tenniselleboog: een psychologische aandoening?

55
Academiejaar 2016 - 2017 TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING? Aurélie ABEN Promotor: Dr. Alexander Van Tongel Co-promotor: Prof. Dr. Lieven De Wilde Masterproef voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding tot MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

Upload: others

Post on 23-Apr-2022

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

Academiejaar 2016 - 2017

TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE

AANDOENING?

Aurélie ABEN

Promotor: Dr. Alexander Van Tongel

Co-promotor: Prof. Dr. Lieven De Wilde

Masterproef voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot

MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

Page 2: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.

Page 3: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

III

Voorwoord

Deze scriptie, waarin op zoek gegaan wordt naar de “tenniselleboogpersoonlijkheid”, vormt

de kers op de taart van mijn opleiding tot arts aan de Universiteit Gent. Deze scriptie kon niet

vervaardigd worden zonder de onontbeerlijke hulp van een aantal personen. Ik wil dan ook

van de gelegenheid gebruik maken deze hiervoor te bedanken.

Allereerst richt ik mijn grote dank aan mijn promotor, Dr. Alexander Van Tongel, en co-

promotor, Prof. Dr. Lieven De Wilde voor de vele hulp bij het verzamelen van responsen, de

vele uitleg, adviezen, bijsturingen en hun onuitputtelijke motivatie en toewijding. Verder wil

ik ook alle artsen van de diensten Orthopedie en Traumatologie en Fyische Geneeskunde en

Revalidatie van het Universitair Ziekenhuis Gent bedanken voor de medewerking bij het

verzamelen van patiëntresponsen, die uiteraard noodzakelijk waren om deze scriptie tot stand

te kunnen brengen. Daarnaast dank ik Dr. Carlos Henriquez en Dr. Marc Vandeweerdt van

het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel, ook voor hun hulp bij het verzamelen van

patiëntresponsen. Uiteraard bedank ik ook alle patiënten en controlepersonen die bereid waren

deel te nemen aan deze studie door de vragenlijst in te vullen.

Een woordje van dank gaat ook uit naar Prof. Koen Ponnet, psycholoog aan de Universiteit

Antwerpen, die zich vrijmaakte om mij te helpen bij het psychologische deel van deze

masterproef, met name het vervaardigen van de vragenlijst en het samenstellen van de

controlepopulatie, alsook voor zijn hulp bij de statistische verwerking. Daarnaast wens ik ook

mijn dank te betuigen aan de studieverpleegkundigen van de dienst Orthopedie en

Traumatologie, mevrouw Patricia Geirnaert en mevrouw Birgit Donck, die mij hielpen bij het

inzamelen en stockeren van de patiëntresponsen.

Tot slot wens ik mijn familie te bedanken, die het mij mogelijk maakten deze studie te

volgen, met in het bijzonder mijn vriend, Diedrik, voor zijn eindeloze steun gedurende mijn

volledige opleiding.

Aurélie Aben

Gent, 25 oktober 2016

Page 4: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

IV

Inhoudstafel

Voorwoord ........................................................................................................................... III

Inhoudstafel ......................................................................................................................... IV

Lijst van tabellen ................................................................................................................... V

Lijst van figuren .................................................................................................................... V

Abstract .................................................................................................................................. 1

Inleiding ................................................................................................................................. 3

1. Tenniselleboog ............................................................................................................... 3

2. Tenniselleboog: een psychologische aandoening? ...................................................... 14

3. Big Five Persoonlijkheidsmodel .................................................................................. 15

Methodologie ....................................................................................................................... 19

1. Literatuurstudie ............................................................................................................ 19

2. Studiedesign ................................................................................................................. 19

3. Onderzoekspopulatie ................................................................................................... 19

4. Onderzoeksinstrument ................................................................................................. 20

5. Dataverzameling .......................................................................................................... 23

6. Dataverwerking en -analyse ........................................................................................ 24

Resultaten ............................................................................................................................. 26

1. Gegevensbeschrijving .................................................................................................. 26

2. Gegevensanalyse ......................................................................................................... 30

Discussie ............................................................................................................................... 45

1. Tenniselleboog en persoonlijkheid .............................................................................. 45

2. Tenniselleboog en perfectionisme ............................................................................... 46

3. Tenniselleboog, angst en depressie ............................................................................. 46

4. Tenniselleboog en werkomstandigheden ..................................................................... 47

5. Tenniselleboog en pijnervaring .................................................................................. 48

6. Conclusie en reflectie .................................................................................................. 48

Referentielijst ....................................................................................................................... 49

Page 5: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

V

Lijst van tabellen

Tabel 1: Diagnostische criteria voor tenniselleboog ....................................................... 6

Tabel 2: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige kenmerken ........... 15

Tabel 3: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige facetten ................. 16

Tabel 4: Ongepaarde t-toets voor NEO-FFI patiënten versus controles ....................... 30

Tabel 5: Mann-Whitney U test voor NEO-FFI patiënten versus controles ................... 30

Tabel 6: Samenvattende tabel van de scores op de HADS ........................................... 32

Tabel 7: Vergelijking tussen patiënten en controles via de Mann-Whitney U test ....... 34

Tabel 8: Vergelijking tussen patiënten en controles via de ongepaarde t-toets ............ 35

Tabel 9: Samenvattende tabel van de mannelijke scores op de HADS ........................ 36

Tabel 10: Vergelijking tussen mann. pat. en man. contr. via de Mann-Whitney U test . 38

Tabel 11: Vergelijking tussen man. pat. en man. contr. via de ongepaarde t-toets ......... 39

Tabel 12: Samenvattende tabel van de vrouwelijke scores op de HADS ....................... 40

Tabel 13: Vergelijking tussen vr. pat. en vr. contr. via de Mann-Whitney U test .......... 42

Tabel 14: Vergelijking tussen vr. pat. en vr. contr. via de ongepaarde t-toets ................ 43

Lijst van figuren

Figuur 1: Anatomie van tenniselleboog ............................................................................ 3

Figuur 2: Leeftijd en geslacht in de totale patiëntenpopulatie ........................................ 26

Figuur 3: Verdeling van de beroepen in de totale patiëntenpopulatie ............................ 27

Figuur 4: Leeftijd en geslacht in de controlepopulatie ................................................... 28

Figuur 5: Verdeling van de beroepen in de controlepopulatie ........................................ 29

Page 6: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

1

Abstract

Doelstelling

Tenniselleboog, een overbelastingsletsel van de extensorpezen uit de dorsale onderarm, komt

frequent voor met een piekincidentie op de beroepsactieve leeftijd. Bijgevolg is

tenniselleboog een belangrijke oorzaak van absenteïsme, en dit meestal van lange duur. Wat

de behandeling betreft zijn er verschillende opties mogelijk, gaande van rust, kinesitherapie

en medicatie tot chirurgie. Desondanks blijft een vijfde van de patiënten klachten ervaren na

verschillende behandelingspogingen. In deze studie wordt dan ook verder onderzoek gevoerd

naar de etiologie van tenniselleboog en naar de factoren die het effect van de therapie nadelig

beïnvloeden. Er wordt met name gekeken of de zogenaamde “tenniselleboogpersoonlijkheid”

bestaat, waarbij bepaalde karakters meer vatbaar zijn voor het krijgen van

tenniselleboogklachten en waarbij die klachten ook langer aanslepen. Aanvullend wordt ook

onderzoek gevoerd naar de invloed van werktevredenheid en werkomstandigheden.

Methodologie

Via een prospectieve case-control studie werd aan tenniselleboogpatiënten, die kwamen

consulteren in het UZ Gent of in het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel vanaf juli 2015

tot en met november 2016, door de behandelende arts gevraagd een persoonlijkheidstest in te

vullen ter plaatse. Om de “tenniselleboogpersoonlijkheid” te kunnen definiëren werd initieel

gebruik gemaakt van de NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI) van Costa en McCrae,

bestaande uit zestig vragen. Om de kans op significantie te verhogen, werd in tweede instantie

overgeschakeld op de Ten-Item Personality Inventory van Gosling et al. (TIPI), bestaande uit

tien vragen. Daarnaast werden items toegevoegd rond gemiddelde en maximale pijnervaring

gedurende de dag, tien vragen rond perfectionisme (Multidimensionele Perfectionisme

Schaal van Frost et al., F-MPS), veertien vragen rond angst en depressie (Hospital Anxiety

and Depression Scale, HADS) en dertig vragen rond werktevredenheid en

werkomstandigheden (Carlson et al.). De controlegroep werd samengesteld uit personen uit

dezelfde leeftijdsklasse en dezelfde beroepssectoren. De gegevens werden verwerkt via IBM

SPSS Statistics 23. Patiëntgegevens werden vergeleken met controlegegevens via de Mann-

Whitney U test en de ongepaarde t-test, al naargelang de normaalheid van de data. Correlaties

Page 7: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

2

van de patiëntgegevens met pijnervaring werden nagegaan via de Pearson

correlatiecoëfficiënt en de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt.

Resultaten

De totale patiëntenpopulatie bestond uit 78 mensen, waarvan 41 mannen en 37 vrouwen, en

een gemiddelde leeftijd van 46,94 jaar. De oude folders met de NEO-FFI werden ingevuld

door 27 patiënten, de nieuwe folders werden ingevuld door 51 patiënten. De controlepopulatie

bestond uit 100 personen, waarvan 44 mannen en 56 vrouwen, en een gemiddelde leeftijd van

44,96 jaar. Via de NEO-FFI werden geen significante verschillen gevonden tussen

tenniselleboogpatiënten en controles op vlak van de Big Five persoonlijkheidsdimensies,

zijnde altruïsme, openheid, extraversie, neuroticisme en consciëntieusheid. Via de TIPI werd

echter wel een significant verschil gevonden tussen beide groepen voor het domein altruïsme.

Tenniselleboogpatiënten scoren hier significant lager op dan controles. Op vlak van

perfectionisme scoren patiënten, vooral mannen, significant hoger dan controles, alsook op

het subdomein positief perfectionisme. Via de HADS werd gevonden dat patiënten significant

hoger scoren op het domein depressie dan controles. Op werkvlak geven

tenniselleboogpatiënten een significant hogere werkbelasting aan (vooral mannen) en een

significant lagere mate van autonomie (vooral vrouwen). Ook geven patiënten een hogere

mate van kortcyclisch werk aan. Tot slot geven vrouwelijke patiënten een significant lagere

mate van contact met collega’s aan. Op de andere werkdomeinen, zijnde de impact van het

werk op het privéleven, de impact van het privéleven op het werk, informatievoorziening en

afwisselende taken, werd geen significant verschil gevonden. Ook werktevredenheid toonde

geen significant verschil en is in beide groepen relatief hoog.

Discussie

Er kan geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten wijzen in de richting van een

mogelijke relatie van tenniselleboog met de psyche van de patiënt. Desalniettemin worden

deze onvoldoende sterk bevonden om te kunnen besluiten tot het bestaan van een specifieke

“tenniselleboogpersoonlijkheid”. Mogelijks kan dit verklaard worden door een te kleine

steekproefpopulatie. Bij een groter aantal deelnemers zouden wellicht kleinere verschillen

tussen patiënten en controles gevonden kunnen worden. Verder onderzoek hieromtrent is dan

ook aanbevolen.

Page 8: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

3

Inleiding

1. Tenniselleboog

1.1. Definitie

Tenniselleboog is een pijnlijke aandoening van de extensorpezen in de dorsale onderarm, die

aanhechten ter hoogte van de laterale epicondyl van de humerus. Daarom wordt het letsel ook

wel benoemd als epicondilitis lateralis. (1-10)

1.2. Anatomie

De pezen die bij tenniselleboog betrokken kunnen zijn, zijn deze van de m. extensor carpi

radialis brevis en longus (ECRB en ECRL). Beide pezen hebben een gemeenschappelijke

oorsprong op de laterale zijde van het ellebooggewricht en staan in voor extensie van de pols.

Cyriax onderscheidt vier types van tenniselleboog. Bij het eerste type situeert de pathologie

zich ter hoogte van de oorsprong van de ECRL. Bij het tweede, derde en vierde type bevindt

de pathologie zich respectievelijk ter hoogte van de oorsprong, de pees en de spier-pees

overgang van de ECRB. In ruim 90 procent van de gevallen gaat het om het tweede type. Als

reden voor het frequenter aangetast zijn van de ECRB kan de kleinere insertieoppervlakte van

deze pees op de laterale epicondyl aangehaald worden, waardoor die zone zwaarder belast

wordt. Bovendien bestaan er fibreuze verbindingen tussen beide spieren, zodat de ECRB bij

extensie van de ECRL bijkomend belast zal worden. (1, 7, 10)

Figuur 1: Anatomie van tenniselleboog (bron: https://knoxorthopedic.com)

Page 9: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

4

1.3. Epidemiologie

Laterale epicondilitis is een frequente oorzaak van elleboogpijn, met een jaarlijkse incidentie

van 10 tot 30 gevallen per 1000 volwassenen en een piekincidentie op de leeftijd tussen 35 en

55 jaar. (1-8, 10-12) Aangezien de aandoening frequent voorkomt op beroepsleeftijd, is het

een belangrijke oorzaak van absenteïsme. Bovendien gaat het in de meerderheid van de

gevallen om langdurig absenteïsme, zodat tenniselleboog een zware economische last met

zich meebrengt. (12-15) Het letsel komt frequent voor bij personen met manueel intensieve

beroepen (o.a. verpleegkundigen, schoonmaakpersoneel, gebruik van vibrerende werktuigen).

