met de botte bijl. jacob campo weyerman en satire

33
Met de botte bijl Jacob Campo Weyerman en de theorie en praktijk van satire “Yet there is still a vast difference betwixt the slovenly butchering of a man, and the fineness of a stroke that separates the head from the body, and leaves it standing in its place.” John Dryden – An Essay upon the Original and Progress of Satire (1667)

Upload: victor-van-der-have

Post on 26-Sep-2015

225 views

Category:

Documents


4 download

DESCRIPTION

(unpublished) Bachelorthesis. Elements of satire and selected works of Weyerman

TRANSCRIPT

Met de botte bijl

Jacob Campo Weyerman en de theorie en praktijk van satire

Yet there is still a vast difference betwixt the slovenly butchering of a man, and the fineness of a stroke that separates the head from the body, and leaves it standing in its place. John Dryden An Essay upon the Original and Progress of Satire (1667)

Victor van der Have3371972Wereldoorlog 0.1David Onnekink4 maart 2014 Woordental: 9046

Inhoudsopgave

InhoudsopgaveInleiding3

De ontwikkeling van satire6

Boodschap, boodschapper en ontvanger: satire in de aanval11

Legitimiteit en moraliteit14

Weyerman en de ontplooiing van de Rotterdamsche Hermes17

Conclusie22

Literatuurlijst23

Inleiding Overtuigen, door middel van humor, is het primaire doel waarnaar satirische teksten streven. Satire is een stijlmiddel dat ingezet kan worden om een boodschap over te brengen. In tegenstelling tot komedie is satire geen fictie. Er is een werkelijke (rele) figuur of gebeurtenis die ironisch, geridiculiseerd, gepersifleerd, bejegend, of zelfs gekoesterd neergezet wordt. Ivo Nieuwenhuis (2014) stelt in zijn Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 dat satire een manier behelst om dingen te zeggen of tonen die afwijkt van zowel de conventionele artistieke als de traditionele journalistieke vorm van uiten.[footnoteRef:1] Satire is inderdaad een vorm van expressie die over het algemeen een ruimere marge heeft om in te bewegen en over het algemeen een duidelijke doelstelling heeft, namelijk het vergelijken van een morele standaard waaraan de figuur of gebeurtenis in kwestie wel of niet voldoet. [1: Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam 2014) 216. ]

Deze scriptie is geen historisch onderzoek naar de ontwikkeling van satire, daar is tijd noch plaats voor. Toch kan er niet begonnen worden aan satire in de achttiende eeuw zonder kort de klassieken, Horatius, Juvenalis, Persius te noemen. De Engelse literair bloeiperiode loopt van omstreeks 1660 tot 1800. Het was een periode waarin schrijvers van de hoge cultuur als John Dryden, Alexander Pope, Jonathan Swift de ruimte kregen om kritische stukken te publiceren. Zij keken terug op de klassieke oudheid, hetgeen bekend staat als de rhetorical turn vanwege de waarde die gehecht werd aan de retorica van Aristoteles (384 322 v. Chr.).In de jaren 1950 en 60 ontstaat er hernieuwde interesse in de academische theorievorming omtrent satire. Wetenschappers als Alvin B. Kernan, Northrop Frye en Gilbert Highet legden de basis voor het moderne begrip van satire in de literatuurwetenschap. Kernan schreef onder andere voor het invloedrijke naslagwerk Dictionary of the History of Ideas: Studies of Selected Pivotal Ideas (New York 1973-74) ed. Phillip P. Wiener en werd hiermee een van de grootste experts op het gebied van satire. Fryes Anatomy of criticism (1957) schets verschillende raamwerken waaraan de theorie omtrent satire opgehangen kan worden. De ontwikkeling van satire als genre vinden we in het werk van Robert C. Elliots The Power of Satire: Magic, Ritual and Art (1960).[footnoteRef:2] [2: Zie Kernan, Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973), Kernan, The Plot of Satire (New Haven 1965), Highet, The Anatomy of Satire (Princeton 1962), Frye, Anatomy of Criticism. Four Essays (Princeton 1957), en Elliot, The Power of Satire: Magic, Ritual and Art (Princeton 1960) ]

George Test en Dustin Griffin zoeken in de jaren 90 naar aansluiting met de bestaande theorie over satire in hun respectievelijke werken Satire: Spirit and Art (1991) en Satire. A critical reintroduction (1994). Griffin betoogt dat satire niet altijd heldere waardeoordelen stelt en dat satire zich juist meer kenmerkt door open interpretatie. Griffin en Test stellen beide dat het werk dat in de jaren 50 en 60 de moderne basis voor de theorie van satire legde inmiddels toe is aan modernisering. Het werk van Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 (2014), probeert in de hedendaagse maatschappij, na de cultural turn, aansluiting te vinden met de theorievorming omtrent satire.[footnoteRef:3] Het project Power of Satire. Cultural Boundries Contested, onder leiding van Marijke Meijer Drees onderzocht in de periode 2009-2013 satire onder de leus a strategic intervention into the deadlocked scholarly debate on satire.[footnoteRef:4] [3: Zie voor meer informatie de oratie ter ere van de aanvaarding van het hoogleraarschap voor Cultuurgeschiedenis van Joris van Eijnatten: Beschaving na de cultural turn. Over cultuur, communicatie en nuttige geschiedschrijving (2011).] [4: Zie voor het onderzoeksproject de website www.powerofsatire.org. ]

Vanuit dit voorgaand beschreven literair paradigma ben ik aan de slag gegaan met de periodieken van Jacob Campo Weyerman. Hij was een half Nederlands, half Schots schrijver, dichter, toneelschrijver, schilder en essayist. In het kort kan men zeggen, zoals hij zichzelf ook beschreef in zijn postuum uitgegeven werk De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, (s Gravenhage, 1769, deel 4), dat Jacob Campo Weyerman een kunstenaar was. Na Weyermans dood is er hatelijk over hem geschreven, onder meer in zijn biografie door Franciscus Lievens Kersteman getiteld Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Weyerman (s-Gravenhage 1756). In de laatste helft van de twintigste eeuw is er vernieuwde interesse ontstaan in de persoon Weyerman. Deze hernieuwde interesse groeide in 1977 uit tot de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Vanuit deze Mededelingen ben ik terecht gekomen bij de persoon Jacob Campo Weyerman en heb mij, aan de hand van de theorien omtrent de ontwikkeling van satire, gestort op het vinden van verschillende vormen van satire in het werk van Jacob Campo Weyerman.In 1720 begon Weyerman aan zijn eerste satirische periodiek, de Rotterdamsche Hermes. Een jaar later ging hij in Amsterdam verder met de Amsterdamsche Argus (1721-1723). Voorts verschenen van zijn hand Den Echo des Weerelds (1726) en De doorzigtige heremyt (1728-29). Dit zijn tevens de werken waarin en ik onderzoek heb verricht en van waaruit de onderwerpen die hier in consideratie zijn genomen mij onder ogen zijn gekomen.

Satire in de achttiende eeuw

De schrijvers, filosofen en auteurs van de late zeventiende en vroege achttiende eeuw omtrent de rhetorical turn begonnen tekst te creren die losstaand kon worden gezien van de inhoud. Zo kon het gebeuren dat op de inhoud sterkere teksten toch uiteindelijk minder voor elkaar kregen dan puur retorisch sterke teksten. Kant verwoordde dit later in de vorm van het morele principe. Dit is als een universele a priori wet: de inhoud van het principe is dan al ingevuld voordat de werkelijke inhoud is ervaren.

Isaac Barrow, Several Sermons against Evil-Speaking in: The Nature of the English Revolution Revisited (Woodbridge 2013), stelde het als volgt:

When plain declarations will not enlighten people, to discern the truth and weight of things, and blunt arguments will not penetrate, to convince and persuade them to do their duty; then doth Reason freely resign its place to Wit, allowing it to undertake its work of instruction and reproof.[footnoteRef:5] [5: Isaac Barrow, Several Sermons against Evil-Speaking (1678), 50, in: Style, Wit and Religion in Restoration England, 238. ]

Een woord verdient momenteel speciale aandacht: Wit. Dit is een woord dat op vele wijzen genterpreteerd kan worden. Letterlijk vertaald in het Nederlands zou ik aan moeten komen zetten met scherpzinnigheid. Dit is echter, naar mijn mening, niet genoeg. In de beschouwing van Sigmund Freud, in hoofdstuk drie, bijvoorbeeld wordt de nadruk gelegd op de kracht die in Wit huisvest en die op een satirische tekst uitstraalt. In deze scriptie heb ik Wit daarom vertaald met een woord dat de lading beter dekt: vernuft. Het is mijn gevoel dat dit woord beter duidt door tegelijkertijd met scherpte ook iets geheimzinnigs en sluws uit te stralen.

