słownik polsko-holenderski

462
Pole1 Pole2 "spamować" doen toekomen, sturen, opsturen (adj) nijaki nihil, nul 25 funtów pony a zdumiony ampère abakus telraam, abacus abdykacja afstand, ontslagname, ontslagneming abdykować bedanken, neerleggen, afstand doen abecadła alfabet, ABC, eerste beginselen abecadło alfabet, ABC, eerste beginselen aberracja aberratie, afwijking aberracją aberratie, afwijking abiogeneza abiogenesis abnegacja versterving, abnegatie abolicją afschaffing abolicjonista tegenstander van slavernij abolicjonizm anti-slavernijbeweging abonamencie abonnement abonament abonnement abonencie abonnee abonent abonnee abonent (telefoniczny) gebruiker abonent wywołujący program żądający bezoeker abonował geabonneerd zijn op aborcja abortus provocatus, abortus aborcją abortus provocatus, abortus aborygen Australische inboorling, aboriginal abrutto vettig, vet absencja absenteïsme absencją afwezigheid, absentie, mangel absolutnie beslist, absoluut, ten enenmale absolutny absoluut, onvermengd absolutny onopgesmukt, onbedekt, bloot, naakt absolutny błąd podstawy czasu absoluut, onvermengd absolwencie afgestudeerd, gediplomeerd absolwent afgestudeerd, gediplomeerd absorbcją absorptie, opslorping absorbować in beslag nemen, opslorpen, absorberen absorbował in beslag nemen, opslorpen, absorberen absorbując fascinerend, boeiend, betoverend absorbujący fascinerend, boeiend, betoverend absorpcja zakłóceń kosmicznych absorptie, opslorping abstrahowanie abstract begrip, abstractie abstrakcie abstract, afgetrokken abstrakcie abstract begrip, abstractie abstrakcja abstract, afgetrokken abstrakcja abstract begrip, abstractie abstrakcja proceduralna abstract begrip, abstractie

Upload: blazej-slezak

Post on 25-Jun-2015

4.953 views

Category:

Documents


15 download

TRANSCRIPT

Pole1 Pole2"spamować" doen toekomen, sturen, opsturen(adj) nijaki nihil, nul25 funtów ponya zdumiony ampèreabakus telraam, abacusabdykacja afstand, ontslagname, ontslagnemingabdykować bedanken, neerleggen, afstand doenabecadła alfabet, ABC, eerste beginselenabecadło alfabet, ABC, eerste beginselenaberracja aberratie, afwijkingaberracją aberratie, afwijkingabiogeneza abiogenesisabnegacja versterving, abnegatieabolicją afschaffingabolicjonista tegenstander van slavernijabolicjonizm anti-slavernijbewegingabonamencie abonnementabonament abonnementabonencie abonneeabonent abonneeabonent (telefoniczny) gebruikerabonent wywołujący program żądający bezoekerabonował geabonneerd zijn opaborcja abortus provocatus, abortusaborcją abortus provocatus, abortusaborygen Australische inboorling, aboriginalabrutto vettig, vetabsencja absenteïsmeabsencją afwezigheid, absentie, mangelabsolutnie beslist, absoluut, ten enenmaleabsolutny absoluut, onvermengdabsolutny onopgesmukt, onbedekt, bloot, naaktabsolutny błąd podstawy czasu absoluut, onvermengdabsolwencie afgestudeerd, gediplomeerdabsolwent afgestudeerd, gediplomeerdabsorbcją absorptie, opslorpingabsorbować in beslag nemen, opslorpen, absorberenabsorbował in beslag nemen, opslorpen, absorberenabsorbując fascinerend, boeiend, betoverendabsorbujący fascinerend, boeiend, betoverendabsorpcja zakłóceń kosmicznych absorptie, opslorpingabstrahowanie abstract begrip, abstractieabstrakcie abstract, afgetrokkenabstrakcie abstract begrip, abstractieabstrakcja abstract, afgetrokkenabstrakcja abstract begrip, abstractieabstrakcja proceduralna abstract begrip, abstractie

abstrakcyjny abstract, afgetrokkenabstrakcyjny typ danych abstract, afgetrokkenabstynencja geheelonthouding, abstinentieabstynencją terughoudendheid, onthoudingabstynent knutseaar, amateur, dilettantabsurd onding, absurditeit, ongerijmdheidabsurd nonsens, onzin, zever, gekheidabsurdalny dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurdaby gedurende, onder, terwijl, staandeaby ostrzegać entstof, vaccin, vaccineacademic trap, mate, graadACC accumuleren, ophopen, opeenhopenaccusativus accusatief, vierde naamvalaceton acetonacetylen acetyleenACH och, ach, oh, ahach oh, ah, och, achadaptacja modificatie, bewerking, aanpassingadaptacją modificatie, bewerking, aanpassingadapter bewerkeradapter wejścia/wyjścia bewerkeradaptować afstemmen, aanpassen, adapterenadaptował afstemmen, aanpassen, adapterenadaptował bewerkt, aangepastadaptował arrangeren, aanrichten, ordenenadaś AdamADDR adresserenadepci aanhang, ledenadepcie studentadiectivum bijvoeglijk naamwoord, adjectiefadiunkcie opvoeden, onderwijzenadiunkt lectoradiutancie adjudant, ordonnansofficieradiutant adjudant, ordonnansofficierADMIN beheerder, administrateuradministracja administratiekantoor, bestuuradministracja administratiekantooradministracja państwowa gouvernement, regering, overheidadministracja publiczna administratiekantoor, bestuuradministracją administratiekantooradministracyjny bestuurlijk, administratiefadministrator beheerder, administrateuradministrator bestuurder, beheerder, administrateuradministrator organizator bestuurder, beheerder, administrateuradministrować besturen, administreren, beherenadministrować administreren, beheren, besturenadministrowanie administratiekantoor, bestuuradmirał admiraal, vlootvoogd

adnotacja aantekening, commentaaradnotacją aantekening, commentaaradnotacją plaatsbewijs, biljet, kaartjeadopcja adoptie, aannemingadopcją adoptie, aannemingadoptować zich eigen maken, adopterenadoptował zich eigen maken, adopterenadoptował aangenomen, geadopteerdadoptowany aangenomen, geadopteerdadoracja aanbidding, adoratieadoracją aanbidding, adoratieadorator bewonderaarster, vereersterADR adresserenadrenaliną adrenalineadres adresserenadres ATM adresserenadresacie geadresseerdeadresat geadresseerdeadresatka geadresseerdeadresować adresserenadv direct, overeind, rechtopadv helemaal, heel, finaaladverbium adverbium, bijwoordadwent adventadwersarz tegenstanderadwersarz tegenstanderadwokacie adviseren, aankondigen, bekendmakenadwokacie verdediger, pleitbezorger, advocaatadwokat pleitbezorger, advocaat, verdedigeradwokat verdediger, pleitbezorger, advocaatadwokaturą belemmeren, afsluiten, afdammenaeroport luchthavenafekcie aandoen, aangrijpenafekt affect, emotie, aandoeningafekt droefheit, hartzeer, beproevingafektacja aanstellerij, onnatuurlijkheidafektowany aangedaan, aangegrepenaferą zaak, aangelegenheid, ding, affaireaferą konkelen, intrigeren, bekonkelenaffront beledigen, krenken, affronterenAfganistan Afghanistanafgańczyk Afghaansafisz aanplakkenafisz aanplakbiljet, plakkaat, afficheaforyzm aforisme, spreuk, kernspreukafront afsnauwenafryce AfrikaAfryka Afrika

Afrykanin Afrikaansafrykańczyk Afrikaansafrykański Afrikaansagawa agaveagencie vertegenwoordiger, dealer, agentagencie gedeputeerde, afgevaardigdeagencja agentschapAgencja Ochrony Środowiska agentschapagencją agentschapagendą tak, aftakkingagendą departementagent vertegenwoordiger, dealer, agentagent verkoperagent ubezpieczeniowy vertegenwoordiger, dealer, agentagentura agentschapagitować agiteren, opruien, ophitsen, opstokenaglomerat agglomeraatagonia doodsangst, doodsstrijd, agonieagonią doodsangst, doodsstrijd, agonieagrafka veiligheidsspeldagrariusz agrariër, landbouweragrarny agrariër, landbouweragregacie aggregatie, aggregaatagregat aggregatie, aggregaatagregat v agregować aggregatie, aggregaatagregować aggregatie, aggregaatagresja agressieagresją agressieagresor aanvalleragresor aanvalleragrest kruisbes, klapbesagresywny agressiefagresywny aanvallend, offensiefagromadzenie samenscholingagromadzenie vergadering, zittingah och, ach, oh, ahaimponować indruk maken op, imponerenakacja acaciaakacja riusz acaciaakademia academie, hogeschool, genootschapakademia collegeakademia usz academie, hogeschool, genootschapakademią academie, hogeschool, genootschapakademicki akademisch, academischakapicie artikel, paragraafakapicie branche, vak, takakapit artikel, paragraafakceleracja versnelling, acceleratie

akceleracją versnelling, acceleratieakcelerator accelerateur, gaspedaal, versnellerakcelerator liniowy accelerateur, gaspedaal, versnellerakcencie accentueren, beklemtonenakcent accentueren, beklemtonenakcent beklemtonen, accentuerenakcent akcentować accentueren, beklemtonenakcent riusz accentueren, beklemtonenakcentować accentueren, beklemtonenakceptacja aanvaarding, aanneming, onthaalakceptant acceptantakceptować accepteren, aanvaardenakceptował accepteren, aanvaardenakceptował aanvaard, erkend, gangbaarakceptował beamen, billijken, goedkeurenakces aanwinst, acquest, buit, prooiakcesoria accessoiresakcesoria bijkomstig, bijbehorend, bijkomendakcesoria panelowe accessoiresakcie doen, bezig zijn, ageren, handelenakcie actie, handeling, optreden, gedoeakcja actie, handeling, optreden, gedoeakcja tunelowa actie, handeling, optreden, gedoeakcją veldtocht, campagneakcją bewerking, operatie, ingreepakcją actie, aandeelakcjonariusz aandeelhouderakcydent ongeluk, accident, ongevalakcyzą verbruiksbelasting, accijnsaklamacja bijval, acclamatie, toejuichingaklamacją bijval, acclamatie, toejuichingaklimatyzacja acclimatiseringaklimatyzować się acclimatiserenakolita acoliet, altaardienaarakomodacja compromisakomodacją aanpassingakompaniamencie begeleiding, accompagnementakompaniament begeleiding, accompagnementakompaniator begeleider, metgezelakompaniować vergezellen, accompagneren, begeleidenakompaniował vergezellen, accompagneren, begeleidenakompaniując ingesloten, bijgaandakord accoord, overeenstemmingakord accoord, overeenstemming, akkoordakordeon trekharmonika, accordeonakr acreakr (ok. 0.4 hektara) acreakr dytacja acre

akredytować accrediterenakredytował accrediterenakrobacie kunstenmaker, acrobaatakrobata kunstenmaker, acrobaatakrobatka kunstenmaker, acrobaatakrobatyczny acrobatischakrobatyka acrobatiekakronim acroniemakropol Acropolisaksamicie fluwelenaksamit fluwelenaksjomacie grondstelling, axiomaaksjomat grondstelling, axiomaaksjomat wyboru grondstelling, axiomaakt doen, bezig zijn, ageren, handelenakt aanklacht, beschuldigingakt przemocy huwelijk, echt, echtverbintenisakt ślubu doen, bezig zijn, ageren, handelenakt urodzenia geboorteakt zgonu dood, overlijden, sterfgevalakt zgonu naakt, onopgesmukt, onbedekt, blootakta dossier, bestandaktor speler, komediant, acteuraktor teatru kukiełkowego speler, komediant, acteuraktorce toneelspeelster, actriceaktorka toneelspeelster, actriceaktorstwa podium, bestuur, tribune, leidingaktówka boekentas, theca, aktentasaktualnie tegenwoordigaktualności nieuws, nieuwigheid, nieuwtjeaktualny afdoend, effectief, doeltreffendaktualny actueel, tegenwoordigaktywa bedrijvende vorm, actief, bezitaktywiście onruststoker, agitator, activistaktywność actie, gedoe, optreden, handelingaktywność dysku twardego actie, gedoe, optreden, handelingaktywny werkzaam, actief, bedrijvigaktywny szablon werkzaam, actief, bedrijvigaktywować wachten, afhalen, te wachten staanakumulator accumulator, accuakumulator accu, accumulatorakumulator litowy o dużej pojemności accumulator, accuakumulował accumuleren, ophopen, opeenhopenakupunktura acupunctuurakustyczny acoustisch, akoestischakustyczny acoustiek, geluidsleer, akoestiekakustyka acoustiek, geluidsleer, akoestiekakuszerce vroedvrouw, verloskundige

akuszerka vroedvrouw, verloskundigeakwarela aquarel, waterverfschilderijakwarium aquariumalarm alarmeren, aanslaan, alarm slaanalarm kwiek, druk, kras, levendig, rapalarm przeciwlotniczy kwiek, druk, kras, levendig, rapalarm słyszalny alarmeren, aanslaan, alarm slaanalarm w systemie administrowania siecią alarmeren, aanslaan, alarm slaanalarmować alarmeren, aanslaan, alarm slaanalasce AlaskaAlaska AlaskaAlbania Albaniëalbanią AlbaniëAlbańczyk Albaans, Albaneesalbański Albaans, Albaneesalbo anderalbo ofalbumina eiwit, proteïneale maar, dochale męczą wzrok) nogale zgrabne) maar, dochalei dreef, laanalei vallei, dalaleja steegaleja wreken, wraak nemenaleja dreef, laanaleja straatalejka steegAleksandria Alexandriëalert kwiek, druk, kras, levendig, rapalfabet alfabet, ABC, eerste beginselenalfabet brajla blindenschrift, braillealfabet brajla braille, blindenschriftalga alge, wier, zeewieralgebra algebra, stelkundealgebrą algebra, stelkundeAlgierczyk AlgerijnsAlgieria Algerije, Algeriëalgierski Algerijnsalgorytm algoritmealibi alibialigator alligatoralkohol drank, alcoholische drank, alcoholalkoholik alcoholist, drankzuchtige, zuiplapalkoholowy alcoholist, drankzuchtige, zuiplapalkowa prieelalokować verloten, lotenalokować verzenden

Alpy Alpenaltana zomerhuisje, zomerhuisaltana zomerhuisje, zomerhuisaltanka prieelalternatywa keus, alternatief, keuzealternatywą keus, alternatief, keuzealternatywny afwisselendalternatywny afwisselendalternatywny keus, alternatief, keuzealuminiowy aluminiumaluminium aluminiumaluminium aluminiumaluzja toespeling, zinspelingaluzja zinspelenaluzją toespeling, zinspelingamancie vriendin, vrijster, geliefde, minnaresamant vriendin, vrijster, geliefde, minnaresamator knutseaar, amateur, dilettantamator herbaty knutseaar, amateur, dilettantamazonce AmazoneAmazonka Amazoneambaras penarie, knelpunt, benardheid, hinderambaras penarie, knelpunt, benardheid, hinderambasada ambassadeambasadą ambassadeambasador ambassadeur, gezantambicja ambitie, eerzuchtambicją ambitie, eerzuchtambitny ambitieus, eerzuchtigambona kansel, leerstoel, kathederamboną kansel, leerstoel, kathederambulans ambulance, ziekenauto, ambulancewagenamer. <fagot> mutserd, brandstapel, mutsaardameryce AmerikaAmeryka AmerikaAmerykanin Amerikaansamerykański Amerikaansamerykański orzech biały Amerikaansamfiboliczny niepewny dubbelzinnig, dubbelslachtigamortyzacją aflossing, amortisatie, afschrijvingamortyzator schokbrekeramortyzować in beslag nemen, opslorpen, absorberenamortyzować (wstrząsy) afbetalen, afschrijven, aflossenamper ampèreamper ginds, er, aldaar, daarginds, daaramputacja wegneming, amputatieamputować afzetten, amputeren, wegsnijdenamputował afzetten, amputeren, wegsnijden

amsterdam Amsterdam, Mokum, Groot-Mokumamulecie aantrekkelijkheidamunicja ammunitie, munitieamunicja ammunitie, munitieamunicją ammunitie, munitieanalfabecie ongeletterd, analfabetischanalfabeta ongeletterd, analfabetischanalityczny analytischanalityczny analytischanaliza analyse, ontleding, ontbindinganaliza wrażliwości analyse, ontleding, ontbindinganalizą analyse, ontleding, ontbindinganalizować analyseren, ontbinden, ontledenanalizować ontbinden, analyseren, ontledenanalizował ontbinden, analyseren, ontledenanalogia pariteitanalogiczny analoog, overeenkomend, gelijksoortiganalogowocyfrowy bericht, advertentie, aankondiginganalogowo-cyfrowy bericht, advertentie, aankondigingananas ananasAND iloczym logiczny enAndy Andesgebergte, Andesanegdocie anekdote, anecdoteanegdocie etage, verdiepinganegdota anekdote, anecdoteaneks bijlage, appendix, aanhangselaneks kraal, omheind terreinanemia bloedarmoede, anemieanemia bloedarmoede, anemieanemiczny bloedarmanemiczny bloedarmanemon anemoonangażował verloofd, geëngageerdAngielka Engelseangielski Engelsangielski policjant EngelsAnglia Engeland, AlbionAnglia (arch. lub poet.) Engeland, Albionanglią Engeland, AlbionAnglicy EngelsAnglik EngelsmanAnglosas Angelsaksischanglosaski AngelsaksischAngola Angolaangolą Angolaangora Angora, Ankaraangorą Angora, AnkaraANI evenmin, noch

ani ani neen, geen, nee, nietanielski engelanielski engelachtiganihilować vernietigen, verwoesten, vernielenanimusz geestanimuszach alcoholische drank, alcohol, drankanioł engelAnioł Pański engelanoda fotografische plaat, plaatanonimowy anoniem, naamloos, ongenoemdanons aankondiging, verkondiginganormalność afwijking, abnormaliteitanormalny abnormaalantarktyczny Zuidelijke IJszeeantena antenne, voelhoorn, spriet, raantologia antologie, bloemlezingantologią antologie, bloemlezingantrakcie interval, tussenruimteantropolog antropoloogantrykocie biefstuk, biefantycypował anticiperen, prejudiciërenantyczny ouderwets, aloud, antiekantyk ouderwets, aloud, antiekantyk oudheidantylopa antilopeantylopą antilopeantymilitaryzm pacifismeantypatią hekel, afkeer, tegenzin, antipathieantyseptyczny antiseptisch middelanulować een miskraam krijgen, mislukkenanulować ontbinden, annuleren, afgelastenanulować afbestellenanulować nihil, nulanulował ontbinden, annuleren, afgelastenanuluj afbestellenApache apache, straatschuimerApacz apache, straatschuimeraparacie apparaat, hulpmiddelen, inrichtingaparacie hulpmiddelen, inrichting, apparaataparat apparaat, hulpmiddelen, inrichtingaparat fototoestel, kiektoestel, cameraaparat telegraficzny apparaat, hulpmiddelen, inrichtingaparatura apparaat, hulpmiddelen, inrichtingaparaturą machinerieënaparaturą complet, stelletje, set, stelapartamencie appartement, flatapartamencie appartement, flatapartament appartement, flat

apartament luifel, afdakapartament na szczycie budynku appartement, flatapasz apache, straatschuimerapatia apathie, dofheid, lusteloosheidapatią apathie, dofheid, lusteloosheidapatią flegmaapatyczny lusteloos, melig, apathischapel appelleren, een beroep doen opapelacja appelleren, een beroep doen opapelować appelleren, een beroep doen opapertura mond, gat, openingapetycie graagte, eetlust, hongerigheid, trekapetyczny smakelijk, fijn, lekkerapetyt graagte, eetlust, hongerigheid, trekapetyt trek hebben in, verkiezen, begerenapetyt applaud graagte, eetlust, hongerigheid, trekaplikacja aanwending, toepassingaplikacja zaplecza aanwending, toepassingaplikacją aanwending, toepassingaplikant verzoeker, aanvrageraplikować besturen, administreren, beherenaplikował besturen, administreren, beherenapokalipsa Openbaring van Johannesapokalipsą Openbaring van Johannesapologią verontschuldigingapostolskość missionaris, zendelingapostoł pleitbezorger, advocaat, verdedigerapostoł apostel, voorvechterapostrof apostrof, afkappingstekenapostrofa apostrof, afkappingstekenapp aanwending, toepassingapprox. w przybliżeniu ongeveer, een stuk of, circaaprobacie bijval, acclamatie, toejuichingaprobacie sanctioneren, bekrachtigenaprobata bijval, acclamatie, toejuichingaprobata loven, roemen, verheerlijken, prijzenaprobować beamen, billijken, goedkeurenaptece farmacie, artsenijbereidkundeapteka farmacie, artsenijbereidkundeaptekarz apotheker, farmaceutar (100 metrów kwadratowych) are, vierkante decameterArab Arabierarab Arabischarab (koń) Arabierarabski Arabischaranżacją akkoord, maatregelarbiter arbiter, scheidsrechterarbiter arbiter, scheidsrechter

arbiter beoordelen, oordelen, berechtenarbiter arbiter, scheidsrechterarbiter scheidsrechter, arbiterarbiter (w handlu) arbiter, scheidsrechterarbiter magistrali arbiter, scheidsrechterarbitralnie naar willekeurarbitralny willekeurig, arbitrair, eigenmachtigarbitrator zadań arbiter, scheidsrechterarchaiczny archaïsch, verouderdarchanioł aartsengelarchipelag eilandengroep, archipelarchitekcie architect, bouwmeesterarchitekt architect, bouwmeesterarchiwa archiefarchiwum archiefarchiwum archiefarchiwum dyskowe archiefarchiwum wieloczęściowe archiefarcybiskup metropoliet, aartsbisschoparena arena, krijt, piste, kampplaatsareną arena, krijt, piste, kampplaatsareną wal, beugel, ringareszcie aanhouding, arrestatieareszcie arrestatie, aanhoudingareszt aanhouding, arrestatieareszt acht, attentie, aandachtaresztancie verdenkenaresztować aanhouding, arrestatiearesztować reserveren, ophouden, detinerenaresztowanie aanhouding, arrestatieArgentyna Argentijnsargentyną ArgentiniëArgentyńczyk Argentijnsargentyński Argentijnsargumentował twisten, disputeren, krakelenaria luchtarizoną Arizonaarktyczny Noordpoolgebied, Arctica, Arctisarkusik blad, velarkusz blad, velarkusz (papieru)formularz briefkaartarkusz kalkulacyjny vormen, formeren, aangaanarmacie canon, kettingzang, kanon, vuurmondarmacie roer, geweerarmata canon, kettingzang, kanon, vuurmondarmata roer, geweerarmia heerschaar, leger, legermachtarmią heerschaar, leger, legermacht

arogancja arrogantie, aanmatigingarogancją arrogantie, aanmatigingarogancki aanmatigend, arrogantaromacie geur, aromaaromat geur, aromaaromatyczny geurig, aromatischarras wandtapijt, behangarteria slagader, arteriearterią slagader, arteriearterioskleroza aderverkalking, arterioscleroseartykuł handelsartikel, artikelartykuł (w czasopiśmie) bijdrageartyleria geschut, artillerieartylerią geschut, artillerieartysta artiest, kunstenaarartysta estradowy artiest, kunstenaarartystyczny artistiek, kunstig, kunstmatigartyście artiest, kunstenaarAryjczyk Arischaryjski Arischarystokracie aristocraatarystokracja adel, edelenarystokrata aristocraatarytmenyka rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyce rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyczny rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyka rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyka somma, som, bedrag, totaal, summaarytmetyka dużej precyzji rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyka zmiennopozycyjna rekenkunde, cijferkunst, cijferenarytmetyka zmiennoprzecinkowa rekenkunde, cijferkunst, cijferenas aasas far as I remember aasasekuracją assurantie, verzekeringasekurował behoeden, beschermenasemblacja warunkowa samenscholingasembler assemblerasembler adresowania bezwzględnego assemblerasembler skrośny assemblerasembler wbudowany assemblerasemblować vergaderen, samenkomen, bijeenkomenasemblowanie protokół asemblowania zestaw

samenscholing

asfalcie asfaltasfalt asfaltasfaltować asfaltASG betekenen, dagen, dagvaardenASGN betekenen, dagen, dagvaarden

ASM assemblerasocjacja bond, genootschap, associatieasocjacją bond, genootschap, associatieaspekcie aanzien, air, schijn, aanblikaspekt aanzien, air, schijn, aanblikaspiracje ambitie, eerzuchtaspirancie kandidaat, sollicitant, aspirantaspirant kandidaat, sollicitant, aspirantaspirował ambiëren, dingen naar, najagenaspiryna aspirineaspiryną aspirineasterysk sterretje, asteriskastma astma, aamborstigheidastrolog astroloog, sterrenwichelaarastronaucie astronaut, ruimtevaarderastronauta astronaut, ruimtevaarderastronom sterrenkundige, astronoomastronomia sterrenkunde, astronomieastronomią sterrenkunde, astronomieasygnował gepast, passend, geschiktasymilował in zich opnemen, assimilerenasysta begeleiding, accompagnementasystencie assistent, adjunct, helperasystent assistent, adjunct, helperasystent pokładowy aanvullendasystował helpen, assisteren, bijstaanatak aanvallen, aantastenatak aangrijpen, aantasten, aanvallenatak aanvallend, offensiefatak sieci komputerowej inblikkenatak znanym tekstem jawnym aanvallen, aantastenatakować aangrijpen, aantasten, aanvallenateizm godloochenarij, atheïsmeatelier studioatencją acht, attentie, aandachtAteny AtheneAteńczyk Atheensateński Atheensatest acte, bedrijf, dokument, akte, stukatestować getuigen, certificerenatestował betuigen, verzekerenatlantycki Atlantische OceaanAtlantyk Atlantische Oceaanatlas Atlasatlas kaartenboek, atlasatlecie atleetatleta atleetatletyczny atletisch

atletyka atletiek, krachtsportatmosfera lucht, sfeer, dampkring, atmosfeeratmosfera absolutna (jednostka ciśnienia)

lucht, sfeer, dampkring, atmosfeer

atmosfera techniczna (jednostka ciśnienia)

lucht, sfeer, dampkring, atmosfeer

atom atoomatom (podstawowe pojęcie języka Lisp) atoomatom akceptorowy acceptantatomowy atoom-, atomairatrakcja aantrekkelijkheidatrakcją aantrekkelijkheidatrakcyjność aantrekkelijkheidatrakcyjny aanlokkelijk, aantrekkelijkatramencie inktatrament inktatrament magnetyczny inktatrapą aanfloepen, aanflitsen, aangaanatrybucie bijvoeglijke bepaling, attribuutatrybut bijvoeglijke bepaling, attribuutatrybut przypisanie tekenend, kenmerkend, karakteristiekatrybut złożony bijvoeglijke bepaling, attribuutATTN acht, attentie, aandachtattycki dakkamertjeattycki zolderkamerattycki Attischattyka dakkamertjeattyka zolderkamerattyka Attischatucie troefatut (w kartach) troefaucie auto, wagenaudiencja toehoorders, gehoor, auditoriumaudycja uitzenden, omroepenaudycja radiowa uitzenden, omroepenaudycją uitzenden, omroepenaudyt checken, aflezen, controlerenaukcja auctie, afslag, mijn, vendu, veilingaukcją auctie, afslag, mijn, vendu, veilingaurą weer, weersomstandigheden, wederAustralia Australiëaustralią Australiëaustralijczyk Australischaustralijski AustralischAustria Oostenrijkaustriacki OostenrijksAustriak Oostenrijksaustrią Oostenrijk

autentyczny authentiek, echt, onvervalst, waarautentyczny authentiek, onvervalstautentyk oorspronkelijk, origineelauto automobiel, autoauto auto, wagenautobiografia autobiografieautobiografią autobiografieautobus autobusautobus opvoeden, onderwijzenautobus piętrowy autobusautograf handtekening, ondertekeningautokar opvoeden, onderwijzenAutomatically Programmed Tools Language

taal

automatyczny werktuiglijk, zelfwerkend, automatischautomatyczny program syntezy werktuiglijk, zelfwerkend, automatischautonomiczny autonoom, onafhankelijk, zelfbesturendautor schrijver, bedenker, auteur, schepperautor auteur, schrijver, stilistautor treści schrijver, bedenker, auteur, schepperautoramencie stand, klasse, klasautoramencie soort, slag, aardautoramencie drukletterautorytatywność dictatuurautorytecie autoriteit, gezagautorytecie invloed hebben op, beïnvloedenautorytet autoriteit, gezagautoryzacja mandaat, bevoegdheid, machtigingautoryzacją mandaat, bevoegdheid, machtigingautoryzować (np. dostęp) machtigen, volmachtigen, autoriserenautoryzował machtigen, volmachtigen, autoriserenautoryzowanie mandaat, bevoegdheid, machtigingautostrada grote weg, verkeerswegautostrada autobaan, autosnelweg, snelwegawans bevordering, promotieawansować gaan naar, aanpakken, genaken, naderenawansować promoveren, bevorderenawansować (kogoś) promoveren, bevorderenawansował promoveren, bevorderenawanturą storingawanturą kwestie, strijd, twist, dispuutawanturą roeienawanturą scène, tafereel, toneel, tableauawanturniczy riskant, bedenkelijk, gewaagdawaria onheil, ramp, catastrofeawaria schade aanrichten, schadenawaria flop, echec, fiasco, debâcleawaria zasilania crisis

awarią schade aanrichten, schadenawersja tegenzin, hekel, afkeer, antipathieawizo raad, raadgeving, adviesawizował adviseren, aankondigen, bekendmakenAzja Aziëazjacie AziatischAzjata AziatischAzjata Aziatischazjatycki Aziatischazjatycki Aziatischazyl toevluchtsoord, asiel, asylazyl (polit.) toevluchtsoord, asiel, asylazylancie uitgewekene, vluchtelingaż ergo, dus, ook weer, tochaż geldkist, kas, fondsaż tot, totdat, binnen, vooraż do geldkist, kas, fondsaż do tot, totdat, binnen, vooraż do/o ile tot, totdat, binnen, voorażeby gedurende, onder, terwijl, staandeażeby te, tot, jegens, op, om, metbabą vrouwbabce koek, cakebabce oma, grootmoederbabci grootje, omababcia oma, grootmoederbabka oma, grootmoederbabsko afjakkeren, afbeulen, afmattenbacą herderbaczność acht, attentie, aandachtbać się beklemming, angst, benauwdheidbadać ontbinden, analyseren, ontledenbadać onderzoeken, nakijken, examinerenbadać onderzoeken, exploreren, nagaanbadać exploreren, nagaan, onderzoekenbadać studiebadać sprawdzać scanderenbadać zapytywać inspectie houden, inspecterenbadania speurwerk, speurtochtbadanie lekarskie recenseren, besprekenbadanie zabezpieczeń keuring, examen, onderzoekbagaż bagagebagaż bagagebagażnik laarsbagażnik boomstam, stambagażowy spoor, spoorwegBagdad Bagdadbagna broek, moer, moeras, drasland

bagna broek, drasland, moeras, moerbagnecie bajonetbagnet bajonetbagno broek, drasland, moeras, moerbajce fabelbajce vertelsel, verhaal, relaas, vertellingbajcie bytebajka fabelbajora waterplas, kolk, vijverbajt bytebajt (8 bitów) bytebakałarz onderwijzeres, schooljuffrouw, leraresbakteria bacteriebakterią bacteriebal bal, danspartijbal bal, danspartijbalast ballastbalaście ballastbalecie balletbaleron hambalet balletbalią vont, bekken, kombalkon balkonbalon ballon, luchtballonbalon (także butla szklana) ballon, luchtballonbałagan janboel, disorde, rommel, rotzooibałagan moes, brij, papbałamuctwa aan de scharrel zijn, fladderenBałkany BalkanBałtyk Baltische Zeebałwan golfslagbałwan afgodsbeeldbałwan sneeuwpopbałwochwalstwa afgoderij, afgodendienstbałwochwalstwo afgoderij, afgodendienstbambus bamboebanalny afgezaagdbanalny alledaags, afgezaagd, banaalbanał banaal, alledaags, afgezaagdbanan pisang, banaanbanda schare, troep, bendebandaż schare, troep, bendebandaż zwachtel, verbandbandażować zwachtel, verbandbandą schare, troep, bendebandą bos, wis, bundelbandą kussenbandą bende, troep, schare

bandera dundoek, vaan, vlagbandyta struikrover, bandietbandzior struikrover, bandietbandzior gangsterbandzior roverbandżo banjobaner (reklama na stronach WWW) vaan, dundoek, vlagbangladesz Bengaalsbanjo banjobank bankbank kant, marge, randbank terminologiczny bankbankiecie banket, feestmaalbankiet banket, feestmaalbanknot bankbiljet, briefjebanknot bankbiljet, briefjebankrucie bankroetbankructwa flop, echec, fiasco, debâclebankrut bankroetbankrutować vermorzelen, intrappen, verbrijzelenbańka borrelenbańka (np. mydlana) borrelenbańka lampy elektronowej ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peerbar herberg, uitspanningbar (pierw. chem.) herberg, uitspanningbar bistro belemmeren, afsluiten, afdammenbar samoobsługowy belemmeren, afsluiten, afdammenbar z zakąskami drenkplaats, bar, cafébarak schuur, barak, loods, keetbarakach kazernebaranek lamsvleesbaranina schapevleesbaraniną schapevleesbaraszkował schalks, olijk, ondeugend, dartelbarbarzyńca onmens, barbaar, wreedaardbarbarzyńcą onmens, barbaar, wreedaardbarbarzyński onmens, barbaar, wreedaardbarbarzyński onmenselijk, barbaarsbarce boot, schuitbardziej meerbardzo menig, veel, velebardzo erg, heel, bijster, bijzonderbardzo dobry onbetaald, achterstalligbardzo mała impedancja voldaan, tevreden, vergenoegdbardzo mi miło jammer genoeg, jammer, helaasbardzo nieprzyjemny smakeloos, smaakloosbardzo wolno się poruszać aftands, bouwvallig, gammelbardzo zniszczony erg, heel, bijster, bijzonder

barek (taki na kółkach) trolley, beugelbariera barrière, afsluiting, hek, heiningbariera dyfuzyjna kleppen, overgaan, klinken, gaanbariera Schottky'ego barrière, afsluiting, hek, heiningbarierą barrière, afsluiting, hek, heiningbark schouderbarka platboomde schuit, aak, zolderschuitbarki schouderbarman barmanbarometr barometer, drukmeterbarwa verven, kleurenbarwa verven, kleurenbarwa schakering, nuance, nuanceringbarwa żywa verven, kleurenbarwą verven, kleurenbarwnik verfbarwnik brunatry bruinbaryłka ton, vat, fustbas baarsbase baza wiedzy bekendheid, kennis, kundebaseball baseballbasen reservoir, vergaarbakbasen (pływacki) zich aaneensluiten, aansluitenbasen pływacki zwembadbasen portowy dokbasen w budynku zweminrichting, zwembadbasen(ik) w budynku zweminrichting, zwembadBASIC basis-basista baarsbaszcie torenbateria accu, accumulatorbaterią horde, bendebaton belemmeren, afsluiten, afdammenbatucie stok, stafbatuta stok, stafbaud baudbawełna katoenen weefsel, katoenbawić się uitvoeren, spelen, voorspelenbawić się sportbawół buffel, karbouwbaza gronden, baserenbaza podstawa część podstawowa gronden, baserenbaza lotnicza gronden, baserenbaza replik gronden, baserenbaza uziemiona gronden, baserenbazar markt, marktplaats, bazaar, marktpleinbazar marktplein, markt, bazaar, marktplaatsbazą gronden, baseren

bazą grondslag, basis, grond, basebąbel blaarbąbelek borrelenbąk brems, daas, paardehorzelbeczce ton, vat, fustbeczka ton, vat, fustbeczka rol, bus, trommel, trombefsztyk bief, biefstukbeginner's allpurpose symbolic instruction code

basis-

beginner's all-purpose symbolic instruction code

basis-

Bejrut Beiroetbeknąć boeren, oprispenbekon spekbelą straal, spaakbelce balk, ribbe, onderleggerbeletrystyka fictie, verdichtsel, verbeeldingBelg BelgischBelgia Belgiëbelgią Belgiëbelgijski Belgischbelgrad Belgradobelka straal, spaakbelka stropowa balk, ribbe, onderleggerbełtać aangrijpen, ontroeren, bewegenbenzyna gasbenzyna benzinebenzyna benzinebenzyna benzinebenzyną benzineberet bestsellerberlin BerlijnBerno Bernbessą vallen, neervallen, afvallen, stortenbestia dier, beestbestią dier, beestbestseller bestsellerbeton betonbetonować betonbetonowy betonbez seringbez gespeend van, ontbloot vanbez końca tot in het oneindigebez określonego porządku buitensporig, extreem, excessiefbez potrąceń netto, netto-, net, duidelijkbez przygotowania bericht, advertentie, aankondigingbez sensu onbetekenend, onbeduidend

bez smaku smakeloos, smaakloosbez szwu naadloosbez zająknienia tikkenbez zakłóceń liefelijk, zoet, zachtbez znaczenia onbetekenend, onbeduidendbez życia saai, lusteloosbezbarwny vervelendbezbronny waar niet aan te doen valt, hulpeloosbezcelowy nutteloos, onbruikbaarbezcenny onschatbaar, onwaardeerbaarbezceremonialny bot, stompbezeceństwa verschrikking, gruweldaad, gruwelbezgłos kalmte, rust, rustigheid, stiltebezgłośny stil, geruisloos, muisstil, geluidloosbezgraniczny gigantisch, enorm, geweldigbezimienny anoniem, naamloosbezkrwawy onbloedigbezład verwardheid, verwarringbezład janboel, disorde, rommel, rotzooibezmyślny lichtzinnig, frivool, wuftbezmyślny goedgeluimd, goedgehumeurdbezmyślny leeg, vrij, open, onbezetbeznadziejny onpeilbaar, ondoorgrondelijkbeznadziejny radeloos, wanhopigbeznadziejny stan radeloos, wanhopigbezowocny vergeefs, ijdel, nutteloosbezpieczeństwa beschermingbezpieczeństwa veiligheid, zekerheidbezpieczeństwa pand, borgstelling, onderpandbezpieczeństwo veiligheid, zekerheidbezpieczeństwo pand, borgstelling, onderpandbezpieczeństwo zespołu pand, borgstelling, onderpandbezpieczeństwo zespołu roboczego pand, borgstelling, onderpandbezpiecznik kousje, lont, lampepitbezpieczny safe, geborgen, behouden, veiligbezpłatnie ten geschenkebezpłatny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdbezpłatny ere-, weledel, weledelgeborenbezpośredni mennen, dirigeren, richten, besturenbezpośredni ogenblikkelijk, promptbezpośredni direct, live, recht, rechtstreeksbezpośredni door, per, metbezpośredni adres pamięci ogenblikkelijk, promptbezpośredni natychmiastowy ogenblikkelijk, promptbezpośrednio direct, overeind, rechtopbezpośrednio dadelijk, onmiddellijkbezpośrednio żarzona katoda direct, overeind, rechtopbezprzewodowy draadloze, radio

bezradny waar niet aan te doen valt, hulpeloosbezrękawnik hemdbezrękawnik herenvest, vestbezrobocia werkeloosheid, werkloosheidbezrobocie werkeloosheid, werkloosheidbezrobotny werkloos, werkeloosbezsenna (noc) bang, bezorgd, beducht, ongerustbezsilny waar niet aan te doen valt, hulpeloosbezsporny hel, licht, klaarbezsprzecznie toegegevenbezstronny neutraal, onpartijdig, afzijdigbezstronny neutraal, afzijdig, onpartijdigbezszmerowy stil, geruisloos, muisstil, geluidloosbezszwowy naadloosbezustannie permanent, aldoor, bij voortduringbezustannie eeuwig, voor eeuwigbezużyteczny nutteloos, onbruikbaarbezwartościowy waardeloos, nietswaardig, voosbezwład verlammingbezwładny bewegingloos, traag, energieloosbezwładny kreupel lopen, hinken, mank lopenbezwstydny bokkigbezwzględny absoluut, onvermengdbeż beigebeżowy beigebęben rol, bus, trommel, trombęben magnetyczny rol, bus, trommel, trombędą uiterste wil, verbond, testamentbędący następstwem nagekomenbędący w potrzebie behoeftig, berooid, nooddruftigbędący w stanie coś zr capabel, kundig, bekwaambędący w stanie coś zrobić capabel, kundig, bekwaambękart (m.in. wywołania procedur ouderloosbiałka eiwit, proteïnebiałko eiwit, proteïnebiałko oka blanco, blank, oningevuld, witbiały blanco, blank, oningevuld, witBiblia bijbelBiblia Bijbelbiblią bijbelbiblią Bijbelbibliografią bibliografiebibliotece boekerij, bibliotheekbiblioteka boekerij, bibliotheekbibuła vloeipapierbicie betingbicz doorroeren, omroeren, roerenbić toejuichen, bij acclamatie benoemen

bić afranselenbić kloppen, pulserenbić brawo strijden, kampen, strijd voerenbić się afranselenbiec aanrijden, voorrijdenbieda ellende, misère, narigheid, armoebiedą gebrek, armoedebiedą wens, lust, verlangen, begeerte, zinbiedni erbarmelijk, beklagenswaardigbiedny erbarmelijk, beklagenswaardigbieg przez płotki tracé, route, leergang, cursus, koersbiegacz hardloperbiegać (dla zdrowia) een duw geven, toestoten, aanstotenbiegły adept, aanhanger, beoefenaarbiegły deskundigbiegły stromend, vloeiendbiegły (<in sth> w czymś) adept, aanhanger, beoefenaarbiegły w adept, aanhanger, beoefenaarbiegun kuilbiegun Poolbiegunka buikloop, diarreebiegunowy polairbiel blanco, blank, oningevuld, witbiel równoenergetyczna blanco, blank, oningevuld, witbielizna linnenbielma grote waterval, staarbiernik accusatief, vierde naamvalbierzmować bevestigen, aannemenbierzmowania vormsel, aannemingbierzmowanie vormsel, aannemingbies Lucifer, Satanbiesiadą festijn, feestmaal, smulpartij, gelagbieżący actueelbieżni pad, paadjebieżni afdruk, voetspoor, spoorbieżnia afdruk, voetspoor, spoorbieżnik stappen, lopen, schrijden, tredenbijatyce strijden, kampen, strijd voerenbikini bikinibilans saldo, overschotbilard biljartspel, biljartbilecie biljet, plaatsbewijs, kaartjebilet slaperigbilet biljet, plaatsbewijs, kaartjebilet wizytowy biljet, plaatsbewijs, kaartjebinarne (pliki) binairbinarny wektor sterujący binairbinary separating plane tree n drzewo boom

dwójkowego podziału przestrzenibinary space partition tree boombiodro heupbiograf biograaf, levensbeschrijverbiolog bioloogbiorcą ontvangerbirmą Birmabis bis, nog eensbiskup bisschopbiskupstwo ontmoeten, aantreffenbisować herhalen, nazeggenbit betingbitmapa bitmapbitwa treffen, slag, strijd, gevecht, kampbitwą treffen, slag, strijd, gevecht, kampbiuletyn bulletin, verenigingsorgaanbiura bureau, bureel, kantoorbiura kantoorbiuraliście bediende, kantoorbediendebiurka lezenaar, lessenaarbiurko lezenaar, lessenaarbiurko geschrift, schriftuurbiuro bureau, bureel, kantoorbiuro kantoorBiuro Ochrony Rządu gaan, rijden, varen, karrenbiuro rzeczy znalezionych verloren, kwijt, vervlogenbiuro usług (poligraficznych) kantoorbiust boezem, borstbiustonosz b.h., beha, bustehouderbiuście boezem, borstbizantyjski Byzantijnsbiznes aangelegenheid, zaak, affaire, dingbizon bizonbiżuteria edelsteen, edelgesteente, steenblacha blikkenblady verbleektblady jak ściana blanco, blank, oningevuld, witblaknąć dalen, kleiner worden, afnemenblaknąć vervagenblankiecie wit, blanco, oningevuld, blankblankiecie vormen, formeren, aangaanblankiet wit, blanco, oningevuld, blankblankiet vormen, formeren, aangaanblask laaien, vlammenblask klejnotów zonneschijnblask księżyca zonlichtblask księżyca zonneschijnblask słońca flikkeren, flakkeren, schitteren

blaszance inblikkenblaszka metalenblejtram brancard, draagbaarbliski sluiten, dichtmaken, dichtdoenbliski Europabliski eerstvolgend, aanstaand, komendBliski Wschód aanverwant, verwantBliski Wschód i Afryka eerstvolgend, aanstaand, komendblisko eerstvolgend, aanstaand, komendblisko naderblisko eerstkomend, naastblisko schier, bijkans, haast, bijnablisko kogoś sluiten, dichtmaken, dichtdoenblisko kogoś/czegoś eerstvolgend, aanstaand, komendbliskość nabijheidblizna litteken, wondtekenbliźniacy tweelingbliźniaczy tweeling-bliźniak tweeling-bliźnie litteken, wondtekenbloczek schrift, aflevering, katernblok blokkeren, vastzettenblok v blokować blokkeren, vastzettenblokada blokkadeblokada ze współużytkowaniem blokkadeblokadą blokkadeblokować op slot, afgeslotenblokować się slotblokował afsluiten, belemmeren, afdammenblond blondblondyn blondblondynce blondblondynka blondblotnik slijkbord, spatbord, spatschermbluszcz klimopbluza (część munduru) tuniekbluzą blouse, boezeroen, bloes, kielbluzą hes, kiel, boezeroenbluzka blouse, boezeroen, bloes, kielbluźnierczy ontwijden, ontheiligen, profanerenbład fout, dwaling, abuis, vergissingbład vergissing, fout, dwaling, abuisbłaga bezweren, smeken, biddenbłagać afsmekenbłagać pleitenbłagać laken, afkeuren, berispen, gispenbłagać o coś schooien, bedelenbłahostce bagatel, futiliteit, beuzelarij

błahość frivoliteitbłahy onbeduidend, luizig, beuzelachtigbłahy onbelangrijk, goedaardigbłazen hansworst, clown, harlekijnbłazeński slaan, klappen, kloppen, opvallenbłąd fout, dwaling, abuis, vergissingbłąd schuldbłąd vergissing, fout, dwaling, abuisbłąd średni kwadratowy aderlatingbłąd zaokrąglenia vergissing, fout, dwaling, abuisbłąd zbieżności Boegbłąd zbieżności wandluisbłąd zrównoważony fout, dwaling, abuis, vergissingbłądź dwalen, een fout makenbłędny misleidendbłędny verkeerd, onjuist, fout, misbłędny rycerz verkeerd, onjuist, fout, misbłędny rycerz foutief, verkeerd, fout, onjuistbłękicie blauwbłocie slik, modder, slijk, drekbłogosław zegenen, inzegenen, wijdenbłogosławić zegenen, inzegenen, wijdenbłogosławieństwa zegening, zegenbłogosławieństwo zegening, zegenbłona śluzowa slijmerig, snotterigbłonia algemeen, gemeenschappelijkbłotnik slijkbord, spatbord, spatschermbłotnik aangeschotenbłotnisty troebel, modderigbłoto broek, moer, moeras, draslandbłoto slik, modder, slijk, drekbłysk flitsen, flikkeren, glorenbłyskawica bliksem, schicht, flits, hemelvuurbłyskawicą bliksem, schicht, flits, hemelvuurbłyskawiczny gezwind, haastig, gauw, spoedig, snelbłyskowy błysk flitsen, flikkeren, glorenbłysnąć flitsen, flikkeren, glorenbłyszczący oriënteren, inwerkenbłyszczeć een blik werpen, een blik werpen opbo daar, doordat, omdat, aangezienboa boaboazeria dashboard, beschot, instrumentenbordbobas punt, stip, spikkel, oogbochenek mik, broodbocian ooievaarboczek spekboczek bij-, ver, zij-, minder belangrijkboczne drzwi achterdeur

bod baudbod (bit na sekundę) baudbod jednostka szybkości modulacji telegraficznej

baud

bodziec aansporingbogaci gefortuneerd, rijk, vermogendbogactwa Fortunabogactwa lot, fortuin, fortuinlijkheidbogactwa rijkdombogactwo rijkdombogaty gefortuneerd, rijk, vermogendbogaty rijk, vermogend, gefortuneerdbogaty człowiek gefortuneerd, rijk, vermogendbohater heros, heldbohaterce heldinbohaterka heldinbohaterski heroïsch, heldhaftigboiler ketel, stoomketelboiska het hof maken, vrijen, scharrelenboiska akkerboisko speelterrein, speelplaatsbojaźliwy beschroomd, benepen, bangbojler ketel, stoomketelbojownik kampioen, titelhouder, voorvechterbok bij-, ver, zij-, minder belangrijkboks boksenboks boksen, bokssportbokser bokserbolączce beschuldiging, aanklachtboleć pijn doen, zeer doenboleć nad pijn doen, zeer doenbolesne przeżycie sleutelbolesny rouw-bolesny zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijkboleść beklemming, benauwdheid, angstboli mnie głowa erop nahouden, hebbenbolszewik bolsjewiekbomba bombarderenbomba wodorowa H-bom, waterstofbombomba zapalająca maal, keerbomba zegarowa bombarderenBombaj Bombaybombardować bombarderenbombardować bombarderen, beschieten, bekogelenbombą bombarderenbon binding, bandbon bon, voucher, kaartje, couponbonifikacie disconto

bonifikacie aftrekken, korten, afslaanbonifikata discontoboraks boraxborsuk dasbory woud, bosborykać kampen, worstelenborykać się worstelen, spartelen, zich aftobbenborykać się z nok, vorstboski goddelijkBośnia Bosniëbotanice botanie, plantkundebotanika botanie, plantkundeBoże Narodzenie Kerstfeestbożek afgodsbeeldbożnicą synagoge, jodenkerkboży goddelijkbóbr beverbóbr CastorBóg GodBóg god, godheidbójce gevecht, treffen, slag, strijd, kampból pijn doen, zeer doenból beklemming, benauwdheid, angstból wee, zeer, pijnból zweerból (fizyczny) pijn doen, zeer doenból (fizyczny) maagból brzucha zweerból gardła hoofdpijnból ucha tandpijn, kiespijnból zębów wee, zeer, pijnbóstwo Godbóstwo god, godheidbrać accepteren, aannemen, aanvaardenbrać do niewoli beetnemen, pakken, beetkrijgenbrać się energicznie do czegoś aangrijpen, aantasten, aanvallenbrać udział helpen, assisteren, bijstaanbrać udział verplegen, zorgen voor, verzorgenbrać udział indoen, insteken, stekenbrać udział deelnemen, meemaken, meedoenbrać udział w deelnemen, meemaken, meedoenbrak afwezigheid, absentie, mangelbrak szacunku flop, echec, fiasco, debâclebrak tchu afslaan, verwerpen, afwijzenbrak wody afwezigheid, gemis, gebrek, euvelbrak zahamowań moralnych missen, ontberen, dervenbrak związku schuldbrak związku wens, lust, verlangen, begeerte, zin

brakować missen, ontberen, dervenbrama draaihekbrama poortbrama podstawowa draaihekbrama wewnętrzna draaihekbramą poortbramce draaihekbramka draaihekbramka doelstelling, doel, wit, doelwit, honkbramka koniunkcji circuitbramka samocentrowana draaihekbramka złączowa tranzystora poortbrandy vuurwater, brandewijn, brandybransolecie armbandbransoleta armbandbransoletka armbandbrat broer, broederbrat przyrodni zus, broer, broeder, zusterbratanek neef, oomzeggerbratanica nichtbratanicą nichtbratek driekleurig viooltjebrawurą stoutmoedig, gedurfd, stout, brutaalBrazylia Braziliëbrazylią Braziliëbrazylijczyk Braziliaansbrazylijski Braziliaansbrąz bronzenbrąz (stop metali) bronzenbrązowy bruinbrązowy (kolor) bruinbredni rommel, afval, prullaria, puinbrednie nonsens, onzin, zever, gekheidbredzenie deliriumbrew wenkbrauwbrew wenkbrauwbrezencie neigen, buigen, doen overhellenbrnąć waden, flodderen, plassenbroda baardbroda kinbrodawce tepel, speenbrodawce wratbrodą baardbrodzić spartelen, zich aftobben, worstelenbrokuły brocolie, brocolibrona eggenbronić opkomen voor, verweren, verdedigenbronić behoeden, beschermen

broń aftakking, takbroń wapenbroń pancerna bepantsering, kuras, harnas, pantserbroń pancerna kuras, bepantsering, harnas, pantserbroszce borstspeld, brochebroszka borstspeld, brochebroszura boekje, libretto, operatekstbroszura paperback, brochure, ingenaaid boekbroszurą boekje, libretto, operatekstbroszurą ordner, mapbroszurą paperback, brochure, ingenaaid boekbród (rzeczny) doorwadenbrud fond, ondergrond, bodem, grond, aardebrudnopis wissel, cambiobrudny onrein, morsig, vies, vuil, smerigbrudny vuil, morsig, smerig, onrein, viesbrudzić onrein, morsig, vies, vuil, smerigbrudzić vuil, smerigbruk plaveisel, bestrating, wegdekbrukować bestraten, plaveienbrukował bestraten, plaveienbrukselą Brusselbrunatny bruinbrunetce bruinharigbrunetka bruinharigbrutal ruw, dierlijk, beestachtig, bruutbrutalny onaardig, bars, nurks, honds, norsbrutalny ruw, dierlijk, beestachtig, bruutbrutalny grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, botbrutalny beestachtig, bruut, ruw, dierlijkbruzda rimpelen, fronsenbruździe rimpelen, fronsenbrydż brug, commandobrugbrydżyście brug, commandobrugbrygada brigadebrygadą leden, aanhangbrygadą team, ploeg, equipebryk spieken, afkijkenbrylancie diamantbrylant glanzend, lumineus, briljantbryła dot, klomp, klont, bal, kluit, propbryła (ziemi) prop, klont, klomp, bal, kluit, dotbryła ograniczająca prop, kluit, klont, dot, bal, klompbryłą prop, klont, klomp, bal, kluit, dotBrytania Groot-Brittannië, Brittanniëbrytanią Armorica, Bretagnebrytfanną PanBrytyjczyk Brit

brytyjski Britsbryza bries, trilgrasbryzą bries, trilgrasbrzask aurora, morgenlicht, morgenroodbrzask dageraad, aanbreken van de dagbrzask halfdonker, schemer, schemerdonkerbrzeg kust, kustlijn, zeekant, zeekustbrzeg kust, boord, oever, wal, kantbrzeg (morza kust, boord, oever, wal, kantbrzeg (morza) bemachtigen, grijpenbrzeg rzeki boord, kant, rand, zoom, bandbrzemienna drachtig, zwangerbrzemienny drachtig, zwangerbrzemienny w skutki funest, fataal, noodlottigbrzemię beladen, inladen, belasten, ladenbrzemię ladenbrzemię gewichtbrzęczeć razen, brommen, snorren, gonzenbrzęczyk zoemerbrzęczyk klingelen, kletteren, rinkelenbrzęk afdrogen, kletteren, afranselenbrzęk klingelen, kletteren, rinkelenbrzęk klakken, klappen, kletteren, klikkenbrzęk rinkelen, kletteren, klingelenbrzmieć kleppen, overgaan, klinken, gaanbrzmienie kleppen, overgaan, klinken, gaanbrzoskwinia perzikbrzoza berk, berkeboombrzózce berk, berkeboombrzuch onderlijf, achterlijfbrzuch buikbrzuch buikBrzusiec buikbrzuszny onderbuik-brzydcy lelijkbrzydki lelijkbrzydzić się verafschuwen, een afschuw hebben vanbrzytwa scheermesbrzytwą scheermesbubel citroenbuchalteria boekhouding, boekhoudenbuchnąć opgraven, rooienbucie schoenbuczyną beukbuda luifel, afdakBudapeszt Boedapestbudą schuur, keet, barak, loodsbudą barak, schuur, loods, keet

budą luifel, afdakbudce bunker, kazematbuddyście boeddhistbuddyzm boeddhismebudka bunker, kazematbudowa afzenden, verzenden, expediërenbudowa okrętów weefselbudowa okrętów in een lijst zetten, inlijsten, vattenbudować aanleggen, bouwen, construerenbudować bouwen, construeren, aanleggenbudować oprichten, stichten, inrichtenbudować opfokken, telen, fokken, opkwekenbudował aanleggen, bouwen, construerenbudował bouwen, construeren, aanleggenbudową bouw, samenstelling, constructiebudowla bouw, samenstelling, constructiebudownictwo constructie, bouw, aanbouwbudownictwo okrętowe constructie, bouw, aanbouwbudowniczego aannemer, bouwondernemerbudowniczy architect, bouwmeesterbudowniczy aannemer, bouwondernemerbudując constructie, bouw, aanbouwbudulec houtbudynek constructie, bouw, aanbouwbudynek afzenden, verzenden, expediërenbudynek sądu constructie, bouw, aanbouwbudyń puddingbudzący zaufanie aannemelijk, waarschijnlijkbudzić wekken, wakker maken, opwekkenbudzić irriteren, aanstoken, ophitsenbudzić się afkeer inboezemenbudzić wstręt afkeer inboezemenbudzić wstręt irriteren, aanstoken, ophitsenbudżecie budget, begrotingbudżet budget, begrotingbufecie tapkast, bar, buffetbufecie veldflesbufet belemmeren, afsluiten, afdammenbufet tapkast, bar, buffetbufor buffer, bumper, stootkussenbufor wyjściowy buffer, bumper, stootkussenbufor/multiplekser buffer, bumper, stootkussenbujać vlotten, dobberen, drijvenbujny uitbundig, copieus, abundant, rijkbuk beukBukareszt Boekarestbukiet boeket, bouquet, ruiker, tuilbuldożer bulldozer

bulwar boulevard, singelbulwar wandeldreef, promenade, wandeldekbulwą ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peerbuława stok, stafbuławą spitsroede, stokje, gard, roedebułce broodje, bolletje, kadetje, kadetbułgar BulgaarsBułgaria Bulgarijebułgarią Bulgarijebułgarski Bulgaarsbułka broodje, bolletje, kadetje, kadetbumelancie afwezige, wegblijverbumelanctwa absenteïsmebuncie muiterij, onlusten, opstandbuncie muiterij, onlusten, opstandbuncie herrie, rel, roerigheid, getierbungalow bungalowbunkier bunker, kazematbunt muiterij, onlusten, opstandbunt muiterij, onlusten, opstandbunt muiten, rebelleren, in opstand komenbunt herrie, rel, roerigheid, getierbuntować się oproerling, muiter, rebelbuntować się muiten, rebelleren, in opstand komenbuntować się herrie, rel, roerigheid, getierbuntował ophitsen, agiteren, opstoken, opruienbuntował oproerling, muiter, rebelbuntowniczy oproerig, opstandigbuntownik rebel, muiter, oproerlingbuntownik oproerling, muiter, rebelburaczek beetwortel, kroot, biet, mangelwortelburak beetwortel, kroot, biet, mangelwortelburdel bordeel, seksclub, hoerenkastburmistrz burgemeester, burgervaderburza stormburza z piorunami stormburzą stormburzą stormburzliwy onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cruburzyć afgeven op, afbreken, afkammenburżuazja burgerij, bourgeoisieburżuazyjny burgerlijkbusola kompasbusolą kompasbusz heester, struikbut laarsbut schoenbutelce fles

butelka flesbutelka dwukwartowa flesbutik zaak, winkelbutla (gazowa) rol, cilinderbutwieć vergaan, verrotten, rotten, bedervenbyć are, vierkante decameterbyć zijn, verkeren, wezenbyć dłużnym schuldig zijn, in de schuld staanbyć do twarzy complet, stelletje, set, stelbyć komuś coś winnym schuldig zijn, in de schuld staanbyć może mogelijkerwijs, misschien, mogelijkbyć może misschien, mogelijkerwijs, mogelijkbyć może że misschien, mogelijkerwijs, mogelijkbyć na krawędzi rand, zoombyć nieobecnym (na czymś) verstrooidbyć odbiciem afspiegelenbyć podobnym lijken op, gelijken, lijkenbyć podobnym (<sb lijken op, gelijken, lijkenbyć posłusznym samenkomen, bijeenkomen, vergaderenbyć posłusznym gehoorzamenbyć przewodnikiem de weg wijzen, geleiden, leidenbyć przewodnikiem leidend, toonaangevend, toongevendbyć równym egaal, gelijk, eender, gelijkmatigbyć stosownym behoren, horen, betamen, passenbyć ubranym voeren, dragen, brengen, voorhebbenbyć ubranym op, versletenbyć utrapieniem onveilig makenbyć uzależnionym afhankelijk, onderhorigbyć w obfitości in overvloed aanwezig zijnbyć w zgodzie accoord, overeenstemmingbyć wystrzymałym (<against sth> na coś) tegenspartelen, tegenstrevenbyć wystrzymałym na coś tegenspartelen, tegenstrevenbyć zaskoczonym achteruit, achterwaarts, rugwaartsbydlak dierlijkbyk stierByk (gwiazdozbiór) stierbyle gdzie hier of daar, ergensbyle jaki een of andere, een of ander, enigbyły (szef itp) voorgaand, verleden, voorafgaandbynajmniej niks, niemendal, niets, geen zierbystry scherp, acuut, helder, voorbijgaandbystry scherpzinnig, schrander, pienterbystry bevattelijk, intelligentbystry bijtend, fel, guur, doordringendbystry haastig, snel, gezwind, gauw, spoedigbyt bestaan, aanzijnbytać bestaan, aanzijnbytność logeren

bywać wśród ludzi temperen, mengen, mixen, vermengenbzik bestseller, furorebzyczeć razen, brommen, snorren, gonzenbzykać razen, brommen, snorren, gonzenbzykać sissen, fluitenc dlaczego hoezo, waaromc gdzie waarcacka speelbal, stuk speelgoed, speeltuigcal duim als lengtemaatcałka onaangetast, ongeschonden, integraalcałka całkowity integralny onaangetast, ongeschonden, integraalcałkiem alles wel beschouwdcałkiem volkomen, totaliter, heelcałkiem erg, bijstercałkiem obcy człowiek erg, bijstercałkiem przytomny de hele ... doorcałkiem zwariowany alles wel beschouwdcałkowicie beslist, absoluut, ten enenmalecałkowicie alles wel beschouwdcałkowicie volkomen, totaliter, heelcałkowicie helemaal, heel, finaalcałkowicie pewny helemaal, heel, finaalcałkowicie stranzystorowany werktuiglijk, zelfwerkend, automatischcałkowicie tranzystorowy geheel, ten volle, heel, volkomencałkowity vandoor, heen, verwijderd, overcałkowity compleet, geheel, gans, volcałkowity geheel, totaal, algeheelcałkowity kiel, boezeroen, hescałkowity algeheel, totaalcałkowity błąd liniowy algeheel, totaalcałokształcie omvang, bestek, groottecałokształcie geheelcałokształt gans, geheel, compleet, volcałopalny) keldercałoroczny jaarlijkscałościowy redelijk, rationeelcałość algeheel, totaalcałość gans, geheel, compleet, volcałość łącznie algeheel, totaalcałować zoenen, kussencałus zoenen, kussencały de hele ... doorcały compleet, geheel, gans, volcały gans, geheel, compleet, volcały tekst gans, geheel, compleet, volcały z metalu de hele ... doorcały z metalu compleet, geheel, gans, volcap sik, geit, bok

capstrzyk taptoecar tsaarcaryca tsarinaceber emmerceber emmercebula ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peercebula ajuin, uicebulą ajuin, uicebulka ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peercecha tekenend, kenmerkend, karakteristiekcecha karaktertrek, trek, gelaatstrekcecha puntig, spitscecha gelaatstrek, trek, karaktertrekcecha produktu karaktertrek, trek, gelaatstrekcecha szczególna karaktertrek, trek, gelaatstrekcechować merken, tekenencechował kenmerken, karakteriseren, tekenencedował afstaan, toegeven, het veld ruimencedr cedercedzak vergietcedzak vergietcedzić filtreren, filteren, zijgencegiełce plaat, plak, tabletcegła bakstenen, stenencegłą bakstenen, stenenCejlon Ceyloncel aanleggencel werkje, schets, tekeningcel doelstelling, doel, wit, doelwit, honkcel mikpunt, onderwerp, object, dingcel doelwit, honk, doel, doelstelling, witcel nieosiągalny merken, tekenencel upuszczenia doelwit, honk, doel, doelstelling, witcela cachot, cel, kerkercelą cachot, cel, kerkercelnik douanecelować aanleggencelownik gezicht, visioen, droombeeldcelowy gepast, passend, geschiktCeltycki Keltischceltycki Keltischcemencie cementcement cementcementować cementcena prijscena waarde, gehaltecena okazyjna prijsceną kosten

ceną prijscencie centcenić achten, achting hebben voorcenić schatcenić waarde, gehaltecennik prijslijstcenny kostbaar, waardevolcenny wkład prooi, buit, acquisitie, aanwinstcent centcent stuiver, pennycentrala telefoniczna centralecentralny middelste, centraalcentralny system przetwarzania middelste, centraalcentrum middelpunt, binnenste, centrumcentrum usuwania skutków awarii (centrum odtwarzania po awarii)

middelpunt, binnenste, centrum

centrum zasobów middelpunt, binnenste, centrumcentymetr centimetercentymetr centimetercenzor censureren, keurencera teint, tintcera dierevel, vel, huid, pels, vachtceracie tafelzeil, wasdoek, zeildoekCeramika aardewerkcerata tafelzeil, wasdoek, zeildoekcerą teint, tintcerą dierevel, vel, huid, pels, vachtceremonia ceremonie, plechtigheidceremoniał etiquette, label, etiketceremonią ceremonie, plechtigheidcerować bliksems, sakkerloot, dekselscertyfikat acte, bedrijf, dokument, akte, stukcertyfikat uprawniający acte, bedrijf, dokument, akte, stukcertyfikować betuigen, verzekerencerując bliksems, sakkerloot, dekselscesarstwa rijk, keizerrijk, imperiumcesarstwo rijk, keizerrijk, imperiumcesarz keizercesarzowa keizerincesją opnemen, afboekencewce binnenband, luchtpijp, luchtbandcewka bobine, klos, spoelcewka spoel, klos, bobinecewka zapłonowa spoel, klos, bobinecętce ruimte, lokaliteit, oord, plaatschałupa hut, huisjechałupa hut, stulpchałupą stulp, hut

chałupą hut, huisjechałupą hut, stulpcham vlegelchaos rommel, baaierd, warboel, chaoschaotyczny chaotischchar aard, karakter, geaardheidcharakter aard, karakter, geaardheidcharakter vezelcharakterystyce kenschetscharakterystyczny tekenend, kenmerkend, karakteristiekcharakterystyczny karakteristiek, zich onderscheidendcharakterystyka tekenend, kenmerkend, karakteristiekcharakterystyka indeksowania tekenend, kenmerkend, karakteristiekcharakteryzacja schmink, blanketsel, make-upcharakteryzować kenmerken, karakteriseren, tekenencharakteryzował beschrijvenchart hazewind, hazewindhond, windhondcharytatywny charitatief, liefdadigheids-chata stulp, hutchata hut, huisjechata hut, stulpchcieć wens, lust, verlangen, begeerte, zinchcieć uiterste wil, verbond, testamentchcieć verkiezen, begeren, trek hebben inchciwy begerig, gretig, happig, belustchciwy begerig, happig, belust, gretigchemia chemie, scheikundechemia radiacyjna chemie, scheikundechemią chemie, scheikundechemik apotheker, farmaceutchęć trek hebben in, verkiezen, begerenchęć aanvechting, lust, zin, neigingchęć verkiezen, begeren, trek hebben inchętce nuk, gril, bevlieging, bui, kuurchętce bedenken, zich verbeeldenchętce bevlieging, bui, gril, nuk, kuurchętnie gaarne, graagchętniej eer, lieverchętny gewillig, vrijwilligchętny gaarne, graagChicago ChicagoChile Chilichilijski Chileenschimera inbeelding, hersenschim, chimerachimera Chimaerachinina kinineChiny Chinachińczyk Chinees

chiński Chineeschip bikken, afbikkenchirurg heelmeester, chirurgchirurgia chirurgie, wondheelkunde, heelkundechirurgia stomatologiczna chirurgie, wondheelkunde, heelkundechirurgią chirurgie, wondheelkunde, heelkundechirurgiczny chirurgischchlał drank, alcoholische drank, alcoholchlapać klapperen, plassen, kabbelen, klotsenchleb mik, broodchleb z masłem mik, broodchlebodawcą werkgeverchlew hokchluba roem, beroemdheid, lof, gloriechlubą creditzijde, tegoed, krediet, creditchlubą trotschlubny beroemd, glorierijk, glorieuschlupocie klotsen, plassen, kabbelen, klapperenchłeb mik, broodchłodnia koelkast, koelcelchłodnica radiatorchłodnicą radiatorchłodno koud, kilchłodny koud, kilchłodny afkoelenchłodny ververwijderd, ver, verwijderdchłodziarce vriezer, vriesvakchłodziarce koelkast, koelcelchłodzić koelenchłonąć in beslag nemen, opslorpen, absorberenchłonny absorberendchłop boerchłop aaneen, co-, samen-, aaneen-, samenchłop boer, landman, plattelanderchłop horige, lijfeigenechłop pańszczyźniany boerchłopak knaap, jongenchłopak borst, jongeling, jongeheerchłopak jeugdigheid, jeugdchłopiec knaap, jongenchłopięcy jongensachtig, jongens-chłostać afranselenchłostał afranselenchłód koudchmarą gastheerchmiel hinkelenchmura wolkchmura stralenkrans, nimbus

