief onderzoek om de betekenisgeving van

mensen in beeld te kunnen brengen (Anderson, 2010, p. 1). Zo zijn er door diverse onderzoekers

Page 26: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

26

checklist met maatregelen opgesteld waarbij kwalitatief onderzoek kan worden getoetst op

wetenschappelijke kwaliteit. Stiles (1999) stelt in dit verband wel de vraag wanneer kwalitatief

onderzoek goed genoeg is. Hij stelt dat niet het aantal criteria, maar de balans in de gestelde criteria

aantoont wat de kwaliteit van het onderzoek is. Checklists dienen dus wel nuttig te zijn en moeten

passen bij het onderzoek.

In dit afstudeeronderzoek wordt een meetinstrument, dat gericht is op het in kaart brengen van de

“binnenkant” van organisatieveranderingen onderzocht op haar “wetenschappelijke” kwaliteit. Om

dergelijke instrumenten te toetsen formuleert Homan (2006) een aantal goed te operationaliseren

criteria. Ook Boeije (2014) suggereert een aantal goed bruikbare criteria, die congruent zijn met de

sociaal constructionistische uitgangspunten van dit onderzoek. Met de kwaliteitscriteria van Homan

(2006) en Boeije (2014) als uitgangspunt is er naar aanleiding van het advies van Stiles (1999)

geprobeerd een gebalanceerde checklist te ontwikkelen die toegepast kan worden bij het

beoordelen van het onderzoek van Rentsch (1990). Deze checklist met kwaliteitscriteria en

maatregelen zijn opgenomen onder bijlage 6.

Conclusie

Op basis van de hierboven besproken kwaliteitscriteria kan onderzocht worden of de

gereedschapskist, zoals Homan (2006) dit noemt, om de “binnenkant” van organisatieveranderingen

in kaart te brengen, verder kan worden uitgebreid met een bruikbaar en wetenschappelijk

verantwoord onderzoeksinstrument. Om de daadwerkelijke bruikbaarheid en kwaliteit van het

onderzoeksinstrumentarium van Rentsch (1990) te onderzoeken zal dit instrumentarium in dit

afstudeeronderzoek worden ingezet bij het in kaart brengen van de “binnenkant van

organisatieverandering” bij een concreet verandertraject in een concrete organisatie. Parallel

daaraan zal aan de hand van de lijst met kwaliteitscriteria worden getoetst wat de wetenschappelijke

kwaliteit van deze methode is.

Page 27: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

27

3. Methodologie In dit hoofdstuk zal de methodologie van dit onderzoek worden besproken en zal de organisatie waar

het empirische onderzoek is uitgevoerd, kort worden toegelicht.

3.1 Kenmerken van dit onderzoek

Het empirische onderzoeksgedeelte van dit onderzoek is te karakteriseren als een

evaluatieonderzoek van de onderzoeksmethode van Rentsch (1990). Dit onderzoek zal worden

uitgevoerd middels het uitvoeren van een case study. De vragen die bij het empirische onderzoek

aan de orde zijn, zijn: als het onderzoek van Rentsch (1990) gerepliceerd wordt, leidt dit onderzoek

dan tot vergelijkbare resultaten als bij het onderzoek van Rentsch (1990)? Hoe wordt een dergelijk

onderzoek ervaren door zowel onderzoeker als respondenten? En hoe wordt de methode van

Rentsch (1990) beoordeeld aan de hand van de criteria zoals deze door Homan (2006) en Boeije

(2014) zijn aangereikt?

3.2 Dataverzameling

Het empirische deel van dit onderzoek is voorbereid middels een literatuurstudie, waarbij informatie

verzameld is over:

• Kennis in de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot organisatieveranderingen in het

algemeen en in het bijzonder episodic change en continuous change;

• Beschikbare methoden en technieken om de effecten van formele verandertrajecten en

veranderkundige interventies te kunnen beoordelen (“Buitenkant van veranderen”);

• Beschikbare methoden en technieken die er bestaan om de impact van verandertrajecten

binnen organisaties te kunnen beoordelen (“Binnenkant van veranderen”);

• Criteria voor het beoordelen van de wetenschappelijke kwaliteit van kwalitatief onderzoek

dat uitgevoerd wordt vanuit het constructionistische perspectief.

De eerste subvragen van dit onderzoek zijn hiermee beantwoord. De vraag rest dan nog in welke

mate de meetmethode van Rentsch (1990) een wetenschappelijk verantwoord beeld van de

geconstrueerde werkelijkheden binnen de organisatie geeft bij het in kaart brengen van de impact

van verandertrajecten. Het antwoord op deze vraag, in combinatie met de antwoorden op de

subvragen, geeft daarmee invulling aan de onderzoeksvraag van dit onderzoek.

Middels het uitvoeren van een case study zal het onderzoek van Rentsch (1990) bij een regionale

netbeheerder in de energiesector worden gerepliceerd. Hierbij zal een zelfde aanpak worden

gekozen zoals Rentsch (1990) die in haar onderzoek beschreven heeft.

• Het afnemen van half open interviews, zowel individuele als groepsinterviews;

• Het afnemen van een vragenlijst, waarbij gebruik gemaakt wordt van zowel open vragen als

vragen waarbij een antwoord moet worden gegeven op Likertschalen. Deze vragenlijst pakt

door op de resultaten uit de half open interviews;

• Het afnemen van een enquête waarbij gebruik gemaakt wordt van zowel open vragen als

vragen waarbij een antwoord moet worden gegeven op Likertschalen. Met deze enquête

wordt de respondent gevraagd het onderzoek te evalueren.

Page 28: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

28

Voor het goed kunnen repliceren van het onderzoek van Rentsch (1990) is randvoorwaardelijk dat:

• Er voldoende beschikbare respondenten zijn;

• Deze respondenten beschikbaar zijn gedurende de hele looptijd van het gehele onderzoek en

er toestemming is om tijd en inzet van de respondenten te claimen.

3.3 Casusbeschrijving

Het empirisch onderzoek is uitgevoerd bij een regionale netbeheerder binnen de energiesector waar

op dit moment een ingrijpende organisatieverandering gaande is waarbij er honderden banen op de

tocht staan (Energeia, 2015). Deze organisatieverandering zal vorm worden gegeven door het project

genaamd ReVisie. De organisatieverandering is ingegeven door de sterke veranderingen in de

energiemarkt die veel onzekerheden met zich meebrengen. De energiesector staat voor de uitdaging

te zoeken naar oplossingen die zorgen voor een duurzaam, betaalbaar en onverminderd robuust

energiesysteem. Dat kan alleen in samenwerking met burgers, bedrijven en overheid. De

ontwikkelingen van de afgelopen jaren laten onmiskenbaar zien dat het energiesysteem

verduurzaamt (Energie-Nederland, 2014, p. 4). De rol van de netbeheerders wordt belangrijker, ze

moeten meer investeren en krijgen meer uitdagingen om de energiestromen in goede banen te

leiden. Dit vraagt om meer inzet om lokaal vraag en aanbod van energie in evenwicht te houden. Er

ontstaat behoefte om gezamenlijk te experimenteren met nieuwe regels, technische oplossingen en

innovaties vanuit de markt. Netbeheerders proberen samen met marktpartijen vat te krijgen op de

toekomst door verschillende scenario’s te ontwikkelen (Energie-Nederland, 2014, p. 5).

Al deze veranderingen hebben impact op de organisatie waar het onderzoek is uitgevoerd. Nu al

moeten keuzes worden gemaakt en zullen met alle betrokken partijen gezamenlijke experimenten

moeten plaatsvinden om het energiesysteem van de toekomst te kunnen inrichten. De

netbeheerders willen zowel het energienet als de organisatie klaarmaken voor de toekomst. Een

toekomst waarin steeds meer duurzame energiebronnen zullen worden benut en de flexibiliteit van

het net moet toenemen (Energie-Nederland, 2014, p. 69). Een verdere bespreking van de

betreffende organisatie is opgenomen onder bijlage 7.

Het onderzoek is uitgevoerd binnen een onderzoeksgroep die ondergebracht zal gaan worden bij een

nieuw te vormen afdeling Business Intelligence Management (BIM). Dit betreft in totaal 71

medewerkers. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode van december 2014 tot en met januari

2015. Doordat de onderzoeker een directe collega was van de betreffende onderzoeksgroep was het

niet moeilijk om voldoende kandidaten te vinden die aan het onderzoek wilden deelnemen. Door de

(destijds) hoogst leidinggevende van de afdeling BIM is er voldoende urgentie en mandaat aan het

onderzoek meegegeven. Hierna zal de aanpak van het onderzoek en de dataverzameling worden

beschreven.

Page 29: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

29

3.4 Operationalisatie

In deze paragraaf zal de verdere operationalisatie van het onderzoek verder worden uitgewerkt. Per

stap zal een gedetailleerde uitleg toelichting worden weergegeven.

Onderzoekspopulatie

Ondanks dat er vanuit het sociaal constructionisme bezien geen objectieve uitspraken kunnen

worden gedaan over validiteit en betrouwbaarheid zal toch gepoogd worden om een zo betrouwbaar

mogelijk beeld van de betekenissen zoals de betrokkenen die geven aan de formele veranderingen

weer te geven. Onder “betrouwbaar” wordt hier dan verstaan dat de wijze van onderzoek zo

transparant mogelijk wordt beschreven. Ook zijn er tijdens het onderzoekstraject diverse “checks”

met respondenten ingebouwd om te bespreken in hoeverre de onderzoeksresultaten de

betekenissen die men heeft adequaat weergeven. Voorts zijn de interviewresultaten gebaseerd op

transcripts van geluidsopnames van de daadwerkelijke interviews. Alhoewel het afnemen van

interviews relatief tijdsintensief is, is er gestreefd naar een representatieve steekproef van de te

interviewen onderzoekspopulatie. De intentie is daarom om op een totale populatie van 71

medewerkers middels een steekproef, met een foutmarge van 10%, en een betrouwbaarheidsniveau

van 90% te hanteren. Dit zou uitkomen op een steekproef van 35 respondenten. De formule hiervoor

geldt: n>= N x z ² x p(1-p) z ² x p(1-p) + (N-1) x F ² (Steekproefcalculator, 2014). Deze werkwijze is niet

zozeer terug te vinden binnen de aanpak van Rentsch (1990), maar zal de geloofwaardigheid van dit

onderzoek vergroten.

Hierbij is:

• n = het aantal benodigde respondenten, ofwel 35 respondenten;

• z = de standaardafwijking bij een bepaalde betrouwbaarheidspercentage, ofwel 90%;

• N = de grootte van de populatie, ofwel 71 respondenten;

• p = de kans dat iemand een bepaald antwoord geeft van 50%;

• F = een foutmarge van 10%.

De onderzoekspopulatie betreft een groep collega’s die in de dagelijkse omgang veel met elkaar

samenwerken. Daarnaast komt de hele populatie door de organisatieverandering in een zelfde

afdeling te werken. Er is dus sprake van een intensief dagelijks contact tussen de betreffende

respondenten zodat de kans groot is dat er sprake is van informele netwerken binnen

onderzoekspopulatie. De organisatieverandering heeft voor hen allen directe gevolgen.

Met deze grootte van de steekproef probeer ik invulling te geven aan de aanbevelingen van Willems

(Willems, 2010, p. 54 t/m 55) die eveneens getracht heeft de methode van Rentsch (1990) te

repliceren, maar daarbij gewerkt heeft met een te kleine groep respondenten. Daarnaast heb ik naar

aanleiding van de aanbevelingen van Willems (Willems, 2010, p. 54 t/m 55) een kortere doorlooptijd

gehanteerd dan de 12 maanden die zij binnen haar onderzoek nodig heeft gehad.

Page 30: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

30

Interviews

Na het vaststellen van de onderzoekspopulatie van 35 respondenten is gestart met het afnemen van

de interviews. De volgende vertegenwoordiging van de diverse functiegroepen is daarvoor benaderd:

Management: 11%

Functioneel Beheer & Business Consultancy: 49%

Informatie Analisten: 9%

Business Intelligence: 20%

Architectuur & Processen: 6%

Informatiebeveiliging & Informatiemanagement: 6%

Bij de selectie van kandidaten is geprobeerd een zo divers mogelijk gezelschap samen te stellen. De

samenstelling zoals deze hierboven is weergegeven geeft dan ook een representatief beeld van de

bezetting van de afdeling BIM. Binnen de groepen Functioneel Beheer & Business Consultancy en

Business Intelligence zijn naast individuele interviews ook groepsinterviews afgenomen. Dit betreft

groepen collega’s die in de dagelijkse werkzaamheden veel interactie met elkaar hebben. De mensen

die individueel zijn geïnterviewd hebben niet deelgenomen aan een groepsinterview. Ieder interview

kreeg een willekeurig en uniek nummer om de anonimiteit te garanderen. Dit nummer is voor

dezelfde respondent of groep later ook gebruikt voor het afnemen van vragenlijsten.

De interviews zijn voorbereid aan de hand van de vragen zoals deze ook zijn terug te vinden binnen

het onderzoek van Rentsch (1990):

1. Wanneer je het project Revisie aan familie of vrienden omschrijft, welke woorden zou je dan

gebruiken om je afdeling te omschrijven?

2. Wat gebeurt er binnen deze afdeling waardoor je deze woorden gebruikt?

3. Over welke dingen aangaande het werk spreek je regelmatig informeel met je collega’s?

4. Waarom gebeuren deze dingen denk je? Hoe verklaar je die dingen?

5. Wat betekent het voor jou (jullie) dat deze dingen gebeuren?

Nadat de interviews zijn afgenomen zijn de gegevens in een samenvatting uitgewerkt en

teruggekoppeld aan de respondent. Waar nodig is deze samenvatting bijgesteld. Dit om zeker te

stellen dat de onderzoeker bij de vervolgstappen van het onderzoek verder werkt met representaties

van de betekenissen van de respondent die de respondenten zelf gevalideerd hebben.

Vragenlijsten

Nadat de laatste interviews zijn afgenomen is direct gestart met het afnemen van vragenlijsten. In

deze vragenlijsten zijn de drie onderdelen zoals Rentsch (1990) deze in haar onderzoek beschreef

opgenomen:

• Stellingvergelijking;

• Netwerkinventarisatie;

• Emoties bij individuele stellingen.

De vragenlijsten zijn zoveel mogelijk groepsgewijs afgenomen, waarbij iedereen wel steeds een eigen

lijst invulde. Het invullen van de vragenlijst duurde gemiddeld 1 uur. Doordat de uitvoering van het

onderzoek veel ruimte kreeg konden binnen een week nagenoeg alle vragenlijsten worden

Page 31: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

31

afgenomen. Zoals hierboven beschreven bevatte de vragenlijst drie onderdelen, die nu stuk voor stuk

zullen worden toegelicht.

Stellingvergelijking:

Na het afnemen van de interviews zijn de interviewresultaten geanalyseerd middels de methode van

het open coderen (Strauss & Corbin, 1998). Hierbij zijn de volgende vier stappen aan de orde:

• Conceptualiseren: samenvatten van relevante teksten door het gebruik van trefwoorden;

• Categorieën onderscheiden: Het groeperen van deze samengevatte stukken tekst;

• Het benoemen van categorieën en eventuele subcategorieën;

• Het vullen/uitwerken van deze categorieën en eventuele subcategorieën.

Rentsch (1990) geeft zelf geen specifieke methode voor het analyseren van de interviewresultaten

aan. Daarom is voor de methode van open coderen gekozen die veel gebruikt wordt bij het

analyseren van kwalitatieve data-sets. Open coderen bestaat uit het markeren van stukjes

onderzoeksmateriaal (meestal fragmenten van transcripten van interviews) en het labelen van die

fragmenten met een naam (code) waaronder ze worden opgeborgen (Boeije, 2014, p. 85). Middels

het ontwikkelen van categorieën was het mogelijk om van de 15 meest voorkomende beweringen

stellingen te ontwikkelen. Deze stellingen zijn opgenomen in de vragenlijst. Daarbij wordt de

respondenten gevraagd elke stelling met een andere stelling te vergelijken. De respondent diende bij

elke vergelijking aan te geven hoe vergelijkbaar een dergelijke stelling met elkaar was. Hiervoor is

een 11-puntsschaal gebruikt, te weten (-5) niet erg vergelijkbaar tot en met (+5) erg vergelijkbaar.

Van alle 210 unieke combinaties is de helft van de stellingen getoetst. De combinaties van stellingen

zijn opgenomen in bijlage 8. Hier is de aanname gedaan dat de vergelijking van stelling A met stelling

B, hetzelfde resultaat oplevert wanneer stelling B vergeleken wordt met stelling A. De stellingen zijn

uiteraard niet met zichzelf vergeleken (bijvoorbeeld stelling A met stelling A). Rentsch (1990) heeft

deze keuze bewust gemaakt om de vragenlijst behapbaar te houden voor de respondent.

Netwerkinventarisatie:

Door het informele relatienetwerk van de respondent of groep in beeld te brengen, kan nagegaan

worden of er clusters in het netwerk aanwezig zijn (“petrischaaltjes”) van mensen die veel met elkaar

interacteren en elkaar dus mogelijk beïnvloeden in de betekenisontwikkeling. Om de informele

netwerkrelaties te onderzoeken gebruikte Rentsch (1990) in haar onderzoek de volgende vier vragen:

• Wie merk je aan als vriend (een maatje) binnen de organisatie aan (vriendschapsnetwerk)?

• Als je kijkt naar de werkzaamheden en activiteiten die jij moet verrichten, met wie moet je

daarvoor het meest intensief samenwerken (interactienetwerk)?

• Met wie praat je (informeel) als je zeker wilt weten welke veranderingen er plaatsvinden

(informatienetwerk)?

• Met wie praat je (informeel) als je zeker wilt weten waarom veranderingen plaatsvinden

(verificatienetwerk)?

Met behulp van de applicatie NodeXL zijn de sociale netwerken in beeld gebracht (NodeXL, 2015).

Hierdoor is het mogelijk om de werkelijk verschillende interactiegroepen te kunnen identificeren.