In de woorden van John Dryden staat op het titelblad reeds aangegeven dat vernuft een subtiel instrument is in de wereld van satire waar met de botte bijl gehakt wordt. Yet there is still a vast difference betwixt the slovenly butchering of a man, and the fineness of a stroke that separates the head from the body, and leaves it standing in its place.[footnoteRef:6] Het is stilisme dat uiteindelijk de vorm van satire maakt die effectief is om het publiek te overtuigen. Hiermee maakt het acceptatie in de sociale cohesie van de samenleving beter mogelijk.[footnoteRef:7] In de eerste instantie is de uitvinder van het satirisch instrument, aldus Sigmund Freud, de grondlegger van de beschaving.[footnoteRef:8] De uitvinding van satire heeft mensen een instrument gegeven dat het mogelijk maakt om hun vijandigheden te reguleren. [6: John Dryden, An essay on the original and progress of satire (2002), http://www.english.gsu.edu/~mbrown/Texts/Dryden/DRYDEN_DISCOURSES_ON_SATIRE_AND_EPIC_POETRY.pdf (22 januari 2014).] [7: John Dryden schrijft vervolgens dat de manier van schrijven van Homerus, qua stilisme, beter was dan Juvenalis om te komen tot betere omgangsnormen. Het is zaak om niet alleen de boodschap over te brengen vanuit het werk, maar ook juist de essentie van de auteur (the subject). Dryden stelt zich nederig op wanneer hij vraagt de schimmen van Juvenalis genadig te zijn vanwege zijn stellingname. Het stilisme van Juvenalis is als een gebroken zwaard, terwijl dat van Horatius aanvoelt als een aangenaam medicijn, zo schrijft hij in zijn essay on the original and progress of satire. Een mogelijke verklaring haalt Dryden zelf al aan: wellicht vereiste de tijd van Juvenalis dusdanig (relatief) bot werk. Deze conclusie trekt ook Dustin Griffin in de conclusie van zijn Satire. A critical reintroduction. Griffin stelt dat het werk van Juvenalis, evenals Persius en later ook Alexander Pope, moraliserend bedoeld was. Daarmee krijgt het de tekst een gewichtigheid mee die meer aan de slag van een botte bijl doet denken dan aan andere zaken.] [8: De uitspraak werd in het werk van Alvin B. Kernan, Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973) 128 aangehaald uit een voordracht van Anna Freud, dochter van Sigmund Freud, ter gelegenheid van de opening van het Freud huis (1971). ]

Alvin B. Kernan geeft in zijn Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973) aan dat literaire traditie werken aanduidt als satirisch indien zij als primaire doel hebben om iets of iemand aan te vallen. Bij de satiricus ligt, aldus Kernan, agressie ingekapseld in het hart van zijn werk.[footnoteRef:9] De ontwikkeling van de manier waarop de mens met agressie omgaat ligt als een rode draad door de ontwikkeling van satire. Hoe in het dierenrijk vanuit instinct agressie wordt gereguleerd, zo is de mens te ver doorontwikkeld om zonder meer op de natuurlijke remmingen te kunnen vertrouwen.[footnoteRef:10] De ultra-agressieve mens dient zijn agressie te beteugelen en gebruikt hiervoor als instrument, een primitieve vorm van, satire. [9: Alvin B. Kernan, Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973) 117.] [10: Kernan, Agression and Satire, 121.]

Kernan citeerd Konrad Lorenz en stelt vervolgens dat er twee soorten satirici ontstaan, namelijk de harde satirische aanvaller en de meer afwachtende en nederige satiricus die nauwelijks zelfbewust lijkt. De aanvallende satiricus verkrijgt het inzicht dat hij een positie bekleedt die vrijelijk open staat voor aanvallen, ad hominem, waartegen hij zich indekt door zichzelf weg te cijferen. Dit gevaar dat de satiricus loopt is evident doordat sommige auteurs zelfs in de gevangenis belanden na de publicatie van het een of ander. Deze tweedeling van de soorten satirici die Kernan aangeeft is goed te zien in het achttiende-eeuwse Engeland. Schrijverschap als kunst wordt beoefend door mensen in de hoge cultuur (high culture) en daarvan kan gezegd worden dat dit over het algemeen een beschouwing is van de wereld om hen heen. De lezer kan het werk als kunst aanschouwen. Het is vervolgens ook niet de bedoeling dat de auteur hier geld voor ontvangt, dit zou immers kunnen leiden tot invloeden van buitenaf (in ruil voor een financile bijdrage) en daarmee partijdigheid. De andere kant die Kernan beschrijft, namelijk dat van het aanvallende satire, is juist een tegenpool. De wrakende aanvallen, aan het adres van zowel medeschrijvers als andere personen van enig interest, verankerden zo de onwelvoeglijke uitingingen van vormen van culturele transgressie in de, bijna letterlijk te nemen, literaire arena.[footnoteRef:11] De lage cultuur waar deze vormen van satire een uitwaseming van zijn vormt een bedreiging voor de normen van de hoge cultuur. De hack is een schrijver die gekenmerkt wordt door kwantiteit alvorens kwaliteit en zodoende niet de meeste achting krijgt. De vraag is natuurlijk of deze schrijvers van lage cultuur ook daadwerkelijk uit waren op bloed. Aan de ene kant kan die vraag direct beantwoord worden met ja vanwege de financile voordelen die een aanvallende stijl met zich meebracht door de extra aandacht, recognition by association, waarin de hack werd meegezogen; aan de andere kant blijft het maar de vraag of behalve dit voordeel de auteurs en drukkers in Fleet- en Grubstreet ook daadwerkelijk uit waren op het degraderen van de hoogculturele auteurs. Mochten we het controversile artikel van Robert Darnton, The High Enlightenment, geloven dan waren deze schrijvers dat welzeker.[footnoteRef:12] Extremer nog, deze schrijvers zouden hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn geweest voor de revolutionaire omwentelingen die het einde van de achttiende eeuw kenmerkten. [11: Regan, Pranks, Unfit for Naming, 53] [12: Het is controversieel vanwege het feit dat Darnton, volgens zijn collegas, de zaken te simple voorstelt en daarmee een groot deel van de te bestuderen literatuur linea recte wegzet. Of Darnton nu gelijk heft of niet, zijn boek bevat wel een schat aan informatie. Robert Darnton, The High Enlightenment and the Low-Life of Literature in Pre-Revolutionary France in: Past and present: a journal of historical studies (2013) vol. 51, no. 1, 80-81. ]

