tenniselleboog: een psychologische aandoening?
TRANSCRIPT
Academiejaar 2016 - 2017
TENNISELLEBOOG: EEN PSYCHOLOGISCHE
AANDOENING?
Aurélie ABEN
Promotor: Dr. Alexander Van Tongel
Co-promotor: Prof. Dr. Lieven De Wilde
Masterproef voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE
Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.
This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.
III
Voorwoord
Deze scriptie, waarin op zoek gegaan wordt naar de “tenniselleboogpersoonlijkheid”, vormt
de kers op de taart van mijn opleiding tot arts aan de Universiteit Gent. Deze scriptie kon niet
vervaardigd worden zonder de onontbeerlijke hulp van een aantal personen. Ik wil dan ook
van de gelegenheid gebruik maken deze hiervoor te bedanken.
Allereerst richt ik mijn grote dank aan mijn promotor, Dr. Alexander Van Tongel, en co-
promotor, Prof. Dr. Lieven De Wilde voor de vele hulp bij het verzamelen van responsen, de
vele uitleg, adviezen, bijsturingen en hun onuitputtelijke motivatie en toewijding. Verder wil
ik ook alle artsen van de diensten Orthopedie en Traumatologie en Fyische Geneeskunde en
Revalidatie van het Universitair Ziekenhuis Gent bedanken voor de medewerking bij het
verzamelen van patiëntresponsen, die uiteraard noodzakelijk waren om deze scriptie tot stand
te kunnen brengen. Daarnaast dank ik Dr. Carlos Henriquez en Dr. Marc Vandeweerdt van
het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel, ook voor hun hulp bij het verzamelen van
patiëntresponsen. Uiteraard bedank ik ook alle patiënten en controlepersonen die bereid waren
deel te nemen aan deze studie door de vragenlijst in te vullen.
Een woordje van dank gaat ook uit naar Prof. Koen Ponnet, psycholoog aan de Universiteit
Antwerpen, die zich vrijmaakte om mij te helpen bij het psychologische deel van deze
masterproef, met name het vervaardigen van de vragenlijst en het samenstellen van de
controlepopulatie, alsook voor zijn hulp bij de statistische verwerking. Daarnaast wens ik ook
mijn dank te betuigen aan de studieverpleegkundigen van de dienst Orthopedie en
Traumatologie, mevrouw Patricia Geirnaert en mevrouw Birgit Donck, die mij hielpen bij het
inzamelen en stockeren van de patiëntresponsen.
Tot slot wens ik mijn familie te bedanken, die het mij mogelijk maakten deze studie te
volgen, met in het bijzonder mijn vriend, Diedrik, voor zijn eindeloze steun gedurende mijn
volledige opleiding.
Aurélie Aben
Gent, 25 oktober 2016
IV
Inhoudstafel
Voorwoord ........................................................................................................................... III
Inhoudstafel ......................................................................................................................... IV
Lijst van tabellen ................................................................................................................... V
Lijst van figuren .................................................................................................................... V
Abstract .................................................................................................................................. 1
Inleiding ................................................................................................................................. 3
1. Tenniselleboog ............................................................................................................... 3
2. Tenniselleboog: een psychologische aandoening? ...................................................... 14
3. Big Five Persoonlijkheidsmodel .................................................................................. 15
Methodologie ....................................................................................................................... 19
1. Literatuurstudie ............................................................................................................ 19
2. Studiedesign ................................................................................................................. 19
3. Onderzoekspopulatie ................................................................................................... 19
4. Onderzoeksinstrument ................................................................................................. 20
5. Dataverzameling .......................................................................................................... 23
6. Dataverwerking en -analyse ........................................................................................ 24
Resultaten ............................................................................................................................. 26
1. Gegevensbeschrijving .................................................................................................. 26
2. Gegevensanalyse ......................................................................................................... 30
Discussie ............................................................................................................................... 45
1. Tenniselleboog en persoonlijkheid .............................................................................. 45
2. Tenniselleboog en perfectionisme ............................................................................... 46
3. Tenniselleboog, angst en depressie ............................................................................. 46
4. Tenniselleboog en werkomstandigheden ..................................................................... 47
5. Tenniselleboog en pijnervaring .................................................................................. 48
6. Conclusie en reflectie .................................................................................................. 48
Referentielijst ....................................................................................................................... 49
V
Lijst van tabellen
Tabel 1: Diagnostische criteria voor tenniselleboog ....................................................... 6
Tabel 2: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige kenmerken ........... 15
Tabel 3: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige facetten ................. 16
Tabel 4: Ongepaarde t-toets voor NEO-FFI patiënten versus controles ....................... 30
Tabel 5: Mann-Whitney U test voor NEO-FFI patiënten versus controles ................... 30
Tabel 6: Samenvattende tabel van de scores op de HADS ........................................... 32
Tabel 7: Vergelijking tussen patiënten en controles via de Mann-Whitney U test ....... 34
Tabel 8: Vergelijking tussen patiënten en controles via de ongepaarde t-toets ............ 35
Tabel 9: Samenvattende tabel van de mannelijke scores op de HADS ........................ 36
Tabel 10: Vergelijking tussen mann. pat. en man. contr. via de Mann-Whitney U test . 38
Tabel 11: Vergelijking tussen man. pat. en man. contr. via de ongepaarde t-toets ......... 39
Tabel 12: Samenvattende tabel van de vrouwelijke scores op de HADS ....................... 40
Tabel 13: Vergelijking tussen vr. pat. en vr. contr. via de Mann-Whitney U test .......... 42
Tabel 14: Vergelijking tussen vr. pat. en vr. contr. via de ongepaarde t-toets ................ 43
Lijst van figuren
Figuur 1: Anatomie van tenniselleboog ............................................................................ 3
Figuur 2: Leeftijd en geslacht in de totale patiëntenpopulatie ........................................ 26
Figuur 3: Verdeling van de beroepen in de totale patiëntenpopulatie ............................ 27
Figuur 4: Leeftijd en geslacht in de controlepopulatie ................................................... 28
Figuur 5: Verdeling van de beroepen in de controlepopulatie ........................................ 29
1
Abstract
Doelstelling
Tenniselleboog, een overbelastingsletsel van de extensorpezen uit de dorsale onderarm, komt
frequent voor met een piekincidentie op de beroepsactieve leeftijd. Bijgevolg is
tenniselleboog een belangrijke oorzaak van absenteïsme, en dit meestal van lange duur. Wat
de behandeling betreft zijn er verschillende opties mogelijk, gaande van rust, kinesitherapie
en medicatie tot chirurgie. Desondanks blijft een vijfde van de patiënten klachten ervaren na
verschillende behandelingspogingen. In deze studie wordt dan ook verder onderzoek gevoerd
naar de etiologie van tenniselleboog en naar de factoren die het effect van de therapie nadelig
beïnvloeden. Er wordt met name gekeken of de zogenaamde “tenniselleboogpersoonlijkheid”
bestaat, waarbij bepaalde karakters meer vatbaar zijn voor het krijgen van
tenniselleboogklachten en waarbij die klachten ook langer aanslepen. Aanvullend wordt ook
onderzoek gevoerd naar de invloed van werktevredenheid en werkomstandigheden.
Methodologie
Via een prospectieve case-control studie werd aan tenniselleboogpatiënten, die kwamen
consulteren in het UZ Gent of in het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel vanaf juli 2015
tot en met november 2016, door de behandelende arts gevraagd een persoonlijkheidstest in te
vullen ter plaatse. Om de “tenniselleboogpersoonlijkheid” te kunnen definiëren werd initieel
gebruik gemaakt van de NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI) van Costa en McCrae,
bestaande uit zestig vragen. Om de kans op significantie te verhogen, werd in tweede instantie
overgeschakeld op de Ten-Item Personality Inventory van Gosling et al. (TIPI), bestaande uit
tien vragen. Daarnaast werden items toegevoegd rond gemiddelde en maximale pijnervaring
gedurende de dag, tien vragen rond perfectionisme (Multidimensionele Perfectionisme
Schaal van Frost et al., F-MPS), veertien vragen rond angst en depressie (Hospital Anxiety
and Depression Scale, HADS) en dertig vragen rond werktevredenheid en
werkomstandigheden (Carlson et al.). De controlegroep werd samengesteld uit personen uit
dezelfde leeftijdsklasse en dezelfde beroepssectoren. De gegevens werden verwerkt via IBM
SPSS Statistics 23. Patiëntgegevens werden vergeleken met controlegegevens via de Mann-
Whitney U test en de ongepaarde t-test, al naargelang de normaalheid van de data. Correlaties
2
van de patiëntgegevens met pijnervaring werden nagegaan via de Pearson
correlatiecoëfficiënt en de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt.
Resultaten
De totale patiëntenpopulatie bestond uit 78 mensen, waarvan 41 mannen en 37 vrouwen, en
een gemiddelde leeftijd van 46,94 jaar. De oude folders met de NEO-FFI werden ingevuld
door 27 patiënten, de nieuwe folders werden ingevuld door 51 patiënten. De controlepopulatie
bestond uit 100 personen, waarvan 44 mannen en 56 vrouwen, en een gemiddelde leeftijd van
44,96 jaar. Via de NEO-FFI werden geen significante verschillen gevonden tussen
tenniselleboogpatiënten en controles op vlak van de Big Five persoonlijkheidsdimensies,
zijnde altruïsme, openheid, extraversie, neuroticisme en consciëntieusheid. Via de TIPI werd
echter wel een significant verschil gevonden tussen beide groepen voor het domein altruïsme.
Tenniselleboogpatiënten scoren hier significant lager op dan controles. Op vlak van
perfectionisme scoren patiënten, vooral mannen, significant hoger dan controles, alsook op
het subdomein positief perfectionisme. Via de HADS werd gevonden dat patiënten significant
hoger scoren op het domein depressie dan controles. Op werkvlak geven
tenniselleboogpatiënten een significant hogere werkbelasting aan (vooral mannen) en een
significant lagere mate van autonomie (vooral vrouwen). Ook geven patiënten een hogere
mate van kortcyclisch werk aan. Tot slot geven vrouwelijke patiënten een significant lagere
mate van contact met collega’s aan. Op de andere werkdomeinen, zijnde de impact van het
werk op het privéleven, de impact van het privéleven op het werk, informatievoorziening en
afwisselende taken, werd geen significant verschil gevonden. Ook werktevredenheid toonde
geen significant verschil en is in beide groepen relatief hoog.
Discussie
Er kan geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten wijzen in de richting van een
mogelijke relatie van tenniselleboog met de psyche van de patiënt. Desalniettemin worden
deze onvoldoende sterk bevonden om te kunnen besluiten tot het bestaan van een specifieke
“tenniselleboogpersoonlijkheid”. Mogelijks kan dit verklaard worden door een te kleine
steekproefpopulatie. Bij een groter aantal deelnemers zouden wellicht kleinere verschillen
tussen patiënten en controles gevonden kunnen worden. Verder onderzoek hieromtrent is dan
ook aanbevolen.
3
Inleiding
1. Tenniselleboog
1.1. Definitie
Tenniselleboog is een pijnlijke aandoening van de extensorpezen in de dorsale onderarm, die
aanhechten ter hoogte van de laterale epicondyl van de humerus. Daarom wordt het letsel ook
wel benoemd als epicondilitis lateralis. (1-10)
1.2. Anatomie
De pezen die bij tenniselleboog betrokken kunnen zijn, zijn deze van de m. extensor carpi
radialis brevis en longus (ECRB en ECRL). Beide pezen hebben een gemeenschappelijke
oorsprong op de laterale zijde van het ellebooggewricht en staan in voor extensie van de pols.
Cyriax onderscheidt vier types van tenniselleboog. Bij het eerste type situeert de pathologie
zich ter hoogte van de oorsprong van de ECRL. Bij het tweede, derde en vierde type bevindt
de pathologie zich respectievelijk ter hoogte van de oorsprong, de pees en de spier-pees
overgang van de ECRB. In ruim 90 procent van de gevallen gaat het om het tweede type. Als
reden voor het frequenter aangetast zijn van de ECRB kan de kleinere insertieoppervlakte van
deze pees op de laterale epicondyl aangehaald worden, waardoor die zone zwaarder belast
wordt. Bovendien bestaan er fibreuze verbindingen tussen beide spieren, zodat de ECRB bij
extensie van de ECRL bijkomend belast zal worden. (1, 7, 10)
Figuur 1: Anatomie van tenniselleboog (bron: https://knoxorthopedic.com)
4
1.3. Epidemiologie
Laterale epicondilitis is een frequente oorzaak van elleboogpijn, met een jaarlijkse incidentie
van 10 tot 30 gevallen per 1000 volwassenen en een piekincidentie op de leeftijd tussen 35 en
55 jaar. (1-8, 10-12) Aangezien de aandoening frequent voorkomt op beroepsleeftijd, is het
een belangrijke oorzaak van absenteïsme. Bovendien gaat het in de meerderheid van de
gevallen om langdurig absenteïsme, zodat tenniselleboog een zware economische last met
zich meebrengt. (12-15) Het letsel komt frequent voor bij personen met manueel intensieve
beroepen (o.a. verpleegkundigen, schoonmaakpersoneel, gebruik van vibrerende werktuigen).