Page 32: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

32

Stellinginterpretatie:

Zoals aangegeven zijn de interviewdata geanalyseerd door deze open te coderen volgens de

werkwijze van Strauss & Corbin (1998) . Een tweede analyseslag betreft het identificeren van emoties

die samenhangen met de betekenissen die men aan de organisatieverandering geeft. Ook hiervoor

zijn de interviewresultaten open gecodeerd aan de hand van de werkwijze van Strauss & Corbin

(1998). Opnieuw is voor deze werkwijze gekozen omdat Rentsch (1990) in haar artikel niet aangeeft

hoe zij de emoties achterhaald heeft. Aan de hand van het aanbrengen van categorieën was het

mogelijk om de 9 meest voorkomende gevoelens met betrekking tot de verandering te identificeren.

In de vragenlijst is de respondenten gevraagd de stellingen (lees betekenisgevingen) te scoren op de

mate waarin de betekenisgevingen samengingen met elk van deze emoties. De respondent diende

daarmee bij elke stelling een score toe te kennen bij de 9 gevoelens. Hiervoor is een 7-puntsschaal

gebruikt, te weten (-3) zeer mee oneens tot en met (+3) zeer mee eens.

Deze vragenlijst is opgenomen in bijlage 9.

Statistische analyse

Rentsch (1990) hanteert, naast de netwerkanalyse, binnen haar analyse nog drie stappen:

• Een Multidimensional Scaling (MDS) analyse op de gehele populatie als zijnde één groep;

• Een MDS analyse op de diverse interactiegroepen (“petrischaaltjes”);

• Property fitting middels matrixvergelijking en regressieanalyse.

De MDS analyse is een methode waarbij de betekenisgevingen van respondenten kunnen worden

gemeten en ruimtelijk kunnen worden weergegeven. Door middel van de MDS analyse kunnen

verschillen en overeenkomsten dus visueel gepresenteerd worden. Het doel van de MDS analyse is

om overeenkomsten dan wel verschillen tussen de verschillende respondenten of groepen te

onderkennen. Het aantal dimensies dat wordt gebruikt binnen de analyse zal zorgen voor een betere

interpreteerbaarheid van de gegevens, maar ook zorgen voor een complexere interpretatie. Een

eenvoudig voorbeeld zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat type auto’s tweedimensionaal op een X-as en

een Y- as worden geplot. Daarbij is de ene dimensie bijvoorbeeld sportiviteit en de andere dimensie

de aanschafwaarde van de auto. De interpretatie van een dergelijke weergave zou als volgt kunnen

zijn:

Figuur 2: Voorbeeldinterpretatie

Page 33: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

33

Bij de eerste stap van de analyse zal de gehele onderzoekspopulatie als één groep worden gezien. Bij

de tweede stap is per onderkende interactiegroep eveneens een MDS analyse toegepast. Bij de

derde stap wordt gekeken welke dimensies passend zijn bij de betreffende interactiegroep.

Evaluatievragenlijst

Net zoals Rentsch (1990) gedaan heeft zijn de resultaten van de statistische analyse opnieuw ter

verificatie teruggekoppeld aan de (groep) respondenten. Verder is op basis van de kwaliteitscriteria

van Homan (2006) en Boeije (2014) een evaluatievragenlijst opgesteld (zie literatuurhoofdstuk). De

respondent diende bij elke vraag aan te geven in welke mate hij/zij het met de betreffende stelling

eens was. Hiervoor is een 11-puntsschaal gebruikt, te weten (-5) zeer mee oneens tot en met (+5)

zeer mee eens.

Naast de respondenten diende ook de onderzoeker een zelfde soort vragenlijst in te vullen. Hierbij

wordt het onderzoek van Rentsch (1990) dus getoetst vanuit de rol van de onderzoeker. Ook deze

vragenlijst is gebaseerd op de kwaliteitscriteria van Homan (2006) en Boeije (2014). De

antwoordmogelijkheden op de vragen van deze vragenlijst zijn echter open zodat er meer ruimte is

voor nuancering en detaillering.

Deze evaluatievragenlijsten zijn te vinden in bijlage 9.

3.5 Data-analyse

In deze paragraaf zal de wijze van data-analyse worden toegelicht. Hierbij gaat het dus om de data

die voortkomen uit het toepassen van de onderzoeksaanpak van Rentsch (1990). De bespreking van

de data-analyse volgt dezelfde indeling als de opbouw van het onderzoek, zoals die in de vorige

paragrafen is besproken.

Netwerkinventarisatie

Om de data over de informele relaties te analyseren is, zoals al gezegd, gebruik gemaakt van de tool

NodeXL (NodeXL, 2015). Hierbij is op basis van de antwoorden gekeken met welke personen elk van

de respondenten intensief interacteerde waarna deze data vervolgens zijn geaggregeerd in overall

plaatjes van de informele netwerken.

Als er geen relatie was opgegeven is deze gecodeerd door middel van een waarde 0. Indien een

persoon één maal voorkwam bij één van de vier vragen dan is deze gecodeerd als waarde 1.

Afhankelijk van het aantal keren dat de persoon bij de vragen voorkwam is deze met dat aantal

gecodeerd. Een persoon die bij alle vragen voorkwam is daarmee dus gecodeerd met de waarde 4.

Op basis van deze waardes is het mogelijk om middels de software NodeXL (NodeXL, 2015) een

grafische weergave van het informele netwerk van en tussen de respondenten te creëren. Daarbij

onderkent de software zelf de aanwezige groepen binnen het netwerk.

Page 34: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

34

Statistische analyse

Bij de statistische analyse zoals Rentsch (1990) die heeft uitgevoerd zijn diverse stappen te

onderscheiden.

Stap 1:

• Een Multidimensional Scaling (MDS) analyse op de gehele populatie als zijnde één groep;

• Een MDS analyse op de diverse interactiegroepen (petrischaaltjes);

Alle data binnen de vragenlijsten met betrekking tot de stellingvergelijking is opnieuw gecodeerd

naar een reeks van 1 (erg vergelijkbaar) tot 13 (niet erg vergelijkbaar). Deze data is gerangschikt in 35

individuele driehoek (15 x 15) matrixen. Om de aanpak van Rentsch (1990) zo goed mogelijk te

kunnen begrijpen, zijn op basis van de resultaten uit deze individuele matrixen uit NodeXL ook 6

groepsmatrixen opgesteld. Hierbij is er gebruik gemaakt van gemiddelde waardes per

stellingcombinatie. Vervolgens is de ALSCAL procedure binnen SPSS (IBM, 2015) gebruikt om de data

te analyseren en is de R2-waarde gebruikt om de geschiktheid van de data vast te stellen. Deze R2-

waarde verklaart de hoeveelheid variantie in combinatie met de gebruikte dimensies die zijn

toegelaten binnen de MDS analyse. Twee regels zijn hierbij gehanteerd: 1. Aangezien er gebruikt

wordt gemaakt van 15 stimuli, zijn niet meer dan 4 dimensies toegestaan. 2. Een toename van 5% in

verklaarde variantie was vereist om een dimensie toe te laten bij het verklaren van de R2-waarde.

Deze werkwijze is voor elke persoonlijke matrix als voor de groepsmatrixen toegepast.

Stap 2:

• Property fitting

Binnen deze stap worden de groepsmatrixen die binnen stap 1 zijn gebruikt met elkaar vergeleken

om de overeenstemming tussen de groepen vast te stellen. De mate van overeenkomst is

geëvalueerd met de coëfficiënt S (Schonemann & Carroll, 1969). De waarde kon daarbij variëren van

0 tot en met 1. Een hoge S waarde betekend daarbij een lage overeenkomst tussen de

groepsvergelijking. De daadwerkelijke vergelijking is uitgevoerd met behulp van de software R (R,

2015). De programmering van deze berekening is opgenomen onder bijlage 10.

• Regressieanalyse

Na de vergelijking van de groepsmatrixen is een multiple regressieanalyse toegepast. Deze

regressieanalyse is gebruikt om de relatie tussen de emoties en de uitkomsten van de

stellingvergelijking weer te geven. Voor elke groep is per stelling het gemiddelde per emotie

berekend. Op basis van deze groepsresultaten is gekeken of de overeenkomsten tussen de groepen

voorspellers zijn voor de opgegeven emoties per stelling. Daarvoor is berekend welke mening het

hoogst correleert met een stelling, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens uit de MDS

analyse (Kruskal & Wish, 1978). De programmering van deze berekening is opgenomen in bijlage 11.

Page 35: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

35

Evaluatievragenlijst

Nadat de onderzoeksresultaten bekend waren is direct gestart met het terugkoppelen van deze

resultaten. Op basis van de kwaliteitscriteria van Homan (2006) en Boeije (2014) is er geprobeerd

een gebalanceerde checklist te ontwikkelen die geschikt is om het onderzoek van Rentsch (1990) te

kunnen beoordelen. Deze checklist met kwaliteitscriteria en maatregelen is opgenomen in bijlage 6.

De respondent diende bij elke criterium aan te geven in welke mate men zich in de uitspraak kon

vinden. Hiervoor is een 11-puntsschaal gebruikt, te weten: (1) mee oneens, (6) neutraal en (5) mee

eens. Voor de evaluatie vanuit het perspectief van de onderzoeker is, zoals hierboven al gezegd,

gebruik gemaakt van open vragen.

3.6 Methodologische issues

De volgende methodologische issues zijn te onderkennen bij deze wijze van onderzoek:

• Door de toepassing van de methode van Rentsch (1990), dat wil zeggen de inzet van een

instrument die een weergave geeft van de op dat moment aanwezige betekenisvormingen

op de werkvloer, is in feite meer dan sec een meting. Het uitvoeren van een dergelijk

onderzoek is in feite ook een interventie die op zijn beurt van invloed kan zijn op de

aanwezige betekenisgevingen;

• Bij het samenvatten van de interviews is het onderzoek afhankelijk van de interpretatie van

de onderzoeker. Deze invloed is geprobeerd te reduceren door bij de interviews gebruik te

maken van geluidsopname en door het ter verificatie terugkoppelen van de resultaten aan

de respondenten;

• Doordat betekenisgeving bij personen continue in ontwikkeling is, betreft het onderzoek

slechts een tijdsopname, een snap shot van een proces dat continu doorgaat;

• De kwaliteit van de informatie die is verzameld middels de interviews en de vragenlijsten is

sterk afhankelijk van de openheid en eerlijkheid van de respondenten. Er is een kans dat

mensen niet volledige informatie hebben meegegeven of dat informatie is beïnvloed doordat

de respondenten onderling over het onderzoek hebben gesproken, zodat er sprake kan zijn

van beïnvloeding van de resultaten (Rentsch, 1990, p. 677). Tegelijkertijd is dit vanuit een

sociaal constructionistisch oogpunt bezien een natuurlijk iets. Zonder onderlinge interactie

en dus beïnvloeding, zou betekenisontwikkeling immers niet mogelijk zijn;

• Doordat een deel van de totale populatie is onderzocht kunnen alleen de gebeurtenissen en

gevoelens van deze respondenten inzichtelijk worden gemaakt. Het is mogelijk dat bij de niet

betrokken respondenten afwijkende betekenisgevingen en gevoelens aanwezig zijn (Rentsch,

1990, p. 675). Door te werken met een representatieve steekproef is getracht dit effect zo

veel mogelijk te reduceren;

• Middels de combinatie van de MDS analyse en de regressieanalyse is het mogelijk om

patronen te identificeren in de betekenisvorming van respondenten die de doelgroep zijn

van een organisatieverandering. Door de MDS analyse in combinatie met andere

analysemethoden te gebruiken levert dit mogelijk extra informatie op. Een voorbeeld hiervan

is het inzichtelijk maken van verbanden tussen de gevoelens bij de betekenisgevingen aan

bepaalde organisatiegebeurtenissen (Rentsch, 1990, p. 677);

Page 36: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

36

• Doordat er sprake is van een lange lijst met vragen kan de betrokkenheid van de respondent

tijdens het invullen van de lijst afnemen, wat kan leiden tot een lagere kwaliteit van de

antwoorden. Dit kan de kwaliteit van de onderzoeksresultaten dus verminderen.

Page 37: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

37

4. Resultaten In het vorige hoofdstuk is de methodologie van het empirische gedeelte van dit onderzoek

besproken. In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden weergegeven. Zoals binnen de

operationalisatie is beschreven was het een streven om tenminste 35 deelnemers volledig te laten

deelnemen aan dit onderzoek. Eén respondent is na het interview bij het invullen van de vragenlijst

afgehaakt. Deze is door een andere respondent uit dezelfde doelgroep vervangen. De gegevens van

de afgehaakte respondent zijn uit de database verwijderd, zodat ze verder geen invloed meer

hadden op de onderzoeksresultaten. Wel is de respondent gevraagd om een evaluatie-vragenlijst in

te vullen om zo scherp te krijgen waarom de respondent wilde afhaken.

Interviews

Naar aanleiding van de afgenomen interviews en de open coderings-analyse konden de volgende 15

stellingen worden vastgesteld. Deze stellingen waren bij het sorteren het vaakst van toepassing op

de respondenten:

Top 15 - Stellingen:

1. Het project Revisie behelst een voornamelijk financieel gedreven verandering.

2. De samenvoeging van de twee bedrijven is een juist besluit en zal leiden tot

kostenbesparing en efficiencyverbeteringen.

3. Vanuit het project Revisie vindt er onvoldoende communicatie plaats richting de

organisatie.

4. Het is voor mij onduidelijk hoe de nieuwe afdeling eruit komt te zien en wat dit

specifiek voor mij betekend.

5. Er heerst veel onduidelijkheid over de tijdelijke danwel externe contracten.

6. Met de komst van de afdeling BIM krijgt mijn “oude” afdeling een betere

organisatorische positionering.

7. Door het samenvoegen van twee organisaties worden dubbele functies gesaneerd

wat zal leiden tot het schrappen van ongeveer 400 functies.

8. Revisie is vooral bij updates vanuit het project onderwerp van gesprek. Verder valt

dit relatief mee.

9. Het is goed om de organisatie periodiek op te schudden.

10. Mijn directe leidinggevende vervult een goede rol ten aanzien van het project

Revisie.

11. De daling van inkomsten voor de organisatie heeft onder andere tot deze

reorganisatie geleid.

12. De kwaliteit krijgt binnen de uitvoering het project Revisie naar mijn gevoel

onvoldoende aandacht.

13. Het plan om de afdeling BIM op te richten wordt per toeval samen met Revisie

geëffectueerd.

14. Deze organisatie compenseert in zekere zin de financiën van de andere bedrijven

binnen de Holding.

15. De splitsing van enkele jaren geleden wat resulteerde in de twee organisaties was

achteraf gezien een verkeerd besluit.

Tabel 1: Top 15 van belangrijkste stellingen die aanwezig zijn binnen de onderzoekspopulatie

Page 38: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

38

Naast de bovenstaande stellingen zijn ook de negen meest voorkomende emoties geïdentificeerd in

de vorm van bijvoeglijke naamwoorden. Deze werden gebruikt om de bovenstaande stellingen nader

van “emotionele kleur” te voorzien.

Top 9 – Emoties

1. Onzekerheid

2. Onduidelijkheid

3. Niet transparant

4. Wantrouwen

5. Berusting/gelatenheid

6. Professioneel

7. Onrust

8. Stress

9. Chaotisch

Tabel 2: Top 9 van emoties die betrekking hebben op de 15 belangrijkste stellingen

Netwerkinventarisatie

Uit de resultaten van de vragenlijst kan een grafische weergave van het netwerk worden

weergegeven:

Figuur 3: Netwerkinventarisatie ten aanzien van de onderzoeksgroep binnen de afdeling BIM

De dikke lijnen vertegenwoordigen daarbij een sterkere relatie dan de dunnere lijnen. De stippen

binnen de weergave vertegenwoordigen de namen waarmee men contact heeft binnen het bedrijf.

Aangezien er ook namen van mensen genoemd zijn die niet tot de onderzoekspopulatie behoorden

zijn er in het diagram meer stippen aanwezig dan de stippen van de respondenten. De volgende

groepen zijn door de software herkend:

1. Functioneel Beheer en Business Consultancy

2. Informatie Analisten

3. Business Intelligence (business)

4. Business Intelligence (ICT)

5. Architectuur & Processen

6. Informatiebeveiliging & Informatiemanagement

Tabel 3: Onderkende groepen naar aanleiding van de netwerkinventarisatie

Page 39: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

39

Opvallend is dat deze groepen exact hetzelfde zijn als de afdelingen die bij het onderzoek betrokken

zijn geweest.

Statistische analyse

In de vragenlijsten hebben de respondenten de 15 belangrijkste stellingen met elkaar vergeleken en

hebben ze aangegeven welke emoties ze bij elk van de stellingen ervoeren. Als eerste zijn de

resultaten van de stellingvergelijking gebruikt voor een MDS analyse. Deze analyse is zowel op de

totaalresultaten als op de resultaten van de hierboven beschreven groepen toegepast. De resultaten

van deze MDS-analyses zijn in onderstaande tabel weergegeven. Bij elke groep is het maximaal

aantal toegelaten dimensies die voldeden aan de gestelde criteria, de variantie waardes (R2) vanuit

de MDS analyses op groepsniveau, de gemiddelde correlatie naar aanleiding van de resultaten uit

MDS analyses op individueel niveau (ASCC ofwel de “average subject correlation coefficients”) en de

totaal correlaties (OC ofwel de “overall correlation”).

De R2-waarde zegt iets over de spreiding van de individuele resultaten. De hoogte van de R2

(variërend tussen 0 en 1) zegt uiteindelijk iets over de sterkte van het onderlinge verband tussen

deze individuele resultaten, ondanks dat er spreiding (afwijking) in zit. Dus, is hoe hoger de R2-

waarde is des te sterker het verband is (het betreft hier een MDS-analyse op groepsniveau, in

tegenstelling tot de ASCC waarde). De ASCC waarde is als volgt berekend: Waar er bij het berekenen

van de R2-waarde op groepsniveau een MDS analyse is uitgevoerd, is er voor het berekenen van de

ASCC waarde een MDS analyse op persoonsniveau uitgevoerd. Op basis van deze waarde is de wortel

van het getal berekend. Van al deze individuele resultaten (welke behoren bij dezelfde groep) is de

gemiddelde wortel berekend, welke de ASCC waarde weergeeft in onderstaan de tabel. De OC-

waarde is tot stand gekomen door de wortel van de R2-waarde te berekenen.