(6, 8, 9, 13, 14, 16) Verder komt de aandoening ongeveer evenveel voor bij vrouwen als bij

mannen en in de meerderheid van de gevallen gaat het om de dominante arm. (1, 3, 6, 7, 10)

1.4. Etiologie

In de meerderheid van de gevallen kan geen duidelijke voor de hand liggende oorzaak

aangeduid worden, maar spelen verschillende factoren een rol, waaronder overbelasting van

de polsstrekkers of supinatiespieren, repetitieve bewegingen van de onderarm en de pols

(vooral in beroepsverband), zwaar tilwerk, flexibiliteitsproblemen, veroudering, slechte

bloedcirculatie en psychologische factoren. (1-6, 8-10, 12-14, 16) Ondanks de benaming

“tenniselleboog”, zijn het dus niet enkel tennissers die deze aandoening kunnen krijgen. (1, 7,

9, 10) Minder dan tien procent van alle patiënten zouden tennissers zijn. In dat geval liggen

een slechte backhand techniek en een te zwaar racket aan de basis. (7)

1.5. Pathogenese

Voorheen werd aangenomen dat laterale epicondilitis een tendinitis was, zijnde een

inflammatie van pezen. Tegenwoordig is echter histopathologisch aangetoond dat er geen

inflammatoire cellen in het letsel aanwezig zijn. Daarom wordt de aandoening momenteel

beschouwd als een tendinosis, zijnde een degeneratief proces. (1, 7, 17, 18)

Overbelasting en repetitieve bewegingen veroorzaken herhaaldelijke microtraumata ter

hoogte van de aanhechting van de strekpezen van de onderarm op de laterale epicondyl. Dit

veroorzaakt een opstapeling van ongeorganiseerd collageen of littekenweefsel met invasie van

fibroblasten en vasculaire granulatie. Dit fenomeen wordt angiofibroblastische hyperplasie

Page 10: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

5

genoemd. (1, 4, 7, 18) Het littekenweefsel is stugger en minder sterk dan het oorspronkelijk

weefsel, waardoor elke beweging die kracht zet op de gestrekte pols pijnlijk kan zijn,

aangezien dit de belasting van de aangetaste strekpezen doet toenemen. Daarnaast wordt de

pijn bij tenniselleboog voor een deel ook veroorzaakt door de verhoogde aanwezigheid van

neurotransmitters, zoals glutamaat, die de pijnrespons sensitiseren en ook door de verhoogde

aanwezigheid van lactaat, dat directe chemische irritatie geeft. (1)

Recent werd gesuggereerd dat naast degeneratie ook ondergebruik of “stress shielding” een

rol kan spelen in de pathogenese van tenniselleboog. Hierbij worden bepaalde secties van de

pees minder belast, wat kan leiden tot een structurele verzwakking van de pees, zodat deze

meer vatbaar is voor aantasting. (1)

Daarnaast is het zo dat spierpezen in vergelijking met de spieren een meer beperkte

bloedvoorziening hebben. Bovendien komt de aandoening vooral voor in de vierde

levensdecade, een leeftijd waarop een vermindering van de doorbloeding ter hoogte van de

spierpezen wordt gezien. Langdurig aanhoudende spiercontractie maakt de pezen avasculair

met als gevolg een afname van de kwaliteit en een verhoogde gevoeligheid van het weefsel

voor schade. (1, 10, 19)

Repetitieve bewegingen kunnen ook leiden tot zogenaamde hyperthermische beschadiging

van de pezen, aangezien repetitief gebruik ervan een lokale temperatuurstijging kan

veroorzaken tot tien procent. Een andere mogelijke theorie is dat schade aan de pees leidt tot

de vrijstelling van proteïnekinasen, die instaan voor apoptose. Er wordt nog volop onderzoek

gedaan naar andere mogelijke verklaringstheorieën over het ontstaan van laterale

epicondilitis, onder andere op niveau van de genexpressie. (1)

1.6. Kliniek

Tenniselleboog leidt tot pijn, functiestoornissen en krachtsvermindering van de

polsextensoren tengevolge van pijninhibitie. In de overgrote meerderheid van de gevallen zijn

er geen echte inflammatoire tekenen zoals zwelling, warmte of roodheid. De intensiteit van de

pijn kan sterk variëren van patiënt tot patiënt, gaande van mild en transiënt, enkel bij bepaale

bewegingen tot een ernstige pijn die constant aanwezig is en op die manier de patiënt hindert

bij zijn dagelijkse activiteiten. Bij sommige patiënten kan de pijn zo hevig zijn dat zelfs de

Page 11: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

6

nachtrust erdoor verstoord wordt. Typische activiteiten waarbij de patiënt pijn kan ervaren

tengevolge van zijn tenniselleboog, zijn het uitwringen van een dweil, het gebruiken van een

schroevendraaier en het uitschenken van koffie. Indien de oorzaak van het letsel in het tennis

te vinden is, zal vooral de backhand pijnlijk zijn. Dit zijn allemaal bewegingen die gepaard

gaan met een extensie van de pols. De pijn is in de meerderheid van de gevallen

gelokaliseerd ter hoogte van de beenderige prominentie van de laterale epicondyl en straalt

dikwijls uit in de richting van de dorsale onderarm, zelden in de richting van de bovenarm. (1,

6-10, 12)

1.7. Diagnose

1.7.1. Klinisch onderzoek

In de meerderheid van de gevallen volstaat een klinische diagnose op basis van de symptomen

en de bevindingen bij fysieke examinatie. Het klinisch onderzoek van tenniselleboog heeft

immers een hoge specificiteit en een aanvaardbare sensitiviteit. Bij inspectie van de elleboog

worden meestal geen afwijkende zaken waargenomen, maar bij palpatie wordt typisch lokale

drukpijn vastgesteld ter hoogte van de laterale epicondyl. Bij het bewegingsonderzoek tegen

weerstand en het actief en passief bewegingsonderzoek van de extensorspieren in de

onderarm kan pijn optreden. Er kan gebruik gemaakt worden van de “stoeltest” om de pijn uit

te lokken. Hierbij wordt aan de patiënt gevraagd een stoel op te heffen aan de leuning met de

onderarm in pronatie. (1, 6-10) De criteria waaraan iemand moet voldoen om de diagnose

“tenniselleboog” te krijgen, ook wel de triade van de tenniselleboog genoemd, zijn opgelijst

in volgende tabel. (6, 8, 20, 21)

Tabel 1: Diagnostische criteria van tenniselleboog

Triade van de tenniselleboog

- Drukpijnlijkheid ter hoogte van de laterale epicondyl

- Pijnlijke dorsiflexie van de pols tegen weerstand (vooral bij extensie van de elleboog)

- Pijnlijke elongatie van de extensorpezen via een maximale passieve extensie van de

elleboog, endorotatie en retroflexie van de schouder, palmaire flexie en ulnaire deviatie

van de pols.

Page 12: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

7

1.7.2. Gespecialiseerd onderzoek

In eerder zeldzame gevallen, wanneer de diagnose niet zo voor de hand liggend is, kan

gebruik gemaakt worden van meer gespecialiseerde onderzoeken, onder andere een

bloedonderzoek ter exclusie van een infectieuze oorzaak of inflammatoire arthropathie.

Verder kan ook een beroep gedaan worden op beeldvormingstechnieken om de omvang van

de weefselbeschadiging te evalueren en om andere oorzaken uit te sluiten. Ten eerste kan een

radiografisch beeld van de elleboog allerhande overige botpathologieën uitsluiten. In geval

van tenniselleboog kunnen op radiografie uitzonderlijk milde verkalkingen gezien worden in

het zachte weefsel boven de aanhechting van de extensorpezen. Ten tweede kan echografie

structurele veranderingen in de spierpezen aantonen en kan Doppler echografie nieuwvorming

van bloedvaten detecteren. Tot slot kan er ook gebruik gemaakt worden van MRI, maar dat is

meestal overbodig. Het kan eventueel degeneratief weefsel en scheurtjes in de pezen

aantonen. Toch moet hierbij opgemerkt worden dat geen enkele abnormaliteit op

beeldvorming het klinische oordeel kan of mag vervangen. Deze abnormaliteiten komen

immers niet altijd overeen met de klinische symptomen. Bovendien kan bij een langbestaande

tenniselleboog de beeldvorming negatief zijn, terwijl er nog steeds klachten zijn (1, 6, 7, 10)

1.8. Therapie

De aandoening is dikwijls zelflimiterend binnen het jaar mits voldoende rust. (1, 4, 7, 8, 10,

22) Voor patiënten met hardnekkige, ernstigere klachten worden heel wat verschillende niet-

operatieve behandelingswijzen frequent toegepast. Er wordt typisch overgegaan tot

chirurgisch ingrijpen bij persisterende ernstige pijnklachten na zes tot twaalf maanden onder

conservatieve behandeling. De behandeling heeft in de eerste plaats tot doel om de pijn te

controleren en te verminderen, om op die manier terug te keren tot een normale functie wat

betreft mobiliteit, spierkracht en conditie, maar ook om verdere histologische en klinische

achteruitgang te voorkomen. (1, 6, 7, 9, 17)

1.8.1. Rust en immobilisatie van de elleboog

Gipsimmobilisatie wordt slechts zeer zelden toegepast, omwille van het risico op verstijving

van de elleboog. Relatieve rust is aangewezen, waarbij uitlokkende bewegingen en

activiteiten moeten vermeden worden. Elleboogondersteuning met braces of via taping zou de

Page 13: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

8

spanning in de extensoren van de onderarm verminderen, maar het gebruik ervan bij

tenniselleboog is controversieel. (1, 7, 10)

1.8.2. Fysiotherapie

Verschillende fysiotherapeutische methoden zijn beschreven, waaronder lokale diepe dwarse

fricties volgens Cyriax, wat neerkomt op een diepe weefsel massage. Dit wordt voornamelijk

toegepast om adhesies tegen te gaan bij lang bestaande tenniselleboogklachten. In chronische

gevallen is het ook aangewezen de mobiliteit te verbeteren via stretching en passieve

mobilisatie. Er kan ook gebruik gemaakt worden van de Mills manipulatie, wat een

combinatie van terminale mobilisatie en articulaire manipulatie inhoudt. Recent wordt ook

aandacht geschonken aan excentrische spiertraining, wat zowel pijn als kracht zou kunnen

verbeteren. (7, 10, 23)

1.8.3. Anti-inflammatoire farmaca

Lokale of perorale niet-steroïdale anti-inflammatoire farmaca (NSAID’s) kunnen de pijn bij

een acute opstoot tijdelijk verlichten, door een analgetisch effect of door de inflammatie in het

omgevende weefsel te verminderen. Toch is het gebruik hiervan bij tenniselleboog

controversieel en verbeteren ze de langetermijns outcome niet. (1, 6-10)

1.8.4. Injecties

1.8.4.1. Corticosteroïden

Historisch gezien werd gebruik gemaakt van injecties met lidocaine, alcohol en fenol of

carbolzuur in de behandeling van tendinopathieën. Deze methoden zijn tegenwoordig reeds

verlaten. (19) Plaatselijke injectie van corticosteroïden, al of niet met een anestheticum, is

heden de meest toegepaste vorm. Deze injectie kan toegediend worden op verschillende

plaatsen in de pezen, wat de bloedcirculatie zou bevorderen. Op korte termijn blijken

corticosteroïdinjecties een betere outcome te hebben dan de perorale niet-steroïdale farmaca,

maar op langere termijn blijkt deze methode nog minder effectief te zijn. (1, 6-10) Bovendien

moeten de infiltraties voldoende diep gegeven worden, zoniet is er een risico op subcutane

vetnecrose en huidatrofie. Ook het gebrek aan een inflammatoire component in de

Page 14: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

9

pathogenese van tenniselleboog plaatst een vraagteken bij het nut van corticosteroïdinjecties

en heeft geleid tot een toenemend gebruik van andere types injecties. (6, 10, 24)

1.8.4.2. Botuline toxine

Injecties met botuline toxine, een presynaptische acetylcholine blokker, in de aanhechting van

de aangetaste pezen zouden een vermindering van de pijnklachten kunnen geven vanaf vier

tot twaalf weken. Het toxine werkt door een tijdelijke partiële paralyse van de polsextensoren

te bewerkstelligen, die twee tot vier maanden zou kunnen aanhouden. (1, 7, 19) Deze

omkeerbare verlamming laat heling toe en verhindert het ontstaan van nieuwe microtraumata

in het peesweefsel, hoewel regelmatig spierzwakte van pols- en vingerextensoren wordt

opgemerkt. Resultaten voor wat betreft pijnstilling zijn tegenstrijdig. (19)

1.8.4.3. Autoloog bloed

Autoloog bloed, gecombineerd met lidocaïne, zou het helingsproces stimuleren wanneer dit

geïnjecteerd wordt ter hoogte van het aangetaste weefsel. Deze techniek vloeit voort uit de

veronderstelling dat de betere resultaten na ingrepen zoals geforceerde manipulatie,

traumatische injecties en percutane release, te wijten zijn aan de inwendige bloedingen die op

die behandelingen volgen. Door autoloog bloed ter plaatse te injecteren, zouden de nodige

cellulaire en humorale mediatoren voor heling aangetrokken worden. Deze techniek zou

doeltreffender zijn dan corticosteroïdinjecties in de behandeling van tenniselleboog, zowel op

korte als op lange termijn. Nevenwerkingen zijn minimaal, met kortdurende pijn na injectie

als de voornaamste. (1, 7, 19)

1.8.4.4. Autoloog geconditioneerd plasma

Er kan ook overgegaan worden tot injecties met autoloog geconditioneerd plasma. Autoloog

geconditioneerd plasma, ofwel platelet-rich plasma (PRP) is een concentraat van trombocyten

of bloedplaatjes, en is bijgevolg tot acht keer rijker aan groeifactoren die het genezingsproces

zouden kunnen bevorderen, in vergelijking met autoloog bloed. Dit concentraat wordt

bekomen door bloed te trekken van de patiënt zelf, dat vervolgens gecentrifugeerd wordt en

nadien terug ingespoten wordt bij de patiënt ter hoogte van de laterale epicondyl. Dit kan al of

niet in combinatie met een lokaal anestheticum toegediend worden. Het toegediende

Page 15: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

10

concentraat lokt een inflammatoire reactie uit in de ontvanger en zorgt voor de toevoer van

voedingsstoffen en andere componenten nodig voor het genezingsproces. De resultaten zijn

vergelijkbaar met die van autoloog bloed. (1, 7, 19)

1.8.4.5. Hyaluronzuur

Hyaluronzuur is een humaan glycosaminoglycaan dat onder andere voorkomt in bindweefsel

en fungeert als een pro-inflammatoire mediator. Intra-articulaire injecties met hyaluronzuur

worden vooral gebruikt in het kader van osteoarthritis, maar ook in de behandeling van

tenniselleboog, wordt er meer en meer aandacht aan geschonken. Het werkingsmechanisme is

nog niet volledig ontrafeld, maar de hypothese luidt dat hyaluronzuur een inflammatoire

helingsrespons in gang zet. Meer onderzoek is nodig naar werkingsmechanisme en

effectiviteit van deze techniek. (19)

1.8.4.6. Polidocanol

Polidocanolinjecties worden klassiek gebruikt in de behandeling van varices, omwille van het

scleroserend effect van polidocanol. De toepassing bij tenniselleboog steunt op de

veronderstelling dat de pijnklachten mede het gevolg zijn van neovascularisatie ter hoogte van

de oorsprong van de strekpezen. Bijgevolg zou het injecteren van een sclerosans een

pijnstillend effect kunnen hebben. Ook hier is nog verder onderzoek nodig naar

doeltreffendheid van de therapie. (19)

1.8.4.7. Prolotherapie

Bij prolotherapie worden multipele injecties van een irriterend of scleroserend agens

toegediend over een periode van een aantal weken, met de bedoeling de pijn te verlichten.