(6, 8, 9, 13, 14, 16) Verder komt de aandoening ongeveer evenveel voor bij vrouwen als bij
mannen en in de meerderheid van de gevallen gaat het om de dominante arm. (1, 3, 6, 7, 10)
1.4. Etiologie
In de meerderheid van de gevallen kan geen duidelijke voor de hand liggende oorzaak
aangeduid worden, maar spelen verschillende factoren een rol, waaronder overbelasting van
de polsstrekkers of supinatiespieren, repetitieve bewegingen van de onderarm en de pols
(vooral in beroepsverband), zwaar tilwerk, flexibiliteitsproblemen, veroudering, slechte
bloedcirculatie en psychologische factoren. (1-6, 8-10, 12-14, 16) Ondanks de benaming
“tenniselleboog”, zijn het dus niet enkel tennissers die deze aandoening kunnen krijgen. (1, 7,
9, 10) Minder dan tien procent van alle patiënten zouden tennissers zijn. In dat geval liggen
een slechte backhand techniek en een te zwaar racket aan de basis. (7)
1.5. Pathogenese
Voorheen werd aangenomen dat laterale epicondilitis een tendinitis was, zijnde een
inflammatie van pezen. Tegenwoordig is echter histopathologisch aangetoond dat er geen
inflammatoire cellen in het letsel aanwezig zijn. Daarom wordt de aandoening momenteel
beschouwd als een tendinosis, zijnde een degeneratief proces. (1, 7, 17, 18)
Overbelasting en repetitieve bewegingen veroorzaken herhaaldelijke microtraumata ter
hoogte van de aanhechting van de strekpezen van de onderarm op de laterale epicondyl. Dit
veroorzaakt een opstapeling van ongeorganiseerd collageen of littekenweefsel met invasie van
fibroblasten en vasculaire granulatie. Dit fenomeen wordt angiofibroblastische hyperplasie
5
genoemd. (1, 4, 7, 18) Het littekenweefsel is stugger en minder sterk dan het oorspronkelijk
weefsel, waardoor elke beweging die kracht zet op de gestrekte pols pijnlijk kan zijn,
aangezien dit de belasting van de aangetaste strekpezen doet toenemen. Daarnaast wordt de
pijn bij tenniselleboog voor een deel ook veroorzaakt door de verhoogde aanwezigheid van
neurotransmitters, zoals glutamaat, die de pijnrespons sensitiseren en ook door de verhoogde
aanwezigheid van lactaat, dat directe chemische irritatie geeft. (1)
Recent werd gesuggereerd dat naast degeneratie ook ondergebruik of “stress shielding” een
rol kan spelen in de pathogenese van tenniselleboog. Hierbij worden bepaalde secties van de
pees minder belast, wat kan leiden tot een structurele verzwakking van de pees, zodat deze
meer vatbaar is voor aantasting. (1)
Daarnaast is het zo dat spierpezen in vergelijking met de spieren een meer beperkte
bloedvoorziening hebben. Bovendien komt de aandoening vooral voor in de vierde
levensdecade, een leeftijd waarop een vermindering van de doorbloeding ter hoogte van de
spierpezen wordt gezien. Langdurig aanhoudende spiercontractie maakt de pezen avasculair
met als gevolg een afname van de kwaliteit en een verhoogde gevoeligheid van het weefsel
voor schade. (1, 10, 19)
Repetitieve bewegingen kunnen ook leiden tot zogenaamde hyperthermische beschadiging
van de pezen, aangezien repetitief gebruik ervan een lokale temperatuurstijging kan
veroorzaken tot tien procent. Een andere mogelijke theorie is dat schade aan de pees leidt tot
de vrijstelling van proteïnekinasen, die instaan voor apoptose. Er wordt nog volop onderzoek
gedaan naar andere mogelijke verklaringstheorieën over het ontstaan van laterale
epicondilitis, onder andere op niveau van de genexpressie. (1)
1.6. Kliniek
Tenniselleboog leidt tot pijn, functiestoornissen en krachtsvermindering van de
polsextensoren tengevolge van pijninhibitie. In de overgrote meerderheid van de gevallen zijn
er geen echte inflammatoire tekenen zoals zwelling, warmte of roodheid. De intensiteit van de
pijn kan sterk variëren van patiënt tot patiënt, gaande van mild en transiënt, enkel bij bepaale
bewegingen tot een ernstige pijn die constant aanwezig is en op die manier de patiënt hindert
bij zijn dagelijkse activiteiten. Bij sommige patiënten kan de pijn zo hevig zijn dat zelfs de
6
nachtrust erdoor verstoord wordt. Typische activiteiten waarbij de patiënt pijn kan ervaren
tengevolge van zijn tenniselleboog, zijn het uitwringen van een dweil, het gebruiken van een
schroevendraaier en het uitschenken van koffie. Indien de oorzaak van het letsel in het tennis
te vinden is, zal vooral de backhand pijnlijk zijn. Dit zijn allemaal bewegingen die gepaard
gaan met een extensie van de pols. De pijn is in de meerderheid van de gevallen
gelokaliseerd ter hoogte van de beenderige prominentie van de laterale epicondyl en straalt
dikwijls uit in de richting van de dorsale onderarm, zelden in de richting van de bovenarm. (1,
6-10, 12)
1.7. Diagnose
1.7.1. Klinisch onderzoek
In de meerderheid van de gevallen volstaat een klinische diagnose op basis van de symptomen
en de bevindingen bij fysieke examinatie. Het klinisch onderzoek van tenniselleboog heeft
immers een hoge specificiteit en een aanvaardbare sensitiviteit. Bij inspectie van de elleboog
worden meestal geen afwijkende zaken waargenomen, maar bij palpatie wordt typisch lokale
drukpijn vastgesteld ter hoogte van de laterale epicondyl. Bij het bewegingsonderzoek tegen
weerstand en het actief en passief bewegingsonderzoek van de extensorspieren in de
onderarm kan pijn optreden. Er kan gebruik gemaakt worden van de “stoeltest” om de pijn uit
te lokken. Hierbij wordt aan de patiënt gevraagd een stoel op te heffen aan de leuning met de
onderarm in pronatie. (1, 6-10) De criteria waaraan iemand moet voldoen om de diagnose
“tenniselleboog” te krijgen, ook wel de triade van de tenniselleboog genoemd, zijn opgelijst
in volgende tabel. (6, 8, 20, 21)
Tabel 1: Diagnostische criteria van tenniselleboog
Triade van de tenniselleboog
- Drukpijnlijkheid ter hoogte van de laterale epicondyl
- Pijnlijke dorsiflexie van de pols tegen weerstand (vooral bij extensie van de elleboog)
- Pijnlijke elongatie van de extensorpezen via een maximale passieve extensie van de
elleboog, endorotatie en retroflexie van de schouder, palmaire flexie en ulnaire deviatie
van de pols.
7
1.7.2. Gespecialiseerd onderzoek
In eerder zeldzame gevallen, wanneer de diagnose niet zo voor de hand liggend is, kan
gebruik gemaakt worden van meer gespecialiseerde onderzoeken, onder andere een
bloedonderzoek ter exclusie van een infectieuze oorzaak of inflammatoire arthropathie.
Verder kan ook een beroep gedaan worden op beeldvormingstechnieken om de omvang van
de weefselbeschadiging te evalueren en om andere oorzaken uit te sluiten. Ten eerste kan een
radiografisch beeld van de elleboog allerhande overige botpathologieën uitsluiten. In geval
van tenniselleboog kunnen op radiografie uitzonderlijk milde verkalkingen gezien worden in
het zachte weefsel boven de aanhechting van de extensorpezen. Ten tweede kan echografie
structurele veranderingen in de spierpezen aantonen en kan Doppler echografie nieuwvorming
van bloedvaten detecteren. Tot slot kan er ook gebruik gemaakt worden van MRI, maar dat is
meestal overbodig. Het kan eventueel degeneratief weefsel en scheurtjes in de pezen
aantonen. Toch moet hierbij opgemerkt worden dat geen enkele abnormaliteit op
beeldvorming het klinische oordeel kan of mag vervangen. Deze abnormaliteiten komen
immers niet altijd overeen met de klinische symptomen. Bovendien kan bij een langbestaande
tenniselleboog de beeldvorming negatief zijn, terwijl er nog steeds klachten zijn (1, 6, 7, 10)
1.8. Therapie
De aandoening is dikwijls zelflimiterend binnen het jaar mits voldoende rust. (1, 4, 7, 8, 10,
22) Voor patiënten met hardnekkige, ernstigere klachten worden heel wat verschillende niet-
operatieve behandelingswijzen frequent toegepast. Er wordt typisch overgegaan tot
chirurgisch ingrijpen bij persisterende ernstige pijnklachten na zes tot twaalf maanden onder
conservatieve behandeling. De behandeling heeft in de eerste plaats tot doel om de pijn te
controleren en te verminderen, om op die manier terug te keren tot een normale functie wat
betreft mobiliteit, spierkracht en conditie, maar ook om verdere histologische en klinische
achteruitgang te voorkomen. (1, 6, 7, 9, 17)
1.8.1. Rust en immobilisatie van de elleboog
Gipsimmobilisatie wordt slechts zeer zelden toegepast, omwille van het risico op verstijving
van de elleboog. Relatieve rust is aangewezen, waarbij uitlokkende bewegingen en
activiteiten moeten vermeden worden. Elleboogondersteuning met braces of via taping zou de
8
spanning in de extensoren van de onderarm verminderen, maar het gebruik ervan bij
tenniselleboog is controversieel. (1, 7, 10)
1.8.2. Fysiotherapie
Verschillende fysiotherapeutische methoden zijn beschreven, waaronder lokale diepe dwarse
fricties volgens Cyriax, wat neerkomt op een diepe weefsel massage. Dit wordt voornamelijk
toegepast om adhesies tegen te gaan bij lang bestaande tenniselleboogklachten. In chronische
gevallen is het ook aangewezen de mobiliteit te verbeteren via stretching en passieve
mobilisatie. Er kan ook gebruik gemaakt worden van de Mills manipulatie, wat een
combinatie van terminale mobilisatie en articulaire manipulatie inhoudt. Recent wordt ook
aandacht geschonken aan excentrische spiertraining, wat zowel pijn als kracht zou kunnen
verbeteren. (7, 10, 23)
1.8.3. Anti-inflammatoire farmaca
Lokale of perorale niet-steroïdale anti-inflammatoire farmaca (NSAID’s) kunnen de pijn bij
een acute opstoot tijdelijk verlichten, door een analgetisch effect of door de inflammatie in het
omgevende weefsel te verminderen. Toch is het gebruik hiervan bij tenniselleboog
controversieel en verbeteren ze de langetermijns outcome niet. (1, 6-10)
1.8.4. Injecties
1.8.4.1. Corticosteroïden
Historisch gezien werd gebruik gemaakt van injecties met lidocaine, alcohol en fenol of
carbolzuur in de behandeling van tendinopathieën. Deze methoden zijn tegenwoordig reeds
verlaten. (19) Plaatselijke injectie van corticosteroïden, al of niet met een anestheticum, is
heden de meest toegepaste vorm. Deze injectie kan toegediend worden op verschillende
plaatsen in de pezen, wat de bloedcirculatie zou bevorderen. Op korte termijn blijken
corticosteroïdinjecties een betere outcome te hebben dan de perorale niet-steroïdale farmaca,
maar op langere termijn blijkt deze methode nog minder effectief te zijn. (1, 6-10) Bovendien
moeten de infiltraties voldoende diep gegeven worden, zoniet is er een risico op subcutane
vetnecrose en huidatrofie. Ook het gebrek aan een inflammatoire component in de
9
pathogenese van tenniselleboog plaatst een vraagteken bij het nut van corticosteroïdinjecties
en heeft geleid tot een toenemend gebruik van andere types injecties. (6, 10, 24)
1.8.4.2. Botuline toxine
Injecties met botuline toxine, een presynaptische acetylcholine blokker, in de aanhechting van
de aangetaste pezen zouden een vermindering van de pijnklachten kunnen geven vanaf vier
tot twaalf weken. Het toxine werkt door een tijdelijke partiële paralyse van de polsextensoren
te bewerkstelligen, die twee tot vier maanden zou kunnen aanhouden. (1, 7, 19) Deze
omkeerbare verlamming laat heling toe en verhindert het ontstaan van nieuwe microtraumata
in het peesweefsel, hoewel regelmatig spierzwakte van pols- en vingerextensoren wordt
opgemerkt. Resultaten voor wat betreft pijnstilling zijn tegenstrijdig. (19)
1.8.4.3. Autoloog bloed
Autoloog bloed, gecombineerd met lidocaïne, zou het helingsproces stimuleren wanneer dit
geïnjecteerd wordt ter hoogte van het aangetaste weefsel. Deze techniek vloeit voort uit de
veronderstelling dat de betere resultaten na ingrepen zoals geforceerde manipulatie,
traumatische injecties en percutane release, te wijten zijn aan de inwendige bloedingen die op
die behandelingen volgen. Door autoloog bloed ter plaatse te injecteren, zouden de nodige
cellulaire en humorale mediatoren voor heling aangetrokken worden. Deze techniek zou
doeltreffender zijn dan corticosteroïdinjecties in de behandeling van tenniselleboog, zowel op
korte als op lange termijn. Nevenwerkingen zijn minimaal, met kortdurende pijn na injectie
als de voornaamste. (1, 7, 19)
1.8.4.4. Autoloog geconditioneerd plasma
Er kan ook overgegaan worden tot injecties met autoloog geconditioneerd plasma. Autoloog
geconditioneerd plasma, ofwel platelet-rich plasma (PRP) is een concentraat van trombocyten
of bloedplaatjes, en is bijgevolg tot acht keer rijker aan groeifactoren die het genezingsproces
zouden kunnen bevorderen, in vergelijking met autoloog bloed. Dit concentraat wordt
bekomen door bloed te trekken van de patiënt zelf, dat vervolgens gecentrifugeerd wordt en
nadien terug ingespoten wordt bij de patiënt ter hoogte van de laterale epicondyl. Dit kan al of
niet in combinatie met een lokaal anestheticum toegediend worden. Het toegediende
10
concentraat lokt een inflammatoire reactie uit in de ontvanger en zorgt voor de toevoer van
voedingsstoffen en andere componenten nodig voor het genezingsproces. De resultaten zijn
vergelijkbaar met die van autoloog bloed. (1, 7, 19)
1.8.4.5. Hyaluronzuur
Hyaluronzuur is een humaan glycosaminoglycaan dat onder andere voorkomt in bindweefsel
en fungeert als een pro-inflammatoire mediator. Intra-articulaire injecties met hyaluronzuur
worden vooral gebruikt in het kader van osteoarthritis, maar ook in de behandeling van
tenniselleboog, wordt er meer en meer aandacht aan geschonken. Het werkingsmechanisme is
nog niet volledig ontrafeld, maar de hypothese luidt dat hyaluronzuur een inflammatoire
helingsrespons in gang zet. Meer onderzoek is nodig naar werkingsmechanisme en
effectiviteit van deze techniek. (19)
1.8.4.6. Polidocanol
Polidocanolinjecties worden klassiek gebruikt in de behandeling van varices, omwille van het
scleroserend effect van polidocanol. De toepassing bij tenniselleboog steunt op de
veronderstelling dat de pijnklachten mede het gevolg zijn van neovascularisatie ter hoogte van
de oorsprong van de strekpezen. Bijgevolg zou het injecteren van een sclerosans een
pijnstillend effect kunnen hebben. Ook hier is nog verder onderzoek nodig naar
doeltreffendheid van de therapie. (19)
1.8.4.7. Prolotherapie
Bij prolotherapie worden multipele injecties van een irriterend of scleroserend agens
toegediend over een periode van een aantal weken, met de bedoeling de pijn te verlichten.