Groep Aantal dimensies R2 ASCC OC

1 (FB) 4 0,649 0,747 0,806

2 (AR) 4 0,697 0,720 0,835

3 (BI) 4 0,597 0,735 0,773

4 (BICC) 4 0,661 0,769 0,813

5 (A&P) 4 0,568 0,699 0,754

6 (Staf) 4 0,474 0,701 0,688

Geheel 4 0,537 0,728 0,733

Tabel 4: Resultaten MDS analyses

Na het uitvoeren van de MDS analyses zijn de groepsmatrixen op basis de methode van Schonemann

& Caroll (1969) met elkaar vergeleken. Deze resultaten zijn in de onderstaande tabel weergegeven

Elke nummer geeft daarbij de hierboven beschreven groep weer.

Op basis van tabel 4 (resultaten mds analyses) is te zien dat er een sterke onderbouwing te vinden is

voor de eerste hypothese van Rentsch (1990), waarbij ze betoogt dat mensen die betrokken zijn bij

een zelfde interactiegroep sterk vergelijkbare betekenissen geven aan organisatieveranderingen. Alle

variantie uitkomsten op groepsniveau (R2), met uitzondering van groep 6, liggen hoger dan het

resultaat van de totale groep. Dit onderzoeksresultaat geeft ook aan dat het niet zinvol is om de

betekenisgevingen op organisatieniveau te registreren (vergelijkbaar met het concept

“organisatiecultuur”, zoals Rentsch (1990) dat hanteert). Aangezien er duidelijke verschillen in

Page 40: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

40

betekenisgevingen zijn per lokaal cluster in het informele netwerk, is het in kaart brengen daarvan

dus alleen zinvol op “clusterniveau”. Daarnaast zijn, met uitzondering van groep 6, de waarden op de

totaal correlaties (OC) hoger dan de resultaten uit MDS analyses op individueel niveau (ASCC),

hetgeen inhoudt dat uitspraken op het niveau van de onderkende groepen de meest zuivere

uitspraken weergeven.

Op basis van tabel 4 (resultaten MDS-analyses) is ook te zien dat er een onderbouwing te vinden is

voor de tweede hypothese van Rentsch (1990), waarbij ze betoogt dat mensen die betrokken zijn bij

verschillende interactiegroepen daadwerkelijk verschillende betekenissen geven aan de formele

organisatieveranderingen. Doordat de waardes niet bij elke groep hetzelfde zijn, geeft dit een

indicatie dat de mensen die betrokken zijn bij de verschillende groepen eveneens andere relaties

leggen tussen de verschillende gebeurtenissen en ook dat dit andere gevoelens bij hen oproept.

1 2 3 4 5 6

1 x 0,43 0,49 0,39 0,52 0,46

2 x 0,48 0,46 0,55 0,46

3 x 0,49 0,58 0,52

4 x 0,56 0,46

5 x 0,58

6 x

Tabel 5: Resultaten van de vergeleken MDS analyse matrixen

Bij het vergelijken van de matrixen is te zien dat er sprake is van relatief lage S waardes. Dit

impliceert dat er sprake is van homogene gedachten binnen de afgenomen onderzoeksgroep. Dat wil

dus zeggen dat er bij de onderlinge groepen sprake is van gedeelde meningen, maar dat er echter

ook nog steeds afwijkende betekenisgevingen leven per groep (zie pagina 40).

Regressie analyse

Op basis van de resultaten uit de MDS analyse en de emoties per stelling zijn de regressie

coëfficiënten per groep berekend. Op basis van deze resultaten zijn echter geen goede uitspraken te

doen, terwijl dat wel mogelijk bleek voor Rentsch (1990). Als voorbeeld wordt groep 1 binnen tabel 6

weergegeven. De andere resultaten zijn opgenomen onder bijlage 12.

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,056 0,960 0,026 -0,040 0,030 -0,088

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,036 0,982 0,015 0,009 0,015 -0,084

Ondoorzichtig - Transparant 0,031 0,987 0,015 0,011 -0,026 0,032

Vertrouwen - Wantrouwen 0,080 0,922 0,056 -0,011 -0,035 0,051

Betrokken - Gelatenheid 0,273 0,481 -0,005 -0,003 -0,060 0,026

Onprofessioneel - Professioneel 0,050 0,968 0,034 -0,059 0,041 -0,043

Rust – Onrust 0,144 0,792 0,013 -0,050 0,056 -0,104

Ontspannen - Stress 0,059 0,955 0,033 0,022 0,006 -0,024

Gestructureerd - Chaotisch 0,079 0,924 0,021 -0,019 0,040 -0,018

Tabel 6: Regressie resultaten voor groep 1 (FB).

Page 41: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

41

De uitkomsten van deze groep heeft vier dimensies. Op basis van de berekenmethode van Kruskal &

Wish (1978) zouden de R waardes 0,90 of hoger moeten zijn en de p waardes kleiner dan 0,01 om

betrouwbare uitspraken te doen. De resultaten van groep 1 (FB) en de andere groepen voldoen geen

van allen aan deze voorwaarden. Op basis daarvan kunnen dus geen betrouwbare uitspraken gedaan

worden over welke emotie per stelling van toepassing is en ook niet of de resultaten uit de MDS

analyse een voorspelling kunnen geven ten aanzien van de emoties per stelling. Het verhogen dan

wel het verlagen van het aantal dimensies brengt hier geen verandering in. De uitkomsten van deze

data kan tweedimensionaal worden weergegeven zodat dit wat meer beeld geeft omtrent de

resultaten. Deze zijn opgenomen binnen onderstaande figuur 4. Daarin zijn weinig patronen te

onderkennen. Idealiter zouden hier volgens Rentsch (1990) kleinere groepjes (clustertjes) in

herkenbaar moeten zijn (elke kleur stelt hier een emotie voor en elk cijfer stelt een stelling voor).

Figuur 4: Spreiding Multiple Regressie analyse

Gegevens van grotere groepen respondenten maken de resultaten over het algemeen bruikbaarder

voor statistische analyse, omdat toevalligheden dan minder sterk doorwerken op het totaalresultaat.

Bij een kleiner aantal respondenten kunnen enkele afwijkend ingevulde stellingen al een fors

vertekenend effect hebben op de overall resultaten. Er kunnen ook andere oorzaken zijn voor de

“ongeclusterdheid” van de resultaten. Mogelijk hebben de lange vragenlijsten geleid tot het

inconsequent invullen of het afraffelen ervan. Een andere oorzaak kan zijn dat de respondenten de

stellingen toch verschillend hebben geïnterpreteerd waardoor er een divers eindbeeld is ontstaan.

Rentsch (1990) heeft kunnen weergeven welke emoties aan welke stellingen waren gekoppeld. Dit

deed ze op basis van significante R-waardes waarbij de p waarde kleiner waren dan 0,01. Op basis

van de onderzoeksresultaten vanuit dit onderzoek is deze exercitie niet mogelijk. Wel is op basis van

de gemiddelde per groep nagegaan welke emotie een score had van 75% of hoger. Indien dit van

toepassing was is deze emotie aangekruist in tabel 7. Deze uitspraken zijn minder zuiver dan op basis

Page 42: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

42

van de multiple regressie analyse zoals Kruskal & Wish (1978) deze beschrijven, maar geven toch wel

een zekere indicatie van de gemiddelde scores.

Groep

Gevoelens 1 (FB) 2 (AR) 3 (BI) 4 (BICC) 5 (A&P) 6 (Staf)

1 Zekerheid Onzekerheid x x x x X x

2 Duidelijk Onduidelijkheid x x x x X x

3 Ondoorzichtig Transparant x x x x X x

4 Vertrouwen Wantrouwen x x x x X x

5 Betrokken Gelatenheid X x

6 Onprofessioneel Professioneel x x x x X x

7 Rust Onrust x x x x X x

8 Ontspannen Stress x x

9 Gestructureerd Chaotisch x X x

Tabel 7: gevoelens welke gemiddeld genomen binnen de groep van toepassing was

Welke gevoelens er door de respondenten aan de stellingen werden gekoppeld zijn in detail

opgenomen onder bijlage 13. Op zijn minst is hier wel te concluderen dat bij elk van de clusters

verschillende “emotie-patronen” aanwezig blijken te zijn.

Evaluatievragenlijst

Uit de evaluatievragenlijsten die afgenomen zijn bij de 35 respondenten komen de onderstaande

uitkomsten naar voren. Hierbij moest een score worden aangebracht op een 11-puntsschaal. Daarbij

geldt dat de score 0 staat voor volledig mee oneens en 11 staat voor volledig mee eens.

Stelling Resultaat

1 Ik kreeg een positief gevoel bij dit onderzoek. 8,1

2 Ik zou de volgende keer opnieuw deelnemen aan dit onderzoek. 9,7

3 Het doel van het onderzoek was duidelijk bij aanvang van het onderzoek. 9,1

4 De tijd die het deelnemen aan het onderzoek me heeft gekost was precies goed. 6,8

5 De wijze waarop het onderzoek werd uitgevoerd geeft mij een vertrouwd gevoel. 9,0

6 De onderzoeker nam een onafhankelijke opstelling in. 9,1

7 Het invullen van de vragenlijst was eenvoudig. 6,2

8 Het onderzoek ervaar ik als nuttig. 8,8

9 De vraagstelling binnen het interview en de vragenlijst was helder. 8,4

10 Ik heb er echt vertrouwen in dat de zaken welke ik verteld heb binnen het

interview vertrouwelijk worden behandeld. 10,4

11 Er was binnen het (groeps)interview een gelijkwaardige sfeer waar de eigen

mening/gevoelens geventileerd konden worden. 10,0

12 Er was tijdens de afname van het interview sprake van ondersteuning door de

onderzoeker, waarbij eventuele vragen of bevindingen konden worden gemeld. 10,1

13 Tijdens het onderzoek heb ik de onderzoeker ervaren als een deskundige

onderzoeker. 10,0

14 De interviews waren voor mijn gevoel goed voorbereid, zodat zeker gesteld kon

worden dat bepaalde onderwerpen ten minste ter sprake zouden komen. 10,0

15 Vooraf is er toestemming gevraagd voor het opnemen van het interview. 10,6

16. De vertrouwelijkheid van gegevens werd gegarandeerd door de onderzoeker

(ondanks de vastlegging en opname van gegevens). 10,5

17. De terugkoppeling naar aanleiding van het onderzoek is in voldoende detail 10,1

Page 43: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

43

beschreven, maar de vertrouwelijkheid is gegarandeerd gebleven.

18. De uitkomsten en conclusies van het onderzoek worden helder omschreven. 10,0

19. Het is inzichtelijk hoe de resultaten tot stand zijn gekomen. 9,5

20. Ik herken me in de eindresultaten van het onderzoek. 9,8

Tabel 8: Evaluatie van het onderzoek door de respondenten

Bij de resultaten uit tabel 8 vallen voornamelijk stelling 4 en 7 op. Bijna alle respondenten gaven

tijdens het invullen van de vragenlijst al aan dat deze als zwaar en lang werd ervaren. Ook bij de

toelichting op de scores kwam deze opmerking herhaaldelijk naar voren. De andere stellingen scoren

opvallend positief. Het nut en de noodzaak van dit soort onderzoek en bruikbaarheid van de

resultaten lijken daarmee vanuit het oogpunt van de respondenten positief te worden geëvalueerd.

Vanuit het oogpunt van de onderzoeker is door mijzelf ook een vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst

is terug te vinden in bijlage 9. Samengevat vallen de volgende zaken op:

• Het onderzoek brengt betekenisgevingen en de daaraan gekoppelde gevoelens in kaart;

• Met uitzondering van de statistiek is de methode prima in staat om gerepliceerd en elders

gebruikt te worden;

• Door het gebruik van interviews en de lange vragenlijsten is het onderzoek als intensief

ervaren;

• Rentsch (1990) heeft gekozen voor een gedegen aanpak waarbij alle stappen transparant zijn

gemaakt;

• Het onderzoek is als nuttig ervaren;

• De methode lijkt minder bruikbaar te zijn als er kleinere groepen respondenten binnen de

netwerkanalyse worden onderscheiden.

Page 44: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

44

5. Conclusies, discussie & aanbevelingen In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de probleemstelling en de bijhorende subvragen. Ook

zal er worden gereflecteerd op de gehanteerde methodologie en de resultaten en zullen praktische

aanbevelingen worden gedaan en aanbevelingen voor verder onderzoek.

5.1 Probleemstelling en subvragen

Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan er een antwoord gegeven op de subvragen, waarbij ik

daarna een antwoord zal geven op de centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek.

• Wat is er binnen de wetenschappelijke literatuur bekend over organisatieveranderingen in

het algemeen en in het bijzonder episodic change en continuous change?

Vanuit het verleden is de blik op veranderen steeds genuanceerder geworden waarbij er

meer en meer aandacht besteed is aan de daadwerkelijke processen en dynamieken die

gaande zijn als organisaties veranderen. Grofweg gezien is er in de literatuur een duidelijke

scheiding zichtbaar tussen episodic en continuous change, ofwel de “buitenkant” en de

“binnenkant” van veranderen. Deze twee benaderingen van organisatieveranderingen

worden bij de volgende subvraag verder uitgediept bij de discussie van de beschikbare

methoden en technieken om verandertrajecten te beoordelen.

Als we spreken over de “buitenkant” van veranderen (Homan, 2006, p.12) gaat de aandacht

hierbij vooral uit naar de formele kant van veranderingen. Formeel, waarbij een veranderaar

door interventies de mensen probeert “om” te krijgen. Als we spreken over de “binnenkant”

van veranderen (Homan, 2006, p.12) gaat de aandacht vooral uit naar de informele

betekenisgevende kant van veranderingen. De deelnemers aan deze “dans van de

betekenisgeving“ zijn zowel managers als medewerkers. Beide partijen proberen al

interacterend met elkaar tot een betekenisgeving te komen ten opzichte van de formele

organisatieverandering (Homan, 2006, p.12).

• Welke beschikbare methoden en technieken bestaan er om verandertrajecten en de

ontwikkeling van veranderende organisaties te kunnen beoordelen (“Buitenkant van

veranderen”)?

Er bestaat een veelvoud aan methoden en technieken die toegespitst zijn op de formele

danwel de “buitenkant” van veranderen. Wat opvalt bij deze methoden en technieken is dat

er nauwelijks aandacht wordt besteed aan het menselijke en betekenisgevende aspect (de

“binnenkant” van veranderen).

• Welke beschikbare methoden en technieken bestaan er om de impact van verandertrajecten

binnen organisaties te kunnen beoordelen (“Binnenkant van veranderen”)?

Het blijkt dat er wel een aantal methoden en technieken bestaan die toegespitst zijn op de

“binnenkant” van veranderen. Enerzijds zijn dat kwantitatieve methoden en anderzijds zijn er

ook enkele kwalitatieve methoden voorhanden. Het nadeel van de kwantitatieve methoden

is dat ze betekenissen onderzoeken aan de hand van categorieën die voorgedefinieerd zijn

door de onderzoekers. Daarmee zijn de onderzoeksresultaten eerder reflecties van de

modellen die de onderzoeker hanteren, dan van de “werkelijke” betekenisgevingen. Nadelen

van de kwalitatieve methoden zijn dat ze zeer tijdsintensief zijn, zodat slechts kleine

onderzoekspopulaties in het onderzoek kunnen worden betrokken en dat de invloed van de

onderzoeker op de onderzoeksresultaten potentieel relatief groot is. Zoals Homan (2006)

betoogt is er daarom behoefte aan onderzoeksmethoden, waarbij grote aantallen mensen in

Page 45: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

45

organisaties onderzocht kunnen worden op een manieren waarbij de onderzoeker zo min

mogelijk effect op de onderzoeksresultaten heeft. De onderzoeksmethode van Rentsch

(1990) lijkt een interessante kandidaat die voldoet aan deze criteria. Vandaar dat er in dit

afstudeeronderzoek een replicatiestudie van de methode van Rentsch (1990) is uitgevoerd

om te bezien in hoeverre deze methode grootschalig betekenisgevingen over een

verandertraject in kaart kan brengen.

• Hoe kan de wetenschappelijke kwaliteit van kwalitatief onderzoek vanuit het sociaal

constructionistische perspectief worden beoordeeld?

Homan (2006) specificeert een aantal criteria die gebruikt kunnen worden bij het beoordelen

van de kwaliteit van een onderzoeksinstrument voor het in kaart brengen van

betekenisgevingen over organisatieveranderingen. Uitgaande van deze criteria zijn aan de

hand van literatuuronderzoek enkele additionele criteria opgesteld. Uitgaande van deze

criteria is een evaluatieonderzoek op de meetmethode van Rentsch (1990) uitgevoerd door

de betekenisgevingen aan een concreet verandertraject te onderzoeken met behulp van

methode van Rentsch (1990). Daarbij is de kwaliteit van deze onderzoeksmethode

vervolgens aan de hand van de opgestelde lijst met beoordelingscriteria geëvalueerd.

Aan de hand van deze resultaten is het daadwerkelijke evaluatieonderzoek uitgevoerd. Dankzij het

repliceren van het onderzoek van Rentsch (1990) kan op basis van dit onderzoek ook gecontroleerd

worden of de hypothesen van Rentsch (1990) standhouden bij de onderzoekspopulatie die nu aan

het onderzoek heeft deelgenomen. De hypothesen zijn als volgt:

• Mensen die betrokken zijn bij dezelfde interactiegroep zullen dezelfde betekenis hechten

aan organisatiegebeurtenissen;

• Mensen die betrokken zijn bij verschillende interactiegroepen, zullen een verschillende

betekenis hechten aan organisatiegebeurtenissen.

