aad voor vergunningsbetwistingen arrest

21
RvVb - 1 RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 19 augustus 2021 met nummer RvVb-A-2021-1279 in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0850-A Verzoekende partij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente DE HAAN vertegenwoordigd door Mr. Filip DE PRETER met woonplaatskeuze te 1000 Brussel, Keizerslaan 3 Verwerende partij de provincie WEST-VLAANDEREN, vertegenwoordigd door de deputatie van de provincieraad met woonplaatskeuze te 8200 Brugge, Koning Leopold III-laan 41 Tussenkomende partij BRUUT bv vertegenwoordigd door Mr. Katia BOUVE met woonplaatskeuze te 8420 De Haan, Mezenlaan 9 I. Voorwerp van het beroep De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 6 augustus 2020 de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 18 juni 2020, waarmee aan de tussenkomende partij een omgevingsvergunning wordt verleend voor de regularisatie van de uitbreiding van een bakkerij (omgevingsnummer: 2019111641). De verwerende partij heeft het bestuurlijk beroep van de tussenkomende partij tegen de weigeringsbeslissing van de verzoekende partij van 17 januari 2020 ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard. Het project ligt in 8420 Klemskerke (De Haan) aan de Driftweg 23a en heeft als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie A, nummer 0299T.

Upload: others

Post on 17-Oct-2021

5 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 1

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

ARREST

van 19 augustus 2021 met nummer RvVb-A-2021-1279

in de zaak met rolnummer 1920-RvVb-0850-A

Verzoekende partij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente DE HAAN vertegenwoordigd door Mr. Filip DE PRETER met woonplaatskeuze te 1000 Brussel, Keizerslaan 3

Verwerende partij de provincie WEST-VLAANDEREN, vertegenwoordigd door de deputatie van de provincieraad met woonplaatskeuze te 8200 Brugge, Koning Leopold III-laan 41

Tussenkomende partij

BRUUT bv vertegenwoordigd door Mr. Katia BOUVE met woonplaatskeuze te 8420 De Haan, Mezenlaan 9

I. Voorwerp van het beroep

De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 6 augustus 2020 de

vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 18 juni 2020, waarmee aan de

tussenkomende partij een omgevingsvergunning wordt verleend voor de regularisatie van de

uitbreiding van een bakkerij (omgevingsnummer: 2019111641).

De verwerende partij heeft het bestuurlijk beroep van de tussenkomende partij tegen de

weigeringsbeslissing van de verzoekende partij van 17 januari 2020 ontvankelijk en

gedeeltelijk gegrond verklaard.

Het project ligt in 8420 Klemskerke (De Haan) aan de Driftweg 23a en heeft als kadastrale

omschrijving afdeling 1, sectie A, nummer 0299T.

Page 2: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 2

II. Rechtspleging

De verwerende partij bezorgt het administratief dossier en dient geen antwoordnota in. De

tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting in en de verzoekende partij een

toelichtende nota.

De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 11 mei

2021.

De procespartijen zijn opgeroepen voor de zitting van 11 mei 2021 en hebben ingestemd met

het schriftelijk behandelen en in beraad nemen van de zaak met toepassing van artikel 85, §3

Procedurebesluit.

III. Feiten

Op 9 september 2019 vraagt de tussenkomende partij een omgevingsvergunning voor de

regularisatie van de uitbreiding van een bakkerij, gelegen in 8420 Klemskerke (De Haan) aan

de Driftweg 23.

Het gebouw was oorspronkelijk een woonhuis, waarvan de functie, met een

stedenbouwkundige vergunning van 20 juni 2017, deels gewijzigd is naar bakkerij.

Op 13 februari 2018 heeft de verzoekende partij kennisgenomen van de melding met

betrekking tot de exploitatie van de bakkerij.

Het hoofdvolume van het gebouw is in 2018 uitgebreid met een magazijn dat de achtertuinzone

volledig inneemt. Deze onvergunde uitbreiding is vastgesteld in een proces-verbaal van de

lokale politie van Bredene/De Haan van 31 augustus 2018. Op 18 december 2018 weigert de

verzoekende partij een omgevingsvergunning voor de regularisatie van die uitbreiding.

De aanvraag beoogt de vervanging van die onvergunde uitbreiding door een nieuwe

uitbreiding met twee verdiepingen (het atelier op kelderniveau en het magazijn, aansluitend bij

de winkel, op straatniveau) en voor de milieutechnische handelingen wordt een

omgevingsvergunning gevraagd voor de bakkerij met winkel, atelier en berging.

Het perceel ligt in woongebied (gewestplan ‘Oostende-Middenkust’).

Page 3: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 3

Het perceel ligt ook in een “multifunctionele zone voor het wonen alsmede voor detailhandel,

kantoren, diensten en horeca voor zover zij het wonen niet hinderen” (bijzonder plan van

aanleg nummer 4 ‘Winkelcentrum West’ van 21 september 2005).

Het openbaar onderzoek loopt van 28 oktober 2019 tot en met 26 november 2019. Er worden

zeven bezwaarschriften ingediend.

De verzoekende partij weigert op 17 januari 2020, na eensluidend ongunstig verslag van de

gemeentelijke omgevingsambtenaar, een omgevingsvergunning aan de tussenkomende

partij.

Tegen die beslissing tekent de tussenkomende partij op 21 februari 2020 bestuurlijk beroep

aan bij de verwerende partij.

De verzoekende partij adviseert op 27 maart 2020 ongunstig.

De provinciale omgevingsambtenaar adviseert in een verslag van 7 mei 2020 het bestuurlijk

beroep niet in te willigen en een omgevingsvergunning te weigeren.

De op 26 mei 2020 geplande hoorzitting wordt, omwille van de ”Covid-19”- maatregelen,

geannuleerd en aan de partijen wordt de kans geboden schriftelijk gehoord te worden.