chmura punktów wolkchmurą wolkchochlik aardmannetje, kobold, kabouterchociaż ofschoon, al, hoewel, alhoewel, welchociaż wel, al, hoewel, ofschoon, alhoewelchoć ofschoon, al, hoewel, alhoewel, welchodak stoppen, dichten, dichtmakenchodnik plaveisel, bestrating, wegdekchodnik stoep, voetpad, trottoirchodzić lopen, van stapel lopen, gaanchodzić ze sobą marcheren, tippelen, lopenchoinka kerstboomcholera choleracholera verdomme, verdomd, godverdommecholerny vandoor, heen, verwijderd, overcholerny bloedig, bloedendchorągiew vaan, dundoek, vlagchoroba ziekte, kwaal, aandoeningchoroba ziekte, kwaal, aandoeningchoroba vakantiechoroba morska zeeziektechoroba powietrzna luchtziektechorobą affect, emotie, aandoeningchorobą ziekte, kwaal, aandoeningchorobą ziekte, kwaal, aandoeningchorobą bezwaar, strubbeling, moeilijkheidChorwacja Kroatiëchory ziek, naarchory verminkt, gebrekkigchory ziek, naarchory na płuca gek, dolzinnig, krankzinnig, dolchory umysłowo onwel, niet lekkerchowa kuilen, begravenchowa begraven, ter aarde bestellenchować vel, dierevel, vacht, pels, huidchować aanspannenchód treden, schrijden, stappen, lopenchód marcheren, tippelen, lopenchór koor, rei, zangkoorchrap snorken, snurken, knorren, ronkenchrapać snorken, snurken, knorren, ronkenchrapanie snorken, snurken, knorren, ronkenchrapce neusgatchromy mank, kreupel, hinkendchronić beletten, verhinderen, verhoedenchronić behoeden, beschermenchroniony zabezpieczony fixeren, bevestigen, bepalenchropowatość hardvochtigheid, hardheid

chropowaty beestachtig, bruut, ruw, dierlijkchropowaty onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cruchrupce knapperig, croquantchrupiący knapperig, croquantchrypieć krassenChrystus Christuschrzan mierikswortel, mierikchrzan mierikswortel, mierikchrząszcz zomermaand, junichrzcić dopenchrzcić dopenchrzestny peetvader, naamgever, peter, peetchrześcijanin christenchrześcijański christenchrześcijaństwa christendomchrześcijaństwo christendomchudy rijzig, groot, langchudy schragen, steunen, stuttenchudy schraal, mager, sprietigchudy sprietig, mager, schraalchudy sprietig, schraal, magerchuj penischuligan apache, straatschuimerchusteczce zakdoekchustka zakdoekchustka do nosa zakdoekchwalić loven, roemen, verheerlijken, prijzenchwalić się bluffen, pochen, snoeven, opscheppenchwalić się pochen, opscheppen, snoeven, bluffenchwała roem, beroemdheid, lof, gloriechwałą roem, beroemdheid, lof, gloriechwast wieden, schoffelenchwiać schokkenchwiał schokkenchwiał wiebelen, waggelen, wankelen, aarzelenchwiejny wankel, onzeker, besluitelooschwil bekeuring, notulen, proces-verbaalchwila moment, oogwenk, ogenblik, telchwila wiegenchwila minuutchwila oogwenk, moment, ogenblik, telchwila terwijl, staande, gedurendechwila ciszy enfin, komaan, nou, nu, wel, tjachwila obecna oogwenk, moment, ogenblik, telchwilą moment, oogwenk, ogenblik, telchwilą minuutchwilą oogwenk, moment, ogenblik, telchwilą spellen

chwilą terwijl, staande, gedurendechwilka oogwenk, moment, ogenblik, telchwilowo korte tijd, even, eventjeschwilowo tijdelijkchwilowy werkelijk, effectief, daadwerkelijkchwilowy kortstondigchwycić morrelen, friemelen, scharrelenchwycić bemachtigen, aangrijpen, grijpenchwycić w szpony klauwchwycie bemachtigen, aangrijpen, grijpenchwycie bemachtigen, grijpenchwyt grijpen, bemachtigenchwyt handdruk, handchwyt Panchwyta bemachtigen, aangrijpen, grijpenchwytać grijpen, bemachtigenchwytać beetnemen, beetpakken, pakkenchwytać knijper, schaarchwytać szczypcami bemachtigen, aangrijpen, grijpenchyba waarschijnlijkchyba menen, vermoeden, stellenchyba wel, immers, zeker, tochchyba tenzijchyba że uitzonderenchybiać floppen, in het water vallenchybienie missen, mislopen, misgrijpenchybiona odpowiedź niezgodność missen, mislopen, misgrijpenchybotliwy bouwvallig, gammel, aftandschylić boog, toogci dit, dit hierciałka carrosserieciało carrosserieciało doskonale czarne flink, degelijk, deugdelijk, gedegenciało metody carrosserieciało stałe carrosserieciało stałe vleesciasno strakciasny smal, bekrompen, eng, krap, nauwciasny stipt, nauwsluitend, streng, nauwciasteczko dundoek, vaan, vlagciastkarni banketbakkerij, koekbakkerijciastko koek, cakeciastko zuurciasto koek, cakeciasto deeg, beslag, pastaciasto aanplakkenciąć knippen, scheren, snoeienciąć scheren, knippen, snoeien

ciąć afkrakenciąć (nożycami) afkeurenciąg toelachen, bekoren, aanlokkenciąg znakowy mieszany ketting, ketenciąg znakowy mieszany koorde, stemband, snaarciąg znaków ketting, ketenciągle altijd, immer, steedsciągle permanent, aldoor, bij voortduringciągle permanent, aldoor, bij voortduringciągły bestendig, gestaag, constantciągły onafgebroken, doorlopendciągły gestaag, constant, bestendigciągnąć trekkenciągnąć rukkenciągnąć rukkenciągnąć losy o rukkenciągnąć ściągnąć trekkenciągnienia trekkenciągnienia rukkenciągnienie werkje, schets, tekeningciągnik trekker, tractorcichną vervagencicho rustig, op zijn gemak, kalmcicho! rustig, op zijn gemak, kalmcichy liefelijk, zoet, zachtcichy stil, geruisloos, muisstil, geluidlooscichy stil, stilzwijgend, zwijgendcichy bedaard, kalm, gerust, rustigcichy (głos) bedaard, kalm, gerust, rustigciec stromen, vloeien, lopen, vlietenciecz vloeistofciecz vloeistofcieężarówka vrachtwagen, truck, vrachtautociekawostka weetgierigheid, nieuwsgierigheidciekawość weetgierigheid, nieuwsgierigheidciekawski nieuwsgierig, weetgierigciekawy vreemd, curieus, typischciekawy nieuwsgierig, weetgierigciekawy interessant, belangwekkendciekawy typisch, curieus, vreemdciekły vloeistofciekły wodór vloeistofcielesny korporaalcielę kalfcielęcina kalfsbout, kalfsvleescielęciną kalfsbout, kalfsvleesciemnicą somber, donkerciemnicą duister, duisternis, donker

ciemnieć versomberen, donker wordenciemno somber, donkerciemność zwartheidciemność duister, duisternis, donkerciemny mysterieus, geheimzinnigciemny somber, donkerciemny schemerigciemny naargeestig, troosteloos, sombercieniowanie schaduwencienki sprietig, schraal, magercienki koncentryczny sprietig, schraal, magercienki papier net, mooi, schoon, fijn, fraaicień schaduwencień do powiek nuance, schakering, nuanceringcień do powiek schaduwencień przesłaniać cieniowany schaduwencień rówka nuance, schakering, nuanceringciepło gloed, vuurciepły warmcierń doorncierpieć naar buiten brengen, dragencierpieć męczarnie naar buiten brengen, dragencierpiętnik bloedgetuige, martelaarcierpki zuurcierpkość bitsheidcierpliwość geduld, lijdzaamheidcierpliwy patiënt, ziekecieszący się dobrym zdrowiem gezond, fit, validecieszyć się genieten van, blij zijncieszyć się genieten van, blij zijncieśla timmermancieśnina smal, bekrompen, eng, krap, nauwcieśnina zeeëngte, nauw, kanaal, straatcieśniną kleppen, overgaan, klinken, gaancięciwa (matem.) accoord, overeenstemming, akkoordcięciwą accoord, overeenstemming, akkoordcięciwą koorde, stemband, snaarcięty ówka kras, levendig, rap, kwiek, drukciężar beladen, inladen, belasten, ladenciężar zwaartekrachtciężarówce vrachtwagen, truck, vrachtautociężarówce vrachtauto, truck, vrachtwagenciężarówka vrachtwagen, truck, vrachtautociężarówka trolley, beugelciężarówka vrachtauto, truck, vrachtwagenciężki hardciężki drukkend, zwaarciężki afgemeten, plechtig, ceremonieel

ciężki zwaarwichtigcioci tantecios houw, flap, slag, mep, klapcios fijnhakkencios aanhalen, strelen, liefkozen, aaienciotka tantecipą kut, vulvaciska slingeren, swingen, zwaaienciskać slingeren, swingen, zwaaiencisza stil, bedaard, rustig, kalmcisza bedaard, stil, rustig, kalmcisza kalmte, rust, rustigheid, stiltecisza (brak wiatru) bedaard, stil, rustig, kalmcizi meisje, meidciżbą hoop, boel, drom, massa, menigtecło douanecmentarz begraafplaats, kerkhofcmentarz kerkhof, begraafplaatscnota deugdelijkheid, degelijkheidcnotce ongerept, maagdelijkcnotliwy kuis, zedig, rein, eerbaarco hetgeen, dat, watco miesiąc maand-, maandelijksco prawda toegegevenco umożliwia działanie czegoś innego ietsco więcej bovendien, verder, voorts, daarenbovencodziennie dagelijks, daags, alledaagscodzienny dagelijks, daags, alledaagscodzienny vulgair, ordinair, grof, gewooncodzień vulgair, ordinair, grof, gewooncofa afbestellencofacz backspacecofać backspacecofać się achteruitgaancofnąć się achteruitgaancofnięcie transakcji backspacecokolwiek ietscokolwiek wat dan ookcollege collegecołościowo uitgebreidconfirm betuigen, verzekerenconiunctio conjunctiecoraz więcej meer en meer, in toenemende matecoroczny jaarlijkscoroczny jaarlijkscoś ietscoś modellerencoś iets

coś innego ietscoś koło tego ietscoś na pocieszenie ietscoś się święci ietscoś w rodzaju ietscoś) aandoen, aangrijpencoś) ietscórą dochtercórka dochtercóż hetgeen, dat, watcud zich verbazen, zich verwonderencud mirakel, wondercuda zich verbazen, zich verwonderencuda zich verbazen, zich verwonderencudak oorspronkelijk, origineelcudem czegoś uniknąć amper, kwalijk, nauwelijkscudotwórcą goochelaarcudotwórstwa toverkunst, magiecudotwórstwa magisch, toverachtigcudowne dziecko wondercudowny aanbiddelijk, aanbiddenswaardigcudowny wonderbaar, miraculeuscudowny wonderbaar, verwonderendcudzołożnik echtbrekercudzołóstwa echtbreuk, overspelcudzołóstwo echtbreuk, overspelcudzoziemiec buitenlandercudzoziemka ijselijk, afschuwelijkcudzoziemski ijselijk, afschuwelijkcukier suikercukier syntaktyczny suikercukierek snoep, zoetigheid, snoepgoedcukierek zoet, oppassendcukiernica suikerpotcukiernica suikerpotcukrzyca suikerziekte, diabetescukrzyca (choroba) suikerziekte, diabetescumować onderbindencumować Moriaan, Moorcumować aanbinden, merencumować Mauretaniërcurry kerriecwał galopperencwaniactwa doortrapt, slim, gewiekst, listigcybernetyka cyberneticacyferce cijfer, nummercyferce aantal, getal, talcyferce nummer, cijfer

cyfra cijfer, nummercyfra nummer, cijfercyfra dwójkowa bit jednostka ilości informacji

beting

cyfra znacząca aantal, getal, talcyfra znaku cijfer, nummercyfrowe przetwarzanie obrazów indompelen, indopen, soppencyfrowy nummer, cijferCygan zigeunerCygan zigeunerCygan roggecyganeria Bohemencygara sigaarcygaro sigaarcykl fietsen, wielrijdencykl magistrali fietsen, wielrijdencykl maszynowy afranselencykl zatwierdzania fietsen, wielrijdencykl życia obiektu fietsen, wielrijdencykliczny circulaire, rondschrijvencyklon wervelstorm, cyclooncykor beklemming, angst, benauwdheidcykoria lof, cichoreicylinder rol, cilindercylinder alternatywny rol, cilindercyna blikkencyną blikkencyniczny cynischcynk zinkcynkowy zinkcypel kaapcypel KaapsCypr Cypruscyrk circuscyrkulacja omloop, circulatie, roulatiecyrkulacją omloop, circulatie, roulatiecyrograf pand, onderpand, borgstellingcyrulik kapper, barbiercysterna reservoir, vergaarbakcytacie aanhaling, citaatcytadela citadelcytadelą citadelcytat aanhaling, citaatcytat aanhalen, citeren, noemencytować aanhalen, noemen, citerencytować aanhalen, citeren, noemencytował aanhalen, noemen, citerencytryna citroen

cytryną citroencywil civiel, burgerlijkcywilizacja beschaving, beschavencywilizacją beschaving, beschavencywilizować civiliseren, beschavencywilizował civiliseren, beschavencywilny civielcywilny civiel, burgerlijkcywilny (np. kodeks) burger-, stads-czacie wachten, afhalen, te wachten staanczacie horloge, polshorlogeczajniczek (klasyczna graficzna baza danych)

theepot, trekpot

czajnik ketelczajnik poczapce petczapka kapotjas, wagenkap, motorkapczapka petczapka (damska) vel, dierevel, vacht, pels, huidczapka futrzana z tej skóry petczapla reigerczaplą reigerczar aantrekkelijkheidczar toverijczar toverijczarą vont, bekken, komczarą beker, bloemkelk, miskelk, kelkczarnoksiężnik duivelskunstenaar, tovenaarczarnoksiężnik duivelskunstenaar, tovenaarczarnoziem teelaarde, humusczarnoziem boetseren, modellerenczarnoziem modelleren, boetserenczarny zwartczarny hoogbejaard, bedaagdczarny jak smoła zwartczarodziej duivelskunstenaar, tovenaarczarodziejce feeëriekczarodziejski feeëriekczarować heksenczarował heksenczarownica kol, tovenares, toverheks, heksczarownicą kol, tovenares, toverheks, heksczarter charter, handvest, vrachtcontractczarując bekoorlijk, innemend, charmantczarujący bekoorlijk, innemend, charmantczas maal, keerczas przeszły behoren, horen, moeten, dienenczas rzeczywisty maal, keer

czas zapamiętywania plusquamperfectumczas zapisu plusquamperfectumczas życia nośników mniejszościowych fietsen, wielrijdenczas życia obiektu maal, keerczas życia w IP maal, keerczasami op een keer, eensczasochłonny waardevol, kostbaarczasopimo courant, dagblad, krantczasopismo blad, krantczasopiśmie blad, krantczasopiśmie krantczasownik werkwoordczasy dagczaszce schedelczaszka schedelczat keuvelen, babbelen, pratenczaty een hinderlaag leggencząstce item, deeltje, jaartelling, deelcząsteczka molecuulcząstka item, deeltje, jaartelling, deelcząstka na milion item, deeltje, jaartelling, deelczcić verafgoden, adoreren, aanbiddenczcić adoratie, aanbiddingczcigodny oogstmaand, augustusczcigodny waardig, eerzaam, waarczcionce zendbrief, epistel, briefczcionka pogrubiona gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaalczczy vergeefs, ijdel, nutteloosCzech Boheemsczech TsjechischCzechoSłowacja TsjechoslowakijeCzecho-Słowacja Tsjechoslowakijeczego hetgeen, dat, watczegoś itd. mijden, uit de weg gaan, ontwijkenczegoś) aanvliegenczek bedwingen, betomen, beteugelenczek chequeczek in blanco wit, blanco, oningevuld, blankczekać te wachten staan, wachten, afhalenczekać aanhoren, beluisteren, luisterenczekać wachten, afhalen, te wachten staanczekać cierpliwie zwevenczekać na wachten, afhalen, te wachten staanczekać na aktywację przesunąć (kursor myszki)

wachten, afhalen, te wachten staan

czekać oczekiwanie wachten, afhalen, te wachten staanczekolada chocola, chocoladeczekoladą chocola, chocolade

czekoladka chocola, chocoladeczelność zenuwczeluść afgrond, kolkczeluść golfspel, golf, inham, bocht, boezemczeluść afgrondczemu hoezo, waaromczemuś) vergezellen, accompagneren, begeleidenczepek kapotjas, wagenkap, motorkapczepek petczeredą inpakken, pakken, verpakkenczeredą krioelen, wemelen, wriemelen, krielenczereśnia kersczerń zwartczerń zwartheidczerń ec zwartheidczerpać aftappenczerpać toelachen, bekoren, aanlokkenczerpać (zyski aftappenczerpać natchnienie z aanborenczerstwy stale robuust, hecht, potig, fors, fermczerwca zomermaand, juniczerwiec zomermaand, juniczerwienić się kleuren, blozen, rood wordenczerwienić się Vlissingenczerwień karmozijn, donkerroodczerwień rood, blozendczerwony rood, blozendczesać uitkammen, kammenczeski Boheemsczeski Tsjechischczeszce Tsjechischcześć cultus, eredienst, vereringcześć adoratie, aanbiddingczęsto menigmaal, gedurig, dikwijls, vaakczęsto menigmaal, dikwijls, vaak, gedurigczęstować behandelen, curerenczęstował stappen, lopen, schrijden, tredenczęsty bezoeken, geregeld bezoekenczęści maszyn prieelczęściowo deels, ten deleczęściowo ten dele, deelsczęściowo otwarte połączenie ten dele, deelsczęściowy gedeeltelijk, partieelczęść deel, stuk, onderdeel, gedeelteczęść evenredigheid, proportie, verhoudingczęść adresowa rozkazu deel, stuk, onderdeel, gedeelteczęść arytmetyczna (w komputerze) gewaad, kledingstukczęść krytyczna gewaad, kledingstuk

część wstępna (programu) branche, vak, takczęść zapasowa deel, stuk, onderdeel, gedeelteczkawka hikkenczknąć boeren, oprispenczknąć oprispen, boerenczlonek lid, lidmaat, aanhangerczłon element, bestanddeel, beginselczłon monteren, zettenczłon lid, lidmaat, aanhangerczłonek lid, lidmaat, aanhangerczłonek załogi lid, lidmaat, aanhangerczłonkostwa lidmaatschapczłonkostwo lidmaatschapczłowieczek menselijkczłowiek menselijkczłowiek mensczłowiek energiczny koopman, handelaar, zakenmanczłowiek interesu koopman, handelaar, zakenmanczłowiek noszący coś na sobie majoorczłowiek pełnoletni mensczłowiek starszy (wiekiem leek, niet-ingewijdeczłowiek wytrwały sluitzegel, stickerczołg reservoir, vergaarbakczołgać się kruipenczołgać się kruipenczoło wenkbrauwczoło voorhoofdczoło geleiden, de weg wijzen, leidenczołowy leidend, toonaangevend, toongevendczop borrel, aperitiefczop ontstekingsbuis, bougieczosnek look, knoflookczółno boot, schuitczterdziestka veertigczterdzieści veertigczternaście veertiencztery viercztery ściany vierczubek stortplaatsczucie gevoelig, ontvankelijk, receptiefczuć niechęć een afschuw hebben van, verafschuwenczuć odrazę verafschuwen, een afschuw hebben vanczuć się urażonym aanstoot nemen aanczuć wstręt verafschuwen, een afschuw hebben vanczuć wstręt afkeer inboezemenczuć wstręt (do kogoś/czegoś) verafschuwen, een afschuw hebben vanczujny kwiek, druk, kras, levendig, rapczułek antenne, voelhoorn, spriet, ra

czułostce sentiment, gevoel, gevoeligheidczułość fijnheid, delicaatheid, kiesheidczuły aanhaligczupiradła angstczuwać horloge, polshorlogeczwarta (część) vierdeczwartek donderdagczwarty vierdeczy indien, wanneer, als, ingevalczy ofczy tenzijczy hè, of, hetzijczyj welks, wie z'n, waarvan, wie d'rczyn doen, bezig zijn, ageren, handelenczyn wolicjonalny doen, bezig zijn, ageren, handelenczynić doen, aanmaken, bedrijven, makenczynić beëindigd, afgewerkt, klaar, afgelopenczynić aluzję zinspelenczynnik ludzki afschrikwekkendczynnik zapładniający mestczynność actie, handeling, optreden, gedoeczynność actie, gedoe, optreden, handelingczynny werkzaam, actief, bedrijvigczynny afneembaarczynsz huurczyrak ettergezwel, abces, etterbuilczyrak op het kookpunt zijn, borrelen, kokenczystce reinigen, schoonmaken, louterenczystka reinigen, schoonmaken, louterenczystość kuisheid, helderheid, zindelijkheidczystość helderheid, kuisheid, zindelijkheidczysty absoluut, onvermengdczysty rein, puur, schoon, zindelijkczysty hel, licht, klaarczysty duidelijk, netto, netto-czysty netto, netto-, net, duidelijkczysty zindelijk, puur, helder, rein, schoonczysty ordelijkczysty dwójkowy net, mooi, schoon, fijn, fraaiczysty(alkohol) ordelijkczyszczący afwasmiddelczyścić rein, puur, schoon, zindelijkczyścić gevoelig, fijn, delicaat, kies, ielczyściec purgatorium, vagevuurczyta lezenczytać lezenczytance lezerczytelnik lezer

czytelny leesbaarczytnik lezerczyżby? werkelijk, echt, wezenlijkćma uiltje, uil, nachtvlinderćma zenia uiltje, uil, nachtvlinderćwiartce buurt, wijk, stadswijkćwiartek kamers, vertrekkenćwiartka buurt, wijk, stadswijkćwiczenia oefenen, drillenćwiczenia aanwijzing, consigne, instructiećwiczenia aanwenden, doorvoerenćwiczyć (się) oefenen, drillenćwierka sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpenćwierkać sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpenćwierkać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetterend <much veeld najbardziej meest, hoogstd poprzednio daarvoor, vooraan, eerder, indertijdd zadowolony tevreden, vergenoegd, voldaandach kap, dak, overkappingdachówce plavuis, tegel, tegelsteen, ticheldachówka leidachówka plavuis, tegel, tegelsteen, ticheldacie dadel, dactylusdać schenken, cadeau gevendać klapsa draai om de oren, oorveeg, leldać napiwek stortplaatsdać za wygraną schenken, cadeau gevendaj schenken, cadeau gevendający się zarządzać inschikkelijk, handelbaardaktyl dadel, dactylusdal afstand, einddalej langs, naar, blijkens, ingevolgedalej naderdaleki verwijderd, ververwijderd, verdaleki zasięg ververwijderd, ver, verwijderddaleki zasięg verwijderd, ververwijderd, verdaleko vandoor, heen, verwijderd, overdalia dahliadalszy naderdama damedama (także w kartach i szachach) lady, dam, vrouw, jonkvrouwdamaszek Damascusdamą damedaną informatiedandys ezmięsne saletjonker, kwast, fat, dandydane grondstof, materieel, materiaaldane (l. poj. <datum>) grondstof, materieel, materiaal

dania tracé, route, leergang, cursus, koersdania DenemarkenDania schotel, schaaldania bezmięsne vegetarischdanią Denemarkendanie schotel, schaaldanina cijns, schattingdaniną cijns, schattingdanser danseresdar gift, geschenk, donatie, cadeaudar tegenwoordig, actueeldaremność luiheiddaremny vergeefs, ijdel, nutteloosdaremny vergeefs, ijdel, nutteloosdarmowy onbezet, los, vlot, open, onbelemmerddarować cadeau geven, schenkendarować begenadigen, vergevendarować schenken, cadeau gevendarować tegenwoordig, actueeldarować (karę) ontbinden, annuleren, afgelastendarował begenadigen, vergevendaszek straatschuimer, apachedaszek (czapki) piek, top, neus, tip, punt, spitsdata meizoentje, madeliefjedata dadel, dactylusdata acquisition and interpretation system

meizoentje, madeliefje

data zakupu dadel, dactylusdatagram kadr boksendatek naastenliefde, menslievendheiddatek bijdragedatować dadel, dactylusdawać schenken, cadeau gevendawać dowody belichten, tentoonstellendawać klapsa draai om de oren, oorveeg, leldawać na imię noemen, heten, benoemen, uitmaken voordawać narkozę adverteren, aankondigen, aandienendawać ogłoszenie het gevolg zijn van, afstammendawać początek voedendawać sobie radę/domyślić się berichten, informeren, inlichtendawać znać besturen, administreren, beherendawce dosisdawka dosisdawka (leku) dosisdawkować dosisdawniej daarvoor, vooraan, eerder, indertijddawny voorgaand, verleden, voorafgaanddąb eiken, eikehouten

dąb nie eiken, eikehoutendąć houw, flap, slag, mep, klapdążyć najagen, nastrevendbały aandachtig, attent, oplettenddbały behoedzaam, voorzichtigdeaktywizować waas, nesthaar, donsdebacie debatdebacie discussie, besprekingdebata debatdebatować debatdebet debetzijde, debetdebet ("winien" w księgowości) debetzijde, debetdebil dwaas, zot, mallootdebil idiootdebuger debuggerdebugger debuggerdecydować besluiten, beslissen, uitmakendecydował besluiten, beslissen, uitmakendecydował determineren, nauwkeurig bepalendecydujący beslissend, finaal, cruciaaldecyzja besluit, uitspraak, beslissingdecyzją besluit, uitspraak, beslissingdecyzją resolutie, motiededukcją conclusie, gevolgtrekkingdedukować abstraheren, afleiden, deducerendedukował abstraheren, afleiden, deducerendedykować opdragen, spenderen, spanderendedykował opdragen, spenderen, spanderendeficycie kastekort, deficit, tekortdeficycie afwezigheid, gemis, gebrek, euveldeficyt kastekort, deficit, tekortdefilada verleden, verleden tijddefinicja bepaling, definitie, omschrijvingdefinicja typu dokumentu bepaling, definitie, omschrijvingdefinicją bepaling, definitie, omschrijvingdefiniować definiëren, omschrijven, bepalendefiniował definiëren, omschrijven, bepalendefinitus onherroepelijk, definitiefdefinitywny onherroepelijk, definitiefdeformował mismaakt, misvormddegeneracie degenereren, ontaarden, verbasterendegenerat degenereren, ontaarden, verbasterendegradować degraderen, verlagendegradował degraderen, verlagendekada decenniumdekada licząca decenniumdekadą decenniumdeklamować voordragen, declameren

deklamował voordragen, declamerendeklaracja declaratie, verklaringdeklaracja procedury declaratie, verklaringdeklaracją declaratie, verklaringdeklarować declarerendeklarował declarerendekodować decoderendekodował decoderendekomprymować afleidendekoracja decor, onderscheiding, decoratiedekoracja sklepowa decor, onderscheiding, decoratiedekoracją sieraad, decoratie, tooiseldekoracją decor, onderscheiding, decoratiedekoracją versierendekoracje (tetralne) landschapdekoracje tetralne landschapdekoracyjny ornamentaaldekorować versierendekorować versierendekrecie verordenen, decreterendekret verordenen, decreterendelcie deltadelegacie delegeren, afvaardigendelegacie subsidiair, plaatsvervangenddelegacja afvaardiging, delegatiedelegacją afvaardiging, delegatiedelegat delegeren, afvaardigendelegat in de plaats stellen van, inboetendelegować delegeren, afvaardigendelegowanie afvaardiging, delegatiedelicją snoep, snoepgoed, lekkernijdelicją snoependelikates snoep, snoepgoed, lekkernijdelikatność snoep, snoepgoed, lekkernijdelikatność mildheiddelikatny beminnelijkdelikatny kies, delicaat, gevoelig, ieldelikatny broos, breekbaardelikatny liefelijk, zoet, zachtdelikatny zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardigdelikatny zoet, zacht, liefelijkdelikatny gunning, aanbestedingdelikwencie schuldige, daderDelphi Delphidelta deltadementować ontkennendementował ontkennendemokracie democraat

demokracja democratiedemokracją democratiedemokratyczny democratischdemolować afgeven op, afbreken, afkammendemon demon, duiveldemoniczny demonisch, satanischdemonstracja demonstratie, vertoning, bewijsdemonstracją demonstratie, vertoning, bewijsdemonstrować demonstreren, vertonendemonstrował demonstreren, vertonendemontować afstijgendenerwował ergeren, verontwaardigendentysta tandartsdentystyczny tand-, getanddentyście tandartsdenuncjować aangeven, aanbrengen, klikkendenuncjował aangeven, aanbrengen, klikkendepesza telegram, kabeltelegramdepesza telegramdepeszą kabel, trosdepeszą verzendendepeszą metaaldraad, draaddeportować deporterendeportował deporterendepozycie afgeven, deponeren, in bewaring gevendepozyt afgeven, deponeren, in bewaring gevendepresja afnamedepresją depressiedeptać stappen, lopen, schrijden, tredendeptak marcheren, tippelen, lopendeputowany subsidiair, plaatsvervangendderywacja afleiding, afgeleid woordderywacja wyprowadzenie afleiding, afgeleid woorddesancie daling, landingdesant daling, landingdesce aanklampen, zich vastklampen aandesce bord, plank, tabletdeseń werkje, schets, tekeningdeseń knippatroon, patroondeser toetje, toespijs, nagerecht, dessertdeser puddingdeska aanklampen, zich vastklampen aandeska bord, plank, tabletdeskrypcją tafereel, schildering, beschrijvingdespocie despoot, dwingelanddespota despoot, dwingelanddestrukcją vernietigingdestrukcją ruïneren, te gronde richten

desygnował benoemen, aanstellendeszcz regenendeszcz ze śniegiem regenendeszczowiec regenmanteldeszczowy natdeszczułce latdeszczyk motregenendeszyfrować ontcijferen, ontraadselendeszyfrował ontcijferen, ontraadselendetal bijzonderheid, item, detaildetalista kleinhandelaardetaliście kleinhandelaardetektyw detective, rechercheurdetektywistyczny detective, rechercheurdetergencie afwasmiddeldetergent afwasmiddeldetonacją informeren, berichten, inlichtendewiza leus, lijfspreuk, leuze, deviesdewizą leus, lijfspreuk, leuze, deviesdewizą lijfspreuk, leus, leuze, deviesdezaktualizował się aflopen, ophouden, uitgaan, eindigendezaprobacie afkeuring, verwerping, wrakingdezerterować wildernis, woestenij, woestijndębowy eiken, eikehoutendębowy eiken, eikehoutendętka binnenband, luchtpijp, luchtbanddiabelski duivelachtig, duivels, drommelsdiabeł droes, boze, duivel, drommeldiablicą helleveeg, furie, haaibaai, feeksdiaboliczny duivels, duivelachtig, drommelsdiagram afbeelding, figuur, beelddiakon diakendialekcie tongval, dialectdialekt tongval, dialectdialektalny tongval, dialectdialog tweespraak, tweegesprek, dialoogdialog tweegesprek, tweespraak, dialoogdialog bericht, boodschapdialog człowiek-komputer tweespraak, tweegesprek, dialoogdialog użytkownikkomputer onderhoud, gesprekdiament diamantdiament przemysłowy diamantdiecie dieetdiesel dieselmotor, dieseldieta dieetdietetyczny diëet-diminutivum luttel, karig, min, klein, geringdirektor antenowy directeur, bestuurder

dla gedurende, onder, terwijl, staandedla saké, rijstwijndla siebie samej gedurende, onder, terwijl, staandedlaczego hoezo, waaromdlatego ergo, dus, ook weer, tochdlatego ergo, toch, ook weer, dusdlatego też daar, doordat, omdat, aangeziendlatego że ergo, toch, ook weer, dusdławienie (się) wurgen, choken, worgendławik wurgen, choken, worgendłoń aanreiken, overhandigendłoń bal, handpalm, palmdłucie beitelendług schulddługa spacja ruimte, bestek, wereldruim, spelingdługi langdługi czas langdługo langdługopis hokdługość lengte, langdurigheiddługość lengte (geo.), lengtedługość geograficzna lengte (geo.), lengtedługotrwały blijvend, aanhoudenddłuto beitelendmuchać houw, flap, slag, mep, klapdmuchawiec leeuwetand, paardebloemdno bodem, achtergrond, ondergrond, gronddno statku bodem, achtergrond, ondergrond, gronddno statku achtergrond, grond, bodem, ondergronddo heel, volkomen, totaliterdo gedurende, onder, terwijl, staandedo in, te, binnen, perdo tegen, bij, naar, tot, aan, voordo cna droes, boze, duivel, drommeldo edycji omhoog, opwaarts, op, naar bovendo góry nia op, omhoog, naar boven, opwaartsdo góry nogami on-, in-, im-do małego biura i do domu (np. oprogramowanie)

verkrijgbaar

do przewidzenia daarvoor, eerder, vooraan, indertijddo przodu acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijkdo przyjęcia aanklampen, zich vastklampen aando samolotu) betreffende, aangaande, omtrentdo szpiku kości hierheen, hierdo twojej wiadomości achteroverdo twojej wiadomości achterwaarts, achteruit, rugwaartsdo tyłu achterlijkheiddo wglądu tylko dla ciebie (tajne adieu, vaarwel

informacje)do widzenia vaarwel, adieudo wysokości acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijkdo zobaczenia geldkist, kas, fondsdo zwrotu tegen, bij, naar, tot, aan, voordobiegać aanvliegendobierać soort, slag, aarddobitny klaar, uitgesproken, helderdobitny nadrukkelijkdobosz trommelslager, tamboer, trommelaardobór keuze, keur, keus, optie, verkiezingdobre okee, okay, goeddobre stosunki okee, okay, goeddobro okee, okay, goeddobrobycie welstand, voorspoed, geluk, bloeidobrobyt rijkdomdobroczynność naastenliefde, menslievendheiddobroczynny charitatief, liefdadigheids-dobroć voorkomendheid, liefheiddobroć kondensatora goedheiddobroduszny aardig, vriendelijk, voorkomenddobrowolnie uit vrije wil, vrijwilligdobrowolny vrijwilligdobry bestdobry beterdobry okee, okay, goeddobry rechter-, vandehandsdobrze goed, nu goeddobrze się rozwijać geriefelijk, gemakkelijk, comfortabeldobrze wychowany juist, gelijk hebbend, gegronddobrze wypionowany goed, okay, okeedobrze wypionowany hecht, fors, potig, ferm, robuustdobrze zbudowany afgesproken, akkoord, goed, in ordedobrze! goed, nu goeddobytek bezitting, eigendom, bezitdocenia appreciëren, waarderendoceniać appreciëren, waarderendocenić appreciëren, waarderendochodzić do bereiken, inhalen, behalendochować inmaken, konfijten, inleggendochowuj blijvendochód inkomen, ontvangst, opbrengstdochód verdienste, baat, winst, gewindociąć plagendociekać exploreren, nagaan, onderzoekendociekliwie met nieuwsgierigheid, nieuwsgierigdocierać bereiken, inhalen, behalendocinać plagen

dociskać strakker aantrekken, aantrekkendoczesny aardsdodać aanhechtsel, affixdodać hoera roependodać aanvuren, aanwakkeren, aansporendodać opiaatdodać domieszkę opium aanhechtsel, affixdodać odwagi bijtellen, optellendodać otuchy bijtellen, optellendodaj bijtellen, optellendodatek bijkomstig, bijbehorend, bijkomenddodatek begeleiding, accompagnementdodatek optellingdodatek bijlage, appendix, aanhangseldodatek kraal, omheind terreindodatek (w książce) optellingdodatek specjalny extradodatkowo extradodatkowy verder, overigdodatkowy assistent, adjunct, helperdodatkowy extradodatkowy ruter bijbehorend, bijkomend, bijkomstigdodatkowy zasilacz mocy bijkomstig, bijbehorend, bijkomenddodatkowy zbiornik atramentu extradodatni positief, constructiefdodatnio voorgoed, definitiefdodawać bijtellen, optellendodawaćotuchy hoera roependodawanie optellingdodawanie modulo 2 optellingdodruk effect, indrukdodruk afdrukdogadzać bevredigen, paaien, tegemoetkomen aandogmacie leerstuk, dogma, leerstellingdogmat leerstuk, dogma, leerstellingdogodny doelmatig, gemakkelijk, geschiktdoić melkdojazd oprijlaan, opritdojrzały volwassene, adultdojrzały belegen, bezonken, rijpdojrzały rijp, bezonken, belegendojrzano rijp, bezonken, belegendojrzeć rijp worden, rijpendojrzej belegen, bezonken, rijpdojrzewać volwassene, adultdojrzewać rijp worden, rijpendojrzewanie płciowe puberteitdojście oprijlaan, oprit

dojście aanwinst, acquest, buit, prooidojście (do czegoś) oprijlaan, opritdojść aankomen, belanden, arriverendojść buit maken, verkrijgen, behalendok dokdokąd waardokądkolwiek hier of daar, ergensdoker stouwer, stuwadoordokładać bijtellen, optellendokładna informacja wyszczególniać bijzonderheid, item, detaildokładne badanie precies, nauwgezet, accuraatdokładnie precies, nauwgezet, accuraatdokładnie inhalendokładnie grondig, radicaaldokładnie coś przejrzeć precies, nauwgezet, accuraatdokładnie zbadać (kogoś) rechter-, vandehandsdokładność accuratesse, stiptheid, nauwgezetheiddokładność stiptheid, accuratesse, nauwgezetheiddokładność dla pełnej skali accuratesse, stiptheid, nauwgezetheiddokładność pomiarów accuratesse, stiptheid, nauwgezetheiddokładność zapisu stiptheid, accuratesse, nauwgezetheiddokładny nauwkeurig, accuraat, nauwgezetdokładny nauwkeurig, accuraat, exactdokładny trouw, getrouwdokładny precies, scherp, juist, minutieusdokładny specifiek, soortelijkdokładny do ntego miejsca (po przecinku)

streng, duchtig, straf, bar, hard

dokładny do n-tego miejsca (po przecinku)

nauwkeurig, accuraat, nauwgezet

dokoła om ... heen, omtrent, ongeveer, omdokonać behalen, bereiken, inhalendokonany volkomen, perfect, in optima formadokonuj maken, doen, bedrijvendokonując fabricatie, aanmaak, fabricagedokonywać bewerkstelligen, doorvoerendokonywać het veld ruimen, afstaandokonywać (<sth> czegoś) kalfateren, kalefateren, breeuwendokonywać zapisu na rzecz begiftigen, meegevendokończyć aantikkendokręca strakker aantrekken, aantrekkendokręcać strakker aantrekken, aantrekkendokręcony stipt, nauwsluitend, streng, nauwdokrętce moerdokrętek bahdoktor doctordokuczać ergeren, verontwaardigendokuczać mopperen, kankeren, morren, sputteren

dokuczać klemmen, tokkelen, knijpen, nijpendokuczać plagendokuczanie smart, verdriet, leeddokuczliwy plagendokuczliwy saai, taai, vermoeiend, meligdokuczliwy pijnlijk, hinderlijk, lastig, storenddokuczyć ergeren, verontwaardigendokuczyć belemmeren, storen, hinderendokumencie bedrijf, acte, dokument, akte, stukdokument bedrijf, acte, dokument, akte, stukdokumentacja systemowa mensdokumenty bestand, dossierdolar dollardolą lot, bestemming, lotsbestemmingdolą kavel, perceeldolega pijn doen, zeer doendolegliwość bezwaar, strubbeling, moeilijkheiddoliczać bijtellen, optellendolina vallei, daldolny waas, nesthaar, donsdolny laagdolny verlagen, afdraaiendołaczyć zich aaneensluiten, aansluitendołaczyć maat, kameraad, kornuit, makkerdołączać komentarz bevatten, inhouden, behelzendołączyć bijtellen, optellendołączyć belenden, grenzen aandołączyć aanhechtsel, affixdołączyć omsluitendołączyć opiaatdołączyć się zich aansluiten, lid worden, toetredendołeczek groef, gracht, kuil, groeve, greppeldołeczek hol, ingevallendołeczek groeve, gracht, greppel, groef, kuildom geslacht, pand, huisdom czynszowy herenhuisdom publiczny bordeel, seksclub, hoerenkastdom publiczny huiswaarts, naar huisdom rodzinny huiswaarts, naar huisdom starców logement, herbergdom studencki pakhuis, magazijn, warenhuisdom wypoczynkowy geslacht, pand, huisdomagać się aanspraak maken op, claimendomagać się opeisen, vereisen, rekenen, eisendomagać się od kogoś zrobienia czegoś opeisen, vereisen, rekenen, eisendomek hut, huisjedomek parterowy bungalowdomeną rijk, staat

domeną kloot, omgeving, bol, sfeer, gebieddominium dominiondominować meester zijn, de baas zijndominował meester zijn, de baas zijndominujący voornaamste, hoofd-domniemanie vermoeden, gissendomowy binnenlands, inheems, inlandsdomowy huiswaarts, naar huisdomowy Stille Oceaan, Grote Oceaandomysł onderstelling, hypothese, meningdomyślac raden, gissen, doorziendomyślać się raden, gissen, doorziendomyślać się menen, vermoeden, stellendomyślić się raden, gissen, doorziendomyślnik zinspelendoniczka bloempotdoniesienie informeren, berichten, inlichtendonieść perzikdonieść informeren, berichten, inlichtendonikąd nergens, in geen velden of wegendoniosłość relevantiedoniosły veelbetekenend, betekenisvoldonosić berichten, informeren, inlichtendookoła circulerend, in omloopdopasować aanpassen, afstemmen, adapterendopasowanie szablonu luciferdopełnia compleet, volledigdopełniać blokdopełniający aanvullenddopełniał volbrachtdopilnować ontmoeten, aantreffendoping stijving, bemoediging, aanmoedigingdopingować aanvuren, aanwakkeren, aansporendopingował aanvuren, aanwakkeren, aansporendopisać belenden, grenzen aandopływ fjorddopóki terwijl, staande, gedurendedopóty tot, totdat, binnen, voordoprawdy werkelijk, wezenlijkdoprowadza aansporen, aanwakkeren, aanvurendoprowadzić do szału bestseller, furoredopuki tot, totdat, binnen, voordopuszczać laten, laten begaan, laten schietendopuszczalny poziom wadliwości acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijkdopuścić toegevendopuście plaagdoradca adviseur, mentor, raadgeverdoradcą adviseur, mentor, raadgever

doradzić adviseren, bekendmaken, aankondigendoraźny ogenblikkelijk, promptdoraźny toevallig, incidenteeldoręcza afleveren, leveren, bestellendoręczyć brengen, aandragen, bezorgendorobek Fortunadorobek lot, fortuin, fortuinlijkheiddoroczny jaarlijksdorosły volwassene, adultdorożka taxidorsz kabeljauwdorzecze vont, bekken, komdosiadać monteren, zettendosięgać buit maken, verkrijgen, behalendosięgnąć bereiken, inhalen, behalendoskonale perfectie, volkomenheid, volmaaktheiddoskonały volkomen, perfect, in optima formadoskonały grandioos, groots, overweldigenddosłowny woordelijk, letterlijkdosłowny naar de letter, woordelijkdosłowny (raport) naar de letter, woordelijkdostarcza leveren, bestellen, afleverendostarcza provianderen, spekken, bevoorradendostarczać betuigen, verzekerendostarczać afleveren, leveren, bestellendostarczać eten, bikken, gebruiken, vretendostarczać afzenden, verzenden, expediërendostarczać dowodów het veld ruimen, afstaandostarczać żywność provianderen, spekken, bevoorradendostarczał gemeubileerddostarczanie aflevering, levering, inleveringdostarczyć knechten, onderwerpendostarczyć podporządkować afleveren, leveren, bestellendostarczyć żywność leveren, bestellen, afleverendostateczny adequaat, bijbehorenddostateczny genoeg, voldoendedostateczny bevredigenddostateczny genoeg, voldoendedostateczny (stopień w szkole) bevredigenddostatek onbekrompenheid, overvloeddostatni uitgebreid, omvangrijk, veelomvattenddostawa aanvoer, bezorgingdostawa oprogramowania aflevering, levering, inleveringdostawać mdłości afkeer inboezemendostawą aflevering, levering, inleveringdostęp oprijlaan, opritdostęp aanwinst, acquest, buit, prooidostęp aanvliegen

dostęp entree, ingang, toegangdostęp zastrzeżony oprijlaan, opritdostęp zdalny oprijlaan, opritdostępny genaakbaar, toegankelijkdostępny aanspreekbaardostępny liquide, beschikbaar, disponibeldostępny od przodu genaakbaar, toegankelijkdostępny od przodu liquide, beschikbaar, disponibeldostępny w handlu detalicznym liquide, beschikbaar, disponibeldostępował verkrijgen, buit makendostępował winnen, verdienen, behalendostojeństwa zelfrespect, zelfgevoel, waardigheiddostojny oogstmaand, augustusdostojny waardig, zichzelf respecterend, deftigdostosować afstemmen, aanpassen, adapterendostosować kleren makendostosować (się) afstemmen, aanpassen, adapterendostosować (się) aanpassen, afstemmen, adapterendostosować umieszczać afstemmen, aanpassen, adapterendostosowanie interfejsu ontsnappen, ontkomen, ontgaandostosowany do życzeń użytkownika usance, gewoonte, gebruikdostosowuj aanpassen, afstemmen, adapterendostosowywał afgepastdostroić in een stemming brengen, stemmendostrojenie afstelling, instellingdostrzegalny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijkdostrzegalny verstandigdostrzegalny zichtbaardosyć genoeg, voldoendedosyć tamelijkdosyć vriendelijk, beminnelijk, aardigdosyć nogal, genoeg, vrij, tamelijk, bastadoszczętnie heel, volkomen, totaliterdość genoeg, voldoendedość tamelijkdoświadcza naar buiten brengen, dragendoświadczać bevoelen, tasten, voelen, betastendoświadczalny empirisch, experimenteeldoświadczenie belevenis, ervaring, ondervindingdoświadczony deskundig, geoefend, ervarendoświadczony użytownik deskundig, geoefend, ervarendotacją ondersteuning, stipendium, subsidiedotkliwie slechtdotkliwy scherp, acuut, helder, voorbijgaanddotkliwy kras, levendig, rap, kwiek, drukdotkliwy zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijkdotknąć beproeven, bedroeven, verdriet doendotknąć vinger

dotknąć aanslagdotknąć nieszczęściem aanslagdotknięcie (pędzlem) slaan, klappen, kloppen, opvallendotował subsidiërendotrzeć aankomen, belanden, arriverendotrzymywać blijvendotychczas nogdotychczasowy ouderdotyczenie betrokken, bewust, desbetreffenddotyczyć aanwenden, doorvoerendotyczyć toelachen, aanlokken, bekorendotyczyć aangelegenheid, belangdotyczyć czego aangelegenheid, belangdotyk bevoelen, tasten, voelen, betastendotyk gevoeldotyk aanslagdotyka belenden, grenzen aandotykać aanslagdotykać palcem aanslagdoustny mondeling, oraaldowcip boerten, schertsen, gekscherendowcip mop, pots, kwinkslag, grol, grapdowcip spriet, boegsprietdowcipny snedig, gevat, geestig, ad remdowieść twisten, disputeren, krakelendowodach archiefdowodzący aanwijzend voornaamwoorddowodzenie aanwijzend voornaamwoorddowodzić twisten, disputeren, krakelendowodzić bevestigen, aannemendowodzić bewijzen, aantonendowodzić (<sth> czegoś) bewijzen, aantonendowolny willekeurig, arbitrair, eigenmachtigdowozić transporteren, overbrengen, voerendowód drukproefdowód discus, plaat, grammofoonplaat, schijfdowód (przyjaźni) adstructie, teken, bewijsdowód wiedzy zerowej drukproefdowódca aanvoerder, commandantdowódca commodoredowódcą aanvoerder, commandantdowództwa bevelen, aanvoeren, commanderendowództwo bevelen, aanvoeren, commanderendoznać belevenis, ervaring, ondervindingdoznaj belevenis, ervaring, ondervindingdoznaj stutten, steunen, schragendoznawał deskundig, geoefend, ervarendoznawał constant, bestendig, gestaag

dozorca conciërge, portierdozorcą bewaken, de wacht hebben, bewarendozorować controleren, checken, aflezendozorował controleren, checken, aflezendozorujący stewarddozór zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgendozór bewaken, de wacht hebben, bewarendożywocie pensioendół groeve, gracht, greppel, groef, kuildrabina ladderdrabina schodkowa ladderdrabiną ladderdrabinka ladderdramacie toneelstuk, dramadramat toneelstuk, dramadrapać krauwen, scharrelen, klauwen, krabbendrapak grendelen, afgrendelendrapować draperendrastyczny drastisch, sterk werkenddraśnięcie krauwen, scharrelen, klauwen, krabbendratwą vlechtendrażliwy slechtgehumeurd, kregel, balorigdrażliwy glad, ongrijpbaar, glibberigdrażnić grieven, bedroeven, ergerendrąg baar, roede, paal, schacht, pijpdrążek baar, roede, paal, schacht, pijpdrążek schacht, mijnschachtdrążek kleven, vastkleven, aanhangendrążek sterowniczy stuur, stuurtoesteldrążek sterowy stuur, stuurtoesteldren neerdruipen, afdruipendren wielokrotny neerdruipen, afdruipendrenować neerdruipen, afdruipendreszcz huiveren, rillen, beven, bibberendrewien woud, bosdrewna houtdrewna houtdrewno houtdrewno boomdrewno houtdrewno na podpałkę brandhoutdrezyna auto, wagendrezyna automobiel, autodrezyną trolley, beugeldręczyć bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgendrętwy afschuwelijkdrga slingeren, oscilleren, schommelendrganie beven, bibberen, rillen, huiveren

drganie vibratie, trillingdrgawce schokkendrgawka krampdrgnąć aanzetten tot, activeren, aanzettendrobiazgowy ampel, gedetailleerd, in het kleindrobniak munt, penning, geldstukdrobnostka bagatel, futiliteit, beuzelarijdrobnoustrój microbedrobny net, mooi, schoon, fijn, fraaidrobny propperig, minuscuul, klein, minuskuuldroga weg, baan, routedroga straatdroga dojazdowa grote weg, verkeerswegdroga wodna weg, baan, routedroga wodna gebruik, usance, gewoontedrogerią apotheekdrogi geacht, geziendrogi kostbaar, dierbaar, lief, duur, waarddrogi oddechowe geacht, geziendrogi oddechowe kostbaar, dierbaar, lief, duur, waarddrogocenny zeldzaamdrogowskaz wegwijzerdrozd wędrowny roodborstjedrożdże gistdrożdże gistdrób gevogeltedróżka pad, paadjedrugi tweededrugi nadawca parendrugie śniadanie twaalfuurtje, lunchdrugorzędny średniej klasy incidenteel, toevalligdrugorzędowy bijbehorend, bijkomend, bijkomstigdruh maat, kameraad, kornuit, makkerdrukarce boekdrukker, drukkerdrukarka boekdrukker, drukkerdrukarz boekdrukker, drukkerdrukować afdrukdrukować druk odbitka afdrukdrukował uitgeven, emitterendrut metaaldraad, draaddrużyna team, ploeg, equipedrużyną politiepatrouilledrwić bespotten, spotten, honendrwiną grijnslachen, spotlachen, ginnegappendryf afdrijven, op drift zijn, drijvendryft afdrijven, op drift zijn, drijvendryl borendrylował klei-, aarden, van klei

drzazdze splinterdrzazga splinterdrzeć vaneenscheuren, doorscheurendrzemać druilen, sluimeren, duttendrzemce druilen, sluimeren, duttendrzemka druilen, sluimeren, duttendrzemka sluimeren, druilen, duttendrzewa boomdrzewo boomdrzewo binarne naaldboomdrzewo dwójkowe naaldboomdrzewo zbalansowane houtdrzeworyt prent, gravure, graveerwerkdrzwi portier, deurdrzwi są uchylone portier, deurdrżeć beven, bibberen, rillen, huiverendrżeć rillen, huiveren, beven, bibberendrżenie beven, bibberen, rillen, huiverendrżenie rillen, huiveren, beven, bibberendublowanie dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledigduch verstand, geest, intellectduch ziel, gemoed, geestduch geestduch wodny blinde, blinde bij kaarspel, geestduchowny geestelijkeduchowny minister, bewindsmanduchowy geestelijkdudą pijp, tabakspijpdudnienie afranselendukcie gebruik, usance, gewoontedukuczyć trotsduma trotsdumać muzedumny hoog, verhevendumny fier, prat, trotsDunaj Donauduńczyk Deenduński Deensdupa ezeldupą ezelduplikat verveelvoudigen, multiplicerenduplikować verveelvoudigen, multiplicerendurszlak zeefdusić goulashdusić choken, worgen, wurgendusić (się) smoren, onderdrukken, neerslaandusić na wolnym ogniu pruttelendusza ziel, gemoed, geest

duszpasterz pastoor, geestelijke, pastorduża ilość omvang, bestek, groottedużo menig, veel, veledużo veelduży grootduży grootduży system komputerowy lucht-, met lucht gevuld, bovengrondsduży system obliczeniowy tof, tiptop, excellent, kostelijkduży wysiłek grootdwa tweedwa pensy twee keer, tweemaaldwa razy veertien dagen, twee wekendwa tygodnie tweedwadzieścia twintigdwanaście twaalfdwie stel, duo, tweetal, koppel, paardworzec stationsgebouw, stationdwójkowe (liczby) binairdwójkowy binairdwójnik bierny netwerk, netdwór het hof maken, vrijen, scharrelendwudziestce twintigdwudziestka twintigdwukrotnie twee keer, tweemaaldwunastce twaalfdwunastka twaalfdwuznaczny dubbelzinnig, dubbelslachtigdyg nijgen, buigen, een buiging makendygotać schokkendykta multiplexdyktator dictatordyktatura dictatuurdyktować dicterendyktował dicterendyktował zeggen, opgevendylemacie dilemmadylemat dilemmadyletant knutseaar, amateur, dilettantdym smoken, rokendymek uitwasemendymić smoken, rokendymić (się) stinken, vies ruikendymisja gelatenheid, berustingdynamit dynamietdyni pompoendynia pompoendyplom akte, diploma, bul, brevetdyplomat diplomaat

dyplomata diplomaatdyplomatce boekentas, theca, aktentasdyrekcja administratiekantoordyrektor hoofdonderwijzer, hoofd der schooldyrektor hoofd-, voornaamstedyrektor rectordyrektor generalny directeur, bestuurderdyrektor szkoły bestuurder, beheerder, administrateurdyrektor szkoły hoofd-, voornaamstedyrektywa declaratie, aangifte, uitspraakdyrektywa zapoczątkowania aanvoeren, commanderen, bevelendyrygencie conducteur, bestuurderdyrygent conducteur, bestuurderdyrygent bewaken, de wacht hebben, bewarendyrygować de weg wijzen, geleiden, leidendyscyplina discipline, tuchtdyscypliną discipline, tuchtdysk schijf, grammofoonplaat, discus, plaatdysk discusdysk schijf, discus, grammofoonplaat, plaatdyskietka schijf, grammofoonplaat, discus, plaatdyskietka diskettedyskonto discontodyskretny bescheiden, onopvallend, discreetdyskryminacja rasowa discriminatiedyskryminacją discriminatiedyskusja discussie, besprekingdyskusyjny betwistbaar, aanvechtbaardyskutować twisten, disputeren, krakelendyskutować bespreken, discuterendyskutował bespreken, discuterendyslokacją beschikkingdysponować arrangeren, aanrichten, ordenendyspozycją zin, aanvechting, lust, neigingdyspucie disputeren, krakelen, twistendysputa disputeren, krakelen, twistendystans detachement, team, afdelingdystans afstand, einddystrybucja verdeling, uitreikingdystrybucja kluczy verdeling, uitreikingdystrybucja połączeń automatycznych verdeling, uitreikingdystrybucją verdeling, uitreikingdystrybutor verdelerdystrybutor automatycznych rozmów telefonicznych

verdeler

dystyngowany kapitaal, vermogendystyngowany keurigdystyngowany gevoelig, fijn, delicaat, kies, iel

dystynkcją onderscheidingdysza spuitdyszą spuitdyszel straal, spaakdyszel schacht, mijnschachtdyszka spuitdywan tapijt, kleed, vloerkleed, karpetdywersja afleidingsmanoeuvredywizją legerafdeling, divisiedyżur plicht, verplichtingdzban kan, kruikdzban kan, kruikdzban vaas, vat, pot, puldzbanek kan, kruikdzbanek podziadek opa, grootvaderdziadostwa achterbuurtdział departementdział branche, vak, takdziałacz onruststoker, agitator, activistdziałać cuda functioneren, het doendziałać przetwarzać functioneren, het doendziałać sterować doen, bezig zijn, ageren, handelendziałalność actie, gedoe, optreden, handelingdziałalność courtagedziałalność maklerska actie, gedoe, optreden, handelingdziałania speelterrein, speelplaatsdziałania) speelterrein, speelplaatsdziałanie actie, handeling, optreden, gedoedziałanie actie, gedoe, optreden, handelingdziałanie na minutę bewerking, operatie, ingreepdziałanie napędu dyskietek actie, handeling, optreden, gedoedziałanie niezależne actie, handeling, optreden, gedoedziałanie wsadowe bewerking, operatie, ingreepdziałka legerafdeling, divisiedziałka kavel, perceeldziałka podziałki kavel, perceeldziało canon, kettingzang, kanon, vuurmonddziało elektronowe roer, geweerdziąsło tandvleesdzieciak een geintje makendzieciak koszula nocna een geintje makendzieciątka babydziecinny kinderlijkdziecko loot, jong, kind, afstammelingdziecko borst, jongeling, jongeheerdziecko bawiące się skakanką een geintje makendziedzic nazaat, afstammeling, nakomeling

dziedzictwa boedel, erfenis, erfstuk, erfdeeldziedziczenie boedel, erfenis, erfstuk, erfdeeldziedziczność erfelijkheid, overerfelijkheiddziedziczyć beërven, ervendziedzina arena, krijt, piste, kampplaatsdziedzina zastosowań akkerdziedziniec plaats, erf, binnenplaats, hofdziedziniec yard, radziedziniec kościelny yard, radziedzińca yard, radzieje geschiedenis, historie, verhaaldziejopis kroniekschrijver, chroniqueurdziekan deken, decaandziel kloven, doorklieven, klieven, splijtendzielenie legerafdeling, divisiedzielenie przez zero legerafdeling, divisiedzielenie sekretu legerafdeling, divisiedzielić afzonderen, afscheiden, scheidendzielić kloven, doorklieven, klieven, splijtendzielić na połowę actie, aandeeldzielić podział afzonderen, afscheiden, scheidendzielnica nabijheiddzielnica Londynu district, arrondissement, gouwdzielnicą district, arrondissement, gouwdzielny gezet, zwaarlijvig, corpulentdzielny dapper, moedig, koen, kloek, bouddzieło afdrukdziennik dagelijks, daags, alledaagsdziennik courant, dagblad, krantdziennik zdarzeń courant, dagblad, krantdziennik zmian courant, dagblad, krantdziennikarce journalistedziennikarz journalistedzienny dagelijks, daags, alledaagsdzień dagdzień dobry heden, vandaagdzień dobry! morgendzień roboczy gisterendzień wypłaty dagdzierżawa huurdzierżawą pachten, in pacht hebbendzierżawca za część plonu huurderdzierżawcą huurderdzierżawić pachten, in pacht hebbendzierżawić huurderdziesiąta część tiendedziesiątce tiendziesiąty tiende

dziesięciolecie decenniumdziesięć tiendziewce meid, meisjedziewczyna meid, meisjedziewczyna meisje, meiddziewczyna dienstmeisje, dienares, meiddziewiąta część negendedziewiątce negendziewiąty negendedziewica meid, meisjedziewica ongerept, maagdelijkdziewiczy ongerept, maagdelijkdziewiczy maagdelijk, ongereptdziewiczy (nośnik) ongerept, maagdelijkdziewięć negendziewięćdziesiąt negentigdziewiętnaście negentiendzięcioł spechtdzięki dank, dankzeggingdziękować danken, bedanken, dank betuigendziękował danken, bedanken, dank betuigendziękuje dank, dankzeggingdzik woest, wilddziki woestdziki natuurlijkdziki wild, woestdziki (wzrok) woest, wilddzikus wild, woestdzionek dagdziób bek, neb, tuit, snater, snaveldziób snavel, tuit, bek, snater, nebdziób voorschip, voorsteven, boegdzióbek spuitdzisiaj heden, vandaagdzisiejszy wieczór vannachtdziś heden, vandaagdziś wieczorem vannachtdziś wieczór vannachtdziura groef, gracht, kuil, groeve, greppeldziura powietrzna groef, gracht, kuil, groeve, greppeldziurawy hol, ingevallendziurą hol, uitholling, holtedziurkarka stompendziurkarka Jan Klaassendziurkarka taśmy papierowej stompendziurkarka taśmy papierowej Jan Klaassendziw mirakel, wonderdziwaczny bizar

dziwaczny rumdziwaczny bizardziwce prostituerendziwić się zich verbazen, zich verwonderendziwka prostituée, lichtekooi, hoerdziwny bizardziwny uitheems, buitenlandsdziwny vermakelijk, leuk, amusantdziwny rumdziwny bizardzwon klokdzwonek klokdzwonek do drzwi klokdzwonić zich aaneensluiten, aansluitendzwonić klingelen, kletteren, rinkelendzwonić wal, beugel, ringdzwonić rinkelen, kletteren, klingelendzwonienie po umarłym rinkelen, kletteren, klingelendźgnięcie emplooi, karwei, werk, arbeiddźwięczeć klingelen, kletteren, rinkelendźwięczeć naklinken, galmen, doorklinkendźwięcznie klingelen, kletteren, rinkelendźwięk kleppen, overgaan, klinken, gaandźwięk wysokiej jakości kleppen, overgaan, klinken, gaandźwiękowy acoustisch, akoestischdźwiękowy kleppen, overgaan, klinken, gaandźwig krabdźwig liftdźwigni beuren, heffen, oprichten, ophalendźwignia beuren, heffen, oprichten, ophalendźwignia zwalniająca beuren, heffen, oprichten, ophalendżdżownica aardworm, regenworm, pier, wormdżdżownicą aardworm, regenworm, pier, wormdżem jam, moes, marmeladedżentelmen heer, gentlemandżentelmeński keurig, beschaafddżersej Jerseydżin (do picia) jenever, klaredżojstik stuur, stuurtoesteldżumą pestdżungla oerwoud, jungle, rimboedżunglą oerwoud, jungle, rimboeecha weergalmen, naklinken, echoënecha Echoecho weergalmen, naklinken, echoënecho Echoecho np. radiolokacyjne weergalmen, naklinken, echoënecho np. radiolokacyjne Echo

edukacja opvoeding, vormingedukacja na odległość opvoeding, vormingedukacją opvoeding, vormingedukował dresseren, kweken, grootbrengenedukował geleerd, ontwikkeldedycja w komórce uitgaaf, druk, uitgave, editieedycją uitgaaf, druk, uitgave, editieedytor editoredytować opmaken, redigeren, opstellenefekcie indruk, effectefekt indruk, effectefekt zniekształcenia maski kineskopu indruk, effectefektywny afdoend, effectief, doeltreffendEgipcjanin Egyptischegipski EgyptischEgipt Egypteegzamin onderzoek, keuring, examenegzaminować onderzoeken, nakijken, examinerenegzaminował onderzoeken, nakijken, examinerenegzekwował nauwkeurig, accuraat, exactegzemplarz exemplaar, afdrukegzotyczny exotisch, uitheemsegzystencja bestaan, aanzijnegzystencją bestaan, aanzijnegzystować bestaanekipa bemanningekipa leden, aanhangekonom intendant, opzichter, meierekonomia economieekonomia economie, spaarzaamheidekonomiczny economischekonomika economieekonomika przedsiębiorstwa economieekperymentować experimenterenekran scherm, schutekran schild, bordje, uithangbord, bordekran (przewodu) scherm, schutekran mozaikowy scherm, schutekscytacją gewaarwording, aandoeningekscytacją opwindingekscytować aanwakkeren, prikkelen, opwindenekscytował aanwakkeren, prikkelen, opwindenekscytując opwindendekskluzywny exclusief, uitsluitendekspansja uitzetting, expansieekspansją uitzetting, expansieekspedient verkoperekspedycja evenzeer, ook, mede, eveneens

ekspedycja expeditieekspedycja aan, tegen, voor, tot, bij, naarekspedycją expeditieekspercie deskundigekspert archiefmedewerker, actuarisekspert deskundigekspert ubezpieczeniowy ustalający wartości składek i odszkodowań na podstawie częstości wypadków

deskundig

eksperymencie experimentereneksperyment experimentereneksperymentalny empirisch, experimenteeleksploatować exploiteren, uitbuiten, uitmelkeneksploatować uitbuiten, exploiteren, uitmelkeneksploatować nadużyć exploiteren, uitbuiten, uitmelkeneksploatował uitbuiten, exploiteren, uitmelkeneksplodować exploderen, losbarsten, ontploffeneksplodował exploderen, losbarsten, ontploffeneksplozja uitbarsting, ontploffing, explosieeksplozją uitbarsting, ontploffing, explosieeksponacie belichten, tentoonstelleneksponat belichten, tentoonstelleneksporcie exporteren, uitvoereneksport exporteren, uitvoereneksportować exporteren, uitvoereneksportować eksport exporteren, uitvoerenekspozycją expositie, tentoonstellingekspres uitdrukkenekspresją bewoording, betuiging, gezegdeeksprymować uitdrukkenekstatyczny zwijmeldronken, extatischekstaza vervoering, geestvervoering, extaseekstazą vervoering, geestvervoering, extaseeksterminować verdelgen, uitroeienekstra extraekstrakcie afleidenekstrakt afleidenekstraktor bemantelen, bewimpelen, maskerenekstrawagancki buitennissig, buitensporigekstremalny onpeilbaar, ondoorgrondelijkekstremizm uiterst, extreem, ergst, bovenmatigekwipunek uitrusting, accommodatie, inrichtingekwiwalent equivalent, gelijkwaardigelastyczny rekbaar, soepel, elastischelastyczny smijdig, buigbaar, buigzaam, lenigelastyczny automatyczny układ testera smijdig, buigbaar, buigzaam, lenigelegancja trant, stijlelegancki sjiek, chic, piekfijn

elegancki bevallig, elegant, piekfijn, netelegancki doortrapt, slim, gewiekst, listigelegant bevallig, elegant, piekfijn, netelekcją optie, verkiezing, keuze, keur, keuselektron elektronelektroniczny electronisch, elektronischelektroniczny zapis wizji electronisch, elektronischelektronika elektronicaelektronowy electronisch, elektronischelektrotechnika elektriciteitelektryczność elektriciteitelektryczny elektrischelement element, bestanddeel, beginselelement akkerelement grupy programów enelement pomiarowy bewerkerelement z niestabilnością S element, bestanddeel, beginselelementarny elementairelewator lifteliminować afvoeren, elimineren, uitschakeleneliminować segregację rasową afvoeren, elimineren, uitschakeleneliminował afvoeren, elimineren, uitschakeleneliminował ontwortelenelokwentny welsprekendemalia emaillerenemblemacie kleur, embleememblemat kleur, embleememblemat oryginalnych produktów Microsoftu

kleur, embleem

emeryt pensioentrekker, gepensioneerdeemerytura pensioenemfatyczny nadrukkelijkemfaza nadruk, klememigrować uittrekken, emigreren, uitwijkenemigrował uittrekken, emigreren, uitwijkenemisariusz afgezant, bode, gezantemisariusz bode, afgezant, gezantemitował uitstralenencyklopedia encyclopedieenergia energie, arbeidsvermogen, spirit, futenergia sapenergią energie, arbeidsvermogen, spirit, futenergiczny levendig, druk, rap, kras, kwiekenergiczny energiek, flink, krachtig, fermentuzjasta aanwakkeren, aanvuren, aanzettenentuzjastyczny enthousiast, uitbundig, geestdriftigentuzjastyczny krankzinnig zijnentuzjazm enthousiasme, geestdrift

eon eeuwigheidepicki epischepiczny epischepidemia pestepiskopalny bisschoppelijk, doorluchtigepistołą epistel, brief, zendbriefepizod episode, afleveringepoce tijdsgewricht, tijdperkepoka tijdsgewricht, tijdperkepopeja epischera tijdperk, tijdsgewrichterą tijdperk, tijdsgewrichteremicie heremiet, kluizenaarEros Cupido, Amorerotyczny erotisch, zwoelESC ontsnappen, ontkomen, ontgaaneschnąć ineenkrimpen, ineenkronkelenesej dissertatie, proefschrift, stellingesencja essentie, essence, wezen, kernesencją essentie, essence, wezen, kerneskimos Eskimoeskorcie begeleiding, accompagnementeskorta begeleiding, accompagnementesperanto EsperantoEstończyk Estlandsestoński Estlandsestrada muziektentestrada tribune, leiding, podiumestrada schavotetacie aanplakkenetap podium, bestuur, tribune, leidingEtiopia Abessinië, Ethiopiëetyczny zedenkunde, zedenleer, ethieketyczny ethisch, zedenkundigetyczny ethiek, zedenkunde, zedenleeretyka ethiek, zedenkunde, zedenleeretyka filosofie, wijsbegeerteetykiecie label, etiketetykieta dysku label, etiketetykieta wolumenu label, etiketetykietka label, etiketEuropa Europaeuropejczyk Europeaan, blankeeuropejski Europeaan, blankeewakuować ontruimen, evacuerenewakuował ontruimen, evacuerenewangelia evangelieewangelią evangelie

ewangelik protestantsewenemencie belangrijke gebeurtenis, evenementewentualnie mogelijkerwijs, misschien, mogelijkewentualność eventualiteitewentualność eventualiteitewentualny gebeurlijk, eventueelewidentny apert, evident, kennelijk, duidelijkewolucja evolutie, ontwikkelingewolucja schematu evolutie, ontwikkelingewolucją evolutie, ontwikkelingewoluował evolueren, zich ontwikkelenexodus Exodusfabryce fabriekfabryczny fabriekfabryka fabriekfabryka konserw fabriekfabrykacją fabriceren, aanmaken, makenfabuła snedig, geestig, gevat, ad remfacecie mensfacet znie kerel, persoon, sujet, knul, snuiterfach beroep, broodwinning, bedrijffachowiec deskundigfachowiec professioneel, beroeps-fachowy competent, deskundig, bevoegdfacjacie dakkamertjefacjacie zolderkamerfacjacie Attischfajerwerkach vuurwerkfajka pijp, tabakspijpfajtłapą aangapen, dom kijken, gapenfakcie feitfakt feitfaktor makelaarfaktura factureren, declarerenfakturą factureren, declarerenfaktycznie inderdaad, metterdaad, waarachtigfaktyczny werkelijk, effectief, daadwerkelijkfaktyczny daadwerkelijk, werkelijk, effectieffaktyczny virtueelfakultecie faculteitfakultet faculteitfala gebaren, wuiven, zwaaienfala troposferyczna gebaren, wuiven, zwaaienfala typu EH gebaren, wuiven, zwaaienfala typu H gebaren, wuiven, zwaaienfala wsteczna gebaren, wuiven, zwaaienfala złożona golfslagfalą gebaren, wuiven, zwaaien

fałda omvouwen, vouwen, plooienfałdą omvouwen, vouwen, plooienfałdował ondulerenfałsz loos, bedrieglijk, dubbelhartigfałszerz smid, ijzersmidfałszować vervalsenfałszować (<with sth> coś vervalsingfałszował maken, fabriceren, aanmakenfałszował nagemaaktfałszował vervalsenfałszował onbeweeglijk, star, vastfałszował nagemaaktfałszowanie vervalsingfałszywy vervalsingfałszywy fout, onjuist, verkeerd, foutieffałszywy loos, bedrieglijk, dubbelhartigfamą faam, gerucht, mare, befaamdheidfamilią gezin, huisgezin, huis, familiefan aanwakkeren, aanvuren, aanzettenfanatyczny dwepend, fanatiek, dweepziekfanatyczny dol, razend, hondsdolfanatyk dwepend, fanatiek, dweepziekfancie pionfanfarą fanfarekorps, fanfarefanfarą fanfarekorps, fanfarefant pionfantastyczny fantastisch, grillig, fantasierijkfantaście dromer, mijmeraarfantazja fantasie, verbeeldingskrachtfantazjaować mijmeren, dromenfantazją fantasie, verbeeldingskrachtfantom blinde, geest, blinde bij kaarspelfarba verven, kleuren, schilderenfarba olejna verffarbować verffarbować (się) verffarbował bloed aftappen, aderlatenfarbując aderlatingfarcie bof, mazzel, geluk, buitenkansjefarmacja farmacie, artsenijbereidkundefarmakologia farmacie, artsenijbereidkundefarmakologiczny geneesmiddel, artsenij, medicijnfarmą agrarischfarmer boerfarsz opvulsel, vulling, vulselfartuch boezelaar, sloof, schort, voorschootfasada voorpui, pui, gevel, façade, voorgevelfasada voorzijde, voorkant

fasadą voorpui, pui, gevel, façade, voorgevelfascynować betoveren, fascinerenfascynował betoveren, fascinerenfascynował gefascineerd, geboeidfascynując betoverend, fascinerend, boeiendfascynujący betoverend, fascinerend, boeiendfasola tuinboon, boon, veldboonfasolka tuinboon, boon, veldboonfason mode, modus, wijsfasonować mode, modus, wijsfaszerować dingen, spullenfatalny onpeilbaar, ondoorgrondelijkfatydze afmatten, afjakkeren, afbeulenfatyga afmatten, afjakkeren, afbeulenfaul schuldfaul vuil, smerigfaworycie uitverkorenfaworyt uitverkorenfaworyzować gunst, begunstiging, genadigheidfaza kwartier, schijngestalte, fasefaza podium, bestuur, tribune, leidingfaza wykonania podium, bestuur, tribune, leidingfaza zdobywania (magistrali) kwartier, schijngestalte, fasefazą kwartier, schijngestalte, fasefebra koortsfebrą koortsfederacja federatie, bondfederacją federatie, bondfederacyjny federaalfederalny federaalfeniks feniksfenomen verschijning, verschijnenfenomen verschijnsel, fenomeenfenomenalny fenomenaal, verbluffendferie snipperdag, vakantiedag, rustdagferma agrarischfermacie pauzerenfermencie fermenteren, werken, gistenferment fermenteren, werken, gistenfermentować fermenteren, werken, gistenferwor vuur, ambitie, ijverfestiwal festivalfestyn festijn, feestmaal, smulpartij, gelagfeudalny feodaalfiaska flop, debâcle, fiasco, echecfiasko flop, debâcle, fiasco, echecfidze vijgfiga vijg

figlarny snaaks, schelmachtig, guitig, dartelfigura wypukła rekenen, cijferenfigurą rekenen, cijferenfikcja fictie, verdichtsel, verbeeldingfikcją fictie, verdichtsel, verbeeldingfikcyjny verdicht, fictief, denkbeeldigfikcyjny verdicht, denkbeeldig, fictieffilar landingsplaats, aanlegplaats, steigerfilar colonne, steunpilaar, kolom, pilaarfilatelistyka filateliefilc viltfile allocation table lijvig, dikfilia agentschapfilia tak, aftakkingfilia sociëteit, clubFilipiny Filippijnenfilipińczyk Filippino, Filippijnfiliżance kopje, kopfiliżanka kopje, kopfiliżanka do herbaty kopje, kopfilm rolprent, filmfilm fabularny film, rolprentfilm kolorowy rolprent, filmfilm rysunkowy rolprent, filmfilm trójwymiarowy (stereoskopowy) film, rolprentfilm) feuilleton, vervolgverhaalfilmować rolprent, filmfilmowy rolprent, filmfilolog taalkundige, linguïst, taalgeleerdefilozof filosoof, wijsgeerfilozofia filosofie, wijsbegeertefilozofią filosofie, wijsbegeertefilozoficzny filosofischfilozofował filosoferenfiltr filtreren, filteren, zijgenfiltr ze sprzężeniem zwrotnym filtreren, filteren, zijgenfiltrować filtreren, filteren, zijgenfiltrować (się) filtreren, filteren, zijgenfiltrować filtr filtreren, filteren, zijgenFin Finfinalizacją gevolgtrekking, conclusiefinalizował in het net schrijven, fatsoenerenfinał finaal, uiteindelijkfinanse bekostigen, financierenfinansować bekostigen, financierenfinansował bekostigen, financierenfinansowy financieel, geldelijkfinisz aantikken