Verschillende substanties kunnen gebruikt worden als prolotherapeutische injecties,
waaronder hypertonische dextrose. Deze laatste zorgt ervoor dat nabijgelegen cellen
ruptureren na injectie omwille van een osmotisch effect. Effectiviteit dient nog verder
geëxploreerd te worden. (19)
11
1.8.5. Extracorporele shock wave therapie
Extracorporele shock wave therapie (ESWT) houdt een behandeling in van de pijnlijke plek
met schokgolven aan hoge energie. Het onderliggende mechanisme is nog niet helemaal
duidelijk, maar de therapie zou wellicht een analgetisch effect geven door hyperstimulatie.
Door de schokgolven zouden in het slecht gevasculariseerde weefsel immers microtraumata
ontstaan, die aanleiding geven tot nieuwvorming van bloedvaten en celgroei en zo
weefselheling zouden bevorderen. De resultaten zijn echter tegenstrijdig. (1, 7, 10, 25)
1.8.6. Lasertherapie
Laserbehandeling maakt gebruik van het feit dat laserlicht de collageen- en ATP-productie
kan stimuleren binnenin de pees, alsook de doorbloeding, de lymfedrainage en de aanmaak
van endorfines. Aan een optimale dosis en met een ideale golflengte zou dit kunnen bijdragen
tot pijnverlichting op korte termijn. (6, 8)
1.8.7. Acupunctuur
Ook acupunctuur (dry of wet needling) zou kunnen bijdragen tot gunstige resultaten op korte
termijn. Daarbij wordt uitgegaan van het idee dat er bij tenniselleboog pijnlijke verhardingen
in het peesweefsel ontstaan, die triggerpunten worden genoemd. Bij dry needling wordt een
steriele acupunctuurnaald ingebracht ter hoogte van die triggerpunten, met de bedoeling deze
uit te schakelen. Bij wet needling wordt bijkomend een lokaal anestheticum ingespoten in het
triggerpunt. (6, 8)
1.8.8. Chirurgie
Bij falen van de niet-operatieve behandelingen kan overgegaan worden tot chirurgie.
Verschillende chirurgische technieken zijn reeds beschreven, waaronder de percutane
methode, de open operatie en de arthroscopie. Recidieven komen evenwel voor en het
resultaat van de operatie neemt af naarmate het aantal ingrepen toeneemt. (3, 4, 7, 9, 10)
12
1.8.8.1. Open techniek
De open operatie wordt het meest frequent toegepast, meer specifiek de procedure volgens
Nirschl en Pettrone. (7, 18) Hierbij wordt een huidincisie gemaakt van ongeveer drie cm ter
hoogte van de laterale epicondyl, waarbij de verbinding van de pees van de m. extensor carpi
radialis longus met de gemeenschappelijke uitloper van de extensorpezen zichtbaar gemaakt
wordt en vervolgens gescheiden. Zo wordt de dieper gelegen pees van de m. extensor carpi
radialis brevis zichtbaar en deze ziet er dikwijls grijs, oedemateus en brokkelig uit. (7) De
oorsprong van deze pees is soms moeilijk te onderscheiden van deze van de m. extensor
digitorum communis. Het granulatie- en fibreus weefsel wordt gedebrideerd. Hierbij kan het
nodig zijn dat er aangetast weefsel verwijderd wordt van de oorsprong van de m. extensor
carpi radialis longus of brevis, of zelfs van de m. extensor digitorum communis. Bovendien
kan bij deze ingreep ook een portie van de laterale epicondyl weggenomen worden met een
boor via een laterale epicondylectomie, hoewel sommige onderzoekers hiertegen gekant zijn.
(18) Vervolgens wordt het extensormechanisme terug hersteld en de huid gesloten. (7) Ook
hier bestaat onenigheid over de manier waarop dit best gebeurt. Sommige artsen zijn
voorstander van het gebruik van de m. anconeus, die ontspringt dorsaal op de laterale
epicondyl en het ligamentum collaterale radiale, om het weefseldefect te overdekken.
Anderen opteren dan weer voor hechtdraad ankers om het defect te herstellen. (18)
De open operatie geeft het voordeel van een betere visualisatie van de te opereren regio.
Daartegenover staan een hoger risico op complicaties en een langere recuperatieperiode,
omwille van de invasiviteit van de techniek. (7) Mogelijke complicaties zijn zenuwschade
(vooral uitval van de n. radialis), wondproblemen, infectie en verlies aan
bewegingsmogelijkheid. De elleboog heeft immers de beruchte eigenschap om
postchirurgisch stijf te worden. (18)
1.8.8.2. Percutane techniek
Bij de percutane methode, voor het eerst beschreven door Baumgard en Schwartz, wordt een
incisie gemaakt van ongeveer één cm ter hoogte van het anterieure en centrale deel van de
laterale epicondyl. Op die manier wordt de gemeenschappelijke oorsprong van de
extensorpezen blootgelegd en vervolgens gescheiden. Hierbij wordt geen aangetast weefsel
verwijderd of peesweefsel hersteld. De belangrijkste voordelen van deze techniek zijn de
13
kleine incisie en de korte herstelperiode. (7, 18) Gelijkaardige procedures waarbij gebruik
gemaakt wordt van een radiofrequente probe of echogeleide microresectie, zijn beschreven.
Bij een percutane radiofrequente thermale ablatie wordt aangetast spierweefsel verwijderd via
een micro-tenotomie met behulp van een radiofrequente elektrode. In tegenstelling tot de
overige chirurgische technieken, hoeft hier geen huidincisie gemaakt te worden. (1, 26)
1.8.8.3. Arthroscopische techniek
Tot slot is ook arthroscopische chirurgie een mogelijke behandeling van tenniselleboog,
hoewel deze nog ter discussie staat. Via een kijkoperatie kan de orthopedisch chirurg het
ellebooggewricht nakijken op afwijkingen en aantasting en kan hij deze ook behandelen.
Daarvoor worden twee of drie kleine incisies gemaakt, waarvan één bedoeld is voor de
camera en de andere voor de operatie-instrumenten. De gewrichtsholte wordt daarbij gevuld
met een steriele oplossing van saline. Deze techniek is veel minder ingrijpend dan de
klassieke open operatie, met een geringer risico op complicaties zoals vochtophoping en
weefselschade, en een sneller herstel. (18)
1.8.9. Consensus
Ondanks deze behandelingsopties is er tot op de dag van vandaag nog geen gestandaardiseerd
behandelingsprotocol en is er nog steeds onvoldoende evidentie van effectiviteit voor elk van
de conservatie behandelingen voor tenniselleboog. Het blijft immers onduidelijk of
conservatieve therapieën enig voordeel bieden op middellange en lange termijn ten opzichte
van geen therapie en enkel observeren. Bijgevolg zijn de meeste conservatieve therapieën
louter observationeel en eerder gebaseerd op een wait-and-see-beleid. (1, 2, 4, 5, 7, 17, 19)
Ook voor de chirurgische interventies zijn er tot op heden nog geen overtuigende resultaten
die aantonen welke techniek het meest effectief is en zijn er nog geen duidelijk omschreven
indicaties om over te gaan tot chirurgie. (3, 6, 8) Er is een niet te negeren groep van patiënten
die significante klachten blijft ervaren ondanks verschillende behandelingspogingen. (1-5)
Bovendien brengen deze mogelijke therapieën extra kosten met zich mee, die hoog kunnen
oplopen, zowel voor de patiënt, als voor de maatschappij. Daarbij is er ook het risico op een
slechter resultaat dan voordien en op potentiële bijkomende morbiditeit en complicaties. (17,
18)
14
2. Tenniselleboog: een psychologische aandoening?
Het gebrek aan evidentie van een effectieve behandeling voor tenniselleboog suggereert dat er
nood is aan meer onderzoek naar de etiologie van de aandoening en naar de factoren die het
effect van therapie nadelig kunnen beïnvloeden. Een vijfde van de tenniselleboogpatiënten
zijn immers niet geholpen met alleen lichamelijke behandeling en hebben na een jaar
conservatieve therapie nog persisterende pijnklachten. (1-5, 17)
De vraag die daarbij gesteld wordt is of er bij die patiënten meer aan de hand zou kunnen zijn
dan louter de lichamelijke klachten. Zou hier ook een psychologische component in betrokken
kunnen zijn? Het aantal studies dat de invloed van psychosociale factoren op de aandoening
heeft onderzocht, is tot op heden nog beperkt. Wel is reeds aangetoond dat een aantal
beroepsfactoren zoals een gebrek aan sociale ondersteuning, gebrekkige beroepscontrole,
mentaal veeleisend werk en lage werktevredenheid het risico op tenniselleboog kunnen
verhogen, en dit vooral bij vrouwen. (8, 14, 15)
Ook werd reeds gevonden dat er een positieve relatie bestaat tussen tenniselleboogklachten en
klachten van angst en depressie, hoewel er nog onduidelijkheid bestaat over de richting van
die relatie. Ligt de psychopathologie aan de basis van het ontstaan van tenniselleboogklachten
of ontwikkelen mensen net psychopathologie tengevolge van hun tenniselleboog? Er wordt
ook gesuggereerd dat de relatie in twee richtingen zou kunnen werken, waarbij personen met
een voorgeschiedenis van depressie minder goed zouden kunnen omgaan met pijnlijke,
fysieke aandoeningen. Bovendien zouden deze personen ook een hogere mate van pijn
rapporteren en door een langdurige pijnervaring zouden de depressieve klachten opnieuw
gevoed kunnen worden, waardoor uiteindelijk een vicieuze cirkel kan ontstaan. (2, 15, 22)
Het doel van deze masterproef is dan ook om na te gaan of er zoiets bestaat als een
“tenniselleboogpersoonlijkheid”, waarbij bepaalde karakters of types van persoonlijkheid
meer vatbaar zouden zijn voor het krijgen van klachten geassocieerd met een tenniselleboog
en waarbij die klachten ook langer aanslepen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de invloed
van werktevredenheid en werkomstandigheden. Dit gebeurt door het psychologisch profiel
van tenniselleboogpatiënten te vergelijken met dat van gezonde controles.
Indien een verband gevonden wordt, zou dit een verklaring kunnen zijn voor de aanslepende
klachten bij patiënten ondanks therapie en daarbovenop zou dit kunnen bijdragen tot de
ontwikkeling van een psychologische behandeling voor tenniselleboog, naast de lichamelijke.
15
3. Big Five Persoonlijkheidsmodel
3.1. Algemeen
Om de tenniselleboogpersoonlijkheid te kunnen definiëren, wordt uitgegaan van het Big Five
Persoonlijkheidsmodel. Het Big Five Persoonlijkheidsmodel is een vijf-dimensionele
representatie van de persoonlijkheidsstructuur. In de psychologie is het de meest
geaccepteerde persoonlijkheidstaxonomie. Volgens psychologen bezit iedere persoon over elk
van de vijf persoonlijkheidsdimensies in meerdere of mindere mate. Weliswaar is het zo dat
verschillende onderzoekspsychologen verschillende “Big Fives” gedefinieerd hebben in de
loop van de jaren. Voor deze thesis wordt uitgegaan van het meest gebruikte model, namelijk
dat van Costa en McCrae (1985), dat eigenlijk een consensus is van de voorheen
gedefinieerde “Big Fives”. Dit model gaat uit van de vijf basisdimensies samengevat in tabel
2. (27-32)
Tabel 2: Big Five persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige kenmerken
Deze dimensies zijn allen bipolair en mensen bevinden zich typisch ergens tussen de twee
extremen. Zo zijn mensen slechts zeer uitzonderlijk volledig extra- of introvert, maar meestal
iets tussen de twee. Bovendien kunnen iemands persoonlijkheidsdimensies licht wijzigen met
de leeftijd. Er wordt immers hoger gescoord op de dimensies consciëntieusheid en altruïsme
Dimensie Kenmerken
Extraversie (E) Actief, assertief, energiek, enthousiast,
sociaal, spraakzaam.
Altruïsme (A) Dankbaar, vergevingsgezind, genereus,
aardig, sympathiek, behulpzaam, vertrouwen.
Consciëntieusheid (C) Efficiënt, georganiseerd, betrouwbaar,
verantwoordelijk, productief.
Neuroticisme (N) Angstig, gespannen, emotioneel onstabiel,
bezorgd, onzeker, depressief, gefrustreerd.
Openheid (O) Artistiek, nieuwsgierig, fantasierijk,
inzichtelijk, origineel, brede interesses.