Op 12 juni 2020 laadt de tussenkomende partij aangepaste plannen op in het omgevingsloket.

De verwerende partij verklaart het bestuurlijk beroep op 18 juni 2020 gedeeltelijk gegrond en

verleent, overeenkomstig de aangepaste plannen, een omgevingsvergunning.

Dat is de bestreden beslissing.

IV. Verwante procedures

Ook de heer Filip JUCHTMANS en mevrouw Vanessa DE WAELE vorderen met een

aangetekende brief van 17 augustus 2020 de vernietiging van de bestreden beslissing. Dat

beroep wordt met het arrest nummer RvVb-A-2021-0480 van 7 januari 2021 klaarblijkelijk

onontvankelijk bevonden.

Page 4: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 4

V. Onderzoek van de middelen

A. Eerste middel

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij voert in haar eerste middel de schending aan van:

- artikel 4.4.1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO)

- artikel 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de

bestuurshandelingen (hierna: Motiveringswet)

- artikel 13 en punt 1.1, 1.2.1 en 1.3 van het bijzonder plan van aanleg nummer 4

“Winkelcentrum West” (hierna: het BPA)

- het materieel motiveringsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel en het

zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Volgens de verzoekende partij schendt de verwerende partij met de bestreden beslissing, als

volgt, het BPA.

In een eerste onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat de verwerende

partij een afwijking toestaat op de krachtens punt 1.2.1 van het BPA verplichte afstanden tot

de perceelsgrenzen, namelijk 3 meter van de beide zijperceelsgrenzen en 2 meter tot de

achterste perceelsgrens, die behouden moeten worden wanneer er niet gekoppeld gebouwd

wordt aan een gelijkaardig gebouw.

Volgens de verzoekende partij adviseerde de provinciale omgevingsambtenaar dat de

afwijking, omwille van de impact voor de aanpalende percelen, niet beperkt is, en heeft de

verwerende partij een verscherpte motiveringsplicht wanneer ze van dat advies afwijkt.

De verzoekende partij stelt dat de verwerende partij in de bestreden beslissing niet, of niet

voldoende, verantwoordt waarom de afwijking beperkt is: dat de toepassing van de

voorschriften leidt tot een feitelijk bouwverbod wijst er, volgens de verzoekende partij, niet op

dat de afwijking van de voorschriften beperkt is.

Page 5: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 5

Het is, volgens de verzoekende partij, niet omdat het BPA geen maximale bouwdiepte

voorschrijft wanneer er geen woonfunctie is op de gelijkvloerse verdieping, dat dit betekent dat

de overige inplantingsvoorschriften, waaronder de afstanden tot de perceelsgrenzen,

genegeerd kunnen worden. De (verkeerde) lezing door de verwerende partij met betrekking

tot de berekening van de toegelaten bouwhoogte heeft, volgens de verzoekende partij, met

betrekking tot de impact voor de aanpalenden, evenmin te maken met het antwoord op de

vraag of de afwijking beperkt is, omdat die impact beoordeeld moet worden op basis van

feitelijke gegevens, waaronder de concrete hoogte vanaf het maaiveld. Tot slot kan ook de

begroeiing op het naburig perceel (voor zover die er al effectief is, want ze blijkt, volgens de

verzoekende partij, niet uit het dossier), volgens de verzoekende partij niet leiden tot de

vaststelling dat de afwijking beperkt is.

In het tweede onderdeel van haar eerste middel betwist de verzoekende partij de stelling van

de verwerende partij dat er een hoogteverschil van 2,60 meter is tussen het voorliggend

openbaar domein en het achterliggend terrein. Volgens de verzoekende partij is er maar een

niveauverschil van 2 meter omdat het referentieniveau (niveau 0,0) het gelijkvloers niveau is,

en de openbare weg op niveau -0,6 ligt. De verwerende partij baseert zich, volgens de

verzoekende partij, in de bestreden beslissing dus op een foutieve berekening om te besluiten

dat er, overeenkomstig artikel 13 van het BPA, onder het gelijkvloers niveau een berging

toegelaten kan worden.

In het derde onderdeel van haar eerste middel verwijst de verzoekende partij naar punt 1.1

van het BPA, dat bepaalt dat de gronden bestemd zijn voor “wonen alsmede voor detailhandel,

kantoren, diensten, horeca voor zover zij het wonen niet hinderen”. Uit het openbaar

onderzoek, de in eerste bestuurlijke aanleg door de verzoekende partij genomen beslissing en

het advies van de provinciale omgevingsambtenaar blijkt, volgens de verzoekende partij, dat

er hinderaspecten zijn, waaronder geur- en geluidshinder. De verzoekende partij stelt dat de

verwerende partij die hinder niet weerlegt door, zonder enig verder onderzoek, extra

geluidsisolatie op te leggen en de geurhinder idyllisch af te doen als “de geur van

versgebakken brood”. Volgens de verzoekende partij heeft de verwerende partij de

hinderaspecten onvoldoende onderzocht, zeker omwille van de vereiste dat detailhandel maar

toegelaten is voor zover het wonen er niet door gehinderd wordt.

In het vierde onderdeel van haar eerste middel verwijst de verzoekende partij naar de in punt

1.3 van het BPA vermelde harmoniebepaling, die de verwerende partij, volgens de

verzoekende partij, in de bestreden beslissing miskent door een gebouw te vergunnen dat veel

dieper, en dus niet in harmonie, is met de omliggende bebouwing.

Page 6: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 6

2.

Met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel van de verzoekende partij

verwijst de tussenkomende partij naar de specifieke ruimtelijke context.