De uitkomsten van dit evaluatieonderzoek ondersteunen de hypothesen van Rentsch (1990). Ook

geeft de methode een beeld van de aanwezige betekenisgevingen van de onderzochte

onderzoekspopulatie. Op basis van deze conclusies op de subvragen zal een antwoord worden

gegeven op de gestelde onderzoeksvraag van dit onderzoek.

Centrale vraagstelling: In welke mate voldoet de kwalitatieve meetmethode van Rentsch (1990) aan

de criteria die gelden voor het beoordelen van dit soort kwalitatief onderzoek, gericht op het in kaart

brengen van de betekenisgevingen die ontstaan bij een formeel verandertraject?

Aan de hand van de evaluatievragenlijsten blijkt dat de meetmethode van Rentsch (1990) inderdaad

een wetenschappelijk verantwoord beeld geeft van de geconstrueerde werkelijkheden binnen de

organisatie bij het in kaart brengen van de impact van dit verandertraject. Deze methode kan dus

naast de vele andere beschikbare methoden en technieken worden gezien als bruikbare

“kwalitatieve” methode voor het in kaart brengen van de op dat moment aanwezige

betekenisgevingen bij grotere aantallen respondenten.

Page 46: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

46

5.2 Discussie

Naast de conclusies die aan de hand van dit onderzoek konden worden vastgesteld zijn er ook

punten van discussie. Ten aanzien van betrouwbaarheid en validiteit zijn deze als volgt:

• Binnen dit onderzoek is er sprake geweest van een respondent die tijdens het onderzoek is

afgehaakt. De vraag is in hoeverre deze persoon van invloed is geweest op de

betekenisvorming van de respondenten binnen zijn directe omgeving. Deze invloed zou

negatief geweest kunnen zijn richting de andere respondenten die op dat moment nog

zouden deelnemen aan dit onderzoek;

• Ten aanzien van betrouwbaarheid is de vraag te stellen in hoeverre de uitkomsten van dit

soort van onderzoek bruikbaar zijn in verband met de continue wijzigende betekenisgeving

bij mensen. In lijn met het sociaal constructionisme is het nu eenmaal bij betekenisgeving

niet mogelijk deze informatie als zijnde een objectieve statische werkelijkheid te

beschouwen. Dit stelt bijvoorbeeld eisen aan de doorlooptijd van onderzoek;

• Ondanks de terugkoppelmoment binnen het onderzoek, bijvoorbeeld na het interview, is een

zekere foutieve interpretatie van gegevens door de onderzoeker mogelijk.

• Binnen groep 6 zijn 2 respondenten betrokken. De resultaten van deze groep gaven ook geen

onderbouwing aan de hypothesen van Rentsch (1990). In het algemeen kan de relatief kleine

steekproefomvang verstorend hebben gewerkt bij de MDS analyse. De vraag kan daarom

gesteld worden hoe bruikbaar de methode van Rentsch (1990) in dat geval is voor het doen

van onderzoek van groepen met kleine aantallen respondenten. Ook is vraag is te stellen of

de conclusies van dit onderzoek wel te generaliseren zijn voor de grotere groep mensen die

bij het verandertraject betrokken waren.

• Het onderzoek is op zich al van invloed op de betekenisvorming van mensen. Onduidelijk is in

hoeverre dit een effect heeft gehad op de organisatie en/of de respondenten die nog aan de

het onderzoek moesten deelnemen;

• Het is moeilijk om te weten of iemand helemaal volledig en open is geweest tijdens de

interviews. Dit kan de resultaten van het onderzoek vertroebelen, doordat er mogelijk een

beperkt deel van datgene wat daadwerkelijk binnen de petrischaaltjes leefde is weergeven;

• Rentsch (1990) werkt met interviews. Het nadeel daarvan is dat je, gegeven het tijdsbeslag

van interviews, uiteindelijk alleen kan werken met een (representatieve) steekproef van

mensen. Bij de ChangeMirror kan in principe iedereen (max. 1000) meedoen en kost het hele

interview in totaal een uur;

• Doordat de vragenlijsten uiteindelijk toch erg lang waren is het mogelijk dat men deze heeft

afgeraffeld. In potentie kan dit de onderzoeksresultaten vertroebelen;

• Als het management niet direct iets met de onderzoeksresultaten doet of zelfs represailles

oplegt naar aanleiding uitgesproken meningen zal een vervolgonderzoek wellicht niet meer

mogelijk zijn. Wat dit betreft moeten de respondenten vertrouwen op de goede bedoelingen

van het management. Door de methode opnieuw in te zetten binnen een andere omgeving

lijkt het aangetoond te zijn dat de methode van Rentsch (1990) bruikbaar is als

meetmethode voor het in kaart brengen van de “binnenkant” van veranderen bij

organisatieveranderingen. De methode zou daarmee aan de gereedschapskist van de

verandermanager en de wetenschappelijke onderzoeker kunnen worden toegevoegd.

Page 47: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

47

In dit onderzoek heeft de nadruk geleden op de bruikbaarheid van de methode. De inhoudelijke

resultaten zijn echter niet uitgebreid besproken. Er vanuit gaande dat de methode bruikbaar is kan

binnen vervolgonderzoek onderzocht worden of er een eenvoudigere methode voorhanden is

waarmee de resultaten weergegeven kunnen worden. Hierbij wordt dan vooral gedoeld op de lengte

van de vragenlijst: zou deze op de een of andere manier kunnen worden ingekort? Op basis van deze

inzichten kunnen mogelijk methoden en technieken worden ontwikkeld die ingezet zouden kunnen

worden om veranderprocessen optimaler (lees: beter aansluitend op de feitelijke betekenisgeving

die er over dat verandertraject leeft) te begeleiden en te faciliteren.

Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of dat (elementen uit) deze methode goed gecombineerd

zou kunnen worden met elementen uit methoden die gebruikt worden om de “buitenkant” te

managen. Hiermee kan het proces van veranderen voor de omgeving (opdrachtgevers van

verandertrajecten, andere stakeholders) meer concreet worden gemaakt. Te denken valt aan het

periodiek rapporteren of opleveren van tussentijdse resultaten zodat een veranderproces heel direct

gevolgd kan worden en er additionele ingrepen gedaan kunnen worden indien de veranderdynamiek

contraproductief dreigt te worden.

In dit onderzoek is er op basis van eerdere onderzoeken een checklist ontwikkeld om de

wetenschappelijke kwaliteit van kwalitatieve onderzoeksmethoden en -technieken te kunnen

beoordelen. Deze checklist zou ook kunnen worden ingezet bij het beoordelen van andere

kwalitatieve methoden. Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of dat een dergelijke checklist in een

bepaalde mate te standaardiseren is, aangezien de verschillende onderzoeken ten aanzien van

kwalitatieve kwaliteitscriteria nog sterk van elkaar uiteenlopen.

5.3 Aanbevelingen voor de praktijk

Aansluitend op het onderzoek hebben respondenten een aantal aanbevelingen gegeven. De

volgende aanbevelingen zijn overeenkomstig met het onderzoek van Willems (2010):

• Een groter aantal respondenten bij het onderzoek betrekken is voor één enkele onderzoeker

een bijna onmogelijke taak, tenzij de onderzoeker volledig voor het onderzoek vrijgemaakt

kan worden en de respondenten ook vrijgespeeld kunnen worden voor deelname aan het

onderzoek;

• Het onderzoek waarbij de respondenten direct betrokken zijn bij een organisatieverandering

kan op emotioneel vlak als zwaar worden ervaren. Veel dagen en meerdere uren per dag

wordt de onderzoeker daarmee blootgesteld aan de emoties van zowel de respondent als

zichzelf. Daarnaast wordt de onderzoeker continue aan de onzekerheid die men ervaart

herinnerd. Aansluitend hierop zal het daardoor moeilijker worden de onafhankelijke houding

vast te houden.

• De vragenlijsten werden als erg lang en vermoeiend ervaren. Dit kost in dit geval zowel de

onderzoeker als de respondent veel tijd. De vraag is of dusdanig lange vragenlijsten

noodzakelijk zijn voor het in kaart brengen van betekenisgevingen;

• De analysemethode zoals Rentsch (1990) deze heeft toegepast is lastig toe te passen. Zeker

de MDS methode is naar dat het lijkt voor veel onderzoekers onbekend. Het vergelijken van

de matrixen blijkt voor zelfs voor een ervaren wiskundige pittige materie te zijn.

Page 48: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

48

5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

De volgende aanbevelingen kunnen worden gedaan voor het doen van vervolgonderzoek over deze

methode:

• Korte vragenlijsten hanteren door minder stellingen in de lijsten op te nemen. Dit zal de

doorlooptijd en de intensiviteit van het onderzoek drastisch doen afnemen. Onderzocht

moet worden of deze aanpak dan nog wel de juiste resultaten zal opleveren. Mogelijk zal

door het gebruik van kortere vragenlijsten de kwaliteit van het invullen ervan wel omhoog

gaan;

• Andere analysemethoden uitproberen om de data te kunnen interpreteren. Ook zal dit de

doorlooptijd van het onderzoek waarschijnlijk kunnen verkorten. Er kan dan eventueel ook

gebruik worden gemaakt van meer gangbare software waarbij de statistische berekeningen

automatisch worden uitgevoerd;

• Laat een onafhankelijke onderzoeker van buiten de onderzoeksgroep het onderzoek

uitvoeren;

• Voer andere onderzoeken uit waarbij vastgesteld wordt of het uitvoeren van het onderzoek

bij een deel van de totale populatie wel een goed beeld geeft over de betekenisvorming van

de gehele populatie;

• Probeer een werkwijze te ontwikkelen voor respondenten die tijdens het onderzoek afhaken.

Hierdoor gaat er veel onderzoektijd verloren. Daarnaast is het vanaf een bepaald moment

bijna niet meer mogelijk om een vervangende respondent bij het onderzoek te betrekken;

• Probeer de volgordelijkheid van de drie onderdelen binnen de vragenlijst per vragenlijst

verschillend in te vullen om te zien of het laatste deel van de vragenlijst collectief minder

eenduidig wordt ingevuld;

• Onderzoeken wat de minimale populatieomvang van een onderzoeksgroep dient te zijn om

ze bruikbaar te laten zijn voor het uitvoeren van een MDS analyse.

Page 49: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

49

Literatuur Ackermann, F., Eden, C., & Cropper, S. (1992). Getting Started with Cognitive Mapping. Retrieved juni

11, 2014, from Banxia Software Ltd.: http://www.banxia.com/dexplore/resources/how-to-

make-maps/

Anderson, C. (2010). Presenting and Evaluating Qualitative Research. American Journal of

Pharmaceutical Education, 74(8).

ASLBiSLFoundation. (2014). Retrieved april 02, 2014, from ASL BiSL Foundation:

http://www.aslbislfoundation.org

Balogun, J., & Jenkins, M. (2003). Re-conceiving Change Management: A Knowledge-based

Perspective. European Management Journal, Vol. 21 (No. 2), p. 247 t/m 257.

Balogun, J., & Johnson, G. (2004). Organizational Restructuring and Middle Manager Sensemaking.

Academy of Management Journal, Vol. 47 (No. 4), p. 523 t/m 549.

Block, P. (2011). Feilloos adviseren: Een praktische gids voor adviesvaardigheden. Den Haag,

Nederland: Academic Service.

Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Lemma

uitgevers.

Boonstra, J. (2000). Lopen over water: Over dynamiek van organiseren, vernieuwen en leren.

Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Bouman, H. (2010). De ChangeMirror de spiegel voorgehouden: Onderzoek naar de validiteit van de

ChangeMirror als veranderkundig onderzoeksinstrument. Heerlen: Open Universiteit.

BPUG. (2015). Retrieved februari 19, 2015, from Best Practice User Goup: http://www.bpug.nl/

CBO, K. v. (2005). Handleiding voor werkgroepleden. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de

Gezondheidszorg CBO.

Clisset, P. (2008). Evaluating qualitative research. Journal of Orthopaedic nursing(12), 99 t/m 105.

Cozijnsen, A. V. (1993). Oganisatiediagnose en organisatieverandering. Alphen aan de Rijn: Samson.

de Caluwé, L., & H., V. (2004). Leren veranderen: Een handboek voor de veranderkundige. Alphen aan

den Rijn: Samson.

Dijk, N. v. (1989). Een methodische strategie van organisatieverandering. Rotterdam: Erasmus

Universiteit.

Energeia. (2015). Energeia. Retrieved maart 10, 2015, from Energeia:

http://www.energeia.nl/preview/2144-Honderden-banen-op-de-tocht-bij-Joulz-en-Stedin-

CNV-kritisch-over-aanpak.html

Energie-Nederland. (2013). Energietrends 2013. Den Haag: Energie-Nederland.

Energie-Nederland. (2014). Energietrends 2014. Den Haag: Energie-Nederland.

Page 50: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

50

Franssen, M., & Schepers, F. (2006). Management Control: Beheers het beheersingssysteem.

Deventer: Kluwer.

Freeman, R. (1984). Strategic Management: A stakeholder approach. Boston: Pitman.

Granovetter, M. (1973). Strenght of weak ties. American Journal of sociology(78), 1360 t/m 1380.

Heffner, T., & Rentsch, J. (2001). Organizational Commitment and Social Interaction: A Multiple

Constituencies Approach. Journal of Vocational Behaviour, 59, 471 t/m 490.

Hermans, H. (2002). The Dialogical Self as a Society of Mind: Introduction. Nijmegen: Universiteit van

Nijmegen.

Herscovitch, l., & Meyer, J. (2002). Commitment to Organizational Change - Extension of a Three-

Component Model. Journal of Applied Psychology(Vol. 87, No. 3,), 474 t/m 487.

Homan, T. (2001). Teamleren, theorie en facilitatie. Schoonhoven: Academic Service.

Homan, T. (2005). Organisatiedynamica: Theorie en praktijk van organisatieverandering. Den Haag,

Nederland: SDU.

Homan, T. (2006). Wolkenridders: Over de binnenkant van veranderen. Heerlen: Open Universiteit.

Homan, T. (2009). Veranderen als chaotisch proces. Schiedam: Mainpress B.V.

Homan, T. (2011). ChangeMirror: Meetinstrument en feedbackmethode voor het faciliteren van

organisatieverandering. Heerlen: Open Universiteit.

Homan, T. (2013). Het et-ceteraprincipe: Een nieuw perspectief op organisatieontwikkeling.

Amsterdam: Academic Service.

Homan, T. (2014). Large Scale Interventions: 'Leren met z'n allen'. Heerlen: Open Universiteit.

IBM. (2015, april 23). IBM SPSS Statistics 22 Documentation. Retrieved from IBM: http://www-

01.ibm.com/support/docview.wss?uid=swg27038407

Jackson, N., & Carter, P. (2006). Rethinking Organisational Behaviour: A Post-Structuralist

Framework. New Jersey: Prentice-Hall.

Kruskal, J., & Wish, M. (1978). Multidimensional Scaling. Thousand Oaks, United States: Sage

Publications.

Lazega, E. (1992). Micropolitics of knowledge: communication and indirect control in workgroups.

New York: Aldine de Gruyter.

Lewin, K. (1947). Frontiers in Group Dynamics: Concept, Method and Reality in Social Science.

Thousand Oaks: Sage Publications.

Madill, A., Jordan, A., & Shirley, C. (2000). Objectivity and reliability in qualitative analysis: Realist,

contextualist and radical constructionist epistemologies. British Journal of Psychology, Vol. 91

(Issue 1).

Page 51: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

51

Mars, A. (2010). Hoe krijg je ze mee? Vijf krachten om een verandering te laten slagen. Assen: Van

Gorcum.

Miles, M., & Huberman, A. (1994). Qualitative data analysis: An expanded sourcebook. 2th edition.

Thousand Oaks: Sage Publications.

Mintzberg, H. (1983). Power In and Around Organizations. Englewood Cliffs: Prentice-Hall.

Moor, W. (2005). Het proces van organiseren: individueel en sociaal. Antwerpen: Garant.

Mulders, M. (2010). 101 Management Modellen. Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Newman, E., & Kassam-Adams, N. (2002). The Reactions to Research Participation Questionnaires for

Children and for Parents. General Hospital Psychiatry, 24(5), 336-342.

NodeXL. (2015, april 23). NodeXL Network Graphs. Retrieved from The Social Media Research

Foundation: http://nodexl.codeplex.com/

Obstfeld. (2005). Social Networks, the Tertius Iungens Orientation, and Involvement in Innovation.

Administrative Science Quarterly(Vol. 50, No. 1), 100 t/m 130.

Oreg, S., Vakola, M., & Armenakis, A. (2011). Change Recipients' Reactions to Organizational Change:

A 60-Year Review of Quantitative Review. The Journal of Applied Behavioral Science, 461 t/m

524.

OU. (2014). Studienet. Retrieved maart 06, 2014, from Open Universiteit: http://studienet.ou.nl

Pettigrew, A., Woodman, R., & Cameron, K. (2001). Studying organizational change and

development: Challange for future research. Academy of Management Journal, Vol. 44 (No.

4), p. 697 t/m 713.

Philips, R. (2010). Ethics and Network Organizations. Business Ethics Quarterly, 533 t/m 543.

R. (2015, april 23). The R Project for Statistical Computing. Retrieved from The R Project for Statistical

Computing: http://www.r-project.org/

Rentsch, J. (1990). Climate and Culture: Interaction and Qualitative Differences in Organizational

Meanings. Journal of Applied Psychology(Vol. 75, No. 6), 668 t/m 681.

Rorink, F., & Kleijn, H. (2005). Verandermanagement: een plan van aanpak voor integrale

organisatieverandering en innovatie. Modellen en technieken. Amsterdam: Pearson

Education.

Scholten, R., Offringa, M., & Assendelft, W. (2013). Inleiding in evidence-based medicine. Houten:

Bohn Stafleu van Loghum.

Schonemann, P., & Carroll, R. (1969). Fitting one matrix to another under choice of a central dilation

and rigid motion. Educational Testing Service, 69 t/m 78.

Sonnaville, H. (2006). Intervenïeren in processen van sense making. M&O(Nr. 3/4).

Page 52: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

52

Stacey, R., Griffin, D., & Shaw, P. (1998). Speaking of Complexity in Management Theory and Practice.