Verschillende substanties kunnen gebruikt worden als prolotherapeutische injecties,

waaronder hypertonische dextrose. Deze laatste zorgt ervoor dat nabijgelegen cellen

ruptureren na injectie omwille van een osmotisch effect. Effectiviteit dient nog verder

geëxploreerd te worden. (19)

Page 16: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

11

1.8.5. Extracorporele shock wave therapie

Extracorporele shock wave therapie (ESWT) houdt een behandeling in van de pijnlijke plek

met schokgolven aan hoge energie. Het onderliggende mechanisme is nog niet helemaal

duidelijk, maar de therapie zou wellicht een analgetisch effect geven door hyperstimulatie.

Door de schokgolven zouden in het slecht gevasculariseerde weefsel immers microtraumata

ontstaan, die aanleiding geven tot nieuwvorming van bloedvaten en celgroei en zo

weefselheling zouden bevorderen. De resultaten zijn echter tegenstrijdig. (1, 7, 10, 25)

1.8.6. Lasertherapie

Laserbehandeling maakt gebruik van het feit dat laserlicht de collageen- en ATP-productie

kan stimuleren binnenin de pees, alsook de doorbloeding, de lymfedrainage en de aanmaak

van endorfines. Aan een optimale dosis en met een ideale golflengte zou dit kunnen bijdragen

tot pijnverlichting op korte termijn. (6, 8)

1.8.7. Acupunctuur

Ook acupunctuur (dry of wet needling) zou kunnen bijdragen tot gunstige resultaten op korte

termijn. Daarbij wordt uitgegaan van het idee dat er bij tenniselleboog pijnlijke verhardingen

in het peesweefsel ontstaan, die triggerpunten worden genoemd. Bij dry needling wordt een

steriele acupunctuurnaald ingebracht ter hoogte van die triggerpunten, met de bedoeling deze

uit te schakelen. Bij wet needling wordt bijkomend een lokaal anestheticum ingespoten in het

triggerpunt. (6, 8)

1.8.8. Chirurgie

Bij falen van de niet-operatieve behandelingen kan overgegaan worden tot chirurgie.

Verschillende chirurgische technieken zijn reeds beschreven, waaronder de percutane

methode, de open operatie en de arthroscopie. Recidieven komen evenwel voor en het

resultaat van de operatie neemt af naarmate het aantal ingrepen toeneemt. (3, 4, 7, 9, 10)

Page 17: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

12

1.8.8.1. Open techniek

De open operatie wordt het meest frequent toegepast, meer specifiek de procedure volgens

Nirschl en Pettrone. (7, 18) Hierbij wordt een huidincisie gemaakt van ongeveer drie cm ter

hoogte van de laterale epicondyl, waarbij de verbinding van de pees van de m. extensor carpi

radialis longus met de gemeenschappelijke uitloper van de extensorpezen zichtbaar gemaakt

wordt en vervolgens gescheiden. Zo wordt de dieper gelegen pees van de m. extensor carpi

radialis brevis zichtbaar en deze ziet er dikwijls grijs, oedemateus en brokkelig uit. (7) De

oorsprong van deze pees is soms moeilijk te onderscheiden van deze van de m. extensor

digitorum communis. Het granulatie- en fibreus weefsel wordt gedebrideerd. Hierbij kan het

nodig zijn dat er aangetast weefsel verwijderd wordt van de oorsprong van de m. extensor

carpi radialis longus of brevis, of zelfs van de m. extensor digitorum communis. Bovendien

kan bij deze ingreep ook een portie van de laterale epicondyl weggenomen worden met een

boor via een laterale epicondylectomie, hoewel sommige onderzoekers hiertegen gekant zijn.

(18) Vervolgens wordt het extensormechanisme terug hersteld en de huid gesloten. (7) Ook

hier bestaat onenigheid over de manier waarop dit best gebeurt. Sommige artsen zijn

voorstander van het gebruik van de m. anconeus, die ontspringt dorsaal op de laterale

epicondyl en het ligamentum collaterale radiale, om het weefseldefect te overdekken.

Anderen opteren dan weer voor hechtdraad ankers om het defect te herstellen. (18)

De open operatie geeft het voordeel van een betere visualisatie van de te opereren regio.

Daartegenover staan een hoger risico op complicaties en een langere recuperatieperiode,

omwille van de invasiviteit van de techniek. (7) Mogelijke complicaties zijn zenuwschade

(vooral uitval van de n. radialis), wondproblemen, infectie en verlies aan

bewegingsmogelijkheid. De elleboog heeft immers de beruchte eigenschap om

postchirurgisch stijf te worden. (18)

1.8.8.2. Percutane techniek

Bij de percutane methode, voor het eerst beschreven door Baumgard en Schwartz, wordt een

incisie gemaakt van ongeveer één cm ter hoogte van het anterieure en centrale deel van de

laterale epicondyl. Op die manier wordt de gemeenschappelijke oorsprong van de

extensorpezen blootgelegd en vervolgens gescheiden. Hierbij wordt geen aangetast weefsel

verwijderd of peesweefsel hersteld. De belangrijkste voordelen van deze techniek zijn de

Page 18: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

13

kleine incisie en de korte herstelperiode. (7, 18) Gelijkaardige procedures waarbij gebruik

gemaakt wordt van een radiofrequente probe of echogeleide microresectie, zijn beschreven.

Bij een percutane radiofrequente thermale ablatie wordt aangetast spierweefsel verwijderd via

een micro-tenotomie met behulp van een radiofrequente elektrode. In tegenstelling tot de

overige chirurgische technieken, hoeft hier geen huidincisie gemaakt te worden. (1, 26)

1.8.8.3. Arthroscopische techniek

Tot slot is ook arthroscopische chirurgie een mogelijke behandeling van tenniselleboog,

hoewel deze nog ter discussie staat. Via een kijkoperatie kan de orthopedisch chirurg het

ellebooggewricht nakijken op afwijkingen en aantasting en kan hij deze ook behandelen.

Daarvoor worden twee of drie kleine incisies gemaakt, waarvan één bedoeld is voor de

camera en de andere voor de operatie-instrumenten. De gewrichtsholte wordt daarbij gevuld

met een steriele oplossing van saline. Deze techniek is veel minder ingrijpend dan de

klassieke open operatie, met een geringer risico op complicaties zoals vochtophoping en

weefselschade, en een sneller herstel. (18)

1.8.9. Consensus

Ondanks deze behandelingsopties is er tot op de dag van vandaag nog geen gestandaardiseerd

behandelingsprotocol en is er nog steeds onvoldoende evidentie van effectiviteit voor elk van

de conservatie behandelingen voor tenniselleboog. Het blijft immers onduidelijk of

conservatieve therapieën enig voordeel bieden op middellange en lange termijn ten opzichte

van geen therapie en enkel observeren. Bijgevolg zijn de meeste conservatieve therapieën

louter observationeel en eerder gebaseerd op een wait-and-see-beleid. (1, 2, 4, 5, 7, 17, 19)

Ook voor de chirurgische interventies zijn er tot op heden nog geen overtuigende resultaten

die aantonen welke techniek het meest effectief is en zijn er nog geen duidelijk omschreven

indicaties om over te gaan tot chirurgie. (3, 6, 8) Er is een niet te negeren groep van patiënten

die significante klachten blijft ervaren ondanks verschillende behandelingspogingen. (1-5)

Bovendien brengen deze mogelijke therapieën extra kosten met zich mee, die hoog kunnen

oplopen, zowel voor de patiënt, als voor de maatschappij. Daarbij is er ook het risico op een

slechter resultaat dan voordien en op potentiële bijkomende morbiditeit en complicaties. (17,

18)

Page 19: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

14

2. Tenniselleboog: een psychologische aandoening?

Het gebrek aan evidentie van een effectieve behandeling voor tenniselleboog suggereert dat er

nood is aan meer onderzoek naar de etiologie van de aandoening en naar de factoren die het

effect van therapie nadelig kunnen beïnvloeden. Een vijfde van de tenniselleboogpatiënten

zijn immers niet geholpen met alleen lichamelijke behandeling en hebben na een jaar

conservatieve therapie nog persisterende pijnklachten. (1-5, 17)

De vraag die daarbij gesteld wordt is of er bij die patiënten meer aan de hand zou kunnen zijn

dan louter de lichamelijke klachten. Zou hier ook een psychologische component in betrokken

kunnen zijn? Het aantal studies dat de invloed van psychosociale factoren op de aandoening

heeft onderzocht, is tot op heden nog beperkt. Wel is reeds aangetoond dat een aantal

beroepsfactoren zoals een gebrek aan sociale ondersteuning, gebrekkige beroepscontrole,

mentaal veeleisend werk en lage werktevredenheid het risico op tenniselleboog kunnen

verhogen, en dit vooral bij vrouwen. (8, 14, 15)

Ook werd reeds gevonden dat er een positieve relatie bestaat tussen tenniselleboogklachten en

klachten van angst en depressie, hoewel er nog onduidelijkheid bestaat over de richting van

die relatie. Ligt de psychopathologie aan de basis van het ontstaan van tenniselleboogklachten

of ontwikkelen mensen net psychopathologie tengevolge van hun tenniselleboog? Er wordt

ook gesuggereerd dat de relatie in twee richtingen zou kunnen werken, waarbij personen met

een voorgeschiedenis van depressie minder goed zouden kunnen omgaan met pijnlijke,

fysieke aandoeningen. Bovendien zouden deze personen ook een hogere mate van pijn

rapporteren en door een langdurige pijnervaring zouden de depressieve klachten opnieuw

gevoed kunnen worden, waardoor uiteindelijk een vicieuze cirkel kan ontstaan. (2, 15, 22)

Het doel van deze masterproef is dan ook om na te gaan of er zoiets bestaat als een

“tenniselleboogpersoonlijkheid”, waarbij bepaalde karakters of types van persoonlijkheid

meer vatbaar zouden zijn voor het krijgen van klachten geassocieerd met een tenniselleboog

en waarbij die klachten ook langer aanslepen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de invloed

van werktevredenheid en werkomstandigheden. Dit gebeurt door het psychologisch profiel

van tenniselleboogpatiënten te vergelijken met dat van gezonde controles.

Indien een verband gevonden wordt, zou dit een verklaring kunnen zijn voor de aanslepende

klachten bij patiënten ondanks therapie en daarbovenop zou dit kunnen bijdragen tot de

ontwikkeling van een psychologische behandeling voor tenniselleboog, naast de lichamelijke.

Page 20: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

15

3. Big Five Persoonlijkheidsmodel

3.1. Algemeen

Om de tenniselleboogpersoonlijkheid te kunnen definiëren, wordt uitgegaan van het Big Five

Persoonlijkheidsmodel. Het Big Five Persoonlijkheidsmodel is een vijf-dimensionele

representatie van de persoonlijkheidsstructuur. In de psychologie is het de meest

geaccepteerde persoonlijkheidstaxonomie. Volgens psychologen bezit iedere persoon over elk

van de vijf persoonlijkheidsdimensies in meerdere of mindere mate. Weliswaar is het zo dat

verschillende onderzoekspsychologen verschillende “Big Fives” gedefinieerd hebben in de

loop van de jaren. Voor deze thesis wordt uitgegaan van het meest gebruikte model, namelijk

dat van Costa en McCrae (1985), dat eigenlijk een consensus is van de voorheen

gedefinieerde “Big Fives”. Dit model gaat uit van de vijf basisdimensies samengevat in tabel

2. (27-32)

Tabel 2: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige kenmerken

Deze dimensies zijn allen bipolair en mensen bevinden zich typisch ergens tussen de twee

extremen. Zo zijn mensen slechts zeer uitzonderlijk volledig extra- of introvert, maar meestal

iets tussen de twee. Bovendien kunnen iemands persoonlijkheidsdimensies licht wijzigen met

de leeftijd. Er wordt immers hoger gescoord op de dimensies consciëntieusheid en altruïsme

Dimensie Kenmerken

Extraversie (E) Actief, assertief, energiek, enthousiast,

sociaal, spraakzaam.

Altruïsme (A) Dankbaar, vergevingsgezind, genereus,

aardig, sympathiek, behulpzaam, vertrouwen.

Consciëntieusheid (C) Efficiënt, georganiseerd, betrouwbaar,

verantwoordelijk, productief.

Neuroticisme (N) Angstig, gespannen, emotioneel onstabiel,

bezorgd, onzeker, depressief, gefrustreerd.

Openheid (O) Artistiek, nieuwsgierig, fantasierijk,

inzichtelijk, origineel, brede interesses.