Finlandia Finlandfiński afdoen, afhandelenfiński Finsfiński afwikkelenfioletowy violet, paars, pimpelpaarsfiołek violet, paars, pimpelpaarsfiord fjordfiranka overgordijn, gordijn, scherm, doekfircyk saletjonker, kwast, fat, dandyfirma gevestigd, vast, stevig, hechtfirma produkującu duże systemy komputerowe

gevestigd, vast, stevig, hecht

firmą gevestigd, vast, stevig, hechtfiskus belasten, aanslaanfizyczny fysisch, lichamelijk, fysiekfizyka natuurkunde, fysicafladze dundoek, vaan, vlagflaga dundoek, vaan, vlagflaga zerowa dundoek, vaan, vlagflakon vaas, vat, pot, pulflamą laaien, vlammenflanela flanellenflanelą flanellenflaszka veldflesflądra enkel, bloot, louterflecie fluitflet fluitflirciarz aan de scharrel zijn, fladderenflirt aan de scharrel zijn, fladderenflirtować aan de scharrel zijn, fladderenflocie vlootFlorencja FlorenceFloryda Floridaflota vlootflota marine, zeemachtflota na marine, zeemachtfoce zeehond, zeerob, robfoka zeehond, zeerob, robfolder ordner, mapfolder współużytkowany ordner, mapfolklor folklore, volkskundefonetyczny de klankleer betreffend, fonetischfonetyka fonetiek, klankleerfonia kleppen, overgaan, klinken, gaanfonograf grammofoonfontanna fonteinfontanną fonteinforma vormen, formeren, aangaan

forma nieosobowa formeren, vormen, aangaanforma przecząca od <can> knippatroon, patroonformacie omvang, bestek, grootteformalna metoda postępowania (w kontekście działania firmy lub instytucji) przetwarzać

bewerking

formalny akademisch, academischformalny afgemeten, ceremonieel, plechtigformat omvang, bestek, grootteformować vormen, formeren, aangaanformował formeren, vormen, aangaanformularz vormen, formeren, aangaanformuła formuleformułą formuleformułować formuleren, inkleden, vervattenformułował formuleren, inkleden, vervattenforsa afdrogen, kletteren, afranselenforsa deeg, beslag, pastaforsą deeg, beslag, pastaforsą poen, geldforsować doordrukkenforsycja forsythia, Chinees klokjeforteca vestingfortecą vestingfortel aanwensel, hebbelijkheidfortepian klavier, pianofortuna kołem się toczy Fortunafortuna kołem się toczy lot, fortuin, fortuinlijkheidfortyfikacją sterkte, fort, verschansingfortyfikować sterkenfortyfikował sterkenforum forumforum ATM forumforum dyskusyjne forumfosfor fosforfosforyzujący fosforescerendfotel zorgenstoel, armstoelfotel zorgenstoel, armstoelfotel parterowy (w teatrze) boxfotograf fotograaffotografia fotograferen, kiekenfotografia fotografiefotografia (jako dziedzina) fotografiefotografią fotografiefotografika fotografiefragmencie jaartelling, item, deeltje, deelfragment jaartelling, item, deeltje, deelfragment fragmentować dot, klomp, klont, bal, kluit, prop

fragment terenu overloop, gang, baan, rijstrookfragment/wyjątek (dzieła) overloop, gang, baan, rijstrookfragment/wyjątek dzieła jaartelling, item, deeltje, deelfragmentaryczny fragmentarischfrajdą blijdschapfrakcja breuk, fractiefrakcją breuk, fractiefrakcjoniście secessie, afscheidingFrancja Frankrijkfrancuski FransFrancuz FransmanFrancuz kikker, kikvorsFrancuzi FransFrancuzka Franse, Françaisefrasunek bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgenfrasunkach muizenissenfrazes banaal, alledaags, afgezaagdfree ten geschenkefrezarka molenaar, mulderfroncie voorzijde, voorkantfront voorzijde, voorkantfrontowy voorzijde, voorkantfroterka borstelen, schuierenfroterować Poolsfroterować schoensmeerfroterować schoencrèmefrunąć aanvliegenfrustrować frustrerenfrydze afknottenfrywolny lichtzinnig, frivool, wuftfryzer kapper, barbierfryzjer kapper, barbierfryzjer kapsterfryzjer męski kapsterfryzura knipbeurtfujarka pijp, tabakspijpfuncie pondfundacja stichtingfundamencie stichtingfundament stichtingfundamentalny fundamenteelfundować behandelen, curerenfundusz fonds, kapitaalfunkcja functioneren, het doenfunkcja odwrotna primitieffunkcja zagregowana karaktertrek, trek, gelaatstrekfunkcja zewnętrzna functioneren, het doenfunkcją functioneren, het doen

funkcjonalny inschikkelijk, handelbaarfunkcjonariusz officierfunkcjonariusz ambtelijk, officieelfunkcjonować functioneren, het doenfunt pondfunt (0.4536 kg) pondfunt (waluta) pondfunt szterling oppermachtig, soeverein, oppermachtigfuntów) groots, grandioos, overweldigendfura kar, wagen, handkar, karretjefura wagon, spoorwagenfurgon wagon, spoorwagenfurgonetka bestelauto, bestelwagenfurtka achterdeurfurtka draaihekfuszerce beunhazen, knoeien, modderenfutbol voetbalfuterał affaire, zaak, aangelegenheid, dingfuterka aanzettenfutro aanzettenfutro z fok aanzettengabarycie afmeting, dimensiegabinecie etagère, rekgabinet etagère, rekgabinet chirurgie, wondheelkunde, heelkundegabinet lekarski/dentystyczny kastgablocie vitrinegablota vitrinegacek vleermuisgad reptielgadać kakement, kaakgadać spreken, pratengadanie babbelen, praten, keuvelengadatliwy spraakzaamgadce spreken, pratengaduła gaai, Vlaamse gaaigadziną reptielgag boerten, schertsen, gekscherengalaktyczny melkweg-, galactischgalancie eerlijk, dapper, flink, braafgaleria gaanderij, galerij, gang, galeriegaleria obrazów gaanderij, galerij, gang, galeriegalerią gaanderij, galerij, gang, galeriegalop galopperengalopować galopperengałąź tak, aftakkinggałąź beengałąź lid, lidmaat

gałąź programu tak, aftakkinggałąż tak, aftakkinggałce heft, hals, handvat, gevest, knopgałgan vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flardgałka bal, danspartijgałka muskaat, muskaatnoot, nootmuskaatgałka muszkatołowa heft, hals, handvat, gevest, knopgałka muszkatułowa muskaat, muskaatnoot, nootmuskaatgałka oczna heft, hals, handvat, gevest, knopgałka potencjometru heft, hals, handvat, gevest, knopgałka u drzwi heft, hals, handvat, gevest, knopgam weegschaal, balans, waaggama skala toonladder, toonschaal, scalagamą aanslagganek zuilengang, portiekgang bende, troep, scharegangster gangstergangster straatschuimer, apachegani berispen, afkeuren, laken, gispengapić się wijd openstaan, gapengapić się staren, turen, aanstarengar pogaraż garagegarażować garagegarb bochel, bultgarbić (się) buigen, overhellen, hellen, aflopengarbić się buigen, overhellen, hellen, aflopengarbować tanen, leerlooien, looiengarbowanie tanen, leerlooien, looiengarbus gebochelde, bultenaargarderoba kleerkast, hangkastgardła strot, keelgat, keelgardło strot, keelgat, keelgardzić minachten, verachtengardź minachten, verachtengarncarstwo aardewerkgarncarz pottenbakkergarnek pogarnek gliniany kan, kruikgarnek gliniany pogarnirował afzetten, beslaan, garnerengarnitur complet, stelletje, set, stelgarnizon garnizoen, bezettinggarnuszek gering, karig, min, luttel, kleingarstka handjevol, handvolgarść handjevol, handvolgaś doven, blussen, uitdoen, uitblussengaś ombrengen, doodmaken, doden

gatunek kalkgatunek eigenschapgatunek drzewa cytrusowego vriendelijk, voorkomendgatunek muślinu soort, slag, aardgatunkowa (cecha) specifiek, soortelijkgatunkowy keuze, keur, keus, optie, verkiezinggatunkowy specifiek, soortelijkgawęda keuvelen, babbelen, pratengawędziarski vertelsel, verhaal, relaas, vertellinggawędziarski odzie) vertelsel, verhaal, relaas, vertellinggawędzić keuvelen, babbelen, pratengaz accelerateur, gaspedaal, versnellergaz gasgaz (w samochodzie) accelerateur, gaspedaal, versnellergaz elektronowy gasgaza gaasgazą gaasgazecie blad, krantgazeta krant, bladgazeta blad, krantgazetce strooibiljetgazować (wodę) frisse lucht toewaaien, wannen, waaiengazowy gasgaźnik vergasser, carburateurgąbce afsponzengąbczasty sponzig, sponsachtiggąbka afsponzengąsce eendgąsienica rupsband, rupsgąsienicą rupsband, rupsgąszcz oerwoud, jungle, rimboegbur vlegelgburowaty nurks, nors, honds, bars, onaardiggderać mopperen, kankeren, morren, sputterengdy voor, als, bij wijze van, hoe, totgdyby indien, wanneer, als, ingevalgdyż daar, doordat, omdat, aangeziengdzie ergens anders, eldersgdzie waargdzie zasadniczym elementem jest komputer główny)

waar

gdziekolwiek hier of daar, ergensgdziekolwiek waar dan ookgdzieś hier of daar, ergensgdzieś hier of daar, ergensgejszą geishagejzer opspatten, verspuiten, stuivengem edelgesteente, steen, edelsteen

gem (w tenisie) doen, bezig zijn, ageren, handelengeneracja generatie, geslachtgeneracja generowanie generatie, geslachtgeneracja systemu generatie, geslachtgeneracją generatie, geslachtgeneralny generaalgenerał generaalgenerator częstotliwości przestrajany cyfrowo

oscillator

generator o sprzężeniu zwrotnym oscillatorgenerator oporowo-indukcyjny oscillatorgenerator oporowo-pojemnościowy oscillatorgenerować verwekkengenerować wykres landkaart, kaartgenerował verwekkengenetyka natuurkunde, fysicaGenewa Genèvegeneza Genesis, Scheppingsboekgeneza oorsprong, afkomst, herkomstgeniusz genie, beschermgeest, geniusgeograf aardrijkskundige, geograafgeografia aardrijkskunde, geografiegeografią aardrijkskunde, geografiegeograficzny geografisch, aardrijkskundiggeograficzny aardrijkskundig, geografischgeolog geolooggeolog geologie, aardkundegeologia geologie, aardkundegeometria geometrie, meetkundegeometrią geometrie, meetkundegeranium ooievaarsbekgest gebaren, gesticulerengest (ruch ręką) gebaren, gesticulerengeście gebaren, gesticulerengęstnieć verdikken, aandikkengęstość dikte, lijvigheidgęsty dicht, gebonden, dikgęś gansgiąć ombuigen, buigen, doorbuigengibki smijdig, buigbaar, buigzaam, leniggiełda centralegiełdą centralegiez daas, brems, paardehorzelgiez brems, daas, paardehorzelgiętki rekbaar, soepel, elastischgiętko aanvoer, bezorginggigant reusgigantyczny reusachtig, gigantisch

gigantyczny stopień scalenia reusgimnastyce gymnastiekgimnastyka gymnastiekgimnastykować oefenen, drillenginąć omkomen, ondergaan, creperengiń omkomen, ondergaan, creperengips gipsgips kalken, aanstrijkengirlandą slinger, slingerkrans, guirlandegitara gitaargitarą gitaarglazura verglazen, glazuren, glanzenglazurą verglazen, glazuren, glanzengleba fond, ondergrond, bodem, grond, aardeglebą fond, ondergrond, bodem, grond, aardeględzić kakement, kaakglina klei-, van klei, aardengliną klei-, van klei, aardengliniany aarden, van klei, klei-gliniany aardewerkgliniarz roodkoperen, koperenglob bol, kogel, bal, klootglobulce kapseltje, capsule, doosvruchtglobus bol, kogel, bal, klootgloryfikować loven, verheerlijken, roemen, prijzengloryfikował loven, verheerlijken, roemen, prijzenglosariusz glossariumgłab kraju binnenste, inwendigegładki gelijk, vlak, effengładki appartement, flatgładki gelijk, vlak, effengładkie włosy direct, live, recht, rechtstreeksgładzić Poolsgładzić schoensmeergładzić schoencrèmegłaskać strelen, aaien, liefkozen, aanhalengłebokie laag, zwaargłęboki laag, zwaargłęboki diepgłęboki ukłon laag, zwaargłębokie laag, zwaargłębokość kolk, dieptegłębokość monitora bez podstawy uchylno-obrotowej

kolk, diepte

głodny hongeriggłodować geeuwhongergłodówce vastengłosiciel kanselredenaar, predikant

głosić kazanie prediken, prekengłosować balloteren, kiezen, stemmengłosowanie balloteren, kiezen, stemmengłośno hard, luidgłośno luid, hardopgłośność geluidssterkte, inhoud, volumegłośność stała geluidssterkte, inhoud, volumegłośny brullen, huilengłośny hard, luidgłośny luid, hardopgłośny płacz hard, luidgłowa geleiden, de weg wijzen, leidengłową geleiden, de weg wijzen, leidengłowica geleiden, de weg wijzen, leidengłowica uniwersalna geleiden, de weg wijzen, leidengłowica zapisująco-odczytująca geleiden, de weg wijzen, leidengłowny primairgłód geeuwhongergłód hongergłówna kwatera hoofdkwartiergłówna rura wodociągowa hoofd-, voornaamstegłówne biuro hoofdkwartiergłównie inzonderheidgłównie in het bijzonder, inzonderheidgłównie in het bijzondergłówny aanvoerder, baas, gebieder, chefgłówny hoog, verhevengłówny leidend, toonaangevend, toongevendgłówny hoofd-, voornaamstegłówny minister-president, premiergłówny primairgłówny obszar roboczy użytkownika hoofd-, voornaamstegłówny organ certyfikujący opperste, prevalent, superieurgłówny sterownik operacyjny hoofd-, voornaamstegłówny układ logiczny primairgłuchy doods, dodelijkgłuchy doofgłupi sprakeloos, stomgłupi dwaas, onverstandig, dom, zotgłupi sprakeloos, stomgłupi onnozel, dom, flauw, simpelgłupiec dwaas, zot, mallootgłupiec macaronigłupoty rommel, afval, prullaria, puingłupstwo nonsens, onzin, zever, gekheidgmina gemeente, gemeenschapgmina (wyznaniowa) gemeente, gemeenschapgminą gemeente, gemeenschap

gna oprit, oprijlaangnacie schonk, bot, knok, beengnać aanrijden, voorrijdengnębi beproeven, bedroeven, verdriet doengnębić knellen, dringen, persen, drukkengniazdka nestelen, een nest makengniazdko vijzel, dommekracht, krikgniazdko strumieniowe houder, schede, foedraalgniazdo nestelen, een nest makengniazdo startowej pamięci ROM houder, schede, foedraalgniazdo zasilające napędu nestelen, een nest makengnieść knedengnieść persgnieść się knedengniew gramschap, boosheid, toorngniewać się na kogoś o coś gramschap, boosheid, toorngniewny kwaad, toornig, nijdig, boosgnom aardmannetje, gnoomgnój drek, ontlasting, drol, keutelgnu wildebeest, gnoego hij, hemgobelin Atrechtgodło kleur, embleemgodło voorbode, voorteken, tekengodność zelfrespect, zelfgevoel, waardigheidgodność para zelfrespect, zelfgevoel, waardigheidgodny waardig, eerzaam, waargodny podziwu bewonderenswaardiggodny potępienia afkeurenswaardiggodny pożałowania betreurenswaardig, spijtiggodny szacunku achtenswaardig, achtbaargodny uwagi merkwaardig, opmerkelijkgodny uwagi opmerkelijk, merkwaardiggodny zaufania betrouwbaar, vertrouwdgodzić się het eens zijn, overeenstemmengodzina uurgodziną uurgofr wafel, obliegofry wafel, obliegoić się genezen, beter maken, helengol doelstelling, doel, wit, doelwit, honkgolenie afscherengolf golf, golfspelgoliacie Goliathgolić afscherengolić (się) afscherengolizna naaktheidgoliźnie naaktheid

gołąb duif, tamme duifgołąb duif, tamme duifgołąbki koolgołosłowny hol, ledig, lens, loos, leeggoły onopgesmukt, onbedekt, bloot, naaktgoły onopgesmukt, bloot, naakt, onbedektgoły naakt, onopgesmukt, onbedekt, blootgonić nastreven, najagengonić bejagen, jagen, jacht maken opgoniec (w szachach) bisschopgonitwą nastreven, najagengont dakplankjegorąco mi gloed, vuurgorący snikheet, smoorheet, gloeiend, heetgorączka koortsgorączka temperatuurgorączkowy koortsig, koortsachtiggorejący gloeiend, verzendend, vurig, verterendgorliwość ambitie, vuur, ijvergorliwy begerig, gretig, happig, belustgorliwy stemmig, ernstig, bona fide, serieusgorszy minderwaardiggorszyć opschudden, schudden, schokkengorycz bitterheid, verbitteringgoryl gorillagorzałce alcohol, drank, alcoholische drankgorzki bittergospoda logement, herberggospodarce economie, spaarzaamheidgospodarczy economischgospodarczy economiegospodarka economie, spaarzaamheidgospodarny economischgospodarować agrarischgospodarował administreren, beheren, besturengospodarstwo rolne agrarischgospodą logement, herberggospodyni domowa huishoudstergospodyni domowa huisvrouw, vrouw des huizesgosposia huishoudstergosposia huisvrouw, vrouw des huizesgościć recipiërengościec reumatiekgościną gastvrijheidgościnność gastvrijheidgościnny gastvrij, herbergzaamgość bezoekergość gast, introducé, logé

gość kerel, persoon, knul, sujet, snuitergość bezoekergość (w hotelu) bezoekergotować op het kookpunt zijn, borrelen, kokengotować kokengotować bez skorupki kokengotować bez skorupki goulashgotował gekooktgotował pruttelengotowany gekooktgotowy klaar, gereed, af, afgelopengotowy do pracy w sieci klaar, gereed, af, afgelopengotów klaar, gereed, af, afgelopengotówce contant, baargotówka contant, baargotówka poen, geldgotycki gotisch, Gotischgotyk gotisch, Gotischgoździk anjer, anjeliergoździk (korzenny) roze, rozig, rose, rooskleuriggóra ophopen, opeenhopen, accumulerengóra berggóra lodowa ijsberggóral Hooglandergórą berggórce aanaardengórka rozrządowa bochel, bultgórne (np. światło) lucht-, met lucht gevuld, bovengrondsgórnictwa mijnbouwgórnictwo mijnbouwgórniczy mijnbouwgórnik mijnwerkergórny bovenstegórować meester zijn, de baas zijngórować nad verzaken, nalaten, uitlatengórski berggóry berggra doen, bezig zijn, ageren, handelengra spelgra podobna do tenisa pompoengra słów haarkloven, bedillengra z podziałem na role spelgrabić uitkammen, harken, aanharken, opharkengrabie uitkammen, harken, aanharken, opharkengrabie (także krupiera) uitkammen, harken, aanharken, opharkengrabież plunderen, buitmaken, stropen, rovengracą schoffelgracją sierlijkheid

gracją Gratiegrać uitvoeren, spelen, voorspelengrać (np. w karty uitvoeren, spelen, voorspelengrać na harfie harpgrać w teatrze doen, bezig zijn, ageren, handelengrad hagelgrad stroom, vloed, bergstroomgrad (słów stroom, vloed, bergstroomgrad słów hagelgraficzny aanschouwelijkgrafika grafiek, grafische kunstgrafika rastrowa bitmapgrafika żółwia grafiek, grafische kunstgral Graalgram gramgram gramgramat. zdanie frase, zin, volzingramatyce grammatica, spraakleer, spraakkunstgramatyka grammatica, spraakleer, spraakkunstgramofon grammofoongranacie granaatgranat granaatgranat (owoc) granaatappelgranat owoc granaatappelgrandą achterklap, eerroof, lastergraniastosłup prismagranica rand, zoomgranica perk, grensgranica grens, perkgranica beperken, begrenzen, beknottengranica vislijn, snoer, sim, hengelsnoergranica verbleektgranica lijntje, koord, snoer, koorde, lijngranica plastyczności perk, grensgranica transakcji rand, zoomgranica zabezpieczeń perk, grensgranicą rand, zoomgranice begrenzen, beperken, beknottengranicie granietengraniczący aangrenzend, aanliggendgraniczny rand, zoomgraniczny perk, grensgraniczyć rand, zoomgraniczyć (z czymś) belenden, grenzen aangranit granietengratce incident, gebeurtenis, gebeurengratis onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdgratulacja felicitatie, gelukwens

gratulacje felicitatie, gelukwensgratulować gelukwensen, feliciterengratulował gelukwensen, feliciterengrawerować graveren, griffengrawerował graveren, griffengrawerunek prent, gravure, graveerwerkgrawitacją zwaartekrachtgrą spelGrecja Griekenlandgrecki Grieksgreipfrut grapefruit, pompelmoesgrejpfrucie grapefruit, pompelmoesgrejpfrut grapefruit, pompelmoesgrek Grieksgremium vakvereniging, corporatie, gildeGrenlandia Groenlandgrobla afsluiting, barrière, dam, sperdamgrobla dijk, waterkeringgroblą afsluiting, barrière, dam, sperdamgroblą waterkering, dijkgrobowca groeve, grafgrobowca graf, groevegrobowiec graf, groevegroch erwtgrocie grotgrocie grotgromada stand, klasse, klasgromada groepering, groepgromadą groepering, groepgromadce wis, bundel, bosgromadzić aggregatie, aggregaatgromadzić opeenhopen, stapelen, ophopengromadzić samenkomen, vergaderen, bijeenkomengromadzić deduceren, afleiden, abstraherengromadzić ophopen, opeenhopen, accumulerengromadzić się accumuleren, ophopen, opeenhopengromadzić się opeenhopen, stapelen, ophopengromadzić się roedel, kuddegromadzić się deduceren, afleiden, abstraherengromadzić się samenkomen, bijeenkomen, vergaderengromadzić zapasy accumuleren, ophopen, opeenhopengrono wis, bundel, bosgrosz stuiver, pennygroszek erwtgrota grotgrota holte, hol, spelonk, krocht, grotgrotesce grotesk, grillig, potsierlijkgroteska grotesk, grillig, potsierlijk

groteskowy grotesk, grillig, potsierlijkgrozą terreur, schrikbewindgrozić dreigen, bedreigengroźba bedreigen, dreigengroźba bedreiging, dreigement, dreiginggroźny afschuwelijkgrób groeve, grafgrób graf, groevegród logies, kwartier, onderkomen, woningGród obronny slot, plecht, kasteel, burchtgrubas vettig, vetgrubasek loot, jong, kind, afstammelinggrube zyski meloengrubiański onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, crugrubieć verdikken, aandikkengruboskórny onbeleefd, honds, onheus, lompgrubość dikte, lijvigheidgruboziarnisty hardhandig, lomp, onkies, grof, ruwgruby uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendgruby tof, tiptop, excellent, kostelijkgruby dik, gebonden, dichtgruby Ethernet dik, gebonden, dichtgruby papier dakplankjegruby żwir lijvig, dikgrudce prop, kluit, klont, dot, bal, klompgrudce kruimel, broodkruimelgrudnia december, wintermaandgrudzień december, wintermaandgrunt aanaardengruntach terreingruntownie grondig, radicaalgruntowny diepgrupa groepering, groepgrupa adresów opa, grootvadergrupa rozsyłania grupowego dam, lady, jonkvrouw, vrouwgrupa wszystkich węzłów groepering, groepgrupa zasobów klastra carrosseriegrupować się groepering, groepgruszce peergruszka peergruz rommel, afval, prullaria, puingruz prullaria, puin, afval, rommelgruzin Groeziër, GeorgiërGruzja (in Europe/not in USA) Groezië, Georgiëgruźlica tering, tuberculose, longteringgrymas grijnzen, gezichten trekkengrymasić grijnzen, gezichten trekkengrypa griep, influenza

grypa influenza, griepgrypą griep, influenzagryz happen, knauwen, bijten, beitsengryzmolić krauwen, scharrelen, klauwen, krabbengryzoń knaagdiergryźć knagengrzać gloed, vuurgrzał warmgrzałce verwarming, kachelgrzałka verwarming, kachelgrzance branden, braden, roosterengrzanie oporowe verwarminggrzanka branden, braden, roosterengrządce perk, bed, tuinbed, bloemperkgrządce intrige, machinatie, konkelarijgrządka perk, bed, tuinbed, bloemperkgrząski piasek drijfzandgrzbiecie rugstuk, achterzijde, ommezijdegrzbiet rugstuk, achterzijde, ommezijdegrzbiet (np. książki)s kolec (kaktusa wervelkolom, spin, ruggegraatgrzebać kuilen, begravengrzebień uitkammen, kammengrzech zondigengrzechotać klakken, klappen, kletteren, klikkengrzeczność beleefdheid, hoffelijkheidgrzeczny voorkomend, lief, aardig, vriendelijkgrzeczny beschaafd, wellevend, welgemanierdgrzejąc verwarminggrzejnik katody radiatorgrzeszyć zondigengrzeszyćk <sine> (matem.) sinus zondigengrzęznąć spartelen, zich aftobben, worstelengrzmieć daveren, bulderen, donderengrzmocie daveren, bulderen, donderengrzmot daveren, bulderen, donderengrzmotnąć afranselengrzyb champignongrzybnia kuit, viskuit, kikkerdrilgrzywna verbeurdgrzywną net, mooi, schoon, fijn, fraaigrzywną verbeurdgubić opgeven, verbeuren, kwijtrakengulasz goulashgulasz goulashgulden guldengulgocie murmelen, murmelen (v. beekje)guma kauwgomguma tandvlees

guma do żucia rubberen, elastiekgumą rubberen, elastiekgumka do ścierania gom, gummigumowy rubberen, elastiekgusła bijgeloofgust smakengustowny duidelijk, netto, netto-guście smakenguwernantce huisonderwijzeres, gouvernanteguwerner opvoeden, onderwijzenguz blauwe plekguz dichtknopenguz prop, klont, klomp, bal, kluit, dotguz tumor, gezwelguzik dichtknopenguzik heft, hals, handvat, gevest, knopgwałcić een aanslag plegen op, aanrandengwałt geweldpleging, geweldgwałtownie met geweldgwałtowność geweldpleging, geweldgwałtowny woestgwałtowny onweerstaanbaargwałtowny duikengwałtowny spadek woestgwałtowny spadek hartstochtelijkgwar razen, brommen, snorren, gonzengwara tongval, dialectgwara jargon, taaltjegwarancja garanderen, borg staan voorgwarancja obejmująca bezpłatną naprawę u klienta

garanderen, borg staan voor

gwarancja obejmująca bezpłatną naprawę u klienta

veiligheid, zekerheid

gwarantować garanderen, borg staan voorgwarantować rekompensatę borg staan voor, garanderengwarantował garanderen, borg staan voorgwarny luidruchtig, rumoerig, lawaaieriggwiazda stergwiazdka sterretje, asteriskgwiazdka zaadkorrel, korrel, pitgwiazdka (oficerska) sterretje, asteriskgwiazdka Wojny sterretje, asteriskgwinea Guineagwizd interferencyjny fluiten, gierengwizdać fluiten, gierengwizdek kuif, toeter, claxongwizdek fluiten, gierengwóźdź spijkeren, nagelen

gwóźdź bez łba spijkeren, nagelengzyms kominka schoorsteenmantelhabit aanwensel, hebbelijkheidhaczyk hoekhaczyk haakje, slot, spang, agraafhaczyk órska) hoekhaftce vasthakenhaftka vasthakenhaftować bordurenhaftował bordurenhak ellendeling, ploert, schavuit, boefhak haakje, slot, spang, agraafhala (górska) alpenweide, alphalą werkplaatshalce onderrokhalka onderrokhalka slippen, uitglijdenhall zaal, salonhall (teatralny) halhalo kring, difussiehalohałas ophef, leven, rumoer, lawaai, herriehałas roeienhałaśliwy luidruchtig, rumoerig, lawaaierighałaśliwy eumatyczny luidruchtig, rumoerig, lawaaierigHałda ophopen, opeenhopen, accumulerenhałdą ophopen, opeenhopen, accumulerenhamburger hamburgerhamować aanhouding, arrestatiehamować bedwingen, beteugelen, betomenhamował bedwingen, beteugelen, betomenhamulca afremmen, remmenhamulec afremmen, remmenhamulec ręczny afremmen, remmenhandel handel, koopmanschap, neringhandel handelen, handel drijvenhandel elektroniczny handelen, handel drijvenhandlować rondgeven, ronddelen, uitdelenhandlował venten, leuren, colporterenhandlowiec koopman, handelaar, zakenmanhandlowy handel, koopmanschap, neringhandlując handeldrijven, handelhangar luifel, afdakhaniebny schandelijkharcerka gnoom, aardmannetjeharcerz padvinder, verkennerhardy aanmatigend, arrogantharem haremharfa harp

harfą harpharmider afdrogen, kletteren, afranselenharmonia samenklank, eendracht, harmonieharmonią samenklank, eendracht, harmonieharmonijny eendrachtig, harmonischharmonizować harmoniëren, bijeenpassenharmonizował harmoniëren, bijeenpassenharmonogram dienstregeling, roosterhartować harden, temperen, stalenhartować (stal) harden, temperen, stalenhasło leus, devies, lijfspreuk, leuzehaszysz hasjiesj, hasjhaust balanceren, doen schommelenHawaje Hawaiihawajski HawaiiaansHawana Havannahazard dobbelenhazard toevalligheid, toevalhazardowy riskant, bedenkelijk, gewaagdhebel vliegtuig, vliegmachinehebrajski Hebreeuws, joodshecą vermaak, amusementhegemon gebieder, chef, aanvoerder, baasheksadecyntalny hexadecimaal, zestientallighełm kamrad, kamwiel, tandrad, tandwielhełm helmhemisferą hemisfeer, halfrondhemoroid aambeihemoroidy boel, drom, menigte, hoop, massaherb bewapenen, wapenenherbacie theeherbata theeherbatnik biscuitheretyk ketterherezja ketterijherezją ketterijheroiczny heroïsch, heldhaftigheroiną heroïneherold uitbazuinenheteroatomincontext index indexerenhetero-atom-in-context index indexerenheteroatomincontext index indeks heteroatomów w kontekście

indexeren

hetero-atom-in-context index indeks heteroatomów w kontekście

indexeren

hicie slaan, kloppen, houwen, klappenhiena hyenahiena nia hyena

hieną hyenahigiena hygiënehigieną hygiënehigieniczny sanitair, hygiënischhindus hindoeïstischHindus hindoeïstischHindus Indisch, Indiaashinduski hindoeïstischhinduski Indisch, Indiaashipnotyzować biologeren, hypnotiserenhipnoza hypnosehipnozą hypnosehipokrycie veinzer, huichelaar, hypocriethipokryta veinzer, huichelaar, hypocriethipopotam nijlpaardhipoteka hypotheekhipotetyczny hypothetischhipotetyzować veronderstellenhipoteza hypothese, onderstellinghipoteza dopuszczalna vermoeden, gissenhipotezą hypothese, onderstellinghisteria hysteriehisteryczny hysterischhistoria geschiedenis, historie, verhaalhistoria etage, verdiepinghistorią geschiedenis, historie, verhaalhistoryczny geschiedenis, historie, verhaalhistoryk kroniekschrijver, chroniqueurhiszpan SpanjaardHiszpania Spanjehiszpański Spaanshitlerowski nazistisch, nazi-hobby hobbyhodować achterhoedehodował opkweken, fokken, opfokken, telenhodował toegaan, voortgang hebben, gebeurenhojność onbekrompenheid, overvloedhojny royaal, genereus, gul, goedgeefshokej hockeyhol lijntje, koord, snoer, koorde, lijnHolandia HollandHolender Hollanderholenderski Hollandsholować trekkenholować trekken, slepen, boegserenholownik rukkenholownik sleepboothołd hulde, eed van trouw, eerbetoon

hołd cijns, schattinghomar langoest, pantserkreeft, kreefthomilią sermoen, kanselrede, preekhomoseksualista goedgeluimd, goedgehumeurdhomoseksualiście flikker, homofiel, homohomoseksualny goedgeluimd, goedgehumeurdhonor huldigen, vereren, erenhonorarium gesteld zijn, het makenhonorarium loon, bezoldiging, gage, salarishonorować eerbiedigen, respecterenhonorował agnosceren, als waarheid aannemenhonorowy ere-, weledel, weledelgeborenhop hinkelenhordą horde, bendehoroskop horoscoophorror gruwel, gruweldaad, verschrikkinghoryzoncie kim, horizon, gezichtseinderhoryzont kim, horizon, gezichtseinderhoryzont radiowy kim, horizon, gezichtseinderhoryzontalny horizontaal, waterpas, platliggendhospitacją schouw, schouwing, inspectiehospitował inspectie houden, inspecterenhost odległy verwijderd, ververwijderd, verhotel hotelhotelowy hotelhrabia in aanmerking komen, meetellenhrabstwa graafschaphrabstwo graafschaphrabstwo w płzach Anglii Devoonhrabstwo w pł-zach Anglii Devoonhuk dichtslaanhuk beukhuk bulderen, brullen, loeien, daverenhukier prostituée, lichtekooi, hoerhulanka spelhumanista humanisthumanistyczny menselijk, humaanhumanitarny menselijk, humaanhumor humor, gemoedsgesteldheid, humeurhumoresce moppig, komisch, koddig, grappighumoresce grappig, komisch, moppig, koddighumorystyczny humoristischhuragan orkaanhurcie in het groothurt in het groothurtownia pakhuis, magazijn, warenhuishurtowy in het groothuśtać się balanceren, doen schommelen

huśtawce balanceren, doen schommelenhutnik werkerhydrą Hydrahydrofobia hondsdolheid, waterschuwheidhymn kerkgezang, hymnehymn kerkgezang, hymnehymn narodowy kerkgezang, hymnei eni oh, ah, och, achi tym podobne eni w rozmowie przez radio: przyjąłem enich haar, hunich de hunne, het hunneich aan ze, ze, hun, aan hunidea idee, benul, begrip, denkbeeldidealny volkomen, perfect, in optima formaidealny filtr dolnoprzepustowy ideaalideał ideaalideą idee, benul, begrip, denkbeeldidentyczność identiteitidentyczny identiekidentyfikator legitimatiebewijs, legitimatieidentyfikator inhalenidentyfikator użytkownika legitimatiebewijs, legitimatieidentyfikować identificeren, vereenzelvigenidentyfikował identificeren, vereenzelvigenideologia ideologieideologią ideologieidiom idioom, taaleigenidiota idiootidiota lul, pik, leuter, snikkel, jongeheeridiotyczny idiootidiotyczny (np. wygląd) dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurdidiotyzm idiotie, idiotismeidol afgodsbeeldidylla idylleie zdawać floppen, in het water valleniglica griffel, etsnaald, schrijfstiftiglicą piek, top, neus, tip, punt, spitsigła naaldigła griffel, etsnaald, schrijfstiftigła nóżka kegeligła sortownicza naaldigłą naaldignorować negeren, onder tafel schuivenignorował negeren, onder tafel schuivenikona pictogramikona przycisku pictogram

ikoną pictogramikra reeiloczyn produktie, gewrocht, opbrengstiloczyn logiczny (zob.AND) conjunctieiloczyn produkt produktie, gewrocht, opbrengstilosć tal, aantal, getalilość tal, aantal, getalilość hoeveelheid, boel, sterkte, grootheidilość danych przesyłanych siecią tal, aantal, getalilość informacji hoeveelheid, boel, sterkte, grootheidiluminator (na statku) dakraam, luik, patrijspoortiluminował illumineren, verlichtenilustracja illustratie, verluchtingilustracja beeld, prent, afbeelding, plaatilustracja wpuszczona bloed aftappen, aderlatenilustracją illustratie, verluchtingilustracją beeld, prent, afbeelding, plaatilustracje grafiek, grafische kunstilustrować veraanschouwelijken, illustrerenilustrował veraanschouwelijken, illustrereniluzja drogbeeld, begoocheling, illusieiluzją drogbeeld, begoocheling, illusieim aan ze, ze, hun, aan hunimadła kakement, kaakimadło kakement, kaakimaginacją inbeelding, verbeeldingimaginował bedenken, zich verbeeldenimbir gemberimbryk ketelimbryk theepot, trekpotimbryk theebusimbryk do herbaty ketelimbryk do herbaty theepot, trekpotimieniny naamdagimiennik naamgenootimiesłów deelwoordimię benaming, naam, naamwoordimigrował immigrerenimitacja navolging, nabootsing, imitatieimitował imiteren, nabootsen, nadoenIMP aardmannetje, kobold, kabouterimperator keizerimperialista imperialistimperialistyczny imperialistimperialiście imperialistimperializm imperialismeimperium rijk, keizerrijk, imperiumimpertynencja hondsheid, vrijpostigheid, brutaliteit

impertynencki brutaal, onbeschaamd, vrijpostigimpet onstuimigheid, vuur, heftigheidimplikacja aardmannetje, kobold, kabouterimplikować verwarren, betrekken, verstrikkenimplikował insluiten, implicerenimponować opdringen, forcerenimponujący imponerend, indrukwekkendimponujący nobel, edelimporcie importeren, invoerenimport importeren, invoerenimportować importeren, invoerenimpotent impotentimpresjoniście impressionistimpuls aandrift, drang, impuls, aandrangimpuls pols, polsslag, telimpuls elektromagnetyczny pols, polsslag, telimpuls zezwalający aandrift, drang, impuls, aandrangimpulsywny luchtig, luchthartigin sth> w coś in overvloed aanwezig zijninaczej andersinauguracja inauguratie, inwijdinginauguracją inauguratie, inwijdinginauguracyjny inaugureelinaugurował inaugurerenincydentalny minder belangrijk, ver, bij-, zij-indeks indexerenindeks uitlisten, een lijst makenindeks heteroatomów w kontekście indexerenindeks tablicy indexerenindeks zagęszczony indexerenindeks zbiorowy indexerenIndianin Indisch, Indiaasindiański Indisch, Indiaasindicativus indicatief, aantonende wijsIndie IndiaIndonezja Indonesiëindor Turkijeindor kalkoenindosował gireren, endosseren, wendenindyjski hindoeïstischindyk Turkijeindyk kalkoenindywidua lieden, personen, mensenindywidualny hoofdelijk, individueelindywidualny respectiefindywidualny afgezonderd, afzonderlijkindywiduum hoofdelijk, individueelindywiduum personage, persoon

infekcja infectie, besmettinginfekcją infectie, besmettinginfekcyjny aanstekelijk, besmettelijk, verpestendinfekował infecteren, besmetten, aanstekeninfekował bederf veroorzakend, septischinflacja inflatieinflacją inflatieinformacja informatieinformacja bevattingsvermogen, intelligentieinformacja zastrzeżona informatieinformacje informatieinformacje (uwaga: w j.ang. "information" występuje tylko w l. poj. [singularis tantum]

informatie

informatyka hetinformować berichten, informeren, inlichteninformował berichten, informeren, inlichteninfrastruktura weefselinfuła mijteringerować interveniëren, ingrijpeninicjalizować ladeninicjał initiaal, voorletterinicjał początkowy initiaal, voorletterinicjały initiaal, voorletterinicjatywa zaak, aangelegenheid, ding, affaireinicjować de stoot geven totinicjować n procedura laarsiniekcja (nośników) spuitje, inspuiting, injectieiniekcją spuitje, inspuiting, injectieinkarnacją incarnatie, vleeswordinginkasować collecteren, innen, inzameleninklinował genegen, geneigd, gezindinnowacja nieuwtje, nieuws, nieuwigheidinny anderinny uiteenlopend, verschillendinny anderinny anderinny niż anderinny niż anderinsekcie insektinsekt insektinskrypcją inscriptieinspekcja schouw, schouwing, inspectieinspektor inspecteurinspektor zabezpieczeń inspecteurinspiracja ingevinginspiracją ingevinginspirował inspireren, bezielen, inboezemen

inspirując bezielendinspirujący bezielendinstalacja gewas, plantinstalować aanleggen, fitten, installereninstalować afhandelen, afdoeninstalował aanleggen, fitten, installereninstrukcja aanwijzing, consigne, instructieinstrukcja declaratie, aangifte, uitspraakinstrukcja blokowa declaratie, verklaringinstrukcja operacji declaratie, aangifte, uitspraakinstrukcja złożona aanwijzing, consigne, instructieinstruktor onderwijzer, leraar, instructeurinstrumencie instrument, werktuiginstrument instrument, werktuiginstrument z dyfrakcją elektronów instrument, werktuiginstrumentarium band, orkest, muziekkorpsinstruować instruereninstruował instruereninstynkcie aandrift, instinctinstynkt aandrift, instinctinstytucie gesticht, instituut, inrichtinginstytucja instellinginstytucja nadająca nazwy instellinginstytucją instellinginstytut gesticht, instituut, inrichtinginsynuować insinuereninsynuował insinuerenintegralny onaangetast, ongeschonden, integraalintelekcie intellect, verstand, geestintelekt intellect, verstand, geestintelektualista intellectueel, verstandelijkintelektualiście intellectueel, verstandelijkintelektualny intellectueel, verstandelijkinteligencja bevattingsvermogen, intelligentieinteligencja telekomunikacyjna bevattingsvermogen, intelligentieinteligencja warstwa społeczna bevattingsvermogen, intelligentieinteligent intellectueel, verstandelijkinteligentny bedreven, behendig, handig, bekwaaminteligentny knap, bevattelijk, intelligentinteligentny most doortrapt, slim, gewiekst, listiginteligentny mostek knap, bevattelijk, intelligentintencja bedoeling, doel, plan, strekkingintencją bedoeling, doel, plan, strekkingintensywny sterk, fel, intens, intensiefintensywny sterk, intens, fel, intensiefinteraktywnie helemaal, heel, finaalinteres zaak, aangelegenheid, ding, affaireinteres afdingen, pingelen, marchanderen

interes jący emplooi, karwei, werk, arbeidinteresancie klant, koper, afnemerinteresant klant, koper, afnemerinteresować belang inboezemen, interessereninteresował geïnteresseerd, belangstellendinteresując interessant, belangwekkendinteresujący interessant, belangwekkendinterfejs interfaceinterfejs użytkownika interfaceinterfejs wywoływalny interfaceinterferencja storinginterferencją storinginteriectio tussenwerpselinterniście medicus, dokter, arts, geneesheerinterpretacja vertolking, uitlegging, interpretatieinterpretacją vertolking, uitlegging, interpretatieinterpretator interpreterinterpretator sesji interpreterinterpretować uitleggen, interpreteren, duideninterpretował uitleggen, interpreteren, duideninterpretował reproduceren, weergeveninterpunkcja punctuatie, interpunctieinterpunkcją punctuatie, interpunctieinterwał branche, vak, tak, afdelinginterweniować interveniëren, ingrijpeninterweniował interveniëren, ingrijpenintonował inzetten, een lied aanheffenintrodukcją inleiding, introductieintryga konkelen, intrigeren, bekonkelenintrygować konkelen, intrigeren, bekonkelenintrygować puzzel, raadselintymny intiem, gezellig, innig, knusinwazja invasie, invalinwazją invasie, invalinwencją uitvindinginwentarz inventaris, boedelinwentarz vee, kudde, levende have, veestapelinżynier ingenieurinżynier pełniący ingenieurinżynier pomocy technicznej ingenieurinżynieria oprogramowania wspomagana komputerowo

affaire, zaak, aangelegenheid, ding

Irak IrakIran Iran, PerziëIrańczyk Iraansirański Iraansireną IreneIris Iris

Irlandczycy IersIrlandczyk IerIrlandia Ierlandirlandzki Iersirlandzki żołnierz piechoty Iersironia ironieironią ironieironiczny dor, droogironiczny ironischirygował bevloeien, gieten, begieten, sproeienirys Irisirytacja nauwkeurig bepalen, determinerenirytować ergeren, verontwaardigeniskra vonk, sprankiskrą vonk, sprankiskrzyć vonk, sprankIslam islam, mohammedanismeIslandczyk IJslanderIslandia IJslandIstambuł Istanboelistniał bestaanistnieć bestaanistnienie bestaan, aanzijnistota wszystkożerna wezenistotnie inderdaad, feitelijk, metterdaadistotny essentieel, vitaal, intrinsiekistotny stoffelijk, materieelistotny gangbaar, geldig, geldend, vigerendistotny erg, heel, bijster, bijzonderistotny vitaalistotny materialny veelbetekenend, betekenisvolistotny dla działalności firmy essentieel, vitaal, intrinsiekiść marcheren, tippelen, lopeniść uruchomić lopen, van stapel lopen, gaaniść po omacku voelen, bevoelen, tasten, betasteniść przed voorafgaan, voorzijniść w górę opgaan, opkomen, opstaan, rijzenitalią Italiëiwa verbleektizba lokaal, vertrek, kamerizba rozrachunkowa lokaal, vertrek, kamerizbą lokaal, vertrek, kamerizbą bestek, wereldruim, speling, ruimteizolacja isolering, isolatieizolacja isolatie, isoleringizolacja (cieplna) vertragingizolacja złącza isolatie, isoleringizolacją isolering, isolatie

izolator isolatorizolować afzonderen, isolerenizolować isoleren, afzonderenizolował afzonderen, isolerenizolował isoleren, afzonderenizolował geïsoleerd, alleenstaandIzrael Israël, IsraelIzraelita Israelitischja mij, ik, mejabłecznik appelwijn, ciderjabłka itp) schillen, afpellen, jassenjabłko appeljabłoń appelboomjacht jachtjad vergiftigen, vergallen, vergevenjad virusjadaczce bek, muiljadalnia eetzaaljadalny eetbaarjadłospis kaartjadowity (np. wąż) venijnig, vergiftig, giftigjagnię lamsvleesjagoda besjagodą besjaja eijajko eijak hoejak żywy hoejaki hetgeen, dat, watjaki jest een of andere, een of ander, enigjaki jest hetwelk, wie, die, dat, welke, welkjakie mają np. fotele czy wózki) Castorjakieś opcje) aannemen, huren, aanwervenjakikolwiek wat dan ookjakiś een of andere, een of ander, enigjakiś gewis, stellig, zeker, vastjakiś een beetje, enigszins, een weinigjakkolwiek ietsjakkolwiek echter, maar, niettemin, tochjakkolwiek wel, al, hoewel, ofschoon, alhoeweljako voor, als, bij wijze van, hoe, totjako dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk eenjakoby naar men zegtjakoś op de een of andere manierjakoś na op de een of andere manierjakość eigenschapjakość wyjściowa eigenschapjakże hoe

jałmużna aalmoesjałowcówce jenever, klarejałowcówka jenever, klarejama groef, gracht, kuil, groeve, greppelJama groeve, gracht, greppel, groef, kuilJamajka Jamaicajaponce JapansJaponia JapanJapończyk Japansjapoński Japansjard yard, rajard (91.44 cm) yard, rajarmark marktplein, markt, bazaar, marktplaatsjarosz vegetarischjarski vegetarischjarzeniowy neon-jarzma aanspannen, het juk opleggenjarzmo aanspannen, het juk opleggenjarzmo (magneto wodu) ketenen, boeienjarzyna groentejarzyną groentejaskier ranonkeljaskinia grotjaskinia (także inne ukryte miejsce spelonk, krocht, hol, grot, holtejaskółce slikken, doorslikken, inslikkenjaskółka slikken, doorslikken, inslikkenjasno duidelijk, helderjasno zwak, lichtjes, zwakjes, lichtjasno świecić gloeiend, vurig, verterend, verzendendjasny briljant, glanzend, lumineusjasny glanzend, lumineus, briljantjasny hel, licht, klaarjasny aansteken, doen ontbranden, aanmakenjasny lekki światło hel, licht, klaarJava Javajawnie ronduit, open en bloot, rondwegjawny aanwijsbaar, vertoonbaarjawny kaal, kaalhoofdigjawor esdoorn, aak, ahornjazda oprit, oprijlaanjazda rijdenjazz jazzjaźń zelf, vanzelfją haar, hun, zijnjądro pit, kernjądro pit, kernjądro węzła kern, pitjądro wieloprocesorowe pit, kern

jądrowy nucleair, kern-jąkać się stamelen, hakkelen, stotterenjąkać się struikelenjąkać się stotteren, stamelen, hakkelenjąkanie się stamelen, hakkelen, stotterenjąkanie się stotteren, stamelen, hakkelenje aan ze, ze, hun, aan hunjechać rozpędem kust, kustlijn, zeekant, zeekustjechać samochodem motorjeden menjeden ongehuwd, ongetrouwdjeden z gatunków papug menjedenaście elfjednak echter, maar, niettemin, tochjednak niettegenstaande, in weerwil vanjednakowy egaal, gelijk, eender, gelijkmatigjednakże niettegenstaande, in weerwil vanjedno menjednocz bijeenbrengen, aaneenvoegenjednoczyć bijeenbrengen, aaneenvoegenjednoczył eendrachtigjednolity atoom-, atomairjednolity naadloosjednolity uniform, tenuejednolity wzorzec półtonowy uniform, tenuejednomyślny eensgezind, eenparigjednoosobowy ongehuwd, ongetrouwdjednoroczna (roślina) jaarlijksjednorodny uniform, tenuejednorożec eenhoornjednostajny uniform, tenuejednostce eenheid, unitjednostka eenheid, unitjednostka alokacji wis, bundel, bosjednostka zmiennoprzecinkowa eenheid, unitjednostka żądająca eenheid, unitjednostkowy uniform, tenuejednostronny eenzijdigjedność eenheid, samenhang, eendrachtjedwab zijde, zijjedwabny zijde, zijjedynie pas, enkel, alleen, slechts, maarjedyny pas, enkel, alleen, slechts, maarjedyny enkel, bloot, louterjedzenia eten, etenswaar, spijs, gerechtjedzenie eten, etenswaar, spijs, gerechtjego het zijne, de zijnejego haar, hun, zijn

jej haar, hun, zijnjej het hare, de harejeleń hertjeleń mannetjeshertjelicie darmjelit ingewandenjelito darmjemioła vogellijm, maretakjemiołą vogellijm, maretakjen enny het volgendejeniec gevangeneJerozolima Jeruzalemjesień herfst-, najaars-jesień vallen, neervallen, afvallen, stortenjesion asjesionowy asgrauwjesteś (archaizm) kunstjeszcze raz opnieuw, van voren af aan, nogmaalsjeszcze raz van voren af aan, nogmaals, opnieuwjeszcze raz nogjeść gebruiken, bikken, eten, vretenjeść bardzo delikatnie knagen, knabbelenjeść lunch twaalfuurtje, lunchjeść śniadanie ontbijtjeść z apetytem maagjeśli indien, wanneer, als, ingevaljeśli tenzijjeśli w ogóle indien, wanneer, als, ingevaljeśli zostanie on później zmodyfikowany) entstof, vaccin, vaccinejezdni weg, baan, routejeziora waterplas, plas, meerjeziora) kust, kustlijn, zeekant, zeekustjezioro waterplas, plas, meerjezioro (po szkocku) fjordJezus Jezusjeździć gaan, rijden, varen, karrenjeździć na łyżwach schaats, glijmiddeljeździć na nartach skiënjeździć na rowerze fietsen, wielrijdenjeździec aanhangsel, bijlage, appendixjeża) wervelkolom, spin, ruggegraatjeżeli indien, wanneer, als, ingevaljeżeli tenzijJeżeli nie podano inaczej indien, wanneer, als, ingevaljeżyna braamjeżyną braamjęczeć stenen, kreunen, steunen, kermenjęczeć kermen, zuchten

jęczmień gerstjędza helleveeg, furie, haaibaai, feeksjędzowaty feeksachtigjęk stenen, kreunen, steunen, kermenjęk kermen, zuchtenjęzor tongjęzyk taaljęzyk tongjęzyk APT Arabischjęzyk CCL Keltischjęzyk do zastosowań naukowych Deensjęzyk EML afdoen, afhandelenjęzyk EML Finsjęzyk EML afwikkelenjęzyk FORTRAN dla programowania w czasie rzeczywistym