Organization, 315 t/m 339.

Stedin. (2013). Jaarverslag 2013. Rotterdam: Stedin B.V.

Stiles, W. (1999). Evluating qualitative research. Evidence-Based Mental health.

Strauss, A., & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: Grounded theory procedures and

techniques. Newburry Park: Sage.

Tong, A., Sainsbury, P., & Craig, J. (2007). Consolidated criteria for reporting qualitative research

(COREQ): A 32-item checklist for interviews and focus groups. International Journal for

Quality in Health Care, 19(6), 349 t/m 357.

Treloar, C., Champness, S., Simpson, P., & Higginbotham, N. (2000). Critical Appraisal Checklist for

Qualitative Research Studies. Indian Journal of Pediatrics, 67, 347 t/m 351.

Ven, A. v., & Poole, M. (1995). Explaining development and change in organizations. Academy of

Management Review(Vol. 20, No. 3), 510 t/m 540.

Weber, P., & Manning, M. (2001). Cause Maps, Sensemaking, and Planned Organizational Change.

The Journal of Applied Behavioural Science(Vol. 37, No. 2), 227 t/m 251.

Weick, K. (1980). Social Psychology of Organizing. New York: McGraw-Hill Education.

Weick, K. (1995). Sensemaking in organisations. Thousand Oaks: Sage.

Weick, K. (2001). Making sense of organization. Malden: Blackwell publishing.

Weick, K., & Quinn, R. (1999). Organizational change and development. Annual review psychology,

jrg. 50 , p. 361 t/m 386.

Willems, I. (2010). Op zoek naar een alternatief voor de ChangeMirror: Een onderzoek binnen Atrium

MC naar betekenisgeving binnen sociale netwerken tijdens organisatieverandering. Heerlen:

Open Universiteit.

Wit, B. d., & Meyer, R. (2010). Strategy synthesis: Resolving strategy paradoxes to create competitive

advantage. Boston: Cengage Learning.

Woorden.org. (n.d.). Nederlands woordenboek. Retrieved februari 11, 2015, from www.woorden.org

Zwieten, M. v., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts &

Wetenschap(47), 631 t/m 635.

Page 53: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

53

Bijlage 1 – Assenstelsel van Homan (2005) Homan (2005) heeft zijn assenstelsel als volgt weergegeven:

Figuur 5: Assenstelsel van Homan (2005) ten aanzien van organisatieverandering

Een verdere uitwerking van het assen:

• Geplande verandering: Hierbij wordt een groot deel van de veranderactiviteiten die binnen

bedrijven worden ondernomen gekenmerkt als een planmatige verandering

(Homan, 2005, p. 23);

• Spontane verandering: Deze veranderingen worden hoogstens getriggerd door het

management. Men geeft zelf betekenis aan datgene wat men waarneemt en men beslist zelf

of men eventuele nieuwe betekenissen omzet in ander gedrag (Homan, 2005, p. 25);

• Monovocaal gedreven: Iedereen construeert een eigen werkelijkheid, die niet een perfecte

afspiegeling hoeft te zijn van dé werkelijkheid. Monovocaal betekent dat er één set met

werkelijkheidsconstructies dominant is binnen een organisatie of een deel daarvan. Er klinkt

maar één stem, één allesbepalende visie. Wie deze stem verwoordt kan echter variëren

(Homan, 2005, p. 26);

• Polyvocaal gedreven: Polyvocaal is het tegenovergestelde van monovocaal, waarbij er veel

meer stemmen zijn dan die ene dominante. Deze stemmen zullen niet altijd even luid zijn,

maar ze zijn wel aanwezig (Homan, 2005, p. 26).

De cijfers binnen de afbeelding vertegenwoordigen het soort verandering. Voorbeelden van soorten

veranderingen zijn daarmee gepland-monovocaal, spontaan polyvocaal, etc.

Page 54: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

54

Bijlage 2 - Nieuwe betekenisgeving over verandermanagement De nieuwe betekenisgeving aan verandermanagement is als volgt te typeren (waarbij er, zeker in de

linker kolom, een zwart-wit beeld wordt geschetst):

Veranderen volgens klassieke

uitgangspunten

Binnenkant van organisatieverandering: de

architectuur van het toeval

A Er is één eenduidige en objectieve waarheid. Wat waar is, hangt af van de betekenisgeving.

B Betekenisconstructies kunnen los van

mensen en contexten bestaan. Zijn dus ook

overdraagbaar.

Betekenisconstructies zijn situationeel bepaald

en staan nooit los van de betrokken personen

en context.

C Zij die moeten veranderen zijn onwetend en

kunnen niet veranderen. Dus die moeten

een handje worden geholpen door het

management.

De betekenisgevingen van lokale petrischaaltjes

zijn net zo waar als de betekenisgevingen van

het management. Middels lokale en collectieve

betekenis gevende processen bepaald men zelf

of men verandert en wat men verandert.

D Het veranderen van betekenisgeving is een

passief proces van het ontvangen van de

betekenis van het management.

Het veranderen van betekenisgeving is een

actief sociaal interactieproces, waarbij

veranderideeën van het management één input

zijn.

E Verandermanagement is ervoor zorgen dat

‘ze onze (=management) betekenissen

tussen de oren krijgen’.

Organisatieverandering is een spontaan proces

dat hooguit gefaciliteerd kan worden.

F Organisatieverandering is een gecontroleerd

en beheerd proces, waarbij afwijkingen van

de planning gecorrigeerd moeten worden.

Organisatieverandering is een spontaan

zelforganiserend proces, waarbij afwijkingen

van de planning aangrijpingspunten vormen

voor nieuwe betekeniscreaties en ideeënseks.

G De uitkomsten van verandertrajecten zijn

voorspelbaar. Van Ist naar Soll.

De uitkomsten van organisatieverandering is

niet precies voorspelbaar. Van Ist naar Etwas.

H Gedragsverandering volgt lineair en

automatisch op het moment dat men de

boodschap van het management tussen de

oren heeft.

Gedragsverandering is een onderdeel van de

betekenisgeving, waarbij men probeert uit te

vinden welke gedragingen tot positieve en

welke tot negatieve feedback leiden.

I Het management weet “het“ al voor, tijdens

en na het verandertraject.

Bij organisatieverandering komen zowel

managers als medewerkers samen tot nieuwe

betekenisgevingen.

J De veranderkundige interventies zijn van

tevoren gepland en worden overal op

dezelfde wijze uitgevoerd.

Alleen de eerste veranderkundige interventies

worden gepland. Daarna wordt nauwkeurig

nagegaan welke betekenisconstructies er in de

organisatie leven. En op basis daarvan wordt

een nieuwe stap gezet. Na stap 1 komt stap 1.

K De veranderkundige aanpak van het

verandertraject wordt door het

management bepaald.

Al de betrokkenen bij de verandering bepalen

gezamenlijk (de volgende stap van) het

verandertraject, zodat dat traject zo optimaal

mogelijk aansluit bij de lokale

realiteitsbelevingen van betrokken partijen.

L Nadruk op de inhoud van de verandering. Nadruk op persoonlijke en groepsgewijze

transitie die de betrokkenen doormaken.

Tabel 9: Nieuwe betekenisgevingen aan verandermanagement versus de klassieke uitgangspunten

(Homan, 2006, p. 95 t/m 96)

Page 55: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

55

Bijlage 3 – Methoden en technieken t.a.v. de “buitenkant” van

veranderen

De Caluwé &

Vermaak

(2004)

Management & Leiderschap middels kleurendenken

Geeldrukdenken: Beleid maken of een programma tot stand brengen is in deze

opvatting het bijeenbrengen van belangen, machtsvorming

en het oplossen of uitonderhandelen van tegenstrijdigheden

of conflicten. Doelen stellen, het beleid bepalen, het

programma formuleren gebeurt door het creëren van

draagvlak, door belangen te bundelen, door win-winsituaties

te creëren en door politiek spel, machtsspel en

onderhandelen

Het gaat erom een gezamenlijke missie, gezamenlijke doelen

of een gezamenlijke strategie te formuleren. De veranderaar

betrekt daarbij de belangrijkste sleutelfiguren. Deze streeft

daarbij naar het overbruggen van belangentegenstellingen,

vormt coalities, sluit compromissen en streeft zo mogelijk

naar consensus. Ronde tafelbijeenkomsten, overleg,

draagvlak en haalbaarheid. De uitkomst is een gezamenlijke

globale verklaring, die meestal op een paar velletjes papier

past. Het lijkt of de macht principieel gedeeld wordt, maar

dit “paarse“ model is toch sterk hiërarchisch. Men wil de

neuzen dezelfde kant op hebben en neemt daar ruim de tijd

voor. (de Caluwé & Vermaak, 2004)

Blauwdrukdenken: Bij deze manier van denken wordt verondersteld dat mensen

of dingen zullen veranderen als men van te voren een

duidelijk gespecificeerd resultaat vastlegt, eisen specificeert,

alle stappen minutieus plant en achtereenvolgens uitvoert

en bijstuurt in het licht van het te realiseren resultaat. De

wijze van benadering is rationeel (planning) en empirisch

(kengetallen). Denken en doen zijn volgtijdelijk.

Men wil een van tevoren vastgesteld doel bereiken. Omdat

het lastig is met z'n allen over alles te overleggen, laat men

de gedachtevorming over aan deskundigen. Die kunnen in

korte tijd een plan opstellen en vertellen langs welke weg u

het doel het beste kunt bereiken. U kunt iedereen niet

telkens opnieuw het wiel laten uitvinden. Weinig

betrokkenheid maar streven naar zekerheid: er is één

oplossing de beste. Dat levert stapels papier waarop alles

zeer precies wordt beschreven en alle stappen van A tot Z

voorkomen.

Door experts het voortouw te laten nemen, is er sprake van

opinion leaders en volgers. Beheersbaarheid van het

veranderingsproces en meetbaarheid spelen een belangrijke

rol. (de Caluwé & Vermaak, 2004)

Page 56: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

56

De Caluwé &

Vermaak

(2004)

Rooddrukdenken: Veranderen is hier in sterke mate een ruilexercitie. Voor wat,

hoort wat. Er wordt veel gebruik gemaakt van HRM (human

resource management)-instrumenten en organisatiekundige

elementen ten einde de “zachte“ aspecten van een

organisatie te veranderen. Zachte aspecten zijn: personeel,

managementstijl, talenten, competenties.

De change agent en degene die moeten veranderen zijn

verschillende personen, maar interacteren frequent.

Omdat de organisatie er met z'n allen voorstaat, wil men

vooral het wij-gevoel van de betrokkenen versterken. Men

wil de voordelen van de verandering laten zien, en hen iets

teruggeven voor hun inzet en betrokkenheid. Het is

belangrijk dat iedereen zich in het veranderingsproces thuis

voelt, er bij wil blijven horen en een goed gevoel blijft

houden. Als de wegen op een bepaald punt toch uiteen

gaan, dan moet er in vriendschap afscheid van elkaar worden

genomen. (de Caluwé & Vermaak, 2004)

Groendrukdenken: Veranderen kost veel tijd: het is aanleren en afleren en

vallen en opstaan. Motiveren, feedback faciliteren,

experimenteren met nieuw gedrag, leren in de breedste zin

van het woord zijn veel gebruikte interventies. Denken en

doen worden gekoppeld. Centraal in deze strategie staan het

creëren van leersituaties en het vergroten van het lerend

vermogen.

Men gaat er vanuit dat leren en veranderen identiek zijn en

dat veranderen het best plaatsvindt in een lerende

organisatie. men wil mensen met spiegels laten zien op

welke plekken ze hun houding en vaardigheden kunnen

verbeteren: hen bewust maken van hun sterke en minder

sterke kanten. Daarbij werkt men met open leerprocessen,

maar opvattingen over hoe leren het beste kan plaatsvinden

zijn daarbij heel uitgesproken. Coaching, intervisie, groei en

ontwikkeling zijn sleutelwoorden. Het gaat niet zozeer om

papier, maar om van elkaar leren. De change agent hanteert

daarbij een socratische leerstijl en probeert in woorden en

daden een voorbeeld te zijn. (de Caluwé & Vermaak, 2004)

Witdrukdenken: Witdrukdenken vormt een reactie op het sterke

determinisme waarin mensen min of meer beschouwd

worden als ‘de vulling van een organisatieschema’.

Een centraal begrip is zelforganisatie. Het

zelforganisatieproces omvat het ontstaan van nieuwe

structuren en gedragswijzen door ontwikkelings-,leer- en

evolutieprocessen. In het witdrukdenken is veranderen maar

deels beheersbaar, en vooral een proces dat gefaciliteerd

moet worden. Er is een groot vertrouwen in de menselijke

inspiratie, zingeving en bezieling.

Sturen is blokkades wegnemen, goed waarnemen en duiden

wat zich afspeelt, en is gebaseerd op het aanspreken van

innerlijke zekerheid, in plaats van uiterlijke zekerheden.

Omdat alles altijd bezig is te veranderen en er ook sprake is

van groei als die niet direct waarneembaar is, wil u

Page 57: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

57

aansluiten bij die beweging: go with the flow. Alle mensen

zijn in staat hun eigen werkelijkheid te scheppen en een

eigen pad te kiezen als de veranderaar hun “wil“ maar weet

te mobiliseren. Het gaat bij veranderen dus vooral om het

faciliteren van dat bewustwordingsproces en om het

wegnemen van blokkades. Informele netwerken, benutten

van toevalligheden en 'open-space'-werkwijzen spelen

daarbij een belangrijke rol. Het gaat om het doorbreken van

vaste patronen, taboes en machtsverhoudingen. Papier en

hiërarchie zijn relatief ondergeschikt. (de Caluwé & Vermaak,

2004)

Tabel 10: Kleurendenken volgens de Caluwé & Vermaak (2004)

Page 58: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

58

Rorink

&

Kleijn

(2005)

Management & Leiderschap technieken

Management

Grid Blake &

Mouton

Blake & Mouton onderscheiden zowel binnen de dimensie taakgericht als

mensgericht categorieën. De twee dimensies van het leidinggeven

kunnen tegen elkaar worden afgezet op een assenstelsel/matrix.

Daarmede worden meteen de 81 verschillende leiderschapsstijlen in

kaart gebracht (the managerial grid). Op basis van onderzoek

concluderen Blake & Mouton dat binnen de 81 leiderschapsstijlen er vijf

clusters van leiderschapsstijlen (basisstijlen) zijn te onderscheiden:

• Laissez faire leidinggeven: Een lage mate van mensgericht

leidinggeven en een lage mate van taakgericht leidinggeven;

• Sociaalgericht leidinggeven: Een hoge mate van mensgericht

leidinggeven en een lage mate van taakgericht leidinggeven;

• Balancerend leidinggeven: Een gemiddelde mate van mensgericht

leidinggeven en een gemiddelde mate van taakgericht

leidinggeven;

• Taakgericht leidinggeven: Een lage mate van mensgericht

leidinggeven en een hoge mate van taakgericht leidinggeven;

• Geïntegreerd leidinggeven: Een hoge mate van mensgericht

leidinggeven en een hoge mate van taakgericht leidinggeven.

Figuur 6: Management Grid van Blake & Mouton

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 24)

Page 59: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

59

Rorink

&

Kleijn

(2005)

Management-

rollen van

Quinn

Dit framework werd ontwikkeld werd uit research naar de belangrijkste

indicatoren van effectieve organisaties. Quinn en Rohrbaugh (1983)

ontdekten twee belangrijke dimensies in concepten van effectiviteit.

• De eerste dimensie is gerelateerd aan de organisatie focus, van

een intern accent op welzijn en ontwikkeling van mensen in een

organisatie naar een externe focus op het welzijn en

ontwikkeling van de organisatie zelf.

• De tweede dimensie onderscheidt organisatorische voorkeur

voor structuur en stelt het contrast voor tussen stabiliteit en

beheersing en flexibiliteit en verandering.

Quinn gebruikt het framework om acht categorieën van leiderschap te

definiëren:

Figuur 7: Leiderschapsframework van Quinn & Rohrbaugh (1983)

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 26)

Page 60: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

60

Rorink

&

Kleijn

(2005)

Situationeel

leiderschap

Hersey &

Blanchard

Dit model beschrijft de vereiste stijl van leiding geven, welke afhangt van

de mate van taakvolwassenheid (maturity) van de medewerkers.

Hieronder verstaan zij het kunnen en willen nemen van

verantwoordelijkheid voor een

bepaalde taak in een specifieke situatie. Dit is afhankelijk van de

bekwaamheid en de bereidheid van de medewerker. De leider kan de

medewerker tot prestaties brengen door sturing en ondersteuning.

De leidinggevende kan zijn medewerker meer taakvolwassen maken door

zijn stijl van leidinggeven daaraan aan te passen. In het geval van een

lage taakvolwassenheid zal een meer medewerkersgerichte,

begeleidende, stimulerende stijl van leidinggeven geëigend zijn. Binnen

het takenpakket van leidinggevenden vindt dus een verschuiving plaats

van minder direct

toezicht houden op de productie naar meer beleidsvorming en

begeleidende, coachende contacten met de medewerkers.

Figuur 8: Leiderschapsmodel van Hersey & Blanchard

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 31)

Page 61: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

61

Rorink

&

Kleijn

(2005)

Weerstand

interventiestrategie

Kotter &

Schlessinger

De zes benaderingen van verandering door Kotter and Schlesinger

is een model om weerstanden tegen verandering in organisaties te

voorkomen, te verminderen of te minimaliseren. Kotter en

Schlesinger geven zes benaderingen aan om met deze typen

veranderweerstand om te

gaan:

• Opleiding en communicatie: Indien er een gebrek aan

informatie of niet accurate informatie bestaat. Een van de

beste manieren om weerstand te overwinnen is om

mensen vooraf in te lichten over de

veranderingsinspanning.

• Participatie en betrokkenheid: Wanneer de

initiatiefnemers niet alle informatie hebben die nodig is

om de verandering gestalte te geven en wanneer anderen

een aanzienlijke weerstandsmacht hebben. Wanneer

medewerkers betrokken zijn bij de verandering zullen ze

naar alle waarschijnlijkheid meegaan in verandering in

tegenstelling tot weerstand tegen verandering.