Page 21: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

16

met het ouder worden, met in het late leven terug een lichte daling. Verder wordt er lager

gescoord op de dimensies neuroticisme, openheid en extraversie met het ouder worden. (32)

Omdat elke bredere persoonlijkheidseigenschap samengesteld is uit verschillende aspecten

van persoonlijkheid, verdeelden Costa en McCrae de vijf basisdimensies nogmaals in in elk

zes facetten, dertig facetten in totaal, zoals samengevat in tabel 3. (28)

Tabel 3: Big Five Persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige facetten

Dimensie Facetten

Extraversie (E)

E1: Hartelijkheid

E2: Sociabiliteit

E3: Dominantie

E4: Energie

E5: Avonturisme

E6: Vrolijkheid

Altruïsme (A)

A1: Vertrouwen

A2: Oprechtheid

A3: Zorgzaamheid

A4: Inschikkelijkheid

A5: Bescheidenheid

A6: Medeleven

Consciëntieusheid (C)

C1: Doelmatigheid

C2: Ordelijkheid

C3: Betrouwbaarheid

C4: Ambitie

C5: Zelfdiscipline

C6: Bedachtzaamheid

Neuroticisme (N)

N1: Angst

N2: Ergernis

N3: Depressie

N4: Schaamte

N5: Impulsiviteit

N6: Kwetsbaarheid

Openheid (O)

O1: Fantasie

O2: Esthetiek

O3: Gevoelens

O4: Veranderbereidheid

O5: Ideeën

O6: Waarden

Page 22: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

17

Hieronder volgt een uitgebreide bespreking van de vijf basisdimensies.

3.2. Extraversie – Gerichtheid op de buitenwereld

Personen die hoog scoren op het domein extraversie worden aanzien als opgewekte,

enthousiaste, optimistische, praatgrage en energieke mensen. Zij nemen in de regel graag het

voortouw in sociale situaties. Een lage score op dit domein staat gelijk aan “introversie”,

zijnde stille, gereserveerde, teruggetrokken en verlegen personen. (29)

3.3. Altruïsme – Gerichtheid op de ander

De factor altruïsme houdt karaktertrekken in zoals naastenliefde, koestering en emotioneel

ondersteunend zijn, alsook het vermogen om te geloven dat anderen behulpzaam kunnen zijn

wanneer noodzakelijk. Het wordt ook wel gezien als de neiging van een persoon om te

streven naar harmonie en het vermijden van conflicten. Iemand die hier hoog op scoort, zal

geen of weinig moeite hebben om anderen te vertrouwen. Iemand die laag scoort op deze

dimensie wordt gekenmerkt door vijandigheid, onverschilligheid ten opzichte van anderen en

jaloezie. In tegenstelling tot iemand die hoog scoort op de dimensie altruïsme, hebben deze

personen in de regel moeite om anderen te vertrouwen en ontwikkelen zij sneller een gevoel

van wantrouwen. Er wordt ook wel gesproken over “vriendelijke meegaandheid” versus

“vijandige nalatigheid”, zodat deze dimensie eigenlijk het onderscheid maakt tussen “goed en

slecht”. (29)

3.4. Consciëntieusheid – Gerichtheid op het resultaat

Personen die hoog scoren op het domein consciëntieusheid zouden goed in staat zijn

impulsief gedrag onder controle te houden en zijn efficiënt, betrouwbaar en hebben oog voor

detail. Deze dimensie stelt mensen in staat hun gedrag te organiseren in functie van het

geweten, en staat bijgevolg voor zelfdiscipline, doelbewustheid en bedachtzaamheid.

Bovendien worden deze personen gezien als ijverige, hardwerkende, doelstrevende mensen.

Overigens zijn zij georganiseerd en verkiezen zij bijgevolg planning boven spontaan gedrag.

Personen die laag scoren op deze dimensie worden beschouwd als zijnde gemakkelijk in de

omgang, zorgeloos, meer spontaan en misschien zelfs chaotisch. (29)

Page 23: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

18

3.5. Neuroticisme – Emotionele instabiliteit

De dimensie neuroticisme of emotionele instabiliteit beschrijft individuele verschillen in de

ervaring van stress en leed. Personen die hoog scoren op dit domein hebben de neiging om

makkelijker negatieve emoties te ervaren, zoals woede, angst, depressie en kwetsbaarheid.

Bijgevolg zouden deze mensen een hoger risico hebben op de ontwikkeling van verschillende

psychiatrische stoornissen. Zij zien sneller gevaar en bedreigingen en zijn bijgevolg

makkelijker ongerust. Ook worden ze beschouwd als onzekere personen, die niet vaak risico’s

nemen. Bovendien klagen deze personen ook meer frequent over somatische problemen en

kunnen zij deze problemen niet goed plaatsen en verwerken (ineffectieve coping). Personen

die daarentegen laag scoren op het domein neuroticisme worden beschouwd als rustige,

emotioneel stabiele, goedgehumeurde en ontspannen mensen. (29)

Aangezien reeds aangetoond is dat er een verband bestaat tussen tenniselleboogklachten en

klachten van angst en depressie, wordt verwacht dat er ook een verband bestaat met een hoge

score op het domein neuroticisme.

3.6. Openheid – Gerichtheid op het nieuwe

Openheid wordt gedefinieerd door items zoals inventiviteit, nieuwsgierigheid, fantasie,

opmerkzaamheid, creativiteit, intellectuele en artistieke interesses. Personen die hier hoog op

scoren staan in de regel open voor nieuwe ideeën, avonturen en ervaringen en zijn

nieuwsgierig om nieuwe zaken te proberen. Zij gaan graag uitdagingen aan, nemen graag

risico’s en zien daarin over het algemeen meer voordelen dan nadelen. Daartegenover worden

personen die laag scoren op de dimensie openheid beschouwd als voorzichtige, consistente

mensen. Bovendien zou deze dimensie het onderscheid maken tussen personen die de

voorkeur geven aan variatie in hun leven en personen die eerder nood hebben aan een strikte

dagelijkse routine. (29)

Page 24: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

19

Methodologie

1. Literatuurstudie

Alvorens het experimenteel onderzoek aangevat werd, gebeurde een uitgebreid

literatuuronderzoek rond tenniselleboog en de Big-Five persoonlijkheidsdimensies. Hiervoor

werd de databank Pubmed gebruikt. De Booleaanse operatoren “AND” of “OR” werden

ingegeven, gecombineerd met één of meerdere van de volgende zoektermen: “tennis elbow”,

“lateral epicondylitis”, “diagnosis”, “therapy”, “treatment”, “epidemiology”, “occupation”,

“work”, “etiology”, “psychology”, “big five”, ‘big five personality”, “big five personality

traits”, “big five personality test”, “five factor model”. De zoekopdracht werd verfijnd tot

artikels geschreven in het Engels. Er werd ook gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode

om relevante artikels terug te vinden.

2. Studiedesign

De opzet van de studie is een prospectieve case-control studie. De resultaten van de

patiëntenpopulatie werden vergeleken met die van een gezonde controlegroep, zijnde

personen zonder tenniselleboog. Op die manier werd beoogd een verschil te zoeken in het

psychologisch profiel tussen tenniselleboogpatiënten en gezonde controles. Deze studie werd

goedgekeurd door het ethisch comité van het UZ Gent (zie bijlagen 1, 2 en 3).

3. Onderzoekspopulatie 3.1. Patiëntenpopulatie

Alle patiënten met een tenniselleboog, die kwamen consulteren in het UZ Gent op de dienst

Orthopedie en Traumatologie of de dienst Fysische geneeskunde en Revalidatie en die

beantwoordden aan de inclusiecriteria, kwamen in aanmerking voor de studie. Ook

tenniselleboogpatiënten die in het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel op consultatie

kwamen, kwamen in aanmerking. De recruteringsperiode liep van juli 2015 tot en met

november 2016.

De diagnose van tenniselleboog werd gesteld op basis van de kliniek door de behandelende

arts: pijnlijke dorsiflexie van de pols tegen weerstand, pijnlijker bij extensie van de elleboog

Page 25: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

20

dan bij flexie van de elleboog. Verder mocht de patiënt geen last hebben ter hoogte van de

mobile wad, pols, nek of schouder.

3.2. Controlepopulatie

In de controlegroep werden zoveel mogelijk personen geïncludeerd, die geen tenniselleboog

hebben op het moment van ondervraging of gehad hebben in het verleden, maar die wel tot

dezelfde risicogroep behoren, zijnde dezelfde leeftijdscategorie (30-60 jaar) en dezelfde

beroepssectoren (manueel intensieve beroepen).

4. Onderzoeksinstrument 4.1. Patiëntenfolder

Om het psychologisch profiel van de tenniselleboogpatiënt na te gaan, werd gebruik gemaakt

van een vragenlijst. Deze vragenlijst werd aangeboden onder de vorm van een

patiëntenfolder, goedgekeurd door het ethisch comité. Helemaal vooraan in het boekje staan

de diagnostische criteria vermeld, die aangevinkt dienden te worden door de behandelende

arts, indien de patiënt hieraan voldeed. Daarna volgde achtergrondinformatie over het ethisch

comité en over de studie, bedoeld voor de patiënt. Vervolgens werden een aantal algemene

patiëntgegevens bevraagd, met name leeftijd, geslacht, beroep, dominante arm en zijde van de

gekwetste elleboog. Het onderzoek verliep anoniem. Hierna volgde de eigenlijke vragenlijst.

4.1.1. Persoonlijkheidstest

Er werd initieel gebruik gemaakt van de NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI, zie bijlage 4)

van Costa en Mccrae, vertaald in het Nederlands door Hoekstra, Ormel en De Fruyt (1996).

Deze test is de verkorte versie van de NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) van Costa en

McCrae (1992), die bestaat uit 240 uitspraken. De NEO-FFI is een schriftelijke

gestandaardiseerde persoonlijkheidstest bestaande uit 60 uitspraken, die nagaan hoe hoog of

hoe laag de ondervraagde scoort op elk van de Big Five persoonlijkheidsdimensies: openheid,

consciëntieusheid, extraversie, altruïsme, neuroticisme. Elke dimensie wordt gescoord op

basis van 12 uitspraken. Voorbeelden van dergelijke uitspraken zijn: “Ik ben geen tobber”

(neuroticisme), “Ik hou ervan veel mensen om me heen te hebben” (extraversie), “Ik hou er

niet van mijn tijd te verdoen met dagdromen” (openheid), “Ik probeer hoffelijk te zijn tegen

Page 26: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

21

iedereen die ik ontmoet” (altruïsme), “Ik hou mijn spullen netjes en schoon”

(consciëntieusheid). De ondervraagde moet aangeven in welke mate hij of zij akkoord gaat

met de uitspraken, gaande van helemaal oneens, oneens, neutraal, eens tot helemaal eens. De

test neemt 10 tot 20 minuten in beslag en referentienormen voor de populatie zijn

beschikbaar. (33)

Om de kans op significantie te verhogen, werd in een tweede tijd besloten de vragenlijst aan

te passen, die vervolgens ook goedgekeurd werd door het ethisch comité. De NEO-FFI peilt

immers enkel naar karaktertrekken, waar weinig aan veranderd kan worden. Daarom werd de

persoonlijkheidstest ingekort tot tien items. Dit is de Ten-Item Personality Inventory (TIPI,

zie bijlage 6) van Gosling et al (2003). Hier wordt gebruik gemaakt van de Nederlandstalige

versie van Hofmans, Kuppens en Allik (2008). Deze test is ook gebaseerd op het Five Factor

Model. Hierbij worden per dimensie twee items gescoord. Er worden telkens twee

eigenschappen opgelijst waarbij de ondervraagde moet aanduiden in hoeverre hij of zij vindt

dat deze eigenschappen van toepassing zijn op zichzelf. Voorbeelden van dergelijke items

zijn: “Extravert, enthousiast” (extraversie), “Open voor nieuwe ervaringen, levendige

fantasie” (openheid), “Kalm, emotioneel stabiel” (neuroticisme), “Grondig, gedisciplineerd”

(consciëntieusheid), “Sympathiek, vriendelijk” (altruïsme). Ook hier moet de ondervraagde

aangeven in welke mate hij of zij akkoord gaat met de uitspraken, gaande van sterk oneens tot

sterk eens. (34, 35)

4.1.2. Pijnervaring

Er werden twee vragen voorzien rond subjectieve pijnervaring tengevolge van de

tenniselleboog, met name de gemiddelde en maximale pijnervaring gedurende de dag op een

schaal van nul tot tien (Visual Analogue Scale, zie bijlage 5).

4.1.3. Perfectionisme

Daarnaast werden tien vragen toegevoegd rond perfectionisme, zes items rond positief en vier

items rond negatief perfectionisme, gebaseerd op de Multidimensionele Perfectionisme

Schaal (F-MPS, zie bijlage 8) van Frost et al. (1990). Voorbeelden van deze items zijn: “Orde

is heel belangrijk voor mij” (positief), “Ik probeer een georganiseerd persoon te zijn”

(positief), “Ik zet mijn lat hoger dan de meeste mensen” (negatief), “Als ik niet de hoogste lat

Page 27: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

22

leg voor mezelf, is de kans groot dat ik als een tweederangs persoon eindig” (negatief). De

ondervraagde wordt gevraagd aan te duiden in welke mate hij of zij akkoord gaat met de

uitspraken, gaande van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord.

4.1.4. Angst en depressie

Veertien items rond angst en depressie werden toegevoegd via de gevalideerde Hospital

Anxiety and Depression Scale (HADS, zie bijlage 7), ontwikkeld door Snaith en Zigmond in

1994. Hierbij worden veertien uitspraken opgelijst, zeven uitspraken rond angst en zeven

uitspraken rond depressie, waarbij de ondervraagde het antwoord moet aanduiden dat het

beste weergeeft hoe hij of zij zich de afgelopen week gevoeld heeft. Voorbeelden van

uitspraken rond angst zijn: “Ik voel me gespannen” (meestal, vaak, af en toe, soms, helemaal

niet), “Ik maak me vaak ongerust” (heel erg vaak, vaak, af en toe maar niet te vaak, alleen

soms). Voorbeelden van uitspraken rond depressie zijn: “Ik voel me alsof alles moeizamer

gaat” (bijna altijd, heel vaak, soms, helemaal niet), “Ik verheug me van tevoren al op dingen”

(net zoveel als vroeger, een beetje minder dan vroeger, bijna nooit). (36)

4.1.5. Werktevredenheid en werkomstandigheden

Als laatste werd een vragenlijst toegevoegd rond werktevredenheid en werkomstandigheden,

die uiteraard enkel ingevuld diende te worden indien de ondervraagde de voorgaande zes

maanden voltijds of deeltijds had gewerkt. Eerst en vooral wordt aan de patiënt gevraagd aan

te duiden op een schaal van nul tot tien, hoe tevreden deze is met zijn of haar werk. Daarop

volgen drie items rond werkbelasting, drie items rond de impact van het werk op het dagelijks

leven en drie items rond de impact van het dagelijks leven op het werk (Carlson et al., 2000).