Het perceel heeft een beperkte breedte en ligt in een omgeving met tal van andere hoofd- en

bijgebouwen die vaak tegen de achterste, of de zijperceelsgrenzen, aangebouwd zijn. De

afwijking van punt 1.2.1 van het BPA is, volgens de tussenkomende partij, omwille van deze

(niet betwiste) ruimtelijke context, wel degelijk “beperkt”. De verwerende partij stelt, volgens

de tussenkomende partij, ook terecht dat een strikte toepassing van deze bepaling leidt tot

een de facto bouwverbod, waardoor de stedenbouwkundige mogelijkheden van het BPA niet

benut worden. De tussenkomende partij beschouwt dat feitelijk bouwverbod als een

onrechtmatige inperking van het eigendomsrecht ex artikel 16 van de Grondwet en artikel 1

Eerste Aanvullend Protocol EVRM.

Tot slot stelt de tussenkomende partij dat de dichte begroeiing van de achtertuin van het

linkeraanpalend perceel uit de door de tussenkomende partij bijgebrachte foto’s kon blijken,

zodat de verwerende partij dit, volgens haar, dan ook geldig in aanmerking kon nemen om de

concrete ruimtelijke context te beoordelen.

De tussenkomende partij stelt verder dat de verzoekende partij haar middelonderdeel met

betrekking tot de inplanting ten opzichte van de achterste perceelsgrens niet verduidelijkt. ‘Ten

overvloede’ wijst de tussenkomende partij er op dat de toegelaten bouwdiepte voor het

gelijkvloers verdiep, overeenkomstig het BPA, vrij is, zolang er geen woonfunctie in gevestigd

is.

Ook hier kan er, volgens de tussenkomende partij, bovendien verwezen worden naar

referenties in de onmiddellijke omgeving, waar gebouwd is tot de achterste perceelsgrens. Tot

slot is er, volgens de tussenkomende partij, ook een vergelijking mogelijk met de woning aan

de Peter Benoitlaan 25, dat een gelijkaardig gebouw is.

Met betrekking tot het tweede onderdeel van het eerste middel van de verzoekende partij

verwijst de tussenkomende partij naar de door haar op 8 juni 2020 bijgebrachte aangepaste

plannen, waaronder terreinsnedes waaruit, volgens haar, wel degelijk het hoogteverschil van

2,60 meter tussen het voorliggend openbaar domein en de achterliggende tuinstrook blijkt.

De verzoekende partij toont, volgens de tussenkomende partij, niet aan dat die plannen onjuist

zijn.

Page 7: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 7

Het derde onderdeel van het eerste middel van de verzoekende partij is, volgens de

tussenkomende partij, onontvankelijk omdat de verzoekende partij op 20 juni 2017 een

stedenbouwkundige vergunning verleend heeft voor de wijziging van de functie van het pand

naar bakkerij, met daarin de vermelding dat er geen onaanvaardbare hinder is voor de

omgeving. Er zijn, volgens de tussenkomende partij, bovendien nooit klachten geweest over

geluids- of geurhinder, zodat de verzoekende partij nu niet ernstig kan stellen dat er hinder is

omwille van de loutere uitbreiding van de bestaande, vergunde, bakkerij met een atelier en

een magazijn, zonder uitbreiding van de Vlarem-rubrieken. Volgens de tussenkomende partij

verleende de verzoekende partij op 9 januari 2018 een stedenbouwkundige vergunning voor

de wijziging van de voorgevel en de plaatsing van een zitbank, en maakte ze, noch in die

beslissing, noch in de (in eerste administratieve aanlag genomen) weigeringsbeslissing van

18 december 2018 over de regularisatie, gewag van enige hinder. Deze inconsequente

houding ontneemt, volgens de tussenkomende partij, aan de verzoekende partij haar belang

bij dit middelonderdeel.

Ten gronde stelt de tussenkomende partij dat de tijdens het openbaar onderzoek geuite

bezwaren niet ernstig zijn, omdat geen enkele buurtbewoner ooit heeft geageerd tegen de

bakkerij, die al sinds 2018 op de locatie vergund is. De constructie is, volgens de

tussenkomende partij, bovendien geconcipieerd om de geur- en geluidshinder te beperken,

waarvoor de tussenkomende partij zware financiële investeringen gedaan heeft.

Met betrekking tot het vierde onderdeel van het eerste middel van de verzoekende partij wijst

de tussenkomende partij er op dat de harmonieregel van punt 1.3 van het BPA betrekking

heeft op de harmonie van het straatbeeld.

Bovendien blijkt er, volgens de tussenkomende partij, uit luchtfoto’s dat ook het binnengebied

gekenmerkt wordt door bijgebouwen en andere constructies, zodat de met de bestreden

beslissing vergunde constructie daar perfect bij aansluit. De tussenkomende partij verwijst

bovendien naar de voorwaarde dat de uitbreiding uitgerust moet worden met een groendak.

3.

Met betrekking tot het eerste onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat

de vraag of een afwijking "beperkt” is, te onderscheiden is van de vraag of die afwijking

“opportuun” is.

De in artikel 4.1.1, §1 VCRO bepaalde afwijkingsregeling moet, volgens de verzoekende partij,

restrictief toegepast worden.

Page 8: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 8

Overwegingen met betrekking tot het aangetast karakter van het binnengebied zijn, volgens

de verzoekende partij, niet dienstig om te beoordelen of een afwijking beperkt is.

Volgens de verzoekende partij worden de door het BPA opgelegde bouwvrije stroken over de

volledige oppervlakte van de tuinzone tot 0 herleid, en dat is niet “beperkt”.

Het BPA maakt, volgens de verzoekende partij, geen enkel onderscheid tussen bebouwbare

en onbebouwbare gedeelten van de tuin, zodat elke bebouwing de voorschriften moet

respecteren.

Uit de bestreden beslissing blijkt, volgens de verzoekende partij, verder niet of, en op welk

fotomateriaal de verwerende partij zich baseert om de begroeiing op het naastgelegen perceel

mee in overweging te nemen.

Met betrekking tot de afstand tot de achterste perceelsgrens stelt de verzoekende partij dat er

wel degelijk een gebouw is, maar dat er niet kan worden aangesloten omdat die constructie

minder hoog is, en niet de volledige breedte van het perceel inneemt.