Brean Hammond stelt, hoewel het in dit specifieke geval om Edmund Curll gaat, dat de manier van schrijven zoals de hack dat doet de realm of letters overlevert aan vulgarisering.[footnoteRef:13] Deze scheiding tussen lage en hoge cultuur van de literatuur is in simpele termen te verwoorden als de broodschrijver, hack, versus de intellectueel.[footnoteRef:14] Alexander Pope vocht tegen de lafhartige expressies van Edmund Curll vanwege de, door laatstgenoemde auteur geschreven, Court Poems. Aldus Shaun Regan was Pope een uiterst geschikt doelwit, simpelweg omdat, in de woorden van J.V. Guerinot [it] paid well. Het aanvallen van een bekend persoon zorgde ervoor dat, middels de werking van aandacht door associatie, de broodschrijver kon meeliften op het succes van diegene. Anderzijds stelt Regan dat deze freeloaders juist door hun aanvallen, en de reactie door de auteurs in de hoge culturele kringen, een bepaalde legitimiteit meegaven aan deze vorm van satire. Als er op een bepaalde actie namelijk een reactie plaats vindt, dan is er blijkbaar plaats en ruimte om deze uitspraken te doen, en is het blijkbaar dus ook nodig. [13: Regan, Pranks, Unfit for Naming (2005), 39. Het verdient hier een kleine schets van de reden waarom deze Curll voorgedragen wordt. Edmund Curll is een Londense boekdrukker en schrijver. Wanneer hij in 1716 blijkt bijgedragen te hebben aan de Court Poems (anoniem 1716), waarin zowel Alexander Pope als John Gay en Lady Mary Wortley Montagu beschimpt worden, vliegt de knuppel door het hoenderhok. Een lange vete volgde, waarin onder meer Pope Curll vergiftigde, Curll volledig, volgens de werkwijze van het satirische groteske, vunzig weggezet wordt alsook, als volgt, fictief afgeranseld wordt door Samuel Wesley in Neck or Nothing: A Consolatory Letter from Mr. D-nt-t to Mr. Crll Upon his being Tost in a Blanket, Etc. (London 1716), geschreven door Shaun Regan. Samuel Wesley, head Usher of the Westminster School, describes the physical humiliation of Curll at the hands of Westminster scholars, which occurred on August 2 of that year. Exacting revenge for the booksellers unauthorized publication of an oration spoken by the schools Captain, John Barber, at the funeral of Dr. Robert South, and for the errors of Latin contained in the published text, the scholars had administered a Grammatical Correction to Curll. As the frontispiece illustration to the poem graphically demonstrates, this correction of Curll involved tossing the bookseller in a blanket, dealing him fundamental Injuries with birches, and finally, forcing him to plead for the scholars forgiveness.] [14: Gerard van het Reve schrijft in zijn Nader tot U (1966) dat de term broodschrijver niet negatief opgevat dient te worden. Hij heeft hier enigszins gelijk. Aan de ene kant is het lovenswaardig date en kunstenaar in zijn eigen voedsel kan voorzien door te schrijven. Aan de andere kant kan deze term louter als geuzennaam worden gedragen aangezien hij gebruikt wordt door allerhande concurrenten, tegenstanders en vijanden van deze schrijvers om een sort schrijver neer te zetten dat meer een parasite op dan een toevoeging aan de samenleving is.]

Boodschap, boodschapper en ontvanger: satire in de aanval

Door vanuit verschillende perspectieven te schrijven creert de auteur een beschermde positie voor zichzelf en zijn boodschap. Vernuft stelt de satiricus in staat om een vijand te ridiculiseren zonder daarbij te worden tegengehouden door sociale of fysieke conventies of daarvoor bestraft te worden. Daar bovenop wordt het publiek verleid om de kant van de agressor te kiezen vanwege het komische effect. Sigmund Freud geeft een excellent voorbeeld van hoe deze manier van aanvallend vernuft gebruikt kon worden.

Wendell Phillips, according to a recent biography by Dr. Lorenzo Sears, was on one occasion lecturing in Ohio, and while on a railroad journey going to keep one of his appointments met in the car a number of clergymen returning from some sort of convention. One of the ministers, feeling called upon to approach Mr. Phillips, asked him, Are you Mr. Phillips? I am, sir. Are you trying to free the niggers? Yes, sir; I am an abolitionist. Well, why do you preach your doctrines up here? Why dont you go over into Kentucky? Excuse me, are you a preacher? I am, sir. Are you trying to save souls from hell? Yes, sir, thats my business. Well, why dont you go there?[footnoteRef:15] [15: Sigmund Freud, Wit and Its Relation to the Unconscious, III (New York 1916) (Augustus 2010), http://www.bartleby.com/279/3.html (14 november 2013).]

De uitspraak van Phillips zorgt voor een uitbraak van gelach en gejoel. Phillips is hierin the nature, de prediker the matter en is de lezer van de tekst the subject. The subject is de passieve spectator, of toeschouwer, die benodigd is om de tweede persoon te zien verliezen en daarmee de uitspraak kracht te geven.Een publiek moet zich verbonden voelen aan een bepaalde stroming, vooral wanneer dat publiek zich nog in de staat van twijfel bevindt die kenmerkend is in de late zeventiende eeuw. Vernuft was juist het middel om die verbinding mee te leggen. Als laatste schrijft Freud nog dat een gebrek aan retorische vaardigheden duidelijk maakt dat vernuft niet kan zonder komisch jargon. Dit werkt hetzelfde als vernuft zonder al te veel effectiviteit op te offeren.[footnoteRef:16] Wanneer we deze uitspraak omdraaien kan er dus aan de mate van komisch jargon en afwezigheid van retorische techniek worden bepaald in hoeverre de satiricus een begiftigd schrijver is. Volgens John Spurr een combinatie van moraliteit, scepsis en een spel van (politieke) subtiliteiten was dit het terrein van poten en schrijvers. De soort agressief vernuft dat hierdoor op kwam bij de controversile pamflettisten van die tijd werd geassocieerd met verschrikkingen van de wildzang (burlesque). Een van de belangrijkste aspecten die Spurr aangeeft is dat deze soort van vernuft zich kon voordoen als satire en uiterst goed kon werken.[footnoteRef:17] [16: Freud, Wit and its relation to the unconscieus, III, Rebellion against authority through wit.] [17: Spurr, Style, Wit and Religion in Restoration England, 250. ]

Het woord wildzang is aldus Ivo Nieuwenhuis de beste vertaling van de term burlesque. Wanneer we er het Woordenboek Nederlandse Taal op naslaan zien we dat woorden als onbesuisd en nonsens als definitie gegeven worden. Tevens is het waard om te vermelden dat een wildzanger een synoniem is voor een beroerde schrijver. De traditie van wildzang ontstaat in Frankrijk, welke een soort anti vorm wordt jegens de uitingen van de high culture. Toneelschrijvers, dichters en schrijvers verzetten zich zo tegen de mores die hen zijn opgelegd. Zij publiceren werk waarin the nature van hun protagonisten zich bezigt met vulgariteiten: satire in de lage sferen en aan de onderkant van de maatschappij.Zo worden satirische uitingen volgens de theorie van Mikhail Bakhtin, the satirical grotesque, levendiger neergezet door een vertogende beschrijving van de lichaamseigenschappen van de persoon die aangevallen wordt, aldus Shaun Regan.[footnoteRef:18] Door een werkelijkheid te creren die voldoende detail bevat om een beeld te schetsen dat aannemelijk is wordt er legitimiteit aan de aanval toegekend en daarmee ook waardering. Vervolgens handelt het satirische groteske over afwijkende onderdelen van het menselijke lichaam, alle uitstulpingen en spleten, van pokdaligheden tot rottend vlees, van stront gooien tot seksuele handelingen in deze zelfde fecalin, om maar mee te beginnen. Deze afwijking van het klassieke, afgeronde en harmonieuze, lichaamsschema noemt Bakhtin, de focus, op the lower bodily stratum.[footnoteRef:19] Deze onderkant van het menselijk lichaam is een gezellige plaats. Hier wordt voedsel naar toe gebracht, hier worden de liters bruin vocht dat men toen bier noemde naartoe gehoosd en het is de plaats waar het nieuw leven ontstaat: de geboorte en wedergeboorte. Belangrijker echter is de onderkant van het lichaam dat geassocieerd wordt met vunzigheid. Met de onderkant van het lichaam, daarmee wordt de liefde bedreven; hoewel Baktin hier met liefde meer zal doelen op de manier waarop Hans Teeuwen het ooit beschreven heeft: [18: Shaun Regan, Pranks, Unfit for Naming: Pope, Curll, and the Satirical Grotesque, in: The Eighteenth Century, (Philadelphia 2005) Vol. 46, I, 38.] [19: Algemeen letterkundig lexicon, groteske (2012) G.J. van Bork,D. Delabastita,H. van Gorp,P.J. Verkruijsse,G.J. Vis. http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02249.php (25 jan 2014). Overigens kan geen enkele beschouwing omtrent satire meer geschreven worden zonder referentie aan Mikhail Bakhtin. De algemene perceptie is dat de theorien van Bakhtin (gedeeltelijk) niet meer gelden, of in ieder geval niet als blauwdruk over elke situatie gelegd kunnen worden. In Jan Rger, 'laughter and war in Berlin', in: History Workshop Journal (2009), 3, staat duidelijk beschreven dat historici wantrouwend staan tegenover de ideen van Bakhtin. Een vraag hierbij zou kunnen zijn of het Bakhtins theorien zijn (zoals hij deze stelt in zijn Re-thinking carnival) of dat het juist meer de dichotomie van de subversie, ofwel de kleine en subtiele steken van de broodschrijvers als invloed op de politieke arena, versus ondersteuning van autoriteit is - zoals gesteld door Umberto Eco, The Frames of Comic Freedom, in: Carnival!, ed. Umberto Eco, V. Ivanov and Monica Rector.]