Voorbeelden hiervan zijn: “Ik heb plezier in het werk” (werkbelasting), “Als ik van het werk

thuis kom, ben ik te moe om de noodzakelijke huishoudelijke taken te doen” (impact werk op

leven), “Ik kom te moe op het werk aan om er goed te presteren wegens de huishoudelijke

taken die ik deed” (impact leven op werk). De ondervraagde moet aanduiden hoe vaak

dergelijke situaties voorgevallen zijn tijdens de voorbije zes maanden gaande van nooit,

zelden, af en toe, vaak tot altijd.

Tot slot werden achttien items rond arbeidsinhoud voorzien, waarvan zes items rond

autonomie op het werk, vier items rond contact en samenwerking, vier items rond

werkvariatie, één item rond kortcyclisch werk en drie items rond informatievoorziening. Deze

Page 28: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

23

laatste achttien items werden ontwikkeld door de Stichting Innovatie & Arbeid binnen het

Synergy-project. Voorbeelden hiervan zijn: “Ik kan zelf bepalen hoe snel of traag ik werk”

(autonomie), “Tijdens het werk is het mogelijk om de hulp van collega’s in te roepen”

(contact en samenwerking), “Mijn werk bestaat vooral uit routinewerk” (werkvariatie), “Mijn

werk bestaat overwegend uit korte, zichzelf herhalende handelingen” (kortcyclisch werk), “Ik

ben voldoende op de hoogte van wat van mij verwacht wordt” (informatievoorziening).

Hierop moet de ondervraagde aanduiden in welke mate hij of zij akkoord gaat met de

uitspraak. De vragenlijst rond werktevredenheid en werkomstandigheden werd toegevoegd als

bijlage zes.

4.2. Controlefolder

Voor de controlegroep werd een folder voorzien met een andere lay-out. Inhoudelijk bleef de

folder ongewijzigd, met weglating van de diagnostische criteria en de vragen rond

pijnervaring. Achteraan in de folder werd de vraag gesteld of de ondervraagde reeds een

tenniselleboog heeft gehad in het verleden of er één heeft op het moment van ondervraging.

5. Dataverzameling 5.1. Patiëntendata

Aan artsen op de diensten Orthopedie en Traumatologie en Fysische Geneeskunde en

Revalidatie van het UZ Gent, alsook aan artsen in het Fonds voor de Beroepsziekten, werd

gevraagd een patiëntenboekje aan te bieden aan elke tenniselleboogpatiënt die voldeed aan de

inclusiecriteria. Indien de patiënt bereid was hieraan mee te werken, diende het boekje ter

plaatse ingevuld te worden. De ingevulde boekjes werden door de arts afgeleverd aan het

onthaal van de dienst of aan de studieverpleegkundigen, waar ze bewaard werden tot de

eerstvolgende ophaling.

5.2. Controledata

Controlefolders werden uitgedeeld in rust- en verzorgingstehuizen (bedoeld voor

verpleegkundigen en zorgkundigen), ziekenhuizen (verpleegkundigen), winkelmagazijnen,

garages, scholen, politiekantoren, fabrieken, alsook bij bouwvakkers en poetspersoneel.

Page 29: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

24

6. Dataverwerking en –analyse

De verzamelde gegevens van zowel de patiënten als van de controles, werden ingebracht in

een dataset via IBM SPSS statistics 23. Er werden in SPSS beschrijvende tabellen opgevraagd

met gegevens rond aantal, geslacht en gemiddelde leeftijd en de distributie van de beroepen.

Aanvullend werd nagegaan of er significante verschillen zijn op vlak van leeftijd of geslacht

tussen patiënten- en controlepopulatie via de Mann-Whitney U test (data zijn niet normaal

verdeeld).

De normaalheid van de data werd telkens vooraf nagegaan via de Shapiro-Wilk test, waarbij

een p-waarde kleiner dan 0,05 als significant werd beschouwd, aangevuld met een Q-Q plot.

Psychologische factoren werden vergeleken tussen patiënten en controles, tussen mannelijke

patiënten en mannelijke controles en tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles

met behulp van de Mann-Whitney U test of de ongepaarde t-toets, al naargelang de

normaalheid van de data. Een p-waarde van 0,05 werd als significant beschouwd.

6.1. Persoonlijkheid

6.1.1. NEO Five-Factor Inventory

De antwoordmogelijkheden op de zestig uitspraken van de NEO-FFI werden als volgt

gecodeerd binnen SPSS: helemaal oneens = 1, oneens = 2, neutraal = 3, eens = 4 en helemaal

eens = 5. De ruwe score op elk van de vijf persoonlijkheidsdimensies van elke geïncludeerde

patiënt werd berekend als de som van de deelscores op de twaalf bijhorende uitspraken. Deze

ruwe scores werden vervolgens vergeleken met de referentienormen voor de populatie.

6.1.2. Ten-Item Personality Inventory

De antwoordmogelijkheden op de tien uitspraken van de TIPI werden als volgt gecodeerd

binnen SPSS: sterk oneens = 1, enigszins oneens = 2, klein beetje oneens = 3, niet oneens,

niet eens = 4, klein beetje eens = 5, enigszins eens = 6 en sterk eens = 7. Dit geldt voor

uitspraken 1, 3, 5, 7 en 9. De overige uitspraken werden omgekeerd gecodeerd. De ruwe score

op elk van de vijf dimensies werd berekend door telkens het gemiddelde te nemen van de

twee bijhorende uitspraken. Dit werd zowel binnen de patiënten- als de controlepopulatie

gedaan.

Page 30: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

25

6.2. Perfectionisme

De antwoordmogelijkheden op de tien uitspraken rond perfectionisme werden als volgt

gecodeerd in SPSS: helemaal niet akkoord = 1, niet akkoord = 2, eerder niet akkoord = 3,

eerder wel akkoord = 4, akkoord = 5, helemaal akkoord = 6. De ruwe score op het onderdeel

perfectionisme werd berekend als de som van de deelscores op de tien uitspraken. De score op

positief perfectionisme werd berekend als de som van de scores op de eerste zes uitspraken en

de score op negatief perfectionisme als de som van de scores op de laatste vier uitspraken.

6.3. Angst en depressie

De HADS bestaat uit veertien antwoorden, die in SPSS werden gecodeerd als een schaal van

1 (volledige negatie) tot 4 (volledig akkoord). De ruwe scores op het domein angst en op het

domein depressie werden berekend als het gemiddelde van de deelscores op de zeven

bijhorende uitspraken.

6.4. Werk

De zelfgerapporteerde werktevredenheid op een schaal van nul tot tien werd vergeleken

tussen patiënten en controles. Voor wat betreft het item werk-familie conflicten werden de

antwoordmogelijkheden als volgt gecodeerd: nooit = 1, zelden = 2, af en toe = 3, vaak = 4,

altijd = 5. Voor arbeidsinhoud gebeurde dit als volgt: helemaal niet akkoord = 1, niet akkoord

= 2, eerder niet akkoord = 3, eerder wel akkoord = 4, akkoord = 5, helemaal akkoord = 6.

Voor beide items werden voor elke patiënt de procentuele scores berekend (op 100). De

scores werden vervolgens vergeleken tussen patiënten en controles.

6.5. Pijnervaring

Via de Pearson correlatiecoëfficiënt en de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt werd nagegaan

of er een significante correlatie bestaat tussen de pijnervaring gedurende de dag op een schaal

van nul tot tien en de verschillende onderzochte psychologische domeinen, en de leeftijd via

de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt. Tot slot werd nagegaan of er een verschil is in

pijnervaring tussen de geslachten via de Mann-Whitney U test.

Page 31: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

26

Resultaten 1. Gegevensbeschrijving

1.1. Patiëntgegevens

1.1.1. Leeftijd en geslacht

De totale patiëntenpopulatie bestaat uit 78 tenniselleboogpatiënten, waarvan 41 mannen

(52,6%) en 37 vrouwen (47,4%). De gemiddelde leeftijd is 46,94 jaar en de mediane leeftijd

is 47 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 22 tot en met 67 jaar.

In de groep mannen is de gemiddelde leeftijd 45,38 jaar en de mediane leeftijd 46 jaar. De

jongste man is 22 jaar en de oudste man is 64 jaar. In de groep vrouwen is de gemiddelde

leeftijd 48,62 jaar en de mediane leeftijd 49 jaar. De jongste vrouw is 31 jaar en de oudste 67.

Figuur 2: Leeftijd en geslacht in de totale patiëntenpopulatie

Oude folders

De oude folders met de NEO-FFI werden ingevuld door 27 patiënten, waarvan 15 mannen

(55,6%) en 12 vrouwen (44,4%). De gemiddelde leeftijd van deze groep is 45,27 jaar en de

mediane leeftijd bedraagt 46,5 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 22 tot en met 67 jaar.

Nieuwe folders

De nieuwe folders werden ingevuld door 51 patiënten, waarvan 26 mannen (51%) en 25

vrouwen (49%). De gemiddelde leeftijd van deze groep bedraagt 47,78 jaar en de mediane

leeftijd 48 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 32 tot en met 64 jaar.

Page 32: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

27

1.1.2. Beroep

In de patiëntenpopulatie komen zestien verschillende beroepen voor, zoals te zien in

onderstaand taartdiagram. De grootste groepen worden gevormd door arbeiders (20%),

poetspersoneel (14%), magazijniers (12%), verpleegkundigen (8%) en bouwvakkers (8%).

Van de 51 patiënten die de werkvragenlijst hebben ingevuld, hadden er 9 (17,6%) de laatste 6

maanden niet gewerkt, 27 patiënten (53%) werkten voltijds en 15 patiënten (29,4%) deeltijds.

Figuur 3: Verdeling van de beroepen in de patiëntenpopulatie

1.1.3. Dominante en gekwetste arm

De totale patiëntenpopulatie bestaat uit 66 rechtshandigen (84,6%) en 12 linkshandigen

(15,4%). 50 patiënten hadden een tenniselleboog aan de rechterzijde (64,1%) en 21 patiënten

aan de linkerzijde (26,9%). 7 patiënten hadden een tenniselleboog aan beide zijden (9%).

Van de 66 rechtshandigen hadden er 47 een tenniselleboog aan de rechterzijde (71,2%), 14

aan de linkerzijde (21,2%) en 5 aan beide zijden (7,6%).

Van de 12 linkshandigen hadden er 7 een tenniselleboog aan de linkerzijde (58,3%), 3 aan de

rechterzijde (25%) en 2 aan beide zijden (16,7%).

Page 33: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

28

1.2. Controlegegevens

1.2.1. Leeftijd en geslacht

De controlegroep is samengesteld uit 100 personen, waarvan 44 mannen en 56 vrouwen. De

gemiddelde leeftijd van de controlegroep bedraagt 44,96 jaar en de mediane leeftijd 46 jaar.

De jongste geïncludeerde persoon is 30 jaar en de oudste 62 jaar.

In de groep mannen is de gemiddelde leeftijd 48,23 jaar en de mediane leeftijd 49,5 jaar. De

jongste man is 31 jaar en de oudste 62 jaar. In de groep vrouwen is de gemiddelde leeftijd

42,39 jaar en de mediane leeftijd 42 jaar. De jongste vrouw is 30 jaar en de oudste 59 jaar.

Figuur 4: Leeftijd en geslacht in de controlepopulatie

Page 34: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

29

1.2.2. Beroep

In de controlegroep zijn 10 verschillende beroepen geïncludeerd, met name

verpleegkundigen, zorgkundigen, kinderverzorgers, garagisten, bouwvakkers, bandwerkers,

poetspersoneel, politie-agenten, magazijniers en vrachtwagenchauffeurs. De grootste groep

wordt gevormd door de verpleegkundigen (31%), gevolgd door bouwvakkers (13%) en

poetspersoneel (13%), zoals te zien in onderstaand taartdiagram. Van de 100 controles

werkten er 79 voltijds en 21 deeltijds.

Figuur 5: Verdeling van de beroepen in de controlepopulatie

1.3. Sociodemografische verschillen tussen patiënten en controles

Via de Mann-Whitney U test werd nagegaan of er een significant verschil bestaat tussen de

patiëntenpopulatie en de controlepopulatie voor leeftijd of geslacht. Dit bleek niet het geval te

zijn. Voor de leeftijd werd een Mann-Whitney U waarde gevonden van 2167,5 met een p-

waarde van 0,132. Voor het geslacht werd een Mann-Whitney U waarde gevonden van

2372,0 met een p-waarde van 0,417.

Page 35: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

30

2. Gegevensanalyse

2.1. Patiënten versus controles

Psychologische factoren werden vergeleken tussen tenniselleboogpatiënten en controles.

Resultaten zijn samengevat in tabellen 4, 5, 7 en 8.

2.1.1. Persoonlijkheid – NEO Five-Factor Inventory

In tabel 4 en 5 staan de gemiddelde ruwe scores weergegeven op de vijf

persoonlijkheidsdomeinen voor respectievelijk de patiëntenpopulatie en de controlepopulatie.

De gegevens voor de domeinen extraversie, altruïsme en neuroticisme zijn normaal verdeeld,

bijgevolg werd gebruik gemaakt van de ongepaarde t-toets om een significant verschil te

vinden tussen patiënten en controles. Dit werd echter niet gevonden.

De gegevens voor de domeinen consciëntieusheid en openheid bleken niet normaal verdeeld

te zijn, bijgevolg werd daarvoor gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U test om een

significant verschil te vinden. Ook hier werd geen significant resultaat gevonden.