4.

Met betrekking tot het tweede onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij

dat ze geen kennis heeft van bijkomende terreinsnedes van 8 juni 2020 en dat de snedes van

12 juni 2020 haar stelling bevestigen dat er een hoogteverschil is van 2,01 meter tussen de

tuin en de openbare weg, terwijl er, volgens haar, uit de bestreden beslissing trouwens blijkt

dat de verwerende partij uitgegaan is van de plannen van 12 juni 2020.

Met betrekking tot het derde onderdeel van haar eerste middel benadrukt de verzoekende

partij dat ze nooit een vergunning heeft verleend voor de actuele toestand en dat het door haar

vergund atelier maar half zo groot was als nu. Uit de verantwoordingsnota bij de aanvraag zelf

blijkt, volgens de verzoekende partij, dat er klachten waren over hinder. Volgens de

verzoekende partij stelt de tussenkomende partij dat aan die problemen verholpen is, maar

blijkt het tegendeel uit de tijdens het openbaar onderzoek ingediende bezwaren, zodat de

verwerende partij, in elk geval, de eventuele hinder had moeten onderzoeken.

Met betrekking tot het vierde onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat

de tussenkomende partij niet betwist dat de verwerende partij punt 1.3 van het BPA niet bij de

beoordeling betrokken heeft, en dat volstaat, volgens de verzoekende partij, om het

middelonderdeel gegrond te verklaren.

Page 9: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 9

Beoordeling door de Raad

1.

Het voorwerp van de aanvraag is gelegen in “Zone 1: Multifunctionele Zone” van het BPA.

2.1

In het eerste onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat de verwerende

partij met de bestreden beslissing niet correct afwijkt van de bepalingen van het BPA met

betrekking tot de inplanting.

Punt 1.2.1 van het BPA bepaalt:

“2.1 Inplanting

Plaatsing t.o.v. de rooilijn: voor zover op het bestemmingsplan geen achteruitbouwlijn is

aangeduid, dienen de bouwwerken in hoofdzaak ingeplant nabij openbare wegenis, evenwel

dient een volwaardige aansluiting voorzien te worden bij bestaande bebouwing. De straatgevel

dient het straatbeeld te ondersteunen.

Plaatsing t.o.v. de zijperceelsgrenzen en/of zonegrens: ofwel minimum 3 meter ofwel 0.00

meter. Dit afhankelijk van de ruimtelijke context en/of van de bestaande toestand op het

aanpalende perceel (indien de aanpalende percelen bestaan uit gesloten bebouwing kan

aangesloten worden, indien het open bebouwing betreft kan niet aangesloten worden). De

afstanden tot de zijperceelsgrenzen voor de bebouwing waarop de aangeduide

achteruitbouwlijn van toepassing is dient minimum 3 meter te bedragen, m.a.w. de open

bebouwingsstructuur dient hier behouden te worden.

Plaatsing t.o.v. de achterperceelsgrens en/of zonegrens: ofwel minimum 2 meter ofwel 0.00

meter (indien koppeling met gelijkaardig gebouw mogelijk is).”

Artikel 4.4.1, §1 VCRO bepaalt de beperkingen voor een vergunningverlenende overheid om

in een vergunning afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften toe te staan, namelijk dat

ze alleen betrekking mogen hebben op de perceelsafmetingen, evenals op de afmetingen en

de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen, en niet op de

bestemming, de maximaal mogelijke vloerterreinindex en het aantal bouwlagen.

Bovendien vereist artikel 4.4.1, §1 VCRO dat het ‘beperkte’ afwijkingen zijn, hetgeen betekent

dat er geen afwijkingen toegestaan mogen worden die afbreuk doen aan de essentiële

gegevens van het plan of van de stedenbouwkundige verordening.

Page 10: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 10

2.2

In de bestreden beslissing beoordeelt de verwerende partij de inplanting als volgt:

“…

De aanvraag voorziet een volledige inname van de tuinzone met een uitbreiding van ca 48m²

op kelder- en gelijkvloers niveau met als bestemming atelier en magazijn.

De aanvraag wijkt af wat betreft de aangehouden afstand tot de zijperceelgrenzen. In principe

dient een afstand van 3m te worden aangehouden tot de zijperceelgrenzen en 2m van de

achterste perceelgrens. Het ontwerp neemt geen afstand van de perceelgrenzen. De

provinciale omgevingsambtenaar meent dat de voorziene afwijking niet als beperkt kan worden

beschouwd en wijst er op dat het voorzien van een bouwvolume van twee bouwlagen op de

perceelgrens ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Het standpunt van het college dat uit het openbaar

onderzoek blijkt dat er in de omgeving geen draagkracht is voor deze aanvraag vormt geen

afdoend argument om de vergunning te weigeren.

In het licht van artikel 13 moet worden vastgesteld dat er geen sprake is van een twee

bouwlagen tellend volume op de perceelgrens. De bouwhoogte mag immers maar worden

gerekend vanaf het peil gelijkvloers. Nazicht leert dat op de perceelgrenzen dus maar een

volume wordt voorzien van één bouwlaag hoog. De provinciaal omgevingsambtenaar gaat dan

ook uit van een verkeerde benadering van het nieuw te bouwen volume. Er zijn ook geen

voorschriften inzake de toegelaten bouwhoogte van gelijkvloerse volumes die geen woonfunctie

hebben, het thans voorziene volume heeft de gangbare hoogte van één bouwlaag namelijk 3m.