Het wordt later en later en we filosoferen en filosoferen en raken in de vervoering van de prachtige chansons; en dan zo om een uur of twaalf s nachts zon lekkere dikke schijf gek pompen op de plee. Heerlijk, zo Wap! voorover duwen en die zwans naar binnen hengsten; in die natte la. En dan maar raggen! In een mooi pittoresk literair caf [me] door een dik wijf laten pijpen. Heerlijk man, dan hoor ik dat geroezemoes op de achtergrond; Mulisch, Reve, Hermans en dan denk ik Mwahahaaa! Sigaartje erbij! Beetje schijten, k zit er toch.[footnoteRef:20] [20: Getransscribeerd uit Hans Teeuwen, Dat dan weer wel (2001). ]

De vuillakkerij die beschreven wordt vanuit het perspectief van de aberratie van de menselijke norm van harmonie komt in een lastig pakket terecht. De lichamelijke onderkant wordt weggehoond uit het sociale construct dat de samenleving heet, doordat het in de illusie die de satiricus heeft gecreerd, vulgaire eigenschappen wordt toegedaan. Zo zet Hermes een beeld neer van Argus dat zeker niet een plezante verschijning is.

Men zegt dat Totila, Koning der Oostergotten, by de neus gevat door de mostaartreuk [St. Benedictus] kwam bezoeken, en dat hy, gelyk Argus, () in een schraale vagt gedeguiseert was; doch dat de Sant hem aanstonds, aan een moerasreuk, die de Gotten eigen is, ontdekte.[footnoteRef:21] [21: Jacob Campo Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes zynde een historisch, poetisch, en Satyrisch verhaal van de zotheden der voorby zynde, der tegenwoordige, en der toekomende Eeuw; benevens eenige liefdens gevallen, staatkundige Coffihuis opmerkingen, en Courant-perioden (Leiden 1996), 7 oktober 1721.]

Maar halte! die hooge onderneming past geen pen van Majaas Zoon; veel liever zal hy, dat Drommedaris-pak, op de borstelige schouderen van uw [Jan van Gysens] Collega Argus leggen: Want geene schepzelen krauwen malkanderen beter, dan twee schurfde Muylezels.[footnoteRef:22] [22: Weyerman, Den Amsterdamschen Hermes (1996), 14 oktober 1721.]

Nu is het immers waereldkundig, dat Argus een Vogel is, toegeweid aan de Maan, waar door hy ook veeltyds Lunatiek is; dat zyn Leer purperverwig is, weet al de waereld, en met wat vederbos hem zyn byzit gekapt heeft, daar van kan hem Amsterdam altoos een Certificatie verleenen.[footnoteRef:23] [23: Idem.]

Vertaald naar modern Nederlands beschrijft Jacob Campo Weyerman Hermanus van den Burg als een schriele man die riekt als een achterlijke Goot; een vechtjas zo laag op de sociale ladder dat men hem aanziet voor een schurftige ezel; een man, althans een vernederde, wiens lid paars is uitgeslagen van de syfilis doordat, alzo heel Amsterdam al weet, zijn echtgenote hem bedrogen heeft.Niet zomaar haal ik hier de voorbeelden aan van aan de ene kant de vuillakkerij die door Jacob Campo Weyermans Hermes en door Hans Teeuwen gespuid wordt. Dit heeft te maken met de grondslag van ieder mens. Zoals Alvin B. Kernan al aangaf dat agressie aan het hart van de mens ligt en is ingekapseld in de maatschappij, zo zijn de vulgariteiten van het satirische grotesque en de wildzang voorbeelden van de orale alsook anale fascinatie aldus Sigmund Freud. De onderliggende stoornissen die in de kindertijd zijn grondslag hebben werden veroorzaakt door tekorten aan aandacht in deze fases. Zonder vaderfiguur en terwijl hij opgroeide in een legerkamp vol grotesque festiviteiten is het niet lastig voor te stellen dat Jacob Campo Weyerman in de eerste jaren van zijn opvoeding niet in alle fases even goed aan zijn trekken kwam.[footnoteRef:24] [24: Jacob Campo Weyerman,De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4, (s Gravenhage, 1769) wed. E. Boucquet, 409-475 http://www.weyerman.nl/weyerman/autobiografie/ (20 februari 2014)]

Legitimiteit en moraliteit

Zoals eerder al vermeld is satire een wapen. Er kan mee aangevallen worden. Dit dient echter wel dusdanig te gebeuren dat de aanval effectief is. Legitimiteit is hierin het sleutelwoord, of op zijn minst het creren van de illusie van legitimiteit terwijl de invaliditeit achter de schermen van de retoriek op de lauweren ligt te rusten. In Alvin B. Kernans woorden, implied truthfulness.[footnoteRef:25] [25: Kernan, The Plot of Satire, 128.]

Kernan stelde al dat agressiviteit aan de kern van satire ligt, maar het is niet de essentie. Satire is namelijk een gestileerde vorm van expressie, waarbij om effectief te zijn, het aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.[footnoteRef:26] Satire dient, in deze zin, moreel verantwoordelijk te zijn en een beeld neer te zetten van de werkelijkheid. George Test schrijft in zijn Satire: Spirit and Art dat hoe literatuur het zelfexpressionisme van een worsteling is die uitmond in een creatieve daad, zo is satire de uitdrukking geworden van misgenoegen, zenuwtrekken en zelfs gekkenwerk. [26: Kernan, The Plot of Satire, 118.]

in t kort, wy worden het gootsteengat van alle Natien. Door de Calamek van Verginy- of Swietcentsche bladeren zyn wy gelyk aan de Indianenen (sic); door de Koffi aan de Turken; door de Thee aan de Chineezen; door de Chocolaat aan de Spanjaarts; door Brandewyn aan de Moskoviters; door Rynsch Wywater aan de Duitschen; en door zoeten Wyn aan de Franschen. Wy loopen als Vastenavondszotten met lange Japansche Tabbaarden (); wy galopperen als Parthen; wy tuimelen over de Aktiesteenen als wispelturige Gaulen of raauvleesch verslindende Britten; en, om ons volmaakt aan alle Natien, zelfs tot de Joden toe, te egaliseren, loopen wy, gelyk wanhopende Sauls met Duivelbanders en Waarzeggers Raatplegen.[footnoteRef:27] [27: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes, 5 juni 1721.]

Hoewel deze kenschets niet direct zal worden gedentificeerd met subtiliteit, is de waarde van de spiegel die deze, misgenoegzame, wereld zo wordt voorgehouden wel degelijk hoog. We zullen het dan wellicht niet eens zijn met de wereld zoals de satiricus die ons voor houdt, maar om de satirische drang en de daaruit voortkomende expressie te denigreren tot een inferieur niveau, laat de mens tot in de kern iets over zichzelf onthullen.[footnoteRef:28] In dezelfde lijn schrijft Giambattista Vico in zijn New Science met zijn beschrijving van het metafoor dat zijn origine heeft in het menselijk lichaam en de geest: this imaginative physics shows that man becomes all things by not understanding them (Homo non intelligendo fit omnia).[footnoteRef:29] In deze zin zou het zo zijn dat Jacob Campo Weyerman, wanneer hij lage technieken gebruikt om Hermanus van den Burg zo effectief mogelijk in het lichamelijk groteske verderf te storten, juist verwordt waarvan hij gebruik maakt wanneer hij nalaat de lezer kenbaar te maken dat hij wel op de hoogte is in de reflectie op zijn eigen werk. [28: Test, Satire and Art (1991), 5. ] [29: Giambattista Vico, New Science, Book II, Section II, Chapter II (1725) (Maart 2001) http://archive.org/stream/newscienceofgiam030174mbp/newscienceofgiam030174mbp_djvu.txt (23 januari 2014), 405.]