Tabel 4: Ongepaarde t-toets voor NEO-FFI patiënten versus controles Patiënten Controles Vergelijking n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Extraversie 26 41,0385 5,09 2415 40,1 6,6 0,181 0,858

Altruïsme 27 38,0000 3,42 2415 44,1 5,2 -1,752 0,092

Neuroticisme 27 34,2963 4,35 2415 31,1 8,2 0,722 0,477

Tabel 5: Mann-Whitney U test voor NEO-FFI patiënten versus controles Patiënten Controles Vergelijking n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD MWU p Consciëntieusheid 27 40,8148 4,46 2415 45,3 1,17 2,000 0,214

Openheid 27 37,5900 4,97 2415 35,9 6,4 5,000 0,429

Page 36: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

31

2.1.2. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory

In tabel 7 staan de gemiddelde scores weergegeven op elk persoonlijkheidsdomein volgens de

Ten-Item Personality Inventory van zowel de tenniselleboogpatiënten, als van de controles. Er

werd enkel een significant verschil gevonden voor het persoonlijkheidsdomein altruïsme. De

p-waarde bedraagt 0,043. Aan de hand van de gemiddelde rang voor het domein altruïsme kan

afgeleid worden dat tenniselleboogpatiënten (met een gemiddelde score van 5,32) significant

lager scoren op het domein altruïsme dan de gezonde controles (met een gemiddelde score

van 5,75).

Voor de overige dimensies werd geen significant verschil gevonden, maar kan wel de

volgende (niet-significante) tendens gezien worden: een lagere score op extraversie,

neuroticisme en openheid en een hogere score op consciëntieusheid bij

tenniselleboogpatiënten.

2.1.3. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal

Zoals te zien in tabel 7 werd een “borderline” significant verschil gevonden via de Mann-

Whitney U test voor het domein perfectionisme tussen tenniselleboogpatiënten en controles.

De p-waarde bedraagt 0,050. Patiënten blijken hier met een gemiddelde score van 46,10 hoger

op te scoren dan controles, die een gemiddelde score hebben van 43,34.

Binnen het subdomein positief perfectionisme werd een significant verschil gevonden met een

p-waarde van 0,028. Ook hier scoren patiënten met een gemiddelde van 30,32 hoger dan

controles met een gemiddelde van 28,33. Binnen het subdomein negatief perfectionisme werd

geen significant verschil gevonden via de ongepaarde t-toets, zoals te zien in tabel 8.

Patiënten blijken hier amper hoger op te scoren dan controles (15,78 versus 15,01).

Page 37: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

32

2.1.4. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale

In tabel 6 staat per score aangegeven hoeveel patiënten en controles deze score behaalden op

de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS). Bij een score van 0-7 kunnen een angst-

en depressiestoornis uitgesloten worden. Bij een score vanaf 8 is er een verhoogd risico op

een angst- of depressiestoornis.

In tabel 7 werd een significant verschil gevonden via de Mann-Whitney U test voor wat

betreft depressie. De p-waarde bedraagt 0,033. Aan de hand van de gemiddelde rang voor

depressie kan afgeleid worden dat tenniselleboogpatiënten (met een gemiddelde van 4,84)

significant hoger scoren op het domein depressie dan de gezonde controles (met een

gemiddelde van 3,67). Dit gaat echter niet op voor het domein angst, waarvoor geen

significant verschil gevonden kon worden. Patiënten scoren hier met een gemiddelde van 6,65

iets hoger op dan controles, die een gemiddelde hebben van 5,40.

2.1.5. Werk

2.1.5.1. Werktevredenheid

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de werktevredenheid van

tenniselleboogpatiënten en de werktevredenheid van controles via de Mann-Whitney U test,

zoals te zien in tabel 7. De gemiddelde werktevredenheid bedraagt bij patiënten en controles

respectievelijk 7,7 en 7,78 op een schaal van nul tot tien.

2.1.5.2. Werk-familie conflicten

In tabel 7 staan onder de titel “werk-familie” de gemiddelde scores op 100 weergegeven op

drie werkdomeinen: werkbelasting, impact werk op privéleven en impact privéleven op werk.

Hoe hoger de score, hoe hoger de werkbelasting, hoe hoger de impact van het werk op het

privéleven, hoe hoger de impact van het privéleven op het werk en omgekeerd.

Tabel 6: Samenvattende tabel van de scores op de HADS Aantal patiënten Aantal controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 49 29 (59%) 20 (41%) 100 69 (69%) 31 (31%)

Depressie 49 39 (80%) 10 (20%) 100 87 (87%) 13 (13%)

Page 38: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

33

Er werd een significant verschil gevonden op gebied van werkbelasting via de Mann-Whitney

U test. De p-waarde bedraagt 0,042. Tenniselleboogpatiënten geven met een gemiddelde

score van 47, 94 een significant hogere graad van werkbelasting aan dan gezonde controles,

die een gemiddelde aangeven van 42,65. Voor de overige twee domeinen werd geen

significant verschil gevonden en zijn de resultaten tussen beide groepen zeer gelijkaardig.

2.1.5.3. Arbeidsinhoud

In tabel 7 en 8 staan onder de titel “arbeidsinhoud” de gemiddelde scores op 100 weergegeven

op vijf werkdomeinen: autonomie, contact en samenwerking, afwisselende taken, kortcyclisch

werk en informatievoorziening. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van autonomie, hoe

beter het contact en de samenwerking op het werk, hoe hoger de mate van afwisselende taken

en kortcyclisch werk, en hoe beter de informatievoorziening op het werk.

Er werd een significant verschil gevonden voor het domein autonomie via de ongepaarde t-

toets, zoals te zien in tabel 8. De p-waarde bedraagt 0,037. Tenniselleboogpatiënten geven

met een gemiddelde score van 49,14 een significant lagere graad van autonomie op hun werk

aan dan controles, die een gemiddelde aangeven van 56,38.

Via de Mann-Whitney U test werd een significant verschil gevonden voor het domein

kortcyclisch werk, zoals te zien in tabel 7. De p-waarde bedraagt 0,019.

Tenniselleboogpatiënten geven met een gemiddelde van 65,42 een significant hogere mate

van kortcyclisch werk aan dan controles met een gemiddelde van 52,60. Voor de overige

domeinen werd geen significant verschil tussen beide groepen gevonden.

Page 39: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

34

Tabel 7: Vergelijking tussen patiënten en controles via de Mann-Whitney U test

Patiënten Controles

n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD

Gemiddelde rang Rangsom MWU p

Persoonlijkheid Extraversie 51 4,5700 1,48 69,58 3548,50 99 4,9490 1,36 78,55 7776,50 2222,5 0,228 Altruïsme 51 5,3200 1,21 65,64 3347,50 99 5,7500 0,99 80,58 7977,50 2021,5 0,043 Consciëntieusheid 51 5,6700 1,20 84,01 4284,50 100 5,4490 1,12 71,02 7191,50 2141,5 0,104 Neuroticisme 50 4,7400 1,55 69,44 3472,00 100 5,0612 1,41 78,53 7853,00 2197,0 0,223 Openheid 50 5,0400 1,47 70,31 3515,50 100 5,3571 1,16 78,10 7809,50 2240,5 0,297 Perfectionisme Perfectionisme 50 46,10 7,40 85,34 4267,00 100 43,34 7,97 70,58 7058,00 2008,0 0,050 Positief perfectionisme 51 30,32 4,83 86,87 4430,50 100 28,33 5,26 70,46 7045,50 1995,5 0,028 Angst&depressie Angst 49 6,65 3,93 83,92 4112,00 100 5,40 3,53 70,63 7063,00 2013,0 0,076 Depressie 49 4,84 3,40 85,67 4198,00 100 3,67 3,14 69,77 6977,00 1927,0 0,033 Werk Werktevredenheid 40 7,700 1,39 69,43 2777,00 100 7,780 1,12 70,93 7093,00 1957,0 0,837 Werk-familie Werkbelasting 42 47,9365 12,69 81,52 3424,00 99 42,6531 10,82 66,54 6587,00 1637,0 0,042 Impact werk op privéleven 42 54,1270 17,50 72,89 3061,50 100 54,2857 18,36 70,92 7091,50 2041,5 0,792 Impact privéleven op werk 42 37,7778 14,10 79,26 3329,00 99 34,0816 13,26 67,49 6682,00 1732,0 0,112 Arbeidsinhoud Contact & samenwerking 41 67,5000 17,91 65,05 2667,00 99 70,7031 15,00 72,76 7203,00 1806,0 0,304 Afwisselende taken 41 67,3958 11,67 80,59 3304,00 99 63,5851 14,82 66,32 6566,00 1616,0 0,057 Kortcyclisch werk 40 65,4166 28,84 83,06 3322,50 100 52,6042 25,40 65,48 6547,50 1497,5 0,019 Informatievoorziening 41 83,0556 13,01 77,54 3179,00 100 79,3403 14,21 68,32 6832,00 1782,0 0,216

Page 40: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

35

Tabel 8: Vergelijking tussen patiënten en controles via de ongepaarde t-toets Patiënten Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Negatief perfectionisme 50 15,7800 3,79 100 15,0100 3,72 1,188 0,237 Arbeidsinhoud Autonomie 42 49,1402 19,75 98 56,3776 14,80 -2,389 0,037

Page 41: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

36

2.2. Mannelijke patiënten versus mannelijke controles

Psychologische factoren werden bijkomstig vergeleken tussen mannelijke patiënten en

mannelijke controles. Resultaten zijn samengevat in tabellen 10 en 11.

2.2.1. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory

Er werd geen significant verschil gevonden tussen mannelijke patiënten en mannelijke

controles via de Mann-Whitney U test voor de vijf persoonlijkheidsdomeinen, zoals te zien in

tabel 10. Wel kan dezelfde trend gezien worden als in de volledige studiepopulatie.

2.2.2. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal

Er werd een significant verschil gevonden via de Mann-Whitney U test voor perfectionisme

tussen de mannelijke patiënten en mannelijke controles. De p-waarde bedraagt 0,041.

Mannelijke patiënten blijken met een gemiddelde score van 44,96 significant hoger te scoren

op perfectionisme dan mannelijke controles met een gemiddelde score van 40,61, zoals blijkt

uit tabel 9. Er werd eveneens een significant verschil gevonden binnen het subdomein positief

perfectionisme. De p-waarde bedraagt 0,019. Ook hier score mannelijke patiënten significant

hoger dan mannelijke controles (29,62 versus 26,20). Binnen het subdomein negatief

perfectionisme werd geen significant verschil gevonden.

2.2.3. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale

In tabel 9 staat per score weergegeven hoeveel van de mannelijke patiënten en controles deze

score behaalden. In vergelijking met tabel 6 voor de volledige studiepopulatie, kan opgemerkt

worden dat relatief minder mannelijke patiënten hoog scoren op het domein angst. De scores

voor depressie liggen wel op dezelfde lijn.

Tabel 9: Samenvattende tabel van de mannelijke scores op de HADS Aantal � patiënten Aantal � controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 26 18 (69%) 8 (31%) 44 33 (75%) 11 (25%)

Depressie 26 21 (81%) 5 (19%) 44 39 (89%) 5 (11%)

Page 42: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

37

In tabel 10 werd, in tegenstelling tot de totale patiënten- en controlepopulatie, bij de mannen

geen significant verschil gevonden, noch voor angst, noch voor depressie. Weliswaar kan

dezelfde trend gezien worden, met name een hogere score op angst en depressie bij patiënten

dan bij controles.

2.2.4. Werk

2.2.4.1. Werktevredenheid

Ook tussen de mannelijke patiënten- en controlepopulatie werd geen significant verschil

gevonden in werktevredenheid via de Mann-Whitney U test. De scores zijn respectievelijk

gemiddeld 8 en 8,125 op een schaal van nul tot tien.

2.2.4.2. Werk-familie conflicten

Tussen de mannelijke patiënten- en controlepopulatie werd een “borderline” significant

verschil gevonden op het domein werkbelasting, zoals te zien in tabel 10. De p-waarde

bedraagt 0,059. Mannelijke patiënten geven met een gemiddelde score van 48 een hogere

werkbelasting aan dan controles met een gemiddelde score van 40,30. Voor de overige twee

domeinen van werk-familie conflicten werd geen significant verschil gevonden, zijnde impact

van het werk op het privéleven en impact van het privéleven op het werk.

2.2.4.3. Arbeidsinhoud

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de mannelijke patiënten- en

controlepopulatie op de verschillende domeinen van arbeidsinhoud via de Mann-Whitney U

test. De scores voor autonomie zijn bij mannelijke patiënten en controles gelijkaardig, maar

toch geven de mannelijke patiënten een iets hogere mate van autonomie op het werk aan (58

versus 55). Dit in tegenstelling tot de totale studiepopulatie.