Bovendien moet worden opgemerkt dat het perceel maar een breedte heeft van 4,24m en het

aanhouden van een afstand van 2m ten opzichte van beide zijdelingse perceelsgrenzen de

facto voor een bouwverbod impliceert terwijl uit de voorschriften wel degelijk blijkt dat het

volledige gelijkvloers mag worden ingenomen voor een niet-woonfunctie. In die zin kan de strikte

interpretatie van de provinciaal omgevingsambtenaar en het college niet worden gevolgd, dit

strookt niet met de mogelijkheden die het BPA biedt. Wat de ruimtelijke impact betreft moet

worden opgemerkt dat de tuin van de linkeraanpalende dicht begroeid is. In dit opzicht kan er

redelijkerwijze geen sprake zijn van een onaanvaardbare impact op de lichtinval nu deze mede

veroorzaakt wordt door de bestaande begroeiing op het linkeraanpalend perceel. De

rechteraanpalende die daarentegen wel over een open tuin beschikt verklaarde zich akkoord

met de aanvraag. De ruimtelijke impact van de afwijking is beperkt te meer met deze aanvraag

ook wordt gekozen voor meer duurzame materialen om de uitbreiding te realiseren. Gelet op al

deze elementen meent de deputatie dat de aanvraag in toepassing van artikel 4.4.1 VCRO op

beperkte wijze afwijkt van het BPA.

Page 11: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 11

Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat op de aangepaste plannen ook wordt voorzien

om de muur die initieel was voorzien op de perceelgrenzen nu volledig op het eigen terrein op

te richten.

…”

2.3

Uit de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij vaststelt dat de aanvraag niet

overeenstemt met de bepalingen van het BPA met betrekking tot de inplanting en de afstand

tot de perceelsgrenzen, maar dat het, op basis van artikel 4.1.1 VCRO mogelijk is van de

bepalingen van punt 1.2.1 BPA af te wijken.

Volgens de verwerende partij is deze afwijking beperkt omdat:

- een volume van één bouwlaag hoog op de perceelsgrens aanvaardbaar is

- de strikte toepassing van het BPA-voorschrift de facto leidt tot een bouwverbod op het

perceel dat maar 4,24 meter breed is

- er geen onaanvaardbare impact is op de lichtinval op het linkeraanpalend perceel en de

rechtsaanpalende eigenaar zich akkoord verklaarde

- het duurzaam materiaalgebruik de ruimtelijke impact.

Met deze motivering schendt de verwerende partij artikel 4.4.1, §1 VCRO: de vaststelling dat

de uitbreiding maar een beperkte ruimtelijke impact heeft op de onmiddellijke omgeving, kan

wel relevant zijn voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening, maar is geen

maatstaf om te beoordelen of het al dan niet een beperkte afwijking is. De verwerende partij

vraagt zich, bij de beoordeling van de vastgestelde afwijking, niet af of er afbreuk wordt gedaan

aan essentiële elementen van het BPA, noch kadert zij het “beperkt‟ karkater ervan in functie

van het voorschrift zelf en de discrepantie van de aanvraag met dat voorschrift.

Ook de overweging in de bestreden beslissing dat het perceel een beperkte breedte heeft, en

dat het behoud van de in het BPA bepaalde afstanden tot de perceelsgrenzen de facto leidt

tot een bouwverbod, is een feitelijke vaststelling, die geen motivering is over het “beperkt”

karakter van de afwijking.

Het eerste onderdeel van het eerste middel is dan ook gegrond.

Page 12: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 12

3.1

In de volgende onderdelen van haar eerste middel voert de verzoekende partij de schending

aan van enkele andere bepalingen van het BPA.

Zo bekritiseert de verzoekende partij in het tweede onderdeel van haar eerste middel de

toepassing van artikel 13 van het BPA, dat, onder meer, bepaalt:

“Peil gelijkvloers

Vanaf het peil gelijkvloers (zogenaamde nul peil, referentiepeil) wordt de bouwhoogte bepaald

(dus niet vanaf het voorliggend voetpad). Onder dit peil gelijkvloers kunnen er zich geen woon-

noch slaapvertrekken bevinden. Hierop kan een uitzondering toegelaten worden wanneer er

tussen het voorliggend openbaar domein ter hoogte van de Driftweg en het achterliggend terrein

ter hoogte van de deelzonegrens een niveauverschil bestaat van minimum 2.50 meter. Onder

het peil afgewerkte vloer gelijkvloers kan een bijkomende tuinlaag toegelaten worden voor

bewoning of bergingen.

…”

3.2

De verwerende partij stelt daarover in de bestreden beslissing:

“De provinciale omgevingsambtenaar merkt op dat er een verschil is tussen het terreinniveau

aan de straatzijde en het niveau van de tuinzone. Evenwel houdt het BPA hier al rekening mee

en luidt artikel 13 inzake het peil van het gelijkvloers en de bouwhoogte als volgt:

Vanaf het peil gelijkvloers (zogenaamde nul peil, referentiepeil) wordt de bouwhoogte bepaald

(dus niet vanaf het voorliggend voetpad). Onder dit peil gelijkvloers kunnen er zich geen woon-

noch slaapvertrekken bevinden. Hierop kan een uitzondering toegelaten worden wanneer er

tussen het voorliggend openbaar domein ter hoogte van de Driftweg en het achterliggend terrein

ter hoogte van de deelzonegrens een niveauverschil bestaat van minimum 2.50 meter. Onder

het peil afgewerkte vloer gelijkvloers kan een bijkomende tuinlaag toegelaten worden voor

bewoning of bergingen.

Het verschil bedraagt in deze 2,6m hetgeen impliceert dat het inrichten van een laag onder de

afgewerkte vloer van het gelijkvloers is toegestaan. De bouwhoogte wordt bepaald door het

volume dat is voorzien boven het peil van het gelijkvloers.

…”

Page 13: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 13

3.3

De tussenkomende partij laadt in juni 2020 drie bijkomende plannen op in het Omgevingsloket,

namelijk de plannenset van de vergunde, van de bestaande en van de te vergunnen toestand.

Uit de terreinsnedes in deze plannensets blijkt dat het peil van het midden van de voorliggende

openbare weg op -0,6 meter ligt ten opzichte van het referentieniveau (het peil van het

gelijkvloers: 0,0 meter).