• Faciliteren en ondersteunen: Als personen weerstand

tegen verandering vertonen veroorzaakt door

aanpassingsproblemen. Manager kunnen potentiële

weerstand de kop indrukken door medewerkers te

ondersteunen in moeilijke tijden. Management hulp helpt

medewerkers om te gaan met angst en ongerustheid

tijdens de veranderperiode.

• Onderhandelen en overeenstemming: Als iemand of een

groep in de verandering niet meegaat en waarbij deze

persoon of groep een aanzienlijke macht heeft in de

weerstand tegen verandering. Managers kunnen deze

weerstand bestrijden door aan de medewerkers voordelen

/ privileges te bieden.

• Manipuleren en samenwerken: Wanneer andere tactieken

niet werken of te duur zijn. Kotter en Schlesinger doen de

suggestie dat een effectieve manipulatie techniek gericht

is op samenwerking met de tegenstanders van

verandering.

• Expliciteren en dwang impliciteren: Als snelheid geboden is

en alleen te gebruiken als laatste redmiddel. Managers

kunnen medewerkers expliciet of impliciet dwingen

veranderingen te accepteren wanneer zij duidelijk maken

dat verzet leidt tot het verliezen van hun baan, ontslag,

overplaatsing of afzien van promotiemogelijkheden.

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 40)

Tabel 11: Management & Leiderschapstechnieken volgens Rorink & Kleijn (2005)

Page 62: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

62

Fransen

en

Schepers

(2006)

Management Control systemen

7S-model: Een bekend model om een nulmeting uit te voeren van de kwaliteit

van het management control systeem. Het model is gebaseerd op

zeven aandachtsgebieden:

• Strategie: Omvat acties die men wil ondernemen om de

gestelde doelen te realiseren;

• Structuur: Betreft de formele inrichting van de organisatie in

taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

• Significante waarden: Betreft de gemeenschappelijke

normen en waarden van de organisatie;

• Systemen: Omvat alle geformaliseerde informatie die in

organisaties wordt gebruikt;

• Stijl: Betreft de stijl van de organisatie, zoals leidinggeven en

omgang;

• Staf: Omvat alle elementen met betrekking tot

werknemers/personeel;

• Sleutelvaardigheden: Bevat de vaardigheden en kennis die

de organisatie rijk is en waarmee de organisatie zich

onderscheid van andere organisaties.

(Franssen & Schepers, 2006, p. 183 t/m 184)

INK-model De kwaliteit van het management control systeem kan worden

gemeten door de financiële performance en de waardering voor

personeel, klanten en maatschappij. Het INK-model geeft houvast als

zijnde een groeimodel hetgeen blijkt uit de fasering die in de

beheersing wordt aangebracht: de producten, de processen, de

keten en de waardering door de maatschappij. (Franssen & Schepers,

2006, p. 185)

Objects of

control van

Merchant

Dit model stelt dat drie controls in een organisatie in evenwicht

moeten zijn om een optimale beheersing te realiseren:

• Personnel en cultural controls: Betreft formele gedragsregels

als ongeschreven regels van de organisatie;

• Action controls: Betreft richtlijnen voor gedragsbeperkingen

die veelal van administratief-organisatorische aard zijn;

• Result controls: Omvat het realiseren van de gewenste

resultaten.

(Franssen & Schepers, 2006, p. 186)

Levers of

control van

Simon

Dit model beschrijft een viertal systemen in organisaties die kunnen

bijdragen aan de realisatie van de strategie. De levers of control van

Simon zijn:

• Diagnostic control systems: Gaat uit van het stellen van

kritieke succesfactoren, prestatie-indicatoren en het meten

en evalueren van prestaties die moeten bijdragen aan het

realiseren van de strategie;

• Boundary systems: Geeft de grenzen aan die werknemers

niet mogen overtreden;

• Beliefs systems: Betreft het uitdragen van de missie, visie,

waarden en normen van de organisatie;

• Interactive control systems: Betreft het delen en

communiceren van de strategische ontwikkelingen met de

medewerkers.

(Franssen & Schepers, 2006, p. 187)

Page 63: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

63

Fransen

en

Schepers

(2006)

Management

control

drieluik

Een in de praktijk ontwikkeld model dat dienst doet als denkmodel om

onderlinge verbanden tussen de elementen van een management

control systeem te tonen. Het model bestaat uit de volgende

onderdelen:

• Structuur en beleid: De elementen uit deze pijler geven

antwoord op de vraag wat de doelstellingen van de organisatie

zijn en op welke wijze de organisatie is ingericht om deze

doelstellingen te realiseren;

• Planning- & Controlcyclus: In deze pijler worden de

strategische doelstellingen uit de pijler structuur en beleid

geoperationaliseerd en wordt de realisatie van deze

doelstellingen bewaakt op basis van de deming cirkel (plan-do-

check-act);

• Methoden en technieken: Bevat het instrumentarium dat

wordt ingezet om de Planning- & Conrolcyclus pijler te

faciliteren;

• Inrichtingsproces: Betreft het goed op elkaar afstemmen van

de drie pijlers zodat er sprake is van een evenwichtig

management control systeem.

(Franssen & Schepers, 2006, p. 188 t/m 189)

Tabel 12: Management control systemen volgens Fransen en Schepers (2006)

Page 64: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

64

Wit &

Meyer

(2010)

Concurrentiepositiebepaling

5

krachten

model

van

Porter

Het vijf krachten model van Porter (1985) is een veelgebruikt instrument

voor een business unit strategie om een extern/interne analyse te maken

van de attractiviteit (waarde) van een industriële structuur. De

krachtenanalyse wordt uitgevoerd op een vijftal fundamentele

concurrentiekrachten:

• Toetreding van nieuwe concurrenten (hoe gemakkelijk of moeilijk is

het voor nieuwe toetreders om actief op de markt te worden, welke

toetredingsdrempels bestaan er);

• Dreiging van substitutie (hoe gemakkelijk kan ons product of dienst

worden vervangen, vooral goedkoper);

• Onderhandelingsmacht van kopers (hoe sterk is de positie van

kopers, kunnen ze samenwerken om grotere volumes te bestellen

tegen gunstiger voorwaarden);

• Onderhandelingsmacht van leveranciers (hoe sterk is de positie van

verkopers, zijn er vele of maar enkele potentiële leveranciers, is er

een monopolie);

• Rivaliteit tussen de bestaande aanbieders in de markt (is er een

heftige concurrentie, is één speler dominant of zijn alle aanbieders

vrijwel even groot in omvang en kracht).

Figuur 9: Het 5 krachtenmodel van Porter (1985)

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 37)

Page 65: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

65

Wit &

Meyer

(2010)

Balanced

Scorecard

De Balanced Scorecard (BSC) is een door Kaplan & Norton (2003)

ontwikkeld “managementdashboard“ dat naast financiële indicatoren ook

bestaat uit niet-financiële (operationele) indicatoren. In het bedrijfsleven is

de BSC een beproefd instrument om de verrichtingen van de organisatie te

kunnen volgen en te sturen. In de methodiek worden vier perspectieven

onderscheiden.

Vanuit ieder perspectief worden doelen, kritische succesfactoren,

prestatie-indicatoren (meten), streefnormen en verbeteracties

geformuleerd, welke de ankers vormen voor systematische verbetering.

Figuur 10: Balanced Scorecard van Kaplan & Norton (2003)

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 5)

Tabel 13: Concurrentiepositiebepaling volgens Wit & Meyer (2010)

Page 66: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

66

BPUG

(2015)

Raamwerken voor veranderen

MoP –

Portfolio-

management

MoP biedt een raamwerk voor het definiëren en het leveren van

(verander) portfolio's. Een portfolio is een bewust gekozen, cyclisch

veranderend geheel van activiteiten, projecten en programma's om de

strategische doelstellingen van een organisatie te bereiken.

De doelstelling van portfoliomanagement is het vaststellen van de

optimale balans tussen het belang van de activiteiten en het gebruik

van de schaarse resources, het rekening houden met de risico’s en

kansen die de omgevingsfactoren bieden en het bereiken van de

strategische doelstellingen van de organisatie.

Organisaties denken (idealiter) vanuit een strategie. Om de strategie te

doen slagen zal de organisatie iets moeten doen, een unieke

verandering moeten doormaken. Hiervoor staan schaarse middelen ter

beschikking. Het is balanceren tussen Run the Business en Change the

Business. Portfoliomanagement is de discipline die ervoor zorgt dat de

strategie op een beheerste wijze wordt gerealiseerd.

MoP geeft een compleet beeld op Portfoliomanagement in de vorm van

2 cycli: de Definition en de Delivery cyclus. Binnen deze cycli zijn een

aantal practices nader uitgewerkt.

Definition cyclus:

• Begrijpen;

• Categoriseren;

• Prioriteren;

• Balanceren;

• Plannen.

Delivery cyclus:

• Beheersen;

• Benefits management;

• Financieel management;

• Risico management (inclusief afhankelijkheden management);

• Stakeholder management;

• Organisatie en governance;

• Resource management.

(BPUG, 2015)

Page 67: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

67

BPUG

(2015)

MsP –

Programma-

management

Managing Successful Programmes (MSP) is een methode ontworpen

voor het beheerst doorvoeren van strategische bedrijfsveranderingen.

De methode geeft een besturingsmodel die structuur en samenhang

biedt tussen de initiatieven die moeten worden genomen om de

noodzakelijke “enablers“ te realiseren en de organisatie-eenheden, die

op basis daarvan de voorgenomen veranderingen moeten doorvoeren

en de geprognotiseerde verbeteringen moeten verzilveren.

MSP structureert het veranderingsproces en beschrijft daarnaast een

negental besturingsthema’s: organisatie, visie, leiderschap en

betrekken belanghebbenden, batenrealisatiemanagement, ontwerp en

realisatie blauwdruk, planning en beheersing, management van de

business case, beheersen van risico’s en kansen en

kwaliteitsmanagement.

Aan de methode MSP liggen een zevental principes van goed

programmamanagement ten grondslag:

• Noodzaak om aan te blijven sluiten op de bedrijfsstrategie;

• Actief leiding geven aan de verandering;

• Visualiseren en uitdragen van een betere toekomst;

• Ontwerpen en realiseren van een consistente blauwdruk;

• Focus houden op de baten en wat de realisatie daarvan

bedreigt;

• Verzilveren van de toegevoegde waarde;

• Leren door ervaringen.

(BPUG, 2015)

Prince2 –

Project-

management

Bij het ontstaan van Prince2 is onderzocht wat de succes- en faalcriteria

zijn van projectmanagement. PRINCE2 heeft een aantal spelregels

ontwikkeld met als doel dat deze leiden tot succes. Succes van een

project kan worden uitgelegd als opleveren dat wat afgesproken is.

Echter PRINCE2 gaat hierin verder; Niet alleen opleveren wat

afgesproken is maar ook focussen of dat nog wel voldoende is en of het

project een succes is als het project is afgelopen.

De methode PRINCE2 heeft een aantal specifieke kenmerken:

• Omhelst betrokkenheid met de gebruikers;

• Helpt bij de interactie met de omgeving;

• Zorgt voor draagvlak van de belanghebbenden;

• Legt de focus op de rechtvaardiging van het project en de

risico’s;

• Beschrijft het PROCES van het project van begin tot einde;

• Is een checklist voor de diverse communicatie-interfaces;

• Is een gestructureerde en logische wijze van het managen van

een project.

(BPUG, 2015)

Page 68: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

68

BPUG

(2015)

BiSL –

Informatie-

management

BiSL heeft tot doel de IT vraagorganisatie te

professionaliseren. Binnen een organisatie slaat BiSL een brug tussen

de verschillende besturingsniveaus aan de vraagkant: richtinggevend,

sturend en uitvoerend. Ook tussen organisaties die informatie

uitwisselen in een keten, slaat BiSL een brug.

Standaardisatie middels BiSL draagt bij aan het professionaliseren van

de vraagorganisatie en maakt hierdoor een efficiënter en

kosteneffectieve werkwijze mogelijk. Eén van de belangrijkste

voordelen van BiSL is dat het een gemeenschappelijke terminologie en

referentiekader biedt aan de markt waardoor een betere

samenwerking tussen de betrokken partijen mogelijk wordt. En ten

slotte is er een functioneel-beheerorganisatie (of meerdere), die

veranderingen in de informatievoorzieningen moeten kunnen

realiseren.

(ASLBiSLFoundation, 2014)

Tabel 14: Raamwerken voor veranderen volgens BPUG (2015)

Page 69: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

69

Rorink

& Kleijn

(2005)

Volwassenheidsmodellen

Capability

Maturity Model

Het Capability Maturity Model (CMM) is een organisatiemodel dat 5

ontwikkelingsstadia (levels) beschrijft waarin een organisatie haar

processen beheerst. Het model schetst het ontwikkelingsniveau

van een organisatie die zich richt op softwareontwikkeling. Het

model geeft ook de concrete stappen aan om van een niveau naar

een ander niveau te gaan.

De fases binnen het model zijn als volgt:

• Initieel;

• Herhalen;

• Definiëren;

• Beheersen;

• Optimaliseren.

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 9)

Groeifasenmodel Het model beschrijft vijf fasen van organisatorische ontwikkeling:

• Creativiteit;

• Ontplooiing;

• Delegatie;

• Coördinatie;

• Samenwerking.

Het groeifasenmodel van Greiner kan gebruikt worden om te

begrijpen waarom bepaalde leiderschapsstijlen, organisatorische

structuren en coördinatiemechanismen werken of niet werken in

bepaalde fasen van de ontwikkeling van een organisatie. De aard

van de crisis is voor de adviseur leerzaam voor de

oplossingsrichting. De genoemde groeifasen zijn in de praktijk vaak

herkenbaar.

(Rorink & Kleijn, 2005, p. 16)

Tabel 15: Volwassenheidsmodellen volgens Rorink & Kleijn (2005)

Rorink & Kleijn

(2005)

Weerstand

interventiestrategie

De zes benaderingen van verandering door Kotter en

Schlesinger is een model om weerstanden tegen

verandering in organisaties te voorkomen, te

verminderen of te minimaliseren. Kotter en Schlesinger

geven zes benaderingen aan om met deze typen

veranderweerstand om te

gaan:

• Opleiding en communicatie;

• Participatie en betrokkenheid;

• Faciliteren en ondersteunen;

• Onderhandelen en overeenstemming;

• Manipuleren en samenwerking;

• Expliciteren en dwang impliceren.

Tabel 16: Weerstandinterventiestrategie volgens Rorink & Kleijn (2005)

Page 70: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

70

Bijlage 4 – Overzicht van kwantitatieve onderzoeken t.a.v. reacties op

organisatie veranderingen

Soort reactie Onderzoek aandachtsgebied

Affectief Amiot et al. (2006) Stressbestendigheid bij een fusie

Armenakis et al. (2007) Normatieve commitment voor de verandering

Armstrong-Stassen

(1998)

Emotionele reacties op de verandering

Ashford (1988) Emotionele ontlading, stress

Bartunek et al. (2006) Aangenaamheid en activatie

Begley and Czajka (1993) Stress

Bordia et al. (2006) stress gerelateerd aan de verandering

Cartwright and Cooper

(1993)

Potentiele redenen voor stress

G. B. Cunningham (2006) Normatieve commitment voor de verandering

Fugate et al. (2002) Negatieve emoties

Herscovitch and Meyer

(2002)

Normatieve commitment voor de verandering

Kiefer (2005) Negatieve emoties

Martin et al. (2005) stress gerelateerd aan de verandering en het

psychologisch welzijn tijdens de verandering

K. I. Miller and Monge

(1985)

Angst

V. D. Miller et al. (1994) Angst

Mossholder et al. (1995) Invloed op de verandering

Mossholder et al. (2000) Invloed op de verandering

Oreg (2003) Affectieve reactie op de verandering

Oreg (2006) Affectieve reactie op de verandering

Parsons et al. (1991) Uitrustingstevredenheid

Paterson and Cary (2002) Angst om te veranderen

Pierce and Dunham

(1992)

Stress en vermoeidheid

Cognitief Armenakis et al. (2007) Affectieve commitment

Ashford (1988) Cognitieve herformulering en ontwijking

Axtell et al. (2002) Openheid om te veranderen

Bartunek et al. (1999) Waarderen van de effectiviteit van de verandering

Bernerth et al. (2007) Commitment voor de verandering

G. B. Cunningham (2006) Affectieve commitment voor de verandering

Gaertner (1989) Ondersteuning voor de bestaande business strategie

Herscovitch and Meyer

(2002)

Affectieve commitment voor de verandering

Holt et al. (2007) Bereidwilligheid om te veranderen

Iverson (1996) Houding ten opzichte van de cognitieve component

Lam and Schaubroeck

(2000)

Gedragsmatige overtuigingen ten opzichte van de

verandering

Lok et al. (2005) Procesverbetering ten behoeve van effectiviteit

Oreg (2003) Cognitieve reacties op de verandering

Oreg (2006) Cognitieve reacties op de verandering

Parsons et al. (1991) Beslissingen, tevredenheid, opleiding, uitrusting,

invloed op het werk

Walker et al. (2007) Affectieve reacties op de verandering

Page 71: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

71

Wanberg and Banas

(2000)

Openheid ten opzichte van de verandering

Gedragsmatig/

intentioneel

Ashford (1988) Zoekend voor informatie en openstaan voor

feedback

Bartunek et al. (1999) Gedragsmatige verandering

Bovey and Hede (2001) Intenties om zich te verzetten tegen de verandering

Coyle-Shapiro (1999) Participatie in de verandering

C. E. Cunningham et al.

(2002)

Participatie bij herinrichting

G. B. Cunningham (2006) Omgaan met de verandering

Daly and Geyer (1994) Intentie om te blijven vanwege de verandering

Fedor et al. (2006) Commitment voor de verandering

Herold et al. (2007) Verandercommitment

Herscovitch and Meyer

(2002)

Gedragsondersteuning bij de verandering

Hornung and Rousseau

(2007)

Verandercommitment

Jones et al. (2005) Systeemgebruik

Judge et al. (1999) Omgaan met de verandering

Lam and Schaubroeck

(2000)

Naleving van de verandering

Madsen et al. (2005) Gereedheid om te veranderen

V. D. Miller et al. (1994) Bereidheid om de verandering te ondersteunen

Oreg (2003) Planning van de verandering, acceptatie van nieuwe

software, functioneren met de verandering

Oreg (2006) Gedragsreactie op de verandering

Paterson and Cary (2002) Acceptatie van veranderen

Peach et al. (2005) Intenties om de verandering te ondersteunen

Sagie and Koslowsky

(1994)

Acceptatie van veranderingen

Stanley et al. (2005) Intenties om de verandering tegen te werken,

ondersteuning om te veranderen

van Dam (2005) Houding ten opzichte van het veranderen van baan

Wanberg and Banas

(2000)

Openheid voor veranderingen

Verbijstering/

verwarring

Amiot et al. (2006) Samenwerkingsstrategieën

C. E. Cunningham et al.

(2002)

Gereedheid voor organisatieveranderingen

Eby et al. (2000) Gereedheid om te veranderen

Fugate et al. (2002) Negatieve beoordeling

Giacquinta (1975) Ontvankelijkheid voor innovaties

Jones et al. (2005) Gebruikerstevredenheid na het veranderen van het

systeem

Lau and Woodman

(1995)

Specifieke houding ten opzichte van veranderingen

V. D. Miller et al. (1994) Openheid voor veranderingen

Paterson and Cary (2002) Acceptatie van veranderingen

Shapiro and Kirkman

(1999)

Weerstand tegen veranderingen

Susskind et al. (1998) Openheid voor veranderingen

Page 72: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

72

Bijlage 5 – Voor- en nadelen van kwalitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek heeft zowel voor- als nadelen:

Sterkte Zwakte

1. Onderzoeksgebieden kunnen tot in

detail worden onderzocht.