Page 43: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

38

Tabel 10: Vergelijking tussen mannelijke patiënten en mannelijke controles via de Mann-Whitney U test

�Patiënten �Controles

n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD

Gemiddelde rang Rangsom MWU p

Persoonlijkheid Extraversie 26 4,5577 1,70 31,77 826,00 43 5,0116 1,48 36,95 1589,00 475,0 0,295 Altruïsme 26 5,3077 1,23 30,88 803,00 44 5,7791 1,11 38,23 1682,00 452,0 0,140 Consciëntieusheid 26 5,5962 1,12 39,83 1035,50 44 5,2209 1,30 32,94 1449,50 459,5 0,167 Neuroticisme 26 5,0769 1,56 34,10 886,50 44 5,1512 1,58 36,33 1598,50 535,5 0,653 Openheid 26 5,1731 1,50 33,73 877,00 44 5,4186 1,29 36,55 1608,00 526,0 0,573 Perfectionisme Perfectionisme 26 44,96 7,82 41,94 1090,50 44 40,61 8,66 31,69 1394,50 404,5 0,041 Angst&depressie Angst 26 5,88 4,30 40,29 1047,50 44 4,23 3,40 32,67 1437,50 447,5 0,128 Depressie 26 4,73 3,42 39,58 1029,00 44 3,64 2,83 33,09 1456,00 466,0 0,195 Werk Werktevredenheid 18 8,000 1,51 31,06 559,00 44 8,125 1,24 31,68 1394,00 388,0 0,898 Werk-familie Werkbelasting 20 48,0000 14,92 38,93 778,50 44 40,3030 12,20 29,58 1301,50 311,5 0,059 Impact privéleven op werk 20 35,3333 14,36 35,30 706,00 44 32,8788 14,97 31,23 1374,00 384,0 0,404 Arbeidsinhoud Autonomie 20 58,0409 16,51 33,13 662,50 43 55,1587 16,08 31,48 1353,50 407,5 0,739 Contact & samenwerking 20 74,7807 13,14 34,93 698,50 44 68,5516 16,21 31,40 1381,50 391,5 0,479 Afwisselende taken 20 66,2281 11,78 37,53 750,50 43 62,6984 15,29 29,43 1265,50 319,5 0,101 Kortcyclisch werk 19 64,9125 27,16 38,21 726,00 44 51,1905 27,40 29,32 1290,00 300,0 0,073 Informatievoorziening 20 80,7018 13,53 33,00 660,00 44 79,6296 16,03 32,27 1420,00 430,0 0,881

Page 44: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

39

Tabel 11: Vergelijking tussen mannelijke patiënten en mannelijke controles via de ongepaarde t-toets

�Patiënten �Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Positief perfectionisme 26 29,6154 5,46 44 26,2045 5,92 2,396 0,019 Negatief perfectionisme 26 15,3462 3,38 44 14,4091 3,67 1,062 0,292 Werk-familie Impact werk op privéleven 20 51,6667 20,04 44 55,7576 21,62 -0,717 0,476

Page 45: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

40

2.3. Vrouwelijke patiënten versus vrouwelijke controles

Psychologische factoren werden eveneens vergeleken binnen de vrouwelijke patiënten- en

controlepopulatie. Resultaten zijn samengevat in tabellen 13 en 14.

2.3.1. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory

Er werd geen significant verschil gevonden tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke

controles voor de vijf persoonlijkheidsdomeinen via de Mann-Whitney U test, maar ook hier

kan dezelfde tendens gezien worden als in de totale studiepopulatie.

2.3.2. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal

Er werd geen significant verschil gevonden via de ongepaarde t-toets tussen vrouwelijke

patiënten en controles voor perfectionisme, in tegenstelling tot de volledige studiepopulatie en

de mannen. Ook binnen de beide subdomeinen positief en negatief perfectionisme werd geen

significant verschil gevonden. Weliswaar kan dezelfde trend gezien worden, waarbij

vrouwelijke patiënten eveneens (niet-significant) hoger scoren op alle domeinen van

perfectionisme in vergelijking met controles.

2.3.3. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale

In tabel 12 staat per score weergegeven hoeveel van de vrouwelijke patiënten en controles

deze score behaalden. Er zijn opvallend meer vrouwelijke patiënten die een hoge score

behaalden op het domein angst, in vergelijking met de mannen (31%) en de totale

studiepopulatie (41%). De scores voor depressie liggen wel op dezelfde lijn.

Tabel 12: Samenvattende tabel van de vrouwelijke scores op de HADS Aantal �patiënten Aantal � controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 23 11 (48%) 12 (52%) 56 36 (64%) 20 (36%)

Depressie 23 18 (78%) 5 (22%) 56 48 (86%) 8 (14%)

Page 46: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

41

Er werd in tabel 14 en 13 geen significant resultaat gevonden tussen vrouwelijke patiënten en

vrouwelijke controles via de ongepaarde t-toets en de Mann-Whitney U test voor

respectievelijk angst en depressie.

2.3.4. Werk

2.3.4.1. Werktevredenheid

Tussen de vrouwelijke patiënten- en controlepopulatie werd evenmin een significant verschil

gevonden in werktevredenheid via de Mann-Whitney U test. De gemiddelde

werktevredenheid bedraagt respectievelijk 7,46 en 7,67 op een schaal van nul tot tien.

2.3.4.2. Werk-familie conflicten

Tussen de vrouwelijke patiënten- en controlepopulatie werd evenmin een significant verschil

gevonden via de Mann-Whitney U test voor geen enkel domein, zijnde werkbelasting, impact

van het werk op het privéleven en impact van het privéleven op het werk.

2.3.4.3. Arbeidsinhoud

Er werd een significant verschil gevonden voor het domein autonomie tussen de vrouwelijke

patiënten- en controlepopulatie via de ongepaarde t-toets. De p-waarde bedraagt 0,003.

Vrouwelijke patiënten geven met een gemiddelde score van 42,68 een significant lagere graad

van autonomie op het werk aan dan vrouwelijke controles met een gemiddelde score van

57,42.

Er werd eveneens een significant verschil gevonden voor het domein contact en

samenwerking via de Mann-Whitney U test. De p-waarde bedraagt 0,032. Vrouwelijke

patiënten geven een significant lagere mate van contact en samenwerking met collega’s aan

dan vrouwelijke controles (60,91 versus 71,67). Dit in tegenstelling tot de mannen, waar

patiënten, hoewel niet significant, een hogere mate van contact met collega’s aangeven.

Page 47: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

42

Tabel 13: Vergelijking tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles via de Mann-Whitney U test

�Patiënten �Controles

n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD

Gemiddelde rang Rangsom MWU p

Persoonlijkheid Extraversie 25 4,5577 1,70 39,42 985,50 56 5,0116 1,48 41,71 2335,50 660,5 0,683 Altruïsme 25 5,3077 1,23 35,04 876,00 55 5,7791 1,11 42,98 2364,00 551,0 0,151 Consciëntieusheid 25 5,5962 1,12 45,34 1133,50 56 5,2209 1,30 39,06 2187,50 591,5 0,261 Neuroticisme 24 5,0769 1,56 34,29 823,00 56 5,1512 1,58 43,16 2417,00 523,0 0,115 Openheid 24 5,1731 1,50 36,29 871,00 56 5,4186 1,29 42,30 2369,00 571,0 0,284 Perfectionisme Positief perfectionisme 25 31,0833 4,02 45,26 1131,50 56 30,0000 3,99 39,10 2189,50 593,5 0,272 Angst&depressie Depressie 23 4,96 3,44 46,98 1080,50 56 3,70 3,38 37,13 2079,50 483,5 0,081 Werk Werktevredenheid 22 7,455 1,26 37,98 835,50 56 7,670 0,98 40,10 2245,50 582,5 0,694 Werk-familie Werkbelasting 22 47,8788 10,62 43,93 966,50 55 44,5679 9,23 37,03 2036,50 496,5 0,209 Impact werk op privéleven 22 56,3636 14,94 44,00 968,00 56 53,0864 15,32 37,73 2113,00 517,0 0,265 Impact privéleven op werk 22 40,0000 13,80 45,05 991,00 55 35,0617 11,74 36,58 2012,00 472,0 0,128 Arbeidsinhoud Contact & samenwerking 21 60,9127 19,34 29,74 624,50 55 71,6667 14,75 41,85 2301,50 393,5 0,032 Afwisselende taken 21 68,4524 11,75 43,45 912,50 56 64,5455 14,56 37,33 2090,50 494,5 0,282 Kortcyclisch werk 21 65,8727 30,95 45,45 954,50 56 53,9394 23,78 36,58 2048,50 452,5 0,116 Informatievoorziening 21 85,1852 12,46 45,48 955,00 56 79,2929 12,72 36,57 2048,00 452,0 0,116

Page 48: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

43

Tabel 14: Vergelijking tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles via de ongepaarde t-toets

�Patiënten �Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Perfectionisme 24 47,3300 6,86 56 45,5800 6,72 1,122 0,265 Negatief perfectionisme 24 16,2500 3,72 56 15,4821 3,72 0,812 0,419 Angst&depressie Angst 23 7,52 3,34 56 6,32 3,37 1,442 0,153 Arbeidsinhoud Autonomie 22 42,6768 19,45 55 57,4242 13,93 -3,730 0,003

Page 49: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

44

2.4. Pijnervaring

2.4.2. Pijnervaring en leeftijd

Er werd geen significant verband gevonden tussen de leeftijd van tenniselleboogpatiënten en

de gemiddelde of maximale pijnervaring via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt. Voor

gemiddelde pijn werd een coëfficiënt van 0,014 gevonden met een p-waarde van 0,921 en

voor maximale pijn een coëfficiënt van 0,019 met een p-waarde van 0,895.

2.4.2. Pijnervaring en geslacht

Er werd geen significant verschil gevonden tussen beide geslachten en de gemiddelde of

maximale pijnervaring via respectievelijk de ongepaarde t-toets en de Mann-Whitney U test.

Voor gemiddelde pijn werd een T-waarde gevonden van -1,632 met een p-waarde van 0,109

en voor maximale pijn een Mann-Whitney U waarde van 233,0 met een p-waarde van 0,075.

2.4.2. Pijnervaring en de psychologische domeinen

Via de Pearson correlatiecoëfficiënt werd een significante correlatie gevonden tussen de

gemiddelde pijnervaring gedurende de dag en de domeinen autonomie op het werk en

informatievoorziening op het werk. Voor autonomie werd een correlatiecoëfficiënt gevonden

van -0,437 met een p-waarde van 0,004. Voor informatievoorziening werd een

correlatiecoëfficiënt gevonden van 0,328 met een p-waarde van 0,036. Patiënten die meer pijn

aangeven, geven een lagere graad van autonomie op het werk aan en hogere mate van

informatievoorziening op het werk.

Via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt werd een significante correlatie gevonden tussen

de gemiddelde pijnervaring gedurende de dag en de domeinen consciëntieusheid en positief

perfectionisme. Voor consciëntieusheid werd een correlatiecoëfficiënt gevonden van 0,287

met een p-waarde van 0,041. Voor positief perfectionisme werd een correlatiecoëfficiënt

gevonden van 0,390 met een p-waarde van 0,005. Patiënten die een hogere gemiddelde

pijnervaring aangeven, scoren ook hoger op deze domeinen.

Er werd geen significante correlatie gevonden tussen de maximale pijnervaring en de

verschillende domeinen via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiën

Page 50: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

45

Discussie

1. Tenniselleboog en persoonlijkheid

Deze studie is de eerste om de Big Five persoonlijkheidskenmerken na te gaan bij

tenniselleboogpatiënten en dit zelfs aan de hand van twee persoonlijkheidstesten (NEO Five-

Factor Inventory en Ten-Item Personality Inventory). Debeer et al. deden dit in 2014 voor een

ander musculoskeletaal letsel van de bovenste extremiteiten, namelijk “frozen shoulder”,

maar konden toen onvoldoende resultaten aanleveren om te kunnen besluiten tot het bestaan

van een “frozen shoulder persoonlijkheid”. (27)

In deze studie kon via de NEO Five-Factor Inventory geen significant verschil aangetoond

worden in de scores op de vijf persoonlijkheidsdimensies, zijnde openheid, consciëntieusheid,

extraversie, altruïsme en neuroticisme, tussen tenniselleboogpatiënten en controles. Dit zou

mogelijks verklaard kunnen worden door een tekort aan data.

Via de Ten-Item Personality Inventory kon echter wel een significant verschil tussen

tenniselleboogpatiënten en controles aangetoond worden voor de dimensie altruïsme.

Tenniselleboogpatiënten scoren significant lager op deze dimensie dan controles. Dat zou

willen zeggen dat tenniselleboogpatiënten conflicten niet schuwen, onverschilliger zijn ten

opzichte van anderen, meer moeite hebben om anderen te vertrouwen en zich sneller

wantrouwend, vijandig of zelfs jaloers opstellen. Zoals eerder vermeld maakt de dimensie

altruïsme het onderscheid tussen “vriendelijke meegaandheid” en “vijandige nalatigheid”,

ofwel tussen “goed en slecht”. Dergelijke eigenschappen zouden een behandeling van

tenniselleboog kunnen bemoeilijken. Het spreekt immers voor zich dat er een goede relatie

moet bestaan tussen arts of kinesist en de patiënt om een behandeling tot een goed einde te

brengen. Wanneer de patiënt wantrouwend tegenover zijn of haar arts staat, is de kans groter

dat de patiënt de voorgeschreven therapie in twijfel trekt, niet volgt zoals het hoort of

helemaal niet volgt. (29)

Voor de andere Big Five persoonlijkheidsdimensies kon geen significant verschil aangetoond

worden. Bovendien kan de oorspronkelijke hypothese dat tenniselleboogpatiënten hoger

zouden scoren op het domein neuroticisme dan controles niet gestaafd worden. Integendeel,

tenniselleboogpatiënten blijken hier, hoewel niet significant, lager op te scoren dan controles.

Ook wordt momenteel een (niet-significante) lagere score op extraversie en openheid gezien

Page 51: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

46

dan bij controles. Dit is interessant aangezien personen die minder extravert en minder open

zijn, mogelijks langer treuzelen en twijfelen om langs te gaan bij een arts. Gebaseerd op de

gemiddelde scores is het dan ook mogelijk dat er wel significante waarden gevonden worden

op de domeinen extraversie en openheid, indien meer patiënten zouden onderzocht worden.

2. Tenniselleboog en perfectionisme

Binnen het domein perfectionisme kon via de Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal

een “borderline” significant verschil aangetoond worden tussen patiënten en controles,

waarbij tenniselleboogpatiënten perfectionistischer blijken te zijn dan controles, en dit geldt

vooral bij mannen. Er werd eveneens een significant verschil gevonden binnen het subdomein

positief perfectionisme. Ook hier blijken tenniselleboogpatiënten hoger op te scoren dan

controles, opnieuw vooral mannen. Perfectionisten zijn strevers in alles wat ze doen. Dit kan

positief zijn als men uiteindelijk tevreden is met wat bereikt wordt en het zelfbeeld versterkt

wordt. Dit wordt echter negatief, indien men altijd streeft naar meer en nooit tevreden kan zijn

en bijgevolg het zelfbeeld verzwakt wordt. Een perfectionistische ingesteldheid zou mogelijks

het verloop van tenniselleboog nadelig kunnen beïnvloeden, aangezien deze personen hoge

verwachtingen hebben van zichzelf en het niet kunnen verdragen dat zij ziek of zwak zouden

zijn. Bovendien zouden perfectionisten sneller de oude (werk)activiteiten willen hervatten

voordat het letsel helemaal hersteld is, wat net leidt tot een verergering van het letsel. Dat hier

wel een significant verschil gevonden werd en voor neuroticisme niet, kan verklaard worden

door het feit dat neuroticisme eerder samenhangt met negatief perfectionisme, waarvoor

evenmin een significant verschil gevonden werd. (37)

3. Tenniselleboog, angst en depressie

Op gebied van angst en depressie werd via de Hospital Anxiety and Depression Scale een

significant verschil gevonden voor het domein depressie, en dit vooral bij vrouwen.