16
met het ouder worden, met in het late leven terug een lichte daling. Verder wordt er lager
gescoord op de dimensies neuroticisme, openheid en extraversie met het ouder worden. (32)
Omdat elke bredere persoonlijkheidseigenschap samengesteld is uit verschillende aspecten
van persoonlijkheid, verdeelden Costa en McCrae de vijf basisdimensies nogmaals in in elk
zes facetten, dertig facetten in totaal, zoals samengevat in tabel 3. (28)
Tabel 3: Big Five Persoonlijkheidsdimensies en overeenkomstige facetten
Dimensie Facetten
Extraversie (E)
E1: Hartelijkheid
E2: Sociabiliteit
E3: Dominantie
E4: Energie
E5: Avonturisme
E6: Vrolijkheid
Altruïsme (A)
A1: Vertrouwen
A2: Oprechtheid
A3: Zorgzaamheid
A4: Inschikkelijkheid
A5: Bescheidenheid
A6: Medeleven
Consciëntieusheid (C)
C1: Doelmatigheid
C2: Ordelijkheid
C3: Betrouwbaarheid
C4: Ambitie
C5: Zelfdiscipline
C6: Bedachtzaamheid
Neuroticisme (N)
N1: Angst
N2: Ergernis
N3: Depressie
N4: Schaamte
N5: Impulsiviteit
N6: Kwetsbaarheid
Openheid (O)
O1: Fantasie
O2: Esthetiek
O3: Gevoelens
O4: Veranderbereidheid
O5: Ideeën
O6: Waarden
17
Hieronder volgt een uitgebreide bespreking van de vijf basisdimensies.
3.2. Extraversie – Gerichtheid op de buitenwereld
Personen die hoog scoren op het domein extraversie worden aanzien als opgewekte,
enthousiaste, optimistische, praatgrage en energieke mensen. Zij nemen in de regel graag het
voortouw in sociale situaties. Een lage score op dit domein staat gelijk aan “introversie”,
zijnde stille, gereserveerde, teruggetrokken en verlegen personen. (29)
3.3. Altruïsme – Gerichtheid op de ander
De factor altruïsme houdt karaktertrekken in zoals naastenliefde, koestering en emotioneel
ondersteunend zijn, alsook het vermogen om te geloven dat anderen behulpzaam kunnen zijn
wanneer noodzakelijk. Het wordt ook wel gezien als de neiging van een persoon om te
streven naar harmonie en het vermijden van conflicten. Iemand die hier hoog op scoort, zal
geen of weinig moeite hebben om anderen te vertrouwen. Iemand die laag scoort op deze
dimensie wordt gekenmerkt door vijandigheid, onverschilligheid ten opzichte van anderen en
jaloezie. In tegenstelling tot iemand die hoog scoort op de dimensie altruïsme, hebben deze
personen in de regel moeite om anderen te vertrouwen en ontwikkelen zij sneller een gevoel
van wantrouwen. Er wordt ook wel gesproken over “vriendelijke meegaandheid” versus
“vijandige nalatigheid”, zodat deze dimensie eigenlijk het onderscheid maakt tussen “goed en
slecht”. (29)
3.4. Consciëntieusheid – Gerichtheid op het resultaat
Personen die hoog scoren op het domein consciëntieusheid zouden goed in staat zijn
impulsief gedrag onder controle te houden en zijn efficiënt, betrouwbaar en hebben oog voor
detail. Deze dimensie stelt mensen in staat hun gedrag te organiseren in functie van het
geweten, en staat bijgevolg voor zelfdiscipline, doelbewustheid en bedachtzaamheid.
Bovendien worden deze personen gezien als ijverige, hardwerkende, doelstrevende mensen.
Overigens zijn zij georganiseerd en verkiezen zij bijgevolg planning boven spontaan gedrag.
Personen die laag scoren op deze dimensie worden beschouwd als zijnde gemakkelijk in de
omgang, zorgeloos, meer spontaan en misschien zelfs chaotisch. (29)
18
3.5. Neuroticisme – Emotionele instabiliteit
De dimensie neuroticisme of emotionele instabiliteit beschrijft individuele verschillen in de
ervaring van stress en leed. Personen die hoog scoren op dit domein hebben de neiging om
makkelijker negatieve emoties te ervaren, zoals woede, angst, depressie en kwetsbaarheid.
Bijgevolg zouden deze mensen een hoger risico hebben op de ontwikkeling van verschillende
psychiatrische stoornissen. Zij zien sneller gevaar en bedreigingen en zijn bijgevolg
makkelijker ongerust. Ook worden ze beschouwd als onzekere personen, die niet vaak risico’s
nemen. Bovendien klagen deze personen ook meer frequent over somatische problemen en
kunnen zij deze problemen niet goed plaatsen en verwerken (ineffectieve coping). Personen
die daarentegen laag scoren op het domein neuroticisme worden beschouwd als rustige,
emotioneel stabiele, goedgehumeurde en ontspannen mensen. (29)
Aangezien reeds aangetoond is dat er een verband bestaat tussen tenniselleboogklachten en
klachten van angst en depressie, wordt verwacht dat er ook een verband bestaat met een hoge
score op het domein neuroticisme.
3.6. Openheid – Gerichtheid op het nieuwe
Openheid wordt gedefinieerd door items zoals inventiviteit, nieuwsgierigheid, fantasie,
opmerkzaamheid, creativiteit, intellectuele en artistieke interesses. Personen die hier hoog op
scoren staan in de regel open voor nieuwe ideeën, avonturen en ervaringen en zijn
nieuwsgierig om nieuwe zaken te proberen. Zij gaan graag uitdagingen aan, nemen graag
risico’s en zien daarin over het algemeen meer voordelen dan nadelen. Daartegenover worden
personen die laag scoren op de dimensie openheid beschouwd als voorzichtige, consistente
mensen. Bovendien zou deze dimensie het onderscheid maken tussen personen die de
voorkeur geven aan variatie in hun leven en personen die eerder nood hebben aan een strikte
dagelijkse routine. (29)
19
Methodologie
1. Literatuurstudie
Alvorens het experimenteel onderzoek aangevat werd, gebeurde een uitgebreid
literatuuronderzoek rond tenniselleboog en de Big-Five persoonlijkheidsdimensies. Hiervoor
werd de databank Pubmed gebruikt. De Booleaanse operatoren “AND” of “OR” werden
ingegeven, gecombineerd met één of meerdere van de volgende zoektermen: “tennis elbow”,
“lateral epicondylitis”, “diagnosis”, “therapy”, “treatment”, “epidemiology”, “occupation”,
“work”, “etiology”, “psychology”, “big five”, ‘big five personality”, “big five personality
traits”, “big five personality test”, “five factor model”. De zoekopdracht werd verfijnd tot
artikels geschreven in het Engels. Er werd ook gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode
om relevante artikels terug te vinden.
2. Studiedesign
De opzet van de studie is een prospectieve case-control studie. De resultaten van de
patiëntenpopulatie werden vergeleken met die van een gezonde controlegroep, zijnde
personen zonder tenniselleboog. Op die manier werd beoogd een verschil te zoeken in het
psychologisch profiel tussen tenniselleboogpatiënten en gezonde controles. Deze studie werd
goedgekeurd door het ethisch comité van het UZ Gent (zie bijlagen 1, 2 en 3).
3. Onderzoekspopulatie 3.1. Patiëntenpopulatie
Alle patiënten met een tenniselleboog, die kwamen consulteren in het UZ Gent op de dienst
Orthopedie en Traumatologie of de dienst Fysische geneeskunde en Revalidatie en die
beantwoordden aan de inclusiecriteria, kwamen in aanmerking voor de studie. Ook
tenniselleboogpatiënten die in het Fonds voor de Beroepsziekten te Brussel op consultatie
kwamen, kwamen in aanmerking. De recruteringsperiode liep van juli 2015 tot en met
november 2016.
De diagnose van tenniselleboog werd gesteld op basis van de kliniek door de behandelende
arts: pijnlijke dorsiflexie van de pols tegen weerstand, pijnlijker bij extensie van de elleboog
20
dan bij flexie van de elleboog. Verder mocht de patiënt geen last hebben ter hoogte van de
mobile wad, pols, nek of schouder.
3.2. Controlepopulatie
In de controlegroep werden zoveel mogelijk personen geïncludeerd, die geen tenniselleboog
hebben op het moment van ondervraging of gehad hebben in het verleden, maar die wel tot
dezelfde risicogroep behoren, zijnde dezelfde leeftijdscategorie (30-60 jaar) en dezelfde
beroepssectoren (manueel intensieve beroepen).
4. Onderzoeksinstrument 4.1. Patiëntenfolder
Om het psychologisch profiel van de tenniselleboogpatiënt na te gaan, werd gebruik gemaakt
van een vragenlijst. Deze vragenlijst werd aangeboden onder de vorm van een
patiëntenfolder, goedgekeurd door het ethisch comité. Helemaal vooraan in het boekje staan
de diagnostische criteria vermeld, die aangevinkt dienden te worden door de behandelende
arts, indien de patiënt hieraan voldeed. Daarna volgde achtergrondinformatie over het ethisch
comité en over de studie, bedoeld voor de patiënt. Vervolgens werden een aantal algemene
patiëntgegevens bevraagd, met name leeftijd, geslacht, beroep, dominante arm en zijde van de
gekwetste elleboog. Het onderzoek verliep anoniem. Hierna volgde de eigenlijke vragenlijst.
4.1.1. Persoonlijkheidstest
Er werd initieel gebruik gemaakt van de NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI, zie bijlage 4)
van Costa en Mccrae, vertaald in het Nederlands door Hoekstra, Ormel en De Fruyt (1996).
Deze test is de verkorte versie van de NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) van Costa en
McCrae (1992), die bestaat uit 240 uitspraken. De NEO-FFI is een schriftelijke
gestandaardiseerde persoonlijkheidstest bestaande uit 60 uitspraken, die nagaan hoe hoog of
hoe laag de ondervraagde scoort op elk van de Big Five persoonlijkheidsdimensies: openheid,
consciëntieusheid, extraversie, altruïsme, neuroticisme. Elke dimensie wordt gescoord op
basis van 12 uitspraken. Voorbeelden van dergelijke uitspraken zijn: “Ik ben geen tobber”
(neuroticisme), “Ik hou ervan veel mensen om me heen te hebben” (extraversie), “Ik hou er
niet van mijn tijd te verdoen met dagdromen” (openheid), “Ik probeer hoffelijk te zijn tegen
21
iedereen die ik ontmoet” (altruïsme), “Ik hou mijn spullen netjes en schoon”
(consciëntieusheid). De ondervraagde moet aangeven in welke mate hij of zij akkoord gaat
met de uitspraken, gaande van helemaal oneens, oneens, neutraal, eens tot helemaal eens. De
test neemt 10 tot 20 minuten in beslag en referentienormen voor de populatie zijn
beschikbaar. (33)
Om de kans op significantie te verhogen, werd in een tweede tijd besloten de vragenlijst aan
te passen, die vervolgens ook goedgekeurd werd door het ethisch comité. De NEO-FFI peilt
immers enkel naar karaktertrekken, waar weinig aan veranderd kan worden. Daarom werd de
persoonlijkheidstest ingekort tot tien items. Dit is de Ten-Item Personality Inventory (TIPI,
zie bijlage 6) van Gosling et al (2003). Hier wordt gebruik gemaakt van de Nederlandstalige
versie van Hofmans, Kuppens en Allik (2008). Deze test is ook gebaseerd op het Five Factor
Model. Hierbij worden per dimensie twee items gescoord. Er worden telkens twee
eigenschappen opgelijst waarbij de ondervraagde moet aanduiden in hoeverre hij of zij vindt
dat deze eigenschappen van toepassing zijn op zichzelf. Voorbeelden van dergelijke items
zijn: “Extravert, enthousiast” (extraversie), “Open voor nieuwe ervaringen, levendige
fantasie” (openheid), “Kalm, emotioneel stabiel” (neuroticisme), “Grondig, gedisciplineerd”
(consciëntieusheid), “Sympathiek, vriendelijk” (altruïsme). Ook hier moet de ondervraagde
aangeven in welke mate hij of zij akkoord gaat met de uitspraken, gaande van sterk oneens tot
sterk eens. (34, 35)
4.1.2. Pijnervaring
Er werden twee vragen voorzien rond subjectieve pijnervaring tengevolge van de
tenniselleboog, met name de gemiddelde en maximale pijnervaring gedurende de dag op een
schaal van nul tot tien (Visual Analogue Scale, zie bijlage 5).
4.1.3. Perfectionisme
Daarnaast werden tien vragen toegevoegd rond perfectionisme, zes items rond positief en vier
items rond negatief perfectionisme, gebaseerd op de Multidimensionele Perfectionisme
Schaal (F-MPS, zie bijlage 8) van Frost et al. (1990). Voorbeelden van deze items zijn: “Orde
is heel belangrijk voor mij” (positief), “Ik probeer een georganiseerd persoon te zijn”
(positief), “Ik zet mijn lat hoger dan de meeste mensen” (negatief), “Als ik niet de hoogste lat
22
leg voor mezelf, is de kans groot dat ik als een tweederangs persoon eindig” (negatief). De
ondervraagde wordt gevraagd aan te duiden in welke mate hij of zij akkoord gaat met de
uitspraken, gaande van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord.
4.1.4. Angst en depressie
Veertien items rond angst en depressie werden toegevoegd via de gevalideerde Hospital
Anxiety and Depression Scale (HADS, zie bijlage 7), ontwikkeld door Snaith en Zigmond in
1994. Hierbij worden veertien uitspraken opgelijst, zeven uitspraken rond angst en zeven
uitspraken rond depressie, waarbij de ondervraagde het antwoord moet aanduiden dat het
beste weergeeft hoe hij of zij zich de afgelopen week gevoeld heeft. Voorbeelden van
uitspraken rond angst zijn: “Ik voel me gespannen” (meestal, vaak, af en toe, soms, helemaal
niet), “Ik maak me vaak ongerust” (heel erg vaak, vaak, af en toe maar niet te vaak, alleen
soms). Voorbeelden van uitspraken rond depressie zijn: “Ik voel me alsof alles moeizamer
gaat” (bijna altijd, heel vaak, soms, helemaal niet), “Ik verheug me van tevoren al op dingen”
(net zoveel als vroeger, een beetje minder dan vroeger, bijna nooit). (36)
4.1.5. Werktevredenheid en werkomstandigheden
Als laatste werd een vragenlijst toegevoegd rond werktevredenheid en werkomstandigheden,
die uiteraard enkel ingevuld diende te worden indien de ondervraagde de voorgaande zes
maanden voltijds of deeltijds had gewerkt. Eerst en vooral wordt aan de patiënt gevraagd aan
te duiden op een schaal van nul tot tien, hoe tevreden deze is met zijn of haar werk. Daarop
volgen drie items rond werkbelasting, drie items rond de impact van het werk op het dagelijks
leven en drie items rond de impact van het dagelijks leven op het werk (Carlson et al., 2000).