Frans

język graficzny Hebreeuws, joodsjęzyk graficzny Spaansjęzyk hebrajski Hollandsjęzyk informacyjno-wyszukiwawczy Iersjęzyk konwersacyjny Litouwsjęzyk logiczny Letsjęzyk makroasemblera Maltezerjęzyk naturalny Duitsjęzyk niskiego poziomu Noorsjęzyk niskiego poziomu Jiddischjęzyk oznaczeń np. HTML Perzischjęzyk programowania LISP lispelenjęzyk przetwarzania symboli Russischjęzyk reguł Roemeensjęzyk skryptowy Slavischjęzyk tablicowy Turksjęzyk wewnętrzny komputera Hongaarsjęzyk wewnętrzny program maszynowy Italiaansjęzyk zapytań Zoeloetaal, Zoeloejęzyk źródłowy taaljęzyk źródłowy język wyjściowy tongjęzykoznawca taalkundige, linguïst, taalgeleerdejęzykoznawczy taal-, taalkundigjidisz Jiddischjod jodiumjodlować jodelenjodlowanie jodelenjodła den, zilverspar, sparjodłą den, zilverspar, sparjodyna jodiumjodyną jodiumjoga yoga

jogizm yogajogurt yoghurt, joghurtjota jotajowisz Jupiterjoystick stuur, stuurtoesteljózef Jozefjubiler juwelierjubileusz jubileum-judaizm jodendomjudejski Hebreeuws, joodsJugosławia Joegoslavië, Zuid-Slaviëjugosławią Joegoslavië, Zuid-SlaviëJugosłowianin Joegoslavischjugosłowiański Joegoslavischjunak flink, braaf, eerlijk, dapper, fermjunior aankomend, beginnendJupiter Jupiterjurajski Jurajuror juryjuror arbiter, scheidsrechterjury juryjurysta juristjustować verontschuldigenjutra morgenjutro morgenjutrzence Aurorajutrzence morgenlicht, aurora, morgenroodjutrzenka Aurorajutrzenka morgenlicht, aurora, morgenroodjuż al, reeds, alvast, alreedsk heerschappij, bewind, bestuurk <First In vissenk <Keep It Simple zoenen, kussenkabaczek pompoenkabarecie cabaretkabaret cabaretkabel kabel, troskabel okablować kabel, troskabel (1/10 mili morskiej) kabel, troskabel (elektryczny) kabel, troskabina vigilante, huurrijtuig, aapjekabina stulp, hutkabina kierowcy (operatora) taxikabina pilota stulp, hutkabłąk boog, toogkabzą beurs, portemonnaie, geldbuidelkaczka eendkadencjach bepaling, voorwaarde, conditie

kadencją term, vaktermkadłub boomstam, stamkadłub (statku itp) scheepsromp, bodem, romp, cascokadłub statku scheepsromp, bodem, romp, cascokadr in een lijst zetten, inlijsten, vattenkadra stafkadrowanie schoorsteenmantelkadzidło wierookkadź bak, tobbe, teil, kuipkadź tobbe, kuip, bakkadź BTWkadź teilkafel plavuis, tegel, tegelsteen, tichelkafelkować scheppen, creërenkaftan roboczy hes, kiel, boezeroenkaganiec muil, bekkagańca muil, bekKair Caïro, Cairokajak plezierbootkajdany ijzerenkajuta stulp, hutkakao cacaokakaowy cacaokaktus cactuskalafior bloemkoolkalambur woordspelingkaleczyć havenen, beschadigen, bedervenkaleki verminkt, gebrekkigkalendarium kalenderkalendarz kalenderkalendarzyk dagboek, journaalkalesony onderbroekkalesony langkalesony lange broek, pantalon, broekKalifornia Californiëkalkulacja rekenschap, rekeningkalkulacją rekenschap, rekeningkalkulator rekenmachine, calculatorkalkulator stołowy rekenmachine, calculatorkalkulować calculeren, rekenen, berekenenkalkulować meten, berekenenkalkulował calculeren, rekenen, berekenenkaloria caloriekalorią caloriekaloryfer radiatorkalosz overschoenkalwarią Golgothakał drek, ontlasting, drol, keutel

kałuża zich aaneensluiten, aansluitenkamasz slobkousKambodża Cambodjakameleon kameleonkamera fototoestel, kiektoestel, camerakameralny intiem, gezellig, innig, knuskamerą fototoestel, kiektoestel, cameraKamerun Kameroenkamfora kamferkamieniarz vrijmetselaarkamieniarz metselaarkamieniarz klei-, aarden, van kleikamienna kulka do gier pilletjekamienny klei-, aarden, van kleikamień klei-, aarden, van kleikamień do zapalniczki kiezelsteen, kiezel, keisteenkamień kotłowy aanzettenkamień milowy mijlpaalkamień milowy mijlpaalkamień młyński edelsteen, edelgesteente, steenkamień żółciowy klei-, aarden, van kleikamizelka hemdkamizelka herenvest, vestkampania veldtocht, campagnekamracie maat, makker, kameraad, kornuitKanada Canadakanadyjczyk Canadeeskanadyjski Canadeeskanalik vaart, kanaal, wijk, grachtkanalizacja neerdruipen, afdruipenkanalizacja cloaca, zinkput, rioolkanalizacja (rzek) neerdruipen, afdruipenkanał wijk, gracht, vaart, kanaalkanał vaart, kanaal, wijk, grachtkanał transmisji danych monteren, zettenkanał zwrotny vaart, kanaal, wijk, grachtkanapa divan, Turkse staatsraad, rustbankkanapa canapékanapce sandwichkanapę kussenkanapka sandwichkanapka (do jedzenia) sandwichkanarek kanariekanarek Canarischkancelaria kantoorkanciasty kantigkancie wal, kant, kust, boord, oeverkancie velg

kandela kaarsensterkte, candela, kaarskandelabr kroonluchter, kroon, luchterkandydat kandidaat, sollicitant, aspirantkandydat do archiwizacji verzoeker, aanvragerkandydat na stanowisko verzoeker, aanvragerkandydował aanrijden, voorrijdenkandydował huisje, schuur, keet, kraam, loodskandydowanie hardloperkandyzować zoet, oppassendkangur kangoeroekanibal kannibaal, menseneterkanion cañonkant zwendelen, frauderen, knoeienkantyna veldfleskapać druipen, droppelen, druppelenkapela schare, troep, bendekapelan aalmoezenier, veldpredikerkapelusz hoedkapelusz słomkowy Panamakaper bokkesprongen makenkapitalista kapitalistkapitaliście kapitalistkapitalny aanzwellenkapitał kapitaal, vermogenkapitał bez odsetek hoofd-, voornaamstekapitan captain, hopman, kapiteinkapitulować capituleren, zich overgevenkaplica kapel, muziekkapelkaplicą kapel, muziekkapelkapotaż omzetkapował opgraven, rooienkapral korporaalkaprys fantasie, verbeeldingskrachtkapryśny bizarkapryśny grillig, nukkig, onberekenbaarkapryśny nukkig, grillig, onberekenbaarkapsel petkapsuła kapseltje, capsule, doosvruchtkapsułka kapseltje, capsule, doosvruchtkaptur straatschuimer, apachekapusta koolkapuś graskapuście koolkara straf, bestraffingkara śmierci frase, zin, volzinkarabin roer, geweerkarabin geweer, roerkarabin maszynowy geweer, roer

karać juist, correct, goedkarać bestraffen, straffenkarafka karafkarafka decanterenkaraluch kakkerlakkarał bestraffen, straffenkarambol botsing, aanvaring, aanrijdingkarawana karavaankarawaną karavaankarą straf, bestraffingkarburator vergasser, carburateurkarcić vermanen, aanmanen, manen, aansporenkarcie kaartkarczek nek, halskarczma logement, herbergkarczoch artisjokkarczować opduikelen, opgraven, delven, rooienkaretka ambulance, ziekenauto, ambulancewagenkaretka affuitkariera carrière, loopbaankarierą carrière, loopbaankark nekkark nek, halskarłowaty minuscuul, dwergachtigkarm voedenkarmić voedenkarmidła voeding, kost, voeder, voedingsmiddelkarnawał carnavalkarność discipline, tuchtkaro (w kartach do gry) diamantkaroseria carrosseriekarp karperKarpaty Karpatenkarta kaartkarta charter, handvest, vrachtcontractkarta(dziurkowana) kolejna(uzupełniająca informacje na kartach poprzedzających)

kaart

karteluszce slippen, uitglijdenkartka briefkaartkartka blad, velkartka zaginana od góry blad, velkartka żywnościowa boer, page, edelknaapkartofel pieper, aardappelkarton kartonnenkartoteka catalogiserenkartoteka catalogiserenkartoteka bestand, dossier

karuzela carrousel, zweefmolen, draaimolenkaruzela daaromheen, eromheen, in het rondkaruzela (np. algorytm cykliczny w systemie operacyjnym)

daaromheen, eromheen, in het rond

karygodny laakbaarkarzeł minuscuul, dwergachtigkarzeł minuscuul, dwergachtigkarzełek minuscuul, dwergachtigkasa (zapomogowa) fonds, kapitaalkasecie) patroon, kardoeskaseta patroon, kardoeskaseta cassettekaseta (do wkładania modułów sprzętowych)

cassette

kaseta z taśmą magnetyczną patroon, kardoeskasetce affaire, zaak, aangelegenheid, dingkaseton dashboard, instrumentenbord, beschotkasjer kassier, kashouder, muntmeesterkask helmkaskadą watervalkasować afbestellenkasować hel, licht, klaarkasować gommen, met gom bestrijkenkasować przełączać(np. programy) zwolnić pamięć

afschaffen

kasował gommen, met gom bestrijkenkast afgietsel, gegoten voorwerpkastrować snijden, ontmannen, castrerenkasyna casinokasyno casinokasyno moes, brij, papkaszą zaadkorrel, pit, korrelkasze zaadkorrel, pit, korrelkaszel hoestenkaszka moes, brij, papkaszleć hoestenkasztan paardekastanje, kastanjekatalizator stały contact hebben, contact hebben metkatalog catalogiserenkatalog catalogiserenkatalog adresboekkatalog bieżący (aktywny) adresboekkatalog węzłów adresboekkatalog zadań catalogiserenkatalogował catalogiserenkatar catarrekatar koudkatar niezen, proesten, niesen

katastrofa onheil, ramp, catastrofekatastrofa morska schipbreukkatastrofą onheil, ramp, catastrofekatedra kathedraal, domkatedra (na uniwersytecie) departementkatedra na uniwersytecie departementkatedrą kathedraal, domkategoria categoriekategoria term, vaktermkategorią categoriekatolicki katholiekkatolicki katholiekkatolik katholiekkatolik katholiekkatusze doodsangst, doodsstrijd, agonieKaukaz Kaukasuskawa koffiekawaler paard, paard in schaakspel, ridderkawaler ridder, paard in schaakspel, paardkawaler orderu ridder, paard in schaakspel, paardkawaleria ruiterij, cavalerie, paardenvolkkawał mop, pots, kwinkslag, grol, grapkawałeczek fragment, brokkawałek heft, hals, handvat, gevest, knopkawałek fragment, brokkawałek murawy wyrwany przez kij golfowy w czasie uderzenia

beting

kawą koffiekawiarni restauratie, restaurant, eethuiskawowy koffiekawy) tuinboon, boon, veldboonkazać bevelen, aanvoeren, commanderenkazać komuś czekać bevelen, aanvoeren, commanderenkazanie sermoen, kanselrede, preekkazirodztwa bloedschande, incestkaźń kwellen, koeioneren, martelenkaż te koop aanbieden, aanbiedenkażdy een of andere, een of ander, enigkażdy ieder, elk, al, iedere, allemankażdy elk, ieder, alleman, iedere, alkażdy iedere, al, ieder, alleman, elkkażdy (człowiek) ieder, elk, al, iedere, allemankażdy człowiek wszyscy iedere, al, ieder, alleman, elkkącie hoekkącie accapareren, opkopenkąpać się in bad doen, baden, wassenkąpać się (w morzu in bad doen, baden, wassenkąpiel bad, badkuip

kąpiel in bad doen, baden, wassenkąpiel (w wannie) bad, badkuipkąpiel odkażająca indompelen, indopen, soppenkąpieliska zich aaneensluiten, aansluitenkąsać happen, knauwen, bijten, beitsenkąt hoekkąt strat magnetycznych accapareren, opkopenkątowy kantigkciuk duimkelner kelnerkelnerce serveersterkelnerka serveersterkernel pessimistkędzierzawe (włosy) knapperig, croquantkędzierzawy nevelig, heiig, dampig, mistigkępka bosje, pluk, bos, dot, kuifje, kuifkęs betingkęs hap, mondvolkęs mondvol, hapkibic aanwakkeren, aanvuren, aanzettenkichać niezen, proesten, niesenkichnięcie niezen, proesten, niesenkiecce een verband omleggenkiedy wanneer, als, toenkiedy (w pytaniach) eenmaal, eens, wel eens, ooitkiedy indziej wanneer, als, toenkiedykolwiek eenmaal, eens, wel eens, ooitkielich beker, bloemkelk, miskelk, kelkkieliszeczek aperitief, borrelkieliszek do brandy aperitief, borrelkiełbasa puddingkiełbasa worst, beulingkiełbasą worst, beulingkiełek uitkomen, ontspruiten, ontluikenkiełkował ontkiemen, kiemenkiepski erbarmelijk, beklagenswaardigkiepski rot, bedorven, verrotkier (w kartach do gry) hartkiermasz marktplein, markt, bazaar, marktplaatskierować mennen, dirigeren, richten, besturenkierować reglementeren, reguleren, regelenkierować bezpośredni besturen, richten, dirigeren, mennenkierować (<sth> czymś) de weg wijzen, geleiden, leidenkierował mennen, dirigeren, richten, besturenkierowca conducteur, bestuurderkierowca zmiennik conducteur, bestuurderkierowcą conducteur, bestuurderkierownica stuurtoestel, stuur

kierownictwo administratiekantoorkierownik bestuurder, beheerder, administrateurkierunek richtlijn, koers, leiding, richtingkierunek poliskierunek wsteczny złącza p-n richtlijn, koers, leiding, richtingkierunkach consigne, instructie, aanwijzingkieszeń zakkieszeń dysku zakkij staf, stokkij od miotły kleven, vastkleven, aanhangenkijanka kikkervisjekiks missen, mislopen, misgrijpenkil kielkilka echtpaar, echteliedenkilka weinigkilka een beetje, enigszins, een weinigkilka razy weinigkilku verschillend, menigvoudig, menigvuldigkilo kilo, kilogramkilof schoffelkilof knabbelen, afkluivenkilometr kilometerkilt kilt, Schotse rokkimona kimonokimono kimonokina bioscoop, cinemakinematografia rolprent, filmkino bioscoop, cinemakiosk boxkir rouwkiszka darmkiść bos, wis, bundelkit luitkitel geheel, totaal, algeheelkiwać ja knikken, knikkenkiwnąć głową ja knikken, knikkenkiwnięcie ja knikken, knikkenkiwnięcie odarzy ja knikken, knikkenklajster lijm, kleefmiddel, kit, kleefstofklajster aanplakkenklakson hoornklamra accoladeklamra vasthakenklan geslacht, volksstam, stamklapą afgangklaps draai om de oren, oorveeg, lelklaps smakkenklasa stand, klasse, klas

klasa zaprzyjaźniona stand, klasse, klasklaser schede, foedraal, houderklaskać toejuichen, bij acclamatie benoemenklaskać adhesie betuigen, applaudisserenklaskać chodowa adhesie betuigen, applaudisserenklaster wis, bundel, bosklasy podstawowej basis-klasyce klassikaal, klassiekklasyce klassikaal, klassiekklasyczny klassikaal, klassiekklasyczny klassikaal, klassiekklasyczny orthodox, rechtzinnigklasyfikować classificeren, indelenklasyfikować soort, slag, aardklasyfikował classificeren, indelenklasyfikwać classificeren, indelenklasyk klassikaal, klassiekklasyk klassikaal, klassiekklasztor klooster, mannenkloosterklatce kooiklatka kooiklatka na sekundę borst, boezemklatka schodowa kooiklatka schodowa opgang, trapklauzula voorwaarde, clausule, bepalingklauzula conditie, voorwaarde, bepalingklawiatura toetsenbord, klavierklawiaturą toetsenbord, klavierklawisz toonschaal, toonladder, scalaklawisz (strażnik więzienny) naaien, neukenklawisz znakowy toonschaal, toonladder, scalakląć ketteren, vloeken, godlasterenklął ketteren, godlasteren, vloekenklątwą ketteren, vloeken, godlasterenklechdą mythekleić lijm, kleefmiddel, kit, kleefstofkleić tandvleeskleik moes, brij, papkleisty plakkerig, kleverigklej lijm, kleefmiddel, kit, kleefstofklej tandvleesklejenie plakkerig, kleverigklejnot edelgesteente, steen, edelsteenklejnot edelsteen, edelgesteente, steenklejnoty edelsteen, edelgesteente, steenkleks klak, plek, smet, klad, mop, moetklepać tikkenklepanie tikken

kleszcz teekkleszcze knijper, schaarklęcz knielenklęczeć knielenklękać knielenklęska głodu geeuwhongerklęska żywiołowa nederlaagklice kongsi, kliek, pal, troepklient klant, koper, afnemerklient consument, gebruiker, verbruikerklient afnemer, cliënt, klantklient korporacyjny klant, koper, afnemerklient sieciowy klant, koper, afnemerklif klif, klipklik klikken, klakken, kletteren, klappenklika kongsi, kliek, pal, troepkliknąć klikken, klakken, kletteren, klappenkliknąć prawym przyciskiem myszy klikken, klakken, kletteren, klappenklimacie klimaatklimat klimaatklimatyczny klimaats-klimatyzacja airco, air-conditioningklimatyzowany air-conditionedklin een wig slaan, een wig stekenklin (podkładany pod koło) een wig slaan, een wig stekenklinice kliniekklinika kliniekklinować een wig slaan, een wig stekenkloc blokkeren, vastzettenklon esdoorn, aak, ahornklosz kap, lampekapklown clown, paljas, piasklub club, sociëteitklub studentek uniwersytetu club, sociëteitklubach klaverenklucz toonschaal, toonladder, scalaklucz moersleutel, schroefsleutelklucz sleutelklucz (do śrub) moersleutel, schroefsleutelklucz (elektronowy) moersleutel, schroefsleutelklucz mieszający moersleutel, schroefsleutelklucz nadrzędny toonschaal, toonladder, scalaklucz wspólny toonschaal, toonladder, scalaklucz zabezpieczenia pamięci toonschaal, toonladder, scalaklucz zewnętrzny toonschaal, toonladder, scalaklucz złożony toonschaal, toonladder, scalakluczowy kritiek, hachelijkkluczowy toonschaal, toonladder, scala

kluczowy moersleutel, schroefsleutelkłamać liggenkłamstwa liggenkłamstwo liggenkłaść aanspannenkłaść glazurę verglazen, glazuren, glanzenkłaść nacisk met nadruk zeggen, benadrukkenkłocić się kwestie, strijd, twist, dispuutkłopot smart, verdriet, leedkłopot nauwkeurig bepalen, determinerenkłopot bezwaar, strubbeling, moeilijkheidkłopotać się belemmeren, storen, hinderenkłopotliwy moeilijk, lastig, slimkłopotliwy pijnlijk, hinderlijk, lastig, storendkłopoty smal, bekrompen, eng, krap, nauwkłos oorkłócić się kwestie, strijd, twist, dispuutkłótni kijven, ruzie maken, kiften, krakelenkłótnia kwestie, strijd, twist, dispuutkłuć lul, pik, leuter, snikkel, jongeheerkłuć pikken, prikken, priemen, stekenkłus dribbelen, dravenkłusować dribbelen, dravenknajpa herberg, uitspanningknajpą gewricht, geleding, lid, gelid, knoopknajpą drenkplaats, bar, caféknebel moppen tappenkneblować moppen tappenkniei woud, bosknocie kousje, pit, lampepit, lontknot kousje, pit, lampepit, lontkobiecy vrouwelijkkobieta wijfje, vrouwtjekobieta vrouwkobra cobra, brilslangkoc deken, dekkochać beminnen, houden van, liefhebbenkochajacy aanhaligkochający aanhaligkocham beminnen, houden van, liefhebbenkochanek vriendin, vrijster, geliefde, minnareskochany schat, lieverd, lieveling, liefjekochany geacht, gezienkociak katjekocię katjekocioł ketel, stoomketelkocioł ketel, kookketel, waterketel, keteldalkocioł ketel

kociołek ketelkociołek theepot, trekpotkoczował trekken, rondtrekken, rondreizenkoczowniczy rondtrekkend, trekkend, migrerendkoczowniczy zwervend, nomadischkoczownik benoeming, nomadekod codekod (program) zakodować codekod generujący numer strony podczas wydruku

slak, naaktslak

kod przerobić jądro Linuksa houwen, kappen, hakkenkod zakodować codekod) przerobić (jądro Linuksa) houwen, kappen, hakkenkodeks codekodocyl bijlage, aanhangsel, appendixkodować codificerenkodował codificerenkogo welks, wie z'n, waarvan, wie d'rkogoś een of ander, enig, een of anderekogoś o czymś betuigen, verzekerenkogucie jongeheer, snikkel, pik, lul, leuterkogucie haankogut jongeheer, snikkel, pik, lul, leuterkogut haankoherencja consequentie, gevolgkoja kinderbedkojarzyć zich aaneensluiten, aansluitenkojot coyote, prairiewolfkokaina cocaïnekokainą cocaïnekokarda boog, toogkokon coconkokos cacaokokos klapper, klappernoot, kokosnootkoktail cocktailkolacja avondmaal, avondetenkolacją avondmaal, avondetenkolana kniekolanko (hydrauliczne) elleboogkolano knieKolba veldfleskolbą veldfleskolca wervelkolom, spin, ruggegraatkolce steekkolczudze post, posterijenkolczyk oorringkolczykować uittrekken, bestemmenkolebka wieg

kolec doornkolec świdra centrującego doornkolega ambtgenoot, collegakolega aaneen, co-, samen-, aaneen-, samenkolega szkolny ambtgenoot, collegakolega z klasy parenkolegium collegekolego! makker, kameraad, kornuit, maatkolei spoor, spoorwegkolei spoor, spoorwegkoleina routine, sleurkolej spoor, spoorwegkolej jednoszynowa spoor, spoorwegkolej linowa spoor, spoorwegkolejce rondekolejce gevolgkolejka pocztowa metrokolejny afwisselendkolejny anderkolejny veranderen, anders makenkolejny wisselend, veranderlijk, afwisselendkolekcja hoop, groep, schare, kudde, driftkolekcja zbiór zbieranie informacji hoop, groep, schare, kudde, driftkolekcją hoop, groep, schare, kudde, driftkolekcjonować collecteren, innen, inzamelenkolektyw collectief, gemeenschappelijkkolektywny collectief, gemeenschappelijkkoleżeński voorkomend, aardig, lief, vriendelijkkolizja botsing, aanvaring, aanrijdingkolonia KeulenKolonia kolonie, nederzetting, volksplantingkolonia akkoord, accoord, overeenstemmingkolonialny koloniaalkolonią kolonie, nederzetting, volksplantingkolor tła schakering, nuance, nuanceringkolosalny geweldig, kolossaal, ontzaglijkkolportaż verdeling, uitreikingkolportować havikkolumna kolom, steunpilaar, pilaar, colonnekolumna wyświetlana (w grafice komputerowej)

kolom, steunpilaar, pilaar, colonne

kolumną kolom, steunpilaar, pilaar, colonnekoła kring, cirkelkołatka slaan, klappen, kloppen, opvallenkołatka (do drzwi) slaan, klappen, kloppen, opvallenkołatka do drzwi slaan, klappen, kloppen, opvallenkołdra stikkenkołdra pikowana stikken

kołdrą stikkenkołek borrel, aperitiefkołek falowodowy borrel, aperitiefkołnierz kraag, boord, halsboordkołnierz nek, halskołnierz golfowy kraag, boord, halsboordkoło kring, cirkelkoło hijsblok, blok, katrol, schijfkoło wiel, radkoło zakreślić okrąg hijsblok, blok, katrol, schijfkoło celowania (na ekranie dla pióra świetlnego)

reddingsgordel

koło wodne wiel, radkoło zamachowe kring, cirkelkołowy circulaire, rondschrijvenkołpak petkołysać wiegkołysać (się) opgooien, gooienkołysać się balanceren, doen schommelenkołysać się zwiepen, zwieren, zwaaien, slingerenkołysance wiegelied, slaapliedkołysanka wiegelied, slaapliedkołysce wiegkołyska wiegkomar steekmug, mugkomar muskietkomą kommakombinacja verbinding, combinatiekombinacja klawiszy verbinding, combinatiekombinacją verbinding, combinatiekombinat zich aaneensluiten, aansluitenkombinat samenvoegen, verbinden, combinerenkombinezon geheel, totaal, algeheelkombinezon kiel, boezeroen, heskombinować samenvoegen, verbinden, combinerenkomedia blijspel, komediekomedią blijspel, komediekomenda bevelen, aanvoeren, commanderenkomendant aanvoerder, commandantkomenderować bevelen, aanvoeren, commanderenkomentarz aantekening, commentaarkomentarz annoteren, commentaar leveren opkomentarz nabeschouwingkomentarz opisowy annoteren, commentaar leveren opkomentować annoteren, commentaar leveren opkomentować bevatten, inhouden, behelzenkomercyjny handel, koopmanschap, neringkomforcie gerief, gemak, comfort

komfortowy geriefelijk, gemakkelijk, comfortabelkomiczny moppig, komisch, koddig, grappigkomiczny grappig, komisch, moppig, koddigkomin schoorsteen, kachelpijpkomin schoorsteen, kachelpijpkomin ophopen, opeenhopen, accumulerenkomin schrijdenkomin (statku trechterkominek haardstede, schoorsteen, schouwkomisariat politiepost, politiebureaukomisarz lasthebber, gecommitteerdekomisja commissie, opdracht, boodschapkomisją commissie, opdracht, boodschapkomitet dashboard, instrumentenbord, beschotkomitet doradczy comitékomiwojażer reizigerkomnata lokaal, vertrek, kamerkomodą ladenkast, commodekomodor commodorekomora lokaal, vertrek, kamerkomorą branche, vak, tak, afdelingkomorne huurkomórka cachot, cel, kerkerkomórka znakowa cachot, cel, kerkerkompania firma, handelsfirma, handelshuiskompas kompaskompatybilny congruentkompendium verteren, verduwen, digererenkompensacja beloning, loon, vergeldingkompensacja temperaturowa beloning, loon, vergeldingkompensacją beloning, loon, vergeldingkompensować vergoeden, compenseren, goedmakenkompetentny competent, deskundig, bevoegdkompilacja verzamelwerk, compilatiekompilacją verzamelwerk, compilatiekompilator compilerkompilować compileren, samenstellenkompilować zestawiać compileren, samenstellenkompilował compileren, samenstellenkompleks complex, samengesteldkomplement complimenterenkomplet emmerkompletnie heel, volkomen, totaliterkompletny compleet, volledigkomplikacja hindernis, beletsel, hinderpaalkomplikować compliceren, ingewikkeld makenkomplikować gecompliceerd, ingewikkeldkomplikował compliceren, ingewikkeld maken

komplikował gecompliceerd, ingewikkeldkomponent skrośny tuinboon, boon, veldboonkomponować samenstellen, componerenkomponować omvouwen, vouwen, plooienkomponował samenstellen, componerenkomponując montage, zettingkompozycja toondicht, toonzetting, compositiekompozycja pulpitu onderwerp, stof, thema, aproposkompozycją toondicht, toonzetting, compositiekompozytor toondichter, componistkompres comprimerenkompresować comprimerenkompromitacja foeikomprymować comprimerenkomputer computerkomputer notatnikowy schrift, aflevering, katernkomputer podręczny schrift, aflevering, katernkomputer programisty machinekomunia communiekomunią communiekomunikacie aankondiging, verkondigingkomunikacja światłowodowa communiquékomunikacja w tle communiquékomunikacją communiquékomunikat bulletin, verenigingsorgaankomunikat bericht, boodschapkomunikatywny aanspreekbaarkomunikować aandienen, aankondigen, adverterenkomunikować (się) berichten, meedelen, mededelenkomunikować się spreken, pratenkomunikował berichten, meedelen, mededelenkomunista communistkomuniście communistkomunizm communismekomuś een of ander, een of andere, enigkomutować omleggen, omschakelen, overschakelenkonać doodgaan, overlijden, stervenkonar bewapenen, wapenenkonar aftakking, takkonar tak, aftakkingkonar lid, lidmaatkoncentrator zespołu bus, naafkoncentrował dik, dicht, gebondenkoncepcie opvatting, begripkoncepcja opvatting, begripkoncepcja begripkoncept opvatting, begripkoncercie concert

koncercie concertokoncern samenvoegen, verbinden, combinerenkoncern aangelegenheid, belangkoncert concertkoncert concertokoncie rekening, contokondensować mały compact, dichtkondolencje condoleantie, rouwbeklagkondom kapotje, condoomkonduktor conducteur, bestuurderkonduktor bewaken, de wacht hebben, bewarenkondycja conditie, voorwaarde, bepalingkoneksja samenhang, verbindingkonfederacja bondsstaat, confederatiekonfederacją bondsstaat, confederatiekonfenansjer omroepsterkonferansjer omroepsterkonferencja conferentiekonferencja prasowa conferentiekonferencją conferentiekonfiskować in beslag nemen, confisquerenkonfiskował in beslag nemen, confisquerenkonfitura jam, moes, marmeladekonflikcie conflictkonflikt conflictkonflikt sprzętowy botsing, aanvaring, aanrijdingkonflikt związany z dzieleniem zasobów conflictkonfrontować het hoofd biedenkonfrontował het hoofd biedenKongo Kongo, Congokongres congreskoniak vuurwater, brandewijn, brandykoniak brandy, cognackoniczyna klaverkoniczyna biała klaverkoniczyną klaverkoniec schaduwenkoniec zapisu uiterste deel, einde, uiteindekoniec zbioru danych aantikkenkonieczność noodzaak, noodzakelijkheidkonieczny nodig, benodigdkonik polny sprinkhaankoniunkcja conjunctiekoniunkcja (zob. oh, ah, och, achkoniuszek stortplaatskoniuszy bruidegom, stalknechtkonkluzja conclusie, gevolgtrekkingkonkretny beton

konkretny afzonderlijk, afgezonderdkonkretny daadwerkelijk, werkelijk, effectiefkonkretny specifiek, soortelijkkonkubiną bijvrouwkonkurencja wedijverkonkurować meedingen, wedijveren, concurrerenkonkurs wedijverkonkurs match, wedstrijd, concourskonsekwencja consequentie, gevolgkonsekwencją consequentie, gevolgkonsekwencją consequentie, gevolgkonsekwentny consequentkonserwa inmaken, konfijten, inleggenkonserwatysta behoudend, conservatiefkonserwatywny behoudend, conservatiefkonserwować vertogen, betogen, argumenterenkonserwować inmaken, konfijten, inleggenkonserwować (sprzęt) pielęgnować (oprogramowanie) opiekować się (projektem)

behouden, bergen, bewaren

konserwował behouden, bergen, bewarenkonsol haakjeskonsola vertroosten, troostenkonsola zdalna vertroosten, troostenkonsolą kramp, haakje, klamp, nietjekonsolą vertroosten, troostenkonsolidator linkerkonsonant consonant, medeklinkerkonsorcjum syndicaat, vakvereniging, vakbondkonspiracja komplot, samenspanningkonspiratorstwa komplot, samenspanningkonspirować samenspannen, samenzwerenkonspirował samenspannen, samenzwerenkonsternacja consternatie, ontstelteniskonsternacja ontzetten, ontstellen, onthutsenkonsternacją consternatie, ontstelteniskonsternacją ontzetten, ontstellen, onthutsenkonstrukcje z kamienia metselwerkkonstruktor typu aannemer, bouwondernemerkonstruować bouwen, construeren, aanleggenkonstruowanie wspomagane komputerowo

ontwikkeling, evolutie

konstytucja grondwet, constitutiekonstytucją grondwet, constitutiekonstytucyjny grondwettelijk, constitutioneelkonsul consulkonsulacie consulaatkonsulat consulaat

konsultacja consult, consultatiekonsultacją consult, consultatiekonsultować raadplegen, consulterenkonsultował raadplegen, consulterenkonsumencie consument, gebruiker, verbruikerkonsument consument, gebruiker, verbruikerkonsumować slopen, verbruiken, consumerenkonsumował slopen, verbruiken, consumerenkonsumpcja longtering, tering, tuberculosekonsumpcją longtering, tering, tuberculosekonsystencja consequentie, gevolgkontakcie contact hebben, contact hebben metkontakt vijzel, dommekracht, krikkontakt metal-półprzewodnik vijzel, dommekracht, krikkontakt omowy contact hebben, contact hebben metkontekscie gietvorm, matrix, matrijskontemplacyjny nadenkendkontener pot, foedraal, etui, bak, doos, kokerkontener (złożona struktura danych realizowana jako klasa w programowaniu obiektowym)

pot, foedraal, etui, bak, doos, koker

konto rekening, contokonto w banku rekening, contokontrabanda smokkelwaar, contrabandekontrabandą smokkelwaar, contrabandekontrahencie bouwondernemer, aannemerkontrahent bouwondernemer, aannemerkontrakcie verbintenis, contractkontrakt verbintenis, contractkontralt tweede altkontrascie afsteken, contrasterenkontrast afsteken, contrasterenkontrast na poziomie szczegółów afsteken, contrasterenkontrastować afsteken, contrasterenkontrola checken, aflezen, controlerenkontrola heerschappij, bewind, bestuurkontrola jakości produkcji checken, aflezen, controlerenkontrola parzystości pariteitkontrola programowa voorschriftkontrola programowana reglementkontrola zapisu (atrybut pliku) bedwingen, betomen, beteugelenkontrola zgodności typów schouw, schouwing, inspectiekontrolą heerschappij, bewind, bestuurkontrolą onderzoek, keuring, examenkontroler controleur, supervisor, opzichterkontroler supervisor, controleur, opzichterkontroler conducteur, bestuurderkontrolerach damspel

kontrolny system komputerowy examen, keuring, onderzoekkontrolować heerschappij, bewind, bestuurkontrolować inspectie houden, inspecterenkontrolować poprawność bedwingen, betomen, beteugelenkontrolowanie heerschappij, bewind, bestuurkontrowersja controverse, pennestrijd, polemiekkontrowersją controverse, pennestrijd, polemiekkontur omlijning, omtrekkontynencie continent, werelddeel, vastelandkontynent continent, vasteland, werelddeelkontynent continent, werelddeel, vastelandkontyngencie eventueel, gebeurlijkkontyngent eventueel, gebeurlijkkontynuacja bestendiging, voortzetting, vervolgkontynuacją bestendiging, voortzetting, vervolgkontynuować aanhoudenkontynuować te werk gaankontynuował aanhoudenkontynuował te werk gaankonwenans congreskonwenanse congreskonwencją congreskonwersacja onderhoud, gesprekkonwersacja podstawowa onderhoud, gesprekkonwojent begeleiding, accompagnementkonwój begeleiding, accompagnementkonwulsja stuiptrekking, stuip, krampkonwulsją stuiptrekking, stuip, krampkoń paard, roskoń mechaniczny paardekrachtkoń parowy paardekrachtkońca uiterste deel, einde, uiteindekońcowy gebeurlijk, eventueelkońcowy test po montażu finaal, uiteindelijkkońcówce aanhechtingkońcówce uitgang, uiteindekońcówce terminalkońcówka uiterste deel, einde, uiteindekońcówka terminalkońcówka typu J kegelkońcówka typu J stortplaatskończ afhandelen, afwikkelen, afdoenkończyć (się) aantikkenkończyć (się) afmaken, beëindigen, afsluitenkończyć koniec aantikkenkończyć się uiterste deel, einde, uiteindekończyć się aantikkenkończyć się piemel, plassertje, plasser

kończyć się szpiczasto afmaken, beëindigen, afsluitenkończyna lid, lidmaatkooperował samenwerken, meewerkenkoordynować bijeenschakelen, coördinerenkoordynował bijeenschakelen, coördinerenkopać schoppen, trappenkopalnia de mijne, het mijnekopalnia węgla de mijne, het mijnekoparka scheppen, opscheppenkopą ophopen, opeenhopen, accumulerenKopciuszek AssepoesterKopenhaga Kopenhagenkoperta couvert, envelop, enveloppekoperta bezpieczeństwa couvert, envelop, enveloppekoperta zabezpieczająca couvert, envelop, enveloppekopia exemplaar, afdrukkopia rezerwowa een backup maken, een backup maken vankopia zapasowa exemplaar, afdrukkopiować exemplaar, afdrukkopiować awaryjnie (zawartość pamięci) exemplaar, afdrukkopiować egzemplarz verveelvoudigen, multiplicerenkopiować tablicę bitów exemplaar, afdrukkopiował verveelvoudigen, multiplicerenkopnąć schoppen, trappenkopniak schoppen, trappenkopnięcie schoppen, trappenkopuła koepelkopuła koepelkopułą koepelkopycie hoefkora boomschors, schorskoralik kraalKoran Korankorą boomschors, schorsKorea KoreaKoreańczyk Koreaanskoreański Koreaanskorek kurkkorek prop, stekker, plug, stop, stopmiddelkorek uliczny kurkkorek uliczny prop, stekker, plug, stop, stopmiddelkorekta drukproefkorepetytor opvoeden, onderwijzenkorespondować corresponderenkorespondował corresponderenkorkociąg kurketrekkerkorkociąg spinnenkorodować corroderen, aantasten, bijten

korona bekronen, kronenkorona (słoneczna) bekronen, kronenkoronacja bekroning, kroningkoronacją bekroning, kroningkoroną bekronen, kronenkoronce kantkoronka kantkoronka (na karcie dziurkowanej) kantkoronować bekronen, kronenkorporacja vakvereniging, corporatie, gildeKorsyka Corsicakort het hof maken, vrijen, scharrelenkorycie krib, drenkbak, trog, eetbak, bakkorygować juist, correct, goedkorytarz baan, gang, overloop, rijstrookkorytko vaart, kanaal, wijk, grachtkoryto krib, drenkbak, trog, eetbak, bakkorzeń aanslaan, wortel schietenkorzeń palowy aanslaan, wortel schietenkorzystać aanwending, toepassingkorzystny goedgezind, toegenegen, gunstigkorzyści) aftappenkorzyść pré, voordeelkorzyść pré, voordeelkorzyść aannemen, huren, aanwervenkorzyść acquest, aanwinst, buit, prooikos merel, gietelingkosa zeiskosą zeiskosić maaienkosmonauta astronaut, ruimtevaarderkosmyk aan de grond lopen, strandenkostce enkelkostce derde macht, dobbelsteen, blokkostium klederdracht, dracht, gewaad, costuumkostium kąpielowy badpakkostka enkelkostuchą bansheekosz ben, korf, slof, mandkosz na śmieci ben, korf, slof, mandkoszary schuur, barak, loods, keetkoszary kazernekoszcie aanklacht, beschuldigingkoszcie onkosten, kostenkoszmar angstdroom, nachtduivel, incubuskoszmarny afgrijselijkkoszmarny nachtmerrieachtigkoszt kosten

koszt onkosten, kostenkoszt własny onkosten, kostenkosztach vertering, besteding, uitgaafkosztorys schatten, begroten, waarderen, taxerenkosztowny waardevol, kostbaarkosztowny kostbaar, dierbaar, lief, duur, waardkoszula overhemdkoszula (męska) overhemdkoszula nocna nachtjaponkoszula nocna (męska) nachthemdkoszulą overhemdkoszyk ben, korf, slof, mandkoszykówce basketballkoszykówka basketballkoś maaienkości do gry fijnhakkenkościelny kerkkościelny kerkelijk, geestelijkkościół kerkkościół bedehuis, kerk, kerkgebouwkość schonk, bot, knok, beenkość fijnhakkenkość słoniowa ivoorkleurig, ivorenkość szczękowa kakement, kaakkot kattekopkotara overgordijn, gordijn, scherm, doekkotek katjekotek kut, vulvakotlecie fijnhakkenkotlecie ribstuk, kotelet, karbonade, ribkotlet ribstuk, kotelet, karbonade, ribkotlina vallei, dalkotwica ankerkotwica (telegraficzna) ankerkotwiczenie ankerkowadełko aambeeld, aanbeeldkowadła aambeeld, aanbeeldkowadło aambeeld, aanbeeldkowal smid, ijzersmidkowboj cowboykoza sik, geit, bokKoziorożec SteenbokKoziorożec (gwiazdozbiór) Steenbokkozodój geitenmelker, nachtzwaluwkoźla skóra een geintje makenkoźlę een geintje makenkożuch dierevel, vel, huid, pels, vachtkółka rol, cilinder

kółko samonastawne (takie Castorkpi gorden, aangespen, aangorden, omgordenkpiarz plagenkpić bespotten, spotten, honenkpienie bespotten, spotten, honenkpiną aanfluitingkpiny aanfluitingkrab krabkracie geknars, gekraskracz krassenkradzież diefstal, ontvreemdingkrainą aan land gaan, landenkrainą gewest, gebied, streek, regiokraj platteland, open veldkrajać beeldhouwen, uithakken, uithouwenkrajobraz landschapkrajobraz landschapkrajowy binnenlands, inheems, inlandskrajowy ingeboren, aangeborenkrakać krassenkraksą ongeluk, accident, ongevalkran kraan, tap, tapkraankran aanborenkraniec uiterst, extreem, ergst, bovenmatigkrańcowo allemachtigkrańcowy uiterst, extreem, ergst, bovenmatigkrasnoludek gnoom, aardmannetjekrasomówstwo retoriek, rederijkerskunstkraść achteroverdrukken, verdonkeremanenkraść sluipenkrata open haard, haard, haardstedekratce traliehek, afrastering, hek, roosterkrawat das, stropdaskrawat stropdas, daskrawca cloaca, zinkput, rioolkrawiec kleren makenkrawiec męski kleren makenkrąg kring, cirkelkrąg spoel, klos, bobineKrąg kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedkrąg cewka spoel, klos, bobinekrążek schijf, discus, grammofoonplaat, plaatkrążek broodje, bolletje, kadetje, kadetkrążenie omloop, circulatie, roulatiekrążyć circuleren, in omloop zijn, rondgaankrążyć kruisen (van schip), kruisenkrążyć (po wodzie) circuleren, in omloop zijn, rondgaankreator duivelskunstenaar, tovenaar

kreatura wezenkrecie molkreda krijtkredą krijtkredens kastkredens kastkredyt rekening, contokredyt creditzijde, tegoed, krediet, creditkredyt wyraz uznania creditzijde, tegoed, krediet, creditkrem vlakrem do golenia vlakremacja lijkverbranding, crematie, verassingkremacją lijkverbranding, crematie, verassingkremować (spalać martwe ciało) cremeren, verassenkres beperken, begrenzen, beknottenkresce vislijn, snoer, sim, hengelsnoerkreska aanhalen, strelen, liefkozen, aaienkreska ukośna afkrakenkreślak hokkret molKreta Kretakrew bloedkrewetce garnaalkrewetka garnaalkrewny betrekking, omgang, verbandkrewny verwant, familielidkręgle bowlingkręgosłup wervelkolom, spin, ruggegraatkrocz schrijdenkroi beeldhouwen, uithakken, uithouwenkrok treden, schrijden, stappen, lopenkrok lopen, stappen, treden, schrijdenkrok iteracji lopen, stappen, treden, schrijdenkrok w bok lopen, stappen, treden, schrijdenkrokodyl krokodillenkrokus krokuskromce moot, plak, snede, schijf, filetkromka moot, plak, snede, schijf, filetkronice kroniekkronika kroniekkronikarz chroniqueur, kroniekschrijverkropce neus, punt, piek, tip, top, spitskropce logerenkropka punt, stip, spikkel, oogkropka periode, tijdvakkropka dziesiętna neus, punt, piek, tip, top, spitskropka pozycyjna punt, stip, spikkel, oogkropka znak interpunkcyjny punt, stip, spikkel, oog

kropkować punt, stip, spikkel, oogkropla druppel, waterdruppelkropla w morzu druppel, waterdruppelkroplą druppel, waterdruppelkroplówka druipen, droppelen, druppelenkrosno draaibank, draaischijfkrosno weefgetouwkrosta puistje, pukkelkroście puistje, pukkelkrowa koekrową koekrój knippatroon, patroonkról dam, lady, jonkvrouw, vrouwkrólestwa koninkrijkkrólestwo koninkrijkkrólestwo rijk, staatkrólewski plechtstatig, statig, majestueuskrólewski vorstelijk, koninklijkkrólewski vorstelijk, koninklijkkróliczek konijntjekrólik konijntjekrólik konijnkrólowa lady, dam, vrouw, jonkvrouwkrólować bestuur, heerschappij, bewindkrólową lady, dam, vrouw, jonkvrouwkrótki kortstondig, kortkrótki slip, slipjekrótki kortkrótki korte broek, kniebroek, broekkrótki opis programu kortkrótkie streszczenie abstract, afgetrokkenkrótkowzroczny kippig, kortzichtig, bijziendkrótkowzroczny (dosł. i w przen.) kippig, kortzichtig, bijziendkrtań strottehoofdkruchy knapperig, croquantkruchy knapperig, croquantkrucyfiks crucifix, kruisbeeldkruczy raafkruk raafkruszyć kruimel, broodkruimelkruszyć się kruimel, broodkruimelkrwawić bloed aftappen, aderlatenkrwawy bloedig, bloedendkrwawy rood, blozendkrwiożerczy moordziek, moordlustigkrwisty zeldzaam, ongemeen, schaarskrykiet krekel, kriekKrym Krim

kryminalny misdadig, snood, crimineelkrynolina rok, vrouwenrokkryształ kristalhelder, kristallenkryształ o sieci regularnej płaskocentrycznej

kristalhelder, kristallen

kryształowy kristalhelder, kristallenkryta ciężarówka bestelauto, bestelwagenkryty basen zweminrichting, zwembadkrytycyzm beoordeling, kritiek, aanmerkingkrytyczny kritiek, hachelijkkrytyka beoordeling, kritiek, aanmerkingkrytykować beoordelen, kritiseren, keurenkryzys crisiskrzaczaaste (brwi) harig, ruig, ruigharigkrzak heester, struikkrzak struik, heesterkrzcie afkeurenkrzem na szafirze (struktura) saus, sop, juskrzemień kiezelsteen, kiezel, keisteenkrzepki robuust, hecht, potig, fors, fermkrzesło zorgenstoel, armstoelkrzesło stoelkrzesło bujane zorgenstoel, armstoelkrzesło bujanes lub wyłącznik biegunowy stoelkrześle stoelkrzew struik, heesterkrzewy) snoeienkrzyczeć gieren, schreeuwen, roepen, joelenkrzyk gieren, schreeuwen, roepen, joelenkrzykliwy luidruchtig, rumoerig, lawaaierigkrzykliwy snibbig, bitskrzywa zdyskretyzowana kromme, bocht, curvekrzywą kromme, bocht, curvekrzywda blessure, wond, kwetsuur, verwondingkrzywdą kwetsen, letsel toebrengenkrzywdą blessure, wond, kwetsuur, verwondingkrzywdą onjuist, foutief, verkeerdkrzywdzenie nadeligkrzywdzić kwetsen, letsel toebrengenkrzywiczny bouwvallig, gammel, aftandskrzywić ombuigen, buigen, doorbuigenkrzyż kruisen, over elkaar slaankrzyżak kruisen, over elkaar slaankrzyżować frustrerenkrzyżować się kruisen, over elkaar slaankserografia fotokopiekserograficzny xerografischksiądz pastoor, geestelijke, pastor

książce boekksiąże prins, vorstksiążeczka boekje, libretto, operatekstksiążeczka czekowa chequeboekjeksiążę hertogksiążę prins, vorstksiążka boekksiążka adresowa adresboekksiążka kucharska adresboekksiążka telefoniczna paperback, ingenaaid boek, brochureksiążka w papierowej okładce boekksiążka w papierowej okładce paperback, ingenaaid boek, brochureksiążkowy boekksięga aangevenksięgarnia boekwinkel, boekenwinkelksięgarz boekhandelaarksięgowego boekhoudkundige, accountantksięgowość accountancyksięgowość boekhouding, boekhoudenksięgowy boekhoudkundige, accountantksięgozbiór boekerij, bibliotheekksiężna koningsdochter, prinsesksiężniczka koningsdochter, prinsesksiężyc maanksiężycowy maan-, lunairksiężycowy lunatic maan-, lunairkształcić dresseren, kweken, grootbrengenkształcić instruerenkształt formeren, vormen, aangaankształt czcionki formeren, vormen, aangaankształt znaku w czcionce vormen, formeren, aangaankształtować formeren, vormen, aangaankto hetwelk, wie, dat, welke, welk, diekto ma lekki sen een of ander, een of andere, enigkto zajął drugie miejsce enig, een of andere, een of anderktokolwiek een of ander, enig, een of anderektoś een of ander, enig, een of anderektoś enig, een of andere, een of anderktoś een of ander, een of andere, enigktoś zajmujący (miejsce aanwezigektóre hetwelk, wie, die, dat, welke, welkktóry hetwelk, wie, die, dat, welke, welkktóry zajmuje się głównie lub wyłącznie podkowami i podkuwaniem koni)

hetwelk, wie, dat, welke, welk, die

których użytkownik uległ awarii ouderloosku aan, tegen, voor, tot, bij, naarku pamięci noordenku pamięci noorden

ku wschodowi verzendenKuba Cubakubek kopje, kopkubek kan, kruikkuca hurken, in elkaar duikenkucanie in elkaar duiken, hurkenkucharz kokenkuchence kachel, ovenkuchni keuken, kookgelegenheidkuchnia keuken, kookgelegenheidkucyk ponykufer borst, boezemkuglarz jongleurkukiełka marionetkukułka koekoekkukurydza eksteroog, eelt, likdoornkukurydza mais, maïskukurydzą eksteroog, eelt, likdoornkukurydzą mais, maïskula krukkula armatnia kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedkulawy mank, kreupel, hinkendkulą krukkulić się hurken, in elkaar duikenkulić się in elkaar duiken, hurkenkulisty rondekulka punktor kogelkulka gradu hagelkorrel, hagelsteenkult cultus, eredienst, vereringkult adoratie, aanbiddingkultowy cultus, eredienst, vereringkultura beschaving, beschavenkultura cultuur, teelt, beschaving, bouwkulturalny ontwikkeld, geleerdkulturą cultuur, teelt, beschaving, bouwkultywował bebouwen, bewerken, kwekenkumpel parenkumpel maat, makker, kameraad, kornuitkumulować accumuleren, ophopen, opeenhopenkunszt kunstkup aankopenkupą boel, drom, menigte, hoop, massakupca zakenman, handelaar, koopmankupca neringdoende, winkelierkupiec afnemer, koper, klantkupiec zakenman, handelaar, koopmankupna koop, inkoop, aankoopkupno koop, inkoop, aankoop

kupon bon, voucher, kaartje, couponkupon (np. premiowy) bon, voucher, kaartje, couponkupować aankopenkupować koop, inkoop, aankoopkupuwać aankopenkura kippevlees, kipkuracja behandelen, curerenkuracja kuur, behandelingkuracjusz patiënt, ziekekurancie galmen, aflopen, kleppen, beierenkurą kippevlees, kipkurczak kippevlees, kipkurczę kippevlees, kipkurczyć się ineenkrimpen, ineenkronkelenkurek kraan, tap, tapkraankurek zamykający haankurier afgezant, bode, gezantkuropatwa patrijskuropatwą patrijskurs tracé, route, leergang, cursus, koerskurs titel, kop, onderschrift, graadkurs waluty stand, klasse, klaskursor cursorkursor wyboru cursorkursować circuleren, in omloop zijn, rondgaankurtka jasje, colbert, buiskurtka dwurzędowa jasje, colbert, buiskurtyna overgordijn, gordijn, scherm, doekkurtyną overgordijn, gordijn, scherm, doekkurwa naaien, neukenkurz stofkurzawą drijfzandkurzyć stofkusić verleiden, verlokken, weglokkenkusić in verzoeking brengen, bekorenkuszący lekker, aanlokkelijkkuszenie aanvechting, temptatie, verleidingkuś verleiden, verlokken, weglokkenkuś in verzoeking brengen, bekorenkuzyn nichtkuźnia smedenkwadracie vierkantkwadrans buurt, wijk, stadswijkkwadrat vierkantkwakać bedrieger, charlatan, kwakzalverkwakanie bedrieger, charlatan, kwakzalverkwakier Quaker-kwalifikacja bevoegdheid, kwalificatie

kwalifikacją bevoegdheid, kwalificatiekwartał buurt, wijk, stadswijkkwartał term, vaktermkwas zuurkwas o wysokim stężeniu zuurkwaskowaty sluwkwaśny zuurkwaśny zuurkwatera główna hoofdkwartierkwatery buurt, wijk, stadswijkkwestia aangelegenheid, ding, affaire, zaakkwestia kwestie, vraag, navraagkwiat bloemkwiat bloesemkwiat bloemkwiat z rodziny compositae bloemkwiecie bloesemkwiecień grasmaand, aprilkwit voor voldaan tekenen, kwiterenkwitnący fleurig, bloeiendkwitnąć bloemkwitnąć bloesemkwitnąć fanfarekorps, fanfarekwitować voor voldaan tekenen, kwiterenkwocie tal, aantal, getalkwocie somma, som, bedrag, totaal, summakwota tal, aantal, getalkwota somma, som, bedrag, totaal, summakwota jednopensowa stuiver, pennyl. mn. <cactuses> lub <cacti>) kaktus cactusl.mnoga nawias okrągły kramp, nietje, klamp, haakjel.mnoga parentheses nawias okrągły kramp, nietje, klamp, haakjelaboratorium laboratoriumlać sauzen, gieten, stortregenenlać afranselenlać się opspatten, verspuiten, stuivenladacznicą hoer, lichtekooi, prostituéeladny genoeglijk, behaaglijk, aangenaamlaguna lagune, kustmeerlaguną lagune, kustmeerlaik leek, niet-ingewijdelak schoensmeer, schoencrèmelakier verlakken, lakkenlakier (bezbarwny) verlakken, lakkenlakier bezbarwny verlakken, lakkenlakować zeehond, zeerob, roblalą tonnetje, poplalka tonnetje, pop

lament weeklagen, steen en been klagenlamentować weeklagen, steen en been klagenlamentować rouwenlamentował weeklagen, steen en been klagenlampa lamplampa elektronowa schuif, kleplampa elektronowa zawór schuif, kleplamparcie luipaard, panterlampart luipaard, panterlampą lamplampka lamplansować promoveren, bevorderenlapsus terugvallenlarum herrie, leven, rumoer, ophef, lawaailarwa larvelas woud, boslaska belemmeren, afsluiten, afdammenlaska staf, stoklaska suikerrietlata zomerlatać aanvliegenlatać przed oczami aanvliegenlatać przed oczami zwemmen, drijvenlatarce fakkel, toorts, flambouwlatarka fakkel, toorts, flambouwlatarni lantaarnlatarnia lantaarnlatarnia morska vuurtoren, lichttoren, vuurbaaklatarnik aansteker, vuurmakerlateks latexlatka jaarlato zomerlatorośl wijnstok, wingerdlatorośl nakomelingschap, kroost, zaadlatryna latrinelaur laurier, lauwerlawa lava-lawina lawinelawiną lawinelawirować circulerend, in omloopląd aan land gaan, landenlądować aan land gaan, landenlądowanie daling, landinglądowanie (samolotu) daling, landinglecieć aanvliegenleckja leslecz maar, dochleczenie kuur, behandeling

lecznica kliniekleczniczy helend, medicinaal, geneeskundigleczyć behandelen, curerenleczyć genezen, beter maken, helenleczyć beter maken, genezen, helenleczyć behandelen, curerenledwie kwalijk, nauwelijks, amperledwie amper, kwalijk, nauwelijksledwo amper, nauwelijks, kwalijkledwo amper, kwalijk, nauwelijkslegalizować getuigen, certificerenlegalny wettig, wettelijk, gewettigd, legaallegenda legende, volksoverleveringlegendarny legendarischlegendą legende, volksoverleveringlegią legioenlegion legioenlegislacją rechtlegitymować identificeren, vereenzelvigenlegumina spellej trechterlejek trechterlek dope, drogerij, drug, kruidlek medicijn, artsenij, geneesmiddellekarski helend, medicinaal, geneeskundiglekarstwa dope, drogerij, drug, kruidlekarstwo dope, drogerij, drug, kruidlekarstwo beter maken, genezen, helenlekarz doctorlekarz medicus, dokter, arts, geneesheerlekceważenie nonchalance, nalatigheidlekcja leslekcją leslekki aansteken, doen ontbranden, aanmakenlekkoatleta atleetlekkoatletyka sportlekkostrawny aansteken, doen ontbranden, aanmakenleksykon automatyczny glossariumleksykon zautomatyzowany glossariumlemoniada limonadelemoniadą limonadelen vlaslenistwa luiheidlenistwo luiheidlenistwo ai, luiaardleniwiec ai, luiaardleniwy luileniwy lui

lennik vazal, leenmanlenno leengoed, leenlepiej beterlepik terenlepki vochtiglepszy opperste, prevalent, superieurlepszy (zobacz <good>) beterleszcz bramsemleśny houtletarg doffe onverschilligheid, lethargieletni zoel, lauwletni lekko ciepły zoel, lauwlew leeuwlewa strona omgekeerd, averechts, tegengesteldlewarek vijzel, dommekracht, kriklewy linker-, linkslewy ukośnik linker-, linksleżakowanie kruidenleżance divan, Turkse staatsraad, rustbankleżeć liggenlękać się kwartelLiban Libanongebergte, Libanonliberalny liberaal, vrijzinnigliberał liberaal, vrijzinniglica het hoofd biedenlicencja vergunning, licentielichtarz kandelaar, blakerlicował behoren, horen, betamen, passenlicytacja auctie, afslag, mijn, vendu, veilinglicytator vendumeester, afslager, veilingmeesterlicytować auctie, afslag, mijn, vendu, veilingliczba tal, aantal, getalliczba aantal, getal, talliczba całkowita heel, geheelliczba dziesiętna zmiennopozycyjna majoorliczba poza zakresem och, ach, oh, ahliczba rzeczywista proportioneel, evenredigliczba zmiennoprzecinkowa tal, aantal, getalliczba zmiennoprzecinkowa rekenen, cijferenliczba zwojów aantal, getal, talliczbowy nummer, cijferliczebnik aantal, getal, talliczebnik nummer, cijferliczebność onbekrompenheid, overvloedliczenie in aanmerking komen, meetellenliczniejszy (zobacz <many>) meerlicznik meter, metrum, versmaatliczyć calculeren, rekenen, berekenen

liczyć meten, berekenenliczyć in aanmerking komen, meetellenliczyć aantal, getal, talliczyć (<on sb> na kogoś) aantal, getal, talliczyć na meten, berekenenliczyć na in aanmerking komen, meetellenliczydło telraam, abacuslider gebieder, chef, aanvoerder, baaslidze bond, liga, verbondliga bond, liga, verbondlikier likeurlikier alcohol, drank, alcoholische dranklikwidować afwikkelen, liquideren, opheffenlikwidować (się) afwikkelen, liquideren, opheffenlikwidować się afvoeren, elimineren, uitschakelenlilia lelielilią lelieliman baai, inham, kreeklimicie beperken, begrenzen, beknottenlimit beperken, begrenzen, beknottenlimit czasu odpowiedzi beperken, begrenzen, beknottenlimit liczby sesji beperken, begrenzen, beknottenlina holownicza vislijn, snoer, sim, hengelsnoerlina holownicza lijntje, koord, snoer, koorde, lijnlingwista taalkundige, linguïst, taalgeleerdelingwistyczny taal-, taalkundiglinia vislijn, snoer, sim, hengelsnoerlinia autowa hobbylinia łącze linia programu vislijn, snoer, sim, hengelsnoerliniał liniaallinijka liniaallinijka (do rysowania) onder de knie krijgen, meester wordenlinijka z podziałką aanslaglinijka z tabulatorami liniaallink editor linkerlinka kabel, troslinka/lina holownicza trekkenlinoleum vloerzeil, linoleumlipa kalklipą kalklipca juli, hooimaandlipiec juli, hooimaandliryczny tekstlis vosLisp lispelenlist zendbrief, epistel, brieflist polecający geloofsbrieflist przewozowy zendbrief, epistel, brief

list uwierzytelniający zendbrief, epistel, brieflista uitlisten, een lijst makenlista aangevenlista związana uitlisten, een lijst makenlistek vel, bladlistek brochure, paperback, ingenaaid boeklistonosz postbeambte, postbodelistonosz postbode, brievenbestellerlistopad november, slachtmaandlistopadowy november, slachtmaandlistowia loof, gebladerte, bladertooilistwa latliszaj herpesliść vel, bladlitania litanielitanią litanielitera zendbrief, epistel, brieflitera z zendbrief, epistel, briefliteracki letterkundig, litterair, literairliteral woordelijk, letterlijkliterał woordelijk, letterlijkliterał boole'owski woordelijk, letterlijkliteratura letterkundig, litterair, literairliteratura litteratuur, literatuur, letterkundeliteraturą litteratuur, literatuur, letterkundeliteraturoznawstwo letterkundig, litterair, literairliterować spellenliterować znaczyć spellenliterowy woordelijk, letterlijklitość schade, iets betreurenswaardigslitr literliturgia liturgieLitwa Litouwenlitwin Litouwslizać likkenLizbona Lissabonliż likkenlniany linnenlocie vlucht, vliegtochtloczek krullenloczek slotlodowaty ijzig, ijskoud, ijs-lodowca gletsjerlodowiec gletsjerlodówka koelkast, koelcellody ijsco, ijs, consumptie-ijs, ijsjelogice logicalogiczny logisch

logika logicalogika formalna logicalogika matematyczna logicalogika ujemna logicalogika większościowa logicalojalnie werkelijk, wezenlijklojalny getrouw, trouw, loyaal, trouwhartiglok krullenlokacją plaats, oord, lokaliteit, ruimtelokal plaats, oord, lokaal, pleklokalizacja plaats, oord, lokaliteit, ruimtelokalizować situeren, leggen, plaatsenlokalny plaatselijk, lokaallokalny obszar danych plaatselijk, lokaallokator aanwezigelokator huurderlokomotywa locomotieflokomotywa motorischlokomotywą motorischlokować situeren, leggen, plaatsenLondyn Londenlord graaflord lordlord (jako tytuł) lordlornetka kijker, binocle, toneelkijkerlos lotsbestemming, bestemming, lotlos kavel, perceellosowy toevallig, incidenteellosowy dowolny incidenteel, toevalliglosowy dowolny toevallig, incidenteellot vlucht, vliegtochtlot vliegloteria loterij, verlotingloterią loterij, verlotinglotne piaski drijfzandlotnia hang-gliderlotnictwa vliegwezen, aviatiek, luchvaartlotnictwo vliegwezen, aviatiek, luchvaartlotnik vlieger, aviateur, vliegenierlotnik strooibiljetlotnik binnenbrengen, loodsenlotniska vliegveld, vlieghavenlotnisko vliegveld, vlieghavenlotnisko luchthavenlotos lotus, rolklaverloża (teatr.) boksenlód ijsje, ijsco, ijs, consumptie-ijslśniący glanzend, lumineus, briljant

lub grijs, grauwlub ofLUB wykluczające ofLUB wyłączające oflubić hoe, bij wijze van, voor, als, totlubić słodycze hoe, bij wijze van, voor, als, totluce opening, bres, gapinglucie soldeer, soldeersellucyfer Luciferlud volklud lieden, volk, lui, mensenludność bevolkingludowy volkludowy populair, getapt, veelgeliefdludzie lieden, volk, lui, mensenludzki menselijkludzki menselijk, humaanludzkość mensdom, mensheidlufa ton, vat, fustluka een bres slaan, een bres slaan inluka loos, ledig, leeg, lens, holluka w świadomości wit, blanco, oningevuld, blanklukier glacélukier syntaktyczny suikerLuksemburg Luxemburgluksus weeldeartikel, luxeartikelluksusowy luxueus, weelderigluksusowy weelderig, luxueuslunch twaalfuurtje, lunchlunecie sterrenkijker, telescoop, verrekijkerlusterka afspiegelenlustro afspiegelenlut soldeer, soldeersellut srebrowy soldeer, soldeersellutego sprokkelmaand, februarilutni luitlutnia luitlutować soldeer, soldeersellutować lut soldeer, soldeersellutowie soldeer, soldeerselluty sprokkelmaand, februariluz uitvoeren, spelen, voorspelenluźno losjesluźny mul, rulluźny kawałek mul, rullżyć beledigen, krenken, affronterenłabędź zwaanłach vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flard

łachman vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flardłacina Latijnsłaciński Latijnsład aanvoeren, commanderen, bevelenładny genoeglijk, behaaglijk, aangenaamładny vriendelijk, beminnelijk, aardigładować laarsładować aanklacht, beschuldigingładować (system) ladenładować do pamięci pobieranie verkrijgen, behalen, buit makenładować szuflą scheppen, opscheppenładunek goederen, carga, ladingładunek aanklacht, beschuldigingłagodnie zachtjes, voorzichtigłagodność zachtaardigheidłagodność mildheid, zachtaardigheidłagodność zachtheid, mildheid, zachtaardigheidłagodność zachtheid, malsheid, weekheidłagodny liefelijk, zoet, zachtłagodny gracieus, bevallig, sierlijkłagodny vriendelijk, voorkomendłagodny goedertieren, schappelijk, lankmoedigłagodny zachtheid, malsheid, weekheidłagodny zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardigłagodny zoet, zacht, liefelijkłagodny (klimat) vriendelijk, voorkomendłagodzić verdunnen, verzwakkenłagodzić harden, temperen, stalenłagodź omleggen, omschakelen, overschakelenłajdak boef, ellendeling, schavuit, ploertłakomy begerig, happig, belust, gretigłamać afbrekenłamać (się) breuk, gotisch lettertypełamać zabezpieczania (w szczególności usuwać blokady przed nielegalnym użyciem programu)

barst

łamigłówka puzzel, raadselłamliwy breekbaar, broosłania achterstełańcuch ketting, ketenłańcuch znaków ketting, ketenłańcuch znaków mieszanych ketting, ketenłańcuch znaków mieszanych koorde, stemband, snaarŁapa haakje, klamp, nietjełapa poot, onderbeen, beenłapać aanfloepen, aanflitsen, aangaanłapą poot, onderbeen, beenłapówce bederven, verbasteren, omkopen

łapówka bederven, verbasteren, omkopenłasica wezel, marterłasicą wezel, marterłaska gunst, genadigheid, begunstigingłaska sierlijkheidłaska Gratiełaskotać kriebelen, kietelenłaszt voorgaand, verleden, voorafgaandłaszt blijvend, aanhoudendłata lap, lapwerk, ingezet stukłatać lap, lapwerk, ingezet stukłatka lap, lapwerk, ingezet stukłatwizna bries, trilgrasłatwo met gemak, allichtłatwo wpadający w złość met gemak, allichtłatwopalny brandbaarłatwość użytkowania meegaandheid, volgzaamheid, gedweeheidłatwowierny lichtgelovigłatwy licht, vlot, makkelijkłatwy handelbaar, inschikkelijkłatwy do zagrania licht, vlot, makkelijkława oskarżonych dokława przysięgłych bank, zitbankława przysięgłych juryławą bank, zitbankławica bankławka bank, zitbankławka szkolna lezenaar, lessenaarłazience badhuis, badkamer, badplaatsłazienka badhuis, badkamer, badplaatsłaźnia bad, badkuipłące grasland, weiland, beemd, weide, weiłącze samenhang, verbindingłącze monteren, zettenłącze ATM monteren, zettenłącze odbiorcze samenhang, verbindingłącze typu "backhaul" samenhang, verbindingłącze wsteczne monteren, zettenłączenie w pary skręcanie wiązek parowych (przewodów)

lassen, wellen

łącznie samen, tezamen, bijeen, ineenłącznik bewerkerłącznik vislijn, snoer, sim, hengelsnoerłącznik obwodów drukowanych trekharmonika, accordeonłączność transmisja communiquéłączność zdalna communiquéłączny inclusiefłączówka aansluiting

łączówka łącznik aansluitingłączyć zich aaneensluiten, aansluitenłączyć samenvoegen, verbinden, combinerenłączyć verbinden, aan elkaar vastmakenłączyć echtpaar, echteliedenłączyć wijzerplaatłączyć zich aansluiten, lid worden, toetredenłączyć aansluitingłączyć monteren, zettenłączyć konsolidować samenvoegen, verbinden, combinerenłączyć (się) vermengen, mixen, temperen, mengenłączyć n wiązanie samenvoegen, verbinden, combinerenłączyć się zich aansluiten, lid worden, toetredenłączyć się lassen, wellenłączyć zestawiać układać (arkusze książki) kolacjonować (porównywać teksty) sortować (wydrukowane kartki)

bijeenbrengen, aaneenvoegen

łączyć złączyć scalić mieszać samenvoegen, verbinden, combinerenłądować ladenłąka grasland, weiland, beemd, weide, weiłeb geleiden, de weg wijzen, leidenłechtać kriebelen, kietelenłgać liggenłkać snikkenłodydze schrijdenłodydze boomstam, stamłodyga schrijdenłodyga opslaanłodyga trzon rdzeń boomstam, stamłokcia elleboogłokieć elleboogłom koevoet, hefboom, spaakłona boezem, borstłona baarmoederłono baarmoederłono (osoby siedzącej) klotsen, plassen, kabbelen, klapperenłopacie scheppen, opscheppenłopat pek, stoot, steek, schoppen, prikłopata scheppen, opscheppenłopata woelen, spitten, gravenłopatka (wirnika kling, lemmer, lemmetłopatka kość schouderbladłopatka wirnika kling, lemmer, lemmetłoskot afdrogen, kletteren, afranselenłosoś zalmłoś elandłoś amerykański elandłotewski Lets

łotr rotzak, schoelje, ploert, loederŁotwa LetlandŁotysz Letsłowić aanfloepen, aanflitsen, aangaanłowić na wędkę hoekłowić ryby vissenłożko perk, bed, tuinbed, bloemperkłożyska nageboortełożysko perk, bed, tuinbed, bloemperkłożysko (techn.) lagerłożysko kulkowe kloot, kogel, bolłódka boot, schuitłódź boot, schuitłódź żaglowa boot, schuitłój talg, kaarsvet, reuzel, smeer, talkłóżka ledikantłóżko perk, bed, tuinbed, bloemperkłóżko kinderbedłóżko piętrowe perk, bed, tuinbed, bloemperkłudzić się begoochelen, illusies wekken bijłuk toog, boogłuk boog, toogłuk termoelektronowy boog, toogłup buitłup beetnemen, pakken, beetkrijgenłupać barstłupać (np. orzechy) splinterłupież roosłupina orzecha schil, dop, schors, schaalłupiną scheepsromp, bodem, romp, cascołupki leiłusce schil, dop, schors, schaalłuska schild, rugschild, schaalłuskać scheepsromp, bodem, romp, cascołuskać schillen, afpellen, jassenłydka kalfłyk mondvol, hapłyk aperitief, borrelłyk resorberen, opslorpen, slurpenłyk slikken, doorslikken, inslikkenłykać slikken, doorslikken, inslikkenłysy kaal, kaalhoofdigłyżce pollepelłyżeczce theelepeltjełyżeczka theelepeltjełyżeczka do herbaty theelepeltjełyżka pollepelłyżka do butów schoenlepel, schoenhoorn