Tenniselleboogpatiënten scoren hier hoger op dan controles. Desalniettemin bedraagt de

gemiddelde score van tenniselleboogpatiënten op het domein depressie 4,98, wat nog steeds

binnen de categorie van nul tot en met zeven valt, zijnde de categorie waarin een depressieve

stoornis kan uitgesloten worden. Opvallend is echter dat, ondanks geen significant verschil

kon gevonden worden, zowel patiënten als controles relatief hoog scoren op het domein angst.

Zoals te zien in tabel 6 lopen 41% van de geïncludeerde tenniselleboogpatiënten en 31% van

Page 52: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

47

de controles een verhoogd risico op het ontwikkelen van een angststoornis en angstig

aangelegde mensen gaan minder vlug te rade bij een arts. Alizadehkhaiyat et al. toonden in

2007 reeds een positieve relatie aan tussen tenniselleboog en een hogere score op de HADS

en dit zowel op depressie als op angst. Bij een groter steekproefaantal zou er mogelijks ook in

dit onderzoek een significant verschil gevonden kunnen worden voor het domein angst. (2)

4. Tenniselleboog en werkomstandigheden

Op werkvlak kon in deze studie geen significant verschil aangetoond worden in

werktevredenheid tussen patiënten en controles. Met een gemiddelde van respectievelijk 7,7

en 7,87 op een schaal van nul tot tien, kan gezegd worden dat beide groepen globaal

beschouwd tevreden zijn op de werkvloer. Dit staat in schril contrast met het onderzoek van

Thiese et al. uit 2016, die gevonden hadden dat tenniselleboog geassocieerd bleek te zijn met

een lage werktevredenheid. Aan de andere kant werd in dit onderzoek een significant verschil

gevonden in werkbelasting tussen patiënten en controles, en dit vooral bij mannen.

Tenniselleboogpatiënten geven een significant hogere graad van werkbelasting aan dan de

controles. Thiese et al. hebben gelijkaardige resultaten gevonden, waarbij bleek dat mentaal

veeleisend werk het risico op tenniselleboog zou kunnen verhogen, doordat er een

onevenwicht bestaat tussen de werkbelasting en het draagvermogen van de persoon. In deze

studie maakt het domein werkbelasting echter geen onderscheid tussen mentaal of fysiek

zwaar werk. Binnen de andere domeinen van werk-familie conflicten werd geen significant

verschil gevonden. (15)

Binnen het domein van arbeidsinhoud werd een significant verschil gevonden voor het aspect

autonomie, en dit vooral bij vrouwen. Tenniselleboogpatiënten geven een significant lagere

graad van autonomie op het werk aan dan controles. Ook Thiese et al. hadden in hun

onderzoek aangetoond dat tenniselleboog geassocieerd bleek te zijn met een gebrekkige

beroepscontrole. Ook binnen het aspect kortcyclisch werk werd een significant verschil

gevonden en dit dan weer vooral bij mannen. Er is inderdaad reeds veelvuldig aangetoond dat

tenniselleboog onder andere veroorzaakt wordt door korte, repetitieve bewegingen en

routinewerk. Tot slot werd een significant verschil gevonden voor de mate van contact en

samenwerking met collega’s, maar dit enkel bij vrouwen. Vrouwelijke patiënten geven een

significant lagere graad van contact en samenwerking op het werk aan dan vrouwelijke

controles. In het onderzoek van Thiese et al. werd eveneens gevonden dat

tenniselleboogpatiënten een gebrek aan sociale ondersteuning op het werk aangeven. (15)

Page 53: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

48

5. Tenniselleboog en pijnervaring

Als laatste werd een significante correlatie gevonden tussen de gemiddelde pijnervaring en de

domeinen autonomie en informatievoorziening op het werk, alsook met positief

perfectionisme en consciëntieusheid. Tenniselleboogpatiënten die meer pijn aangeven, geven

minder autonomie en meer informatievoorziening op het werk aan, en scoren hoger op de

domeinen positief perfectionisme en consciëntieusheid.

6. Conclusie en reflectie

Er kan geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten wijzen in de richting van een

mogelijke relatie van tenniselleboog met de psyche van de patiënt. Desalniettemin worden

deze onvoldoende sterk bevonden om te kunnen besluiten tot het bestaan van een specifieke

“tenniselleboogpersoonlijkheid”. Mogelijks kan dit verklaard worden door een te kleine

steekproefpopulatie. Bij een groter aantal deelnemers zouden wellicht kleinere verschillen

tussen patiënten en controles gevonden kunnen worden, met name op de domeinen

extraversie, openheid, angst en perfectionisme. Verder onderzoek hieromtrent is dan ook

aanbevolen. Bovendien zou het aangewezen zijn onderzoek te verrichten naar het nut van een

standaard gebruik van psychosociale vragenlijsten bij diagnose en aanpak van tenniselleboog.

Momenteel worden deze nog niet gebruikt.

Tot slot kunnen een aantal tekortkomingen bij deze studie opgelijst worden. Als eerste is het

zo dat voor dit onderzoek gebruik gemaakt werd van een zelfgerapporteerde vragenlijst naar

persoonlijkheid en psychologische eigenschappen. Het is mogelijk dat de antwoorden

daardoor niet helemaal waarheidsgetrouw zijn en dat andere resultaten bekomen worden

wanneer dezelfde vragen gesteld worden aan de omgeving van de patiënt. Het zou dan ook

zinvol zijn verder psychologisch onderzoek te verrichten waarbij ook de omgeving van de

tenniselleboogpatiënt betrokken wordt. Ten tweede kan opgemerkt worden dat het na dit

onderzoek onduidelijk blijft of deze persoonlijkheidskenmerken en psychologische factoren

bijdragen tot het ontstaan van tenniselleboog, of dat deze net het gevolg zijn van de

aandoening. Tenniselleboog is immers een langdurige, pijnlijke aandoening, die de patiënt

kan hinderen in zijn dagelijkse bezigheden en in extreme gevallen de nachtrust kan verstoren.

Het zou dan ook niet ondenkbaar zijn dat deze aandoening kan leiden tot psychische klachten.

Verder onderzoek omtrent de richting van de relatie tussen tenniselleboog en psychische

klachten is dan ook aangewezen.

Page 54: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

49

Referentielijst

1. Ahmad Z, Siddiqui N, Malik SS, Abdus-Samee M, Tytherleigh-Strong G, Rushton N. Lateral epicondylitis: a review of pathology and management. Bone Joint J 2013; 95-B(9):1158-64.

2. Alizadehkhaiyat O, Fisher AC, Kemp GJ, Frostick SP. Pain, functional disability, and psychologic

status in tennis elbow. Clin J Pain 2007; 23(6):482-9. 3. Kniesel B, Huth J, Bauer G, Mauch F. Systematic diagnosis and therapy of lateral elbow pain with

emphasis on elbow instability. Arch Orthop Trauma Surg 2014; 134(12):1641-7. 4. Knutsen EJ, Calfee RP, Chen RE, Goldfarb CA, Park KW, Osei DA. Factors associated with failure of

nonoperative treatment in lateral epicondylitis. Am J Sports Med 2015; 43(9):2133-7. 5. Sherman T.I., Golshani K.R., Emmerich K., Cai L., Gu W., M. K. Conservative treatment of lateral

epicondylitis: The impact of psychosocial factors on perceived treatment efficacy. Prog Orthop Sci 2015; 1(1):1-8.

6. Shiri R, Viikari-Juntura E, Varonen H, Heliovaara M. Prevalence and determinants of lateral and medial

epicondylitis: a population study. Am J Epidemiol 2006; 164(11):1065-74. 7. Tosti R, Jennings J, Sewards JM. Lateral epicondylitis of the elbow. Am J Med 2013; 126(4):357 e1-6. 8. Shiri R, Viikari-Juntura E. Lateral and medial epicondylitis: role of occupational factors. Best Pract Res

Clin Rheumatol 2011; 25(1):43-57. 9. Victor J, Bellemans J. Musculoskeletale aandoeningen. Orthopedie en traumatologie. Acco, Leuven,

2013. 10. Vanderstraeten G. Problemen ter hoogte van de elleboog: uit CURSUS FYSIOTHERAPIE. Universiteit

Gent, 2015-2016; 59-65. 11. Luk JK, Tsang RC, Leung HB. Lateral epicondylalgia: midlife crisis of a tendon. Hong Kong Med J

2014; 20(2):145-51. 12. Sanders TL, Jr., Maradit Kremers H, Bryan AJ, Ransom JE, Smith J, Morrey BF. The epidemiology and

health care burden of tennis elbow: a population-based study. Am J Sports Med 2015; 43(5):1066-71. 13. Walker-Bone K, Palmer KT, Reading I, Coggon D, Cooper C. Occupation and epicondylitis: a

population-based study. Rheumatology (Oxford) 2012; 51(2):305-10. 14. Fan ZJ, Silverstein BA, Bao S, Bonauto DK, Howard NL, Smith CK. The association between

combination of hand force and forearm posture and incidence of lateral epicondylitis in a working population. Hum Factors 2014; 56(1):151-65.

15. Thiese MS, Hegmann KT, Kapellusch J, Merryweather A, Bao S, Silverstein B, et al. Psychosocial

Factors Related to Lateral and Medial Epicondylitis: Results From Pooled Study Analyses. J Occup Env Med 2016; 58(6):588-93.

16. Herquelot E, Gueguen A, Roquelaure Y, Bodin J, Serazin C, Ha C, et al. Work-related risk factors for

incidence of lateral epicondylitis in a large working population. Scand J Work Environ Health 2013; 39(6):578-88.

17. Sayegh ET, Strauch RJ. Does Nonsurgical Treatment Improve Longitudinal Outcomes of Lateral

Epicondylitis Over No Treatment? A Meta-analysis. Clin Orthop Relat Res 2015; 473(3):1093-107. 18. Pomerantz ML. Complications of Lateral Epicondylar Release. Orthop Clin North Am 2016; 47(2):445-

69.

Page 55: TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE AANDOENING?

50

19. Judson CH, Wolf JM. Lateral Epicondylitis: Review of Injection Therapies. Orthop Clin North Am 2013; 44(4):615-23.

20. Harrington JM, Carter JT, Birrell L, Gompertz D. Surveillance case definitions for work related upper

limb pain syndromes. Occup Environ Med 1998; 55(4):264-71. 21. Sluiter JK, Rest KM, Frings-Dresen MH. Criteria document for evaluating the work-relatedness of

upper-extremity musculoskeletal disorders. Scand J Work Environ Health 2001; 27 Suppl 1:1-102. 22. Lee DO, Gong HS, Kim JH, Rhee SH, Lee YH, Baek GH. The relationship between positive or

negative phrasing and patients' coping with lateral epicondylitis. J Shoulder Elbow Surg 2014; 23(4):567-72.

23. Stasinopoulos D, Johnson MI. Cyriax physiotherapy for tennis elbow/lateral epicondylitis. Br J Sports

Med 2004; 38(6):675-7. 24. Coombes BK, Bisset L, Vicenzino B. Efficacy and safety of corticosteroid injections and other

injections for management of tendinopathy: a systematic review of randomised controlled trials. The Lancet 2010; 376(9754):1751-67.

25. Lizis P. Analgesic effect of extracorporeal shock wave therapy versus ultrasound therapy in chronic

tennis elbow. J Phys Ther Sci 2015; 27(8):2563-7. 26. Lin CL, Lee JS, Su WR, Kuo LC, Tai TW, Jou IM. Clinical and ultrasonographic results of

ultrasonographically guided percutaneous radiofrequency lesioning in the treatment of recalcitrant lateral epicondylitis. Am J Sports Med 2011; 39(11):2429-35.

27. Debeer P, Franssens F, Roosen I, Dankaerts W, Claes L. Frozen shoulder and the Big Five personality

traits. J Shoulder Elbow Surg 2014; 23(2):221-6. 28. McCrae RR, Costa PT. Four ways five factors are basic. Pers Individ Dif. 1992; 13(6):653-65. 29. McCrae RR, John OP. An introduction to the five-factor model and its applications. J Pers. 1992;

60(2):175-215. 30. McCrae RR, Costa PT, Jr. Validation of the five-factor model of personality across instruments and

observers. J Pers Soc Psychol 1987; 52(1):81-90. 31. Goldberg LR. An alternative "description of personality": the big-five factor structure. J Pers Soc

Psychol 1990; 59(6):1216-29. 32. Wortman J, Lucas RE, Donnellan MB. Stability and change in the Big Five personality domains:

evidence from a longitudinal study of Australians. Psychology and aging 2012; 27(4):867-74. 33. Hoekstra H, Ormel H, de Fruyt F. NEO-PI-R en NEO-FFI: persoonlijkheidsvragenlijsten: handleiding.

Hogrefe Uitgevers B.V., Amsterdam, 2007. 34. Gosling SD, Rentfrow PJ, Swann WB. A very brief measure of the Big-Five personality domains. J Res

Pers 2003; 37:504-28. 35. Ehrhart M, Holcombe Ehrhart K, Roesch S, Chung-Herrera B, Nadler K, Bradshaw K. Testing the

latent factor structure and construct validity of the Ten-Item Personality Inventory. Pers Individ Dif 2009; 47(8):900-5.

36. Bjelland I, Dahl AA, Haug TT, Neckelmann D. The validity of the Hospital Anxiety and Depression

Scale: An updated literature review. J Psychosom Res 2002; 52(2):69-70. 37. Frost RO, Marten P, Lahart C, Rosenblate R. The dimensions of Perfectionism. Cognitive Therapy and

Research 1990; 14(5):449-468.