Voorbeelden hiervan zijn: “Ik heb plezier in het werk” (werkbelasting), “Als ik van het werk
thuis kom, ben ik te moe om de noodzakelijke huishoudelijke taken te doen” (impact werk op
leven), “Ik kom te moe op het werk aan om er goed te presteren wegens de huishoudelijke
taken die ik deed” (impact leven op werk). De ondervraagde moet aanduiden hoe vaak
dergelijke situaties voorgevallen zijn tijdens de voorbije zes maanden gaande van nooit,
zelden, af en toe, vaak tot altijd.
Tot slot werden achttien items rond arbeidsinhoud voorzien, waarvan zes items rond
autonomie op het werk, vier items rond contact en samenwerking, vier items rond
werkvariatie, één item rond kortcyclisch werk en drie items rond informatievoorziening. Deze
23
laatste achttien items werden ontwikkeld door de Stichting Innovatie & Arbeid binnen het
Synergy-project. Voorbeelden hiervan zijn: “Ik kan zelf bepalen hoe snel of traag ik werk”
(autonomie), “Tijdens het werk is het mogelijk om de hulp van collega’s in te roepen”
(contact en samenwerking), “Mijn werk bestaat vooral uit routinewerk” (werkvariatie), “Mijn
werk bestaat overwegend uit korte, zichzelf herhalende handelingen” (kortcyclisch werk), “Ik
ben voldoende op de hoogte van wat van mij verwacht wordt” (informatievoorziening).
Hierop moet de ondervraagde aanduiden in welke mate hij of zij akkoord gaat met de
uitspraak. De vragenlijst rond werktevredenheid en werkomstandigheden werd toegevoegd als
bijlage zes.
4.2. Controlefolder
Voor de controlegroep werd een folder voorzien met een andere lay-out. Inhoudelijk bleef de
folder ongewijzigd, met weglating van de diagnostische criteria en de vragen rond
pijnervaring. Achteraan in de folder werd de vraag gesteld of de ondervraagde reeds een
tenniselleboog heeft gehad in het verleden of er één heeft op het moment van ondervraging.
5. Dataverzameling 5.1. Patiëntendata
Aan artsen op de diensten Orthopedie en Traumatologie en Fysische Geneeskunde en
Revalidatie van het UZ Gent, alsook aan artsen in het Fonds voor de Beroepsziekten, werd
gevraagd een patiëntenboekje aan te bieden aan elke tenniselleboogpatiënt die voldeed aan de
inclusiecriteria. Indien de patiënt bereid was hieraan mee te werken, diende het boekje ter
plaatse ingevuld te worden. De ingevulde boekjes werden door de arts afgeleverd aan het
onthaal van de dienst of aan de studieverpleegkundigen, waar ze bewaard werden tot de
eerstvolgende ophaling.
5.2. Controledata
Controlefolders werden uitgedeeld in rust- en verzorgingstehuizen (bedoeld voor
verpleegkundigen en zorgkundigen), ziekenhuizen (verpleegkundigen), winkelmagazijnen,
garages, scholen, politiekantoren, fabrieken, alsook bij bouwvakkers en poetspersoneel.
24
6. Dataverwerking en –analyse
De verzamelde gegevens van zowel de patiënten als van de controles, werden ingebracht in
een dataset via IBM SPSS statistics 23. Er werden in SPSS beschrijvende tabellen opgevraagd
met gegevens rond aantal, geslacht en gemiddelde leeftijd en de distributie van de beroepen.
Aanvullend werd nagegaan of er significante verschillen zijn op vlak van leeftijd of geslacht
tussen patiënten- en controlepopulatie via de Mann-Whitney U test (data zijn niet normaal
verdeeld).
De normaalheid van de data werd telkens vooraf nagegaan via de Shapiro-Wilk test, waarbij
een p-waarde kleiner dan 0,05 als significant werd beschouwd, aangevuld met een Q-Q plot.
Psychologische factoren werden vergeleken tussen patiënten en controles, tussen mannelijke
patiënten en mannelijke controles en tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles
met behulp van de Mann-Whitney U test of de ongepaarde t-toets, al naargelang de
normaalheid van de data. Een p-waarde van 0,05 werd als significant beschouwd.
6.1. Persoonlijkheid
6.1.1. NEO Five-Factor Inventory
De antwoordmogelijkheden op de zestig uitspraken van de NEO-FFI werden als volgt
gecodeerd binnen SPSS: helemaal oneens = 1, oneens = 2, neutraal = 3, eens = 4 en helemaal
eens = 5. De ruwe score op elk van de vijf persoonlijkheidsdimensies van elke geïncludeerde
patiënt werd berekend als de som van de deelscores op de twaalf bijhorende uitspraken. Deze
ruwe scores werden vervolgens vergeleken met de referentienormen voor de populatie.
6.1.2. Ten-Item Personality Inventory
De antwoordmogelijkheden op de tien uitspraken van de TIPI werden als volgt gecodeerd
binnen SPSS: sterk oneens = 1, enigszins oneens = 2, klein beetje oneens = 3, niet oneens,
niet eens = 4, klein beetje eens = 5, enigszins eens = 6 en sterk eens = 7. Dit geldt voor
uitspraken 1, 3, 5, 7 en 9. De overige uitspraken werden omgekeerd gecodeerd. De ruwe score
op elk van de vijf dimensies werd berekend door telkens het gemiddelde te nemen van de
twee bijhorende uitspraken. Dit werd zowel binnen de patiënten- als de controlepopulatie
gedaan.
25
6.2. Perfectionisme
De antwoordmogelijkheden op de tien uitspraken rond perfectionisme werden als volgt
gecodeerd in SPSS: helemaal niet akkoord = 1, niet akkoord = 2, eerder niet akkoord = 3,
eerder wel akkoord = 4, akkoord = 5, helemaal akkoord = 6. De ruwe score op het onderdeel
perfectionisme werd berekend als de som van de deelscores op de tien uitspraken. De score op
positief perfectionisme werd berekend als de som van de scores op de eerste zes uitspraken en
de score op negatief perfectionisme als de som van de scores op de laatste vier uitspraken.
6.3. Angst en depressie
De HADS bestaat uit veertien antwoorden, die in SPSS werden gecodeerd als een schaal van
1 (volledige negatie) tot 4 (volledig akkoord). De ruwe scores op het domein angst en op het
domein depressie werden berekend als het gemiddelde van de deelscores op de zeven
bijhorende uitspraken.
6.4. Werk
De zelfgerapporteerde werktevredenheid op een schaal van nul tot tien werd vergeleken
tussen patiënten en controles. Voor wat betreft het item werk-familie conflicten werden de
antwoordmogelijkheden als volgt gecodeerd: nooit = 1, zelden = 2, af en toe = 3, vaak = 4,
altijd = 5. Voor arbeidsinhoud gebeurde dit als volgt: helemaal niet akkoord = 1, niet akkoord
= 2, eerder niet akkoord = 3, eerder wel akkoord = 4, akkoord = 5, helemaal akkoord = 6.
Voor beide items werden voor elke patiënt de procentuele scores berekend (op 100). De
scores werden vervolgens vergeleken tussen patiënten en controles.
6.5. Pijnervaring
Via de Pearson correlatiecoëfficiënt en de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt werd nagegaan
of er een significante correlatie bestaat tussen de pijnervaring gedurende de dag op een schaal
van nul tot tien en de verschillende onderzochte psychologische domeinen, en de leeftijd via
de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt. Tot slot werd nagegaan of er een verschil is in
pijnervaring tussen de geslachten via de Mann-Whitney U test.
26
Resultaten 1. Gegevensbeschrijving
1.1. Patiëntgegevens
1.1.1. Leeftijd en geslacht
De totale patiëntenpopulatie bestaat uit 78 tenniselleboogpatiënten, waarvan 41 mannen
(52,6%) en 37 vrouwen (47,4%). De gemiddelde leeftijd is 46,94 jaar en de mediane leeftijd
is 47 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 22 tot en met 67 jaar.
In de groep mannen is de gemiddelde leeftijd 45,38 jaar en de mediane leeftijd 46 jaar. De
jongste man is 22 jaar en de oudste man is 64 jaar. In de groep vrouwen is de gemiddelde
leeftijd 48,62 jaar en de mediane leeftijd 49 jaar. De jongste vrouw is 31 jaar en de oudste 67.
Figuur 2: Leeftijd en geslacht in de totale patiëntenpopulatie
Oude folders
De oude folders met de NEO-FFI werden ingevuld door 27 patiënten, waarvan 15 mannen
(55,6%) en 12 vrouwen (44,4%). De gemiddelde leeftijd van deze groep is 45,27 jaar en de
mediane leeftijd bedraagt 46,5 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 22 tot en met 67 jaar.
Nieuwe folders
De nieuwe folders werden ingevuld door 51 patiënten, waarvan 26 mannen (51%) en 25
vrouwen (49%). De gemiddelde leeftijd van deze groep bedraagt 47,78 jaar en de mediane
leeftijd 48 jaar. De leeftijdsspreiding gaat van 32 tot en met 64 jaar.
27
1.1.2. Beroep
In de patiëntenpopulatie komen zestien verschillende beroepen voor, zoals te zien in
onderstaand taartdiagram. De grootste groepen worden gevormd door arbeiders (20%),
poetspersoneel (14%), magazijniers (12%), verpleegkundigen (8%) en bouwvakkers (8%).
Van de 51 patiënten die de werkvragenlijst hebben ingevuld, hadden er 9 (17,6%) de laatste 6
maanden niet gewerkt, 27 patiënten (53%) werkten voltijds en 15 patiënten (29,4%) deeltijds.
Figuur 3: Verdeling van de beroepen in de patiëntenpopulatie
1.1.3. Dominante en gekwetste arm
De totale patiëntenpopulatie bestaat uit 66 rechtshandigen (84,6%) en 12 linkshandigen
(15,4%). 50 patiënten hadden een tenniselleboog aan de rechterzijde (64,1%) en 21 patiënten
aan de linkerzijde (26,9%). 7 patiënten hadden een tenniselleboog aan beide zijden (9%).
Van de 66 rechtshandigen hadden er 47 een tenniselleboog aan de rechterzijde (71,2%), 14
aan de linkerzijde (21,2%) en 5 aan beide zijden (7,6%).
Van de 12 linkshandigen hadden er 7 een tenniselleboog aan de linkerzijde (58,3%), 3 aan de
rechterzijde (25%) en 2 aan beide zijden (16,7%).
28
1.2. Controlegegevens
1.2.1. Leeftijd en geslacht
De controlegroep is samengesteld uit 100 personen, waarvan 44 mannen en 56 vrouwen. De
gemiddelde leeftijd van de controlegroep bedraagt 44,96 jaar en de mediane leeftijd 46 jaar.
De jongste geïncludeerde persoon is 30 jaar en de oudste 62 jaar.
In de groep mannen is de gemiddelde leeftijd 48,23 jaar en de mediane leeftijd 49,5 jaar. De
jongste man is 31 jaar en de oudste 62 jaar. In de groep vrouwen is de gemiddelde leeftijd
42,39 jaar en de mediane leeftijd 42 jaar. De jongste vrouw is 30 jaar en de oudste 59 jaar.
Figuur 4: Leeftijd en geslacht in de controlepopulatie
29
1.2.2. Beroep
In de controlegroep zijn 10 verschillende beroepen geïncludeerd, met name
verpleegkundigen, zorgkundigen, kinderverzorgers, garagisten, bouwvakkers, bandwerkers,
poetspersoneel, politie-agenten, magazijniers en vrachtwagenchauffeurs. De grootste groep
wordt gevormd door de verpleegkundigen (31%), gevolgd door bouwvakkers (13%) en
poetspersoneel (13%), zoals te zien in onderstaand taartdiagram. Van de 100 controles
werkten er 79 voltijds en 21 deeltijds.
Figuur 5: Verdeling van de beroepen in de controlepopulatie
1.3. Sociodemografische verschillen tussen patiënten en controles
Via de Mann-Whitney U test werd nagegaan of er een significant verschil bestaat tussen de
patiëntenpopulatie en de controlepopulatie voor leeftijd of geslacht. Dit bleek niet het geval te
zijn. Voor de leeftijd werd een Mann-Whitney U waarde gevonden van 2167,5 met een p-
waarde van 0,132. Voor het geslacht werd een Mann-Whitney U waarde gevonden van
2372,0 met een p-waarde van 0,417.
30
2. Gegevensanalyse
2.1. Patiënten versus controles
Psychologische factoren werden vergeleken tussen tenniselleboogpatiënten en controles.
Resultaten zijn samengevat in tabellen 4, 5, 7 en 8.
2.1.1. Persoonlijkheid – NEO Five-Factor Inventory
In tabel 4 en 5 staan de gemiddelde ruwe scores weergegeven op de vijf
persoonlijkheidsdomeinen voor respectievelijk de patiëntenpopulatie en de controlepopulatie.
De gegevens voor de domeinen extraversie, altruïsme en neuroticisme zijn normaal verdeeld,
bijgevolg werd gebruik gemaakt van de ongepaarde t-toets om een significant verschil te
vinden tussen patiënten en controles. Dit werd echter niet gevonden.
De gegevens voor de domeinen consciëntieusheid en openheid bleken niet normaal verdeeld
te zijn, bijgevolg werd daarvoor gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U test om een
significant verschil te vinden. Ook hier werd geen significant resultaat gevonden.