Het achterliggend terrein ligt op -2,61 meter ten opzichte van dat referentieniveau.

Het hoogteverschil tussen het voorliggend openbaar domein ter hoogte van de Driftweg en het

achterliggend terrein ter hoogte van de deelzonegrens is dan ook 2,01 meter.

De Raad oordeelt dat de verwerende partij verder in de bestreden beslissing terecht stelt dat

er voor de berekening van de bouwhoogte uitgegaan wordt van het peil van het gelijkvloers.

Om te beoordelen of er gebruik gemaakt kan worden van de uitzonderingsbepaling van artikel

13 van het BPA om woon- of bergruimte te voorzien onder het peil gelijkvloers, is, krachtens

artikel 13 van het BPA, echter het hoogteverschil tussen de openbare weg en het voorliggende

terrein relevant.

De verwerende partij vertrekt dan ook van verkeerde feitelijke gegevens om te stellen dat er

een hoogteverschil is van 2,6 meter en dat de uitzonderingsbepaling van artikel 13 van het

BPA toegepast kan worden.

Het tweede onderdeel van het eerste middel is dan ook gegrond.

4.1

In het derde onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat uit de bestreden

beslissing een onvoldoende beoordeling blijkt van de voorschriften van punt 1.1 van het BPA.

De tussenkomende partij betwist het belang van de verzoekende partij bij het aanvoeren van

dit onderdeel van haar eerste middel omdat de verzoekende partij eerder zelf een

stedenbouwkundige vergunning verleend heeft voor de wijziging van de functie naar de

huidige bakkerij, waarvan nu alleen een vergunning voor de uitbreiding ervan verleend wordt,

en omdat de verzoekende partij in andere beslissingen evenmin enige hinder voor het wonen

vermeld heeft.

Page 14: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 14

De Raad verwerpt die exceptie.

De verzoekende partij heeft, als college van burgemeester en schepenen, dat tijdig

geadviseerd heeft, van rechtswege belang om de bestreden beslissing te bestrijden, en dus

belang om een middel aan te voeren met kritiek op de verenigbaarheid van de bestreden

beslissing met de voorschriften van het toepasselijk bijzonder plan van aanleg.

Dat de verzoekende partij eerder een vergunning verleend heeft voor de wijziging van de

functie van woning naar bakkerij, doet daar geen afbreuk aan; het voorwerp van de aanvraag

verschilt immers, omdat nu een vergunning verleend is voor de uitbreiding van de bakkerij met

een nieuw volume dat de volledige tuinzone inneemt.

De verzoekende partij heeft daarvoor een vergunning geweigerd en verzet zich nu tegen het

verlenen van een vergunning door de verwerende partij: de verzoekende partij heeft dan ook

belang bij het aanvoeren van het middelonderdeel omdat het kan leiden tot een vernietiging

van de bestreden beslissing.

4.2

Punt 1.1 van het BPA bepaalt:

“1. BESTEMMINGSVOORSCHRIFTEN

De gronden zijn bestemd voor het wonen alsmede voor detailhandel, kantoren, diensten, horeca

voor zover zij het wonen niet hinderen.

Lunaparken, kansspelinrichtingen, dancings en tankstations zijn verboden.

…”

4.3

De bestreden beslissing bevat geen formele motivering met betrekking tot de verenigbaarheid

van de aanvraag met de bestemmingsvoorschriften van het BPA, maar alleen de volgende

tekst:

“De aanvraag is gelegen in het BPA Winkelcentrum West (d.d. 21/09/2005) in “multifunctionele

zone bestemd voor het wonen alsmede voor detailhandel, kantoren, diensten en horeca voor

zover zij het wonen niet hinderen”. Art.2.2.2. en art.2.1. zijn van belang voor de beoordeling van

de aanvraag.”

Page 15: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 15

4.4

Uit punt 1.1 van het BPA blijken twee voorwaarden voor de bestemming in de ‘multifunctionele

zone’, namelijk:

(1) detailhandel, kantoren, diensten en horeca, die hier kunnen worden ondergebracht

(2) voor zover ze het wonen niet hinderen.

Alhoewel er niet ernstig betwist kan worden dat de met de bestreden beslissing vergunde

(uitbreiding van een) bakkerij als detailhandel voldoet aan de eerste voorwaarde, blijkt er uit

de bestreden beslissing niet dat de verwerende partij de verenigbaarheid met de tweede

voorwaarde onderzocht heeft.

De beoordeling van de hinderaspecten, verder in de bestreden beslissing, heeft betrekking op

een goede ruimtelijke ordening en kan niet gelden als afdoende motivering voor de

planologische verenigbaarheid van de aanvraag.

Het derde onderdeel van het eerste middel is dan ook gegrond.

5.1

In het vierde onderdeel van haar eerste middel stelt de verzoekende partij dat de aanvraag

onverenigbaar is met de harmonieregel voor de “multifunctionele zone” van het BPA.

Punt 1.3 van het BPA bepaalt:

“3. VOORSCHRIFTEN M.B.T. ARCHITECTURALE EN RUIMTELIJKE KWALITEIT

De hoogte en de diepte, de dakvorm en het dakvolume van de gebouwen moeten in harmonie

zijn met de aanpalende gebouwen en met het straatbeeld. De architectuur van het gebouw moet

getuigen van kwaliteit (zowel in vormgeving en materiaalgebruik) en geïntegreerd en vormelijk

aansluiten bij de bebouwing met kunsthistorische en/of stadslandschappelijke waarde.

De gevelopbouw en de gevelgeleding, de bedaking, de aard, de toepassing en de kleur van de

gevelmaterialen, de dakbedekking, de schrijnwerken, de beglazing en de buitenschilderingen

moeten in harmonie zijn met het straatbeeld.