łyżwa schaats, glijmiddelłza vaneenscheuren, doorscheurenłza gescheurdmach machmachać gebaren, wuiven, zwaaienmachinalny werktuiglijk, zelfwerkend, automatischmachlojce aanwensel, hebbelijkheidmacica baarmoedermacierz gietvorm, matrix, matrijsmacierz matryca gietvorm, matrix, matrijsmacierzysty ouder, moedermaciorą uitzaaienmacka antenne, voelhoorn, spriet, ramacocha stiefmoederMadonna Madonnamadonną MadonnaMadryt Madridmagazyn pakhuis, magazijn, warenhuismagazyn kolorów opslaanmagazyn kolumn blad, krantmagazyn pocztowy pakhuis, magazijn, warenhuismagazyn wiadomości winkelmagazynek patroon, kardoesmagia toverkunst, magiemagia magisch, toverachtigmagiczny toverkunst, magiemagiczny magisch, toverachtigmagik goochelaarmagister onder de knie krijgen, meester wordenmagistrala verbinding, combinatiemagistrala szybka autobusmagistrala szybka grote weg, verkeerswegmagnes magneetmagnesować magnetiserenmagnetofon magnetofoon, bandrecordermagnetyczny magnetischmagnetyzm magnetismemahomatanin mohammedaan, islamiet, moslimmahometański mohammedaan, islamiet, moslimmaj mogenmaj bloeimaand, meimajaczyć krankzinnig zijnmajątek goed, boerderij, landgoed, bezittingmajątek spul, stof, goedje, substantiemajestacie statigheid, verhevenheidmajestat statigheid, verhevenheidmajestatycznie iść oprijlaan, opritmajestatyczny plechtstatig, statig, majestueus

major majoormajówce uitstapje, excursie, tocht, trip, toermajstrować pottenbakkermajtek vijzel, dommekracht, krikmajtki onderbroekmajtki (damskie) onderbroekmak papavermakabra griezelig, engmakabryczny eng, griezeligmakabryczny ijselijk, afschuwelijkmakaron macaronimakiecie modellerenmakieta modellerenmakijaż schmink, blanketsel, make-upmakler makelaarmakler giełdowy makelaarmakrela makreelmaksimum maximum-, maximaalmaksymalna szybkość snelheidsgrensmaksymalny maximum-, maximaalmaksymalny spits, punt, top, tip, neus, piekmaksymą sententie, zinspreuk, spreukmalał verminderen, afnemenmalał inkorten, verminderenmalaria koortsmalaria oerwoud, jungle, rimboemalaria malariamalarstwa schildering, doek, schilderijmalarstwo schildering, doek, schilderijmalarz schilder, verver, huisschildermaleć afdraaien, verlagenmaleć verminderen, afnemenmaleńki propperig, minuscuul, klein, minuskuulmalina framboosmaliną framboosmalować verven, kleuren, schilderenmalował verven, kleuren, schilderenmalowidło schildering, doek, schilderijmalowniczy schilderachtig, pittoresqueMalta MaltaMaltańczyk Maltezermaltański Maltezermaltretować gescheldmało weinigmało tego neen, geen, nee, nietmało znany weinigmało znany obscuur, onbekend, donkermałpa aap

małpa aapmałpa bezogonowa aapmałpa człekokształtna aapmałpa człekokształtna aapmałpą aapmałpi aapachtigmały minder, minmały gering, karig, min, luttel, kleinmały min, klein, luttel, gering, karigmały wieden, schoffelenmały sygnał min, klein, luttel, gering, karigmałych rozmiarów zbity compact, dichtmałż mosselmałżeństwa huwelijk, echt, echtverbintenismałżeństwo huwelijk, echt, echtverbintenismałżonce echtgenote, eega, gemalin, vrouwmałżonek gemaal, eega, echtgenoot, manmałżonek eega, echtgenote, man, echtgenootmam erop nahouden, hebbenmamą mummiemamrocz morren, brommen, mompelen, mummelenmamrotać morren, brommen, mompelen, mummelenmamrotanie morren, brommen, mompelen, mummelenmamusia mammie, ma, mamma, mammamusia mammie, mam, ma, mammamamusia mummiemandacie volmacht, mandaat, lastbriefmandarynka mandarijn (vrucht)mandat volmacht, mandaat, lastbriefmandat biljet, plaatsbewijs, kaartjemanewr rangeren, manoeuvrerenmanewr manoeuvreren, rangerenmanewrować rangeren, manoeuvrerenmanewrować manoeuvreren, rangerenmanewrował manoeuvreren, rangerenmangusta mungo, ichneumon, mangoestmania obsessiemanicure manicurenmaniera trant, wijze, maniermanierą trant, wijze, maniermanifestacja demonstratie, vertoning, bewijsmanifestacja (uczuć) pralen, paraderen, prijken, pronkenmanifestować demonstreren, vertonenmanifestować laten blijken, manifesterenmanipulator drążkowy peddelen, door het water plassenmanipulator kulowy kattekopmanipulować oor, kruk, handvat, hengsel, klinkmanipulować omgaan met, manipuleren, hanteren

manipulował omgaan met, manipuleren, hanterenmankiet manchetmanko kastekort, deficit, tekortmanuskrypcie handschrift, manuscript, kopijmanuskrypt handschrift, manuscript, kopijmapa bitmapmapa landkaart, kaartmapa alokacji (pamięci) landkaart, kaartmapa bitowa bitmapmapa przydziału landkaart, kaartmapa schemat wykres landkaart, kaartmapa termiczna landkaart, kaartmapą landkaart, kaartmapce strekking, bedoeling, plan, doelmaralista moralist, zedenmeestermarca lentemaandmarca tippelenmarca maartmarca lopen, marcherenmarchew peen, wortelmarchewce peen, wortelmarchewka peen, wortelmargaryna margarinemargaryną margarinemargines kant, marge, randmargines na spad kant, marge, randmargines zewnętrzny kant, marge, randmarionetce marionetmarionetka marionetmarka merken, tekenenmarmolada jam, moes, marmelademarmur pilletjemarnie ellendigmarnotrawstwa verklungelen, opmaken, verdoenmarnotrawstwo verklungelen, opmaken, verdoenmarnować verklungelen, opmaken, verdoenmarny goedkoopMaroko MarokkoMars Marsmarsz lentemaandmarsz tippelenmarsz maartmarsz lopen, marcherenmarszczyć rimpelen, fronsenmarszczyć (się) verfomfaaien, kreukelen, frommelenmarszczyć się ondulerenmarszrucie reisplan, route, tracé, baanvlakmartwić verdriet doen, bedroeven, beproeven

martwić beduusd, bedremmeld, beteuterdmartwić bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgenmartwić się verdriet doen, bedroeven, beproevenmartwić się bezorgd zijn, zich bekommeren, zorgenmartwy doods, dodelijkmartwy sezon doods, dodelijkmarynacie pekelen, inleggen, zouten, inmakenmarynarce jasje, colbert, buismarynarce marine, zeemachtmarynarka jasje, colbert, buismarynarka handlowa jasje, colbert, buismarynarka wojenna jas, overjasmarynarka wojenna marine, zeemachtmarynata pekelen, inleggen, zouten, inmakenmarynować pekelen, inleggen, zouten, inmakenmarzec lentemaandmarzec tippelenmarzec maartmarzec lopen, marcherenmarzenia dromen, mijmerenmarzenie mijmering, gedroom, gemijmermarzł vriezenmarzyć dromen, mijmerenmarża kant, marge, randmasa omvang, bestek, groottemasa achtergrond, grond, bodem, ondergrondmasa drom, massa, hoop, menigte, boelmasa gliniana mops, mopshondmasakra moordpartij, bloedbadmasakrą moordpartij, bloedbadmasakrować moordpartij, bloedbadmasaż masserenmasce bemantelen, bewimpelen, maskerenmaselnica karnenmaska bemantelen, bewimpelen, maskerenmaska wprowadzania bemantelen, bewimpelen, maskerenmaskarada maskeringmaskarada IP maskeringmaskaradą maskeringmasła botermasło botermason vrijmetselaarmason vrijmetselaarmason metselaarmasoneria metselwerkmasoński vrijmetselaars-masować knedenmasować masseren

masowy omvang, bestek, groottemasowy drom, massa, hoop, menigte, boelmasowy mord afslachten, slachtenmasywny massiefmaszcie mastmaszerować lentemaandmaszerować tippelenmaszerować maartmaszerować lopen, marcherenmaszt mastmaszyna locomotiefmaszyna machinemaszyna do obliczeń rekenmachine, calculatormaszyna do pisania schrijfmachinemaszyna do szycia naaimachinemaszyna wykorzystywana do budowania oprogramowania

machine

maszyną machinemaszyneria machinerieënmaszynistce typistemaszynistka typistemaszynowy machinemaszynowy mechanisch, werktuiglijkmaszyny prieelmaszyny budowlane constructie, bouw, aanbouwmaszyny elektryczne prieelmaszyny rolnicze akkerbouwmaszyny) trechtermaść vlamaść smeersel, sausmaśladować imiteren, nabootsen, nadoenmat parenmata schaakmat, matmata aangelegenheid, ding, affaire, zaakmata antyelektrostatyczna schaakmat, matmatce ouder, moedermatem. Macierz schablone, patroon, sjabloonmatematyczny wiskundig, mathematischmatematyk mathematicus, wiskundigematematyka wiskunde, mathematicamaterac matrasmateria aangelegenheid, ding, affaire, zaakmaterializować (się) verstoffelijken, materialiserenmaterializował się verstoffelijken, materialiserenmaterialny stoffelijk, materieelmateriał weefselmateriał aangelegenheid, ding, affaire, zaakmateriał dingen, spullen

materiał do robienia worków kunstmateriał podłogowy doordringend, fel, guur, bijtendmateriał podłogowy stoffelijk, materieelmateriał wybuchowy dingen, spullenmateriał wypełniający lakenmatka ouder, moedermatka przełożona abdismatni valstrik, hinderlaag, arglistmatni slag, valstrik, valmatowy schaakmat, matmatrona intendantematroną intendantematryca gietvorm, matrix, matrijsmatryca schablone, patroon, sjabloonmatryca ostrzy gietvorm, matrix, matrijsmatryca przełączająca gietvorm, matrix, matrijsmatryca rdzeni modelleren, boetserenmatrycować schablone, patroon, sjabloonmazać smeren, sauzen, doorsmeren, besmerenmazaniną smeren, sauzen, doorsmeren, besmerenmaź invettenmące meel, bloemmącić storen, belemmeren, hinderenmądrość wijsheidmądry verstandig, vroed, wijsmąka meel, bloemmąka bloem, meelmąż gemaal, eega, echtgenoot, manmdleć zwakmdleć bezwijmen, bewusteloos rakenmdłości misselijkheid, walging, walg, afkeermdły poesliefmeble huisraad, ameublement, inboedelmeblować leveren, bestellen, afleverenmech mosmechanice mecanicien, werktuigkundigemechanice mechanica, werktuigkundemechaniczny werktuiglijk, zelfwerkend, automatischmechaniczny mechanisch, werktuiglijkmechanik mecanicien, werktuigkundigemechanika mechanica, werktuigkundemechanika statystyczna mechanica, werktuigkundemechanizm actie, handeling, optreden, gedoemechanizm machinerieënmechanizm zegarowy locomotiefmecz lucifermecz bokserski lucifermeczący saai, taai, vermoeiend, melig

meczecie moskeemeczet moskeemedal penning, medailleMediolan Milaanmedycyna medicijn, artsenij, geneesmiddelmedycyna nuklearna medicijn, artsenij, geneesmiddelmedycyna sądowa medicijn, artsenij, geneesmiddelmedyczny helend, medicinaal, geneeskundigmedytować peinzen, mediteren, nadenkenmekce MekkaMeksyk MexicoMeksykanka Mexicaansmeksykański Mexicaansmelancholia weemoedig, droefgeestig, melancholiekmelancholią weemoedig, droefgeestig, melancholiekmeldować aandienen, aankondigen, adverterenmeldunek informeren, berichten, inlichtenmelodia luchtmelodia wijs, wijsje, deun, deuntje, melodiemelodia in een stemming brengen, stemmenmelodią wijs, wijsje, deun, deuntje, melodiemelodramat melodramamelodramatyczny melodramatischmelon meloenmemento aandenken, gedenkschriftmenażer bestuurder, beheerder, administrateurmenażerią dierentuinmenedżer plików intendant, opzichter, meiermennica pepermunt, kruizemunt, muntmennicą pepermunt, kruizemunt, muntmentalny geestelijk, mentaalmenu kaartmenu skrótów kaartmer burgemeester, burgervaderMerkury MercuriusMerkury kwikzilver, kwikmeszek waas, nesthaar, donsmeszek druilen, sluimeren, duttenmet samenkomen, bijeenkomen, vergaderenmetafora beeldspraak, beeld, metafoormetaforą beeldspraak, beeld, metafoormetal metalenmetaliczny metalenmetalowy metalenmetamorfoza (efekt graficzny) vermengen, mixen, temperen, mengenmetamorfozą gedaanteverwisseling, metamorfosemeteor meteorietmeteorologia weerkunde, meteorologie

meteoryt meteorietmetoda methodemetoda systeem, stelsel, bestelmetoda złożona (z metod podstawowych danego obiektu)

bewerking

metodą methodemetodyczny methodisch, schoolsmetodysta methodistischmetr meter, metrum, versmaatmetr meter, versmaat, metrummetra metrometro metrometropolia hoofdstad, metropolis, metropoolmetropolią hoofdstad, metropolis, metropoolmetryczny metriekmetryka metriekmewa zeemeeuw, meeuwmewą zeemeeuw, meeuwmęczarnie doodsangst, doodsstrijd, agoniemęczący saai, taai, vermoeiend, meligmęczennik bloedgetuige, martelaarmęczyć knellen, dringen, persen, drukkenmęczyć kwellen, koeioneren, martelenmędrzec salie, salviamędrzec hinduski salie, salviamęka kwellen, koeioneren, martelenmęska spódniczka szkocka kilt, Schotse rokmęski mannelijkmęski mannelijkmęskoosobowy mannelijkmężczyzna mensmężny flink, braaf, eerlijk, dapper, fermmgiełce damp, floers, nevel, mistmgiełka haarkloven, bedillenmgliste wspomnienie vervagenmglisty mistig, dampig, heiig, neveligmgła nevel, mist, damp, floersmgła damp, floers, nevel, mistmgłą nevel, mist, damp, floersMI mij, memiana benaming, naam, naamwoordmiano benaming, naamwoord, naammianować benoemen, aanstellenmianować commissie, opdracht, boodschapmianowanie benoeming, aanstellingmianowicie namelijk, te weten, in naammiara metriekmiara odległości meten

miara przymiar metenmiarą metenmiarodajny competent, deskundig, bevoegdmiasteczka stad, stadje, plaatsmiasto wereldstad, grote stadmiasto stad, stadje, plaatsmiasto (duże) wereldstad, grote stadmiażdżyć aandrang, toeloop, runmiąższ vleesmiecz slagzwaardmieć erop nahouden, hebbenmieć aspiracje ambiëren, dingen naar, najagenmieć inne zdanie uiteenlopen, verschillen, schelenmieć miejsce gebeuren, aan de hand zijnmieć na myśli gemiddeldmieć nadzieję hopenmieć rozgłos galmen, aflopen, kleppen, beierenmieć skłonność do czegoś geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigenmieć wkład bijdragenmieć zamiar mikken, mikken op, beogen, bedoelenmieć zastosowanie afstemmen, aanpassen, adapterenmieć znaczenie aangelegenheid, ding, affaire, zaakmiednica vont, bekken, kommiedź roodkoperen, koperenmiedź beztlenowa o wielkiej przewodności

roodkoperen, koperen

miejsca plaats, oord, lokaal, plekmiejsce plaats, oord, lokaal, plekmiejsce liggingmiejsce ruimte, lokaliteit, oord, plaatsmiejsce na dysku bewoningmiejsce przeznaczenia zetel, brilmiejsce zakotwiczenia woning, logies, onderkomen, kwartiermiejsce zamieszkania woonplaats, domiciliemiejsce zamieszkania ruimte, lokaliteit, oord, plaatsmiejsce zamontowania graad, stand, status, rangmiejsce zdalne plaats, oord, lokaal, plekmiejsce zmieszkania woonplaats, domiciliemiejsce zmieszkania liggingmiejscowość platteland, open veldmiejscowy plaatselijk, lokaalmiejscowy ingeboren, aangeborenmiejski burger-, stads-miejski civielmiejski stads-, stedelijk, stadsmienia landgoed, boerderij, bezittingmiernik metriekmiernik regel, standaardmaat, norm

miernik zakłóceń meter, metrum, versmaatmierny lauw, onverschilligmierzyć metenmierzyć plechtig, ceremonieel, afgemetenmierzyć meter, metrum, versmaatmiesiąc maandmiesić knedenmiesić ciasto knedenmiesięcznik maand-, maandelijksmiesięczny maand-, maandelijksmieszać karnenmieszać temperen, mengen, mixen, vermengenmieszać temperen, mengen, vermengen, mixenmieszadło peddelen, door het water plassenmieszał bedremmeld, beduusd, beteuterdmieszaniną mengelmoes, mengsel, mengelingmieszanka vermengen, mixen, temperen, mengenmieszanka rozkazów vermengen, mixen, temperen, mengenmieszczuch Filistijnmieszka huizen, resideren, gevestigd zijnmieszka resideren, gevestigd zijn, huizenmieszkać resideren, gevestigd zijn, huizenmieszkanie appartement, flatmieszkanie appartement, flatmieszkanie z utrzymaniem woonplaats, domiciliemieszkaniec inwoner, bewoner, ingezetenemieszkaniec internatu koloniaalmieszkaniec stolicy inwoner, bewoner, ingezetenemiędzy tussenmiędzy tussen, ondermiędzy siedzibami tussen, ondermiędzynarodowy internationaalmiędzynarodówce internationaalmiękki zoet, zacht, liefelijkmiękki gunning, aanbestedingmiękki powrót karetki zoet, zacht, liefelijkmiękki programowalny zoet, zacht, liefelijkmiękko zachtjes, voorzichtigmięsa vleesmięsień spiermięso vleesmięśnia spiermięta pepermunt, kruizemunt, muntmigać knipogen, knipperen, pinkenmigać flitsen, flikkeren, glorenmigawce luikmigawka luikmigdał amandel

migdałek amandelmight> mogę mogenmight> mogę bloeimaand, meimigocz flikkeren, flakkerenmigotać knipogen, knipperen, pinkenmigotać flikkeren, flakkerenmigotać uitvoeren, spelen, voorspelenmigotanie flikkeren, flakkerenmigotanie obrazu flikkeren, flakkerenmijać inhalenmika mica, glimmermikrob microbemikrofilm microfilmmikrofon microfoonmikroskop microscoopmikstura mengelmoes, mengsel, mengelingmila bond, liga, verbondmila mijlmila (1609.344m) mijlmilą mijlmilczano stil, stilzwijgend, zwijgendmilczący stil, stilzwijgend, zwijgendmilczący stom, sprakeloosmilczący nogmilczenie bedaard, stil, rustig, kalmmile widziany feestelijk inhalenmilimetr millimetermilion miljoenmilitaria militairmilitarny militairmilusi aanhaligmiłosierdzie naastenliefde, menslievendheidmiłosny beminnen, houden van, liefhebbenmiłość droefheit, hartzeer, beproevingmiłość beminnen, houden van, liefhebbenmiłość od pierwszego wejrzenia beminnen, houden van, liefhebbenmiłośnik vriendin, vrijster, geliefde, minnaresmiłośnik sztuk pięknych virtuoosmiłujący pokój vreedzaam, vredelievendmiły aangenaam, behaaglijk, genoeglijkmiły waard om van te houdenmiły beminnenswaardig, beminnelijk, liefmiły zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardigmiły genoeglijk, behaaglijk, aangenaammiły genoeglijk, aangenaammimo niettegenstaande, in weerwil vanmimo wszystko niettegenstaande, in weerwil vanmimo że ofschoon, al, hoewel, alhoewel, wel

mimo że niettegenstaande, in weerwil vanmimowolny ongewild, onopzettelijkmina aanzien, air, schijn, aanblikmineralny mineraalminerał mineraalmini rok, vrouwenrokminimalny miniem, minimaalminimum miniem, minimaalminister minister, bewindsmanMinister Spraw Wewnętrznych minister, bewindsmanministerstwa ministerieministerstwo departementministerstwo ministerieministerstwo kantoorministerstwo skarbu schatMinisterstwo Wojny ministerieminowanie mijnbouwminus min, minusminuta minuutmiodowy miesiąc huwelijkswekenmiotła veger, bezemmiotłą veger, bezemmiód honingmiód pitny honingmiraż luchtspiegeling, fata morganamiriada myriadeMisa vont, bekken, kommisja bericht, boodschapmisja missie, opdracht, zendingmisją missie, opdracht, zendingmisjonarz missionaris, zendelingmiska vont, bekken, kommiska olejowa vont, bekken, kommistrz artiest, kunstenaarmistrz meester, grootmeester, maëstromistrz onder de knie krijgen, meester wordenmistrz intelektu kampioen, titelhouder, voorvechtermistrzowski onder de knie krijgen, meester wordenmistyczny mystiekmistyczny mystiekmistyfikacja puzzel, raadselmistyfikacja fopperij, bedotterij, mystificatiemistyfikować beduvelen, beetnemen, bedottenmistyfikował beduvelen, beetnemen, bedottenmistyk mystiekmistyk mystiekmisunderstood misvatten, verkeerd begrijpenmiszkaniec aanwezige

mit mythemitenka handschoenmitologia mythologiemitologią mythologiemitra mijtermityczny mythischmleczarnia zuivelfabriek, melkinrichtingmleczka melkmleć fijnhakkenmleć/siekać mięso fijnhakkenmleko melkmłocie hamerenmłodociany pubermłodosć jeugdigheid, jeugdmłodość jeugdigheid, jeugdmłodszy aankomend, beginnendmłodszy urzędnik aankomend, beginnendmłodszy wiekiem aankomend, beginnendmłody beginnend, aankomendmłody człowiek borst, jongeling, jongeheermłodzieniec pubermłodzieniec jeugdigheid, jeugdmłodzież jeugdigheid, jeugdmłot hamerenmłot (drewniany) hamerenmłotek hamerenmłócić afranselenmłócić dorsen, afrossen, afranselenmłyn molenmłynarz molenaar, muldermnemonik mnemonischmnemonika mnemonischmnich monnikmniej minder, minmniejszość minderheids-mniejszy minder, minmniemać vermoeden, gissenmniemać menen, geloven, houden voormniszce kloosterzuster, nonmniszka kloosterzuster, nonmnożyć in overvloed aanwezig zijnmnożyć multipliceren, vermenigvuldigenmnożyć się veelvoudmnożyć się multipliceren, vermenigvuldigenmnóstwo aggregatie, aggregaatmnóstwo hoop, boel, drom, massa, menigtemnóstwo ophopen, opeenhopen, accumulerenmnóstwo massa, drom, hoop, menigte, boel

mobilizować (się) mobiliserenmobilny kod los, mobiel, beweegbaar, roerendmoc doordrukkenmoc heerschappij, macht, mogendheidmoc przetwarzania aanpassingsvermogenmoc użyteczna aanpassingsvermogenmoc zbioru heerschappij, macht, mogendheidmocarstwo heerschappij, macht, mogendheidmocno vastenmocno pal, stevigmocno hardmocny machtigmocny krachtig, geducht, sterk, fiks, strafmocny hecht, fors, potig, ferm, robuustmocodawcą hoofd-, voornaamstemocować się worstelen, spartelen, zich aftobbenmocował fixeren, bevestigen, bepalenmocz pies, urine, pismoczary broek, moer, moeras, draslandmoczyć steilmoczyć się in de week zetten, weekmaken, wekenmoczyć się natmoda mode, modus, wijsmodel modellerenmodel Luv ruimte, bestek, wereldruim, spelingmodelka modellerenmodem modemmodernizować moderniserenmodernizował moderniserenmodlić się biddenmodlitwa gebedmodlitwą gebedmodny in de mode, modieus, mode-, in zwangmodrzew lork, lariks, lorkeboommodulator-demodulator modemmoduł dodatkowy ontstekingsbuis, bougiemoduł zarządzania pamięcią podręczną ARP

ontstekingsbuis, bougie

modyfikacja afstelling, instellingmodyfikować opmaken, redigeren, opstellenmodyfikować wijzigen, modificerenmodyfikować (np. program) wijzigen, modificerenmodyfikował wijzigen, modificerenmodystka modiste, modemaakstermogę inblikkenmogę mogenmogę bloeimaand, meimogiła graf, groeve

moje de mijne, het mijnemokry vochtigmola landingsplaats, aanlegplaats, steigermolekułą molecuulmolo landingsplaats, aanlegplaats, steigermolo wal, perron, kaai, kade, aanlegplaatsmoloch Molochmoment oogwenk, moment, ogenblik, telmomentalnie onmiddellijk, dadelijkMonako Monacomonarcha monarch, vorstmonarcha oppermachtig, soeverein, oppermachtigmoneta munt, penning, geldstukmoneta pięciocentowa (US) munt, penning, geldstukMongolia Mongoliëmongolski Mongoolmongolski MongoolsMongoł MongoolMongoł Mongoolsmonitor pralen, paraderen, prijken, pronkenmonitor afluisterenmonitorować bedwingen, betomen, beteugelenmonitorować afluisterenmonolog alleenspraak, monoloogmonopol alleenhandel, monopoliemonopolizować accapareren, opkopenmonotonna harówka routine, sleurmonotonny monotoon, saai, eentonigmonstrualny monsterachtig, gedrochtelijkmonstrum rotbeest, mormelmontaż samenscholingmontaż vergadering, zittingmontaż powierzchniowy betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijkmonter mecanicien, werktuigkundigemontować vergaderen, samenkomen, bijeenkomenmontował vergaderen, samenkomen, bijeenkomenmontował opmaken, redigeren, opstellenmontowanie afstemmen, aanpassen, adapterenmontowanie monteurmontując betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijkmonumencie gedenkteken, monumentmonumentalny monumentaalmoped bromfietsmoralist moralist, zedenmeestermoralitecie zedelijkheid, moraliteitmoralność zedelijkheid, moraliteitmoralny zedenkundig, moreel, zedelijkmorał zedenkundig, moreel, zedelijk

morałach zedenkunde, moraal, zedenleermoratorium moratorium, surséancemord moorden, vermoordenmorda muil, bekmorderca moordenaarmordercą moordenaarmorderstwo moorden, vermoordenmordować slachten, afslachtenmordować moorden, vermoordenmorela abrikoosmorelą abrikoosmorena gruiswal, morenemorfem morfeemmorfina morfinemorfina morfinemorfiną morfinemorfologią morfologiemormon mormoonsmorze zeemosiądz geelkoper, messingmoskit muskietMoskwa Moskoumoskwianin Moskovitischmost brug, commandobrugmost drzewa częściowego luchtbrugmost zwodzony brug, commandobrugmostek brug, commandobrugmostek pomiarowy brug, commandobrugmoszcz horen, dienen, behoren, moetenmotel motelmotłoch geboefte, grauw, canaille, gespuismotocykl motor, motorfietsmotocyklista motorrijdermotor locomotiefmotor bazy danych motormotorówka motorbootmotoryzacyjny motormotoryzować motoriserenmotoryzował motoriserenmotyka schoffelmotyl vlinder, kapelmotyw aanleidingmotywacją aanleidingmotywy graficzne onderwerp, stof, thema, aproposmowa taalmowa tongmowa wymijająca rede, redevoering, speech, oratiemozaice mozaïek

mozaika mozaïekmozaika (fotoelektronowa) mozaïekmoździerz mortier, vijzelMoźdźierz mortier, vijzelmoże mogelijkerwijs, misschien, mogelijkmoże misschien, mogelijkerwijs, mogelijkmoże być misschien, mogelijkerwijs, mogelijkmożesz mogenmożesz bloeimaand, meimożliwie misschien, mogelijkerwijs, mogelijkmożliwość mogelijkheidmożliwość wyboru języka bekwaamheid, kundigheidmożliwość wyposażenie dodatkowe bekwaamheid, kundigheidmożliwość zamontowania w stojaku mogelijkheidmożliwy bestaanbaar, mogelijkmożliwy do pomyślenia acceptabel, aanvaardbaar, aannemelijkmożliwy do zdegradowania bestaanbaar, mogelijkmożność incidenteel, toevalligmóc inblikkenmój de mijne, het mijnemój mijn, m'nmól uiltje, uil, nachtvlindermów praten, sprekenmówić powoli spreken, pratenmówić przez nos spreken, pratenmównicą tribune, leiding, podiummózg hersenen, brein, hersensmózgownicą kop, krop, hoofdmóżdżek (potrawa) hersenen, brein, hersensmroczny dom, simpel, onnozel, flauwmroczny naargeestig, troosteloos, sombermroczny obscuur, onbekend, donkermrok schemer, schemerdonker, halfdonkermrożonki vleesmrożony bevrorenmrówce miermrówka miermrównik owadożerny ssak afrykański aardvarkenmróz vorstmruczeć murmelen, murmelen (v. beekje)mruganie flikkeren, flakkerenmrużyć knipogen, knipperen, pinkenmsza drom, massa, hoop, menigte, boelmścić się wraakmucha aanvliegenmucha vliegmucha domowa aanvliegenmuchą aanvliegen

Muhamed Mohammedmulacie mulattinmultiplekser veelvoudmultiset tas, zakmulti-set tas, zakmuł muiltje, slof, muilmumia mammie, ma, mamma, mammumia mummiemundur tuniekmundur uniform, tenuemur muur, wandmur ogniowy muur, wandmurować mortier, vijzelmurowany bakstenen, stenenMurzyn neger-, zwartmurzyński neger-, zwartmusieć horen, dienen, behoren, moetenmusieć nodig hebben, hoeven, behoeven, moetenmuskularny spier-muskuł spiermusnąć grazen, weidenmusowanie schuimend, schuimachtig, mousserendmusujący schuimend, schuimachtig, mousserendmuszelce schild, rugschild, schaalmuszkiecie musketmuszla schild, rugschild, schaalmusztarda mosterdmusztardą mosterdmuślin mousseline, neteldoekmutacja mutatiemutacją mutatiemuzą muzemuzeum museummuzułmanin mohammedaan, islamiet, moslimmuzułmanin islamiet, moslim, mohammedaanmuzułmański mohammedaan, islamiet, moslimmuzyce muziekmuzyczce in een stemming brengen, stemmenmuzyczny muziek-, muzikaalmuzyk speelman, muzikant, musicusmuzyka muziekmuzyka jazzowa jazzmuzyka kameralna muziekmuzykalny muziek-, muzikaalmuzykologia muziekwetenschapmy wij, ons, wemycie głowy szamponem het haar wassenmyć uitwassen, wassen, de was doen

myć szamponem het haar wassenmydlić się zeepmydła zeepmydło zeepmylić się dwalen, een fout makenmylny fout, onjuist, verkeerd, foutiefmysz muismyszka muismyśl idee, benul, begrip, denkbeeldmyśl przewodnia afspiegeling, weerglansmyśl przewodnia gedachtemyśleć geloven, van mening zijn, achtenmyśliwego jagermyśliwy jagermżawka motregenenmżyć motregenenn beheerder, administrateurn assemblern acht, attentie, aandachtn aard, karakter, geaardheidn ontsnappen, ontkomen, ontgaann indexerenn linkern leden, aanhangn treksluiting, rits, ritssluitingna gedurende, onder, terwijl, staandena korte tijd, even, eventjesna te, tot, jegens, op, om, metna klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigdna aan, opna (bardzo krótką) chwilę klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigdna (czymś) te, tot, jegens, op, om, metna (kimś in, binnen, per, tena boku afgezonderd, afzonderlijkna boku wereldwijdna całym świecie wereldwijdna czatach maagna czele daarvoor, eerder, vooraan, indertijdna dobre i złe daarbeneden, benedenna dole in het buitenlandna dole bodem, achtergrond, ondergrond, grondna dziobie aftreden, met pensioen gaanna gorącym uczynku bovenna górze lucht-, met lucht gevuld, bovengrondsna kogoś verontwaardigdna kotwicy over, overheen, aan de overkant vanna których gra się uderzając palcami) vertrouwd, betrouwbaarna niepełnym etacie jammer, jammer genoeg, helaas

na nowo van voren af aan, nogmaals, opnieuwna nowo przeliczać van voren af aan, nogmaals, opnieuwna nowo przetłumaczyć afgelegen, achteraf, verna odległość in het algemeen, doorgaansna osobę afgezonderd, afzonderlijkna pewniaka wel degelijk, vast, bepaald, zekerna piechotę bovenna podstawie aan boordna pokład aan boordna pokładzie aan boordna pół noordenna pół noordenna przełaj daarvoor, eerder, vooraan, indertijdna przodzie daarvoor, eerder, vooraan, indertijdna statku aan boordna statku gelukkigna uboczu afgezonderd, afzonderlijkna uwięzi op, omhoog, naar boven, opwaartsna wprost oostenna wprost oriëntna wprost oriënt, oostenna zachód zonsondergangna zakupy itp) zwykle połączone z rozrzutnym wydawaniem pieniędzy

eeuwig, voor eeuwig

na zawsze daarbuiten, buiten, uiterlijkna zewnątrz daarbuiten, buiten, uiterlijkna zewnątrz buitenna zewnątrz naar buiten, eruit, buitenwaartsna żądanie gedurende, onder, terwijl, staandena życzenie aan, opnabawić się (choroby) verbintenis, contractnabić invullen, dempen, spekken, vullennabierać een geintje makennabierać accepteren, aannemen, aanvaardennabierać (<on sb> kogoś) opdringen, forcerennabój kogelnabój patroon, kardoesnabrzeże wal, perron, kaai, kade, aanlegplaatsnabrzeże kade, wal, aanlegplaats, kaai, perronnabycie acquisitienabyć buit maken, verkrijgen, behalennabyć koop, inkoop, aankoopnabytek acquisitienabyty aangeleerdnabywać buit maken, verkrijgen, behalennabywać aangeleerdnabywca afnemer, koper, klantnabywca afnemer, cliënt, klant

nabywca klant, koper, afnemernachylać (się) geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigennachylenie graad, mate, trapnachylenie aanvechting, lust, zin, neigingnachylenie helling, glooiingnachylenie znaków (w czcionce) aanvechting, lust, zin, neigingnacierać aangrijpen, aantasten, aanvallennacieranie aanstrijken, wrijven, uitwrijvennacięcie inspringennacinać inspringennacisk accentueren, beklemtonennacisk nadruk, klemnacisk ciśnienie accentueren, beklemtonennaciskać neerdrukken, deprimerennaciskać persnaciskać aanduwennaciskać prasa persnacjonalizacja naastingnacjonalizować nationaliseren, naastennaczelnik aanvoerder, baas, gebieder, chefnaczelny wódz aanvoerder, baas, gebieder, chefnaczynia gliniane (i porcelanowe) aardewerknaczynia stołowe aardewerknaczynie schotel, schaalNaczynie pot, foedraal, bak, doos, etui, kokernad benoorden, ten noorden vannad lucht-, met lucht gevuld, bovengrondsnad rzeką benoorden, ten noorden vannadać coś komuś nationaliseren, naastennadajnik afzender, verzendernadal nognadarzyć się gebeuren, aan de hand zijnnadawać coś nationaliseren, naastennadawać przez radio draadloze, radionadawać skrośnie (artykuł do grup dyskusyjnych)

uitstralen

nadawać ważność geldig verklarennadawanie się geschiktheidnadawca afzender, verzendernadawca (przesyłki) aanplakbiljet, plakkaat, affichenadawca wiadomości afzender, verzendernadbieg afmatten, afbeulen, afjakkerennadbrzeże wal, perron, kaai, kade, aanlegplaatsnadchodzić aankomen, belanden, arriverennadciągać aanvliegennadejście bezorging, aanvoernadepnąć lopen, stappen, treden, schrijdennadęty afgemeten, plechtig, ceremonieel

nadir voetpunt, nadirnadmienić gewag maken van, noemen, vermeldennadmiernie excessief, buitensporignadmierny uitbundig, copieus, abundant, rijknadmierny extreem, buitensporig, excessiefnadmierny buitennissig, buitensporignadmierny buitensporig, extreem, excessiefnadmierny ruch w sieci buitensporig, extreem, excessiefnadmuchać houw, flap, slag, mep, klapnadmuchiwać opblazennadmuchiwać opgeschroefdnadmuchiwanie inflatienadprzyrodzony geestelijknadrzędny onder de knie krijgen, meester wordennadrzędny opperste, prevalent, superieurnadtlenek waternadto overigens, trouwensnadużycie gescheldnadużycie v nadużywać gescheldnadużywać gescheldnadużywać afbeulen, afjakkeren, afmattennadużywać (<sth> czegoś) gescheldnadużywanie gescheldnadwyżka surplusnadymać (się) opblazennadziać coś spietsennadzieja hopennadzorca inspecteur, revisornadzorca systemu stewardnadzorować verzaken, nalaten, uitlatennadzorować controleren, checken, aflezennadzwyczajne (wydanie) afgezonderd, afzonderlijknadzwyczajnie bijzondernadzwyczajnie allemachtignadzwyczajny buitengewoon, bijzondernadzwyczajny opmerkelijk, merkwaardignafta lampolienafta olie, petroleumnaftalina naftaleennaganą afkeuren, wraken, verwerpennagi hoekvormig, hoekignagi onopgesmukt, bloot, naakt, onbedektnagi naakt, onopgesmukt, onbedekt, blootnaginać ombuigen, buigen, doorbuigennaglący brandend, spoedeisend, dringendnaglący dringend, brandend, spoedeisendnagle abrupt, kortaf, botwegnagle ineens, plotseling, opeens

nagle się wydostać ineens, plotseling, opeensnagła potrzeba crisisnagłówek hoofd, rubrieknagłówek titel, kop, onderschrift, graadnagłówek inscriptienagłówek pliku hoofdstuk, chapiter, kapittelnagłówek podstawowy vaan, dundoek, vlagnagłówek uwierzytelnienia titel, kop, onderschrift, graadnagły kortaf, bruusk, abrupt, bot, steilnagły plotselingnagły przypływ wody kortaf, bruusk, abrupt, bot, steilnagość naaktheidnagrać uploadennagroda prijs, premienagroda vergelden, lonen, terugdoen, belonennagrodzić vergelden, lonen, terugdoen, belonennagromadzenie meeting, samenkomst, bijeenkomstnagromadzić accumuleren, ophopen, opeenhopennagromadzić agglomeraatnagrywać discus, plaat, grammofoonplaat, schijfnagrywać (na taśmę) met een band omgevennagrzać gloed, vuurnaiwny lichtgelovignaiwny ongekunsteld, naïef, argeloosnajada najade, waternimfnajada się najade, waternimfnajazd invasie, invalnajbardziej meest, hoogstnajbliższy naast, eerstkomendnajczęściej zadawane pytania overwegend, merendeels, grotendeelsnajechać binnenvallen, binnenrukkennajechać aanrijden, voorrijdennajechać (kraj) binnenvallen, binnenrukkennajemca huurdernajeżdżać binnenvallen, binnenrukkennajlepiej bestnajlepiej eer, lievernajlepszy bestnajlepszy afknottennajlepszy (zobacz <good>) bestnajmniej minstnajmniejszy minstnajmniejszy wspólny mianownik minstnajmować aannemen, aanwerven, hurennajniższy poziom voetpunt, nadirnajniższy punkt voetpunt, nadirnajpierw eerstenajwidoczniej klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaar

najwidoczniej duidelijk, heldernajwiększa ilość meest, hoogstnajwyraźniej klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaarnakarmić eten, bikken, gebruiken, vretennakaz bevelnakaz rechtnakaz borg staan voor, garanderennakaz sądowy aanschrijving, schriftelijk bevelnakaz urzędowy dicterennakazać bevelen, aanvoeren, commanderennakleić kleven, vastkleven, aanhangennaklejać aanhechtsel, affixnaklejka sluitzegel, stickernakład uitgaaf, druk, uitgave, editienakład invoernakładać aanwenden, doorvoerennakładać opdringen, forcerennakładać imponerend, indrukwekkendnakładać restrykcje ścieśniać beknotten, beperken, begrenzennakładka overlappennakładka nakładkować overlappennakłaniać opruien, opstoken, agiteren, ophitsennakłaniać do przestępstwa besluiten, afleiden, concluderennakłaniający do przestępstwa mededader, medeplichtigenakłaniający do przestępstwa medeplichtige, mededadernakłonić opruien, opstoken, agiteren, ophitsennakłonić nauwgezet, nauwkeurig, accuraatnakłonienie do przestępstwa medeplichtigheidnakreślać toelachen, bekoren, aanlokkennakręcany locomotiefnakrętka moernakrycie overlappennakrycie głowy (zwłaszcza kapelusz) hoednakryć dekken, beleggen, toedekken, bedekkennakrywać vlijen, leggen, neerleggennalać sauzen, gieten, stortregenennalegać aandringennalegać aanwakkeren, aanvuren, aansporennalegania aandrangnalepić etykietę label, etiketnaleśnik vlanalewać sauzen, gieten, stortregenennależny bijdrage, contributienależyty betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijknaładować (akumulator) aanklacht, beschuldigingnałożyć opdringen, forcerennałożyć aanduwennałóg ondeugd, gebrek

nam aan ons, onsnamalować beeld, prent, afbeelding, plaatnamaścić smeren, doorsmeren, sauzen, besmerennamawiać overtuigennamiar lagernamiastka peukje, peuknamiętna miłość gloed, vuurnamiętność gloed, vuurnamiętny hartstochtelijknamiot huif, tent, kampeertentnamnażać kuit, viskuit, kikkerdrilnamydlić zeepnamysł nakomertjenamysł afspiegeling, weerglansnamysł gedachtenamyślać się beschouwen, overwegen, nagaannaokoło om ... heen, omtrent, ongeveer, omnaokowiec wetenschapper, geleerdenaostrzyć aanzetten, scherpen, slijpennapad aanvallen, aantastennapad (choroby) oprijlaan, opritnapadać aanvallen, aantastennapadać aangrijpen, aantasten, aanvallennapalić gloed, vuurnaparstek vingerhoed, vingerhoedjenaparzyć aftrekken, zetten, laten trekkennapastliwy agressiefnapastnik aanvallernapastnik aanvallernapastnik aanvallernapastnik voorspeler, aanvallernapastować achtervolgen, najagen, vervolgennapaść agressienapaść aanvallen, aantastennapełniać invullen, dempen, spekken, vullennapełniać odrazą verdringen, weren, terugdringennapełnić (się) invullen, dempen, spekken, vullennapęd oprit, oprijlaannapęd dysku discusnapędowy aanleidingnapędzany ropą dieselmotor, dieselnapięcie spanningnapięcie spanning, voltagenapięcie (elektryczne) spanning, voltagenapięty sterk, fel, intens, intensiefnapis inscriptienapis voorbode, voorteken, tekennapisać neerschrijven, schrijven, uitschrijven

napisany schriftelijknapisu segment procesora segmentowego przedział czasu

moot, plak, snede, schijf, filet

napisu) segment (procesora segmentowego) przedział czasu

moot, plak, snede, schijf, filet

napiwek stortplaatsnapoje alkoholowe drank, alcoholische drank, alcoholnapomknąć zinspelennapomknąć (<to sb zinspelennapomknienie toespeling, zinspelingnapomnienie aanmaning, vermaan, aansporingnapotkać ontmoeten, aantreffennapotykać ontmoeten, aantreffennapój brouwsel, drank, drankjenapój pimpelen, drinken, zuipennapój gazowany pimpelen, drinken, zuipennapój z wyciśniętych cytryn lub pomarańczy

pompoen

naprawa verhelpen, herstellen, reparerennaprawą verhelpen, herstellen, reparerennaprawdę eerlijk, eerzaam, degelijknaprawdę werkelijk, echt, wezenlijknaprawiać nauwkeurig bepalen, determinerennaprawiać lappen, oplappen, boeten, flikkennaprawić nauwkeurig bepalen, determinerennaprawić poprawka lappen, oplappen, boeten, flikkennaprędce gauw, hard, schielijk, in allerijlnaprężenie beklemtonen, accentuerennaprężenie spanningnaprzeciw met, tegenaan, tegen, jegensnaprzeciwko voornaprzeciwko tegenover, aan de overkant vannaprzód daarvoor, eerder, vooraan, indertijdnaprzód langs, naar, blijkens, ingevolgenaprzód voorspeler, aanvallernaprzykrzać się ergeren, verontwaardigennaprzykrzać się belemmeren, storen, hinderennaprzykrzać się komuś ergeren, verontwaardigennarada consult, consultatienarada raadgevend lichaam, raadnarastać opdrijven, verheffen, ophogennarazić na niebezpieczeństwo in gevaar brengennarażać tentoonstellen, belichtennarażać się zich wagen aan, aandurvennarkoza verdoving, anesthesienarodowość nationaliteitnarodowy nationaal, vaderlandsnarodziny geboorte

narośl wasdom, ontwikkeling, groeinarośl rakowata kankernarowisty hatelijk, boosaardig, kwaadaardignarożny kantignarożny accapareren, opkopennaród natie, volknaród lieden, volk, lui, mensennaród jou, aan jou, aan je, jenarracja vertelsel, verhaal, relaas, vertellingnarta skiënnaruszać kwetsen, letsel toebrengennaruszać zondigennaruszenie een bres slaan, een bres slaan innaruszenie zondenaruszenie (np. ochrony) breuk, gotisch lettertypenaruszenie zasad współużytkowania een bres slaan, een bres slaan innaruszyć een bres slaan, een bres slaan innaruszyć een aanslag plegen op, aanrandennarybek bakken, fruitennarysować toelachen, bekoren, aanlokkennarząd orgaannarzeczona bruid, meisje, verloofdenarzeczony bruidegom, verloofde, galantnarzeczony schat, liefje, lief, lievelingnarzekać klagen, zijn beklag doennarzekanie beschuldiging, aanklachtnarzędnik ablatiefnarzędzia programowane automatycznie kamrad, kamwiel, tandrad, tandwielnarzędzie werktuig, middelnarzędzie utilitynarzędzie sprawdzające utilitynarzędzie testujące werktuig, middelnarzędzie wizualne werktuig, middelnarzędzie z interfejsem graficznym użytkownika

werktuig, middel

narzucać opdringen, forcerennarzucać się zich opdringen, zich indringennarzucać się komuś opdringen, forcerennarzut lucht-, met lucht gevuld, bovengrondsnasadka vingerhoed, vingerhoedjenasienie zaadnasłuchiwać aanhoren, beluisteren, luisterennastają afstammen, het gevolg zijn vannastając afkomstignastanie adventnastawiać wstępnie ustalać aanpassen, afstemmen, adapterennastawić aanpassen, afstemmen, adapterennastawienie afstelling, instelling

nastawienie houdingnastąpić po (<sb opvolgen, handelen volgensnastępca nazaat, afstammeling, nakomelingnastępnie naderhand, dan, achteraf, daarnanastępnie ook weer, dus, ergo, tochnastępny naast, eerstkomendnastępny dzień ledennastępny etap ledennastępny przeskok naast, eerstkomendnastępować afwisselendnastępować opvolgen, handelen volgensnastępować kolejno afwisselendnastępować kolejno klaarspelen, doorkomen, slagennastępujące ledennastępujący ledennastępujący naast, eerstkomendnastolatek pubernastroić in een stemming brengen, stemmennastrój gemoedstoestand, moreel, stemmingnastrój geestnasturcja Oostindische kersnasuwać myśl verwarren, betrekken, verstrikkennasycać doortrekken, verzadigennasyp dijk, waterkeringnasypać sauzen, gieten, stortregenennasz onze, onsnasz het onze, de onzenasze het onze, de onzenaszkicować omlijning, omtreknaszyjnik halssnoer, collier, snoer, halskettingnaśladować aapnaśladować imiteren, nabootsen, nadoennaśladowanie navolging, nabootsing, imitatienaświetlać uiteenzetten, toelichtennaświetlać tentoonstellen, belichtennaświetlenie tentoonstelling, expositienatarcie aangrijpen, aantasten, aanvallennatarczywy brandend, spoedeisend, dringendnatchnąć aftrekken, zetten, laten trekkennatchnienie ingevingnatchniony geestelijknative huiswaarts, naar huisnatłok congestie, bloedaandrang, aandrangnatomiast w polszczyznie lepiej oddawać w l. mn.)

informatie

natrafić (<on/upon> sth) na coś toegaan, voortgang hebben, gebeurennatrafić (<upon sth> na coś) incidenteel, toevallignatrafić na coś toegaan, voortgang hebben, gebeuren

natura karakter, geaardheid, aardnaturalizacja naastingnaturalnie van nature, natuurlijk, uiteraardnaturalny natuurlijknaturalny oorspronkelijk, origineelnaturalny juist, gelijk hebbend, gegrondnatychmiast dadelijk, onmiddellijknatychmiast onmiddellijk, dadelijknatychmiastowy moment, oogwenk, ogenblik, telnatychmiastowy nauwgezet, nauwkeurig, accuraatnauczać afwennen, aflerennauczyciel Donnauczyciel onderwijzer, leraar, instructeurnauczyciel onderwijzeres, schooljuffrouw, leraresnauczyciel akademicki onderwijzeres, schooljuffrouw, leraresnauczyć się leren, aanlerennauczyć się na pamięć uit het hoofd leren, van buiten lerennauka wetenschapnauka studienauka zdalna aanwijzing, consigne, instructienaukowiec wetenschapper, geleerdenaukowy akademisch, academischnaukowy wetenschappelijknawa naafnawa boczna naafnawa główna naafnawadniać bevloeien, gieten, begieten, sproeiennawałnica stormnawet gelijk, vlak, effennawias kramp, haakje, klamp, nietjenawias kramp, nietje, klamp, haakjenawias klamrowy kramp, nietje, klamp, haakjenawias okrągły kramp, haakje, klamp, nietjenawias zwykły kramp, nietje, klamp, haakjenawiązywać inrichten, oprichten, stichtennawiedzać spokennawigacja navigatienawigacja dalekiego zasięgu navigatienawijać op een klos winden, winden, spoelennawijać np. taśmę klos, spoel, bobinenawinąć op een klos winden, winden, spoelennawinąć aanschietennawis (odległość między znakiem a punktem początkowym)

lager

nawlekać draad, garennawozić gieren, bemesten, mestennawozić mestnawóz mest

nawóz mestnawóz (sztuczny) drek, ontlasting, drol, keutelnawóz (zwierzęcy) mestnawracać bekerennawyk aanwensel, hebbelijkheidnazista nazistisch, nazi-nazistowski nazistisch, nazi-nazwa benaming, naamwoord, naamnazwa benaming, naam, naamwoordnazwa kwalifikowana benaming, naam, naamwoordnazwa złożona benaming, naam, naamwoordnazwa źródła danych benaming, naamwoord, naamnazwisko benaming, naam, naamwoordnazwisko familienaam, van, achternaamnazywać benaming, naam, naamwoordNeapol Napelsnefryt afjakkeren, afbeulen, afmattennegacja wraken, verwerpennegacja logiczna niet, geen, nee, neennegatyw negatief, clichénegatywny negatief, clichénegocjować handelen, handeldrijven, zaken doennekrolog necrologienektar nectarneofit bekerenneofita bekerenneolityczny Neolithicum, Jongere Steentijdneologizm neologismeneon neon-Neptun Neptunusnerka niernerw zenuwnerwowy slip, slipjenerwowy zenuwachtig, zenuw-, nerveusnetto netto, netto-, net, duidelijkneutralny neutraal, afzijdig, onpartijdignęcący lekker, aanlokkelijknęcący lekker, aanlokkelijknędza verachtelijkheidnędza ellende, misère, narigheid, armoenędzny verachtelijk, nietswaardignędzny jammerlijknędzny belabberd, ellendig, miserabelnękać ergeren, verontwaardigenniańczyć verzorgen, zorgen voor, verplegenniańka verzorgen, zorgen voor, verplegenniby schier, bijkans, haast, bijnaNIC iets

NIC niks, nihil, niets, niemendalnic (w zdaniach przeczących) niks, nihil, niets, niemendalnic nie wiedzący nulnic podobnego nul, nihilnić draad, garenNIE wraken, verwerpennie evenmin, nochnie neen, geen, nee, nietnie niet, geen, nee, neennie bez powodu brandend, spoedeisend, dringendnie chroniony een afschuw hebben van, verafschuwennie cierpiący zwłoki naarstig, vlijtig, nijver, ijverignie dawać spokoju (o myślach) spokennie do pary (np. but) bizarnie do pogodzenia ondoorgrondelijk, onbegrijpelijknie do wybaczenia onderschatten, onderwaarderennie do złamania onderschatten, onderwaarderennie doceniać op een kier staandnie doceniać verzaken, nalaten, uitlatennie dowodzący niczego uitvallen, haperen, stuk gaannie kończący się hekel, afkeer, tegenzin, antipathienie mrówkojad aardvarkennie pamiętać o wraken, verwerpennie podpisany jubelennie przepisowy afslaan, verwerpen, afwijzennie przyjąć schuin, obsceen, schunnignie przyzwyczajony aanhangignie rzucający się w oczy incompleet, onvolledignie tracić czasu incompleet, onvolledignie udać się floppen, in het water vallennie uszczuplony ongewapendnie wypalić vrij, onbezet, leeg, opennie zajęty wit, blanco, oningevuld, blanknie załatwiony aanhangignie zauważony floppen, in het water vallennie zbliżać się uiteenlopen, verschillen, schelennie zważając na niettegenstaande, in weerwil vannie związane niet, geen, nee, neennie związany niet, geen, nee, neennie zwracać uwagi niet, geen, nee, neennieba lucht, hemelniebezpieczeństwa hachelijkheid, gevaarniebezpieczeństwa crisisniebezpieczeństwa toevalligheid, toevalniebezpieczeństwa onraad, nood, perikel, gevaarniebezpieczeństwa kans lopen, op het spel zettenniebezpieczeństwo hachelijkheid, gevaarniebezpieczeństwo onraad, nood, perikel, gevaar

niebezpieczeństwo kans lopen, op het spel zettenniebezpieczny gevaarlijk, link, hachelijkniebezpieczny mijnenveldniebiański hemel-, hemelsniebiański hemels, hemel-niebiańsko hemels, hemel-niebieski blauwniebieski ptak blauwniebiosa lucht, hemelniebo lucht, hemelniebo lucht, hemelnieboszczyk doods, dodelijkniebyły nihil, nulniech laten schieten, laten begaan, latenniechęć tegenzin, hekel, afkeer, antipathieniechęć trotsniechętnie laat, vergevorderdniechętny afkerignieciągły bescheiden, onopvallend, discreetnieciągły hortend, intermitterendnieciekawy vervelendnieczynny doods, dodelijknieczysty morsig, smerig, onrein, vuil, viesnieczysty borstelig, ruigharig, rechtopstaandniedawno recentelijk, de laatste tijdniedawno onlangs, kort geledenniedawno wprowadzony vers, onbedorven, luchtig, frisniedawny luchtig, fris, vers, onbedorvenniedbalstwa veronachtzamenniedbalstwa nonchalance, nalatigheidniedbalstwo nalatigheid, nonchalanceniedbalstwo nonchalance, nalatigheidniedbałość nalatigheid, nonchalanceniedbały nonchalant, nalatig, onachtzaamniedbały onachtzaam, nonchalant, nalatigniedbały nalatig, onachtzaam, nonchalantniedbały onachtzaam, nonchalant, nalatigniedługi kortniedociągnięcie gebrek, afwezigheid, euvel, gemisniedogodność ongemak, ongeriefniedokończony incompleet, onvolledigniedola ellende, misère, narigheid, armoeniedołężny verminkt, gebrekkigniedopałek peukje, peukniedorzeczność onding, absurditeit, ongerijmdheidniedorzeczny dwaas, ongerijmd, onzinnig, absurdniedostatek missen, ontberen, dervenniedostatek gebrek, afwezigheid, euvel, gemis

niedoświadczony vers, onbedorven, luchtig, frisniedoświadczony onervaren, groenniedoświadczony bar, hard, streng, duchtig, strafniedrogi goedkoopniedziela zonneschijnniedziela zondagniedziela Zielonych Świąt Pinksterfeest, Pinksterenniedźwiedź naar buiten brengen, dragenniedźwiedź lagerniedźwiedź aanborenniefortunny ongelukkigeniegramotny ongeletterd, analfabetischniegrzeczny onbeleefd, honds, onheus, lompniegustowny smakeloos, smaakloosnieistotny onverschillig, lauwnieizolowany onopgesmukt, onbedekt, bloot, naaktniejaki ongehuwd, ongetrouwdniejasny dubbelzinnig, dubbelslachtigniejasny onduidelijk, troebel, vaag, duisterniejasny kursor obscuur, onbekend, donkerniejednolity inconsequentniejednoznaczny dubbelzinnig, dubbelslachtigniekompletny incompleet, onvolledigniekonsekwentny inconsequentniekorzystny nadeligniekosztowny goedkoopniektóre een beetje, enigszins, een weinigniektóry een beetje, enigszins, een weinignieletni pubernielojalny onwaarnieludzki dierlijknieludzki onmenselijknieład verwardheid, verwarringnieładny lelijkniemal schier, bijkans, haast, bijnaniemało erg, bijsterniematerialny onverschillig, lauwNiemcy DuitslandNiemiec Duitsniemiecki Duitsniemiły onaardig, honds, nurks, nors, barsniemniej niettemin, desondanksniemniej (jednak) niettemin, desondanksniemniej jednak niettemin, desondanksniemniej jednak niettegenstaande, in weerwil vanniemolę kindniemowa sprakeloos, stomniemowlę kind

niemożliwie onmogelijk, met geen mogelijkheidniemożliwy onbestaanbaar, uitgesloten, onmogelijkniemy sprakeloos, stomniemy sprakeloos, stomniemy terminal sprakeloos, stomnienasycony onlesbaarnienawidzić verafschuwen, een afschuw hebben vannienawiść vijandschap, animositeit, vijandigheidnienawiść hatennienormalność afwijking, abnormaliteitnienormalny abnormaalnieobecność afwezigheid, absentie, mangelnieobecny verstrooidnieobecny afwezige, wegblijvernieobecny leeg, vrij, open, onbezetnieobecny (proces) verstrooidnieoczekiwany plotselingnieodłączny aangeboren, ingeborennieodparty onweerstaanbaarnieodzowny onontbeerlijk, onmisbaarnieokrzesany bizarnieomal schier, bijkans, haast, bijnanieparzysta (liczba) bizarnieparzysty bizarniepełnoletni kindniepełnoletniość minderheids-niepewność geweifel, hapering, aarzelingniepewny discutabel, twijfelachtig, dubieusniepewny aanvechtbaar, betwistbaarniepiśmienny ongeletterd, analfabetischniepoczytalny bezetene, gek, krankzinnigeniepodzielny atoom-, atomairniepodzielny (chem.) elementairniepojęty ondoorgrondelijk, onbegrijpelijkniepokaźny onbeduidend, beuzelachtig, luizigniepokoić ergeren, verontwaardigenniepokoić belemmeren, storen, hinderenniepokoić aan de scharrel zijn, fladderenniepokoić zich opdringen, zich indringenniepokoić się onveilig makenniepokojący bang, bezorgd, beducht, ongerustniepokojący vermakelijk, leuk, amusantniepokojem ongerust, bezorgdniepokój aangelegenheid, belangniepokój herrie, rel, roerigheid, getierniepokój storingniepoprawny verkeerd, onjuist, fout, misnieporadny plomp, log

nieporozumienie misverstandnieporuszony gevestigd, vast, stevig, hechtnieporządek janboel, disorde, rommel, rotzooinieporządek moes, brij, papnieporządny borstelig, ruigharig, rechtopstaandniepotrzebny onnodigniepowodzenie schade aanrichten, schadenniepowodzenie ongelukniepowtarzalny uniek, enigniepozorny vlakteniepożądany laakbaar, afkeurenswaardignieprawdopodobny ongelofelijk, onaannemelijknieprawdopodobny verrassendnieprawdziwy loos, bedrieglijk, dubbelhartignieprawdziwy onwaarnieprawidłowość afwijking, abnormaliteitnieprawidłowy abnormaalnieprzenikliwy ondoordringbaarnieprzeparty onweerstaanbaarnieprzepuszczalny ondoordringbaarnieprzerwanie achtereen, achtereenvolgensnieprzerwany onafgebroken, doorlopendnieprzetworzony grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, crunieprzyjaciel vijandnieprzyjazny vijandelijk, vijandignieprzyjemny afschuwelijknieprzyjemny onaardig, honds, nurks, nors, barsnieprzystępny verwijderd, ververwijderd, vernieprzytomny buiten kennis, bewusteloosnieprzyzwoity schuin, obsceen, schunnignierafinowany grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, crunieregularność verwardheid, verwarringnierozdzielny całkowitoliczbowy onaangetast, ongeschonden, integraalnierozstrzygnięty aanhangignieruchomy roerloos, bewegingloos, onbeweeglijknieruchomy nogniesamowity eng, griezeligniesamowity bizarnieskomplikowany vlaktenieskończenie tot in het oneindigenieskuteczny misluktniesłychany anoniem, naamloosniesmaczny ijselijk, afgrijselijkniesmaczny smakeloos, smaakloosniespodzianka betrappen, verrassen, snappenniespodziewanie eensklaps, onverwachtsniespokojny bang, bezorgd, beducht, ongerustniespokojny aalwarig, aalwaardig, gemelijk

niespójny inconsequentniesprawność uitvallen, haperen, stuk gaanniesprzeczność consequentie, gevolgniestandardowy usance, gewoonte, gebruikniestaranny nonchalant, nalatig, onachtzaamniestaranny onachtzaam, nonchalant, nalatigniestety o wee, helaasniestety jammer, jammer genoeg, helaasniestrawność indigestie, slechte spijsverteringniestrawność slechte spijsvertering, indigestieniesubordynowany oproerig, opstandigniesystematyczny buitensporig, extreem, excessiefnieszczęście verachtelijkheidnieszczęście droefheit, hartzeer, beproevingnieszczęście ziekte, kwaal, aandoeningnieszczęście leed, verdriet, smartnieszczęście ongeluknieszczęśliwie jammer, jammer genoeg, helaasnieszczęśliwy verachtelijk, nietswaardignieszczęśliwy ongelukkigenieszczęśliwy ongelukkignieszczęśliwy wypadek ongeluk, accident, ongevalnieść dragen, voorhebben, voeren, brengennieśmiały zwaknieśmiały bevangen, timide, bedeesd, blonieśmiały beschroomd, benepen, bangnieświadomy buiten kennis, bewusteloosnieświeży ransig, rans, ranzig, garstignietoperz vleermuisnietypowy invalide, gebrekkignieudany misluktnieugięty afgemeten, plechtig, ceremonieelnieuporządkowany zbiór dokumentów soepnieuprzejmy honds, nurks, bars, nors, onaardignieustannie onophoudelijk, achtereen, aldoornieustraszony dapper, ferm, onvervaard, boud, stoutnieustraszony gedurfd, brutaal, stoutmoedig, stoutniewart waardeloos, nietswaardig, voosnieważny nihil, nulnieważny loos, ledig, leeg, lens, holniewątpliwie toegegevenniewątpliwie ongetwijfeld, zeker, bepaaldniewątpliwy klaar, uitgesproken, helderniewiadoma onbekendniewiadomy onbekendniewiarygodny ongelofelijk, onaannemelijkniewidoczny ongezienniewidomy blind

niewielki gering, karig, min, luttel, kleinniewiniątko onnozel, onbedorven, onschuldigniewinność onschuld, onbedorvenheidniewinny onschuldig, onnozel, onbedorvenniewinny onnozel, onbedorven, onschuldigniewłaściwe odstępy tekstu rivier, stroomniewłaściwy laakbaar, afkeurenswaardigniewola aanspannen, het juk opleggenniewolnik slaafniewygoda ongemak, ongeriefniewygodny plomp, logniewygodny moeilijk, lastig, slimniewypłacalny bankroetniewypowiedziany anoniem, naamloosniewyraźny onduidelijk, troebel, vaag, duisterniewyrobiony onervaren, groenniewystarczający amper, kwalijk, nauwelijksniezamężna ongehuwd, ongetrouwdniezapominajka vergeet-mij-nietniezapomniany niet, geen, nee, neenniezawodnie genoeg, voldoendeniezawodny vertrouwd, betrouwbaarniezbędny onontbeerlijk, onmisbaarniezbity afdoend, een conclusie wettigendniezdarny plomp, logniezdecydowany aarzelendniezdrowy onwel, niet lekkerniezgrabny plomp, logniezliczony ontelbaarniezmienny eeuwigniezmiernie enorm, uiterstniezmiernie bijzonder, buitengewoonniezmiernie allemachtigniezmierny buitengewoon, bijzonderniezmierny gigantisch, enorm, geweldigniezmodyfikowany grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, crunieznaczny onbeduidend, beuzelachtig, luizignieznaczny smal, bekrompen, eng, krap, nauwnieznajomy vreemdeling, onbekende, vreemdenieznany anoniem, naamloosnieznany onbekendnieznośny afschuwelijknieznośny saai, taai, vermoeiend, meligniezręczny plomp, logniezrozumiały mysterieus, geheimzinnigniezrozumiały onbegrijpelijk, ondoorgrondelijkniezwłocznie dadelijk, onmiddellijkniezwyciężony onoverwinnelijk, onbedwingbaar

niezwykle allemachtigniezwykły buitengewoon, bijzonderniezwykły typisch, curieus, vreemdniezwykły zeldzaam, ongemeen, schaarsniezwykły ongewoon, ongebruikelijknieżonaty ongehuwd, ongetrouwdnieżyczliwy honds, nurks, bars, nors, onaardignigdy nimmer, nooitnigdzie hier of daar, ergensnigdzie nergens, in geen velden of wegennigdzie (w zdaniach przeczących) hier of daar, ergensnikczemny laaghartig, laag, gemeen, infaamnikły sprietig, schraal, mager, dun, luchtigniknąć verdwijnen, wijkennikt geen, geen enkel, geen enkele, niemandnikt niks, niemendal, niets, geen ziernimb stralenkrans, nimbusnimbus (chmura deszczowa) stralenkrans, nimbusnimfa wodna najade, waternimfniniejszy tegenwoordig, actueelniski laagniski poziom laagniski ukłon laagniskiej laagnisza nisniszczeć vervalniszczenie aftands, gammel, bouwvalligniszczyć schade aanrichten, schadenniszczyć vernietigen, verwoesten, vernielenniszczyć verdelgen, uitroeienniszczyć ombrengen, doodmaken, dodenniszczyć vergaan, verrotten, rotten, bedervennit klinken, vastklinkennitka draad, garennitować klinken, vastklinkenniuans schakering, nuance, nuanceringniż laagniż danniż się obiecało danniższy minderwaardignoc nachtnocleg aanpassingnocnik ponocny nachtnocny nachtelijknodze beennoga beennomad benoeming, nomade

nominalny billijk, fair, rechtvaardignonsens nonsens, onzin, zever, gekheidnora spelonk, krocht, hol, grot, holtenorma regel, standaardmaat, normnorma regel, standaardmaat, normnorma wojskowa regel, standaardmaat, normnorma wojskowa regel, standaardmaat, normnormalny normaal, standaard-normalny stan normaal, standaard-normaly normaal, standaard-Norman NormandischNormandczyk Normandischnormandzki Normandischnormański Normandischnormą regel, standaardmaat, normNorweg NoorsNorwegia Noorwegennorweski Noorsnos neusnosić naar buiten brengen, dragennosić voeren, dragen, brengen, voorhebbennosowy nasaal, neus-nostalgia heimweenostalgia heimweenosze brancard, draagbaarnośnik vehikel, voertuig, wagennotariusz notarisnotatka plaatsbewijs, biljet, kaartjenotatka u dołu strony aantekening, commentaarnotatnik agenda, dagordenotatnik blocnotenotes schrift, aflevering, katernnotes blocnotenotes bloknotes do zapisów schrift, aflevering, katernnotować plaatsbewijs, biljet, kaartjenotować wyniki discus, plaat, grammofoonplaat, schijfNowa Zelandia Zeelandnowatorski nieuw, opkomendnowicjusz beginner, beginnelingnowicjusz nieuweling, novicenowina nieuws, nieuwigheid, nieuwtjenowiny nieuws, nieuwigheid, nieuwtjenowoczesny nieuwerwets, modern, bijdetijdsnowoczesny actueelnoworodek kindnowość nieuwheidnowość nieuwtje, nieuws, nieuwigheid

nowotwór tumor, gezwelnowy nieuw, opkomendnowy nabytek biblioteki aanwinst, acquest, buit, prooinowy wiersz klaarspelen, doorkomen, slagennowy właściciel nieuw, opkomendnozdrze neusgatnożyce schaarnożyczki schaarnóż mesnóż myśliwski hartsvangernp. @:-)) - uśmiech Elvisa Presleya glimlachennp. <we shall go> pójdziemy gaan, zullennp. <we shall go> - pójdziemy gaan, zullennucić snorren, gonzen, razen, brommennudności misselijkheid, walging, walg, afkeernudności vakantienudny vervelendnudny dom, simpel, onnozel, flauwnudysta nudist, naaktlopernudyzm nudisme, naaktloperij, naaktlopennudziarz aanborennudziarz trekkennudzić aanborennuklearny nucleair, kern-numer uitgeven, emitterennumer aantal, getal, talnumer rejestracyjny aantal, getal, talnumerale aantal, getal, talnumerek biljet, plaatsbewijs, kaartjenumerek (w szatni) biljet, plaatsbewijs, kaartjenumerować aantal, getal, talnumizmatyk muntkenner, penningkundigenumizmatyka muntkunde, numismatieknurcie actueelnurek duikernurkować duikennurkować duikennurkować (także o pikującym samolocie) duikennurkował duikennurkował duif, tamme duifnurkowanie duikennurt loop, stroom, stromingnuta plaatsbewijs, biljet, kaartjenuta in een stemming brengen, stemmennuta kluczowa plaatsbewijs, biljet, kaartjenużący vervelendnużyć vervelendnylon nylon-

o circulerend, in omloopo (kimś circulerend, in omloopo burzy: szaleć stormo ile sobie przypominam aaso ile szczęście dopisze hopelijko ją haar, hun, zijno jego het zijne, de zijneo jego haar, hun, zijno jej het hare, de hareo mało schier, bijkans, haast, bijnao niewiele weinigo ręcznym napędzie aanreiken, overhandigeno sercu: kołatać aan de scharrel zijn, fladdereno śniegu: padać sneeuweno światowym zasięgu wereldwijdo wielu możliwościach odporny krachtig, geducht, sterk, fiks, strafo zmaku orzechów geurig, aromatischoaza oaseoazą oaseoba beide, allebei, alle twee deobacz <abide> woonplaats, domicilieobacz <beat> vlijen, leggen, neerleggenobacz <crow> bemanningobacz <feel> viltobacz <mistake> foutief, verkeerd, fout, onjuistobacz <surprise> ampèreobaj beide, allebei, alle twee deobala afgeven op, afbreken, afkammenobala neervellen, wippen, kappen, vellenobala ontzenuwen, weerleggenobala ondergraven, ondermijnenobalać afschaffenobalenie afschaffingobalić afschaffenobalić (teorię itp) exploderen, losbarsten, ontploffenobarczyć beproeven, bedroeven, verdriet doenobarczyć zadelobawa aanhouding, arrestatieobawa beklemming, angst, benauwdheidobawą aangelegenheid, belangobcas hielobcążki knijper, schaarobcesowo abrupt, kortaf, botwegobcesowy kortaf, bruusk, abrupt, bot, steilobchodzenie się kuur, behandelingobchodzić vieren, opdragen, celebrerenobchodzić (przepisy) ontwijken, mijden, uit de weg gaanobchodzić się aanpakken, aan komen lopen

obchodzić się (<sth> z czymś) aanpakken, aan komen lopenobchodzić się z czymś) oor, kruk, handvat, hengsel, klinkobchodź rondgaan, omgaanobciąć afknottenobciążać aanklacht, beschuldigingobciążać (konto debetzijde, debetobciążenie ladenobciążenie (maszyny itp) plicht, verplichtingobciążenie1 ladenobciążyć gewichtobciążyć hipotecznie hypotheekobciążyć podatkiem belasten, aanslaanobcina maaienobcinać kadrować kadrowanie afknottenobcisły stipt, nauwsluitend, streng, nauwobcokrajowiec buitenlanderobcokrajowy uitheems, buitenlandsobcy ijselijk, afschuwelijkobcy uitheems, buitenlandsobcy buitenlands, vreemd, onwennigobecnie enfin, komaan, nou, nu, wel, tjaobecnie tegenwoordigobecność bijzijn, presentie, aanwezigheidobecny actueelobecny tegenwoordig, actueelobejmować omhelzen, omarmenobejmować omsluitenobejmował omvatten, beslaanobejmował omhelzen, omarmenobejmował bevatten, inhouden, behelzenobejść się bez czegoś rondgaan, omgaanobelgi laaien, vlammenobelżywy krenkend, beledigend, grievendOberon Oberonobetrzeć afvegen, wissen, afdrogen, afwissenobezwładnia geweld aandoen, overmeesterenobezwładnia bedelven, overstelpen, verpletterenobficie in overvloed, ruimschoots, rijkelijkobfitość onbekrompenheid, overvloedobfitować in overvloed aanwezig zijnobfitować (<with in overvloed aanwezig zijnobfitować (<with sth> w coś) in overvloed aanwezig zijnobfity uitbundig, copieus, abundant, rijkobfity uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendobfity (posiłek) uitbundig, copieus, abundant, rijkobgryzać knagen, knabbelenobiad diner, middagmaal, middagetenobiad twaalfuurtje, lunch

obiecywać beloven, toezeggen, uitlovenobieg omloop, circulatie, roulatieobieg muntsoort, valutaobieg klotsen, plassen, kabbelen, klapperenobieg projektu omloop, circulatie, roulatieobiekt mikpunt, onderwerp, object, dingobiekt moduł wynikowy mikpunt, onderwerp, object, dingobiektyw lensobierać schillen, afpellen, jassenobierać kartofle commissie, opdracht, boodschapobietnica beloven, toezeggen, uitlovenobietnicą beloven, toezeggen, uitlovenobieżyświat wereldreizigerobijać opvullen, vullen, opzettenobijać (meble) opvullen, vullen, opzettenobjaśniać uitleggen, interpreteren, duidenobjaśnienie toelichting, explicatieobjaw voorbode, voorteken, tekenobjaw teken, symptoom, verschijnselobjazd aberratie, afwijkingobjazd tournee, rondreisobjętny zoel, lauwobjętość geluidssterkte, inhoud, volumeobjętość stała geluidssterkte, inhoud, volumeoblać (egzamin) floppen, in het water vallenoblegać belegerenoblegać belegering, belegoblewanie vieringoblężenia belegering, belegoblężenie belegering, belegoblicz in aanmerking komen, meetellenobliczać meten, berekenenobliczać in aanmerking komen, meetellenobliczenie rekenschap, rekeningobliczyć derde macht, dobbelsteen, blokobliczyć objętość rekening, contoobligacja aanhechtingobligacji aflossing, amortisatie, afschrijvingoblodzenie glacéobładować beladen, inladen, belasten, ladenobławą bejagen, jagen, jacht maken opobłąkany bezetene, gek, krankzinnigeobłąkany dolzinnig, dol, gek, krankzinnigobłok wolkobłudny loos, bedrieglijk, dubbelhartigobłudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtigobmycie wassingobmywać louteren, reinigen, schoonmaken

obnażony onopgesmukt, bloot, naakt, onbedektobniżenie afnameobniżenie afdraaien, verlagenobniżenie bariery potencjału w wyniku polaryzacji drenu

depressie

obniżenie wydajności invloed hebben op, beïnvloedenobniżka afnameobniżyć kleinmaken, vernederen, verootmoedigenobniżyć afdraaien, verlagenobniżyć się neerdrukken, deprimerenobniżyć się verlagen, afdraaienoboje beide, allebei, alle twee deobojętność flegmaobojętny lauw, onverschilligobojętny neutraal, afzijdig, onpartijdigobok naast elkaarobok langs, naar, blijkens, ingevolgeobok bezijden, naast, behalveobok siebie aan, nabij, bij, dichtbij, naastobok siebie aan, nabij, naast, bij, dichtbijobok siebie sluiten, dichtmaken, dichtdoenobok siebie naast, eerstkomendobołudny gehuicheld, geveinsd, huichelachtigobopólny onderling, wederkerig, wederzijdsobora loods, keet, schuur, barakobowiązek plicht, verplichtingobowiązek verplichting, plichtobowiązek verantwoordelijkheidobowiązkowy bindend, dwingend, gedwongenobowiązujący strip, reep, band, strook, windselobozować legeren, kamperenobój hoboobóstwiać verafgoden, adoreren, aanbiddenobóz legeren, kamperenobóz koncentracyjnjy legeren, kamperenobrabiać functioneren, het doenobracać anders maken, veranderenobracać się anders maken, veranderenobrachunek akkoord, accoord, overeenstemmingobrać zawód zich eigen maken, adopterenobradował koesteren, broeden, broeden opobrady actie, handeling, optreden, gedoeobrady conferentieobramowanie schoorsteenmantelobramowanie prostokątne omringen, omgeven, insluitenobraz afbeelding, prent, plaatobraz beeld, prent, afbeelding, plaatobraz elektronowy knippatroon, patroon