Tabel 4: Ongepaarde t-toets voor NEO-FFI patiënten versus controles Patiënten Controles Vergelijking n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Extraversie 26 41,0385 5,09 2415 40,1 6,6 0,181 0,858
Altruïsme 27 38,0000 3,42 2415 44,1 5,2 -1,752 0,092
Neuroticisme 27 34,2963 4,35 2415 31,1 8,2 0,722 0,477
Tabel 5: Mann-Whitney U test voor NEO-FFI patiënten versus controles Patiënten Controles Vergelijking n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD MWU p Consciëntieusheid 27 40,8148 4,46 2415 45,3 1,17 2,000 0,214
Openheid 27 37,5900 4,97 2415 35,9 6,4 5,000 0,429
31
2.1.2. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory
In tabel 7 staan de gemiddelde scores weergegeven op elk persoonlijkheidsdomein volgens de
Ten-Item Personality Inventory van zowel de tenniselleboogpatiënten, als van de controles. Er
werd enkel een significant verschil gevonden voor het persoonlijkheidsdomein altruïsme. De
p-waarde bedraagt 0,043. Aan de hand van de gemiddelde rang voor het domein altruïsme kan
afgeleid worden dat tenniselleboogpatiënten (met een gemiddelde score van 5,32) significant
lager scoren op het domein altruïsme dan de gezonde controles (met een gemiddelde score
van 5,75).
Voor de overige dimensies werd geen significant verschil gevonden, maar kan wel de
volgende (niet-significante) tendens gezien worden: een lagere score op extraversie,
neuroticisme en openheid en een hogere score op consciëntieusheid bij
tenniselleboogpatiënten.
2.1.3. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal
Zoals te zien in tabel 7 werd een “borderline” significant verschil gevonden via de Mann-
Whitney U test voor het domein perfectionisme tussen tenniselleboogpatiënten en controles.
De p-waarde bedraagt 0,050. Patiënten blijken hier met een gemiddelde score van 46,10 hoger
op te scoren dan controles, die een gemiddelde score hebben van 43,34.
Binnen het subdomein positief perfectionisme werd een significant verschil gevonden met een
p-waarde van 0,028. Ook hier scoren patiënten met een gemiddelde van 30,32 hoger dan
controles met een gemiddelde van 28,33. Binnen het subdomein negatief perfectionisme werd
geen significant verschil gevonden via de ongepaarde t-toets, zoals te zien in tabel 8.
Patiënten blijken hier amper hoger op te scoren dan controles (15,78 versus 15,01).
32
2.1.4. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale
In tabel 6 staat per score aangegeven hoeveel patiënten en controles deze score behaalden op
de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS). Bij een score van 0-7 kunnen een angst-
en depressiestoornis uitgesloten worden. Bij een score vanaf 8 is er een verhoogd risico op
een angst- of depressiestoornis.
In tabel 7 werd een significant verschil gevonden via de Mann-Whitney U test voor wat
betreft depressie. De p-waarde bedraagt 0,033. Aan de hand van de gemiddelde rang voor
depressie kan afgeleid worden dat tenniselleboogpatiënten (met een gemiddelde van 4,84)
significant hoger scoren op het domein depressie dan de gezonde controles (met een
gemiddelde van 3,67). Dit gaat echter niet op voor het domein angst, waarvoor geen
significant verschil gevonden kon worden. Patiënten scoren hier met een gemiddelde van 6,65
iets hoger op dan controles, die een gemiddelde hebben van 5,40.
2.1.5. Werk
2.1.5.1. Werktevredenheid
Er werd geen significant verschil gevonden tussen de werktevredenheid van
tenniselleboogpatiënten en de werktevredenheid van controles via de Mann-Whitney U test,
zoals te zien in tabel 7. De gemiddelde werktevredenheid bedraagt bij patiënten en controles
respectievelijk 7,7 en 7,78 op een schaal van nul tot tien.
2.1.5.2. Werk-familie conflicten
In tabel 7 staan onder de titel “werk-familie” de gemiddelde scores op 100 weergegeven op
drie werkdomeinen: werkbelasting, impact werk op privéleven en impact privéleven op werk.
Hoe hoger de score, hoe hoger de werkbelasting, hoe hoger de impact van het werk op het
privéleven, hoe hoger de impact van het privéleven op het werk en omgekeerd.
Tabel 6: Samenvattende tabel van de scores op de HADS Aantal patiënten Aantal controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 49 29 (59%) 20 (41%) 100 69 (69%) 31 (31%)
Depressie 49 39 (80%) 10 (20%) 100 87 (87%) 13 (13%)
33
Er werd een significant verschil gevonden op gebied van werkbelasting via de Mann-Whitney
U test. De p-waarde bedraagt 0,042. Tenniselleboogpatiënten geven met een gemiddelde
score van 47, 94 een significant hogere graad van werkbelasting aan dan gezonde controles,
die een gemiddelde aangeven van 42,65. Voor de overige twee domeinen werd geen
significant verschil gevonden en zijn de resultaten tussen beide groepen zeer gelijkaardig.
2.1.5.3. Arbeidsinhoud
In tabel 7 en 8 staan onder de titel “arbeidsinhoud” de gemiddelde scores op 100 weergegeven
op vijf werkdomeinen: autonomie, contact en samenwerking, afwisselende taken, kortcyclisch
werk en informatievoorziening. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van autonomie, hoe
beter het contact en de samenwerking op het werk, hoe hoger de mate van afwisselende taken
en kortcyclisch werk, en hoe beter de informatievoorziening op het werk.
Er werd een significant verschil gevonden voor het domein autonomie via de ongepaarde t-
toets, zoals te zien in tabel 8. De p-waarde bedraagt 0,037. Tenniselleboogpatiënten geven
met een gemiddelde score van 49,14 een significant lagere graad van autonomie op hun werk
aan dan controles, die een gemiddelde aangeven van 56,38.
Via de Mann-Whitney U test werd een significant verschil gevonden voor het domein
kortcyclisch werk, zoals te zien in tabel 7. De p-waarde bedraagt 0,019.
Tenniselleboogpatiënten geven met een gemiddelde van 65,42 een significant hogere mate
van kortcyclisch werk aan dan controles met een gemiddelde van 52,60. Voor de overige
domeinen werd geen significant verschil tussen beide groepen gevonden.
34
Tabel 7: Vergelijking tussen patiënten en controles via de Mann-Whitney U test
Patiënten Controles
n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD
Gemiddelde rang Rangsom MWU p
Persoonlijkheid Extraversie 51 4,5700 1,48 69,58 3548,50 99 4,9490 1,36 78,55 7776,50 2222,5 0,228 Altruïsme 51 5,3200 1,21 65,64 3347,50 99 5,7500 0,99 80,58 7977,50 2021,5 0,043 Consciëntieusheid 51 5,6700 1,20 84,01 4284,50 100 5,4490 1,12 71,02 7191,50 2141,5 0,104 Neuroticisme 50 4,7400 1,55 69,44 3472,00 100 5,0612 1,41 78,53 7853,00 2197,0 0,223 Openheid 50 5,0400 1,47 70,31 3515,50 100 5,3571 1,16 78,10 7809,50 2240,5 0,297 Perfectionisme Perfectionisme 50 46,10 7,40 85,34 4267,00 100 43,34 7,97 70,58 7058,00 2008,0 0,050 Positief perfectionisme 51 30,32 4,83 86,87 4430,50 100 28,33 5,26 70,46 7045,50 1995,5 0,028 Angst&depressie Angst 49 6,65 3,93 83,92 4112,00 100 5,40 3,53 70,63 7063,00 2013,0 0,076 Depressie 49 4,84 3,40 85,67 4198,00 100 3,67 3,14 69,77 6977,00 1927,0 0,033 Werk Werktevredenheid 40 7,700 1,39 69,43 2777,00 100 7,780 1,12 70,93 7093,00 1957,0 0,837 Werk-familie Werkbelasting 42 47,9365 12,69 81,52 3424,00 99 42,6531 10,82 66,54 6587,00 1637,0 0,042 Impact werk op privéleven 42 54,1270 17,50 72,89 3061,50 100 54,2857 18,36 70,92 7091,50 2041,5 0,792 Impact privéleven op werk 42 37,7778 14,10 79,26 3329,00 99 34,0816 13,26 67,49 6682,00 1732,0 0,112 Arbeidsinhoud Contact & samenwerking 41 67,5000 17,91 65,05 2667,00 99 70,7031 15,00 72,76 7203,00 1806,0 0,304 Afwisselende taken 41 67,3958 11,67 80,59 3304,00 99 63,5851 14,82 66,32 6566,00 1616,0 0,057 Kortcyclisch werk 40 65,4166 28,84 83,06 3322,50 100 52,6042 25,40 65,48 6547,50 1497,5 0,019 Informatievoorziening 41 83,0556 13,01 77,54 3179,00 100 79,3403 14,21 68,32 6832,00 1782,0 0,216
35
Tabel 8: Vergelijking tussen patiënten en controles via de ongepaarde t-toets Patiënten Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Negatief perfectionisme 50 15,7800 3,79 100 15,0100 3,72 1,188 0,237 Arbeidsinhoud Autonomie 42 49,1402 19,75 98 56,3776 14,80 -2,389 0,037
36
2.2. Mannelijke patiënten versus mannelijke controles
Psychologische factoren werden bijkomstig vergeleken tussen mannelijke patiënten en
mannelijke controles. Resultaten zijn samengevat in tabellen 10 en 11.
2.2.1. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory
Er werd geen significant verschil gevonden tussen mannelijke patiënten en mannelijke
controles via de Mann-Whitney U test voor de vijf persoonlijkheidsdomeinen, zoals te zien in
tabel 10. Wel kan dezelfde trend gezien worden als in de volledige studiepopulatie.
2.2.2. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal
Er werd een significant verschil gevonden via de Mann-Whitney U test voor perfectionisme
tussen de mannelijke patiënten en mannelijke controles. De p-waarde bedraagt 0,041.
Mannelijke patiënten blijken met een gemiddelde score van 44,96 significant hoger te scoren
op perfectionisme dan mannelijke controles met een gemiddelde score van 40,61, zoals blijkt
uit tabel 9. Er werd eveneens een significant verschil gevonden binnen het subdomein positief
perfectionisme. De p-waarde bedraagt 0,019. Ook hier score mannelijke patiënten significant
hoger dan mannelijke controles (29,62 versus 26,20). Binnen het subdomein negatief
perfectionisme werd geen significant verschil gevonden.
2.2.3. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale
In tabel 9 staat per score weergegeven hoeveel van de mannelijke patiënten en controles deze
score behaalden. In vergelijking met tabel 6 voor de volledige studiepopulatie, kan opgemerkt
worden dat relatief minder mannelijke patiënten hoog scoren op het domein angst. De scores
voor depressie liggen wel op dezelfde lijn.
Tabel 9: Samenvattende tabel van de mannelijke scores op de HADS Aantal � patiënten Aantal � controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 26 18 (69%) 8 (31%) 44 33 (75%) 11 (25%)
Depressie 26 21 (81%) 5 (19%) 44 39 (89%) 5 (11%)
37
In tabel 10 werd, in tegenstelling tot de totale patiënten- en controlepopulatie, bij de mannen
geen significant verschil gevonden, noch voor angst, noch voor depressie. Weliswaar kan
dezelfde trend gezien worden, met name een hogere score op angst en depressie bij patiënten
dan bij controles.
2.2.4. Werk
2.2.4.1. Werktevredenheid
Ook tussen de mannelijke patiënten- en controlepopulatie werd geen significant verschil
gevonden in werktevredenheid via de Mann-Whitney U test. De scores zijn respectievelijk
gemiddeld 8 en 8,125 op een schaal van nul tot tien.
2.2.4.2. Werk-familie conflicten
Tussen de mannelijke patiënten- en controlepopulatie werd een “borderline” significant
verschil gevonden op het domein werkbelasting, zoals te zien in tabel 10. De p-waarde
bedraagt 0,059. Mannelijke patiënten geven met een gemiddelde score van 48 een hogere
werkbelasting aan dan controles met een gemiddelde score van 40,30. Voor de overige twee
domeinen van werk-familie conflicten werd geen significant verschil gevonden, zijnde impact
van het werk op het privéleven en impact van het privéleven op het werk.
2.2.4.3. Arbeidsinhoud
Er werd geen significant verschil gevonden tussen de mannelijke patiënten- en
controlepopulatie op de verschillende domeinen van arbeidsinhoud via de Mann-Whitney U
test. De scores voor autonomie zijn bij mannelijke patiënten en controles gelijkaardig, maar
toch geven de mannelijke patiënten een iets hogere mate van autonomie op het werk aan (58
versus 55). Dit in tegenstelling tot de totale studiepopulatie.
38
Tabel 10: Vergelijking tussen mannelijke patiënten en mannelijke controles via de Mann-Whitney U test
�Patiënten �Controles
n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD
Gemiddelde rang Rangsom MWU p
Persoonlijkheid Extraversie 26 4,5577 1,70 31,77 826,00 43 5,0116 1,48 36,95 1589,00 475,0 0,295 Altruïsme 26 5,3077 1,23 30,88 803,00 44 5,7791 1,11 38,23 1682,00 452,0 0,140 Consciëntieusheid 26 5,5962 1,12 39,83 1035,50 44 5,2209 1,30 32,94 1449,50 459,5 0,167 Neuroticisme 26 5,0769 1,56 34,10 886,50 44 5,1512 1,58 36,33 1598,50 535,5 0,653 Openheid 26 5,1731 1,50 33,73 877,00 44 5,4186 1,29 36,55 1608,00 526,0 0,573 Perfectionisme Perfectionisme 26 44,96 7,82 41,94 1090,50 44 40,61 8,66 31,69 1394,50 404,5 0,041 Angst&depressie Angst 26 5,88 4,30 40,29 1047,50 44 4,23 3,40 32,67 1437,50 447,5 0,128 Depressie 26 4,73 3,42 39,58 1029,00 44 3,64 2,83 33,09 1456,00 466,0 0,195 Werk Werktevredenheid 18 8,000 1,51 31,06 559,00 44 8,125 1,24 31,68 1394,00 388,0 0,898 Werk-familie Werkbelasting 20 48,0000 14,92 38,93 778,50 44 40,3030 12,20 29,58 1301,50 311,5 0,059 Impact privéleven op werk 20 35,3333 14,36 35,30 706,00 44 32,8788 14,97 31,23 1374,00 384,0 0,404 Arbeidsinhoud Autonomie 20 58,0409 16,51 33,13 662,50 43 55,1587 16,08 31,48 1353,50 407,5 0,739 Contact & samenwerking 20 74,7807 13,14 34,93 698,50 44 68,5516 16,21 31,40 1381,50 391,5 0,479 Afwisselende taken 20 66,2281 11,78 37,53 750,50 43 62,6984 15,29 29,43 1265,50 319,5 0,101 Kortcyclisch werk 19 64,9125 27,16 38,21 726,00 44 51,1905 27,40 29,32 1290,00 300,0 0,073 Informatievoorziening 20 80,7018 13,53 33,00 660,00 44 79,6296 16,03 32,27 1420,00 430,0 0,881
39
Tabel 11: Vergelijking tussen mannelijke patiënten en mannelijke controles via de ongepaarde t-toets
�Patiënten �Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Positief perfectionisme 26 29,6154 5,46 44 26,2045 5,92 2,396 0,019 Negatief perfectionisme 26 15,3462 3,38 44 14,4091 3,67 1,062 0,292 Werk-familie Impact werk op privéleven 20 51,6667 20,04 44 55,7576 21,62 -0,717 0,476
40
2.3. Vrouwelijke patiënten versus vrouwelijke controles
Psychologische factoren werden eveneens vergeleken binnen de vrouwelijke patiënten- en
controlepopulatie. Resultaten zijn samengevat in tabellen 13 en 14.