De disambigue boodschap volgens Edward Said, it has no reserve capital: [satire] brings to the surface all [it] has to say, speelt open kaart. In nmaal verspeelt satire al het kruit en daarom kan het zich niet permitteren om een inaccurate of ambivalente boodschap te brengen om het bedoelde publiek mee te krijgen. Een van de voorwaarden die Northrope Frye geeft is dan ook dat satire moet moraliseren om zo een gevoel van rechtmatigheid, een ethische boodschap, aan het publiek mee te geven.[footnoteRef:30] De verbinding tussen boodschap en publiek is hierbij van groots belang. Het is de door Hutchinson beschreven band tussen het ethisch argument en de esthetische tekst die, wanneer genegeerd, uiteindelijk de zwakste schakel kan zijn. Weyerman speelt welzeker open kaart en kanonneert Van den Burg met alle soorten lichamelijke onjuistheden die men maar kan verzinnen. Een zedelijke beschrijving is het allerminst. Van den Burg wordt op satirische wijze gereduceerd tot een onooglijk gedrocht dat, mocht hij op magische wijze onder het juk van zijn impotentie vandaan kunnen kruipen en een nakomeling verwekken, verzopen zal moeten worden direct nadat hij door zijn Afrikaanse negermoeder ter aarde geworpen is. [30: Kernan, Alvin B., Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973), 14.]

"Waarschouwing! Het schynt dat de Afrikaansche vruchtbaarheit in het voortbrengen der Monsters zich heeft neergezet by Pampus; want voorziende dat Argus, haar Gunsteling, zonder een mannelyk oir na te laten, delogeren kon, baart, of liever gezegd werpt zy aldaer een' mismaakten Diogenes die zyne eerste intrede doet zonder vinding, konst, natuur, of oordeel. Hermes oordeelt het raatzaam te zyn, dat Wanschepsel in zyn eersten wedloop als een andere Faton te stuiten, te blixemen, en in het Y te verzuipen."[footnoteRef:31] [31: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes, 240. ]

Kernan stelt dat indien de maakbaarheden en beelden die de mythevorming omranden zaken zijn die mensen schuwen, dat de satiricus dan een paardenmiddel in handen heeft. Wanneer hij zijn vijanden publiekelijk aan de schandpaal nagelt of in ieder geval neerpent als zijnde materialisaties van datgene dat de mens in zijn algeheel als wanstaltig ondervindt, dan maakt het niet uit hoe verschrikkelijk het instrumentarium, of het metafoor, is. In dat geval zullen de, in de sociale conventies inherente, barricades weggenomen zijn om de agressie in deze vorm gerechtvaardigd te laten zijn.[footnoteRef:32] Dit is echter niet het geval in de aanvallen van Weyerman aan de persoon van Van den Burg. Het is meer een persoonlijke vendetta van waaruit hij opereert, en daarmee kan men niet spreken van satire zoals zijn, in de klassieke tijd gestoelde, leermeesters dat wel deden en eventueel beter onder de knie hadden. Een duidelijk overwicht op Van den Burg bracht het ook niet, aangezien deze laatste Weyerman nauwelijks van een repliek voorzag.[footnoteRef:33] [32: Kernan, The Plot of Satire, 127.] [33: Groenenboom, De Rotterdamse Woelreus, 91-92.]

De satiricus als auteur valt heilige huisjes aan. Hij heeft een verlangen om datgene wat gehaat of gevreesd wordt aan te vallen of omver te stoten. De satiricus heeft de macht om met een treffende zwaai een man op zijn knien te dwingen. Zie hierbij het voorbeeld van Edmund Curll die wat (grammaticale) correcties wordt ingepeperd. John Marston stelde al over zichzelf: I cannot choose but bite.[footnoteRef:34] En dat er gebeten, of gehapt wordt door satirici wordt wel duidelijk aan de hand van de hoeveelheid aan pamfletten, schimpschriften en ronduit direct aanvallende persiflages er werden geproduceerd, hedendaags zijn, en nog zullen worden gemaakt. Abusievelijke woorden kunnen echter wel zeer zwaar vallen. Denkt maar eens aan pesterigheden jegens kleine kinderen die daar veel langer last van hebben dan die keer dat ze in een donkere hoek van het schoolplein in elkaar geslagen zijn. Woorden kunnen zulks haat met zich meebrengen die meer steken dan een mes ooit zou kunnen doen. Om ervoor te zorgen dat een duel dat gevochten wordt door middel van kwaadspreken niet verwordt tot een oorlogsveld waarbij de levensloop van een of ander beslecht wordt zal er een bepaalde manier van spel aangebracht moeten worden. Deze speelsheid draagt bij aan verzachting. In de woorden van George Test, making a (true) point without offending too much.[footnoteRef:35] We kunnen in een dergelijk geval spreken van een vorm van esthetische agressie. [34: Wiener, Dictionary of the History of Ideas, Vol. V, 211.] [35: Test, The Plot of Satire, 4. ]

Zo komen de verschillende personen ook in beeld zoals Freud het stelde. Ter bescherming van de auteur tegen deze negatieve kanten van het argument zijn er andere actoren die met bepaalde eigenschappen blaam op zich nemen voor hetgeen er gebeurd. De mooiste voorbeelden hiervan zijn natuurlijk Voltaires Candide en Erasmus Zotheid.

Weyerman en de ontplooiing van de Rotterdamsche Hermes

Hermes is voornemens Argus niet meer te geesselen, te meer, door dien het waereltkundig is dat die Knaap als een Salamander op gif, als een pokmeester op kwik, en als een Diokletiaan op bloemkool subsisteert, en by gevolg irreparabel wort; maar hy wil hem veel liever eens ter week met eene satyne yzere handschoen een weinig kittelen.[footnoteRef:36] Jacob Campo Weyerman [36: Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes. Behelzende een Schat van zeer geestige en kortswylige Aanmerkingen over het gedrag van der hedendaagsche Waerelt (Amsterdam 1980), 4 september 1721.]

Aldus schrijft de auteur van de Rotterdamsche Hermes, Jacob Campo Weyerman (1677-1747), op 4 september 1721, in de laatste editie, over zijn aartsrivaal Hermanus van den Burg (Argus). Schoon een maand later vliegen de demasculinisaties Argus al weer om de oren. Het voornemen een weinig te kittelen is na driendertig dagen gesneuveld.De opstap naar het worden van de satiricus is het werk van Weyerman bij de Amsterdamsche Courantier. Hier leert hij, door op pad te gaan en nieuws te vergaren, hoe een courant aan zijn, al dan niet waarheidsgetrouwe, nieuwsberichten komt. Jacob Campo Weyerman voorzag in zijn levensonderhoud door te schilderen en te schrijven. Hij leefde van zijn kunstenaarschap. Dit leverde hem het label broodschrijver op. Aan het begin van de achttiende eeuw diende deze term negatief opgevat te worden. Schrijven deed men voor de eer. Gewin zou immers leiden tot bevooroordeeld schrijven om er zoveel mogelijk, financieel of prestigieus, profijt uit te trekken. Weyerman stierf in de Haagse Gevangenpoort, waar hij kwam te zitten na een succesvol proces van de Nederlandse staat aan zijn adres vanwege de dreigende publicatie van Enthusiasmus, bestaende in eenige aanmerkingen weegens d'overeencomst tussen de Roomse inquisitie en d'Oostindische maatschappij.[footnoteRef:37] [37: Het werk is kortstondig uitgegeven, maar al snel weer van de markt geweerd. Naar alle waarschijnlijkheid was dit in 1738. ]

Met de Rotterdamsche Hermes (1720-1721) begon Weyerman zijn carrire als periodiekschrijver. Weyerman karikaturiseerde vanuit het perspectief van Hermes, de zoon van Zeus en Maia (voor de Romeinen is dit Mercurius), hetgeen hem in staat stelde als boodschapper op te treden en zo zichzelf, te pogen, te vrijwaarden van accreditatie. Een van de hoofddoelen van de Rotterdamsche en later ook de Amsterdamsche Hermes (1721-1723) was om de contemporaine nieuwsstromingen te voorzien van commentaar en dit op een luchtige wijze, voorzien van ironie en scherts, te presenteren. Ivo Nieuwenhuis (2014) stelt in zijn Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 dat satire een manier behelst om dingen te zeggen of tonen die afwijkt van zowel de conventionele artistieke als de traditionele journalistieke vorm van uiten.[footnoteRef:38] [38: Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam 2014) 216. ]