Page 16: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 16

Alle van de straat af zichtbaar blijvende gevels, volgens het bestemmingsplan van de straat af

zichtbaar blijvende gedeelten der scheidingsmuren, alsmede de schoorstenen, enz moeten

afgewerkt worden met materialen gebruikt voor de voorgevel en de dakbedekking.

5.2

In de bestreden beslissing is er noch een beschrijving van de aanpalende gebouwen, noch

een beoordeling van de harmonie met deze gebouwen, terug te vinden.

5.3

Uit punt 1.3 van het BPA kan niet worden afgeleid dat de harmonievereiste alleen geldt voor

het straatbeeld: de bepaling vermeldt immers uitdrukkelijk ook de diepte van de gebouwen. Uit

het dossier blijkt dat er reeds tijdens het openbaar onderzoek bezwaren geformuleerd zijn over

de onverenigbaarheid van de aanvraag met het straatbeeld en met de omliggende bebouwing.

De vereiste harmonie met de aanpalende gebouwen was dan ook een relevant te beoordelen

element van de aanvraag en de verwerende partij blijft in de bestreden beslissing volledig in

gebreke de verenigbaarheid van de aanvraag met punt 1.3 van het BPA te onderzoeken.

Het vierde onderdeel van het eerste middel is dan ook gegrond.

6.

Het eerste middel is dan ook gegrond.

B. Tweede middel

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partij voert in haar tweede middel de schending aan van:

- artikel 64 VCRO

- artikel 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de

bestuurshandelingen (hierna: Motiveringswet)

- het materieel motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene

beginselen van behoorlijk bestuur.

Page 17: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 17

Volgens de verzoekende partij beoordeelt de verwerende partij in de bestreden beslissing

onvoldoende of er voor de tijdens de bestuurlijke beroepsprocedure aangebrachte wijzigingen

van de aanvraag al dan niet een openbaar onderzoek georganiseerd moet worden.

De verwerende partij stelt, volgens de verzoekende partij, in de bestreden beslissing alleen

dat de wijzigingen tegemoetkomen aan de opmerkingen van de bezwaarindieners en van de

provinciale omgevingsambtenaar, en dat ze de aanvraag “beter laten inpassen in de goede

ruimtelijke ordening”. Volgens de verzoekende partij blijkt uit de bestreden beslissing niet dat

de verwerende partij onderzoekt of de wijzigingen al dan niet afbreuk doen aan de

bescherming van de mens en het milieu, of de rechten van derden schenden.

2.

Volgens de tussenkomende partij hebben de door haar bijgebrachte bijkomende documenten

het voorwerp van de aanvraag niet gewijzigd en doen de aangepaste plannen, waaruit blijkt

dat de zijgevels op het eigen terrein, en niet op de perceelsgrens, gebouwd worden, geen

afbreuk aan de bescherming van de mens of het milieu.

De aanpassingen zijn, zoals de verwerende partij, volgens de tussenkomende partij terecht,

stelt in de bestreden beslissing, het gevolg van de opmerkingen van de provinciale

omgevingsambtenaar en van de bezwaarindieners, zodat er, precies omdat er aan hun

opmerkingen tegemoetgekomen is, ook geen schending is van de rechten van derden.

Volgens de tussenkomende partij blijkt dan ook afdoende dat er geen nieuw openbaar

onderzoek nodig was en is de motivering van de bestreden beslissing afdoende en

draagkrachtig, ook omdat de verwerende partij in haar beslissing geen overtollige motieven

moet vermelden.

3.

Volgens de verzoekende partij bevat het verweer van de tussenkomende partij een

tegenstrijdigheid: wanneer de tussenkomende partij de aanvraag alleen maar verduidelijkt

heeft, wordt artikel 64 Omgevingsvergunningsdecreet niet toegepast.

Beweren dat de plannen niet zijn aangepast gaat echter in tegen de door (de architect van) de

tussenkomende partij zelf en door de verwerende partij gebruikte bewoordingen.

Omdat er dus wel degelijk een wijziging is, moest de verwerende partij die, volgens de

verzoekende partij, toetsen aan de vereisten van artikel 64 Omgevingsvergunningsdecreet.

Page 18: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 18

Beoordeling door de Raad

1.

Wanneer een aanvraag tijdens de bestuurlijke beroepsprocedure gewijzigd wordt, mag er

geen afbreuk gedaan worden aan de bescherming van de mens of het milieu of een goede

ruimtelijke ordening, en moeten de wijzigingen tegemoetkomen aan de adviezen of aan de

tijdens het openbaar onderzoek ingenomen standpunten, geformuleerde opmerkingen en/of

ingediende bezwaren, en mogen ze niet kennelijk de rechten van derden schenden.

Wanneer er niet aan deze voorwaarden voldaan is, kan er over de gewijzigde aanvraag een

(nieuw) openbaar onderzoek georganiseerd worden en desgevallend (nieuwe) adviezen

gevraagd worden, bij gebreke waarvan de vergunningverlenende overheid geen rekening kan

houden met de wijzigingen (artikel 64 Omgevingsvergunningsdecreet).

De Raad kan zijn beoordeling niet in de plaats stellen van die van de vergunningverlenende

overheid, en kan, bij het wettigheidstoezicht op de bestreden beslissing, alleen onderzoeken

of de vergunningverlenende overheid binnen de perken van artikel 64 van het

Omgevingsvergunningsdecreet is gebleven en haar appreciatiebevoegdheid in dat licht

behoorlijk uitgeoefend heeft.

Dat laatste betekent dat de Raad onderzoekt of de vergunningverlenende overheid uitgegaan

is van de juiste feitelijke gegevens, die correct beoordeeld heeft en, op basis daarvan, niet

kennelijk onredelijk haar beslissing genomen heeft. Een beslissing is alleen maar kennelijk

onredelijk wanneer ze dermate afwijkt van het normaal te verwachten beslissingspatroon dat

het ondenkbaar is dat een ander zorgvuldig handelend bestuur, in dezelfde omstandigheden,

dezelfde beslissing neemt.