2.3.1. Persoonlijkheid – Ten-Item Personality Inventory
Er werd geen significant verschil gevonden tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke
controles voor de vijf persoonlijkheidsdomeinen via de Mann-Whitney U test, maar ook hier
kan dezelfde tendens gezien worden als in de totale studiepopulatie.
2.3.2. Perfectionisme – Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal
Er werd geen significant verschil gevonden via de ongepaarde t-toets tussen vrouwelijke
patiënten en controles voor perfectionisme, in tegenstelling tot de volledige studiepopulatie en
de mannen. Ook binnen de beide subdomeinen positief en negatief perfectionisme werd geen
significant verschil gevonden. Weliswaar kan dezelfde trend gezien worden, waarbij
vrouwelijke patiënten eveneens (niet-significant) hoger scoren op alle domeinen van
perfectionisme in vergelijking met controles.
2.3.3. Angst en depressie – Hospital Anxiety and Depression Scale
In tabel 12 staat per score weergegeven hoeveel van de vrouwelijke patiënten en controles
deze score behaalden. Er zijn opvallend meer vrouwelijke patiënten die een hoge score
behaalden op het domein angst, in vergelijking met de mannen (31%) en de totale
studiepopulatie (41%). De scores voor depressie liggen wel op dezelfde lijn.
Tabel 12: Samenvattende tabel van de vrouwelijke scores op de HADS Aantal �patiënten Aantal � controles Totaal Score 0-7 Score >7 Totaal Score 0-7 Score >7 Angst 23 11 (48%) 12 (52%) 56 36 (64%) 20 (36%)
Depressie 23 18 (78%) 5 (22%) 56 48 (86%) 8 (14%)
41
Er werd in tabel 14 en 13 geen significant resultaat gevonden tussen vrouwelijke patiënten en
vrouwelijke controles via de ongepaarde t-toets en de Mann-Whitney U test voor
respectievelijk angst en depressie.
2.3.4. Werk
2.3.4.1. Werktevredenheid
Tussen de vrouwelijke patiënten- en controlepopulatie werd evenmin een significant verschil
gevonden in werktevredenheid via de Mann-Whitney U test. De gemiddelde
werktevredenheid bedraagt respectievelijk 7,46 en 7,67 op een schaal van nul tot tien.
2.3.4.2. Werk-familie conflicten
Tussen de vrouwelijke patiënten- en controlepopulatie werd evenmin een significant verschil
gevonden via de Mann-Whitney U test voor geen enkel domein, zijnde werkbelasting, impact
van het werk op het privéleven en impact van het privéleven op het werk.
2.3.4.3. Arbeidsinhoud
Er werd een significant verschil gevonden voor het domein autonomie tussen de vrouwelijke
patiënten- en controlepopulatie via de ongepaarde t-toets. De p-waarde bedraagt 0,003.
Vrouwelijke patiënten geven met een gemiddelde score van 42,68 een significant lagere graad
van autonomie op het werk aan dan vrouwelijke controles met een gemiddelde score van
57,42.
Er werd eveneens een significant verschil gevonden voor het domein contact en
samenwerking via de Mann-Whitney U test. De p-waarde bedraagt 0,032. Vrouwelijke
patiënten geven een significant lagere mate van contact en samenwerking met collega’s aan
dan vrouwelijke controles (60,91 versus 71,67). Dit in tegenstelling tot de mannen, waar
patiënten, hoewel niet significant, een hogere mate van contact met collega’s aangeven.
42
Tabel 13: Vergelijking tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles via de Mann-Whitney U test
�Patiënten �Controles
n Gemiddelde SD Gemiddelde rang Rangsom n Gemiddelde SD
Gemiddelde rang Rangsom MWU p
Persoonlijkheid Extraversie 25 4,5577 1,70 39,42 985,50 56 5,0116 1,48 41,71 2335,50 660,5 0,683 Altruïsme 25 5,3077 1,23 35,04 876,00 55 5,7791 1,11 42,98 2364,00 551,0 0,151 Consciëntieusheid 25 5,5962 1,12 45,34 1133,50 56 5,2209 1,30 39,06 2187,50 591,5 0,261 Neuroticisme 24 5,0769 1,56 34,29 823,00 56 5,1512 1,58 43,16 2417,00 523,0 0,115 Openheid 24 5,1731 1,50 36,29 871,00 56 5,4186 1,29 42,30 2369,00 571,0 0,284 Perfectionisme Positief perfectionisme 25 31,0833 4,02 45,26 1131,50 56 30,0000 3,99 39,10 2189,50 593,5 0,272 Angst&depressie Depressie 23 4,96 3,44 46,98 1080,50 56 3,70 3,38 37,13 2079,50 483,5 0,081 Werk Werktevredenheid 22 7,455 1,26 37,98 835,50 56 7,670 0,98 40,10 2245,50 582,5 0,694 Werk-familie Werkbelasting 22 47,8788 10,62 43,93 966,50 55 44,5679 9,23 37,03 2036,50 496,5 0,209 Impact werk op privéleven 22 56,3636 14,94 44,00 968,00 56 53,0864 15,32 37,73 2113,00 517,0 0,265 Impact privéleven op werk 22 40,0000 13,80 45,05 991,00 55 35,0617 11,74 36,58 2012,00 472,0 0,128 Arbeidsinhoud Contact & samenwerking 21 60,9127 19,34 29,74 624,50 55 71,6667 14,75 41,85 2301,50 393,5 0,032 Afwisselende taken 21 68,4524 11,75 43,45 912,50 56 64,5455 14,56 37,33 2090,50 494,5 0,282 Kortcyclisch werk 21 65,8727 30,95 45,45 954,50 56 53,9394 23,78 36,58 2048,50 452,5 0,116 Informatievoorziening 21 85,1852 12,46 45,48 955,00 56 79,2929 12,72 36,57 2048,00 452,0 0,116
43
Tabel 14: Vergelijking tussen vrouwelijke patiënten en vrouwelijke controles via de ongepaarde t-toets
�Patiënten �Controles n Gemiddelde SD n Gemiddelde SD T p Perfectionisme Perfectionisme 24 47,3300 6,86 56 45,5800 6,72 1,122 0,265 Negatief perfectionisme 24 16,2500 3,72 56 15,4821 3,72 0,812 0,419 Angst&depressie Angst 23 7,52 3,34 56 6,32 3,37 1,442 0,153 Arbeidsinhoud Autonomie 22 42,6768 19,45 55 57,4242 13,93 -3,730 0,003
44
2.4. Pijnervaring
2.4.2. Pijnervaring en leeftijd
Er werd geen significant verband gevonden tussen de leeftijd van tenniselleboogpatiënten en
de gemiddelde of maximale pijnervaring via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt. Voor
gemiddelde pijn werd een coëfficiënt van 0,014 gevonden met een p-waarde van 0,921 en
voor maximale pijn een coëfficiënt van 0,019 met een p-waarde van 0,895.
2.4.2. Pijnervaring en geslacht
Er werd geen significant verschil gevonden tussen beide geslachten en de gemiddelde of
maximale pijnervaring via respectievelijk de ongepaarde t-toets en de Mann-Whitney U test.
Voor gemiddelde pijn werd een T-waarde gevonden van -1,632 met een p-waarde van 0,109
en voor maximale pijn een Mann-Whitney U waarde van 233,0 met een p-waarde van 0,075.
2.4.2. Pijnervaring en de psychologische domeinen
Via de Pearson correlatiecoëfficiënt werd een significante correlatie gevonden tussen de
gemiddelde pijnervaring gedurende de dag en de domeinen autonomie op het werk en
informatievoorziening op het werk. Voor autonomie werd een correlatiecoëfficiënt gevonden
van -0,437 met een p-waarde van 0,004. Voor informatievoorziening werd een
correlatiecoëfficiënt gevonden van 0,328 met een p-waarde van 0,036. Patiënten die meer pijn
aangeven, geven een lagere graad van autonomie op het werk aan en hogere mate van
informatievoorziening op het werk.
Via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt werd een significante correlatie gevonden tussen
de gemiddelde pijnervaring gedurende de dag en de domeinen consciëntieusheid en positief
perfectionisme. Voor consciëntieusheid werd een correlatiecoëfficiënt gevonden van 0,287
met een p-waarde van 0,041. Voor positief perfectionisme werd een correlatiecoëfficiënt
gevonden van 0,390 met een p-waarde van 0,005. Patiënten die een hogere gemiddelde
pijnervaring aangeven, scoren ook hoger op deze domeinen.
Er werd geen significante correlatie gevonden tussen de maximale pijnervaring en de
verschillende domeinen via de Spearman rangcorrelatiecoëfficiën
45
Discussie
1. Tenniselleboog en persoonlijkheid
Deze studie is de eerste om de Big Five persoonlijkheidskenmerken na te gaan bij
tenniselleboogpatiënten en dit zelfs aan de hand van twee persoonlijkheidstesten (NEO Five-
Factor Inventory en Ten-Item Personality Inventory). Debeer et al. deden dit in 2014 voor een
ander musculoskeletaal letsel van de bovenste extremiteiten, namelijk “frozen shoulder”,
maar konden toen onvoldoende resultaten aanleveren om te kunnen besluiten tot het bestaan
van een “frozen shoulder persoonlijkheid”. (27)
In deze studie kon via de NEO Five-Factor Inventory geen significant verschil aangetoond
worden in de scores op de vijf persoonlijkheidsdimensies, zijnde openheid, consciëntieusheid,
extraversie, altruïsme en neuroticisme, tussen tenniselleboogpatiënten en controles. Dit zou
mogelijks verklaard kunnen worden door een tekort aan data.
Via de Ten-Item Personality Inventory kon echter wel een significant verschil tussen
tenniselleboogpatiënten en controles aangetoond worden voor de dimensie altruïsme.
Tenniselleboogpatiënten scoren significant lager op deze dimensie dan controles. Dat zou
willen zeggen dat tenniselleboogpatiënten conflicten niet schuwen, onverschilliger zijn ten
opzichte van anderen, meer moeite hebben om anderen te vertrouwen en zich sneller
wantrouwend, vijandig of zelfs jaloers opstellen. Zoals eerder vermeld maakt de dimensie
altruïsme het onderscheid tussen “vriendelijke meegaandheid” en “vijandige nalatigheid”,
ofwel tussen “goed en slecht”. Dergelijke eigenschappen zouden een behandeling van
tenniselleboog kunnen bemoeilijken. Het spreekt immers voor zich dat er een goede relatie
moet bestaan tussen arts of kinesist en de patiënt om een behandeling tot een goed einde te
brengen. Wanneer de patiënt wantrouwend tegenover zijn of haar arts staat, is de kans groter
dat de patiënt de voorgeschreven therapie in twijfel trekt, niet volgt zoals het hoort of
helemaal niet volgt. (29)
Voor de andere Big Five persoonlijkheidsdimensies kon geen significant verschil aangetoond
worden. Bovendien kan de oorspronkelijke hypothese dat tenniselleboogpatiënten hoger
zouden scoren op het domein neuroticisme dan controles niet gestaafd worden. Integendeel,
tenniselleboogpatiënten blijken hier, hoewel niet significant, lager op te scoren dan controles.
Ook wordt momenteel een (niet-significante) lagere score op extraversie en openheid gezien
46
dan bij controles. Dit is interessant aangezien personen die minder extravert en minder open
zijn, mogelijks langer treuzelen en twijfelen om langs te gaan bij een arts. Gebaseerd op de
gemiddelde scores is het dan ook mogelijk dat er wel significante waarden gevonden worden
op de domeinen extraversie en openheid, indien meer patiënten zouden onderzocht worden.
2. Tenniselleboog en perfectionisme
Binnen het domein perfectionisme kon via de Frost-Multidimensionele Perfectionisme Schaal
een “borderline” significant verschil aangetoond worden tussen patiënten en controles,
waarbij tenniselleboogpatiënten perfectionistischer blijken te zijn dan controles, en dit geldt
vooral bij mannen. Er werd eveneens een significant verschil gevonden binnen het subdomein
positief perfectionisme. Ook hier blijken tenniselleboogpatiënten hoger op te scoren dan
controles, opnieuw vooral mannen. Perfectionisten zijn strevers in alles wat ze doen. Dit kan
positief zijn als men uiteindelijk tevreden is met wat bereikt wordt en het zelfbeeld versterkt
wordt. Dit wordt echter negatief, indien men altijd streeft naar meer en nooit tevreden kan zijn
en bijgevolg het zelfbeeld verzwakt wordt. Een perfectionistische ingesteldheid zou mogelijks
het verloop van tenniselleboog nadelig kunnen beïnvloeden, aangezien deze personen hoge
verwachtingen hebben van zichzelf en het niet kunnen verdragen dat zij ziek of zwak zouden
zijn. Bovendien zouden perfectionisten sneller de oude (werk)activiteiten willen hervatten
voordat het letsel helemaal hersteld is, wat net leidt tot een verergering van het letsel. Dat hier
wel een significant verschil gevonden werd en voor neuroticisme niet, kan verklaard worden
door het feit dat neuroticisme eerder samenhangt met negatief perfectionisme, waarvoor
evenmin een significant verschil gevonden werd. (37)
3. Tenniselleboog, angst en depressie
Op gebied van angst en depressie werd via de Hospital Anxiety and Depression Scale een
significant verschil gevonden voor het domein depressie, en dit vooral bij vrouwen.