Jacob Campo Weyerman verdiende al voor de Rotterdamsche Hermes zijn brood als kunstenaar. In de inleiding van Verlokkend Ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (1985) verhaalt H.M. de Blauw over het leven van Weyerman.[footnoteRef:39] In Breda groeide Weyerman op. Zijn leven is een aaneenschakeling van omzwervingen door de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Engeland, Schotland en Duitsland, om alleen de belangrijkste te noemen. Als bloemschilder probeerde Weyerman in zijn levensonderhoud te voorzien, zowel in Engeland in opdracht van de graaf van Carlisle op Castle Howard als in Rotterdam door het geven van zijn werk als onderpand voor een stevige lening.[footnoteRef:40] In zijn autobiografie beschrijft Weyerman zijn tochten over het platteland van Duitsland, zijn overtocht naar Engeland en zijn terugkeer in Breda. Uiteindelijk wortelde de kiem van zijn schrijverschap in het koffiehuis Van Schoonenberg waar hij het werk van Hermanus van den Burg onder ogen kreeg.[footnoteRef:41] [39: Peter Altena, Willem Hendrikx e.a., Verlokkend Ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985) 11-15.] [40: Altena, Hendrikx, Verlokkend Ooft (1985) 14, 22.] [41: Jacob Campo Weyerman,De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4, (s Gravenhage, 1769) 409-475.]

Op een tyd wasJakob Campo Weyermangezeten in het Koffihuis van Schoonenberg, tot Rotterdam, en las de kourant welstaanshalve, toen hem den Koffihuisknegt een papier aanbood, getytelt den Amsterdamsche Argus. Hy doorliep dat schrift met nieuwsgierige blikken, doch bevont het een raats beslag t zamen geflanst uit Duivelshoeks aardigheeden, en kruyers zinspreuken noch wel zo walchlyk als mostaart en room. Zeeker Argus gezinde vroeg den Konstschilder, of hy het beter zou maaken en hy antwoorde van ja, voor t minst meer behaaglyk aan de smaak van de beschaafde weerelt. s Maandags daar aan volgende zei hem een vrient, dat den schryver van dat papier eenige beleedigende aanmerkingen had gemaakt op zyn Persoon, gevolglyk hy nu gerechtiglyk was bevoegt om de pen op te vatten. Dat zal geschieden, sprak den ligtgeraakte Konstenaar, alhoewel ik ducht dat die lompert zich naamaals zal beroemen, dat ik myn pen heb getrokken tegens een schim.[footnoteRef:42] [42: Weyerman, De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen (1769).]

Hermanus van den Burg (1682-1752) was de reeds succesvolle auteur van de Amsterdamsche Argus (1718-1722) die naast zijn werk als tapper zich bezighield als vertaler, toneelschrijver en hekel- en gelegenheidsdichter. Dit werk werd, aldus H.M. de Blauw niet alleen in Nederland, toch zelfs tot aan het Russische hof gelezen en besproken.[footnoteRef:43] De titel van Van den Burgs periodiek Argus lokte Weyerman uit om de gewezen rivaal, Hermes, aan te nemen als boodschapper voor zijn berichten in de Rotterdamsche Hermes. [43: Deze verwijzing naar het Russische hof was overigens niet louter een positieve zaak. Door geruchtmakende uitspraken over de Russische Tsaar werden later en plein public verschillende geschriften van Van den Burg verbrand. Het risico dat schrijvers in die tijd immer liepen was over de schreef te gaan in hun uitlatingen en daarvoor publiekelijk aan de schandpaal genageld te worden, vaak figuurlijk, soms ook letterlijk.]

De polemiek die Jacob Campo Weyerman gedurende een aantal jaar zou voeren met Hermanus van den Burg had zijn mythische grondvest in de Io-mythe, hetgeen afgebeeld wordt in de titelprent alvorens iedere uitgave van zowel de Rotterdamsche als de Amsterdamsche Hermes. Zeus (Juper) veranderde Io in een koe om te verbergen voor zijn vrouw Hera, dat hij een affaire met Io had gehad. Hera stuurde de 100-oogige Argus om een oogje in het zeil te houden, waarop Zeus Hermes vroeg deze grote bewaker de kop af te hakken. Weyerman positineerde zichzelf als Hermes om zo, met behulp van zijn fluit (Weyermans proza) de reus Argus (Hermanus van den Burg) in slaap te sussen en hem de kop af te hakken. Om zijn positie in het schrijverslandschap te consolideren beschimpte Weyerman Van den Burg in de derde editie van de Rotterdamsche Hermes.

Hermes verwondert zich dat () de scherpzinnige Argus () zijn zwadder heeft uitgespogen op een verdienstig Acteur van den Amsterdamschen Schouwburg. Moet hy dagelyks erger en bitterder taal voeren, en dat zoo welluidend en met zulke vloeiende expressien, als of hy het alles uit een Westfaals Manuscript, ten overstaan van de Herren Scholtus, Pharhr und Kofter, had getranslateert? () t is waaragtig iets raars, als een Lunatique voor Achitophel tscheep komt () en in alles Lucifer nabootst; want nu schrapt hij weer met de stompe Crayon van kwaatsprekenheit een gebrekkige, en niet naar Origineel zwemende, Schets op zyn weekelykschen papiere vlieger naar een Man, aan wie de verlichtste Kenners () het verdiende plaudite van een uitmuntende Acteur op het Theater, en het karakter van een aangenaam persoon in conversatie hebben gegeven.[footnoteRef:44] [44: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes (1980), 20 september 1720.]

En in rijm vervolgt Hermes aan het einde van het nummer:

Gelyk het ongediert van padde of slek / Der Schuimgodinne krans met een' bekwylden bek / Bezevert, doch geen' stam of schorsse kan verbyten, / Zoo is 't ook met het stomp gebit / Van Argus, die altoos op 's Mans verdiensten vit. / Doch nimmer zal de deugt door Afgunsts tanden slyten. / Ach! kon ik Ninev als Jonas in deze Eeuw / Eens dwingen tot berou en zynen waan verpletteren!() Doch, Argus, 't is vergeefs in al dit vuil te dabberen. / Neen; Hermes wil zich niet met oudwyfs pap beslabberen. / Want schoon hy van den put uws geests geen einde ziet, / 't Is modder, Argus, en in 't minst de diepte niet: / Des moet der Joodenvloek het dier den nek verkrachten, / Dat eertyts u beschonk met inkt, papier en schachten.[footnoteRef:45] [45: Weyerman, De Rotterdamsche Hermes (1980), 20 september 1720.]

Van meet af aan werd in de teksten van Weyerman de manier van schrijven van Van den Burg neergezet als modder gooien, als bot schrijven of als een onverdiende aanval op een verdienstig medemens. De stompe crayon en niet naar origineel zwemende, Schets waren aanvallen op de kwaliteit van het werk van Van den Burg. Door meerdere edities van zowel de Rotterdamsche als de Amstermdamsche Hermes heen echode verschillende soorten van deze aanvallen. Van den Burg nam zich voor relatief veel afstand te bewaren, zoals uit de onderstaande passage blijkt, en daarom zullen zijn replieken in deze scriptie niet in aanmerking genomen worden.

(...) zulks wy u verzoeken nooit te verwachten dat ik op dezen Straatwachter zal schelden ofte smalen, of aan zyn oogmerk zal voldoen door hem stoffe tefournerenvan met my te konnen kyven, want ik ben van nature genegen, wanneer ik, waar het ook zy, een nydig mensch ontmoet, al meesmuilende, terwyl ik hem voorby gaa, myne ogen te sluiten; enemethodedie my ook natuurlyk eigen schynt, wanneer ik onvermeidlyk een drekhoop moetpasseren, want also ik ze schuw om hare besmettende vuiligheit, behouw ik 'er geen de allerminsteideavan; schoon 'er onvermeidlyk myne ogen moesten op vallen; zulks kunje verzekerd zyn, dat ik Lof noch Laster my zal aantrekken, en den ouden tret gaan, doch wel zorge dragen dat niemant eenspasquillantsPapier om het myne zal tragten te lezen: die myn gelyk met een nydig oog beschouwt, en my te Loufwaart of aan Ley poogt voorby te zeilen, is daar toe natuurlyk bevoegt, en 't staat hem vry alles by te zetten wat mast en kiel kan houwen, maar dat hy 't er niet late op aankomen, indien hy waant dat ik een bylegger zal maken, en hemoccasie fournerenvan de Have zyner begeerte te bestevenen;[footnoteRef:46] [46: Altena, Hendrikx, Verlokkend Ooft (1985) 242.]