obraz tytułowy beeld, prent, afbeelding, plaatobraz wizja rysunek schildering, doek, schilderijobraz zadania beeld, prent, afbeelding, plaatobraz zadania moduł ładowania (zadania)

afbeelding, prent, plaat

obraza beledigen, krenken, affronterenobraza troetelen, koesteren, vertroetelenobrazą beledigen, krenken, affronterenobrazić się beledigen, affronteren, krenkenobrazowo oneigenlijk, figuurlijkobrazowy oneigenlijk, figuurlijkobraźliwy krenkend, beledigend, grievendobraźliwy agressiefobraźliwy aanvallend, offensiefobrażać gescheldobrażać beledigen, krenken, affronterenobrażać beledigen, affronteren, krenkenobrączka wal, beugel, ringobręb kompasobrocie fietsen, wielrijdenobrocie anders maken, veranderenobrona weer, defensie, afweer, verdedigingobrona defensie, verdediging, weer, afweerobrona przeciwlotnicza beschermingobroną defensie, verdediging, weer, afweerobronić opkomen voor, verweren, verdedigenobroża kraag, boord, halsboordobrożą kraag, boord, halsboordobrót revolutie, omwentelingobrót omzetobrus lakenobrus tafellaken, dekservetobryzgać klapperen, plassen, kabbelen, klotsenobrządek ritueelobrzezać besnijdenobrzeże cirkelomtrek, buitenkantobrzęd ceremonie, plechtigheidobrzęd ritus, kerkgebruik, riteobrzęk pof, poefobrzydliwy ijselijk, afgrijselijkobrzydliwy misselijk, stuitend, onsmakelijkobrzydliwy venijnig, vergiftig, giftigobrzydzenie gruweldaad, verschrikking, gruwelobsada afgietsel, gegoten voorwerpobsceniczny schuin, obsceen, schunnigobserwacja berisping, aanmerking, blaam, standjeobserwacją berisping, aanmerking, blaam, standjeobserwować opvolgen, handelen volgens

obserwował opvolgen, handelen volgensobsesja obsessieobsesją obsessieobsługa administratiekantoor, bestuurobsługiwać serveren, voorleggenobsługiwał functioneren, het doenobsługiwanie actie, handeling, optreden, gedoeobsługujący stewardobsługujący ramki stewardobstawać aanhouden, blijven aandringenobstrukcja verstopping, constipatie, obstipatieobsunięcie się ziemi aardverschuivingobszar oppervlakte, areaal, gebiedobszar territoir, ban, gebied, grondgebiedobszar definiowania obrazu gehucht, buurtschap, vlekobszar oddziaływania arena, krijt, piste, kampplaatsobszar zapisu taśmy zich aaneensluiten, aansluitenobszar zapisu taśmy (magnetycznej) klimaatzone, zone, aardgordelobszar zbiorczy sumować oppervlakte, areaal, gebiedobszerny uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendobszerny lijvig, veelomvattendobszerny uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendobszerny breedvoerig, ruim, groot, royaalobudowa affaire, zaak, aangelegenheid, dingobudowa inpakken, verpakken, pakkenobudowa płaska indompelen, indopen, soppenobudowa układu scalonego pedestal, piëdestal, voetstukobudowa wieżowa inpakken, verpakken, pakkenobudzić wakker maken, wekken, opwekkenobudzić wekken, wakker maken, opwekkenobudzić wekken, wakker maken, opwekkenobudzić (ze snu) wakker maken, wekken, opwekkenobudzić się wekken, wakker maken, opwekkenobudzony wekken, wakker maken, opwekkenoburzony (<at sth> na coś verontwaardigdoburzyć muiten, rebelleren, in opstand komenobustronny wederkerig, wederzijds, onderlingobustronny onderling, wederkerig, wederzijdsobuwie schoeiselobwieszcza uitvaardigen, afkondigenobwieszczać adverteren, aankondigen, aandienenobwieszczenie bericht, aankondiging, advertentieobwolucie kruisband, wikkel, banderolobwoluta kruisband, wikkel, banderolobwód circuitobwód netwerk, netobwód omtrekobwód drukowany wielowarstwowy circuit

obwód drukowany wielowarstwowy maas, breisteek, steek, strikobwód drukowany wielowarstwowy omtrekobwód wyjściowy circuitobwód zaporowy circuitobwódka velgobyczaj usance, gewoonte, gebruikobywatel staatsburger, burgerobywatel nationaal, vaderlandsobywatelski burger-, stads-obywatelski civielobywatelstwo nationaliteitocalać redden, bergen, behoudenocalić bergen, behouden, reddenocean wereldzee, oceaanoceaniczny oceanischocena belastingaanslag, aanslagocena orkestrerenocena zawartości schatten, begroten, waarderen, taxerenoceną belastingaanslag, aanslagoceną graad, mate, trapoceną gedachte, mening, opinie, dunk, visieoceniać rekening, contoocenić schatten, taxeren, waarderen, begrotenocenić appreciëren, waarderenocet edik, azijnochłodzić koelenochocie wilochota wilochotnik vrijwilliger, volontairochraniać behoeden, beschermenochrona beschermingochrona pand, borgstelling, onderpandochrona poufność pand, borgstelling, onderpandochrona w architekturze (sprzętu lub oprogramowania)

pand, borgstelling, onderpand

ochrona zasobów beschermingochrypły schor, hees, rauwochrzcić dopenochrzcić dopenociągać się zwevenociekać waterociemniały blindocierać schaven, afschavenocierać afvegen, wissen, afdrogen, afwissenocknąć się beter worden, genezen, helenoclić plicht, verplichtingoctan acetaat, azijnzuur zoutoczarować heksen

oczarować aantrekkelijkheidoczarować betoverendoczekiwać anticiperen, prejudiciërenoczekiwać wachten, afhalen, te wachten staanoczekiwać te wachten staan, wachten, afhalenoczekiwać aanhoren, beluisteren, luisterenoczekiwać na pakiety aanhoren, beluisteren, luisterenoczekiwać na sygnał anticiperen, prejudiciërenoczekiwał wachten, afhalen, te wachten staanoczekiwał te wachten staan, wachten, afhalenoczekujący aanhangigoczka maas, breisteek, steek, strikoczko kijker, oogoczko (sieci itp) maas, breisteek, steek, strikoczko (w kartach itp) sterretje, asteriskoczko sieci itp maas, breisteek, steek, strikoczyszczać raffineren, louteren, verfijnenoczyszczać gevoelig, fijn, delicaat, kies, ieloczyszczać kogoś z winy reinigen, schoonmaken, louterenoczyścić borstelen, schuierenoczyścić uitleggen, duidelijk maken, beduidenoczyścić rein, puur, schoon, zindelijkoczyścić louteren, reinigen, schoonmakenoczyścić zindelijk, puur, helder, rein, schoonoczyścić się louteren, reinigen, schoonmakenoczywisty aanwijsbaar, vertoonbaaroczywisty apert, evident, kennelijk, duidelijkoczywisty laten blijken, manifesterenoczywisty kennelijk, evident, apertoczywisty vlakteoczywiście beslist, absoluut, ten enenmaleoczywiście klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaaroczywiście klaarblijkelijk, blijkbaar, duidelijkoczywiście gewis, zeker, vast, stelligod sedert, met ingang van, vanafod czasu do czasu op een keer, eensod niepamiętnych czasów van voren af aan, nogmaals, opnieuwod nowa opnieuw, van voren af aan, nogmaalsod nowa van voren af aan, nogmaals, opnieuwod piątku van voren af aan, nogmaals, opnieuwod siebie afgezonderd, afzonderlijkod święta daarop, vervolgensod zewnątrz sinds, sedert, vanafoda odeoda tnica odeodbicie afspiegeling, weerglansodbicie zwierciadlane (w grafice) afspiegeling, weerglansodbiera ontwoekeren

odbierać collecteren, innen, inzamelenodbierać aanvaarden, aannemen, accepterenodbierający ontvangerodbijać afspiegelenodbijać się szerokim echem reflecteren, spiegelen, terugkaatsenodbiorca ontvangerodbiorca danych ontvangerodbiorca docelowy ontvangerodbiorcą gebruikerodbiornik luisteraar, toehoorderodbiór voor voldaan tekenen, kwiterenodbiór (długu hoop, groep, schare, kudde, driftodbitce afdrukodbitka nadruk, herdrukodblokować ontsluitenodbyt anus, aarsodbytnica anus, aarsodbytnicą anus, aarsodbywać serveren, voorleggenodchodzenie klientów karnenodchodził gepensioneerd, rustend, in rusteodchodź aftreden, met pensioen gaanodchudzać się rank, slank, tengerodchylenie aberratie, afwijkingodchylenie afleidingsmanoeuvreodciąć afzetten, amputeren, wegsnijdenodciąć dopływ afzetten, amputeren, wegsnijdenodciąg kerel, persoon, knul, sujet, snuiterodciąg logerenodciąga ritsen, rissen, wegnemen, afhalenodciążyć lossen, uitladen, afladenodcień tintodcień schakering, nuance, nuanceringodcień nuance, schakering, nuanceringodcień schaduwenodcień schakering, nuance, nuanceringodcień barwy tintodcięta abscisodcinać oor, kruk, handvat, hengsel, klinkodcinanie scheren, knippen, snoeienodcinek branche, vak, takodcinek (powieści) afbetalingstermijn, annuïteitodcisk afdrukodciskać indruk maken op, imponerenodcyfrować ontcijferen, ontraadselenodczucie klapstuk, sensatieodczuwać bevoelen, tasten, voelen, betastenodczynnik chemiczny vertegenwoordiger, dealer, agent

odczyt college gevenodczyt z wyprzedzeniem lezenodczytać decoderenodczytaj college gevenodczytywać elektrycznie betekenis, zinoddać (przysługę) reproduceren, weergevenoddać (się czemuś) opdragen, spenderen, spanderenoddaj bemachtigen, grijpen, aangrijpenoddalony vandoor, heen, verwijderd, overoddawać mocz pissen, een plas doen, piesenoddawać stolec poepen, ontlasting hebben, kakkenoddawać usługi serveren, voorleggenoddech ademoddychać ademhalen, ademenoddychanie ademhalingoddział agentschapoddziaływać aandoen, aangrijpenoddziaływanie wzajemne agentschapoddzielać gescheidenoddzielać isoleren, afzonderenoddzielać afgezonderd, afzonderlijkoddzielny afgezonderd, afzonderlijkoddzielny verscheidene, diverseodebrać odwołać unieważnić aanvaarden, aannemen, accepterenodejmij aftrekkenodejmować aftrekkenodejmowalny afneembaarodejmował aftrekkenodejmowanie aftrekkingodejście uittocht, vertrekodejść een miskraam krijgen, mislukkenodejść z kwitkiem aftreden, met pensioen gaanodemknąć ontsluitenoderwać verstrooienoderwać vaneenscheuren, doorscheurenodetchnąć ademhalen, ademenodezwa declaratie, verklaringodgadywać raden, gissen, doorzienodgałęzienie tak, aftakkingodgłos boeodgłos weergalmen, naklinken, echoënodgłos Echoodgłos kroku naklinken, galmen, doorklinkenodgradzać isoleren, afzonderenodgrażać się dreigen, bedreigenodizolować isoleren, afzonderenodjazd uittocht, vertrekodjeżdża op reis gaan, afreizen

odjeżdżać op reis gaan, afreizenodkazić desinfecteren, ontsmettenodkąd sinds, sedert, vanafodkąd wanneer, als, toenodkładać vertragingodkładać afgeven, deponeren, in bewaring gevenodkładać uitstellen, verdagen, aanhoudenodkrycie ontdekkingodkryć ontdekkenodkrywać ontdekkenodkrywać stutten, steunen, schragenodkrywać ontdekkenodkrywanie urządzeń sieciowych ontdekkingodkupienie aflossing, amortisatie, afschrijvingodlatywać vandoor, heen, verwijderd, overodległość afstand, eindodległy ververwijderd, ver, verwijderdodległy komputer macierzysty verwijderd, ververwijderd, verodlewać afgietsel, gegoten voorwerpodlewać baseren, grondvesten, funderenodlewać modelleren, boetserenodliczyć ritsen, rissen, wegnemen, afhalenodlot uittocht, vertrekodludny eenzaamodłam partij, stemodłamek bikken, afbikkenodłamek splinterodłączać invalide, gebrekkigodłączalny afneembaarodłączony afstandelijkodłączyć verloten, lotenodłączyć afgezonderd, afzonderlijkodmalowuj uitbeelden, verbeelden, afbeeldenodmawia achterhoudenodmawiać ontkennenodmiana veranderen, anders makenodmiana dalen, kleiner worden, afnemenodmiana baseballu variatie, variëteit, afwisselingodmianą veranderen, anders makenodmianą variatie, variëteit, afwisselingodmieniać conjugeren, vervoegenodmienny ijselijk, afschuwelijkodmienny uiteenlopend, verschillendodmowa afwijzing, weigeringodmową afwijzing, weigeringodmowny negatief, clichéodmówić in tegenspraak zijn met, tegensprekenodmówić afwijzen, het verdommen, afkeuren

odmrożenie door bevriezing veroorzaakte wofrostbiteodnajdywać ontdekkenodnalezienie ontdekkingodnaleźć beter worden, genezen, helenodnawiać vernieuwen, renoverenodnawiać (mieszkanie) vernieuwen, renoverenodniesienie do obiektu verwijzing, referentieodniesienie niejednoznaczne verwijzing, referentieodnieść wrażenie lijken, overkomen, schijnenodnoga beenodnosić się verhalen, vertellen, debiterenodnoszący się verwant, familielidodnoś bewerkstelligen, doorvoerenodnoś aanvaarden, aannemen, accepterenodnośnie betreffende, aangaande, omtrentodnośnik verwijzing, referentieodnowić versierenodnowić vernieuwen, renoverenodosobnienie isolatie, isoleringodosobniony alleenstaand, geïsoleerdodosobniony enkel, bloot, louterodór zynek stinken, vies ruikenodpadki afwijzen, het verdommen, afkeurenodpalać ontzetten, royeren, ontslaanodparowywać doen verdampen, uitdampen, indampenodparzyć blaarodpaść terugvallenodpis exemplaar, afdrukodpisać antwoorden, antwoorden opodpływ neerdruipen, afdruipenodpływ eb-odpływ tij, getijodpływ kanał eb-odpoczynek rustenodpoczynek rest, overblijfsel, rommel, afvalodporność tegenweer, tegenkanting, tegenstandodporny immuun, onvatbaar, resistentodporny na wstrząsy immuun, onvatbaar, resistentodpowiada antwoorden, antwoorden opodpowiada reagerenodpowiadać antwoorden, antwoorden opodpowiadać corresponderenodpowiadać antwoorden, antwoorden opodpowiadać reagerenodpowiadać (<to sth> czemuś) corresponderenodpowiadać za antwoorden, antwoorden opodpowiedni adequaat, bijbehorendodpowiedni gepast, passend, geschikt

odpowiedni genoeg, voldoendeodpowiedni fatsoenlijk, betamelijk, behoorlijkodpowiedni betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijkodpowiednik equivalent, gelijkwaardigodpowiednik evenwijdig, parallelodpowiednio gevoeglijk, op de juiste wijzeodpowiednio netjes, naar behoren, behoorlijkodpowiednio do netjes, naar behoren, behoorlijkodpowiedniość landgoed, boerderij, bezittingodpowiedzialność verantwoordelijkheidodpowiedzialny verantwoordelijk, aansprakelijkodpowiedzialny (<for sth> za coś) verantwoordelijk, aansprakelijkodpowiedzialny za coś verantwoordelijk, aansprakelijkodpowiedzieć komuś/na coś czymś reagerenodpowiedzieć <to sb/sth> komuś/na coś <with sth> czymś

reageren

odpowiedź antwoorden, antwoorden opodpowiedź antwoorden, antwoorden opodpowiedź opóźnienia grupowego antwoorden, antwoorden opodpowiedź z danymi EGP antwoorden, antwoorden opodprasować na kant verfomfaaien, kreukelen, frommelenodprawić ontzetten, royeren, ontslaanodprężacć się verslappen, zich verpozenodprężyć (się) verslappen, zich verpozenodprężyć się verslappen, zich verpozenodprowadzać vergezellen, accompagneren, begeleidenodprysk splinterodpust marktplein, markt, bazaar, marktplaatsodpust aflaatodra mazelenOdra Oderodra (choroba) mazelenodra choroba mazelenodraczać afgeven, deponeren, in bewaring gevenodraza gruwel, verschrikking, gruweldaadodraza walg, afkeer, walging, misselijkheidodrazą walg, afkeer, walging, misselijkheidodrażający afschuwelijkodrażający ijselijk, afgrijselijkodrębny uiteenlopend, verschillendodrębny afgezonderd, afzonderlijkodrobina jotaodrobina onsodrobina vonk, sprankodroczyć uitstellen, verdagen, aanhoudenodrośl afstand, eindodróżniać uit elkaar houden, onderscheid makenodróżniać onderscheiden, onderkennen

odróżnić onderscheiden, onderkennenodruch aandrift, drang, impuls, aandrangodruch schokkenodryglować ontsluitenodrzuca afslaan, verwerpen, afwijzenodrzucać do tyłu opgooien, gooienodrzucenie afwijzing, verwerpingodrzucić dalen, kleiner worden, afnemenodrzucić afdankenodrzucić afslaan, verwerpen, afwijzenodsetce evenredigheid, proportie, verhoudingodsetek rente, procent, percentodsetki belang inboezemen, interesserenodsłaniać openbaren, kenbaar makenodsłona scène, tafereel, toneel, tableauodsłoną mond, opening, gatodstęp interval, tussenruimteodstęp pedestal, piëdestal, voetstukodstęp ruimte, bestek, wereldruim, spelingodstęp między znakami afstand, eindodstęp międzywierszowy interval, tussenruimteodstęp proporcjonalny opening, bres, gapingodstępstwa uittocht, vertrekodstrasza verjagen, afschrikkenodsunąć vandoor, heen, verwijderd, overodsyłacz sterretje, asteriskodsyłacz verwijzing, referentieodszkodowania akkoord, accoord, overeenstemmingodszkodowanie beloning, loon, vergeldingodszkodowanie schade aanrichten, schadenodszukać vinden, treffen, bevinden, aantreffenodszukać afbakenenodszyfrować ontcijferen, ontraadselenodświeżać sterker worden, toenemen, aanwakkerenodświeżać opknappen, laven, opfrissenodświeżanie verfrissendodświeżyć opknappen, laven, opfrissenodświeżyć verfrissendodświeżyć vernieuwen, renoverenodświeżyć się opknappen, laven, opfrissenodtajnić ontcijferen, ontraadselenodtrącać afpoeierenodtwarzać tok rozumowania reproduceren, weergevenodtworzenie reproduktie, weergaveoduczyć afleren, afwennenodurzyć dronken, zat, dol, beschonkenodwadze lef, moed, dapperheid, durfodwaga lef, moed, dapperheid, durf

odwaga zenuwodważnie dapper, kloek, boud, moedig, koenodważnik gewichtodważny flink, braaf, eerlijk, dapper, fermodważny dapper, kloek, boud, moedig, koenodważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegenodważyć się zich vermetelen, wagenodważyć się zich wagen aan, aandurvenodwdzięczać się restitueren, terugbetalenodwiązać afbinden, losbinden, losmakenodwiedzać bezoeken, geregeld bezoekenodwiedzać bezoeken, afgaan, opzoekenodwiedziny bezoeken, afgaan, opzoekenodwiert mond, gat, openingodwilż ontdooien, dooien, wegsmeltenodwlec uitstellen, verdagen, aanhoudenodwokat adviseren, aankondigen, bekendmakenodwołać afbestellenodwołać afdankenodwołać (kogoś lub coś) zich herinneren, gedenken, onthoudenodwołać skasowanie afbestellenodwołanie afbestellenodwołanie przez adres verwijzing, referentieodwołuj afschaffenodwołuj terugtrekken, intrekkenodwoływać się appelleren, een beroep doen opodwracać afleiden, verstrooienodwracać achterzijde, ommezijde, rugstukodwrocie aftrekken, de aftocht blazenodwrotne łamanie linker-, linksodwrotność converseren, een gesprek voerenodwrotność onderling, wederkerig, wederzijdsodwrotność odwrotny achterzijde, ommezijde, rugstukodwrotny tegengesteld, tegenliggend, strijdigodwrotny converseren, een gesprek voerenodwrotny achterzijde, ommezijde, rugstukodwrotny bez powrotu do zera (zapis) achterzijde, ommezijde, rugstukodwrócić afleiden, verstrooienodwzajemnić terugdoen, vergelden, beantwoordenodwzajemnić się hergeven, reproduceren, teruggevenodwzorowanie bitmapodyseja Odysseeodziedziczyć afwisselendodziedziczyć beërven, ervenodzież kleren, kledingodzież gewaad, kledingstukodznace wapen, insigne, blazoenodznaczenie decor, onderscheiding, decoratie

odznaczyć elimineren, afschaffen, opdoekenodznaka wapen, insigne, blazoenodznaka kegelodzwierciedla reflecteren, spiegelen, terugkaatsenodzwierciedlać reflecteren, spiegelen, terugkaatsenodzyskać ontwoekerenodzyskać beter worden, genezen, helenodzyskiwać beter worden, genezen, helenodźwierny uitvoeren, presenteren, indienenofercie huwelijksaanzoek, aanzoekoferować huwelijksaanzoek, aanzoekoferować afzenden, verzenden, expediërenoferta te koop aanbieden, aanbiedenoferta huwelijksaanzoek, aanzoekofficer celny nauwkeurig, accuraat, nauwgezetofiara opofferen, offeren, aanbiedenofiara (na jakiś cel) dupe, getroffene, slachtofferofiara życiowa opofferen, offeren, aanbiedenofiarować huwelijksaanzoek, aanzoekoficer officieroficjalny afgemeten, ceremonieel, plechtigoficjalny ambtelijk, officieelofset afstand, eindogarniać inslikken, binnenkrijgen, innemenogień ontzetten, royeren, ontslaanogień armatni ontzetten, royeren, ontslaanoglądać onderzoeken, nakijken, examinerenoglądać inspectie houden, inspecterenoglądać uitzichtogłaszać adverteren, aankondigen, aandienenogłaszać aandienen, aankondigen, adverterenogłaszać adviseren, aankondigen, bekendmakenogłaszać het gevolg zijn van, afstammenogłaszać uitsprekenogłosić aandienen, aankondigen, adverterenogłosić proclameren, uitvaardigen, afkondigenogłosić uitgeven, emitterenogłoszenia bericht, advertentie, aankondigingogłoszenia bericht, aankondiging, advertentieogłoszenia affiche, aanplakbiljet, plakkaatogłoszenie bericht, advertentie, aankondigingogłoszenie bericht, aankondiging, advertentieogłoszenie afkondiging, openbaarmakingogłoszeniodawca adverteerder, verkondigerogłuchnąć goed staanogłuszał beduusd, bedremmeld, beteuterdognisko ontzetten, royeren, ontslaanognisko brandpunt, focus, haard

ognisko open haard, haard, haardstedeognisko domowe haardstede, schoorsteen, schouwognisko domowe piepen, knarsenognisko kowalskie smedenogniskował brandpunt, focus, haardogniwo cachot, cel, kerkerogniwo monteren, zettenogniwo (np. łańcucha) monteren, zettenogolić afscherenogon schaduwenogonach rokogólnie in het algemeen, doorgaansogólnokształcący generaalogólnoświatowy wereldwijdogólny generaalogólny test klasyfikacyjny algemeen, gemeenschappelijkogół geheelogółem alles wel beschouwdogórek komkommerograniczać begrenzen, beperken, beknottenograniczać begrensd, eindig, beperktograniczać beknotten, beperken, begrenzenograniczać begrensd, beperkt, eindigograniczać niosłości beknotten, beperken, begrenzenograniczenie beperken, begrenzen, beknottenograniczenie topologii beperken, begrenzen, beknottenogranicznik zakłóceń radioelektrycznych hek, afsluiting, heining, barrièreograniczony beperkt, begrensd, eindigograniczony zeeëngte, nauw, kanaal, straatograniczony wejściem-wyjściem beperkt, begrensd, eindigograniczyć perk, grensograniczyć beperken, begrenzen, beknottenograniczyć spożycie (zużycie) begrenzen, beperken, beknottenograniczył (się) beperkt, begrensd, eindigogrodnictwo tuinierenogrodnik tuinman, tuinier, hovenierogrodzenie kraal, omheind terreinogrodzenie hek, afsluiting, heining, barrièreogrodzenie haag, heg, stegogrodzić haag, heg, stegogrodzić (żywopłotem) hek, afsluiting, heining, barrièreogrodzone miejsce kraal, omheind terreinogromny afgrijselijkogromny enormogromny buitengewoonogromny gigantisch, reusachtigogromny royaal, ruim, breedvoerig, grootogród hof, tuin

ogród dierentuinogród zoologiczny hof, tuinogryza knagenogryzać knagen, knabbelenogryzek kern, pitogrzać warmOgrzewać gloed, vuurogrzewanie verwarmingohyda verschrikking, gruweldaad, gruwelohydny afschuwelijk, afgrijselijkojca pater, vaartje, papa, vader, ouderojciec pater, vaartje, papa, vader, ouderojciec chrzestny peetvader, naamgever, peter, peetojczym stiefvaderojczysty ingeboren, aangeborenojczyzna vaderlandojczyźnie vaderlandoka kijker, oogokablowanie spanokaz proef, monster, specimen, proefstukokaziciel schede, foedraal, houderokazja afdingen, pingelen, marchanderenokazja keer, maalokazja incident, gebeurtenis, gebeurenokazją afdingen, pingelen, marchanderenokazjonalny toevallig, gelegenheids-okazywać się opdraven, opdagenokienka sponning, sleuf, gleufokienko raam, vensterokiennica luikoklaskiwać toejuichen, bij acclamatie benoemenoklaskiwać graagte, eetlust, hongerigheid, trekoklaskiwać toejuichen, bij acclamatie benoemenoklaskiwał toejuichen, bij acclamatie benoemenoklepany banaal, alledaags, afgezaagdoklepany afgezaagdokład comprimerenokładce mouwokładka dekken, beleggen, toedekken, bedekkenokładziną voeringokna raam, vensterokno raam, vensterokno dialogowe bericht, boodschapokno otwierające się tak jak drzwi (w odróżnieniu od okna z podnoszoną ramą)

verzenden

okno panel pole glaswaar, vensterruit, glaswerkoko kijker, oog

oko magiczne kijker, oogokok eerstvolgend, aanstaand, komendokok ca eerstvolgend, aanstaand, komendokolica oppervlakte, areaal, gebiedokolica platteland, open veldokolica oppervlakte, oppervlakokolicą platteland, open veldokolicznik bijwoordelijkokolicznosciowy toevallig, gelegenheids-okoliczności ongeluk, accident, ongevalokolicznościowy toevallig, gelegenheids-okoliczność omstandigheidokoliczność situatie, stand van zaken, standokoło circulerend, in omloopokoło ongeveer, een stuk of, circaokop groef, kuil, groeve, greppel, grachtokop loopgraafokrada stropen, buitmaken, roven, plunderenokradać sluipenokradać kogoś knoeien, zwendelen, frauderenokraść knoeien, zwendelen, frauderenokrąg kring, cirkelokrągły rondeokres fietsen, wielrijdenokres wiegenokres periode, tijdvakokres term, vaktermokres ważności klucza kryptograficznego periode, tijdvakokres wykonania periode, tijdvakokres życia podium, bestuur, tribune, leidingokres życia term, vaktermokresowy krantokreślać specificerenokreślenie benaming, naamwoord, naamokreślenie danych prostituée, lichtekooi, hoerokreślenie ilościowe kut, vulvaokreślenie intymnej części kobiecego ciała

kut, vulva

określić definiëren, omschrijven, bepalenokreślić determineren, nauwkeurig bepalenokreślony onherroepelijk, definitiefokreślony specifiek, soortelijkokręcie pot, foedraal, bak, doos, etui, kokerokręg district, arrondissement, gouwokręgowy streek-, gewestelijk, regionaalokręt wojenny pot, foedraal, bak, doos, etui, kokerokroić obcinać afknottenokropność verschrikking, gruweldaad, gruwel

okropny afgrijselijkokropny schrikaanjagend, ijselijkokropny afgrijselijkokropny schrikaanjagend, ijselijkokruch kruimel, broodkruimelokrucieństwo verschrikking, gruweldaad, gruwelokruszyna kruimel, broodkruimelokrutny wreed, barbaars, wreedaardigokryć dekken, beleggen, toedekken, bedekkenokrywać hullen, inwikkelen, omhullenoktalny octaal, achttalligokucie betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijkOkucie smedenokulary spektakel, kijkspel, schouwspelokulary brilokulawić mank, kreupel, hinkendokulista oogartsokultystyczny occultokultyzm occultokup loskopen, vrijkopen, afkopenokupacja handwerk, beroep, ambachtokupacja beroep, broodwinning, bedrijfokupacją handwerk, beroep, ambachtokupancie aanwezigeokupant aanwezigeokupować bezetten, beslaan, bekledenokupował bezetten, beslaan, bekledenolbrzym reusolbrzymi reusachtig, gigantischolbrzymi gigantisch, enorm, geweldigolcha elzeboom, elsolej olieolej rycynowy olieoleje i smary stookmateriaal, brandstofoliwa olieoliwą olieoliwą olijfoliwić olieoliwka olijfoliwny olijfolśnić (dosł. i w przen.) verblinden, blind makenołów de weg wijzen, geleiden, leidenołówek potloodołtarz altaarom ohmomal schier, bijkans, haast, bijnaomawiać warunki handelen, handeldrijven, zaken doenomdlenie bezwijmen, bewusteloos raken

omen teken, voorbode, voortekenomija mijden, uit de weg gaan, ontwijkenomit missen, mislopen, misgrijpenomlecie struif, omeletomlet struif, omeletomlet struif, omeletomnibus autobus, busomówić bespreken, discuterenomówienie recenseren, besprekenomszały mossigomultiset tas, zakomulti-set tas, zakon hij, hemona haar, zij, zeondulacja gebaren, wuiven, zwaaienone hen, ze, zij, hunoni hen, ze, zij, hunoni sami hen, ze, zij, hunono hetopactwa abdijopactwo abdijopada hangenopadać vervalopakowanie inpakken, verpakken, pakkenopakowanie ochronne kruisband, wikkel, banderolopal opaalopalać się tanen, leerlooien, looienopalenie aangebrandopancerzenie kuras, bepantsering, harnas, pantseropar haarkloven, bedillenoparcia schoor, steunbeer, beeroparcie stutten, steunen, schragenopary uitwasemenoparzenie aanbrandenoparzenie słoneczne in kokend water doenopaska schare, troep, bendeopat abtopat tor abtopatrunek zwachtel, verbandopatrunek toebinden, afbindenopatrzyć een verband omleggenopcja trasowania według nadawcy keus, alternatief, keuzeopcja zapasowego połączenia przez sieć komutowaną

keus, alternatief, keuze

opera operaoperacja bewerking, operatie, ingreepoperacja zmiennopozycyjna bewerking, operatie, ingreepoperatora kansel, leerstoel, katheder

operą operaoperować functioneren, het doenopętać beklemmen, obsederenopętywać bezitten, erop nahouden, rijk zijnopieka acht, attentie, aandachtopieka beschermingopiekun beschermheilige, beschermheeropiekun klienta chaperonneopiekunka do dziecka oppasopierać rest, overblijfsel, rommel, afvalopierać się tegenspartelen, tegenstrevenopierać się standhouden, bezwaar hebben tegenopierać się o coś belenden, grenzen aanopieszały nonchalant, nalatig, onachtzaamopieszały wstęp nalatig, onachtzaam, nonchalantopinia gedachte, mening, opinie, dunk, visieopinia judicium, sententie, uitspraak, vonnisopis tafereel, schildering, beschrijvingopis recenseren, besprekenopis techniczny tafereel, schildering, beschrijvingopisać verbeelden, uitbeelden, afbeeldenopisywać beschrijvenopium opiumopłacać storten, uitbetalen, betalen, dokkenopłakiwać rouwenopłakiwał rouwenopłata gesteld zijn, het makenopłata (za przejazd) port, frankering, portoopłata jednostkowa gesteld zijn, het makenopływowy gestroomlijndopodal eerstvolgend, aanstaand, komendopodatkować belasten, aanslaanopodatkowanie belastingaanslag, aanslagopona pneumatiek, luchtband, bandoponent tegenstanderoponent tegenstanderoponować mikpunt, onderwerp, object, dingoporność tegenweer, tegenkanting, tegenstandoportunista opportunist, meeloperopowiadanie vertelsel, verhaal, relaas, vertellingopowiadanie etage, verdiepingopowiadanie vertelsel, verhaal, relaas, vertellingopowiadanie) betrekking, omgang, verbandopowieść vertelsel, verhaal, relaas, vertellingopozycja tegenstand, oppositieopór tegenweer, tegenkanting, tegenstandopór magnetyczny trekkenopór sprzężenia zwrotnego tegenweer, tegenkanting, tegenstand

opóźniać się z czymś vertragingopóźnić vertragingopóźnić achterlijkopóźnienie vertragingopóźnienie propagacji vertragingopóźniony zapis achteroveropóźniony zapis achterwaarts, achteruit, rugwaartsopracowywać compileren, samenstellenoprawa monteren, zettenoprawa okularów montage, zettingoprawą in een lijst zetten, inlijsten, vattenoprawcą slachten, afslachtenoprawia inbinden, bindenoprawiający strip, reep, band, strook, windseloprawka schede, foedraal, houderoprawka velgoprawka houder, schede, foedraaloprócz aan, nabij, bij, dichtbij, naastoprócz overigens, trouwensoprócz maar, dochoprócz uitzonderenoprócz zich aanstellen, zich voordoenopróżniać adj pusty hol, ledig, lens, loos, leegopróżnić hol, ledig, lens, loos, leegopróżnienie (bufora)płukanie (dysz drukarki)

Vlissingen

opryszek gangsteroprzeć baseren, grondvesten, funderenoprzejmy bereidwillig, bereidvaardigoprzęd coconoprzytomnieć bezinning, besef, bewustzijnoptyczny wskaźnik działania daglichtoptyk opticienoptymista optimistoptymistyczny optimistischoptymizm optimismeopublikować uitgeven, emitterenopuchlina pof, poefopuszczać in de steek laten, laten varenopuszczać op reis gaan, afreizenopuszczać linker-, linksopuszczać achterwege laten, weglatenopuszczać uittreden, aftreden, bedankenopuszczać (się) naar beneden gaan, afdalenopuszczenie concessie, cessie, afstand, toegevingopuszczenie zonder vriendenopuszczony gemeen, immoreel, onzedelijkopuszczony onpeilbaar, ondoorgrondelijk

opuszczony weggelatenopuścić prijsgeven, afleggen, opgevenopuścić een miskraam krijgen, mislukkenopuścić afrit, uitgang, uitwegopuścić op reis gaan, afreizenopuść (się) troosteloos, somber, naargeestigorać omploegen, ploegen, beploegenorać geldkist, kas, fondsoranż Oranjeoranż oranjeorator redenaarorbicie oogkas, baanorbita oogkas, baanorbita okołoiziemska oogkas, baanorbitować oogkas, baanorchidea orchideeordynarny hardhandig, lomp, onkies, grof, ruworędownik pleitbezorger, advocaat, verdedigerorędownik apostel, voorvechterorędzie bericht, boodschaporgan orgaanorgan ds. rejestracji użytkowników orgaanorganiczny organiek, organischorganizacja organisatieorganizacja firma organisatieorganizacja i zarządzanie administratiekantoororganizacją organisatieorganizm organismeorganizm systeem, stelsel, bestelorganizować uitschrijven, regelen, organiserenorganizował uitschrijven, regelen, organiserenorgany orgaanorgia muiterij, onlusten, opstandorgia orgie, zwelgpartij, drinkgelagorgią orgie, zwelgpartij, drinkgelagorientacja w przestrzeni houdingorientalny oosters, oostelijkorkiestra band, orkest, muziekkorpsorkiestra smyczkowa band, orkest, muziekkorpsorkiestrować orkestrerenornacie planeet, zwerfsterornament versierenornamentacja versierenorszak pogrzebowy gastheerortodoksyjny orthodox, rechtzinnigortografia orthografie, spelling, schrijfwijzeoryginalnie oorspronkelijk, van oorsprongoryginalny oorspronkelijk, origineel

oryginalny typisch, curieus, vreemdoryginał oorspronkelijk, origineelorzech moerorzech walnoot, okkernootorzech alskowy kokosnoot, klappernoot, klapperorzech kokosowy klapper, klappernoot, kokosnootorzech laskowy hazelnootorzech nerkowca walnoot, okkernootorzech orzech walnoot, okkernootorzech włoski pinda, apenoot, aardnootorzech ziemny moerorzeł adelaar, arendorzeł czy reszka? adelaar, arendorzeszek ziemny pinda, apenoot, aardnootorzeźwiający levendig, druk, rap, kras, kwiekorzeźwiający verfrissendosa wespOsada akkoord, accoord, overeenstemmingosadzić monteren, zettenosą wesposądzać beoordelen, oordelen, berechtenoscylacja dwustanowa geschommel, schommelingoscylator oscillatoroscyloskop oscillograafoscyloskop elektroniczny oscillograafoscylować slingeren, oscilleren, schommelenosdzczędny economischosiadanie na mieliźnie aarding, aardleidingosiąga behalen, bereiken, inhalenosiągać behalen, bereiken, inhalenosiągać bereiken, inhalen, behalenosiągalny aanspreekbaarosiągalny verkrijgbaarosiągnąć behalen, bereiken, inhalenosiągnąć buit maken, verkrijgen, behalenosiągnąć bereiken, inhalen, behalenosiągnąć szczyt behalen, bereiken, inhalenosiedle akkoord, accoord, overeenstemmingosiedlić afhandelen, afdoenosiem achtosiemdziesiąt tachtigosiemdziesiątka tachtigosiemnasta część achttiendeosiemnastka achttienosiemnasty achttiendeosiemnaście achttienosierocić ouderloososika ratelpopulier, esp

osikowy ratelpopulier, esposioł ezelosioł ezelosioł afgodsbeeldoskard knabbelen, afkluivenoskarżać beschuldigen, betichten, aanklagenoskarżać beklaagde, beschuldigde, aangeklaagdeoskarżać ((sb of sth> kogoś o coś) beschuldigen, betichten, aanklagenoskarżać (kogoś o coś) beschuldigen, betichten, aanklagenoskarżenie beschuldiging, aanklachtoskarżony beklaagde, beschuldigde, aangeklaagdeoskarżyciel aanklager, beschuldigeroskarżyć przed sądem een proces aanspannen tegenOslo Oslooslona schild, bordje, uithangbord, bordosłabiać bedaren, bekoelen, luwenosłabiać verdunnen, verzwakkenosłabiać aanlengenosłabiać aanlengenosłabić aanlengenosłabnąć bedaren, bekoelen, luwenosłaniać schild, bordje, uithangbord, bordosłodzić suikerosłona boezelaar, sloof, schort, voorschootosłona huik, capuchon, mantelkap, kaposłona jasje, colbert, buisosłona overjas, jasosłona beschermingosłona kruisband, wikkel, banderolosłona przeciwsłoneczna huik, capuchon, mantelkap, kaposłona TCP jasje, colbert, buisosłoną dekken, beleggen, toedekken, bedekkenosłoną schild, bordje, uithangbord, bordosłonić przed wiatrem toevluchtsoord, asiel, asylosnowa tkaniny kader, omlijsting, lijst, raamosoba personage, persoonosoba dająca ogłoszenie (np. do gazety) adverteerder, verkondigerosoba pilnująca dziecka oppasosoba postępująca w sposób humanitarny

menselijk, humaan

osoba towarzysząca begeleiding, accompagnementosoba używana do przemycania narkotyków

muiltje, slof, muil

osobistość aard, karakter, geaardheidosobisty gek, raar, vreemd, eigenaardigosobisty persoonlijkosobisty numer identyfikacyjny persoonlijkosobisty numer identyfikacyjny kegel

osobiście uzelf, jijzelfosobliwy afzonderlijk, afgezonderdosobliwy gek, raar, vreemd, eigenaardigosobliwy typisch, curieus, vreemdosobnik niosący trumnę hoofdelijk, individueelosobno afgezonderd, afzonderlijkosobny geïsoleerd, alleenstaandosobowość aard, karakter, geaardheidosobowy persoonlijkosolić zoutenosowiały bromfietsospa pokkenospałość doffe onverschilligheid, lethargieospały druilerig, slaperigostatecznie eindelijk, ten slotte, per saldoostatecznie eindelijk, ten slotte, per saldoostateczny gebeurlijk, eventueelostateczny termin uiterst, extreem, ergst, bovenmatigostatni finaal, uiteindelijkostatni voorgaand, verleden, voorafgaandostatni na wejściu—pierwszy na wyjściu voorgaand, verleden, voorafgaandostatnie (wiadomości) vergevorderd, laatostatnio recentelijk, de laatste tijdostatnio onlangs, kort geledenostemplować muntstempelostoi drager, stut, leuning, steunostrodze de sporen geven, prikkelenostroga de sporen geven, prikkelenostrokrzew hulstostrość guurheid, schelheid, felheidostrość. szorstkość hardvochtigheid, hardheidostrożnie zachtjes, voorzichtigostrożność zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgenostrożność waarschuwenostrożny zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgenostrożny behoedzaam, voorzichtigostrożny verstandigostrożny safe, geborgen, behouden, veiligostry scherp, acuut, helder, voorbijgaandostry beestachtig, bruut, ruw, dierlijkostry kras, levendig, rap, kwiek, drukostry bar, hard, streng, duchtig, strafostry bijtend, fel, guur, doordringendostry sluwostry (ból) steekostry (np. nóż) bijtend, fel, guur, doordringendostry ból scherp, acuut, helder, voorbijgaandostry nabój puntig, spits

ostrydze oesterostryga oesterostrz aanzetten, scherpen, slijpenostrze kling, lemmer, lemmetostrze wal, kant, kust, boord, oeverostrze noża kling, lemmer, lemmetostrzega waarschuwenostrzegać waarschuwenostrzeżenia waarschuwing, tipostrzeżenie waarschuwenostrzeżenie affiche, aanplakbiljet, plakkaatostrzeżenie waarschuwing, tipostrzeżenie o otwarciu obudowy waarschuwing, tipostrzeżenie o poziomie tuszu waarschuwenostrzeżenie o rozładowaniu akumulatora waarschuwenostrzeżenie o rozładowaniu baterii waarschuwenostrzyc knippen, scheren, snoeienostrzyc maaienostrzyć wal, kant, kust, boord, oeverostrzyć aanzetten, scherpen, slijpenostudzić afkoelenosuwiska aardverschuivingoswajać temmen, dresseren, africhtenoswoi (się) temmen, dresseren, africhtenoswoi się temmen, dresseren, africhtenoswoić huis-oswoić temmen, dresseren, africhtenoswojony temmen, dresseren, africhtenoszacować schatten, taxeren, waarderen, begrotenoszacować appreciëren, waarderenoszacowanie belastingaanslag, aanslagoszacowanie schatten, begroten, waarderen, taxerenoszaleć bestseller, furoreoszałamiający duizeligoszczerstwa roddelen, kwaadspreken, belasterenoszczerstwo roddelen, kwaadspreken, belasterenoszczędność economie, spaarzaamheidoszczędny economischoszczędny spaarzaamoszczędzać redden, bergen, behoudenoszołomiony duizeligoszpecać Marsoszukać schurkachtig handelenoszukać knoeien, zwendelen, frauderenoszukiwać schurkachtig handelenoszukiwać misleiden, bedriegenoszukiwać zwendelen, frauderen, knoeienoszukiwać aanwensel, hebbelijkheid

oszukiwał misleiden, bedriegenoszust charlatan, kwakzalver, bedriegeroszust jongleuroszust haaioszustwo schurkachtig handelenoszustwo jongleuroszustwo telefoniczne zwendelen, frauderen, knoeienoszyc bordurenoś prieeloś spil, asoś as, spiloś stafoś (koła) as, spiloś (obrotu) roteren, draaienośka as, spiloślepia verblinden, blind makenoślepiać verblinden, blind makenoślepić blindośmielać aanvuren, aanwakkeren, aansporenośmielać się zich vermetelen, wagenośmielić się claimen, aanspraak maken opośmiobok achthoekośmiokąt achthoekośmiokątny achthoekigośmiokrotnie achtvoudigośmiokrotny achtvoudigośmiornica octopusośmiornicą octopusośrodek middelpunt, binnenste, centrumośrodek liggingośrodek zdalny graad, stand, status, rangoświadczać się uitsprekenoświadczać się uitloven, bieden, aanbiedenoświadczenie spil, asoświadczenie declaratie, aangifte, uitspraakoświadczyć declarerenoświadczyć (się) uitloven, bieden, aanbiedenoświadczyny declaratie, verklaringoświadzenie declaratie, aangifte, uitspraakoświeca illumineren, verlichtenoświecać illumineren, verlichtenoświecać illumineren, verlichtenoświetlać illumineren, verlichtenotaczać omringen, omgeven, insluitenotaczać murem muur, wandotarcie (skóry) afschavingotarcie skóry gal, plantengal, galnoototchłań afgrond, kolk

otchłań kolk, afgrondotchłań kolk, diepteoto ginds, aldaar, daar, er, daargindsotoczenie milieu, medium, omgevingotoczenie omgeving, omstrekenotoczenie sieciowe omgeving, omstrekenotoczka scheepsromp, bodem, romp, cascootoczyć omsluitenotoczyć omringen, omgeven, insluitenotomana Turkse staatsraad, divan, rustbankotóż goed, nu goedotruć vergiftigen, vergallen, vergevenotrzeć (odparzyć) skórę gal, plantengal, galnoototrzeć (skórę) schaven, afschavenotrzymać verkrijgen, buit makenotrzymać aanvaarden, aannemen, accepterenotucha lef, moed, dapperheid, durfotwarcie mond, opening, gatotwarcie ronduit, open en bloot, rondwegotwartość openheidotwarty interfejs przygotowywania do druku

openmaken, opendoen, openen

otwieracz do konserw opener, blikopenerotwierać openmaken, opendoen, openenotwierać (z klucza) ontsluitenotworzyć (spadochron) loslaten, uitlaten, tappen, lossenotwór mond, gat, openingotwór mond, opening, gatotwór (np. do wrzucania monet) sponning, sleuf, gleufotwór do wrzucania monet mond, gat, openingotwór poczty (mechanizm komunikacji międzyprocesowej)

sponning, sleuf, gleuf

otwór wentylacyjny mond, gat, openingotwór wiertniczy fjordotwór wiertniczy sponning, sleuf, gleufotwór zabezpieczenia zapisu (w dyskietce)

mond, gat, opening

otyły dik, lijvigotyły lijvig, dikowad insektowal eirond, ovaalowalny eirond, ovaalowca schaapowi dat, datgene, zulksowies haverowijać hullen, inwikkelen, omhullenowłosienie haardos, haarowłosiony harig, ruigharig, ruig

owoc vruchtowoce vruchtowocny vruchtbaarowocowy vruchtowocujący vruchtbaarowrzodzenia zweerozdabia versierenozdabia verfraaien, opwerken, flatterenozdabiać versierenozdabiał opgesmuktozdabianie afzetten, beslaan, garnerenozdoba sieraad, decoratie, tooiselozdoba versierenoziębły koudoznace voorbode, voorteken, tekenoznacza gemiddeldoznacza middel, werktuigoznacza beduiden, betekenenoznaczać spellenoznaczający doel, plan, bedoeling, strekkingoznaczyć merken, tekenenoznajmiać adviseren, aankondigen, bekendmakenoznajmić aandienen, aankondigen, adverterenoznajmić intiem, gezellig, innig, knusoznajmujący indicatief, aantonende wijsoznaka merken, tekenenoznaka muntstempeloznaka adstructie, teken, bewijsozon ozonozór tongożenić się in de echt verbinden, trouwenożywiać bezielen, verlevendigenożywienie actie, gedoe, optreden, handelingożywiony bezielen, verlevendigenósemka achtósemkowy octaal, achttalligósma część achtsteósmy achtsteów datów ginds, er, aldaar, daarginds, daarpacha okselpachą okselpachnący stinkendpachnąć stinken, vies ruikenpachniano aromatisch, geurigpachniano stinkendpachołek kegelpachwina lies

paciorek kraalpacjent patiënt, ziekepacjent stały (w szpitalu) patiënt, ziekepacka murarska vlotten, dobberen, drijvenpacka na muchy bakvispacyfista pacifistpacyfiście pacifistpaczce bundel, wis, bospaczce pakjepaczce pakjepaczka inpakken, pakken, verpakkenpaczka inpakken, verpakken, pakkenpaczka pakjepaczka pakjepaczka błędów pakjepad upaść instorten, ineenstorten, uiteenvallenpada grad hagelpadaczka toevallen, epilepsie, vallende ziektepadać vallen, neervallen, afvallen, stortenpadać regenenpadlina aaspadliną aaspagórek hoogtepagórek aanaardenpająk spinnekop, spinpajęczyna web, spinrag, spinneweb, ragpaka affaire, zaak, aangelegenheid, dingpakiet emmerpakiet inpakken, verpakken, pakkenpakiet pakjepakiet wzorcowy (do opracowywania danych testu)

bundel, wis, bos

pakiet żądania WE/WY barsten, splijten, scheurenPakistan Pakistanpakować inpakken, pakken, verpakkenpakować opbergen, bergen, insluitenpakował opbergen, bergen, insluitenpakunek inpakken, verpakken, pakkenpakunek pakjepal boel, drom, menigte, hoop, massapal stijl, paal, post, deurpostpalaczach rookcoupépalant baseballpalant vleermuispalca vingerpalec vingerpalec (u ręki) vingerpalec u nogi teen

palec u ręki vingerpalenie zwłok lijkverbranding, crematie, verassingpaleniska piepen, knarsenpalenisko haardstede, schoorsteen, schouwpalenisko piepen, knarsenpalenisko open haard, haard, haardstedepalenisko kachel, ovenPalestyna Palestinapalić aanbrandenpalić geroosterd, gebradenpalić smoken, rokenpalić (papierosa itp) stinken, vies ruikenpalić na popiół cremeren, verassenpalisada schutting, paalwerk, palissadepaliwa stookmateriaal, brandstofpaliwo stookmateriaal, brandstofpaliwo wysokoenergetyczne stookmateriaal, brandstofpalma bal, handpalm, palmpalto overjas, jaspaluch teenpałac paleispałka kleven, vastkleven, aanhangenpałka policyjna stafpamarańcza Oranjepamarańcza oranjepamflet boekje, libretto, operatekstpamiątce aandenken, gedenkschriftpamiątka aandenken, gedenkschriftpamiątka aandenken, gedenkschriftpamięci loos, ledig, leeg, lens, holpamięciowy mnemonischpamięć geheugen, heugenis, herinneringpamięć winkelpamięć dyskowa geheugen, heugenis, herinneringpamięć ekranu flitsen, flikkeren, glorenpamięć magnetyczna ferrytowa ROMpamięć podręczna scalona z układem procesora

voor, als, bij wijze van, hoe, tot

pamięć podręczna z synchronicznym bult, bochelpamięć rdzeniowa ROMpamięć stała ROMpamięć zewnętrzna verstand, geest, intellectpamięć zewnętrzna winkelpamięć zewnętrzna (pamięci) geheugen, heugenis, herinneringpamięć zmienialna geheugen, heugenis, herinneringpamięta zich herinneren, onthouden, gedenkenpamiętać zich herinneren, onthouden, gedenkenpamiętnik dagboek, journaal

pamiętnik courant, dagblad, krantpamiętny gedenkwaardig, heuglijkpan heer, gentlemanpan (domu) onder de knie krijgen, meester wordenpan (przed naswiskiem) dhr.Pan Bóg lordpan domu onder de knie krijgen, meester wordenpan młody bruidegom, jonggehuwdepan wielkiego rodu edelmanpancerz bepantsering, kuras, harnas, pantserpancerz kuras, bepantsering, harnas, pantserpancerz examen, keuring, onderzoekpanel fotografische plaat, plaatpani damepanice paniekpanicz onder de knie krijgen, meester wordenpaniczny paniekpaniczny strach terreur, schrikbewindpanika paniekpanna meid, meisjepanna dienstmeisje, dienares, meidpanna missen, mislopen, misgrijpenpanna MaagdPanna (gwiazdozbiór) verloofde, bruid, meisjepanować meester zijn, de baas zijnpanować bestuur, heerschappij, bewindpanował bestuur, heerschappij, bewindpanowanie pré, voordeelpanowanie bestuur, heerschappij, bewindpanowanie nad sobą heerschappij, bewind, bestuurpantera panter, luipaardpantofel pantoffelpantomima pantomime spelenpański je, jouwpański het jouwe, de jouwepaństwa verzekeren, bewerenpaństwo platteland, open veldpaństwo natie, volkpaństwo verzekeren, bewerenpaństwo jou, aan jou, aan je, jepaństwowy openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiekpańtwa je, jouwpapce moes, pap, brijpapier bescheid, document, papier, aktepapier o dużej gramaturze dik, gebonden, dichtpapier o małej gramaturze sprietig, schraal, magerpapier ścierny closetpapier, WC-papier, toiletpapierpapier wysokiej jakości bescheid, document, papier, akte

papier wysokiej rozdzielczości bescheid, document, papier, aktepapieros saffiaantje, sigaretpapież pauspaplać klakken, klappen, kletteren, klikkenpaproć varenpapryka paprikapapudze papegaaipapuga papegaaipapugować papegaaipar turen, aanstaren, starenpara echtpaar, echteliedenpara stel, duo, tweetal, koppel, paarpara (dwa stoom, wasem, damppara komplementarnych tranzystorów stel, duo, tweetal, koppel, paarpara uporządkowana echtpaar, echteliedenparada pralen, paraderen, pronken, prijkenparadą pralen, paraderen, pronken, prijkenparadoks paradoxparadoksalny paradoxaalparadoksyjny paradoxaalparadować pralen, paraderen, pronken, prijkenparafia parochieparafialny parochie-parafianin parochiaanparafią roedel, kuddeparafią parochieparafina paraffineparafować initiaal, voorletterparagon voor voldaan tekenen, kwiterenparagraf artikel, paragraafparaliż verlammingparaliżować lamleggen, verlammenparaliżował verminkt, gebrekkigparametr parameterparanoiczny paranoïdeparanoja paranoiaparapet drempel, dorpelparasol parapluparasol (od słońca) parapluparawan scherm, schutparą stel, duo, tweetal, koppel, paarparą turen, aanstaren, starenparą stoom, wasem, dampparą wasem, damp, stoomparcela pakjeparcela intrige, machinatie, konkelarijpark parkerenparking parkeren

parkować parkerenparlamencie parlement, volksvertegenwoordigingparlament parlement, volksvertegenwoordigingparlamentarny parlementairparnik stoombootparny vochtigparodią travestieparować doen verdampen, uitdampen, indampenparować stoom, wasem, dampparowca stoombootparowiec stoombootparowóz motorischparowy stoom, wasem, dampparsować masserenparter benedenverdieping, parterreparterowy dom bungalowpartia leden, aanhangpartia (produktu) kavel, perceelpartycja podział strefa schifting, afscheiding, clausuurpartycypować deelnemen, meemaken, meedoenpartykularny afzonderlijk, afgezonderdpartykuła item, deeltje, jaartelling, deelpartyturą orkestrerenparyski van Parijsparytet pariteitParyż Parisparyżanin van Parijsparzystość pariteitparzysty gelijk, vlak, effenparzysty równy regularny gelijk, vlak, effenpas riem, ceintuur, gordelpas riem, gordel, ceintuurpas gallonpas middel, leest, taillepas (w kartach) gallonpas bezpieczeństwa gallonpas parciany riem, ceintuur, gordelpas startowy strip, windsel, strook, reeppasaż overloop, gang, baan, rijstrookpasażer inzittende, passagierpasażer na gapę inzittende, passagierpasek belemmeren, afsluiten, afdammenpasek riem, ceintuur, gordelpasek riem, gordel, ceintuurpasek slippen, uitglijdenpasek strip, windsel, strook, reeppasek klimaatzone, zone, aardgordelpasek (papieru) scheerriem

pasek reklamowy (na stronie WWW) vaan, dundoek, vlagpasek zębaty riempasieka bijenstal, bijenschanspasja gloed, vuurpasjans geduld, lijdzaamheidpasjans (w kartach) geduld, lijdzaamheidpasją gloed, vuurpasjonujący fascinerend, boeiend, betoverendpaskudny afschuwelijkpaskudny belabberd, ellendig, miserabelpasmo schare, troep, bendepasmo klimaatzone, zone, aardgordelpasmo (gór) graad, stand, status, rangpasmo (radiowe) schare, troep, bendepasmo wizyjne strip, windsel, strook, reeppasować afstemmen, aanpassen, adapterenpasożycie bloedzuigerpasożycie parasiet, klaploperpasożyt parasiet, klaploperpasta deeg, beslag, pastapasta Poolspasta schoensmeerpasta schoencrèmepastel pastel, tekenkrijt, kleurkrijtpasterz pastoorpasterz herderpastor minister, bewindsmanpastor pastoorpastuch herderpasujący afstemmen, aanpassen, adapterenpaszcza kakement, kaakpaszkwil laaien, vlammenpaszporcie pas, paspoortpaszport pas, paspoortpasztet pasteipaść waas, nesthaar, donspaść (się) grazen, weidenpaśmie schreef, haal, schrap, streek, streeppatelnia koekepan, pat, panpatelnia Panpatencie patent, octrooipatent patent, octrooipatentować patent, octrooipatentowy patent, octrooipatriarcha aartsvader, patriarchpatriocie vaderlander, patriotpatriota vaderlander, patriotpatriotyczny vaderlandslievend

patriotyzm vaderlandsliefde, patriottismepatrol patrouillerenpatrz ontmoeten, aantreffenpatrzeć het uiterlijk hebben van, er uitzienpatrzeć na kogoś z ukosa scheelzien, scheelkijken, loensenpatrzeć zezem het uiterlijk hebben van, er uitzienpatyk kleven, vastkleven, aanhangenpauza pauzerenpauza aanhalen, strelen, liefkozen, aaienpauzą afbrekenpauzą rest, overblijfsel, rommel, afvalpaw pauwpawian baviaanpawilon koepel, paviljoen, tuinhuispaznokcia spijkeren, nagelenpaznokieć spijkeren, nagelenpazur klauwpazur ernik spijkeren, nagelenpaź boer, page, edelknaappaździernik wijnmaand, oktoberpażdziernik wijnmaand, oktoberpączek uitbotten, spruiten, bottenpączkować uitbotten, spruiten, bottenpąk uitbotten, spruiten, bottenpchać stuwenpchać aanduwenpchać priemen, prikken, steken, pikkenpchać się hoop, boel, drom, massa, menigtepchła vlopchłą vlopchnąć priemen, prikken, steken, pikkenpchnąć nożem priemen, prikken, steken, pikkenpchnąć nożem/sztyletem schuivenpchnięcie schokkenpchnięcie priemen, prikken, steken, pikkenpchnięcie nożem/sztyletem schuivenpech ongelukpedał peddelen, trappenpedał gazu accelerateur, gaspedaal, versnellerpederasta feeëriekpejzaż landschapPekin Pekingpelargonia ooievaarsbekpeleryna kaappeleryna Kaapspeleryna regenmantelpeleryną kaappeleryną Kaaps

peleryną jas, mantelpelican pelikaanpelikan pelikaanpełen triumfu jubel-pełen wdzięku gracieus, bevallig, sierlijkpełen współczucia/zrozumienia sympathiek, innemend, zielsverwantpełen życia snedig, geestig, gevat, ad rempełnia totaal, volkomen, compleet, volpełno geheel, ten volle, heel, volkomenpełnoletniość meerderheid, meerderjarigheidpełnomocnik in de plaats stellen van, inboetenpełny totaal, volkomen, compleet, volpełny boordevol, afgeladen, mudvolpełny wymiar czasu totaal, volkomen, compleet, volpełza kruipenpełzać kruipenpenicylina penicillinepenicyliną penicillinepenis penispenis lul, pik, leuter, snikkel, jongeheerperfectum volkomen, perfect, in optima formaperfekcja pikselowa perfectie, volkomenheid, volmaaktheidperfekcją perfectie, volkomenheid, volmaaktheidperfidią verraadperfidny trouweloos, verraderlijk, dubbelhartigperforator stompenperforator Jan Klaassenperfum parfumerenperfumy parfumerenpergamin perkamentperiodyczny krantperiodyk krantperła parelperłą parelperłowy parelperon tribune, leiding, podiumPers PerzischPersja Perziëperski Perzischpersonalny persoonlijkpersonel personeelpersonel stafpersonel informatyczny stafperspektywa prospect, perspectief, doorkijkperspektywa uitzichtperspektywa podgląd prospect, perspectief, doorkijkperspektywą prospect, perspectief, doorkijkperspektywą uitzicht

perswadować twisten, disputeren, krakelenperswazja overredingperswazją overredingpertraktować handelen, handeldrijven, zaken doenpertraktował handelen, handeldrijven, zaken doenPeru Peruperuce pruikperuka pruikperyferią cirkelomtrek, buitenkantperyferie omtrek, cirkelomtrek, buitenkantperyferie cirkelomtrek, buitenkantperyferyczny buiten-, rand-peryferyjny buiten-, rand-peryferyjny procesor macierzowy buiten-, rand-perymetr omtrekperyskop periscooppeseta nijptangpestce pit, kernpesteczka zaadkorrel, korrel, pitpestka klei-, aarden, van kleipesymism pessimisme, zwaartillendheidpesymista pessimistpesymistyczny zwaarhoofdig, pessimistischpesymiście pessimistpesymizm pessimisme, zwaartillendheidpeszyć bezwaar, strubbeling, moeilijkheidpetencie adressantpetent verzoeker, aanvragerpetycja petitionnement, petitiepetycją petitionnement, petitiepewien gewis, stellig, zeker, vastpewien een beetje, enigszins, een weinigpewnie wel degelijk, vast, bepaald, zekerpewnie pal, stevigpewnie waarschijnlijkpewnie wel, immers, zeker, tochpewny gewis, stellig, zeker, vastpewny zelfbewust, zelfverzekerdpewny vertrouwd, betrouwbaarpewny gewis, zeker, vast, stelligpewny siebie zelfverzekerd, zelfbewustpewny siebie gewis, zeker, vast, stelligpęcherz blaaspęcherz blaarpęcherz (od oparzenia itp) blaarpęcherzyk powietrza borrelenpęczek bos, wis, bundelpęd onstuimigheid, vuur, heftigheid

pęd voortmaken, spoed maken, haast makenpędrak opduikelen, opgraven, delven, rooienpędzel borstelen, schuierenpędzel do golenia scheerkwast, zeepkwastpędzel do malowania penseelpęk mutserd, brandstapel, mutsaardpękać barstpęknął gebarstenpęknięcie barstpępek navelpętać ketenen, boeienpętla maas, breisteek, steek, strikpętla declaratie, aangifte, uitspraakpętla synchronizacji fazowej maas, breisteek, steek, strikpętla zamknięta maas, breisteek, steek, strikpętlą maas, breisteek, steek, strikpiach zandpiać bonte kraai, kraaipiał bemanningpiał bonte kraai, kraaipiana tintelen, schuimen, bruisenpiana doorroeren, omroeren, roerenpiana sop, zeepsoppiana (mydlana itp) sop, zeepsoppiana mydlana tintelen, schuimen, bruisenpianą tintelen, schuimen, bruisenpianą doorroeren, omroeren, roerenpianina klavier, pianopianino klavier, pianopianista pianistpianiście pianistpiasek grind, gravel, gruis, steengruispiasek zandpiasta aanvoerder, chef, gebieder, baaspiasta bus, naafpiasta naafpiaszczysty zandpiaszczysty rul, mulpiaście aanvoerder, chef, gebieder, baaspiaście bus, naafpiąć się opgaan, opkomen, opstaan, rijzenpiąć się klimmen, klauterenpiąta część vijfdepiątek vrijdagpiąty vijfdepice snoekpić pimpelen, drinken, zuipenpiec aanbranden

piec kachel, ovenpiec kachel, ovenpiec braden, roosteren, brandenpiec kachel, ovenpiec (do pieczenia chleba itp) kachel, ovenpiec (mięso) oven, kachelpiec elektronowy braden, roosteren, brandenpiec kaflowy rooster, hek, afrastering, traliehekpiec mięso kachel, ovenpiec na ruszcie bakkenpiechocie voetvolk, infanteriepiechota voetvolk, infanteriepieco do wypalania oven, kachelpiecyk ontzetten, royeren, ontslaanpiecza zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgenpieczara spelonk, krocht, hol, grot, holtepieczątce muntstempelpieczątka muntstempelpieczęć zeehond, zeerob, robpieczęć muntstempelpieczętować muntstempelpieczony rooster, hek, afrastering, traliehekpieczony kachel, ovenpiećdziesiąt vijftigpiedestał pedestal, piëdestal, voetstukpieg sproetpiekarni bakkerijpiekarnia bakkerijpiekarnik kachel, ovenpiekarnik gazowy oven, kachelpiekarnik gazowy braden, roosteren, brandenpiekarz bakkerpiekielny duivelachtig, duivels, drommelspiekielny duivels, helspiekło helpielęgniarce verzorgen, zorgen voor, verplegenpielęgniarka verzorgen, zorgen voor, verplegenpielęgnować verplegen, zorgen voor, verzorgenpielgrzym pelgrim, bedevaartgangerpielgrzymce pelgrimage, bedevaart, pelgrimstochtpielgrzymka pelgrimage, bedevaart, pelgrimstochtpieniądz poen, geldpieniądze poen, geldpieniądze na życie poen, geldpienić się tintelen, schuimen, bruisenpienić się sop, zeepsoppienić się multipliceren, vermenigvuldigenpień blokkeren, vastzetten

pień boomstam, stampień opslaanpień boomstam, stampieprz peperenpieprzyk molpieprzyk (np. na twarzy) molpierdnąć een wind latenpiersi boezem, borstpierś boezem, borstpierś boezem, borstpierś borst, boezempierścieniowy circulaire, rondschrijvenpierścień wal, beugel, ringpierścionek wal, beugel, ringpierwiastek element, bestanddeel, beginselpierwiastek ingrijpend, grondig, radicaalpierwiastek (chem.) element, bestanddeel, beginselpierwiosnek primula, sleutelbloempierwotny inboorlingpierwotny oorspronkelijk, origineelpierwotny producent sprzętu komputerowego

inboorling

pierwotny producent sprzętu komputerowego

natuurlijk

pierwotny program ładujący primairpierwotny system operacyjny primairpierwowzór prototypepierwsza pomoc eerstepierwszoplanowy voorgrondpierwszorzędny prijs, premiepierwszorzędny opperste, prevalent, superieurpierwszorzędowy primairpierwszy vroegtijdig, pril, vroegpierwszy eerstepierwszy na wejściu pierwszy na wyjściu voorgrondpierwszy na wyjściu voorgrondpierwszy zgłoszony-pierwszy obsłużony eerstepies hondpies myśliwski hondpieszczoch troetelen, koesteren, vertroetelenpieszczocie aanhalen, liefkozen, strelen, aaienpieszczota aanhalen, liefkozen, strelen, aaienpieszczotliwy gunning, aanbestedingpieszy voetgangerpieszy turysta voetgangerpieścić aanhalen, liefkozen, strelen, aaienpieścić knuffelenpieścić strelen, aaien, liefkozen, aanhalen

pieścić się nek, halspieśń gezang, zang, liedpieśń pogrzebowa gezang, zang, liedpietruszce peterseliepietruszka peterseliepięć vijfpięćdziesiąt vijftigpięćdziesiąt mil na godzinę vijftigpięknie net, mooipiękno fraaiheid, schoonheid, knapheidpiękność fraaiheid, schoonheid, knapheidpiękność (kobieta) fraaiheid, schoonheid, knapheidpiękny schoon, fraai, knap, fijn, mooipiękny marktplein, markt, bazaar, marktplaatspięściarstwo boksen, bokssportpięściarz bokserpięść vuist, knuistpięta hielpiętnaście vijftienpiętno effect, indrukpiętro verdieping, etagepiętro verdieping, etagepiętro etage, verdiepingpigułce pilpigułka pilpijany dronken, zat, beschonkenpijany jak bela blindpijaństwa roespijaństwo roespijawka bloedzuigerpik woelen, spitten, gravenpik (w kartach) piek, top, neus, tip, punt, spitspika snoekpikle pekelen, inleggen, zouten, inmakenpiknik picknickenpikować stikkenpiksel pixelpilnie met spoed, urgentpilnik bestand, dossierpilnować horloge, polshorlogepilnować swoich spraw (swojego nosa) horloge, polshorlogepilny aandachtig, attent, oplettendpilny ijverig, nijver, naarstig, vlijtigpilny ogenblikkelijk, promptpilny naarstig, vlijtig, nijver, ijverigpilny brandend, spoedeisend, dringendpilny dringend, brandend, spoedeisendpilot binnenbrengen, loodsen