Tenniselleboogpatiënten scoren hier hoger op dan controles. Desalniettemin bedraagt de
gemiddelde score van tenniselleboogpatiënten op het domein depressie 4,98, wat nog steeds
binnen de categorie van nul tot en met zeven valt, zijnde de categorie waarin een depressieve
stoornis kan uitgesloten worden. Opvallend is echter dat, ondanks geen significant verschil
kon gevonden worden, zowel patiënten als controles relatief hoog scoren op het domein angst.
Zoals te zien in tabel 6 lopen 41% van de geïncludeerde tenniselleboogpatiënten en 31% van
47
de controles een verhoogd risico op het ontwikkelen van een angststoornis en angstig
aangelegde mensen gaan minder vlug te rade bij een arts. Alizadehkhaiyat et al. toonden in
2007 reeds een positieve relatie aan tussen tenniselleboog en een hogere score op de HADS
en dit zowel op depressie als op angst. Bij een groter steekproefaantal zou er mogelijks ook in
dit onderzoek een significant verschil gevonden kunnen worden voor het domein angst. (2)
4. Tenniselleboog en werkomstandigheden
Op werkvlak kon in deze studie geen significant verschil aangetoond worden in
werktevredenheid tussen patiënten en controles. Met een gemiddelde van respectievelijk 7,7
en 7,87 op een schaal van nul tot tien, kan gezegd worden dat beide groepen globaal
beschouwd tevreden zijn op de werkvloer. Dit staat in schril contrast met het onderzoek van
Thiese et al. uit 2016, die gevonden hadden dat tenniselleboog geassocieerd bleek te zijn met
een lage werktevredenheid. Aan de andere kant werd in dit onderzoek een significant verschil
gevonden in werkbelasting tussen patiënten en controles, en dit vooral bij mannen.
Tenniselleboogpatiënten geven een significant hogere graad van werkbelasting aan dan de
controles. Thiese et al. hebben gelijkaardige resultaten gevonden, waarbij bleek dat mentaal
veeleisend werk het risico op tenniselleboog zou kunnen verhogen, doordat er een
onevenwicht bestaat tussen de werkbelasting en het draagvermogen van de persoon. In deze
studie maakt het domein werkbelasting echter geen onderscheid tussen mentaal of fysiek
zwaar werk. Binnen de andere domeinen van werk-familie conflicten werd geen significant
verschil gevonden. (15)
Binnen het domein van arbeidsinhoud werd een significant verschil gevonden voor het aspect
autonomie, en dit vooral bij vrouwen. Tenniselleboogpatiënten geven een significant lagere
graad van autonomie op het werk aan dan controles. Ook Thiese et al. hadden in hun
onderzoek aangetoond dat tenniselleboog geassocieerd bleek te zijn met een gebrekkige
beroepscontrole. Ook binnen het aspect kortcyclisch werk werd een significant verschil
gevonden en dit dan weer vooral bij mannen. Er is inderdaad reeds veelvuldig aangetoond dat
tenniselleboog onder andere veroorzaakt wordt door korte, repetitieve bewegingen en
routinewerk. Tot slot werd een significant verschil gevonden voor de mate van contact en
samenwerking met collega’s, maar dit enkel bij vrouwen. Vrouwelijke patiënten geven een
significant lagere graad van contact en samenwerking op het werk aan dan vrouwelijke
controles. In het onderzoek van Thiese et al. werd eveneens gevonden dat
tenniselleboogpatiënten een gebrek aan sociale ondersteuning op het werk aangeven. (15)
48
5. Tenniselleboog en pijnervaring
Als laatste werd een significante correlatie gevonden tussen de gemiddelde pijnervaring en de
domeinen autonomie en informatievoorziening op het werk, alsook met positief
perfectionisme en consciëntieusheid. Tenniselleboogpatiënten die meer pijn aangeven, geven
minder autonomie en meer informatievoorziening op het werk aan, en scoren hoger op de
domeinen positief perfectionisme en consciëntieusheid.
6. Conclusie en reflectie
Er kan geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten wijzen in de richting van een
mogelijke relatie van tenniselleboog met de psyche van de patiënt. Desalniettemin worden
deze onvoldoende sterk bevonden om te kunnen besluiten tot het bestaan van een specifieke
“tenniselleboogpersoonlijkheid”. Mogelijks kan dit verklaard worden door een te kleine
steekproefpopulatie. Bij een groter aantal deelnemers zouden wellicht kleinere verschillen
tussen patiënten en controles gevonden kunnen worden, met name op de domeinen
extraversie, openheid, angst en perfectionisme. Verder onderzoek hieromtrent is dan ook
aanbevolen. Bovendien zou het aangewezen zijn onderzoek te verrichten naar het nut van een
standaard gebruik van psychosociale vragenlijsten bij diagnose en aanpak van tenniselleboog.
Momenteel worden deze nog niet gebruikt.
Tot slot kunnen een aantal tekortkomingen bij deze studie opgelijst worden. Als eerste is het
zo dat voor dit onderzoek gebruik gemaakt werd van een zelfgerapporteerde vragenlijst naar
persoonlijkheid en psychologische eigenschappen. Het is mogelijk dat de antwoorden
daardoor niet helemaal waarheidsgetrouw zijn en dat andere resultaten bekomen worden
wanneer dezelfde vragen gesteld worden aan de omgeving van de patiënt. Het zou dan ook
zinvol zijn verder psychologisch onderzoek te verrichten waarbij ook de omgeving van de
tenniselleboogpatiënt betrokken wordt. Ten tweede kan opgemerkt worden dat het na dit
onderzoek onduidelijk blijft of deze persoonlijkheidskenmerken en psychologische factoren
bijdragen tot het ontstaan van tenniselleboog, of dat deze net het gevolg zijn van de
aandoening. Tenniselleboog is immers een langdurige, pijnlijke aandoening, die de patiënt
kan hinderen in zijn dagelijkse bezigheden en in extreme gevallen de nachtrust kan verstoren.
Het zou dan ook niet ondenkbaar zijn dat deze aandoening kan leiden tot psychische klachten.
Verder onderzoek omtrent de richting van de relatie tussen tenniselleboog en psychische
klachten is dan ook aangewezen.
49
Referentielijst
1. Ahmad Z, Siddiqui N, Malik SS, Abdus-Samee M, Tytherleigh-Strong G, Rushton N. Lateral epicondylitis: a review of pathology and management. Bone Joint J 2013; 95-B(9):1158-64.
2. Alizadehkhaiyat O, Fisher AC, Kemp GJ, Frostick SP. Pain, functional disability, and psychologic
status in tennis elbow. Clin J Pain 2007; 23(6):482-9. 3. Kniesel B, Huth J, Bauer G, Mauch F. Systematic diagnosis and therapy of lateral elbow pain with
emphasis on elbow instability. Arch Orthop Trauma Surg 2014; 134(12):1641-7. 4. Knutsen EJ, Calfee RP, Chen RE, Goldfarb CA, Park KW, Osei DA. Factors associated with failure of
nonoperative treatment in lateral epicondylitis. Am J Sports Med 2015; 43(9):2133-7. 5. Sherman T.I., Golshani K.R., Emmerich K., Cai L., Gu W., M. K. Conservative treatment of lateral
epicondylitis: The impact of psychosocial factors on perceived treatment efficacy. Prog Orthop Sci 2015; 1(1):1-8.
6. Shiri R, Viikari-Juntura E, Varonen H, Heliovaara M. Prevalence and determinants of lateral and medial
epicondylitis: a population study. Am J Epidemiol 2006; 164(11):1065-74. 7. Tosti R, Jennings J, Sewards JM. Lateral epicondylitis of the elbow. Am J Med 2013; 126(4):357 e1-6. 8. Shiri R, Viikari-Juntura E. Lateral and medial epicondylitis: role of occupational factors. Best Pract Res
Clin Rheumatol 2011; 25(1):43-57. 9. Victor J, Bellemans J. Musculoskeletale aandoeningen. Orthopedie en traumatologie. Acco, Leuven,
2013. 10. Vanderstraeten G. Problemen ter hoogte van de elleboog: uit CURSUS FYSIOTHERAPIE. Universiteit
Gent, 2015-2016; 59-65. 11. Luk JK, Tsang RC, Leung HB. Lateral epicondylalgia: midlife crisis of a tendon. Hong Kong Med J
2014; 20(2):145-51. 12. Sanders TL, Jr., Maradit Kremers H, Bryan AJ, Ransom JE, Smith J, Morrey BF. The epidemiology and
health care burden of tennis elbow: a population-based study. Am J Sports Med 2015; 43(5):1066-71. 13. Walker-Bone K, Palmer KT, Reading I, Coggon D, Cooper C. Occupation and epicondylitis: a
population-based study. Rheumatology (Oxford) 2012; 51(2):305-10. 14. Fan ZJ, Silverstein BA, Bao S, Bonauto DK, Howard NL, Smith CK. The association between
combination of hand force and forearm posture and incidence of lateral epicondylitis in a working population. Hum Factors 2014; 56(1):151-65.
15. Thiese MS, Hegmann KT, Kapellusch J, Merryweather A, Bao S, Silverstein B, et al. Psychosocial
Factors Related to Lateral and Medial Epicondylitis: Results From Pooled Study Analyses. J Occup Env Med 2016; 58(6):588-93.
16. Herquelot E, Gueguen A, Roquelaure Y, Bodin J, Serazin C, Ha C, et al. Work-related risk factors for
incidence of lateral epicondylitis in a large working population. Scand J Work Environ Health 2013; 39(6):578-88.
17. Sayegh ET, Strauch RJ. Does Nonsurgical Treatment Improve Longitudinal Outcomes of Lateral
Epicondylitis Over No Treatment? A Meta-analysis. Clin Orthop Relat Res 2015; 473(3):1093-107. 18. Pomerantz ML. Complications of Lateral Epicondylar Release. Orthop Clin North Am 2016; 47(2):445-
69.
50
19. Judson CH, Wolf JM. Lateral Epicondylitis: Review of Injection Therapies. Orthop Clin North Am 2013; 44(4):615-23.
20. Harrington JM, Carter JT, Birrell L, Gompertz D. Surveillance case definitions for work related upper
limb pain syndromes. Occup Environ Med 1998; 55(4):264-71. 21. Sluiter JK, Rest KM, Frings-Dresen MH. Criteria document for evaluating the work-relatedness of
upper-extremity musculoskeletal disorders. Scand J Work Environ Health 2001; 27 Suppl 1:1-102. 22. Lee DO, Gong HS, Kim JH, Rhee SH, Lee YH, Baek GH. The relationship between positive or
negative phrasing and patients' coping with lateral epicondylitis. J Shoulder Elbow Surg 2014; 23(4):567-72.
23. Stasinopoulos D, Johnson MI. Cyriax physiotherapy for tennis elbow/lateral epicondylitis. Br J Sports
Med 2004; 38(6):675-7. 24. Coombes BK, Bisset L, Vicenzino B. Efficacy and safety of corticosteroid injections and other
injections for management of tendinopathy: a systematic review of randomised controlled trials. The Lancet 2010; 376(9754):1751-67.
25. Lizis P. Analgesic effect of extracorporeal shock wave therapy versus ultrasound therapy in chronic
tennis elbow. J Phys Ther Sci 2015; 27(8):2563-7. 26. Lin CL, Lee JS, Su WR, Kuo LC, Tai TW, Jou IM. Clinical and ultrasonographic results of
ultrasonographically guided percutaneous radiofrequency lesioning in the treatment of recalcitrant lateral epicondylitis. Am J Sports Med 2011; 39(11):2429-35.
27. Debeer P, Franssens F, Roosen I, Dankaerts W, Claes L. Frozen shoulder and the Big Five personality
traits. J Shoulder Elbow Surg 2014; 23(2):221-6. 28. McCrae RR, Costa PT. Four ways five factors are basic. Pers Individ Dif. 1992; 13(6):653-65. 29. McCrae RR, John OP. An introduction to the five-factor model and its applications. J Pers. 1992;
60(2):175-215. 30. McCrae RR, Costa PT, Jr. Validation of the five-factor model of personality across instruments and
observers. J Pers Soc Psychol 1987; 52(1):81-90. 31. Goldberg LR. An alternative "description of personality": the big-five factor structure. J Pers Soc
Psychol 1990; 59(6):1216-29. 32. Wortman J, Lucas RE, Donnellan MB. Stability and change in the Big Five personality domains:
evidence from a longitudinal study of Australians. Psychology and aging 2012; 27(4):867-74. 33. Hoekstra H, Ormel H, de Fruyt F. NEO-PI-R en NEO-FFI: persoonlijkheidsvragenlijsten: handleiding.
Hogrefe Uitgevers B.V., Amsterdam, 2007. 34. Gosling SD, Rentfrow PJ, Swann WB. A very brief measure of the Big-Five personality domains. J Res
Pers 2003; 37:504-28. 35. Ehrhart M, Holcombe Ehrhart K, Roesch S, Chung-Herrera B, Nadler K, Bradshaw K. Testing the
latent factor structure and construct validity of the Ten-Item Personality Inventory. Pers Individ Dif 2009; 47(8):900-5.
36. Bjelland I, Dahl AA, Haug TT, Neckelmann D. The validity of the Hospital Anxiety and Depression
Scale: An updated literature review. J Psychosom Res 2002; 52(2):69-70. 37. Frost RO, Marten P, Lahart C, Rosenblate R. The dimensions of Perfectionism. Cognitive Therapy and
Research 1990; 14(5):449-468.