De polemiek tussen Argus en Hermes was in redelijke mate eenzijdig. Het was veelal Hermes die Argus beschimpte en Argus die zich weerhield van repliek. Dat was ook een logische gevolgtrekking van de posities die de beide heren innamen. Jacob Campo Weyerman was de nieuwkomer die nog zijn plaats moest veroveren en daardoor niet veel te verliezen had. Hermanus van den Burg kon echter met antwoorden zijn sparpartner niet overtuigen op te geven en kon daardoor louter verliezen. Het was zeker niet in het beste interest van Van den Burg om een bylegger [te] maken, en [Hermes] occasie fourneren om voort te bouwen.

Aan de andere kan van het spectrum maakte Weyerman in met zijn Echo des Weerelds ook hele staten belachelijk. De satire omtrent de Britse handel in Wint-Assurantin is hier het voorbeeld van. Na de Spaanse Successieoorlog zaten de Britten, evenals de Fransen, met een enorme schuld vanwege de zeeoorlog. Om dit probleem op te lossen richten een aantal mannen, John Law (Schots econoom), Robert Knight (kassier de nieuw opgerichte compagnie), John Aislabie (Minister van Financin), en Edmund Waller (schoonzoon van Aislabie), de South Sea Company op. Dit was een investeringsmaatschappij die de schulden van de oorlog opkocht en heruitgaf in de vorm van aandelen. Door een vast dividend van de staat zeker te stellen, door een akkoordje met de (Tory) minister, wisten de heren een groep investeerders aan te trekken op basis van de belofte dat er winst gemaakt zou gaan worden in de handel met de kolonin.Het principe van de zwendel lag hem erin dat de betrokkenen handelden op de markt met voorkennis en zo grote pakketten aandelen onder de waarde kochten en direct verkochten met grote winst en dat zij willens en wetens mensen lieten investeren in een maatschappij waarvan zij vanaf het begin wisten dat deze nooit winst zou gaan maken. Dit alles was een enorme speculatiehandel en een zeepbel die dan uiteindelijk ook uit elkaar spatte in het jaar 1720. De agressie van de gedupeerden, vanuit verschillende landen, zorgden voor een gretig lezerspubliek voor eenieder satiricus. En aangezien Weyerman schreef voor het geld kon hij deze zwendel niet aan zijn pen voorbij laten gaan. Weyerman schrijft in zijn Echo des Weerelds dat schrijven niet gebeurd ter Liefde van hun Tydgenooten, en dat zy enkelt doelen om die te luchten, te onderwyzen, ofte vermaaken, het is onwaar, en hun voorgeeven is valsch, zy pompen om het Hoofd boven het Water der Nootzaakelykheyt te houden, het Geld is de Lens, en Eygenbaat is bet wachtwoort aller Schrijvers.[footnoteRef:47] [47: Weyerman, Echo des Weerelds, 19 oktober 1725.]

De Senaat van Venetien heeft den HeerLawdoen aankondigen, om ten eersten, niet alleen uit hunne Hooftstat, maar ook uit hun gebiet tedelogeeren. Die waerdige Nakomelingen van den grootenAntenorbehandelen die Persoon volgens de doorgekonfyte regelen van eene wiskonstige staatkunde; want een diergelyke karper als d'HeerLawzou somtyts zulke vervaarlyke holen in de zilvere Vyvers van hunne Edelen delven, dat de tegenwoordige tydt, ja zelfs de toekomende die nauwelyks zoude konnen stoppen. Die Persoon heeft van zyne bekwaamheit al te veele blyken gegeven om die bekwaamheit nietgesuspecteertte maken. Alle hunne Raatsluiden zyn niet altoos, gelyk deServiter fra Paolo d'Escarpi, voor den eeuwigen welstant van hunne Republyk: die wakkereMinisterheeft haar meer voordeelen toegebragt dan d'ingebeelde Runtvleesch-smulders; en eene diergelykeNegotieaan een wyzeNatie, die Hermes voor als noch vreemt is en blyven zal: wantScandalum magnatumis vry erger dan een wys Man zonderReligie, een Jongeling zonder gehoorzaamheit, eene Vrou zonder eer, een Heer zonder deugt, of een Vorst zonder gerechtigheit.[footnoteRef:48] [48: Weyerman, Echo des Weerelds, 23 november 1725.]

Belangrijk in deze passage is, naast het door het slijk halen van John Law, het stuk over Scandalum Magnatum. Tegenwoordig staat dit bekend als laster en was toen, net als nu, een erg serieuze aantijging. Omdat Weyerman vreest wat de Nederlandse staat hem kan aandoen verzwijgt hij aantijgingen jegens de staat en haar ambtenaren. In het geval van Engeland kan het wel aangezien dit land en de mensen te ver van hem weg zijn om justitieel invloed te kunnen hebben. Dat deze vrees voor beschuldiging van laster gegrond is wordt duidelijk in 1738, wanneer Weyerman voor het Nederlandse gerecht gedaagd wordt vanwege de uitingen die hij gedaan heeft in zijn Enthusiasmus, bestaende in eenige aanmerkingen weegens d'overeencomst tussen de Roomse inquisitie en d'Oostindische maatschappij. Vanwege smaadschriften laster wordt Weyerman veroordeelt tot levenslange gevangenisstraf. Weyermans leven was doorspekt met allerlei satirische uitingen, van hyperbolen tot aanvallen op de man. Hij zorgde ervoor dat eenieder die het, financieel, waard was om aangevallen te worden wel een of ander op zijn rekest kreeg. Het blijft echter een man die zichzelf ook tegensprak en hoewel geen enkel artiest het verdient om gevangen gezet te worden door de dingen die hij produceert geeft het wel enigszins blijk van evenwicht dat Weyerman in het gevang eindigd.

Hermes verzoekt denAutheurvan zekereMissive, hem korteling ter hant gestelt, en waarin een Schimpdicht tegens den HeerLawwas ingesloten, in het toekomende wegens hem van diergelyke rampzalige presententedesisteeren; want voor eerst is d'uitvinding vol spatten en gallen; de Vaerzen zyngestropieertgelyk d'InvalidesvanChelsea; en de conclusieis zoodelikaatals 't geluit van een openstaande Magazynpoort, die op 't onvoorzienst door een' herfststorm wort toegebonst. Indien die Zangers, die hem eertyts by de Morgenstar hebben vergeleken, voornemens zyn hun' Afgod te ontgoden, dat zy hem ten minsten in min aanstootelyker termenverdoemen.[footnoteRef:49] [49: Weyerman, Rotterdamsche Hermes, 13 maart 1721. ]

Weyerman denuncieerde immers ook eenieder die exact hetzelfde deed als hij. In moderne termen zouden we stellen dat zo iemand een heilig boontje is, waarmee weinigen veel medelijden zullen hebben.