1. De kwaliteit van het onderzoek is sterk

afhankelijk van de onderzoeker.

2. Interviews zijn niet gekaderd met

specifieke vragen, er kan worden

doorgevraagd.

2. Striktheid is moeilijk te evalueren of te

bewijzen.

3. Het onderzoekskader en de richting kan

worden bijgesteld bij het opkomen van

nieuwe informatie.

3. Het volume van de verkregen

onderzoeksdata maakt de analyse en

interpretatie van data tijdrovend.

4. Gegevens die op basis van menselijke

ervaringen zijn verkregen zijn soms

krachtiger dan kwantitatieve gegevens.

4. De data kan door de onderzoeker

verkeerd begrepen worden.

5. Subtiele en complexe gegevens kunnen

beter worden opgemerkt.

5. De aanwezigheid van een onderzoeker

kan van invloed zijn op de

onderzoeksresultaten.

6. Bevindingen kunnen worden

overgedragen.

6. Anonimiteit en vertrouwelijkheid

kunnen in de verdrukking komen bij de

presentatie van de bevindingen.

7. De bevindingen van het onderzoek zijn

veelal lastig en tijdrovend om visueel te

kunnen karakteriseren.

Tabel 17: Voor- en nadelen van kwalitatief onderzoek (Anderson, 2010, p. 2 t/m 3)

Page 73: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

73

Bijlage 6 – Beoordeling van kwalitatief onderzoek middels het

toepassen van maatregelen conform de kwaliteitscriteria van Homan

(2006) en Boeije (2014) De methode van Rentsch (1990) zal aan de hand van de volgende kwaliteitscriteria worden getoetst:

• Wetenschappelijk verantwoord, dat wil zeggen het zo uitgebreid en gedetailleerd mogelijk

meten (Homan, 2006) (Boeije, 2014);

• In de praktijk toegepast, politiek acceptabel en ethische verdedigbaar op basis van de grote

mate van openheid en transparantie voor, tijdens en na het onderzoek en het beschikbaar

stellen van een groepsdiscussie naar aanleiding van de tussen-/eindresultaten van het

onderzoek (Homan, 2006);

• Praktische haalbaarheid van het onderzoek op basis van de ervaringen van de respondent op

het gebied van de duur en de eenvoudigheid van het onderzoek (Homan, 2006) middels het

gebruik van likertschalen (Homan, 2006), het gemak waarmee het onderzoek kon worden

gerepliceerd door de onderzoeker (Homan, 2006) en de ervaringen bij het toepassen van

groepsinterviews (Homan, 2006);

• De vertrouwelijkheid van de methode richting de respondent, waarbij de onderzoeker een

onafhankelijke rol vervult en de wijze waarop de onderzoeker met deze vertrouwelijke

gegevens is omgegaan richting de onderzoeksgroep bij de terugkoppeling van resultaten

(Homan, 2006);

• De mate van aantrekkelijkheid van het onderzoek, ofwel in welke mate de respondent

gemotiveerd is om aan een dergelijk onderzoek opnieuw mee zou willen werken. Of wat er

zou moeten gebeuren om deze motivatie te laten ontstaan (Homan, 2006);

• De eenvoudigheid van het afgenomen onderzoek op basis van een mening (Homan, 2006).

• Reflectie op de rol van de onderzoeker voor, tijdens en na het onderzoek waarbij de

onderzoeker de resultaten zal terugkoppelen aan de betreffende onderzoekspopulatie

(Boeije, 2014);

Hieronder is een overzicht van maatregelen uit diverse onderzoeken weergegeven die dienen als

input om op wetenschappelijke kwaliteit op basis van de door Homan (2006) en Boeije (2014)

vastgestelde kwaliteitscriteria kwalitatief onderzoek te kunnen beoordelen.

Kwaliteitscriteria Maatregelen

Wetenschappelijk

verantwoord

(Homan, 2006)

(Boeije, 2014);

• Theoretisch raamwerk en analyse beschreven (Zwieten &

Willems, 2004)

• Theoretische relevantie beschreven (Tong, Sainsbury, & Craig,

2007) (Zwieten & Willems, 2004) (CBO, 2005)

• Onderzoek compleet en helder beschreven (Zwieten &

Willems, 2004)

• Onafhankelijke opstelling onderzoeker (Newman & Kassam-

Adams, 2002)

• Selectiecriteria beschreven (Anderson, 2010) (CBO, 2005)

(Zwieten & Willems, 2004)

• Gezocht naar tegenvoorbeelden (Zwieten & Willems, 2004)

• Persoonlijke interviews (Scholten, Offringa, & Assendelft,

2013)

Page 74: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

74

• Ruimte voor persoonlijke mening (CBO, 2005)(Clisset, 2008)

(Scholten, Offringa, & Assendelft, 2013)

• Groepsinterview met gelijksoortige respondenten (Scholten,

Offringa, & Assendelft, 2013)

• Gelijkmatige sfeer binnen groepsinterview (Scholten,

Offringa, & Assendelft, 2013)

• Bevindingen laten reviewen door respondent (Clisset, 2008)

(Scholten, Offringa, & Assendelft, 2013)(Zwieten & Willems,

2004)

• Inzichtelijk hoe de resultaten tot stand zijn gekomen

(Newman & Kassam-Adams, 2002)(Treloar, Champness,

Simpson, & Higginbotham, 2000) (Tong, Sainsbury, & Craig,

2007)

• Vastlegging resultaten tijdens onderzoek (Newman &

Kassam-Adams, 2002) (Scholten, Offringa, & Assendelft,

2013)

• Type resultaten zoals beoogd (Clisset, 2008)

• Herkenning van resultaten door respondent (Clisset, 2008)

(Anderson, 2010) (Scholten, Offringa, & Assendelft, 2013)

• Conclusies helder omschreven (Anderson, 2010)

• Toestemming voor opnemen interview (Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

• Netwerkanalyse opgesteld (Zwieten & Willems, 2004)

• Onderzoeksteam t.b.v. onafhankelijkheid (Tong, Sainsbury, &

Craig, 2007)

• Relevante vragen (Anderson, 2010) (Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

• Vooraf vastgestelde vragenlijsten (Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

• Analyseproces in detail beschreven (Anderson,

2010)(Scholten, Offringa, & Assendelft, 2013) (Tong,

Sainsbury, & Craig, 2007)

• Extreme afwijkingen beschreven met behoud van anonimiteit

(CBO, 2005)

In de praktijk

toegepast, politiek

acceptabel en

ethische

verdedigbaar

(Homan, 2006);

• Groepsinterviews (Anderson, 2010)

• Bewijzen opgenomen in het onderzoeksrapport (Anderson,

2010) (CBO, 2005)(Zwieten & Willems, 2004)

• Antwoord gegeven op de gestelde onderzoeksvragen

(Anderson, 2010) (CBO, 2005)(Zwieten & Willems, 2004)

• Terugkoppeling en bevestiging/ontkenning van resultaten

aan/door respondent (Clisset, 2008)(Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

• Zelfde soort resultaten zoals in eerder onderzoek (Clisset,

2008)

• Uitkomsten en conclusies helder omschreven (Anderson,

2010) (CBO, 2005)

Praktische

haalbaarheid(Homan,

2006);

• Acceptabele duur onderzoek (Newman & Kassam-Adams,

2002)

• Ondersteuning door onderzoeker (Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

Page 75: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

75

Vertrouwelijkheid

(Homan, 2006);

• Individuele interviews (Anderson, 2010)

• Observatie (Anderson, 2010)

• Anonimiteit gegarandeerd (Anderson, 2010) (Scholten,

Offringa, & Assendelft, 2013) (Tong, Sainsbury, & Craig, 2007)

Motivatie (Homan,

2006);

• Positief gevoel bij (uitvoer van) onderzoek (Newman &

Kassam-Adams, 2002)

• Nuttigheid van onderzoek (Newman & Kassam-Adams, 2002)

• Onderzoek geschikt voor herhaling (Newman & Kassam-

Adams, 2002)

• Prettige wijze van onderzoek (Newman & Kassam-Adams,

2002)

Eenvoudigheid

(Homan, 2006);

• Heldere vraagstelling (Zwieten & Willems, 2004)

• Doel van het onderzoek inzichtelijk bij aanvang (Newman &

Kassam-Adams, 2002)(Treloar, Champness, Simpson, &

Higginbotham, 2000)

• Overdraagbaarheid van de resultaten (Anderson,

2010)(Clisset, 2008)

• Eenvoudigheid vragen (Newman & Kassam-Adams, 2002)

• Eenvoud onderzoek (Newman & Kassam-Adams, 2002)

• Repliceerbaarheid van onderzoek (Newman & Kassam-

Adams, 2002)

Reflectie op de rol

van de onderzoeker

(Boeije, 2014).

• Vaardigheid onderzoeker (Anderson, 2010) (CBO, 2005)

(Scholten, Offringa, & Assendelft, 2013)

• Voorbereiding door onderzoeker (Scholten, Offringa, &

Assendelft, 2013)

• Onafhankelijke houding onderzoeker (Newman & Kassam-

Adams, 2002)

• Respondenten afgehaakt tijdens onderzoek (Tong, Sainsbury,

& Craig, 2007)

Tabel 18: Maatregelen ten aanzien van de kwaliteitscriteria van Homan (2006) en Boeije (2014)

Page 76: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

76

Bijlage 7 - Organisatiebeschrijving, missie, visie en strategie Stedin is een 100% dochteronderneming van Eneco Holding N.V. Een overzicht van de bedrijven

binnen Eneco Holding NV:

Figuur 11: Organisaties binnen Eneco Holding N.V.

Stedin heeft circa 1000 vaste medewerkers in dienst. Inclusief extern personeel ligt dit aantal op circa

1200 werknemers. Het bedrijf is opgesplitst in twee delen:

• Netbeheer, dat verantwoordelijk is voor het beheer van het energienet, de technische en de

administratieve energieaansluiting.

• Meetbedrijf, dat verantwoordelijk is voor het onderhoud aan de meters bij klanten.

Stedin is de onderstaande gebieden de regionale netbeheerder en heeft hier een monopolypositie:

Figuur 12: Netverantwoordelijkheidsgebied van Stedin

In het organogram, (zie figuur 13), zijn er drie hoofdgebieden te onderscheiden: Techniek,

Marktoperaties en ondersteunende afdelingen. Het deel Techniek is verantwoordelijk voor alle

technische werkzaamheden aan en om de energienetten. Dat begint bij de meterkast van de klant en

eindigt bij de netkoppelingen met de landelijke netbeheerders. Het deel Marktoperaties is

verantwoordelijk voor het administratief laten aanleggen, wijzigen en afsluiten van aansluitingen, het

faciliteren van de marktprocessen en fraudebestrijding.

Page 77: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

77

Binnen Stedin heerst een echte “can do” mentaliteit, waarbij de klant steeds bewuster centraal

wordt gezet. Om dat te bewerkstelligen is de communicatie tussen collega’s, afdelingen en werkvloer

versus management vrij open. Om dit verder te bevorderen maakt Stedin sinds 2011 gebruik van Het

Nieuwe Werken (HNW). Door deze werkwijze zitten afdelingen op een bepaalde mate door elkaar

heen en zijn leidinggevende op de werkvloer tussen de werknemers terug te vinden. Om de klant

bewust centraal neer te zetten heeft Stedin in 2013 een nieuwe koers uitgezet welke in de missie en

strategie is verwerkt. (Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Missie

De missie van Stedin luidt als volgt: “Altijd energie voor onze klanten, vandaag en morgen. Simpel,

betaalbaar en duurzaam.” Dat wil zeggen: Altijd energie voor de klanten zodat de klanten altijd over

energie kunnen beschikken. Maar het betekent ook dat de medewerkers van Stedin altijd energie

hebben voor de klant. Deze moeten altijd klaar staan om te luisteren, te helpen of te adviseren. Het

doel is dat de dienstverlening simpel, betaalbaar en duurzaam is. In het doolhof van deze complexe

energiewereld wil Stedin de klant helpen met de juiste producten en diensten. Daarnaast wil Stedin

er graag aan bijdragen dat iedereen energie kan blijven betalen. Dat maakt deel uit van een

maatschappelijke functie. Tot slot streeft Stedin naar duurzaamheid en duurzame kwaliteit in

geboden producten en diensten. (Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Visie

De wereld van energie wordt steeds complexer. Met de schaarser wordende fossiele brandstoffen is

de duurzame weg de enige weg om te zorgen dat er altijd energie blijft voor iedereen. Van centraal

opgewekt en gedistribueerd, transformeert de energievoorziening de komende jaren naar decentraal

opgewekt uit vooral duurzame bronnen. Mensen en bedrijven worden bovendien steeds

afhankelijker van energie in hun dagelijks leven, vooral omdat veel huishoudelijke toepassingen en

vervoersmogelijkheden elektrisch worden. Daar komt bij dat stakeholders en klanten veeleisender

worden. Zij verwachten optimale dienstverlening en een energievoorziening die altijd werkt. Om dat

mogelijk te maken en om te zorgen dat iedereen ook in de toekomst over energie blijft beschikken,

zijn in de energie-infrastructuur aanpassingen nodig. Stedin speelt met haar kernactiviteiten – de

instandhouding en toekomstige vernieuwing van de energienetten – een belangrijke rol in deze

ontwikkeling. (Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Page 78: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

78

Strategie

Stedin heeft haar koers uitgestippeld tot 2020. Stedin wil haar lange termijn doel bereiken door te

werken volgens de volgende vijf pijlers:

1. Klantinzicht: Stedin ketenprocessen zijn klantgericht door de belangrijkste stappen in deze

ketens aan te scherpen vanuit diepgaand klantinzicht. Met ’diepgaand klantinzicht’, wordt

bedoeld dat Stedin begrijpt wat de klant van Stedin verwacht ten aanzien van de producten

en diensten die hij afneemt en de contactmomenten die hij met Stedin heeft.

2. Ketensturing: Efficiënte en klantgerichte primaire ketens door attente, slimme ketensturing.

Met ketensturing wordt een betere samenwerking over de afdelingen binnen Stedin heen

bereikt om de verwachtingen van de klant efficiënt in te kunnen vullen.

3. Stedin Koers: Medewerkers handelen en denken vanzelfsprekend in lijn met de Stedin Koers

door te blijven inspireren via aansprekend leiderschap en kaders. Onder de “Stedin Koers“

wordt verstaan: de missie, ambitie, corporate story en waarden van Stedin.

4. Vernieuwing: Stedin beschikt over het vermogen in te spelen op de steeds veranderende

klantbehoefte door slimme en excellente productontwikkeling.

5. Efficiënte bedrijfsvoering: Attente, zorgeloze operatie door, denkend vanuit de klant,

continue te verbeteren op veiligheid, voorspelbaarheid en efficiëntie. Dit vormt de “license

to operate“ voor Stedin.

(Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Gezien de ontwikkelingen binnen de energiesector zal Stedin slim moeten investeren om aan de

missie te kunnen blijven voldoen: “Altijd energie voor onze klanten, vandaag en morgen. Simpel,

betaalbaar en duurzaam”. Het energienet moet naast de instandhouding van het huidige net ook

kunnen voldoen aan:

• Verschillende soorten van gedecentraliseerde opwekking van energie door consumenten;

• Het intelligenter maken van het energienet (in geval van uitval van het net) waardoor schade

kan worden beperkt door kleinere gedeeltes te laten uitvallen;

• Het automatiseren van stations en meters door inzet van onder andere slimme meters,

welke indien nodig op afstand bediend of uitgelezen kunnen worden.

(Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Met deze strategie probeert Stedin zich niet zozeer te onderscheiden, aangezien Stedin een

monopolypositie heeft binnen de regio welke zij bediend. Stedin zal zich vandaag de dag echter

verder moeten ontwikkelen om een tevreden klant te houden. Stedin en haar energienet ontwikkelt

zich daarom, als reactie op de ontwikkelingen binnen de energiesector, steeds verder en gaat

daarmee met de wensen van deze tijd mee. Een stabiel ICT-landschap is daarbij een belangrijke

randvoorwaarde. Het risico dat systemen en processen niet beschikbaar zijn of dat belangrijke

onderdelen van de informatievoorziening en communicatie-infrastructuur niet goed werken moeten

daarom goed worden afgedekt. (Stedin, Jaarverslag 2013, 2013)

Page 79: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

79

Omgeving

Stedin acteert in een gereguleerde markt binnen de energiesector, waarbinnen Stedin voor haar

gebied een monopolypositie heeft. Deze positie is vergelijkbaar met andere regionale netbeheerders.