Om te voldoen aan de formele motiveringsplicht moet de verwerende partij in de beslissing

duidelijk de redenen vermelden waarop zij haar beslissing baseert, zodat een

belanghebbende, met kennis van zaken, de beslissing kan aanvechten, en die redenen

moeten afdoende zijn.

2.

De verwerende partij stelt in de bestreden beslissing met betrekking tot de aanpassing van de

plannen van de aanvraag:

Page 19: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 19

“De provinciale omgevingsambtenaar merkt in haar verslag op dat er in het dossier een

plannenset ontbreekt. Er is enkel een plannenset vergunde en nieuwe toestand toegevoegd

terwijl de bestaande toestand – die afwijkt van de vergunde toestand met de onrechtmatig

gebouwde éénlaagse uitbreiding – niet wordt weergegeven. Het normenboek digitale

bouwaanvraag legt in een dergelijk geval op dat er zowel een plannenset vergunde, bestaande

als nieuwe toestand moet worden geleverd. Door raadpleging in het omgevingsloket van het

voorgaand door het CBS geweigerd dossier (d.d. 18/12/2018, OMV 2018094154) voor de

regularisatie van de onrechtmatig opgetrokken uitbreiding, kon de POA toch over voldoende

informatie beschikken om de bestaande ruimtelijke context correct in te schatten. Naar

aanleiding van de hoorzitting worden aangepaste plannen bezorgd, er nu dus drie plannensets

beschikbaar nl. de bestaande toestand, vergunde toestand en te vergunnen toestand. Omdat

de provinciale omgevingsambtenaar in staat was om het dossier te beoordelen zijn de plannen

geen fundamentele toevoeging aan het dossier.

Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat op de aangepaste plannen ook wordt voorzien

om de muur die initieel was voorzien op de perceelgrenzen nu volledig op het eigen terrein op

te richten.

Artikel 64 van het Omgevingsvergunningsdecreet laat toe om in graad van beroep beperkt

aangepaste plannen in te dienen. Er wordt voldaan aan de hiertoe gestelde voorwaarden: de

aanpassingen vloeien voort op de opmerkingen van de provinciaal omgevingsambtenaar en de

bezwaarindieners en zijn er op gericht de aanvraag beter te laten inpassen in de goede

ruimtelijke ordening. De aard en omvang van de aanpassingen zijn niet van die aard dat een

nieuw openbaar onderzoek zou moeten worden georganiseerd.

…”

3.

Uit het dossier blijkt dat de tussenkomende partij de plannen enerzijds verduidelijkt heeft door

toevoeging van een plannenset met betrekking tot de bestaande (niet- vergunde) toestand,

maar anderzijds ook gewijzigd heeft door een muur, die initieel voorzien was op de

perceelgrenzen, nu volledig op het eigen terrein te voorzien.

De verzoekende partij toont niet aan dat de beslissing van de verwerende partij dat de tijdens

de bestuurlijke beroepsprocedure doorgevoerde planwijzigingen conform zijn met artikel 64

Omgevingsvergunningsdecreet, foutief is of kennelijk onredelijk, noch dat de bestreden

beslissing daarover niet afdoende gemotiveerd is.

Omwille van haar stelplicht is het voor de verzoekende partij niet voldoende louter op te werpen

dat de verwerende partij in de bestreden beslissing niet onderzoekt of de wijzigingen afbreuk

doen aan de bescherming van de mens en het milieu, of de rechten van derden schenden.

Page 20: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 20

Integendeel moet de verzoekende partij, op basis van precieze en concrete argumenten,

aannemelijk maken dat de beoordeling door de verwerende partij hierover gebrekkig is.

De kritiek van de verzoekende partij volstaat niet om aan te tonen dat de verwerende partij

met de bestreden beslissing artikel 64 Omgevingsvergunningsdecreet schendt.

De Raad verwerpt dan ook het tweede middel.

VI. Kosten

De kosten van het beroep komen ten laste van de procespartij die ten gronde in het ongelijk

wordt gesteld. Wanneer dat wordt gevraagd, kan de Raad ook een rechtsplegingsvergoeding

toekennen aan de procespartij die ten gronde in het gelijk wordt gesteld. In dat geval omvatten

de kosten van het beroep ook de toegekende rechtsplegingsvergoeding (artikel 21, §7 en

artikel 33 DBRC-decreet).

De kosten van het beroep worden ten laste gelegd van de verwerende partij. De verzoekende

partij vraagt, noch in haar beroepsverzoekschrift, noch in haar toelichtende nota, haar een

rechtsplegingsvergoeding toe te kennen

De Raad legt de kosten van de tussenkomst ten laste van de tussenkomende partij, omdat zij

zelf beslist in de procedure tussen te komen en haar eigen kosten moet dragen. Anders

bestaat het risico dat de tussenkomst de inzet van de procedure verzwaart voor de

verzoekende partij en de verwerende partij.

Page 21: AAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RvVb - 21

VII. Beslissing

1. Het verzoek tot tussenkomst van de bv BRUUT is ontvankelijk.

2. De bestreden beslissing wordt vernietigd.

3. De Raad beveelt de verwerende partij binnen drie maanden vanaf de dag na de dag van

de betekening van dit arrest een nieuwe beslissing te nemen over het bestuurlijk beroep

van de tussenkomende partij.

4. De kosten van het beroep, meer bepaald het door de verzoekende partij betaald rolrecht

ten bedrage van 200 euro, komen ten laste van de verwerende partij.

5. De kosten van de tussenkomst, bepaald op 100 euro, blijven ten laste van de

tussenkomende partij.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 19 augustus 2021 door de eerste kamer.

De griffier, De voorzitter van de eerste kamer,

Jonathan VERSLUYS Eddy STORMS