Conclusie

Satire heeft als belangrijkste basis de principes van de retorica, zoals de uiteengezet zijn door Aristoteles. In de jaren 90 van de twintigste eeuw begon men te twijfelen aan die basis en probeerde men een nieuwe kijk te introduceren die meer nadruk legde op de open interpretatie van de satire. Wanneer we onderzoek doen naar satire in de achttiende eeuw is het mijns inziens nog steeds in ieder geval een goed begin om met de retorica te beginnen. Ten eerste vanwege de achttiende-eeuwse retorical turn die plaats vond. Geschiedkundig onderzoek leunt hevig op de contextgevoelige informatie en aangezien de laatzeventiende-eeuwse en beginachttiende-eeuwse auteurs zelf teruggrepen op de klassieken kan er geen degelijk historisch onderzoek plaats vinden zonder deze retorische technieken in ogenschouw te nemen.Voorts is het een interessante tekstmatig aspect dat het gebruik van het vraagteken in deze vormen van satirische periodieken anders is dan het tegenwoordige gebruik. Helaas kan ik hier, academisch gezien, niet verder uitweiden over dit fenomeen gezien mij de taalkundige basis ontbreekt. Laat mij volstaan door te zeggen dat het vraagteken mid-tekst wordt gebruikt en dat dit in de tegenwoordige tijd nimmer meer gebeurd. Het effect van dit gebruik is dat retorische vragen (degenen die geen antwoord behoeven) beter tot zijn recht komen en een tekst krachtiger maken zonder deze te onderbreken. Verder behoeft het vraagteken niet altijd een antwoord. Het is in enkele gevallen namelijk geen vraag die het vraagteken midden in de zin aangeeft, maar een opstap naar een duidelijke stellingname. Het kan in deze trend gezien worden als de pauzes die ook in muziekstukken alomtegenwoordig zijn. Het wegnemen van het geluid van het narratief om zo harder een argument te kunnen poneren.[footnoteRef:50] [50: Zie voor het voorbeeld Rotterdamsche Hermes van 20 februari 1721. ]

In het onderzoek naar Jacob Campo Weyerman en aan de ene kant zijn polemiek met Hermanus van den Burg en aan de andere kant zijn ageren jegens de Britse windhandel komen de retorische technieken in enigerlei mate naar voren. Zo maakt Weyerman veelvuldig gebruik van metaforen en laat hij zijn eigen persoon weg uit de tekst door middel van een objectieve boodschapper (subject) die een weg baant door de wereld van eigenaardigheden. Wel is het zo dat Weyerman tot een sociale groep behoort die zijn pen gebruikt om van te leven, de broodschrijver. Hiermee is Weyerman geen gerespecteerd burger, maar meer een uitwaseming van een kritische maatschappij die behoefte heeft om allerhande agressie gereguleerd zijn intrede te laten doen.Jacob Campo Weyerman leeft van zijn pen en laat er geen onduidelijkheid over bestaan wat hij probeert te zeggen. Door nieuws aan te grijpen uit kronieken en spectatoren waarin bekende mensen fouten maken kan Weyerman een lezerspubliek aan trekken. Weyerman heeft de kracht om zijn publiek te overtuigen, terwijl hetgeen hij effectief zegt louter bestaat uit meningen. In deze zin beheerst Weyerman de basis, namelijk het retorisch instrument. Hij zou dan ook een goede schrijver kunnen zijn. De verwoording van zijn standpunten echter verraadt dat Weyerman niet geeft, in zijn satirische periodieken althans, om het vertellen van een gedegen verhaal. Liever geeft Weyerman zijn (on)gezouten mening en valt hij thans eenieder aan die probeert in deze zelfde trend mee te liften of om een en hetzelfde te plegen te zeggen. De conclusie die we dan ook moeten trekken op basis van wat Weyerman gepubliceerd heeft is dat hij een rioolschrijver is, in de moderne zin van het woord.

Literatuurlijst

Primaire bronnenWeyerman, Jacob Campo, De Rotterdamsche Hermes. Behelzende een Schat van zeer geestige en kortswylige Aanmerkingen over het gedrag van der hedendaagsche Waerelt (Rotterdam 1720-21), tevens online raadpleegbaar via http://www.dbnl.org/tekst/weye002rott01_01/.

Weyerman, Jacob Campo, Den Amsterdamschen Hermes zynde een historisch, poetisch, en Satyrisch verhaal van de zotheden der voorby zynde, der tegenwoordige, en der toekomende Eeuw; benevens eenige liefdens gevallen, staatkundige Coffihuis opmerkingen, en Courant-perioden. (Amsterdam 1722).

Weyerman, Jacob Campo, Den Echo des Weerelds, door Jakob Campo Weyerman: Ernstig en Vermaakelyk, In Onrym en in Rym. Omne in prcipiti vitium stetit. Juven. Satira. 1. (Amsterdam 1726), online raadpleegbaar via http://books.google.nl/books?id=4klbAAAAQAAJ&dq=intitle%3Aecho%20inauthor%3Aweyerman&hl=nl&pg=PP8#v=onepage&q&f=false.

Weyerman, Jacob Campo, De Doorzigtige Heremyt, Bespiedende door zynen verrereykende Verrekyker, In het Geheymste van zyne KLUYS, de verborgenste Gebreken der Menschen: Ende dezelve op eene Geestige, en Aangename wys ren toon stellende (s-Gravenhage 1728-29), online raadpleegbaar via http://books.google.nl/books?id=UVlbAAAAQAAJ&dq=intitle%3Aheremyt%20inauthor%3Aweyerman&hl=nl&pg=PA185#v=onepage&q&f=false.

Secundaire bronnenAltena, Peter, Hendrikx, Willem, Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman (Amsterdam 1985).

Casser, P., Der Raum Westfalen in der Literatur des 13. bis 20. Jahrhunderts, in: Der Raum Westfalen. Bd. II, 2: Untersuchungen zu seiner Geschichte und Kultur (Berlin 1934) 1-32.

Deen, Femke, Onnekink, David, e.a. (ed), Pamphlets and Politics in the Dutch Republic (Leiden 2011).

Dryden, John, An essay on the original and progress of satire (2002), http://www.english.gsu.edu/~mbrown/Texts/Dryden/DRYDEN_DISCOURSES_ON_SATIRE_AND_EPIC_POETRY.pdf (22 januari 2014).

Elliot, Robert C., The Power of Satire: Magic, Ritual and Art (Princeton 1960).

Freud, Sigmund, Wit and Its Relation to the Unconscious, III (New York 1916) (Augustus 2010), http://www.bartleby.com/279/3.html (14 november 2013).

Frye, Northrop, Anatomy of Criticism. Four Essays (Princeton 1957).

Griffin, Dustin, Satire. A critical reintroduction (Kentucky 1994).

Groenenboom, Elly, De Rotterdamse Woelreus. De Rotterdamsche Hemes (1720-21) van Jacob Campo Weyerman: Cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek (Amsterdam 1994).

Highet, Gilbert, The Anatomy of Satire (Princeton 1962).

Kernan, Alvin B., Aggression and Satire: Art Considered as a Form of Biological Adaption in: Brady, Palmer (ed.), Literary Theory and Structure. Essays in Honor of William K. Wimsatt (New Haven 1973).

Kernan, Alvin B., The Plot of Satire (New Haven 1965).

Nieuwenhuis, Ivo B., Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland 1780-1800 (Amsterdam 2014), (proefschrift).

Onnekink, David, De Bruin, Renger, De Vrede van Utrecht (1713) (Hilversum 2013).

Outram, Dorinda, The Enlightenment (Cambridge 1995).

Regan, Shaun, Pranks, Unfit for Naming: Pope, Curll, and the Satirical Grotesque, in: The Eighteenth Century, (Philadelphia 2005) Vol. 46, I.

Probyn, Clive T., Jonathan Swift: The Contemporary Background (Manchester 1978).

Seidel, Michael, Satiric Inheritance. Rabelais to Sterne (Princeton 1979).

Spurr, John, Style, Wit and Religion in Restoration England, in: The Nature of the English Revolution Revisited (Woodbridge 2013).

Test, George A., Satire. Spirit and Art (Tampa 1991).

Van Vliet & De Niet (ed.), Registers mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 1 t/m 17 (1978-1994) (Amsterdam 1995).

Vico, Giambattista, New Science, Book II, Section II, Chapter II (1725) (Maart 2001) http://archive.org/stream/newscienceofgiam030174mbp/newscienceofgiam030174mbp_djvu.txt (23 januari 2014).

Weber, Max, Politik als Beruf,' Gesammelte Politische Schriften (Muenchen, l921)

Wiener, Philip P. (ed.), Dictionary of the History of Ideas: Studies of Selected Pivotal Ideas (New York 1973-74) I-V.

Jacob Campo Weyerman,De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, deel 4, (s Gravenhage, 1769) wed. E. Boucquet, 409-475 http://www.weyerman.nl/weyerman/autobiografie/ (20 februari 2014).

3