pilotaż binnenbrengen, loodsenpilotować navigerenpilotować binnenbrengen, loodsenpilśniowy viltpił pimpelen, drinken, zuipenpiła zagenPiła uitzaaienpiłce bal, danspartijpiłka bal, danspartijpiłka voetbalpiłka nożna voetbalpiłka nożna voetbalpiłka nożna (gra) bal, danspartijpiłować zagenPIN kegelpionek cijfer, nummerpionek pionpionek (np. szachowy) pionpionier genist, geniesoldaat, baanbrekerpionowy rechtopstaand, verticaalpionowy tranzystor polowy rechtopstaand, verticaalpiorun bliksem, schicht, flits, hemelvuurpiosenka lied, chansonpiosenka gezang, zang, liedpiosenkarz zangerespióro pluim, veer, pen, vederpióro hokpióro świetlne do odczytu kodu kreskowego

griffel, etsnaald, schrijfstift

pióro ultradźwiękowe pluim, veer, pen, vederpiracie zeeschuimer, zeerover, piraatpiramida piramidepiramida powiększania piramidepiramidą piramidepirat zeeschuimer, zeerover, piraatpirat komputerowy zeeschuimer, zeerover, piraatPireneje Pyreneeënpisać neerschrijven, schrijven, uitschrijvenpisać do listy dyskusyjnej w odpowiedzi na inny artykuł

drukletter

pisać na maszynie drukletterpisać ołówkiem potloodpisak x-y hokpisarz auteur, schrijver, stilistpisemny schriftelijkpisk sjilpen, piepen, tjilpen, kwetterenpisklę kuikenpisklę (zwłaszcza kury) kuiken

pismak houwen, kappen, hakkenpismo zendbrief, epistel, briefpismo pisanie geschrift, schriftuurpistolecie pistoolpistolet pistoolpiśmiennictwo litteratuur, literatuur, letterkundepity dronken, zat, beschonkenpiwa bierpiwiarnia drenkplaats, bar, cafépiwnica kelderpiwnicą kelderpiwo bierpiwo (angielskie) bierpiwo angielskie bierpizza pizzapiżama pyjamapiżmaczek muskuspiżmo muskuspiżmoszczur muskusratplac circusplac achtergrond, grond, bodem, ondergrondplac kavel, perceelplac plaats, oord, lokaal, plekplac speelterrein, speelplaatsplac pleinplac (okrągły) circusplac targowy marktplaats, markt, marktpleinplac zabaw achtergrond, grond, bodem, ondergrondplacek pasteiplacówka aanplakkenplaga pestplaga purpurowa pestplagiat spieken, afkijkenplakać schreeuw, roep, kreetplakat aanplakbiljet, plakkaat, afficheplakat przedstawiający gwiazdę filmową aanplakkenplama krwi bezoedelen, smetten, bekladdenplama na słońcu klak, plek, smet, klad, mop, moetplamą klapperen, plassen, kabbelen, klotsenplamą bezoedelen, smetten, bekladdenplamce sproetplamić klak, plek, smet, klad, mop, moetplamić bezoedelen, smetten, bekladdenplan strekking, bedoeling, plan, doelplan programmerenplan projecterenplan ontwerp, plan, concept, blauwdrukplan testowania strekking, bedoeling, plan, doel

planeta planeet, zwerfsterplanetarny planetairplanować arrangeren, aanrichten, ordenenplanować strekking, bedoeling, plan, doelplanować dienstregeling, roosterplanować aanwijzen, aangeven, aanduidenplantacja kwekerij, plantageplantacją kwekerij, plantageplaster kalken, aanstrijkenplasterek moot, plak, snede, schijf, filetplastik plastic, van plasticplastyczny plastic, van plasticplastyk plastic, van plasticplastyka kunstplatforma tribune, leiding, podiumplatforma (sprzętowa tribune, leiding, podiumplatforma kolejowa vrachtwagen, truck, vrachtautoplatforma sprzętowa tribune, leiding, podiumplazma plasmaplaża strandplaża aan de grond lopen, strandenplątać verstrikken, betrekken, verwarrenplątać verwikkeling, warboel, warnetplątanina verwikkeling, warboel, warnetplecak knapzak, ranselplecak knapzak, ranselplecak knapzak, rugzakpleciuga gaai, Vlaamse gaaiplecy bewapenen, wapenenplecy rugstuk, achterzijde, ommezijdeplemienny stam-plemię stam, volksstam, geslachtplenarny boordevol, afgeladen, mudvolpleść vlechtenpleść wevenpleśnieć modelleren, boetserenpleśń modelleren, boetserenplewić wieden, schoffelenplewy schil, dop, schors, schaalplik bestand, dossierplik bos, bundel, wisplik zwrócony bestand, dossierplikach archiefplombować (ząb) boxplombować ząb logerenplon het veld ruimen, afstaanplotce kletsen, kwaadsprekenplotka kletsen, kwaadspreken

plotka gerucht, faam, mare, befaamdheidplotkować kletsen, kwaadsprekenplotkować gerucht, faam, mare, befaamdheidpluć spuwen, spugen, rochelenplugawy vuil, morsig, smerig, onrein, viesplunąć spuwen, spugen, rochelenplus pluspluskać klapperen, plassen, kabbelen, klotsenpluskać się waden, flodderen, plassenpluskanie klapperen, plassen, kabbelen, klotsenpluskwa wandluispluskwa Boegpluskwa wandluisPluton Plutopłachta blad, velpłacić storten, uitbetalen, betalen, dokkenpłaczliwy bedroefdpłakać schreeuw, roep, kreetpłakać tranen, huilen, traanogenpłakać nad czymś schreeuw, roep, kreetpłaska obudowa jednorzędowa resorberen, opslorpen, slurpenpłaski appartement, flatpłaskowyż blad, plat, plateau, bordespłastudze spartelen, zich aftobben, worstelenpłastuga scholpłaszcz jas, mantelpłaszcz jas, overjaspłaszcz mantel, jaspłaszcz overjas, jaspłaszcz anodowy regenmantelpłaszcz nieprzemakalny regenmantelpłaszcz przeciwdeszczowy jasje, colbert, buispłaszcz przeciwdeszczowy mantel, jaspłaszczyzna obcinająca bliska hierheen, hierpłat płaszczyzna vliegtuig, vliegmachinepłatek bloemblad, kroonbladpłatek (kwiatu) bloemblad, kroonbladpłatek kwiatu sneeuwvlokpłatnik hofmeesterpłatność afbetalingpławik kurkpławik vlotten, dobberen, drijvenpłciowy sexe, sekse, geslacht, kunnepłeć sexe, sekse, geslacht, kunnepłetwą vinpłocie hek, afsluiting, heining, barrièrepłodny vruchtbaarpłody rolne opbrengen, opleveren, afwerpen

płomień laaien, vlammenpłonący gloeiend, verzendend, vurig, verterendpłot hek, afsluiting, heining, barrièrepłot verbleektpłotno linnenpłowy linnenpłoza uitglijden, slippenpłótno linnenpłuca longpłuco longPłuczka slag, valstrik, valpług omploegen, ploegen, beploegenpług śnieżny omploegen, ploegen, beploegenpłukać gardło gorgelen, afspoelen, spoelenpłukania gorgelen, afspoelen, spoelenpłycie fotografische plaat, plaatpłycizna oppervlakkig, ondieppłyn uitwassen, wassen, de was doenpłyn kosmetyczny vloeistofpłynąć stromen, vloeien, lopen, vlietenpłynąć jachtpłynąć jachtem kust, boord, oever, wal, kantpłynąć wzdłuż brzegu stromen, vloeien, lopen, vlietenpłynny stromend, vloeiendpłynny vloeistofpłynny lek stromend, vloeiendpłyta dundoek, vaan, vlagpłyta fotografische plaat, plaatpłyta metalowa grondstof, materieel, materiaalpłyta wizyjna pojemnościowa RCA aanklampen, zich vastklampen aanpłyta wizyjna pojemnościowa RCA dashboard, instrumentenbord, beschotpłyta z zegarem i kalendarzem (zasilanymi bateryjnie)

glaswaar, vensterruit, glaswerk

płytce oppervlakkig, ondiepPłytka bestand, dossierpłytka fotografische plaat, plaatpłytka wafeltjepłytka (ferromagnetyczna) z otworami aanklampen, zich vastklampen aanpłytka obwodu drukowanego wafeltjepłytka sygnałowa fotografische plaat, plaatpłytka wyjtrawiona plavuis, tegel, tegelsteen, tichelpłytki oppervlakkig, ondieppływać zwemmen, drijvenpływać jachtem jachtpływak vlotten, dobberen, drijvenpływalnia zich aaneensluiten, aansluitenpniak peukje, peukpo achter

po drugiej stronie over, overheen, aan de overkant vanpo otrzymaniu ten eerste, allereerst, eerstpo południu stuurboordpo prawej stronie ronduit, open en bloot, rondwegpo trzecie achterpobić nederlaagpobić atutem (w kartach) troefpobierać downloadenpobierać verkrijgen, behalen, buit makenpobierać wykorzystywać zaczep wyprowadzenie (kabla)

aftappen

pobierać (dane) verkrijgen, behalen, buit makenpobierać dane brengen, bezorgen, aandragenpobieżny resumé, overzicht, excerptpobieżny oppervlakkig, ondieppobliski hiernaast, ernaast, daarnaastpobłażać ontzien, sparenpobłażać koesteren, troetelen, vertroetelenpobłażanie aflaatpobocze schouderpobożny godvrezend, godsdienstig, devootpobór (do wojska) wissel, cambiopobrać decoderenpobrać downloadenpobranie brengen, bezorgen, aandragenpobrudzić fond, ondergrond, bodem, grond, aardepobudce aansporingpobudce aanleidingpobudzać wakker maken, wekken, opwekkenpobudzać bezielen, verlevendigenpobudzać wekken, wakker maken, opwekkenpobudzać stuwenpobudzać irriteren, aanstoken, ophitsenpobycie woning, logies, onderkomen, kwartierpobyt logerenpocałować zoenen, kussenpocałunek zoenen, kussenpochlebcą mooipraterpochlebiać vleienpochlebstwa complimenterenpochlebstwa vleierijpochlebstwo vleierijpochłaniać in zich opnemen, assimilerenpochmurny onduidelijk, bewolktpochmurny naargeestig, troosteloos, somberpochodnia fakkel, toorts, flambouwpochodzenia achtergrondpochodzenia afleiding, afgeleid woord

pochodzenia afdalingpochodzenie afleiding, afgeleid woordpochodzenie afdalingpochodzenie komaf, afstamming, afkomstpochodzenie oorsprong, afkomst, herkomstpochodzić naar beneden gaan, afdalenpochodzić (<from sth> od czegoś) het gevolg zijn van, afstammenpochować kuilen, begravenpochód processie, stoet, optocht, omgangpochwa schedepochwa schede, vaginapochwalać loven, verheerlijken, prijzen, roemenpochwalić beamen, billijken, goedkeurenpochwała eerbetoon, eerbetuigingpochwała bijval, acclamatie, toejuichingpochwała loven, roemen, verheerlijken, prijzenpochwałą eerbetoon, eerbetuigingpochwałą loven, roemen, verheerlijken, prijzenpochylać się liggenpochylać się helling, glooiingpochylenie indompelen, indopen, soppenpochylnia slippen, uitglijdenpochylnia (w stoczni) slippen, uitglijdenpochyłość geneigd zijn tot, geneigd zijn, neigenpochyłość helling, glooiingpochyły aflopend, glooiend, hellend, schuinpochyły w lewo scheef, schuinpociąg gevolgpociąg pospieszny uitdrukkenpociąg towarowy gevolgpociągać toelachen, aanlokken, bekorenpociągać za sobą toelachen, aanlokken, bekorenpociągający aanlokkelijk, aantrekkelijkpociągły eirond, ovaalpociągnąć rukkenpociągnięcie rukkenpocić się stoom, wasem, damppocić się zweten, transpirerenpocie zweetpocie zweten, transpirerenpociecha heul, vertroosting, troostpocierać aanstrijken, wrijven, uitwrijvenpocieszać hoera roepenpocieszać prosit, op uw gezondheid, proostpocieszać gerief, gemak, comfortpocieszenia heul, vertroosting, troostpocisk artyleryjski kogelpocisków hagel

pocisków) stroom, vloed, bergstroompocząć in verwachting raken, zwanger rakenpoczątek ontstaan, begin, aanvangpoczątek begin, aanvang, ontstaanpoczątek aurora, morgenlicht, morgenroodpoczątek oorsprong, afkomst, herkomstpoczątek transmisji ontstaan, begin, aanvangpoczątkowy inboorlingpoczątkowy initiaal, voorletterpoczątkowy primairpoczątkowy program ładujący initiaal, voorletterpoczątkujący beginner, beginnelingpoczekalni zaal, salonpoczekalnia wachtkamerpoczęcie begrippoczta post, posterijenpoczta aanplakkenpoczta w kolejce post, posterijenpoczta wysłana aanplakkenpocztówka briefkaartpod beneden, daarbeneden, onderpod benedenpod- verzendenpod gołym niebem benedenpod prąd (rzeki gemakkelijk, doelmatig, geschiktpod zarzutem beneden, onderpod znieczuleniem benedenpod żadnym warunkiem beneden, daarbeneden, onderpodanie aanwending, toepassingpodanie petitionnement, petitiepodarować schenken, cadeau gevenpodarować tegenwoordig, actueelpodarty aan flarden gescheurdpodarunek gift, geschenk, donatie, cadeaupodatek belasten, aanslaanpodatek od wartości dodanej tobbe, kuip, bakpodatek od wartości dodanej BTWpodatek od wartości dodanej teilpodatek spadkowy belasten, aanslaanpodatny na wypadki een grotere kans op ongelukken accident-pronepodawać aanhalen, citeren, noemenpodawać aanhalingstekenspodawać zasilanie podawanie podajnik wprowadzane dane

eten, bikken, gebruiken, vreten

podawać (do stołu) serveren, voorleggenpodawać do sądu een proces aanspannen tegenpodaż aanvoer, bezorgingpodbić knechten, onderwerpen

podbijać veroverenpodbity stof, onderwerp, subjectpodbródek kinpodburzający opruiendpodchmielony aangeschoten, roezigpodchodzić aanvliegenpodciąć maaienpodczas terwijl, staande, gedurendepodczas intussen, inmiddels, daarentegenpodczas (gdy) intussen, inmiddels, daarentegenpodczas gdy terwijl, staande, gedurendepodczas gdy terwijl, staande, gedurendepoddać drobiazgowej analizie doorsnijden, sectie verrichtenpoddać pod rozwagę knechten, onderwerpenpoddać się capituleren, zich overgevenpoddanie się capituleren, zich overgevenpoddany stof, onderwerp, subjectpoddasze dakkamertjepoddasze zolderkamerpoddasze Attischpoddasze zolderkamer, dakkamertjepoddawać kremacji cremeren, verassenpoddawać się toegevenpoddawać się capituleren, zich overgevenpodejmować accepteren, aannemen, aanvaardenpodejmować na nowo vernieuwen, renoverenpodejmować się ondernemenpodejrzany achterdochtig, wantrouwig, argwanendpodejrzany charakter verdenkenpodejrzenia argwaan, achterdocht, wantrouwenpodejrzenie argwaan, achterdocht, wantrouwenpodejrzewać verdenkenpodejrzliwy achterdochtig, wantrouwig, argwanendpodejście aanvliegenpodekscytowanie opwindingpodekscytowany gejaagd, opgewondenpodeszwa enkel, bloot, louterpodglądać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetterenpodgładać sjilpen, piepen, tjilpen, kwetterenpodium podium, tribunepodium podium, bestuur, tribune, leidingpodkład (np. kolejowy) slaperigpodkładce opslaanpodkładka zarodek samomodyfikacja programu wyposażenie komunikacyjne umieszczać

blok

podkopać ondergraven, ondermijnenpodkowa hoefijzer

podkreślać accentueren, beklemtonenpodkreślać beweren, verzekerenpodkreślać met nadruk zeggen, benadrukkenpodkreślać onderstrepenpodkreślenie nadruk, klempodkreślenie onderstrepenpodkreślić onderstrepenpodkreślony nadrukkelijkpodległy slaafpodległy achterstellenpodlewać waterpodlizywać się kruipenpodlotek kuikenpodłączyć verbinden, aan elkaar vastmakenpodłodze verdieping, etagepodłoga verdieping, etagepodły verachtelijk, nietswaardigpodły gemiddeldpodły ić gronden, baserenpodmiocie stof, onderwerp, subjectpodmuch pof, poefpodniecać aanzetten, scherpen, slijpenpodniecać irriteren, aanstoken, ophitsenpodniecać aangrijpen, ontroeren, bewegenpodniecający opwindendpodniecenia opwindingpodniesienie opgraven, rooienpodniesiony oprichten, stichten, inrichtenpodniesiony zetting, montagepodnieść coś/wywindować (ceny) derde macht, dobbelsteen, blokpodnieść kogoś na duchu hijsen, ophijsenpodnieść kotwicę opfokken, telen, fokken, opkwekenpodnieta de sporen geven, prikkelenpodniosły hoog, verhevenpodnosić opgaan, opkomen, opstaan, rijzenpodnosić vermeerderenpodnosić verergeren, aandikkenpodnosić opgraven, rooienpodnosić opfokken, telen, fokken, opkwekenpodnosić (ceny) opblazenpodnosić się opgaan, opkomen, opstaan, rijzenpodnoszący na duchu bezielendpodnośnik vijzel, dommekracht, krikpodnóża bodem, achtergrond, ondergrond, grondpodobać się appelleren, een beroep doen oppodobać się alsjeblieft, wees zo goed, alstublieftpodobieństwa gelijkenis, overeenkomstpodobieństwa gelijkenis, overeenkomst

podobieństwo affiniteit, verwantschappodobieństwo gelijkenis, overeenkomstpodobieństwo gelijkenis, overeenkomstpodobny hoe, bij wijze van, voor, als, totpodobny gelijksoortig, soortgelijkpodoficer onderofficierpodpalacz brandstichtendpodpierać drager, stut, leuning, steunpodpis handtekening, ondertekeningpodpis ze wskazaniem potwierdzającego abonnementpodpisać voorbode, voorteken, tekenpodpisać (dokument) geabonneerd zijn oppodpisać dokument geabonneerd zijn oppodporządkowywać się passen, in overeenstemming zijnpodporządkowywać się adequaat, passend, overeenstemmendpodpowiedź nauwgezet, nauwkeurig, accuraatpodpórce adept, beoefenaar, aanhangerpodpórek leden, aanhangpodrażnienie opwindingpodręcznik maat, kameraad, kornuit, makkerpodręcznik gidsboek, vademecum, gids, reisgidspodręcznik leerboek, schoolboekpodręcznik w formie drukowanej gidsboek, vademecum, gids, reisgidspodrobiony vervalsingpodróż toer, tocht, reis, trippodróż tournee, rondreispodróż gaan, rijden, varen, karrenpodróż reis, tocht, toer, trippodróż morska gelijk, vlak, effenpodróż morska gaan, rijden, varen, karrenpodróż) tocht, toer, reis, trippodróżnik reizigerpodróżny inzittende, passagierpodróżować gesteld zijn, het makenpodróżować toer, tocht, reis, trippodróżować gaan, rijden, varen, karrenpodróżować autostopem navigerenpodrzeć huurpodrzędny bijbehorend, bijkomend, bijkomstigpodrzędny achterstellenpodrzędny podległy achterstellenpodskakiwać hinkelenpodskok hinkelenpodskok springenpodsłuchiwać afluisterenpodstarzały hoogbejaard, bedaagdpodstawa gronden, baserenpodstawa spoor, wagenspoor, karrespoor

podstawa czasu grondstof, materieel, materiaalpodstawa uchylnoobrotowa stichtingpodstawa uchylno-obrotowa wervelkolom, spin, ruggegraatpodstawą kader, omlijsting, lijst, raampodstawić in de plaats stellen van, inboetenpodstawienie aflossing, vervangingpodstawka monitora blokpodstawowa zasada fundamenteelpodstawowy basis-podstawowy fundamenteelpodstawowy system wejścia-wyjścia basis-podstawowy system wejścia-wyjścia grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, botpodstawowy system wejścia-wyjścia elementairpodstęp misleiden, bedriegenpodstęp kunstgreep, kneep, streek, foefjepodstępny arglistigpodsumowanie dokumentu resumé, overzicht, excerptpodsumowywać somma, som, bedrag, totaal, summapodsuwanie aanstoten, een duw geven, toestotenpodszewka voeringpodszywanie się maskeringpodtekscie bijtoon, boventoonpodtrzymać stutten, steunen, schragenpodupadać vervalpoduszce blokpoduszce hoofdkussenpoduszeczka dashboard, instrumentenbord, beschotpoduszka hoofdkussenpoduszka powietrzna luchtkussenpodwajać dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledigpodwiązek bretelspodwieczorek theepodwładny aankomend, beginnendpodwładny achterstellenpodwodny onderwater-podwoić dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledigpodwójny dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledigpodwójny duplex, tweevoudig, dubbel, tweeledigpodwójny rozruch (tj. możliwość rozruchu dwóch różnych systemów operacyjnych z różnych partycji dysku)

duplex, tweevoudig, dubbel, tweeledig

podwórze yard, rapodwyżce opfokken, telen, fokken, opkwekenpodwyższać verergeren, aandikkenpodwyższyć wartość appreciëren, waarderenpodział legerafdeling, divisiepodział schifting, afscheiding, clausuurpodział kompletny schifting, afscheiding, clausuur

podział wyczerpujący schifting, afscheiding, clausuurpodziałka aanslagpodziel afzonderen, afscheiden, scheidenpodzielać deelnemen, meemaken, meedoenpodzielać zdanie het eens zijn, overeenstemmenpodzielić na cztery części buurt, wijk, stadswijkpodziemie metropodziemie gewelf, bolpodziemny metropodziękować danken, bedanken, dank betuigenpodziękowanie erkenningpodziękowanie danken, bedanken, dank betuigenpodziwiać bewonderenpodziwiać bewonderendpodziwiać mirakel, wonderpodziwiać ię bewonderenpoemacie gedicht, dichtwerk, verspoemat tekstpoemat gedicht, dichtwerk, verspoemat liryczny gedicht, dichtwerk, verspoeta dichterpoetycki dichterlijk, poëtischpoetyczny dichterlijk, poëtischpoezja dichtkunst, poëziepoezją dichtkunst, poëziepoganin heidenspogarda minachting, schamperheid, verachtingpogawędce keuvelen, babbelen, pratenpogawędka keuvelen, babbelen, pratenpogawędka w czasie rzeczywistym keuvelen, babbelen, pratenpogląd houdingpogląd oordeel, judicium, gericht, vonnispogląd begrippoglądowy zichtbaarpogłosce befaamdheid, gerucht, mare, faampogmatwać van zijn stuk brengen, dooreenhalenpogmatwany verwarrendpogoda weer, weersomstandigheden, wederpogodny briljant, glanzend, lumineuspogodzić się accepteren, aanvaardenpogoń nastreven, najagenpogrążyć duikenpogróżce bedreiging, dreigement, dreigingpogróżka behandelen, curerenpogrubiony gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaalpogrzebacz pokerpogrzebacz uitkammen, harken, aanharken, opharkenpogrzebowy necrologie

poinformować berichten, informeren, inlichtenpojawiać się ontstaanpojawiać się opdraven, opdagenpojawiać się opdagen, opdravenpojawiać się gebeuren, aan de hand zijnpojawić się ontstaanpojawić się wydawać się opdraven, opdagenpojazd vehikel, voertuig, wagenpojazd szynowy vehikel, voertuig, wagenpojedynczy ongehuwd, ongetrouwdpojedynczy skok napięcia ongehuwd, ongetrouwdpojemnik na kasety pot, foedraal, etui, bak, doos, kokerpojemnik na kasety pot, foedraal, bak, doos, etui, kokerpojemnik na śmieci pot, foedraal, etui, bak, doos, kokerPojemność geluidssterkte, inhoud, volumepojemność pamięci schare, troep, bendepojęcie opvatting, begrippojęcie begrippojętność wiadomość bevattingsvermogen, intelligentiepojmać beetnemen, pakken, beetkrijgenpojmować in verwachting raken, zwanger rakenpokarm eten, etenswaar, spijs, gerechtpokarm voeding, kost, voeder, voedingsmiddelpokaz demonstratie, vertoning, bewijspokaz pralen, paraderen, prijken, pronkenpokaz slajdów expositie, tentoonstellingpokazywać laten blijken, manifesterenpokaźny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijkpokaźny fijn, schoon, net, fraai, knap, mooipoker pokerpoklepać (np. po plecach) toejuichen, bij acclamatie benoemenpokład verdek, scheepsdek, dekpokład spacerowy verdek, scheepsdek, dekpokładać nadzieję vertrouwen, fiducie hebben inpokłon revérence, buiging, strijkage, nijgingpokojowy Stille Oceaan, Grote Oceaanpokojowy vredig, vreedzaampokojówce dienstmeisje, dienares, meidpokojówka dienstmeisje, dienares, meidpokojówka dienstmeisje, dienares, meidpokolenie generatie, geslachtpokonać nederlaagpokonać przeciwnika likkenpokorą ootmoed, deemoed, nederigheidpokorny nederig, onderdanig, deemoedigpokost verlakken, lakkenpokost verlakken, lakkenpokój appartement, flat

pokój vredepokój bestek, wereldruim, speling, ruimtepokój dziecinny woonkamer, zitkamer, huiskamerpokój gościnny bestek, wereldruim, speling, ruimtepokój rozmów vredepokój zabaw dziecinnych bestek, wereldruim, speling, ruimtepokrewieństwa affiniteit, verwantschappokrewieństwo affiniteit, verwantschappokrewieństwo familiebetrekking, verwantschappokrętła wijzerplaatpokryć sproetpokryć afbeulen, afjakkeren, afmattenpokryć koszty pluim, veer, pen, vederpokryć piórami dekken, beleggen, toedekken, bedekkenpokrywa dekken, beleggen, toedekken, bedekkenpokrywa tylna bedekking, kaft, omslag, dekselpokrywać dekken, beleggen, toedekken, bedekkenpokrywać emalią emaillerenpokrywą couvert, envelop, enveloppepokrzywa netel, brandnetelpokrzywą netel, brandnetelpokupny snikheet, smoorheet, gloeiend, heetpokusa aanvechting, temptatie, verleidingpokusą aanvechting, temptatie, verleidingpokwitować voor voldaan tekenen, kwiterenpokwitowanie voor voldaan tekenen, kwiterenpokwitowanie receptPolak kuilPolak Poolpolarny polairpolce polkapole akkerpole danych w sieci Ethernet vel, bladpole magnetyczne poprzeczne mijnenveldpole skierowania (pióra świetlnego na ekran)

hijsblok, blok, katrol, schijf

pole typu danych w pakiecie Ethernetu akkerpole typu EH akkerpole typu TEM bouwlandpole znaku aanmeldingpole źródłowe akkerpolecać aanbevelen, aanprijzen, recommanderenpolecenie bevelen, aanvoeren, commanderenpolecenie aanvoeren, commanderen, bevelenpolecenie (kogoś komuś) inleiding, introductiepolecenie kogoś komuś inleiding, introductiepolecenie zewnętrzne bevelen, aanvoeren, commanderenpolecić loven, verheerlijken, prijzen, roemen

polepszyć helling, glooiingpolerować Poolspolerować schoensmeerpolerować schoencrèmePolewa verglazen, glazuren, glanzenpolędwicą kruis, lendepolicja politiepolicjant agent, politieagentpolicją politiepoliczek wang, koon, kaakpolisa polispolityczny staatkundig, politiekpolityk politicus, staatsmanpolityka polispolityka beleid, politiek, staatkundepolityka zabezpieczenia polispolityka zagraniczna polispolować bejagen, jagen, jacht maken oppolowania vuren, schieten, paffenpolowanie bejagen, jagen, jacht maken opPolska Polenpolski Poolspolski schoensmeerpolski schoencrèmepoła klotsen, plassen, kabbelen, klapperenpoła (np. marynarki) klotsen, plassen, kabbelen, klapperenpołaczenie bond, genootschap, associatiepołaczenie zich aansluiten, lid worden, toetredenpołaczenie gewricht, geleding, lid, gelid, knooppołaskotać kriebelen, kietelenpołącz verbinden, aan elkaar vastmakenpołączenia conjunctiepołączenia samenhang, verbindingpołączenie gewricht, geleding, lid, gelid, knooppołączenie drukowane gewricht, geleding, lid, gelid, knooppołączenie stałe conjunctiepołączenie wewnętrzne gewricht, geleding, lid, gelid, knooppołączenie wielopunktowe verbinding, combinatiepołączenie wzajemne połączenie sprzęgające szyna zbiorcza

aansluiting

połączenie z Internetem gewricht, geleding, lid, gelid, knooppołączenie z pełnym dupleksem samenhang, verbindingpołączenie zespołowe aansluitingpołączyć aggregatie, aggregaatpołączyć verbinden, aan elkaar vastmakenpołowa halfpołowa gemiddeld, doorsnee, middelbaarpołożenia houding, stand, positie

położenia situatie, stand van zakenpołożenie plaats, oord, lokaliteit, ruimtepołożenie houding, stand, positiepołożenie situatie, stand van zakenpołożenie kolumny plaats, oord, lokaliteit, ruimtepołożenie pieczątki aanzien, air, schijn, aanblikpołożenie umiejscowić item, deel, jaartelling, deeltjepołożna vroedvrouw, verloskundigepołówce halfpołudnia noen, middagpołudnia noen, middagpołudnia zuidelijkpołudnie zuidelijkpołudnie (geograficzne) zuidelijkpołudnie (pora dnia) noen, middagpołudnie (pora dnia) noen, middagpołudnie geograficzne zuidelijkpołudnie pora dnia noen, middagpołudniowy zuidelijkpołudniowy zuidelijkpołykać slikken, doorslikken, inslikkenpołysk glosse, kanttekeningpołysk Poolspołysk schoensmeerpołysk schoencrèmepołysk schijnen, glanzen, blinken, schitterenpomagać assistent, famulus, helper, hulppomagać aidspomagać helpen, assisteren, bijstaanpomagać naderpomagać assisteren, bijstaan, helpenpomagać pomoc helpen, assisteren, bijstaanpomarańcz Oranjepomarańcz oranjepomarańcza Oranjepomarańcza oranjepomarańczą Oranjepomarańczą oranjepomiar afmeting, dimensiepomidor tomaatpomieszać aangrijpen, ontroeren, bewegenpomieszanie mengen, temperen, mixen, vermengenpomieszczenie sterylne aanpassingpomiędzy in het midden van, medio, middenpomiędzy tussenpomiędzy tussen, onderpomijać achterwege laten, weglatenpomijać weggelaten

pomimo niettegenstaande, in weerwil vanpomimo tego niettemin, desondankspomimo że ofschoon, al, hoewel, alhoewel, welpominąć milczeniem achterwege laten, weglatenpomniejszać zmniejszenie się afdraaien, verlagenpomnik gedenkteken, monumentpomnożyć multipliceren, vermenigvuldigenpomnóż in overvloed aanwezig zijnpomnóż multipliceren, vermenigvuldigenpomoc assisteren, bijstaan, helpenpomoc zinspelenpomoc techniczna udzielana na miejscu u użytkownika

assistent, famulus, helper, hulp

pomocniczy assistent, adjunct, helperpomocniczy aanvullendpomocnik assistent, adjunct, helperpomocnik stewardpomocnik assistent, hulp, famulus, helperpomocnik parenpomocnik boerpomocnik błazna assistent, adjunct, helperpomocny behulpzaam, hulpvaardigpomost poortpomost roboczy tribune, leiding, podiumpomóc assistent, famulus, helper, hulppompa oppompen, pompenpompą vertoon, luister, pracht, praalpompą oppompen, pompenpompować oppompen, pompenpomścić wreken, wraak nemenpomścić avenue wreken, wraak nemenpomścić ość wreken, wraak nemenpomylić vergissing, fout, dwaling, abuispomylić foutief, verkeerd, fout, onjuistpomylić się vergissing, fout, dwaling, abuispomylony ść geurig, aromatischpomyłka vergissing, fout, dwaling, abuispomysł hulpmiddelen, inrichting, apparaatpomysł idee, benul, begrip, denkbeeldpomysł itp beschouwen, overwegen, nagaanpomysłowość ontsnappen, ontkomen, ontgaanpomysłowy geniaalpomyśleć geloven, van mening zijn, achtenpomyślnie met goed gevolgpomyślny gelukkigponad benoorden, ten noorden vanponad tuzin verderopponad wszystko klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigd

ponadto overigens, trouwensponadto overigens, trouwens, verderponawiać vernieuwen, renoverenponcz stompenponcz Jan Klaassenponętny lekker, aanlokkelijkponiechać een miskraam krijgen, mislukkenponiedziałek maandagponiekąd deels, ten deleponieważ daar, doordat, omdat, aangezienponiżać (się) buigen, overhellen, hellen, aflopenponiżać się kleinmaken, vernederen, verootmoedigenponiżać się buigen, overhellen, hellen, aflopenponiżej beneden, onderponiżej benedenponiżej granicy dolnej beneden, daarbeneden, onderponiżenia verootmoediging, vernederingponiżenie verootmoediging, vernederingponowić herhalen, nazeggenponownie opnieuw, van voren af aan, nogmaalsponownie wyznaczać trasę afwisselendponury zwartponury naar, akelig, onaangenaamponury afschuwelijkponury grimmigponury rouw-ponury obscuur, onbekend, donkerponury aalwaardig, gemelijk, aalwarigpończocha kouspończochą kouspończochy nylonowe nylon-poparcia endossement, giropoparzenia in kokend water doenpopatrzeć een blik werpen, een blik werpen oppopchnąć duwen, stoten, dringen, douwenpopełnić wykroczenie beledigen, affronteren, krenkenpopielaty asgrauwpopielniczka asla, asbakpopierać pleitbezorger, advocaat, verdedigerpopierać stutten, steunen, schragenpopierać kogoś/coś rugstuk, achterzijde, ommezijdepopijać resorberen, opslorpen, slurpenpopijać (małymi łykami) resorberen, opslorpen, slurpenpopiół aspoplamić ruimte, lokaliteit, oord, plaatspopołudnie namiddag, middagpoprawa reformeren, hervormenpoprawa koniunktury afstelling, instelling

poprawiać juist, correct, goedpoprawiać verbeteren, veredelenpoprawiać nakijken, herzien, inspecterenpoprawić się/wyzdrowieć juist, correct, goedpoprawka afstelling, instellingpoprawka wymagana równocześnie nauwkeurig bepalen, determinerenpoprawny juist, correct, goedpoprawny gracieus, bevallig, sierlijkpoprawny fatsoenlijk, betamelijk, behoorlijkpoprawny gangbaar, geldig, geldend, vigerendpoprosić vragenpoprosić kogoś o spotkanie vragenpoprzeczny dwarspoprzedni voorgaand, verleden, voorafgaandpoprzedni verleden, voorgaandpoprzedni voorafgaand, verleden, voorgaandpoprzednio al, reeds, alvast, alreedspoprzednio daarvoor, eerder, vooraan, indertijdpoprzedzać voorafgaan, voorzijnpoprzestać logerenpoprzez over, overheen, aan de overkant vanpoprzez door, per, metpopsuć bederven, havenen, beschadigenpopsuty verspildpopulacja bevolkingpopulacją bevolkingpopularny algemeen, gemeenschappelijkpopularny populair, getapt, veelgeliefdpopychać aanduwenpopychać schuivenpopyt opeisen, vereisen, rekenen, eisenpopyt voortmaken, spoed maken, haast makenporada adviseren, aankondigen, bekendmakenporadą raad, raadgeving, adviesporadnictwo administratiekantoorporadnik maat, kameraad, kornuit, makkerporadnik besturen, richten, dirigeren, mennenporadzić besturen, administreren, beherenporadzić sobie adviseren, bekendmaken, aankondigenporanek ochtend, morgenporażce nederlaagporcelana Chinaporcelaną Chinaporcie havenporcie havenporcja danych emmerporęcz bewapenen, wapenenporęcz spoorstaaf, rail

poręczny gemakkelijk, doelmatig, geschiktporęczyć garanderen, borg staan voorpornografia pornografisch materiaal, pornografiepornograficzny pornografischporonić een miskraam krijgen, mislukkenporonienie abortus provocatus, abortusporozumieć się het eens zijn, overeenstemmenporozumienia accoord, overeenstemmingporozumienia overeenstemming, samenklankporozumienie accoord, overeenstemmingporozumienie communiquéporozumienie dwuetapowe verband, omgang, betrekkingporozumienie trzyetapowe overeenstemming, samenklankporozumienie trzyetapowe akkoord, maatregelporozumiewać się berichten, meedelen, mededelenporozumiewanie się communiquéporód aflevering, levering, inleveringporównać vergelijkenporównaj vergelijkenporównania vergelijkingporównanie vergelijkenporównanie vergelijkingporównywać vergelijkenport havenport havenport lokalny luchthavenport równoległy we-wy interfaceport źródłowy nadawcy havenportal ingang, toegang, entreeportfel portefeuilleportfel na banknoty portefeuilleportier conciërge, portierportmonetka beurs, portemonnaie, geldbuidelportrecie evenbeeld, beeltenis, portretportret evenbeeld, beeltenis, portretPortugalczyk PortugeesPortugalia Portugalportugalski Portugeesportyk zuilengang, portiekportyk zuilengalerij, zuilengangporucznik luitenantporuszać agiteren, opruien, ophitsen, opstokenporuszać gejaagd, opgewondenporuszać ontroeren, aangrijpen, bewegenporuszać aandoenlijk, roerend, ontroerendporuszenia aangrijpen, ontroeren, bewegenporuszenie beroering, agitatie, bewegingporuszony gejaagd, opgewonden

porwać ontvoerenporwać transporteren, overbrengen, voerenporwać widownię ontvoerenporwanie ontvoeringporwanie samolotu lub innego środka lokomocji

ontvoering

porwanie terminala (przejęcie sterowania terminalem przez agresora)

ontvoering

porywacz afvoerder, abductorporywać ontvoerenporządek agenda, dagordeporządek akkoord, maatregelporządek aanvoeren, commanderen, bevelenporządek bajtów akkoord, maatregelporządek dzienny agenda, dagordeporządek zestawiania aanvoeren, commanderen, bevelenporządkować afhandelen, afdoenporządkować afzetten, beslaan, garnerenporzeczce aalbes, besporzeczka aalbes, besporzednik voorafgaand, verleden, voorgaandporzucenie concessie, cessie, afstand, toegevingporzucenie zaniechanie concessie, cessie, afstand, toegevingporzucić prijsgeven, afleggen, opgevenporzucić wszelką nadzieję prijsgeven, afleggen, opgevenporzucony gemeen, immoreel, onzedelijkposada situatie, stand van zakenposag bruidsschat, huwelijksgiftposądzać verdenkenposąg beeld, standbeeldposelstwo legatieposeł bode, afgezant, gezantposępny afschuwelijkposępny gemelijk, aalwarig, aalwaardigposiać uitzaaien, uitstrooienposiadacz schede, foedraal, houderposiadać rijk zijn, bezitten, erop nahoudenposiadać bezitten, erop nahouden, rijk zijnposiadać własny rijk zijn, bezitten, erop nahoudenposiadania eigendom, eigendomsrechtposiadania bezitting, eigendom, bezitposiadania boeltje, bezittingenposiadanie eigendom, eigendomsrechtposiadanie (akcji) bezitting, eigendom, bezitposiadłość landgoed, boerderij, bezittingposiadłość ziemska goed, boerderij, landgoed, bezittingposiedzenia sessie, zitting, zittingsperiodeposiłek twaalfuurtje, lunch

posiłek bloem, meelposiłek południowy bloem, meelposiniaczyć blauwe plekposkramiać knechten, onderwerpenposłaniec afgezant, bode, gezantposłańca afgezant, bode, gezantposłuchać aanhoren, beluisteren, luisterenposługiwać sie afgewerkt, gebruiktposługiwać się aanwending, toepassingposłuszny willig, gehoorzaamposłuszny handelbaar, inschikkelijkposmak aroma, geurposmarować afstemmen, aanpassen, adapterenposmarować aanwenden, doorvoerenposmarować invettenpospolity algemeen, gemeenschappelijkpospolity plat, triviaal, vulgair, onbenulligpost vastenpostać personage, persoonpostanowić besluiten, beslissen, uitmakenpostanowienie besluit, uitspraak, beslissingpostarać się streven, zich inspannen, pogenpostawa houdingpostawa aard, karakter, geaardheidpostawa rose, roze, roosposterunek post, posterijenposterunek aanplakkenpostęp gaan naar, aanpakken, genaken, naderenpostęp verbetering, vooruitgang, beterschappostęp arytmetyczny ontwikkeling, evolutiepostępować zich gedragenpostępowanie actie, handeling, optreden, gedoepostój afslaan, halthouden, blijven staanpostój logerenpostrzępienie (efekt graficzny) treksluiting, rits, ritssluitingpostrzępiony nevelig, heiig, dampig, mistigpostulacie eisen, rekenen, vereisen, opeisenpostulować eisen, rekenen, vereisen, opeisenposunięcia ontroeren, aangrijpen, bewegenposunięcie ontroeren, aangrijpen, bewegenposuwać (się) naprzód gaan naar, aanpakken, genaken, naderenposuwać się naprzód gaan naar, aanpakken, genaken, naderenposyłać doen toekomen, sturen, opsturenposypywać bepoederen, poederenposzczególny afzonderlijk, afgezonderdposzczególny respectiefposzukiwacz mijnbouwkundig onderzoekerposzukiwać speurtocht, speurwerk, zoektocht

poszukiwać uitzien naar, uitkijken naar, snorrenposzukiwać pozycjonować speurwerk, speurtochtposzukiwania zoektocht, speurtocht, speurwerkposzukiwania speurwerk, speurtochtposzukiwanie speurtocht, speurwerkposzukiwanie zoektocht, speurtocht, speurwerkposzukiwanie speurtocht, speurwerk, zoektochtposzycie dierevel, vel, huid, pels, vachtpościel linnenpościg vervolging, achtervolgingpośladek bilpośladkach bips, kont, zitvlakpośladki zwerver, vagebondpoślizg uitglijden, slippenpośliznąć się slippen, uitglijdenpośliźnięcie się slippen, uitglijdenpoślubiać gehuwd, getrouwdpoślubiać in de echt verbinden, trouwenpoślubić in de echt verbinden, trouwenpośmiertny necrologiepośpiech haast, haastigheid, ijlpośpiech spoed maken, haast maken, voortmakenpośpiech voortmaken, spoed maken, haast makenpośpiesznie haastig, inderhaast, gehaastpośpiesznie haastig, inderhaast, gehaastpośrednictwo agentschappośredniczenie agentschappośrednik vertegenwoordiger, dealer, agentpośrednik makelaarpośrednik in de plaats stellen van, inboetenpośrodku tussen, onderpośród in het midden van, medio, middenpośród tussenpoświadczenie getuigepoświadczyć getuigen, certificerenpoświadczyć certificeren, getuigenpoświęcać spanderen, opdragen, spenderenpoświęcać aanhankelijk, gehechtpoświęcać opofferen, offeren, aanbiedenpoświęcający się aanhankelijk, gehechtpoświęcony gewijd, heilig, sacraal, geheiligdpoświęcony geheiligd, gewijd, heilig, sacraalpot zweetpot zweten, transpirerenpotajemnie tersluiks, sluiks, steelsgewijspotajemny confidentiepotańcówka bal, danspartijpotargać opzetten, rechtop zetten

potas kaliumpotem naderhand, dan, achteraf, daarnapotęga heerschappij, macht, mogendheidpotępiać afkeurenpotępiać verdomme, verdomd, godverdommepotępić afkeurenpotępienia wraking, verwerping, afkeuringpotępienia wraking, afkeuringpotępienie wraking, afkeuringpotężny machtigpotknąć się struikelenpotknięcie struikelenpotok beekje, beekpotok stromen, vloeien, lopen, vlietenpotok loop, stroom, stromingpotok vloed, bergstroom, stroompotok potokowy pijp, tabakspijppotok rzutowania loop, stroom, stromingpotokowym przesyłaniem pakietów bult, bochelpotomek loot, jong, kind, afstammelingpotomek nakomelingschap, kroost, zaadpotomek proces potomny potomny nakomelingschap, kroost, zaadpotomność nageslachtpotomstwo loot, jong, kind, afstammelingpotomstwo beginnend, aankomendpotop zondvloedpotrafiący obsługiwać coś (maszyna welbewust, bewustpotrafić besturen, administreren, beherenpotrawa schotel, schaalpotrawce pan, braadpan, steelpanpotrawka ragoûtpotrójny drievoudig, driedubbelpotrząsać schokkenpotrzeba noodzaak, noodzakelijkheidpotrzeba nodig hebben, hoeven, behoeven, moetenpotrzeba (życiowa) nodig, benodigdpotrzebą nodig hebben, hoeven, behoeven, moetenpotrzebny nodig, benodigdpotrzebować nodig hebben, hoeven, behoeven, moetenpotrzebujący behoeftig, berooid, nooddruftigpotrzebujący odbioru behoeftig, berooid, nooddruftigpotrzebujesz wens, lust, verlangen, begeerte, zinpoturbować aanvallen, aantastenpotwierdzać controleren, checken, aflezenpotwierdzać uznać n potwierdzenie agnosceren, als waarheid aannemenpotwierdzenia erkenningpotwierdzenie (odbioru) erkenningpotwierdzenie (odbioru) podziękowanie erkenning

potwierdzenie odbioru erkenningpotwierdzenie pozytywne erkenningpotwierdzić agnosceren, als waarheid aannemenpotwierdzić erkennen, bekrachtigen, bevestigenpotwierdzić notarialnie bevestigen, aannemenpotworność monsterachtigheidpotworny monsterachtig, gedrochtelijkpotwór rotbeest, mormelpotykać się struikelenpotylica achterhoofdpouczać stichtenpouczenie aanwijzing, consigne, instructiepoufny vertrouwelijk, geheimpoufny binnenste, inwendigepowab aantrekkelijkheidpowab lokkenpowaga autoriteit, gezagpowaga stemmig, ernstig, bona fide, serieuspowaga zwaartekrachtpoważanie achten, achting hebben voorpoważany achtenswaardig, achtbaarpoważny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijkpoważny stemmig, ernstig, bona fide, serieuspoważny rouw-poważny belangrijk, ernstig, voornaam, ergpoweron self test aanplakkenpower-on self test aanplakkenpowiadamiać adviseren, aankondigen, bekendmakenpowiadomienie verkondiging, aankondigingpowiadomiony welbewust, bewustpowiat graafschappowiązania familiebetrekking, verwantschappowiązanie monteren, zettenpowiece ooglidpowiedzieć zeggen, opgevenpowieka ooglidpowieka bedekking, kaft, omslag, dekselpowielać verveelvoudigen, multiplicerenpowierzać belasten met, opdragen, opdracht gevenpowierzchnia oppervlakte, areaal, gebiedpowierzchnia het hoofd biedenpowierzchnia oppervlakte, oppervlakpowierzchnia czołowa het hoofd biedenpowierzchnia kuli kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedpowierzchnia podstawy (urządzenia) układ styków

spoor, wagenspoor, karrespoor

powierzchnia wyświetlania oppervlakte, areaal, gebiedpowierzchnia zapisu oppervlakte, areaal, gebied

powierzchniowy tranzystor polowy oppervlakkig, ondieppowierzchowność verschijning, verschijnenpowierzchowność aanblik, aanschijn, buitenkantpowierzchowny gemakkelijk, vlot, makkelijk, lichtpowierzchowny naar buiten, eruit, buitenwaartspowierzchowny oppervlakkig, ondieppowierzyć (<sb with sth> komuś coś) aanklacht, beschuldigingpowiesić hangenpowiesić na zawiasach scharnierpowiesić się hangenpowieściopisarz romanschrijverpowieść nieuw, opkomendpowieść klaarspelen, doorkomen, slagenpowieść się nieuw, opkomendpowietrze luchtpowiększać uitbouwen, vergroten, uitbreidenpowiększać uitbouwen, vergroten, uitbreidenpowiększać omvang, bestek, groottepowiększać verergeren, aandikkenpowiększać (się) uitbouwen, vergroten, uitbreidenpowiększenia uitbouwing, vergrotingpowiększenie uitbouwing, vergrotingpowiększenie wasdom, ontwikkeling, groeipowiększenie opdrijven, verheffen, ophogenpowiększyć uitbouwen, vergroten, uitbreidenpowinność verplichting, plichtpowinowactwo affiniteit, verwantschappowinowactwo elektronowe ujemne affiniteit, verwantschappowinszować gelukwensen, feliciterenpowitać groeten, begroetenpowitać hallopowitać feestelijk inhalenpowitanie feestelijk inhalenpowlec overlappenpowłoka schild, rugschild, schaalpowłoka wsadowa schild, rugschild, schaalpowodować doen, maken, laten doen, latenpowodować aanstoken, ophitsen, irriterenpowodować afstammen, het gevolg zijn vanpowodzenia geluk, welstand, bloei, voorspoedpowodzenie welstand, voorspoed, geluk, bloeipowodzenie geluk, welstand, bloei, voorspoedpowodzenie (operacji) welstand, voorspoed, geluk, bloeipowoli op zijn gemak, zachtjes, langzaampowolny langzaampowolny ontzien, sparenpowolny start langzaampowołanie beroep

powoływać się beweren, verzekerenpowoływać się aanroepenpowód doen, maken, laten doen, latenpowód aanstoken, ophitsen, irriterenpowód reden, oorzaakpowód (sądowy) reden, oorzaakpowódź zondvloedpowóz opvoeden, onderwijzenpowrotny hergeven, reproduceren, teruggevenpowrót hergeven, reproduceren, teruggevenpowrót do nowego wiersza hergeven, reproduceren, teruggevenpowróz snaar, koorde, stembandpowstać ontstaanpowstanie muiten, rebelleren, in opstand komenpowstrzymać tegenspartelen, tegenstrevenpowstrzymać/zataić verhinderen, verhoeden, belettenpowstrzymywać bevatten, inhouden, behelzenpowstrzymywać verhinderen, verhoeden, belettenpowstrzymywać się zich onthouden, zich abstinerenpowstrzymywać się <from sth> od czegoś

zich onthouden, zich abstineren

powszechny generaalpowszechny algemeen, universeelpowściągliwość bespreken, reserveren, intekenenpowściągliwość breidel, teugel, toompowściągnąć bedwingen, beteugelen, betomenpowtarzać herhalen, nazeggenpowtórce herhalen, nazeggenpowtórka herhaling, repetitiepowtórka (np. lekcji) herhaling, repetitiepowtórzenia herhaling, repetitiepowyżej benoorden, ten noorden vanpowyżej op, omhoog, naar boven, opwaartspowyższy benoorden, ten noorden vanpoza aanstellerij, onnatuurlijkheidpoza overigens, trouwenspoza verderoppoza bovendien, verder, voorts, daarenbovenpoza daarbuiten, buiten, uiterlijkpoza zich aanstellen, zich voordoenpoza domem (na powietrzu) zich aanstellen, zich voordoenpoza kolejką benoorden, ten noorden vanpoza zakresem uitzonderenpozbawić siły snijden, ontmannen, castrerenpozbywać się afhelpenpozbywanie się beschikkingpozdrawiać groeten, begroetenpozdrawiać groeten, begroeten

pozdrawianie saluut, groetpozdrowienia complimenterenpozdrowienia eerbiedigen, respecterenpozdrowienie saluut, groetpozdrowienie groeten, begroetenpozew sądowy gerechtszaak, geding, procespoziom gouvernement, regering, overheidpoziom aanleggen, aan de schouder brengenpoziom intensywności lopen, stappen, treden, schrijdenpoziom żądania aanleggen, aan de schouder brengenpoziomnica aanleggen, aan de schouder brengenpoziomy horizontaal, waterpas, platliggendpoziomy uprzejmości aanleggen, aan de schouder brengenpozłacać verguldenpoznać agnosceren, als waarheid aannemenpoznać (kogoś) samenkomen, bijeenkomen, vergaderenpoznawać kennen, bekend zijn metpozornie klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaarpozorny aanwijsbaar, vertoonbaarpozorny virtueelpozostać achterblijven, nablijvenpozostać rest, overblijfsel, rommel, afvalpozostać w łóżku achterblijven, nablijvenpozostałość rest, overigepozostawać achterblijven, nablijvenpozostawać w sprzeczności in tegenspraak zijn met, tegensprekenpozostawiać op reis gaan, afreizenpozować zich aanstellen, zich voordoenpozować verderoppozować zich aanstellen, zich voordoenpozowanie aanstellerij, onnatuurlijkheidpozór aanmatiging, onbescheidenheidpozwalać toelaten, gedogen, toestaanpozwany aangeklaagde, beklaagde, beschuldigdepozwolenia toestemming, goedvinden, fiatpozwolenie toelaten, gedogen, toestaanpozwolić laten, laten begaan, laten schietenpozwolić sobie laten, laten begaan, laten schietenpozwolić sobie na coś na zrobienie czegoś

laten, laten begaan, laten schieten

pozycja item, deel, jaartelling, deeltjepozycja plaats, oord, lokaal, plekpozycja graad, stand, status, rangpozycja cyfry item, deel, jaartelling, deeltjepozycja wyjściowa houding, stand, positiepozycja znaku aanmeldingpozycja znaku houding, stand, positiepozycją item, deel, jaartelling, deeltje

pozycją stationsgebouw, stationpozytywny positief, constructiefpożar vuurzee, brandpożar ontzetten, royeren, ontslaanpożarów itp deskundigpożądać passie, roes, lust, hartstochtpożegnać się vaarwel, adieupożegnać się adieu, vaarwelpożegnania vaarwel, adieupożegnania vaarwel, adieupożegnanie adieu, vaarwelpożegnanie vaarwel, adieupożegnanie vaarwel, adieupożoga vuurzee, brandpożyczać (od kogoś) lenenpożyczać coś komuś lenen, voorschieten, uitlenenpożyczce lenenpożyczka lenenpożyczka lenenpożyczka hipotetyczna lenenpożyczyć lenenpożyteczny bevorderlijk, dienstig, nuttigpożywienie eten, etenswaar, spijs, gerechtpójść lopen, van stapel lopen, gaanpółbajt knagen, knabbelenpółce schap, plankpółka schap, plankpółkula hemisfeer, halfrondpółmisek schotel, schaalpółnoc middernachtpółnoc noordenpółnoc noordenpółnoc (geograficzna) noordenpółnoc (geograficzna) noordenpółnoc (pora doby) middernachtpółnoc pora doby middernachtpółnocny noordenpółnocny noordenpółnocny noords, noordelijkpółnocny wschód noords, noordelijkpółprosta actieradius, spaakbeen, radiuspółwysep schiereilandpóźniej naderhand, dan, achteraf, daarnapóźniej laterpóźniejszy laterpóźno vergevorderd, laatpóźny vergevorderd, laatPóźny, końcowy terminal

póżniej laterprac werken, oeuvrepraca emplooi, karwei, werk, arbeidpraca functioneren, het doenpraca dorywcza proefschrift, stelling, dissertatiepraca papierowa handwerkpraca z podziałem czasowym ter wereld brengen, bevallenpraca zawieszona eredienst, dienst, godsdienstoefeningpraca zespołowa toepassing, aanwendingpracą emplooi, karwei, werk, arbeidpracą functioneren, het doenprace badawcze speurwerk, speurtochtpracodawca werkgeverpracować functioneren, het doenpracować ponad siły functioneren, het doenpracować w ogrodzie functioneren, het doenpracować zdalnie za pośrednictwem telekomunikacji

functioneren, het doen

pracowitość vlijt, naarstigheid, ijverpracowity ijverig, nijver, naarstig, vlijtigpracowity naarstig, ijverig, vlijtig, nijverpracowity naarstig, vlijtig, nijver, ijverigpracownia kastpracownia laboratoriumpracownik employé, werknemer, personeelslidpracownik werkkracht, arbeider, werker, werkmanpracownik werkerpracownik naukowobadawczy ingenieurpracownik naukowo-badawczy werkerpraczka wasvrouwprać swoje brudy publicznie uitwassen, wassen, de was doenpraefixus voorvoegselpraepositio voorzetselPraga Praagpragnący bang, bezorgd, beducht, ongerustpragnąć trek hebben in, verkiezen, begerenpragnąć dorstpragnąć z całego serca trek hebben in, verkiezen, begerenpragnienia verlangend, smachtendpragnienia dorstpragnienia aanwakkeren, aanvuren, aansporenpragnienie trek hebben in, verkiezen, begerenpraktyczny inschikkelijk, handelbaarpraktyczny praktischpraktyka belevenis, ervaring, ondervindingpraktyka (zawodowa) aanwenden, doorvoerenpraktykować aanwenden, doorvoerenpraktykować drillen, oefenen

pralni wasserijpralnia wasserijpralnia automatyczna wasserijpranie wasserijprasa persprasa (ściskająca i drukowana) zuigerprasą persprasować ijzerenprasowy perspratykuła item, deeltje, jaartelling, deelprawa burta stuurboordprawa dostępu manier, wijze, trantprawda juist, gelijk hebbend, gegrondprawda waarheid, waarachtigheidprawda logiczna waarheid, waarachtigheidprawdą waarheid, waarachtigheidprawdopodobnie waarschijnlijkprawdopodobnie waarschijnlijkprawdopodobny waarschijnlijkprawdopodobny waarschijnlijkprawdziwie werkelijk, wezenlijkprawdziwy authentiek, onvervalstprawdziwy daadwerkelijk, werkelijk, effectiefprawdziwy juist, gelijk hebbend, gegrondprawidłowo juist, correct, goedprawidłowy erg, ernstig, belangrijk, voornaamprawidłowy normaal, standaard-prawidłowy gelijkmatig, regelmatig, geregeldprawie circulerend, in omloopprawie schier, bijkans, haast, bijnaprawie schier, bijkans, haast, bijnaprawie nic schier, bijkans, haast, bijnaprawniczy wettig, wettelijk, gewettigd, legaalprawnik juristprawnik verdediger, pleitbezorger, advocaatprawny wettig, wettelijk, gewettigd, legaalprawo copyright, kopijrechtprawo vrijdom, vrijheid, vlotheidprawo rechtprawo wettig, wettelijk, gewettigd, legaalprawo titelen, tituleren, betitelenprawo autorskie copyright, kopijrechtprawo autorskie balloteren, kiezen, stemmenprawo o podpisach cyfrowych eigendom, eigendomsrechtprawo wyborcze wettig, wettelijk, gewettigd, legaalprawo zwyczajowe rechtprawomocny strip, reep, band, strook, windselprawosławny orthodox, rechtzinnig

prawosłowny orthodox, rechtzinnigprawostronny rechter-, vandehandsprawość gerechtigheid, billijkheidprawowity echten, legitimerenprawoznawstwo rechtprawoznawstwo dza rechtprawy eerlijk, eerzaam, degelijkprawy billijk, rechtvaardig, fairprąd actueelprąd elektriciteitprąd sapprąd loop, stroom, stromingprąd (także elektryczny) actueelprąd elektryczny przepływ bieżący actueelprążek element systemu przeplatania pamięci dyskowej przeplatać poprawiać wydajność wewy poprzez umieszczenie systemu plików lub bazy danych na wielu dyskach)

gallon

precyzja wielokrotna stiptheid, accuratesse, nauwgezetheidprecyzją stiptheid, accuratesse, nauwgezetheidprecyzować precies, scherp, juist, minutieusprecyzyjny nauwkeurig, accuraat, nauwgezetprecyzyjny stiptheid, accuratesse, nauwgezetheidprecz eerstvolgend, aanstaand, komendprecz! vandoor, heen, verwijderd, overpreferować prefereren, de voorkeur geven aanprefiks voorvoegselprefiks operatora voorvoegselprefiks usługodawcy voorvoegselpremia bonuspremia premie, prijspremią bonuspremią premie, prijspremier minister-president, premierprenumerata abonnementprenumerator abonneeprenumerować geabonneerd zijn oppreparat voorbereidsel, voorbereidingprerią prairiepreselekcja keus, alternatief, keuzeprestiż autoriteit, prestige, gezagprestiżowy prestigieuspretekst verontschuldigenpretekst smoesje, smoes, draaierij, dekmantelpretensja klapstuk, rundvleespretensja aanspraak maken op, claimenpretensja aanmatiging, onbescheidenheid

pretensjonalny opzichtig, ostentatiefprezencją bijzijn, presentie, aanwezigheidprezent gift, geschenk, donatie, cadeauprezent tegenwoordig, actueelprezentacja przedstawienie aanbieding, presentatie, optredenprezentować tegenwoordig, actueelprezes zarządu voorzitter, praeses, preses, presidentprezydencie voorzitter, praeses, president, presesprezydent voorzitter, praeses, president, presesprezydent tam był voorzitter, praeses, president, presesprędko gauw, hard, schielijk, in allerijlprędkość snelheid, vaart, spoed, radheidpręga schreef, haal, schrap, streek, streeppręga gallonpręt roede, gard, spitsroede, stokjeproblem vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgaveproblem kwestie, vraag, navraagproblem roku 2000 vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgaveproblem tłumaczenia adresu rimpelen, fronsenproblem z bezpieczeństwem haardos, haarproblem związany z siecią vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgaveproboszcz pastoorprocedura bereidingswijze, procédé, werkwijzeprocedura pomiarowa bereidingswijze, procédé, werkwijzeprocedura wspomagania programu routine, sleurprocedura zagęszczania bereidingswijze, procédé, werkwijzeprocedurą bereidingswijze, procédé, werkwijzeprocencie rente, percent, procentprocent belang inboezemen, interesserenprocent rente, procent, percentprocentowość rente, procent, percentproces gerechtszaak, geding, procesproces bewerkingproces probeersel, proefstukproces rozruchu gerechtszaak, geding, procesproces zatwierdzania bewerkingprocesja processie, stoet, optocht, omgangprocesować się een proces aanspannen tegenproch buskruit, kruitproch bepoederen, poederenproch strzelniczy buskruit, kruitprodukcja produktie, voortbrengingprodukcja seryjna opbrengen, opleveren, afwerpenprodukcja wspomagana komputerem ontwikkeling, eliminatieprodukcja wspomagana komputerowo fabriceren, aanmaken, makenprodukcja wspomagana komputerowo produktie, voortbrengingprodukcją ontwikkeling, eliminatieprodukcją produktie, voortbrenging

produkcyjny geslachtelijk, seksueel, generatiefprodukować fabriceren, aanmaken, makenprodukować opbrengen, opleveren, afwerpenprodukt opbrengen, opleveren, afwerpenprodukt produktie, gewrocht, opbrengstprodukt zakonserwowany produktie, gewrocht, opbrengstprofanować ontwijden, ontheiligen, profanerenprofesjonalny professioneel, beroeps-profesor professorprofil karakterschetsprofil wykonania karakterschetsprofil zabezpieczeń karakterschetsprofilować karakterschetsprognoza voorspelling, prognose, verwachtingprognozą beduiden, voorspellen, voorzeggenprognozą voorspelling, prognose, verwachtingprogram akkoord, maatregelprogram programmerenprogram programmerenprogram laten blijken, manifesterenprogram do tworzenia kopii zapasowych vingerprogram interpretujący interpreterprogram kontrolny debuggerprogram obsługi urządzenia conducteur, bestuurderprogram organizacyjny assistent, hulp, famulus, helperprogram pierwotny programmerenprogram post-mortem programmerenprogram składowania programmerenprogram składowania (zawartości pamięci)

aanwending, toepassing

program sterujący assistent, hulp, famulus, helperprogram testujący debuggerprogram typu królik konijntjeprogram uruchomiajacy debuggerprogram wspomagający werktuig, middelprogram zrzutu aanwending, toepassingprogram zrzutu programmerenprogram źródłowy programmerenprogramowa tribune, leiding, podiumprogramowa) tribune, leiding, podiumprogramu itp.) ilustracja afbeelding, prent, plaatprojekcie projecterenprojekt werkje, schets, tekeningprojekt projecterenprojekt pilotażowy projecterenprojekt szczegółowy projecterenprojektor laserowy projector, projectietoestelprojektować werkje, schets, tekening

projektować projecterenprojektowanie werkje, schets, tekeningprojektowanie wspomagane komputerowo (CAD)

ontwikkeling, evolutie

proklamacja declaratie, verklaringproklamacją declaratie, verklaringproklamować proclameren, uitvaardigen, afkondigenproletariacie proletariaatproletariacki proletariërproletariat proletariaatproletariusz proletariërprolog voorrede, proloogprom overzetboot, pontveer, pont, bakpromenada wandeldreef, promenade, wandeldekpromienie słońca zonneschijnpromieniować straal, spaakpromieniować uitstralen, stralenpromieniować rozchodzić się promieniowo

uitstralen, stralen

promieniować (dosłownie i w przen.) uitstralen, stralenpromień actieradius, spaakbeen, radiuspromień straal, spaakpromień słońca zonnestraalpromień zginania straal, spaakpromocja bevordering, promotiepromocją bevordering, promotiepromować gaan naar, aanpakken, genaken, naderenpropaganda verspreiding, propagandaproponować uitloven, bieden, aanbiedenproponować aanwijzen, aangeven, aanduidenproporcja evenredigheid, proportie, verhoudingproporcja proportie, verhouding, evenredigheidproporcjonalny proportioneel, evenredigpropozycja wstępna huwelijksaanzoek, aanzoekpropozycją huwelijksaanzoek, aanzoekpropozycją bod, voorslag, aanbieding, aanbodproroctwa profetie, voorspelling, voorzeggingproroczy funest, fataal, noodlottigprorok voorspeller, profeet, voorzeggerprorokować voorzeggen, beduiden, voorspellenprosa gierstprosić vragenprosić biddenprosić vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenproso gierstprospekcie prospectusprosperować gedijen, tieren, bloeien, florerenprostacki hardhandig, lomp, onkies, grof, ruw

prosto direct, overeind, rechtopprosto rechter-, vandehandsprostopadły normaal, standaard-prosty licht, vlot, makkelijkprosty aalwarig, eenvoudig, aalwaardigprosty direct, live, recht, rechtstreeksprosty aalwaardig, aalwarig, eenvoudigprosty protokół zarządzania siecią aalwarig, eenvoudig, aalwaardigprosty protokół zarządzania siecią aalwaardig, aalwarig, eenvoudigprostytutka hoer, lichtekooi, prostituéeproszek bepoederen, poederenproszę alsjeblieft, wees zo goed, alstublieftproszę voldaan, tevreden, vergenoegdproszę behaaglijk, aantrekkelijk, bekoorlijkproszkować malen, vermalen, kwellenprośba aanwending, toepassingprośba vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenprotekcja beschermingprotektor beschermheilige, beschermheerprotest betwisten, bestrijdenprotestancki protestantsprotestant protestantsprotestować betwisten, bestrijdenproteście betwisten, bestrijdenprotokół bekeuring, proces-verbaal, notulenprotokół IP dla łączy szeregowych slippen, uitglijdenprotokół odwrotnego tłumaczenia adresów

scheuren, rijten

protokół RARP scheuren, rijtenprotokół SGMP aalwarig, eenvoudig, aalwaardigprotokół z potwierdzeniem pozytywnym landkaart, kaartprotokół zmiany kierunku bekeuring, proces-verbaal, notulenproton protonprototyp prototypeprowadnica spoorstaaf, railprowadzące nulprowadzący gebieder, chef, aanvoerder, baasprowadzenie serwerów WWW constructie, bouw, aanbouwprowincja gouvernementprowincjonalny gewestelijk, provinciaalprowizja rente, procent, percentprowizoryczny juryprowokować aanstoken, ophitsen, irriterenproza prozaprozą prozapróba streven, trachten, pogen, moeite doenpróba gehoorpróba herhaling, repetitie

próba probeersel, proefstukpróba (teatralna) bedwingen, betomen, beteugelenpróba generalna streven, trachten, pogen, moeite doenpróba generalna dissertatie, proefschrift, stellingpróba odzyskania probeersel, proefstukpróba teatralna streven, trachten, pogen, moeite doenpróba v próbować examen, keuring, onderzoekpróbą streven, trachten, pogen, moeite doenpróbą moeite, pogingpróbą probeersel, proefstukpróbą streven, zich inspannen, pogenpróbce proefstuk, proef, specimen, monsterpróbka proefstuk, proef, specimen, monsterpróbka proef, monster, specimen, proefstukpróbka na sekundę proefstuk, proef, specimen, monsterpróbkować bedwingen, betomen, beteugelenpróbować streven, trachten, pogen, moeite doenpróbować incidenteel, toevalligpróbować smakenpróbować streven, zich inspannen, pogenpróchnica teelaarde, humuspróchnicą vervalpróchno tonderzwam, tondel, tonder, zwamprócz anderprócz tego overigens, trouwens, verderpróg drempel, dorpelpróg drempel, dorpelpróg tylny drempel, dorpelpróżni luchtledige ruimte, vacuümpróżnia luchtledige ruimte, vacuümpróżnia ultrawysoka luchtledige ruimte, vacuümpróżność nietigheid, ijdelheidpróżny vergeefs, ijdel, nutteloospróżny loos, ledig, leeg, lens, holprymitywny grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, botprymitywny primitiefprymitywny onbeleefd, honds, onheus, lomppryncypał aanvoerder, chef, gebieder, baaspryskać klapperen, plassen, kabbelen, klotsenpryszcz op het kookpunt zijn, borrelen, kokenprysznic een douche nemen, douchenprywatny besloten, privé-, particulierpryzmat prismaprząść spinnenprzebaczać absolveren, absolutie gevenprzebaczać vergeven, begenadigenprzebaczenie vergeven, begenadigenprzebicie dętki appartement, flat