Hoewel er sprake is van een monopolypositie, is er wel degelijk sprake van stakeholders welke

invloed kunnen uitoefenen op het functioneren van Stedin. Freeman (1984) beschrijft een

stakeholder als volgt: een stakeholder is rondom een organisatie een groep of persoon die de

doelbereiking van de organisatie kan beïnvloeden of door die doelbereiking van de organisatie zelf

beïnvloed wordt. De stakeholders van Stedin BV zijn als volgt onder te verdelen:

• De programmaverantwoordelijken welke verantwoordelijk zijn voor de productie van

energie;

• De landelijke netbeheerders (Gas/Electra) welke verantwoordelijk zijn voor het aanleg,

uitbreiding en onderhouden van het landelijke netwerken;

• De regionale netbeheerders naast Stedin BV welke verantwoordelijk zijn voor het aanleg,

uitbreiding en onderhouden van de regionale netwerken;

• De energieleveranciers welke verantwoordelijk zijn voor de levering van energie aan de

klanten/afnemers;

• De klanten/afnemers van de energie;

• Raad van Commissarissen Stedin BV welke toezicht houdt op het beleid van de directie en de

algemene gang van zaken binnen de vennootschap. Hierbij staat de Raad de directie terzijde

met adviezen;

• Directie Stedin BV welke verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van doelstellingen en

strategie en voor de uitvoering van het strategische en operationele beleid en bijhorende

risicobeheersing van de onderneming;

• Personeel Stedin BV welke verantwoordelijk is voor dagelijkse werkzaamheden binnen Stedin

BV;

• Aandeelhouders Eneco Holding NV welke de directie en de leden van de Raad van

Commissarissen benoemt. De aandeelhouders van de Eneco groep zijn zestig gemeentes. De

grootste aandeelhouders:

o Rotterdam: 31,69%

o Den Haag: 16,55%

o Dordrecht: 9,05%

o De overige aandeelhouders hebben een belang welke varieert van 3,44% tot onder

de 2%;

• De toezichthouder NMa welke belast is met het toezicht op de naleving van de

Elektriciteitswet en de Gaswet;

• De externe auditpartij Deloitte accountants BV welke belast is met het uitvoeren van audits;

• Aannemers welke in opdracht van Stedin belast zijn met het onderhoud aan het energienet.

(Stedin, 2013)

Page 80: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

80

De interne organisatie binnen Stedin is als volgt binnen een organogram weer te geven:

Figuur 13: Organogram Stedin (2013)

Page 81: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

81

Bijlage 8 – Vergelijking van stellingen De vergelijking van de stellingen zoals Rentsch (1990) deze heeft toegepast in haar onderzoek is

binnen dit onderzoek als volgt toegepast:

1-3 2-1 3-2 4-1 5-4 6-3 7-1 8-2 9-1 10-6 11-1 12-1 13-1 14-4 15-2

1-5 2-4 3-5 4-3 5-7 6-5 7-2 8-3 9-2 10-11 11-2 12-6 13-2 14-6 15-3

1-6 2-6 3-9 4-6 5-8 6-7 7-3 8-4 9-4 10-12 11-8 12-13 13-3 14-7 15-5

1-8 2-10 3-10 4-11 5-10 6-8 7-4 8-9 9-5 10-15 11-9 12-15 13-6 14-9 15-7

1-10 2-12 3-11 4-12 5-11 6-9 7-8 8-13 9-10 10-8 11-12 12-5 13-7 14-10 15-9

1-14 2-14 3-12 4-13 5-13 6-11 7-9 8-14 9-12 10-7 11-13 12-7 13-10 14-12 15-11

1-15 2-5 3-14 4-15 5-14 6-15 7-10 8-15 9-13 10-4 11-14 12-8 13-15 14-13 15-14

Tabel 19: Stellingvergelijkingen

Page 82: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

82

Bijlage 9 – Vragenlijsten De volgende vragenlijsten zijn tijdens dit onderzoek afgenomen:

Vragenlijst Rentsch (1990):

Page 83: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

83

Page 84: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

84

Page 85: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

85

Page 86: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

86

Page 87: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

87

Page 88: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

88

Page 89: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

89

Page 90: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

90

Page 91: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

91

Page 92: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

92

Page 93: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

93

Page 94: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

94

Page 95: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

95

Page 96: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

96

Page 97: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

97

Page 98: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

98

Page 99: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

99

Page 100: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

100

Page 101: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

101

Page 102: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

102

Page 103: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

103

Page 104: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

104

Page 105: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

105

Page 106: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

106

Page 107: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

107

Page 108: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

108

Page 109: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

109

Page 110: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

110

Page 111: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

111

Page 112: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

112

Page 113: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

113

Evaluatievragenlijst respondenten:

Page 114: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

114

Page 115: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

115

Page 116: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

116

Page 117: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

117

Evaluatievragenlijst onderzoeker:

Page 118: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

118

Page 119: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

119

Page 120: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

120

Page 121: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

121

Page 122: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

122

Page 123: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

123

Page 124: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

124

Page 125: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

125

Page 126: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

126

Page 127: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

127

Page 128: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

128

Page 129: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

129

Page 130: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

130

Page 131: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

131

Bijlage 10 – Vergelijking van Matrixen De programmering van de software R voor het vergelijken van de matrixen is als volgt:

j <- matrix(, nrow = 1, ncol = ncol(tabela)) j[1,] <- 1 q <- diag(nrow(tabela)) - mean((j %o% j)/nrow(tabela)) m <- t(tabela) %*% tabelb m <- svd(m) t <- m$u %*% t(m$v) tussenproduct<-crossprod(tabela,q %*% tabelb) S<-1-sum(diag(crossprod(t,tussenproduct)))^2 / (sum(diag(crossprod(tabela,q %*% tabela))) * sum(diag(crossprod(tabelb,q %*% tabelb)))) S_1 <- sqrt(S) S_1

Page 132: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

132

Bijlage 11 – Berekening regressieanalyse De programmering van de software R voor het uitvoeren van de multiple regressieanalyse is als volgt:

> # Regressiemodel

> groep <- fb

> groep_ad <- fb_ad

>

> # Model bekijken en testen

> fit <- cmdscale(groep,eig=TRUE, k=4) # k is the number of dim

> # fit$points

> # totaal <- cbind(fit$points,rowMeans(groep_ad))

> totaal <- cbind(fit$points,groep_ad$V2)

> totaal <- as.data.frame(totaal)

> group.lm = lm(V5 ~ V1 + V2 + V3 + V4 , data=totaal)

> plot(group.lm)

Page 133: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

133

Bijlage 12 – Resultaten regressieanalyse De volgende resultaten zijn berekend op basis van de multiple regressie analyse zoals Kruskal en

Wish (1978) deze beschreven hebben:

• Regressieresultaten voor groep 1 (FB):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,056 0,960 0,026 -0,040 0,030 -0,088

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,036 0,982 0,015 0,009 0,015 -0,084

Ondoorzichtig - Transparant 0,031 0,987 0,015 0,011 -0,026 0,032

Vertrouwen - Wantrouwen 0,080 0,922 0,056 -0,011 -0,035 0,051

Betrokken - Gelatenheid 0,273 0,481 -0,005 -0,003 -0,060 0,026

Onprofessioneel - Professioneel 0,050 0,968 0,034 -0,059 0,041 -0,043

Rust - Onrust 0,144 0,792 0,013 -0,050 0,056 -0,104

Ontspannen - Stress 0,059 0,955 0,033 0,022 0,006 -0,024

Gestructureerd - Chaotisch 0,079 0,924 0,021 -0,019 0,040 -0,018

Tabel 20: Regressie resultaten voor groep 1 (FB)

• Regressieresultaten voor groep 2 (AR):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,318 0,382 0,100 0,226 0,074 -0,023

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,169 0,731 0,068 0,159 0,021 -0,091

Ondoorzichtig - Transparant 0,096 0,894 -0,046 0,093 0,041 0,145

Vertrouwen - Wantrouwen 0,270 0,487 0,133 0,031 0,199 -0,029

Betrokken - Gelatenheid 0,050 0,967 0,005 0,012 0,019 0,057

Onprofessioneel - Professioneel 0,182 0,701 -0,104 0,060 -0,016 0,264

Rust - Onrust 0,311 0,397 0,014 0,101 0,191 0,044

Ontspannen - Stress 0,086 0,913 0,025 0,034 0,019 0,015

Gestructureerd - Chaotisch 0,177 0,712 -0,008 0,034 0,014 -0,162

Tabel 21: Regressie resultaten voor groep 2 (AR)

Page 134: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

134

• Regressieresultaten voor groep 3 (BI):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,387 0,253 0,158 0,033 0,032 0,043

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,594 0,044 0,190 0,096 0,136 -0,031

Ondoorzichtig - Transparant 0,497 0,113 -0,169 -0,014 -0,186 0,004

Vertrouwen - Wantrouwen 0,109 0,868 0,036 0,022 0,013 0,054

Betrokken - Gelatenheid 0,146 0,786 -0,017 0,004 -0,001 -0,005

Onprofessioneel - Professioneel 0,075 0,932 -0,041 -0,051 0,013 -0,003

Rust - Onrust 0,148 0,781 0,049 -0,077 0,051 -0,027

Ontspannen - Stress 0,437 0,180 0,006 -0,028 -0,005 0,018

Gestructureerd - Chaotisch 0,104 0,877 -0,011 0,000 -0,008 0,032

Tabel 22: Regressie resultaten voor groep 3 (BI)

• Regressieresultaten voor groep 4 (BICC):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,010 0,999 0,028 0,028 0,033 0,003

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,056 0,959 0,076 -0,083 -0,019 0,002

Ondoorzichtig - Transparant 0,226 0,593 -0,039 0,156 0,090 -0,132

Vertrouwen - Wantrouwen 0,246 0,545 0,027 -0,124 -0,081 -0,021

Betrokken - Gelatenheid 0,083 0,917 -0,020 -0,010 0,011 0,009

Onprofessioneel - Professioneel 0,118 0,848 0,004 0,094 0,060 -0,048

Rust - Onrust 0,121 0,843 0,084 0,054 0,006 0,052

Ontspannen - Stress 0,109 0,876 0,058 -0,071 -0,020 -0,041

Gestructureerd - Chaotisch 0,172 0,724 0,077 0,009 -0,047 -0,108

Tabel 23: Regressie resultaten voor groep 4 (BICC)

• Regressieresultaten voor groep 5 (A&P):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,269 0,489 0,076 0,169 0,108 0,011

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,237 0,566 -0,006 0,113 0,084 -0,131

Ondoorzichtig - Transparant 0,283 0,458 -0,103 -0,163 0,047 -0,064

Vertrouwen - Wantrouwen 0,215 0,618 0,063 0,097 0,080 -0,009

Betrokken - Gelatenheid 0,064 0,948 0,047 0,046 0,020 -0,026

Onprofessioneel - Professioneel 0,315 0,388 -0,068 -0,033 -0,129 0,048

Rust - Onrust 0,600 0,041 0,100 0,087 0,115 -0,060

Ontspannen - Stress 0,396 0,240 0,063 0,044 0,091 0,007

Gestructureerd - Chaotisch 0,075 0,931 0,037 0,008 -0,017 0,046

Tabel 24: Regressie resultaten voor groep 5 (A&P)

Page 135: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

135

• Regressieresultaten voor groep 6 (Staf):

Regressie coëfficiënt

Gevoelens R p Dim. 1 Dim. 2 Dim. 3 Dim. 4

Zekerheid - Onzekerheid 0,132 0,818 -0,092 0,150 0,007 0,100

Duidelijk - Onduidelijkheid 0,131 0,821 -0,093 0,162 0,065 0,131

Ondoorzichtig - Transparant 0,349 0,320 -0,055 -0,067 -0,233 -0,217

Vertrouwen - Wantrouwen 0,405 0,225 0,006 0,036 0,013 0,416

Betrokken - Gelatenheid 0,143 0,792 -0,021 0,030 -0,078 -0,026

Onprofessioneel - Professioneel 0,221 0,604 -0,058 0,107 0,083 -0,038

Rust - Onrust 0,226 0,593 -0,058 0,142 0,147 0,100

Ontspannen - Stress 0,197 0,663 0,020 0,036 0,030 0,141

Gestructureerd - Chaotisch 0,230 0,582 0,023 0,054 -0,031 0,178

Tabel 25: Regressie resultaten voor groep 6 (Staf)

Page 136: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

136

Bijlage 13 – Gevoelens per stelling

Page 137: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

137

Stellingen 1 (FB) 2 (AR) 3 (BI) 4 (BICC) 5 (A&P) 6 (Staf)

1. De samenvoeging van de twee bedrijven is een juist

besluit en zal leiden tot kostenbesparing en

efficiencyverbeteringen.

Onzekerheid

Professioneel

Onrust

Onzekerheid

Professioneel

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust

Onduidelijkheid

Professioneel

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Vertrouwen

Professioneel

Onrust

2. Het project Revisie behelst een voornamelijk

financieel gedreven verandering.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust

Onzekerheid

Professioneel

Transparant Betrokken

Professioneel

Rust

Ontspannen

Gestructureerd

3. Vanuit het project Revisie vindt er onvoldoende

communicatie plaats richting de organisatie.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onprofessioneel

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onprofessioneel

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Onrust

4. Het is voor mij onduidelijk hoe de nieuwe afdeling

eruit komt te zien en wat dit specifiek voor mij

betekend.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust Onzekerheid

Onduidelijkheid

Vertrouwen

5. Er heerst veel onduidelijkheid over de tijdelijke

danwel externe contracten.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onprofessioneel

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onprofessioneel

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust

Onduidelijkheid

Transparant

Onprofessioneel

Page 138: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

138

6. Met de komst van de afdeling BIM krijgt mijn

“oude” afdeling een betere organisatorische

positionering.

Professioneel Professioneel Zekerheid

Duidelijk

Professioneel

Ontspannen

Gestructureerd

Zekerheid

Betrokken

Professioneel

Zekerheid

Duidelijk

Transparant

Vertrouwen

Betrokken

Professioneel

Rust

Ontspannen

Gestructureerd

7. Door het samenvoegen van twee organisaties

worden dubbele functies gesaneerd wat zal leiden

tot het schrappen van ongeveer 400 functies.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Stress

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Professioneel

Onrust

Ontspannen

Gestructureerd

8. Revisie is vooral bij updates vanuit het project

onderwerp van gesprek. Verder valt dit relatief

mee.

Onduidelijkheid

Professioneel

Onrust

Onzekerheid

9. Het is goed om de organisatie periodiek op te

schudden.

Onzekerheid

Professioneel

Onrust

Onzekerheid Onzekerheid

Onduidelijkheid

Wantrouwen

Betrokken

Professioneel

Onrust

Chaotisch

Page 139: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

139

10. Mijn directe leidinggevende vervult een goede rol

ten aanzien van het project Revisie.

Transparant

Vertrouwen

Professioneel

Transparant

Vertrouwen

Professioneel

Transparant

Professioneel

Zekerheid

Transparant

Professioneel

Zekerheid

Duidelijk

Transparant

Vertrouwen

Professioneel

Zekerheid

Duidelijk

Transparant

Vertrouwen

Betrokken

Professioneel

Rust

Ontspannen

11. De daling van inkomsten voor de organisatie heeft

onder andere tot deze reorganisatie geleid.

Onzekerheid

Transparant

Wantrouwen

Professioneel

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Transparant

Onrust

Vertrouwen

Betrokken

Professioneel

Ontspannen

Gestructureerd

12. De kwaliteit krijgt binnen de uitvoering van het

project Revisie naar mijn gevoel onvoldoende

aandacht.

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onprofessioneel

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Onrust

Onduidelijkheid

Professioneel

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Onrust

Onzekerheid

Chaotisch

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Wantrouwen

Betrokken

13. Het plan om de afdeling BIM op te richten wordt

per toeval samen met Revisie geëffectueerd.

Transparant

Professioneel

Vertrouwen

Professioneel

Rust

Zekerheid

Duidelijk

Transparant

Vertrouwen

Betrokken

Professioneel

Rust

Ontspannen

Gestructureerd

Page 140: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

140

14. Deze organisatie compenseert in zekere zin de

financiën van de andere bedrijven binnen Eneco

Holding.

Onzekerheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Onrust

Onzekerheid

Ondoorzichtig

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Chaotisch

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Wantrouwen

Betrokken

Professioneel

15. De splitsing van enkele jaren geleden wat

resulteerde in de twee organisaties was achteraf

gezien een verkeerd besluit.

Onzekerheid

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Ondoorzichtig

Onrust

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Onzekerheid

Onduidelijkheid

Betrokken

Professioneel

Rust

Ontspannen

Gestructureerd

Tabel 26: Gevoelens per stelling per groep

Page 141: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

141

Bijlage 14 – Evaluatie van Rentsch (1990) vanuit

onderzoekersperspectief In het bijgevoegde bestand zijn de uitwerkingen opgenomen ten aanzien van de beoordeling van het

onderzoek van Rentsch (1990). Deze vragenlijst geeft daarmee inzicht in de wetenschappelijke

kwaliteit van de methode van Rentsch (1990) aan de hand van de kwaliteitscriteria zoals deze door

Homan (2006) en Boeije (2014) zijn opgesteld.

Page 142: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

142

Page 143: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

143

Page 144: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

144

Page 145: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

145

Page 146: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

146

Page 147: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

147

Page 148: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

148

Page 149: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

149

Page 150: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

150

Page 151: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

151

Page 152: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

152

Page 153: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

153

Page 154: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

154

Page 155: Een onderzoek naar betekenisgeving binnen sociale ... · het gebrek aan kwalitatieve onderzoekspublicaties vormt de aanleiding voor het onderhavige onderzoek. Een uitzondering in

155