przebieg kurs tracé, route, leergang, cursus, koersprzebiegłość slim, listig, gewiekst, doortraptprzebiegły scherpzinnig, schrander, pienterprzebiegły doortrapt, slim, gewiekst, listigprzebiegły slim, listig, gewiekst, doortraptprzebierać soort, slag, aardprzebijać barsten, splijten, scheurenprzebłysk flitsen, flikkeren, glorenprzebłysk slaan, klappen, kloppen, opvallenprzebój slaan, kloppen, houwen, klappenprzebudzić wakker maken, wekken, opwekkenprzebudzony wekken, wakker maken, opwekkenprzeceniać overschatten, overwaarderenprzecenić znaczenie overschatten, overwaarderenprzechadzka wandeldreef, promenade, wandeldekprzechodni transitief, overgankelijkprzechodzień voorbijgangerprzechodzień voetgangerprzechowywać przenosić vertragingprzechowywać w pamięci reserveren, detineren, ophoudenprzechwalać się pochen, opscheppen, snoeven, bluffenprzechwycić beetnemen, pakken, beetkrijgenprzechwycić bemachtigen, aangrijpen, grijpenprzechwycić bemachtigen, grijpen, aangrijpenprzechwytywać beetnemen, pakken, beetkrijgenprzechwytywać bemachtigen, aangrijpen, grijpenprzechylać się neigen, buigen, doen overhellenprzechylić schragen, steunen, stuttenprzechył neigen, buigen, doen overhellenprzechył statku uitlisten, een lijst makenprzeciążenie congestie, bloedaandrang, aandrangprzeciążenie (np. sieci) congestie, bloedaandrang, aandrangprzecięcie inspringenprzeciętnie ongeveer, een stuk of, circaprzecinek kommaprzeciskać się door, per, metprzeciw met, tegenaan, tegen, jegensprzeciwieństwo tegengesteld, tegenliggend, strijdigprzeciwległy voorprzeciwnie do ruchu wskazówek zegara tegengesteld, tegenliggend, strijdigprzeciwnik tegenstanderprzeciwny afkerigprzeciwny tegengesteld, tegenliggend, strijdigprzeciwny tegenover, aan de overkant vanprzeciwny czemuś tegenstanderprzeciwstawiać dwarsbomen, tegenwerken, belemmerenprzeciwstawiać się uitdagen, tarten, trotseren, uittartenprzeciwstawiać się standhouden, bezwaar hebben tegen

przeciwstawić (się) dwarsbomen, tegenwerken, belemmerenprzeciwstawienia tegenstand, oppositieprzeciwstawienie tegenstand, oppositieprzeciwstawny tegengesteld, tegenliggend, strijdigprzeczący negatief, clichéprzeczesać borstelen, schuierenprzeczyć in tegenspraak zijn met, tegensprekenprzeczyć ontkennenprzeczyszczający laxeermiddel, laxansprzed voorprzed voorafgaand, verleden, voorgaandprzed południem voor de middag, in de morgenprzed siebie voorprzede wszystkim benoorden, ten noorden vanprzedefilować ontwijden, profaneren, ontheiligenprzedimek nieokreślony eenprzedimek określony aan de, het, aan het, de, naar deprzedkładać knechten, onderwerpenprzedłożenia aanbieding, presentatie, optredenprzedłożyć knechten, onderwerpenprzedłużacz achtervoegsel, suffixprzedłużać langdurig, lang, lange tijdprzedłużenie achtervoegsel, suffixprzedłużyć uitleggen, doortrekken, rekkenprzedłużyć (się) uitleggen, doortrekken, rekkenprzedmieścia voorstadprzedmieście voorstadprzedmiot handelsartikel, artikelprzedmiot mikpunt, onderwerp, object, dingprzedmiot oceny handelsartikel, artikelprzedmowa voorrede, voorbericht, voorwoordprzedmowa inleiding, introductieprzedni plan voorgrondprzedni plan (obrazu) voorgrondprzednie światło (np. samochodu) lichtbak, reflector, koplampprzedpokój halprzedpokój overgang, doorgang, passageprzedpołudnie ochtend, morgenprzedpotopowy antediluviaans, zeer oudprzedrostek voorvoegselprzedrostek negujący znaczenie wyrazów

on-, in-, im-

przedrostek oznaczający 10 do -18 potęgi

voorvoegsel

przedruk nadruk, herdrukprzedrukować nadruk, herdrukprzedrzeźniać bespotten, spotten, honenprzedsiębiorca koopman, handelaar, zakenman

przedsiębiorca (budowlany) bouwondernemer, aannemerprzedsiębiorczy ondernemendprzedsiębiorstwa firma, handelsfirma, handelshuisprzedsiębiorstwa bedrijf, ondernemingprzedsiębiorstwo Maria-Hemelvaartprzedsiębiorstwo bedrijf, ondernemingprzedsięwziąć ondernemenprzedsięwziąć zich wagen aan, aandurvenprzedsięwzięcie zaak, aangelegenheid, ding, affaireprzedsięwzięcie bedrijf, ondernemingprzedsięwzięcie zich wagen aan, aandurvenprzedstawiać verbeelden, uitbeelden, afbeeldenprzedstawiać (na scenie) opdraven, opdagenprzedstawiać obecny tegenwoordig, actueelprzedstawiający gedeputeerde, afgevaardigdeprzedstawiciel vertegenwoordiger, dealer, agentprzedstawicielstwo agentschapprzedstawić uitvoeren, presenteren, indienenprzedstawić (kogoś) uitvoeren, presenteren, indienenprzedstawić kogoś uitvoeren, presenteren, indienenprzedstawienia tentoonstelling, expositieprzedstawienia laten blijken, manifesterenprzedtem al, reeds, alvast, alreedsprzedtem voorprzedwstępny voorafgaand, preliminairprzedyskutować bespreken, discuterenprzedział branche, vak, tak, afdelingprzedział legerafdeling, divisieprzedział dla niepalących branche, vak, tak, afdelingprzedział kolejowy interval, tussenruimteprzedział synchronizacji interval, tussenruimteprzedziurawić stompenprzedziurawić Jan Klaassenprzegapić missen, mislopen, misgrijpenprzegląd recenseren, besprekenprzegląd wstępny recenseren, besprekenprzeglądać afgrazenprzeglądać uitzichtprzegródce afdeling, branche, vakprzegrywać mul, rulprzegub pols, handwortelprzegub (dłoni) pols, handwortelprzejazd overloop, gang, baan, rijstrookprzejażdżka uitstapje, toer, tocht, trip, excursieprzejażdżka łodzią toer, tocht, reis, tripprzejąć bemachtigen, aangrijpen, grijpenprzejezdny los, mobiel, beweegbaar, roerendprzejęcia Maria-Hemelvaart

przejęzyczenie terugvallenprzejścia steegprzejścia overloop, gang, baan, rijstrookprzejście overgang, passage, doorgangprzejście kolorów pensioenprzejście na emeryturę metroprzejście strumienia magnetycznego na ścieżkę

poort

przejście wielokrotne overloop, gang, baan, rijstrookprzejściówka bewerkerprzejść aftreden, met pensioen gaanprzejść się trekken, rondtrekken, rondreizenprzejść się wandeling, wandelen, tippelprzekaz transfer, afdrachtprzekaz (danych) transporteren, overbrengen, voerenprzekazanie (np. odpowiedzialności afvaardiging, delegatieprzekazywać inhalenprzekazywać przebieg opsturen, sturen, doen toekomenprzekazywanie z braniem pod uwagę odwrotnej ścieżki

opnemen, afboeken

przekąsce twaalfuurtje, lunchprzekąska twaalfuurtje, lunchprzekląć ketteren, vloeken, godlasterenprzekleństwo ketteren, vloeken, godlasterenprzekleństwo verdomme, verdomd, godverdommeprzekleństwo eed, bezweringprzeklinać ketteren, vloeken, godlasterenprzeklinać verdomme, verdomd, godverdommeprzeklinać eed, bezweringprzekład translatie, translaat, overzettingprzekład uitvoering, versieprzekładni kamrad, kamwiel, tandrad, tandwielprzekonania overtuigingprzekonanie overtuigingprzekonujący gangbaar, geldig, geldend, vigerendprzekonywać twisten, disputeren, krakelenprzekonywać overtuigenprzekonywać overtuigenprzekonywanie overredingprzekraczać overtreffen, te boven gaanprzekraczać inhalenprzekraczać overtroeven, overtreffenprzekraczająco bijzonder, buitengewoonprzekręcać kronkelenprzekroczenie beledigen, krenken, affronterenprzekroczenie geweldpleging, geweldprzekroczyć overtreffen, te boven gaanprzekroczyć stan konta aflopen, ophouden, uitgaan, eindigen

przekrój branche, vak, takprzekształcać bekerenprzekształcać masserenprzekształcać vervormenprzekształcać na postać cyfrową vervormenprzekształcać transformata vervormenprzekształcić vervormenprzekupić bederven, verbasteren, omkopenprzelew bloedvergietenprzelew opnemen, afboekenprzelew krwi opnemen, afboekenprzelewać overtollig, overbodigprzelot vlucht, vliegtochtprzelotny een douche nemen, douchenprzełączać omleggen, omschakelen, overschakelenprzełącznik zmianowy roede, gard, spitsroede, stokjeprzełączyć klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigdprzełączyć roede, gard, spitsroede, stokjeprzełomowe wydarzenie mijlpaalprzełożony opperste, prevalent, superieurprzełykać slikken, doorslikken, inslikkenprzemawiać adresserenprzemawiać praten, sprekenprzemądrzały geraffineerdprzemienić anders maken, veranderenprzemienny afwisselendprzemienny afwisselendprzemierzać getrappel, gestampprzemieszczenie gaan naar, aanpakken, genaken, naderenprzemieszczenie verschuivingprzemieścić verrekken, ontwrichten, verstuikenprzemijać inhalenprzemiły heerlijk, kostelijk, overheerlijkprzemoc geweldpleging, geweldprzemóc bedelven, overstelpen, verpletterenprzemówienia rede, redevoering, speech, oratieprzemówienie adresserenprzemówienie rede, redevoering, speech, oratieprzemycać smokkelenprzemysł vlijt, naarstigheid, ijverprzemysł cukrowniczy farmacie, artsenijbereidkundeprzemysł stoczniowy weefselprzemysł włókienniczy vlijt, naarstigheid, ijverprzemysłowca industrieelprzemysłowy industrie-, industrieelprzemyt smokkelwaar, contrabandeprzemytnik smokkelaar, sluikhandelaarprzemywać uitwassen, wassen, de was doen

przen. wigor sapprzenajświętszy oprit, oprijlaanprzeniesienie równoległe opnemen, afboekenprzenieść dragen, voorhebben, voeren, brengenprzenieść opnemen, afboekenprzenieść przeniesienie ontroeren, aangrijpen, bewegenprzenikać doordringen, binnendringen, doorstotenprzenikliwy kras, levendig, rap, kwiek, drukprzenikliwy bijtend, fel, guur, doordringendprzenikliwy (ból) snibbig, bitsprzeniknąć doordringen, binnendringen, doorstotenprzenocować (<sb> kogoś) afstemmen, aanpassen, adapterenprzenosić aanreiken, aangeven, afdragenprzenosić transporteren, overbrengen, voerenprzenosić (na inną platformę systemową) aanreiken, aangeven, afdragenprzenośnie oneigenlijk, figuurlijkprzenośny oneigenlijk, figuurlijkprzenośny los, mobiel, beweegbaar, roerendprzenośny draagbaar, portableprzenośny automatyczny system telefoniczny

oneigenlijk, figuurlijk

przeoczyć verzaken, nalaten, uitlatenprzeor voorafgaand, verleden, voorgaandprzeorać omploegen, ploegen, beploegenprzepaść afgrond, kolkprzepaść baai, inham, kreekprzepaść golfspel, golf, inham, bocht, boezemprzepaść afgrondprzepierzenie schifting, afscheiding, clausuurprzepiórce kwartelprzepiórka patrijsprzepiórka kwartelprzepis receptprzepis voor voldaan tekenen, kwiterenprzepis receptprzepis heerschappij, bewind, bestuurprzepisach reglementprzepisy aanwijzing, consigne, instructieprzepisy reglementprzepłukiwać bevloeien, gieten, begieten, sproeienprzepływ stromen, vloeien, lopen, vlietenprzepływ oblewanie (rysunku tekstem) potok

stromen, vloeien, lopen, vlieten

przepowiadać voorzeggen, voorspellen, beduidenprzepowiednia profetie, voorspelling, voorzeggingprzepraszać zich verontschuldigenprzepraszam verontschuldigenprzeprosić zich verontschuldigen

przeprosiny verontschuldigingprzeproszenie verontschuldigingprzeprowadzić (plan) dragen, voorhebben, voeren, brengenprzeprowadzić się reinigen, schoonmaken, louterenprzeprowadzić wywiad interviewenprzepustce toelaten, gedogen, toestaanprzepustka toelaten, gedogen, toestaanPrzepuszczać (np. strumień gazu) inhalenprzerabiać anders maken, veranderenprzerazić schrik aanjagen, doen schrikkenprzerażać schrik aanjagen, doen schrikkenprzerażenie consternatie, ontsteltenisprzerażenie gruwel, gruweldaad, verschrikkingprzeróbka modificatie, bewerking, aanpassingprzerwa opening, bres, gapingprzerwa międzyrekordowa (na nośniku informacji)

adempauze

przerwa start-stop pauzerenprzerwa w podróży interruptie, schorsing, onderbrekingprzerwać een miskraam krijgen, mislukkenprzerwać opvrolijken, amuseren, onderhoudenprzerwać uittreden, aftreden, bedankenprzerwać (ciążę lub wykonanie jakiegoś zadania)

een miskraam krijgen, mislukken

przerwanie interrumperen, schorsen, onderbrekenprzerwanie interruptie, schorsing, onderbrekingprzerwanie integer liczba całkowita afbrekenprzerwanie zewnętrzne interrumperen, schorsen, onderbrekenprzerwą rust, pauzeprzerwą interruptie, schorsing, onderbrekingprzerwą pauze, rustprzerywać een miskraam krijgen, mislukkenprzerywać stoppen, aflaten, ophoudenprzerywać interrumperen, schorsen, onderbrekenprzerywać afmaken, beëindigen, afsluitenprzerywać coś interrumperen, schorsen, onderbrekenprzerywać przerwanie interruptie, schorsing, onderbrekingprzerywany hortend, intermitterendprzerzedzać sprietig, schraal, magerprzerzutnik haan van een vuurwapenprzesadzać chargeren, overdrijvenprzesąd vooroordeel, vooringenomenheidprzesąd bijgeloofprzesądny bijgelovigprzesiadać się veranderen, anders makenprzesiąknąć in de week zetten, weekmaken, wekenprzesiewać zeven, ziftenprzeskoczyć springen

przeskok hinkelenprzeskok springenprzeskok podium, bestuur, tribune, leidingprzesłać ontbinden, annuleren, afgelastenprzesłać dalej voorspeler, aanvallerprzesłona scherm, schutprzesłona (falowodu) Irisprzesłonić afbeulen, afjakkeren, afmattenprzesłuchanie (świadka) gehoorprzesłuchiwać een verhoor afnemen, ondervragenprzesmyk inhalenprzespać się sluimeren, druilen, duttenprzestać uittreden, aftreden, bedankenprzestankowanie punctuatie, interpunctieprzestarzały mottigprzestawić verschuivingprzestępca misdadig, snood, crimineelprzestępczy misdadig, snood, crimineelprzestępstwa misdaad, misdrijfprzestępstwo komputerowe misdaad, misdrijfprzestraszony lafhartig, laf, bangprzestraszyć doen schrikken, schrik aanjagenprzestraszyć verjagen, afschrikkenprzestroga waarschuwing, tipprzestronny ruim, breedvoerig, royaal, grootprzestrzec waarschuwenprzestrzegać blijvenprzestrzegać gehoorzamenprzestrzegać opvolgen, handelen volgensprzestrzegać (coś) te wachten staan, afhalen, wachtenprzestrzegać normy samenkomen, bijeenkomen, vergaderenprzestrzenny ruim, breedvoerig, royaal, grootprzestrzeń verspreiden, verbreiden, afgevenprzestrzeń (także kosmiczna) ruimte, bestek, wereldruim, spelingprzestudiować onderzoeken, nakijken, examinerenprzestudzić afkoelenprzesunąć dragen, voorhebben, voeren, brengenprzesunąć verrekken, ontwrichten, verstuikenprzesunięcie afstand, eindprzesunięcie verschuivingprzesunięcie tournee, rondreisprzesunięcie logiczne verschuivingprzesunięcie w lewo bewegingprzesunięcie w prawo afstand, eindprzesuń ontroeren, aangrijpen, bewegenprzesuń w prawo bewegingprzesuwać verschuivingprzesyłanie z potwierdzeniem opnemen, afboeken

przesyłka pakjeprzesyłka komunikat bericht, boodschapprzeszkadzać storen, belemmeren, hinderenprzeszkadzać doorkruisen, belemmeren, belettenprzeszkadzać beletten, verhinderen, verhoedenprzeszkoda barrière, afsluiting, hek, heiningprzeszkoda storingprzeszkoda hindernis, beletsel, hinderpaalprzeszłość verleden, verleden tijdprzeszły verleden, verleden tijdprzeszukać kruipenprzeszukiwać speurtocht, speurwerk, zoektochtprzeszukiwać przeglądać scanderenprześcieradło blad, velprześcigać overtroeven, overtreffenprześladować beklemmen, obsederenprześladować achtervolgen, najagen, vervolgenprześladować najagen, nastrevenprześladowania vervolging, achtervolgingprześladowanie vervolging, achtervolgingprzetarg auctie, afslag, mijn, vendu, veilingprzetarg gunning, aanbestedingprzeterminować się aflopen, ophouden, uitgaan, eindigenprzetłumaczyć translateren, overzetten, vertalenprzetransportować transporteren, overbrengen, voerenprzetrawić verteren, verduwen, digererenprzetrwać voorgaand, verleden, voorafgaandprzetrwać doorleven, doormaken, belevenprzetrząsać speurtocht, speurwerk, zoektochtprzetrzeć się schaven, afschavenprzetrzymywać blijvenprzetwarzać bekerenprzetwarzać masserenprzetwarzać vervormenprzetwarzać (tekst) masserenprzewaga pré, voordeelprzeważnie overwegend, merendeels, grotendeelsprzeważyć pré, voordeelprzewężenie middel, leest, tailleprzewidywać anticiperen, prejudiciërenprzewidywać beduiden, voorspellen, voorzeggenprzewidywać bedacht zijn op, verwachtenprzewidywanie rozgałęzienia beduiden, voorspellen, voorzeggenprzewidzieć anticiperen, prejudiciërenprzewidzieć wachten, afhalen, te wachten staanprzewietrzyć frisse lucht toewaaien, wannen, waaienprzewietrzyć luchtprzewietrzyć uitluchten, spuien, luchten

przewietrzyć się luchtprzewlec draad, garenprzewlekły lange tijd, langdurig, langprzewodni leidend, toonaangevend, toongevendprzewodniczący voorzitter, praeses, preses, presidentprzewodniczący voorzitter, praeses, president, presesprzewodniczący Rady Nadzorczej voorzitter, praeses, preses, presidentprzewodniczyć voorzitten, presiderenprzewodnik conducteur, bestuurderprzewodnik besturen, richten, dirigeren, mennenprzewodnik gidsboek, reisgids, gids, vademecumprzewodnik gebieder, chef, aanvoerder, baasprzewozić overzetboot, pontveer, pont, bakprzewoźny oneigenlijk, figuurlijkprzewód conducteur, bestuurderprzewód snaar, koorde, stembandprzewód metaaldraad, draadprzewód zerowy neutraal, afzijdig, onpartijdigprzewód zerowy metaaldraad, draadprzewóz affuitprzewóz bewegingprzewracać anders maken, veranderenprzewrocie revolutie, omwentelingprzewrotny pervers, verdorvenprzewrót revolutie, omwentelingprzewyższać overtroeven, overtreffenprzewyższać liczebnie overtreffen, te boven gaanprzez aan, nabij, naast, bij, dichtbijprzez door, per, metprzez całą dobę dwars doorprzez całą noc dwars doorprzez cały dwars doorprzez radio in, binnen, per, teprzez to door, per, metprzeziębienia koudprzeziębienie koudprzeznaczać gepast, passend, geschiktprzeznaczać bestemmen, uittrekkenprzeznaczenie lot, bestemming, lotsbestemmingprzeznaczenie lotsbestemming, bestemming, lotprzeznaczenie adresat docelowy doelstelling, doel, wit, doelwit, honkprzeznaczenie nieosiągalne ontvangerprzeznaczyć verloten, lotenprzeznaczyć bestemmen, uittrekkenprzeznaczyć mikken, mikken op, beogen, bedoelenprzeznaczyć geabonneerd zijn opprzeznaczyć (coś na jakiś cel) spanderen, opdragen, spenderenprzeznaczyć (coś na jakiś cel) geabonneerd zijn op

przezorny behoedzaam, voorzichtigprzezwyciężyć geweld aandoen, overmeesterenprzezwyciężyć waarschuwenprzeżegnać się kruisen, over elkaar slaanprzeżycie belevenis, ervaring, ondervindingprzeżyć doorleven, doormaken, belevenprzędza kronkelenprzodek voorvader, stamvader, voorzaatprzodek (w kopalni) het hoofd biedenprzodkowie afdalingprzód voorzijde, voorkantprzód kompilatora voorzijde, voorkantprzswoić in zich opnemen, assimilerenprztoczyć aanhalen, citeren, noemenprzy aan, nabij, naast, dichtbij, bijprzy benedenprzy forsie uurprzy rejestracji na taśmie magnetycznej aan, nabij, naast, dichtbij, bijprzy świetle świec aan, nabij, naast, bij, dichtbijprzy zdrowych zmysłach aan, nabij, naast, dichtbij, bijprzybliżony benaderenprzybliżony czas benaderenprzybrać postać (<sth> czegoś) aandoen, aangrijpenprzybranie Maria-Hemelvaartprzybrany aangenomen, geadopteerdprzybudówce luifel, afdakprzybycie bezorging, aanvoerprzybyć aankomen, belanden, arriverenprzybywać buit maken, verkrijgen, behalenprzybywać się buit maken, verkrijgen, behalenprzychodnia kliniekprzychylic się lid wordenprzyciągać toelachen, aanlokken, bekorenprzyciągać toelachen, bekoren, aanlokkenprzyciągać uwagę toelachen, aanlokken, bekorenprzyciągający uwagę aanlokkelijk, aantrekkelijkprzyciąganie aantrekkelijkheidprzyciąganie zwaartekrachtprzycinać snoeienprzycisk dichtknopenprzycisk heft, hals, handvat, gevest, knopprzycisk drukknoopprzycisk z grafiką rastrową dichtknopenprzycisk zwalniania myszki dichtknopenprzyczepa aanhangwagenprzyczepa turystyczna karavaanprzyczepą aanhangwagenprzyczepiać aanhechten

przyczepić aanhechtenprzyczepność grip, adhesieprzyczyna doen, maken, laten doen, latenprzyczyna reden, oorzaakprzyczyniać się bijdragenprzyćmiewać schemerigprzyćmiony schemerigprzydarzyć się toegaan, voortgang hebben, gebeurenprzydatność geschiktheidprzydatność geschiktheidprzydatny liquide, beschikbaar, disponibelprzydatny bevorderlijk, dienstig, nuttigprzydomek benaming, naam, naamwoordprzydzielać verloten, lotenprzydzielać gepast, passend, geschiktprzydzielać verzendenprzydzielać (środki) adj odpowiedni betekenen, dagen, dagvaardenprzydzielić betekenen, dagen, dagvaardenprzydźwięk snorren, gonzen, razen, brommenprzyglądać się dokonywać przeglądu staren, aanstaren, turenprzygnać brengen, aandragen, bezorgenprzygnębiony naargeestig, troosteloos, somberprzygniatający drukkend, zwaarprzygoda avontuur, perikel, lotgevalprzygodą avontuur, perikel, lotgevalprzygodność eventualiteitprzygodny eventueel, gebeurlijkprzygotować toebereiden, bereiden, aanmakenprzygotować (się) toebereiden, bereiden, aanmakenprzygotowania voorbereidsel, voorbereidingprzygotowanie achtergrondprzygotowanie voorbereidsel, voorbereidingprzygotowawczy voorafgaand, preliminairprzygotowawczy voorafgaand, preliminairprzygotowujący voorafgaand, preliminairprzygotowywać toebereiden, bereiden, aanmakenprzygryzać knagen, knabbelenprzygwoździć spijkeren, nagelenprzyholować trekken, slepen, boegserenprzyimek voorzetselprzyjaciel bakstenen, stenenprzyjaciel makker, kameraad, kornuit, maatprzyjaciel vriendinprzyjacielski voorkomend, aardig, lief, vriendelijkprzyjazd bezorging, aanvoerprzyjazdach bezorging, aanvoerprzyjazny voorkomend, lief, aardig, vriendelijkprzyjaźń vriendschap

przyjąć zich eigen maken, adopterenprzyjąć standard toegevenprzyjechać aankomen, belanden, arriverenprzyjemność pret, genoegen, vermaak, plezierprzyjemny behaaglijk, aangenaam, genoeglijkprzyjemny genoeglijk, behaaglijk, aangenaamprzyjemny genoeglijk, aangenaamprzyjemny behaaglijk, aantrekkelijk, bekoorlijkprzyjemny (zapach) aangenaam, behaaglijk, genoeglijkprzyjemny (zapach) behaaglijk, aangenaam, genoeglijkprzyjezdny vreemdeling, onbekende, vreemdeprzyjęcia aanvaarding, aanneming, onthaalprzyjęcie przerwania aanvaarding, aanneming, onthaalprzyjmować accepteren, aanvaardenprzyjmować toejuichen, bij acclamatie benoemenprzyjmować toegevenprzyjmować zich eigen maken, adopterenprzyjmować aannemen, affiliërenprzyjmować claimen, aanspraak maken opprzyjmować aanvaarden, aannemen, accepterenprzyjmować jako członka (<sb> kogoś) aannemen, affiliërenprzyjmować uznaniem accepteren, aanvaardenprzyjmować w poczet członków accepteren, aanvaardenprzyjmować z uznaniem eerbetoon, eerbetuigingprzyjść aankomen, belanden, arriverenprzyjść afstammen, het gevolg zijn vanprzykład toonbeeld, voorbeeldprzykrość smart, verdriet, leedprzykry afschuwelijkprzykry onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cruprzykry onaardig, honds, nurks, nors, barsprzykucnąć in elkaar duiken, hurkenprzykuwać klinken, vastklinkenprzylądek kaapprzylądek Kaapsprzylegać belenden, grenzen aanprzylegać (do czegoś) belenden, grenzen aanprzyleganie grip, adhesieprzyległy aangrenzend, aanliggendprzylot bezorging, aanvoerprzyłaczyć zich aansluiten, lid worden, toetredenprzyłapać aanfloepen, aanflitsen, aangaanprzyłączać aanhechtenprzyłączanie aanhechtingprzyłączyć aanhechtenprzyłączyć monteren, zettenprzyłączyć nawiązać łączność verbinden, aan elkaar vastmakenprzyłożenie aanwending, toepassing

przyłożyć aanwenden, doorvoerenprzymiar metenprzymiar heerschappij, bewind, bestuurprzymiarka betamelijk, behoorlijk, fatsoenlijkprzymiot ik bijvoeglijke bepaling, attribuutprzymiotnik bijvoeglijk naamwoord, adjectiefprzymiotnikowy bijvoeglijkprzymocować aanhechtsel, affixprzymocować smart, verdriet, leedprzymocować bevestigen, fixeren, bepalenprzymocowywać aanhechtenprzymusowy bindend, dwingend, gedwongenprzynaglać aanwakkeren, aanvuren, aansporenprzynajmniej geheel, ten volle, heel, volkomenprzynależność lidmaatschapprzynęcie aas, lokaasprzynęcie lokkenprzynęta aas, lokaasprzynęta lokkenprzynęta lokkenprzynieść brengen, aandragen, bezorgenprzynieść pożytek brengen, bezorgen, aandragenprzynosić brengen, aandragen, bezorgenprzynosić brengen, bezorgen, aandragenprzynosić plon het veld ruimen, afstaanprzypadek incidenteel, toevalligprzypadek użycia ongeluk, accident, ongevalprzypadek wcielenie ongeluk, accident, ongevalprzypadkowość eventualiteitprzypadkowy incidenteel, toevalligprzypadkowy incidenteel, toevalligprzypadkowy chaotischprzypadkowy eventueel, gebeurlijkprzypadkowy toevallig, incidenteelprzypadłość droefheit, hartzeer, beproevingprzypiąć kegelprzypiekać na ruszcie rooster, hek, afrastering, traliehekprzypis aantekening, commentaarprzypis końcowy nabeschouwingprzypisać betekenen, dagen, dagvaardenprzypisywać (<sth to sb bijvoeglijke bepaling, attribuutprzypływ aan de scharrel zijn, fladderenprzypływ tij, getijprzypominać zich herinneren, gedenken, onthoudenprzypominać zich herinneren, onthouden, gedenkenprzypominać herinnerenprzypomnieć herinnerenprzypomnieć sobie zich herinneren, gedenken, onthouden

przypomnieć sobie zich herinneren, onthouden, gedenkenprzyprawa op smaak brengen, kruidenprzyprawa kruidenprzyprawą kruidenprzyprawiać (potrawę) kruiden, op smaak brengenprzyprzeć do muru accapareren, opkopenprzypuszczać menen, vermoeden, stellenprzypuszczalnie toegegevenprzypuszczenia vermoeden, gissenprzypuszczenia gissingprzypuszczenia arrogantie, verbeeldingprzypuszczenia onderstelling, hypothese, meningprzypuszczenia gissen, vermoedenprzypuszczenie Maria-Hemelvaartprzypuszczenie arrogantie, verbeeldingprzypuszczenie onderstelling, hypothese, meningprzyroda karakter, geaardheid, aardprzyrost naturalny uitbouwen, vergroten, uitbreidenprzyrost naturalny opdrijven, verheffen, ophogenprzyrostek suffix, achtervoegselprzyrząd ze wstrzykiwaniem ładunku instrument, werktuigprzyrząd) aanhechtingprzyrządzać toebereiden, bereiden, aanmakenprzyrządzanie voorbereidsel, voorbereidingprzyrzec beloven, toezeggen, uitlovenprzyrzeczenia plechtig belovenprzyrzeczenie beloven, toezeggen, uitlovenprzyrzekać beloven, toezeggen, uitlovenprzysiędze eed, bezweringprzysięga eed, bezweringprzysięgać ketteren, godlasteren, vloekenprzysłaniać dekken, beleggen, toedekken, bedekkenprzysłowie spreekwoordprzysłówek adverbium, bijwoordprzysłówkowy bijwoordelijkprzysługa eredienst, dienst, godsdienstoefeningprzysmak beminnelijkprzysmażyć bakken, fruitenprzyspieszać verhaasten, bespoedigen, accelererenprzyspieszenie versnelling, acceleratieprzyspieszenie ziemskie versnelling, acceleratieprzyspieszyć voortmaken, spoed maken, haast makenprzysposobić zich eigen maken, adopterenprzysposobienie afstelling, instellingprzystanek logerenprzystań landingsplaats, aanlegplaats, steigerprzystawać na lid wordenprzystąpić te werk gaan

przystępny genaakbaar, toegankelijkprzystępny aanspreekbaarprzystępny liquide, beschikbaar, disponibelprzystojny goeduitziendprzystojny fijn, schoon, net, fraai, knap, mooiprzystosować afstemmen, aanpassen, adapterenprzystosować toegevend, inschikkelijk, meegaandprzystosować afstemmen, aanpassen, adapterenprzystosować (się) afstemmen, aanpassen, adapterenprzystosowania geschiktheidprzystosowanie modificatie, bewerking, aanpassingprzystosowanie się aanpassingprzystosowany congruentprzystrzyc afzetten, beslaan, garnerenprzyswajać in beslag nemen, opslorpen, absorberenprzyswajanie absorptie, opslorpingprzyszłość beginnend, aankomendprzyszły beginnend, aankomendprzyśpieszać verhaasten, bespoedigen, accelererenprzyśpieszać afdoen, afhandelen, afwikkelenprzytaczać het veld ruimen, afstaanprzytaczać apostrof cudzysłów aanhalen, citeren, noemenprzytakiwać ja knikken, knikkenprzytępiać afschrijven, aflossen, afbetalenprzytłumić knechten, onderwerpenprzytłumiony schemerigprzytomny welbewust, bewustprzytrzymanie do czegoś aanhouding, arrestatieprzytułek armhuis, aalmoezeniershuisprzytułek toevluchtsoord, asiel, asylprzytułek toevluchtprzytułek bunker, kazematprzytułek aalmoezeniershuis, armhuisprzywarą ondeugd, gebrekprzywiązać aanhechtenprzywiązać się do kogoś aanhechtenprzywiązanie affect, emotie, aandoeningprzywiązanie aanhechtingprzywiązanie do czegoś aanhechtingprzywiązany aanhaligprzywiązany do czegoś aanhaligprzywidzieć się opdraven, opdagenprzywilej charter, handvest, vrachtcontractprzywilej preferentie, privilege, praeprzywilej titelen, tituleren, betitelenprzywitania feestelijk inhalenprzywitanie saluut, groetprzywłaszczyć sobie gepast, passend, geschikt

przywoływanie zich herinneren, gedenken, onthoudenprzywozić importeren, invoerenprzywódca aanvoerder, baas, gebieder, chefprzywracać beter worden, genezen, helenprzyznać toegevenprzyznać verloten, lotenprzyznać się toegevenprzyznać się do czegoś toegevenprzyznać że agnosceren, als waarheid aannemenprzyznawać pensioenprzyznawać rentę erkennen, bekennen, biechten, toegevenprzyzwalać het eens zijn, toegeven, goedvindenprzyzwalający aangenaam, behaaglijk, genoeglijkprzyzwoicie naar behoren, netjes, behoorlijkprzyzwoitce chaperonneprzyzwoitka chaperonneprzyzwoitość landgoed, boerderij, bezittingprzyzwoity betamelijk, fatsoenlijkprzyzwolenie toestemming, goedvinden, fiatprzyzwyczaić gewend zijn, plegen, gewoon zijnprzyzwyczaić gewoon, gebruikelijkprzyzwyczaić się acclimatiserenprzyzwyczajać gewend zijn, plegen, gewoon zijnprzyzwyczajenie aanwensel, hebbelijkheidprzyzwyczajony gewoon, gebruikelijkprzyzwyczajony afgewerkt, gebruiktprzyzywać noemen, heten, benoemen, uitmaken voorpsalm psalmpseudonim pseudoniem, schuilnaampsi honden-, honde-psikus aanwensel, hebbelijkheidpsocie tuigen, optakelen, optuigenpsotny boosaardig, hatelijk, kwaadaardigpstrąg forelpsucie się vergaan, verrotten, rotten, bedervenpsuć bederven, havenen, beschadigenpsuć się vergaan, bederven, verrotten, rottenpsychiatra psychiaterpsychiatria psychiatriepsychiatryczny psychiatrischpsychice psychepsychice Psychepsychiczny psychischpsycholog psycholoog, zielkundigepsychologia zielkunde, psychologiepsychologią zielkunde, psychologiepsychologiczny psychologischpszczelarstwo bijenteelt

pszczoła honingbij, bijpszenica weit, tarwepszenicą weit, tarweptactwa gevogelteptak vogelptak drapieżny gevogelteptakach vogelstand, gevogelte, vogelwereldpubliczność toehoorders, gehoor, auditoriumpubliczność openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiekpubliczność (wywołujący interfejs usługi) toehoorders, gehoor, auditoriumpubliczny algemeen, gemeenschappelijkpubliczny openbaar, openlijk, ruchtbaar, publiekpublikacja afkondiging, openbaarmakingpublikować uitgeven, emitterenpublikować artykuł na ten sam temat drukletterpublikować kanał informacyjny uitgeven, emitterenpublikować w Internecie uitgeven, emitterenpuchar vont, bekken, kompuchnąć aanzwellenpudding puddingpudełko boksenpudełko/pudło tekturowe boksenpuder bepoederen, poederenpuderniczce compact, dichtpuderniczka compact, dichtpuduszka na fotel kussenpukać slaan, klappen, kloppen, opvallenpukiel krullenpula bankpula zich aaneensluiten, aansluitenpula zmiennych aplikacji zich aaneensluiten, aansluitenpulower Jerseypulpit vertroosten, troostenpulpit huisje, schuur, keet, kraam, loodspulpit sterowniczy lezenaar, lessenaarpuls pols, polsslag, telpulsować kloppen, pulserenpulsowania kloppen, pulserenpułap plafon, hoogtegrens, plafondpułapce een hinderlaag leggenpułapka slag, valstrik, valpułapka jonowa muizevalpułapka sygnału dźwięku gewas, plantpułapka śledzenia slag, valstrik, valpułk regimentpułkownik kolonelpunkt merken, tekenenpunkt (np. opatrunkowy) stationsgebouw, station

punkt centralny roteren, draaienpunkt dowiązania (w WinNT 0 odpowiednich uniksowego dowiązania symbolicznego)

huiswaarts, naar huis

punkt kulminacyjny standpunt, gezichtspuntpunkt łączenia huiswaarts, naar huispunkt montowania ruimte, lokaliteit, oord, plaatspunkt obserwacji mijlpaalpunkt odniesienia mijlpaalpunkt odniesienia neus, punt, piek, tip, top, spitspunkt przyciągania nachtevening, dag- en nachteveningpunkt szczytowy hoogtepunkt środkowy middelpunt, binnenste, centrumpunkt węzłowy hoekpunkt widzenia aanzien, air, schijn, aanblikpunkt wyjściowy oorsprong, afkomst, herkomstpunkt zaczepienia haakje, slot, spang, agraafpunkt zbiegu neutraal, afzijdig, onpartijdigpunkt zwrotny neus, punt, piek, tip, top, spitspunktualny nauwgezet, nauwkeurig, accuraatpupa bips, kont, zitvlakpurpura purperenpurpurą purperenpurpurowy purperenpurytanin puriteinspurytański puriteinspustce leegte, leegheidpustelnik heremiet, kluizenaarpustka wit, blanco, oningevuld, blankpustka wildernis, woestenij, woestijnpustkowie woest, wildpustoszyć verklungelen, opmaken, verdoenpusty wit, blanco, oningevuld, blankpusty hol, ledig, lens, loos, leegpusty nihil, nulpusty leeg, vrij, open, onbezetpusty vergeefs, ijdel, nutteloospusty wiersz nihil, nulpustyni wildernis, woestenij, woestijnpustynia wildernis, woestenij, woestijnpuszce waas, dons, nesthaarpuszcza oerwoud, jungle, rimboepuszczać pąki uitbotten, spruiten, bottenpuszczać strugę spuiten, sproeien, uitspuitenpuszczać w ruch uitschrijven, lanceren, ontketenenpuszkować blikkenpuścić bąka een wind latenpycha trots

pykać (z fajki) pof, poefpył stofpył bepoederen, poederenpysznić trotspyszny heerlijk, kostelijk, overheerlijkpytać vragenpytać kwestie, vraag, navraagpytanie kwestie, vraag, navraagpytanie otwarte kwestie, vraag, navraagpyton Pythonpzez in, binnen, per, tepzować aandoen, aangrijpenpzować (w banku) aandoen, aangrijpenquiz nek (w banku) puzzel, raadselr poniżej daarbeneden, beneden, onderrabat discontorabat aftrekken, korten, afslaanrabin rabbijn, rabbirabować stropen, buitmaken, roven, plunderenrabunek plunderen, buitmaken, stropen, rovenrachmistrz boekhoudkundige, accountantrachunek snavel, tuit, bek, snater, nebrachunek voorschip, voorsteven, boegrachunek (w banku) rekening, contorachunkowość rozliczanie kosztów (wykorzystania zasobów sieciowych)

boekhouding, boekhouden

racja rozum wnioskować doen, maken, laten doen, latenracjonalny redelijk, rationeelraczej een klein beetje, lichtelijk, ietwatRAD radiumrada raad, raadgeving, adviesrada raadgevend lichaam, raadrada przetwarzania transakcyjnego raad, raadgeving, adviesrada przetwarzania transakcyjnego adviseren, aankondigen, bekendmakenradar raderwerk, radarradą raadgevend lichaam, raadradą sovjet-radia draadloze, radioradio draadloze, radioradio amatorskie na balonie draadloze, radioradio amatorskie na balonie draadloze, radioradio z gramofonem draadloze, radioradioamator hamradiofonia draadloze, radioradiolokator o fali ciągłej raderwerk, radarradiotechnika draadloze, radioradny miejski wethouder, schepenradosny lustig, vrolijk, monter

radosny goedgeluimd, goedgehumeurdradosny jubel-radosny goedgeluimd, goedgehumeurdradość amusement, vermaakradość verrukken, in verrukking brengenradość flikkeren, flakkeren, schitterenradość blijdschapradował verruktradował genieten van, blij zijnradowanie gejubelradykalnie grondig, radicaalradykalny ingrijpend, grondig, radicaalradzić adviseren, bekendmaken, aankondigenradzić aanwijzen, aangeven, aanduidenradzić się raadplegen, consulterenradzić sobie z rondgeven, ronddelen, uitdelenrafa klip, rifrafą klip, rifrafineria raffinaderijrafinerią raffinaderijrafinować raffineren, louteren, verfijnenrafinowany (cukier) gevoelig, fijn, delicaat, kies, ielraj Edenraj paradijsrajstopy paradijsRak kankerrak zoetwaterkreeft, rivierkreeft, kreeftrakiecie vuurpijl, raketrakieta vuurpijl, raketrakieta (ale nie tenisowa) vuurpijl, raketrakieta świetlna flikkeren, flakkeren, schitterenrakietka peddelen, door het water plassenralizm realiteitrama kader, omlijsting, lijst, raamrama czasowa in een lijst zetten, inlijsten, vattenramiączko riemramię bewapenen, wapenenramię schouderramię (głowicy magnetycznej)2. gałąź (sieci)

naast elkaar

ramię w ramię bewapenen, wapenenramię wybiorcze schouderramka boksenramka widoku in een lijst zetten, inlijsten, vattenramka zaznaczania rand, zoomrana ochtend, morgenrana zweerranczo landgoed, goed, bezitting, boerderij

randka benoeming, aanstellingrandka dadel, dactylusrandka z nieznajomym benoeming, aanstellingrandze graad, stand, status, rangranek ochtend, morgenranga graad, stand, status, rangranga (w wojsku) graad, mate, trapranić havenen, beschadigen, bedervenranić gewondranić aanschietenranny aangeschotenrano voor de middag, in de morgenrano ochtend, morgenrapier degenraport informeren, berichten, inlichtenraport kontrolny informeren, berichten, inlichtenraport o stanie niezawodności urządzenia

informeren, berichten, inlichten

raptownie abrupt, kortaf, botwegraptowny kortaf, bruusk, abrupt, bot, steilrasa opkweken, fokken, opfokken, telenrasa geslacht, stam, volksstamrasą geslacht, stam, volksstamrata afbetalingstermijn, annuïteitrata roczna afbetalingstermijn, annuïteitratować bergen, behouden, reddenratować redden, bergen, behoudenratował vrijkopen, loskopen, afkopenratownictwa bergen, behouden, reddenratunek ontsnappen, ontkomen, ontgaanratunek bergen, behouden, reddenratusz wereldstad, grote stadraz eens, op een keerrazem alles wel beschouwdrazem samen, tezamen, bijeen, ineenrąbać fijnhakkenrączce oor, kruk, handvat, hengsel, klinkrdza verroesten, roestenrdzą verroesten, roestenrdzenny inboorlingrdzeń kern, pitrdzeń pamięciowy pit, kernrdzeń systemu operacyjnego kern, pitrdzewieć verroesten, roestenread only memory ROMreagować reagerenreagować reagerenreakcja reactie

reakcja antwoorden, antwoorden opreakcją reactiereakcjonista reactionairreakcjoniście reactionairreakcyjny reactionairrealiście realistrealizacja verlichten, vergemakkelijkenrealizować behalen, bereiken, inhalenrealizować aanwenden, doorvoerenrealizować beseffen, bevatten, begrijpenrealizowalny handelbaar, inschikkelijkrealny praktischrecenzja recenseren, besprekenrecenzje prasowe zuigerrecepcie receptrecepcjonista receptionisterecepcjonistka receptionisterecepta receptrecepta receptreceptura receptrecytować voordragen, declamerenredagować opmaken, redigeren, opstellenredagować wstępnie opmaken, redigeren, opstellenredaktor editorredaktor naczelny editorredukcją afnameredukować reduceren, inkrimpen, herleidenredukował inkrimpen, korten, verkortenredukował reduceren, inkrimpen, herleidenreferencja verwijzing, referentierefleksja afspiegeling, weerglansrefleksją nakomertjereflektor lichtbak, reflector, koplampreforma reformeren, hervormenreformacją Hervorming, Reformatiereformą reformeren, hervormenrefren koor, rei, zangkoorregał schap, plankregion gewest, gebied, streek, regioregion dostępu gewest, gebied, streek, regioregionalny streek-, gewestelijk, regionaalregistrator bestand, dossierreglamentował reglementeren, reguleren, regelenregulacja afstelling, instellingregulacja obciążenia leidend, toonaangevend, toongevendregulacja wzmocnienia dla osłabienia echa od przeszkód biernych

voorschrift

regularnie vaak, dikwijls, gedurig, menigmaal

regularny gelijkmatig, regelmatig, geregeldregulator afstelling, instellingregulator conducteur, bestuurderregulator szybkości supervisor, controleur, opzichterregulować reglementeren, reguleren, regelenregulować kontrolować richten, besturen, dirigeren, mennenregulowalny inschikkelijk, handelbaarreguła heerschappij, bewind, bestuurreguła aktywna heerschappij, bewind, bestuurreguła wyzwalania heerschappij, bewind, bestuurrejent notarisrejestr aangevenrejestr wyjściowy aangevenrejestrować aangevenrejestrować (się) aangevenrejestrować dziennik plaatsbewijs, biljet, kaartjerejestrował geregistreerdrejon gewest, gebied, streek, regiorejs kruisen (van schip), kruisenrejs wycieczkowy circuleren, in omloop zijn, rondgaanrekin haaireklama bericht, advertentie, aankondigingreklama docelowa bericht, advertentie, aankondigingreklamacja beschuldiging, aanklachtreklamą propaganda, verspreidingreklamować adverteren, aankondigen, aandienenreklamował adverteren, aankondigen, aandienenreklamujący adverteerder, verkondigerrekomendacja recommandatie, aanbevelingrekomendacją recommandatie, aanbevelingrekomendować aanbevelen, aanprijzen, recommanderenrekomendował aanbevelen, aanprijzen, recommanderenrekomendował aanbevolenrekompensata beloning, loon, vergeldingrekompensował vergoeden, compenseren, goedmakenrekontrować (w kartach) dubbel, tweevoudig, duplex, tweeledigrekord discus, plaat, grammofoonplaat, schijfrekord odniesienia gebieder, chef, aanvoerder, baasrekord zasobów discus, plaat, grammofoonplaat, schijfrekordzista kampioen, titelhouder, voorvechterrekrucie recruterenrekrut recruterenrekrutować recruterenrektor burgemeester, burgervaderrektor rectorrekwizyty w teatrze drager, stut, leuning, steunrelacja rekening, contorelacja betrekking, omgang, verband

relacja informeren, berichten, inlichtenrelacja zwrotna betrekking, omgang, verbandrelacją betrekking, omgang, verbandrelacjonować verhalen, vertellen, debiterenrelacjonował verhalen, vertellen, debiterenrelacjonował aanverwant, verwantrelativum verwant, familielidrelatywnie tamelijkrelatywny verwant, familielidrelewancja relevantiereligia religie, geloof, godsdienstreligią religie, geloof, godsdienstreligijny gewijd, heilig, sacraal, geheiligdreligijny religieus, godsdienstig, gelovigremanent heerschappij, bewind, bestuurremanent vee, kudde, levende have, veestapelremis stropdas, dasremisował toelachen, bekoren, aanlokkenremisując werkje, schets, tekeningremont inhalenremont verhelpen, herstellen, reparerenrendering treksluiting, rits, ritssluitingrenomą lichaamsbouw, gestalte, figuurrenta pensioenreorganizować comprimerenreperować verhelpen, herstellen, reparerenrepertuar repertoirereprezentacja beeld, afbeelding, figuurreprezentacja tablicy beeld, afbeelding, figuurreprezentacją beeld, afbeelding, figuurreprezentant gedeputeerde, afgevaardigdereprezentować verbeelden, uitbeelden, afbeeldenreprodukcja reproduktie, weergavereprodukować reproduceren, weergevenreprodukował reproduceren, weergevenrepublice republiek, vrijstaatrepublika republiek, vrijstaatrepublikanin republikeinsreputacja lucht, reuk, luchtje, geurreputacja reputatie, faam, roep, naamreputacja faam, befaamdheid, mare, geruchtreputacją reputatie, faam, roep, naamresonans resonantie, naklank, galmrespekt eerbiedigen, respecterenrestauracja restauratie, restaurant, eethuisreszcie rest, overigereszta rest, overigereszta także z dzielenia rest, overblijfsel, rommel, afval

resztki achterblijven, nablijvenresztki afkeurenretoryce rederijkerskunst, retoriekretoryka rederijkerskunst, retoriekRetusz bijwerken, retoucherenreumatyzm reumatiekrewanż wraakrewanżować (się) terugdoen, vergelden, beantwoordenrewers achterzijde, ommezijde, rugstukrewers (monety itp) achterzijde, ommezijde, rugstukrewia revue, tijdschrift, periodiekrewidencie inspecteur, revisorrewident inspecteur, revisorrewident księgowy inspecteur, revisorrewidować checken, aflezen, controlerenrewidować księgi nakijken, herzien, inspecterenrewizja checken, aflezen, controlerenrewizja zoektocht, speurtocht, speurwerkrewizja kodu checken, aflezen, controlerenrewizją speurtocht, speurwerk, zoektochtrewolcie muiten, rebelleren, in opstand komenrewolucja revolutie, omwentelingrewolucjonista revolutionairrewolucjoniście revolutionairrewolucyjny revolutionairrewolwer revolverrezerwa dynamiczna een backup maken, een backup maken vanrezerwa gorąca inventaris, boedelrezerwa statyczna bespreken, reserveren, intekenenrezerwowa een backup maken, een backup maken vanrezerwować bespreken, reserveren, intekenenrezerwowy kontroler domeny een backup maken, een backup maken vanrezolucja resolutie, motierezonans resonantie, naklank, galmrezultat afstammen, het gevolg zijn vanrezultat vervormenrezultat przekształcenia afstammen, het gevolg zijn vanrezydencja herenhuisrezydencja woning, logies, onderkomen, kwartierrezydencją herenhuisrezygnacja (także jako pogodzenie się z losem)

gelatenheid, berusting

rezygnacja także jako pogodzenie się z losem

gelatenheid, berusting

rezygnacją gelatenheid, berustingrezygnować neerleggen, bedanken, afstand doenrezygnował afstaan, het veld ruimen, toegevenrezystancja tegenweer, tegenkanting, tegenstand

rezystancja dynamiczna tegenweer, tegenkanting, tegenstandrezystancja statyczna tegenweer, tegenkanting, tegenstandreżim stelsel, staatsvorm, regimereżyser directeur, bestuurderreżyser bestuurder, beheerder, administrateurręcznik handdoekręczny aanreiken, overhandigenręczny gidsboek, vademecum, gids, reisgidsręka bewapenen, wapenenręka aanreiken, overhandigenręka w rękę bewapenen, wapenenrękaw mouwrękawica handschoenrękawica (z jednym palcem) handschoenrękawiczka handschoenrękawiczka handschoenrękodzieło ambacht, beroep, handwerkRękojeść noża oor, kruk, handvat, hengsel, klinkrękopis handschrift, manuscript, kopijrękopis draaiboek, scenario, scriptrobactwo ongedierterobaczek (program rozmnażający się w sieci)

Boeg

robaczek (program rozmnażający się w sieci)

wandluis

robak wandluisrobak Boegrobak wandluisrobak worm, wurmrober w brydżu kauwgomrobić (stroić) miny zinspelenrobić aluzje zinspelenrobić aluzję do zinspelenrobić na drutach gaan naar, aanpakken, genaken, naderenrobić na drutach breienrobić postępy gaan naar, aanpakken, genaken, naderenrobić postępy verbeteren, veredelenrobić pranie mózgu adverteren, aankondigen, aandienenrobić się verkrijgen, behalen, buit makenrobić sztuczki kuglarskie laken, afkeuren, berispen, gispenrobić wrażenie indruk maken op, imponerenrobić z kogoś idiotę winkel, zaakrobić zdjęcia fotograferen, kiekenrobienie fabricatie, aanmaak, fabricagerobocie robotrobocizna emplooi, karwei, werk, arbeidroboczy krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenrobot robot

robota emplooi, karwei, werk, arbeidrobota metselwerkrobota kamieniarska emplooi, karwei, werk, arbeidrobota szydełkowa emplooi, karwei, werk, arbeidrobotnik werkerrobotnik werkman, werker, werkkracht, arbeiderrobotnik fizyczny stouwer, stuwadoorrobotnik rolny werkman, werker, werkkracht, arbeiderrobótka (na drutach) naaien, naaikunst, naaivakrobótki naaien, naaikunst, naaivakrobótki ręczne naaien, naaikunst, naaivakrocznica herdenkingsdag, gedenkdag, verjaardagrocznicą herdenkingsdag, gedenkdag, verjaardagroczny jaarlijksroczny jaarlijksrodak bewoner van een landrodak boer, plattelander, landmanrododendron rododendronrodowity ingeboren, aangeborenrodzaj aard, karakter, geaardheidrodzaj genre, genrestukrodzaj karakter, geaardheid, aardrodzaj soort, slag, aardrodzaj fali vijzel, dommekracht, krikrodzaj gniazda wtykowego mannelijkrodzaj męski mannelijkrodzaj nijaki liczba mnoga geestelijkrodzaj tkaniny bawełnianej vrouwelijkrodzaj żeński karakter, geaardheid, aardrodzaj żeński liczba mnoga aanvoeren, commanderen, bevelenrodzajnik handelsartikel, artikelrodzajnik określony: ten aan de, het, aan het, de, naar derodzaju żeńskiego vrouwelijkrodzic ouderrodzic ouderpaar, oudersrodzic (ojciec lub matka) ouderrodzic ojciec lub matka ouderrodzice ouderpaar, oudersrodzimy ingeboren, aangeborenrodzina affiniteit, verwantschaprodzina gezin, huisgezin, huis, familierodzina protokołów gezin, huisgezin, huis, familierodzinny gezin, huisgezin, huis, familierodzinny Natalrodzynek aalbes, besrodzynek (w cieście) pruimroić się in overvloed aanwezig zijnroić się krioelen, wemelen, wriemelen, krielen

rok jaarrok itp) dwars doorrok przestępny schrikkeljaarrokrocznie jaarlijksrola rolrola papieru web, spinrag, spinneweb, ragrolka zwój zwijać broodje, bolletje, kadetje, kadetrolnictwa akkerbouwrolnictwo akkerbouwrolniczy agrarischrolnik boerrolnik aaneen, co-, samen-, aaneen-, samenrolny agrariër, landbouwerromans Romaansromans romanceromans czny Romaansromans czny romanceromantyczny romantischromantyk romantischromantyzm romantiekromb ruit, griet, tarbotronda daaromheen, eromheen, in het rondrondel braadpan, steelpan, panrondo circusrondo (kapelusza) boord, kant, rand, zoom, bandropa olie, petroleumropa naftowa olie, petroleumropień ettergezwel, abces, etterbuilropucha padrosa dauwrosą dauwRosja RuslandRosjanin Russischrosnąć toegaan, voortgang hebben, gebeurenrosnąć groeien, vegeterenrosnąć jak grzyby po deszczu champignonrosół bouillon, vleesnatrosyjski Russischroszczenie aanspraak maken op, claimenrościć pretensje voorgeven, voorwenden, doen alsofroślina gewas, plantroślina zimozielona gewas, plantrośliną gewas, plantroślinność plant, gewasroślinny groenterotacja krullenrowek fluitrower fiets, rijwiel, tweewieler

rower fiets, tweewieler, rijwielrower fietsen, wielrijdenrower spacerowy fiets, tweewieler, rijwielrozbarwienie oddzielenie clausuur, schifting, afscheidingrozbicie (się) statku schipbreukrozbić schipbreukrozbić się na kawałki vermorzelen, intrappen, verbrijzelenrozbierać (na części) negligé, peignoir, ochtendjas, dusterrozbierać (urządzenia) negligé, peignoir, ochtendjas, dusterrozbierać się strip, windsel, strook, reeprozbiór analyse, ontleding, ontbindingrozbiór składniowy analyse, ontleding, ontbindingrozbiórce afbraak, ontmanteling, slooprozbrajać ontwapenenrozbroić ontwapenenrozbroić (się) ontwapenenrozbrzmiewać galmen, aflopen, kleppen, beierenrozbrzmiewać naklinken, galmen, doorklinkenrozbudowa achtervoegsel, suffixrozbudować doen ontstaan, maken, formerenrozciąć doorsnijden, sectie verrichtenrozciągać omvang, bestek, grootterozciągać (się) omvang, bestek, grootterozciągliwy rekbaar, soepel, elastischrozcieńczać verdunnen, verzwakkenrozcieńczać aanlengenrozcieńczony verdunnen, verzwakkenrozcieńczyć aanlengenrozcinać maaienrozczarować tegenvallen, ontgoochelenrozczarowanie smart, leed, verdrietrozczochrać się knedenrozdaj rondgeven, ronddelen, uitdelenrozdarcia scheuren, rijtenrozdawać rondgeven, ronddelen, uitdelenrozdrabniać scheppen, creërenrozdrabniać afbrokkelen, gruizelenrozdrażniony slechtgehumeurd, balorig, kregelrozdrobnić scheidenrozdział hoofdstuk, chapiter, kapittelrozdział clausuur, schifting, afscheidingrozdział eenheid, unitrozdzielacz verdelerrozdzielać uitdelen, ronddelen, rondgevenrozdzielać proporcjonalnie uitdelen, ronddelen, rondgevenrozdzielczość resolutie, motierozdzielczość odwzorowywanie resolutie, motierozdzielić verloten, loten

rozdzielić (się) actie, aandeelrozebrać negligé, peignoir, ochtendjas, dusterrozerwać opvrolijken, amuseren, onderhoudenrozerwać się opvrolijken, amuseren, onderhoudenrozerwanie interrumperen, schorsen, onderbrekenrozeta rose, roze, roosrozgałęziacz bewerkerrozgałęziacz bewerkerrozgłaszający adverteerder, verkondigerrozgłaszanie (np. usług sieciowych przez ruter) reklama

uitzenden, omroepen

rozgłos propaganda, verspreidingrozgłos onderscheidingrozgnieść aandrang, toeloop, runrozgrzeszać absolveren, absolutie gevenrozgrzeszenia kwijstschelding, vrijspraak, absolutierozgrzeszenie kwijstschelding, vrijspraak, absolutierozgrzeszyć absolveren, absolutie gevenrozgrzewać warmrozjazd aansluitingrozjemczy willekeurig, arbitrair, eigenmachtigrozkapryszony grillig, nukkig, onberekenbaarrozkaz aanwijzing, consigne, instructierozkaz zatrzymania aanwijzing, consigne, instructierozkaz zatrzymania warunkowego bevelen, aanvoeren, commanderenrozkazywać bevelen, aanvoeren, commanderenrozklekotany bouwvallig, gammel, aftandsrozkład verdeling, uitreikingrozkład verspreiden, verbreiden, afgevenrozkład (jazdy dienstregeling, roosterrozkład statystyczny częstotliwości dienstregeling, roosterrozkładać (się) oplossen, opgelost wordenrozkosz verrukken, in verrukking brengenrozkoszny aanbiddelijk, aanbiddenswaardigrozkoszny heerlijk, betoverend, beeldigrozkruszyć afbrokkelen, gruizelenrozkwitać fanfarekorps, fanfarerozlać morsenrozległy uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendrozległy (widok) breedvoerig, ruim, groot, royaalrozlepiać plakaty aanplakkenrozlew krwi bloedvergietenrozliczenie akkoord, accoord, overeenstemmingrozluźnić verslappen, zich verpozenrozładować lossen, uitladen, afladenrozłam actie, aandeelrozłączenia oplossingrozłączenie scheiding, echtscheiding

rozłączyć afslaan, halthouden, blijven staanrozłąka clausuur, schifting, afscheidingrozłożyć divan, Turkse staatsraad, rustbankrozmaitość variatie, variëteit, afwisselingrozmaity uiteenlopend, verschillendrozmaity verscheidene, diverserozmaity menigvuldig, verschillend, menigvoudigrozmaity verschillend, menigvoudig, menigvuldigrozmawiać converseren, een gesprek voerenrozmiar grootte, bestek, omvangrozmiar omvang, bestek, grootterozmiar słowa omvang, bestek, grootterozmiar wartość bezwzględna omvang, bestek, grootterozmieniać afwisselendrozmieniać veranderen, anders makenrozmieszczenie akkoord, maatregelrozmieszczenie zin, aanvechting, lust, neigingrozmieszczenie pliku situatie, stand van zakenrozmieścić arrangeren, aanrichten, ordenenrozminać się missen, mislopen, misgrijpenrozmnażać multipliceren, vermenigvuldigenrozmnażać kuit, viskuit, kikkerdrilrozmnażania reproduktie, weergaverozmowa keuvelen, babbelen, pratenrozmowa spreken, pratenrozmowa w czasie rzeczywistym keuvelen, babbelen, pratenrozmową onderhoud, gesprekrozmowny aanspreekbaarrozmowny spraakzaamrozmycie vervagenrozmyślać peinzen, mediteren, nadenkenrozmyślać reflecteren, spiegelen, terugkaatsenrozmyślanie nadenkendrozmyślnie expres, moedwillig, met opzet, wetensrozmyty wątpliwy nevelig, heiig, dampig, mistigroznosić dragen, voorhebben, voeren, brengenroznosić uitdelen, ronddelen, rondgevenrozpacz vertwijfelen, wanhopenrozpaczać vertwijfelen, wanhopenrozpaczliwy radeloos, wanhopigrozpad vervalrozpadać się instorten, ineenstorten, uiteenvallenrozpakować uitpakkenrozpakować (dane) uitpakkenrozpakować (skompresowane archiwum) afleidenrozpakowywać uitpakkenrozpalać aansteken, doen ontbranden, aanmakenrozpalać aansteken, doen ontbranden, aanmaken

rozpalony gloeiend, verzendend, vurig, verterendrozpaść się vermorzelen, intrappen, verbrijzelenrozpatruj beschouwen, overwegen, nagaanrozpatrywać onderzoeken, nakijken, examinerenrozpęd aanzetten tot, activeren, aanzettenrozpieszczać troetelen, koesteren, vertroetelenrozpieszczać koesteren, troetelen, vertroetelenrozpieszczony verspildrozpiętość verspreiden, verbreiden, afgevenrozpocząć aanvangen, aanbinden, beginnenrozpocząć uitschrijven, lanceren, ontketenenrozpoczęcie ontstaan, begin, aanvangrozpoczynać aanvangen, aanbinden, beginnenrozpoczynać ontstaan, begin, aanvangrozporek aanvliegenrozporządzać bevelen, aanvoeren, commanderenrozporządzać aanvoeren, commanderen, bevelenrozpowszechniać uitzaaien, uitstrooienrozpowszechniać uitdelen, ronddelen, rondgevenrozpowszechniony bezoeken, geregeld bezoekenrozpoznanie toejuichen, bij acclamatie benoemenrozpoznawać onderscheiden, onderkennenrozpraszać uiteenjagen, uiteendrijvenrozpraszać verstrooienrozpraszać afgetrokken, verstrooidrozpraszać uitdelen, ronddelen, rondgevenrozpraszanie uitspattingrozprawa naukowa verhandelingrozprawiać bespreken, discuterenrozproszenie verdeling, uitreikingrozproszyć (się) uiteenjagen, uiteendrijvenrozproszyć (się) strooien, rondstrooienrozprowadzać uitzaaien, uitstrooienrozprucie scheuren, rijtenrozpruć scheuren, rijtenrozpusta uitspattingrozpustny goedgeluimd, goedgehumeurdrozpuszczać oplossen, opgelost wordenrozpuszczać (się) oplossen, opgelost wordenrozpuszczać się ontdooien, dooien, wegsmeltenrozpuście uitspattingrozrachunek akkoord, accoord, overeenstemmingrozradowany overgelukkigrozróżniać uit elkaar houden, onderscheid makenrozróżnienie onderscheidingrozruch versnelling, acceleratierozrusznik aanzetschakelaar, starterrozrywce verstrooiing, afleiding

rozrywce aardigheid, pretje, amusementrozrywka aardigheid, pretje, amusementrozrzedzać łagodzić aanlengenrozrzedzić verspreiden, verdunnenrozrzewniający emotioneel, aangrijpend, roerendrozrzucać uiteenjagen, uiteendrijvenrozrzucać strooien, rondstrooienrozrzut verspreiden, verbreiden, afgevenrozsadzający doortrapt, slim, gewiekst, listigrozsądek reden, oorzaakrozsądek betekenis, zinrozsądny matig, gematigd, bescheidenrozsiewać zapach reuk, geur, luchtje, luchtrozstawać się deel, stuk, onderdeel, gedeelterozstrzelać vuren, schieten, paffenrozstrzygać determineren, nauwkeurig bepalenrozstrzygający kritiek, hachelijkrozstrzygający beslissend, finaal, cruciaalrozsypać morsenrozszerz omvang, bestek, grootterozszerzalność uitzetting, expansierozszerzanie uitzetting, expansierozszerzanie (się) uitzetting, expansierozszerzenie begeleiding, accompagnementrozszerzenie optellingrozszerzenie achtervoegsel, suffixrozszerzenie wejścia analogowego achtervoegsel, suffixrozszyfrowywać ontcijferen, ontraadselenrozświetlony gloeiend, vurig, verterend, verzendendroztargnienie verstrooiing, afleidingroztargniony verstrooid, afgetrokkenroztargniony afgetrokken, verstrooidroztargniony afgetrokken, verstrooidroztropny raadzaamroztropny verstandigroztropny nadenkendroztrwonić verklungelen, opmaken, verdoenroztrzaskać vermorzelen, intrappen, verbrijzelenroztrzaskać vermorzelen, intrappen, verbrijzelenroztwór oplossingroztwór buforowy buffer, bumper, stootkussenrozum spriet, boegsprietrozumieć in verwachting raken, zwanger rakenrozumieć bevatten, begrijpen, beseffenrozumieć verband, omgang, betrekkingrozumny verstandigrozumny nadenkendrozumowo uitgebreid

rozumowy lijvig, veelomvattendrozumowy redelijk, rationeelrozwalniający laxeermiddel, laxansrozwarty gesmoord, toonloos, stomp, dofrozważać jakieś zagadnienie beschouwen, overwegen, nagaanrozważny verstandigrozważny nadenkendrozweselać opvrolijken, amuseren, onderhoudenrozwiązanie antwoorden, antwoorden oprozwiązanie oplossingrozwiązanie osobliwe oplossingrozwiązanie sieciowe antwoorden, antwoorden oprozwiązywać węzły afbinden, losbinden, losmakenrozwidlenia kruis, vorkrozwidlić kruis, vorkrozwiedziony gescheidenrozwieść się scheiding, echtscheidingrozwijać doen ontstaan, maken, formerenrozwijać afwikkelen, ontrollen, uitrollenrozwolnienie buikloop, diarreerozwód scheiding, echtscheidingrozwój ontwikkeling, evolutierozwój evolutie, ontwikkelingrozwój verbetering, vooruitgang, beterschaprozwój oprogramowania wasdom, ontwikkeling, groeirozwścieczać wierookrozwywka amusement, vermaakrozżarzony witgloeiendrożen aanborenród geboorteród boomstam, stamród opslaanróg accapareren, opkopenróg hoornróg zwierzyny płowej hoornrój krioelen, wemelen, wriemelen, krielenrów groef, kuil, groeve, greppel, grachtrów (odwadniający) waterkering, dijkrów (odwadniający) loopgraafrówieśnik turen, aanstaren, starenrównać się egaal, gelijk, eender, gelijkmatigrównie voor, als, bij wijze van, hoe, totrównie evenzeer, even, gelijkelijk, gelijkrównież evenzeer, ook, mede, eveneensrównież ergo, dus, ook weer, tochrównik evenaar, evennachtslijn, equatorrównina vlakterówniną vlakte

równo evenzeer, even, gelijkelijk, gelijkrówno gelijk, vlak, effenrównoczesny simultaan, eigentijds, gelijktijdigrównoległy evenwijdig, parallelrównoległy system przetwarzania evenwijdig, parallelrównoleżnik evenwijdig, parallelrównonoc nachtevening, dag- en nachteveningrównoprawny turen, aanstaren, starenrównorzędny equivalent, gelijkwaardigrównorzędny turen, aanstaren, starenrówność gelijkheid, pariteitrówność pariteitrównowadze saldo, overschotrównowaga saldo, overschotrównowaga evenwichtstoestand, balans, evenwichtrównowaga sił evenwichtstoestand, balans, evenwichtrównoważny equivalent, gelijkwaardigrównoważny średni czas do uszkodzenia equivalent, gelijkwaardigrównoważyć vergoeden, compenseren, goedmakenrówny egaal, gelijk, eender, gelijkmatigrówny gelijk, vlak, effenrówny (<with sb gelijk, vlak, effenrózga baar, roede, paal, schacht, pijpróż krokusróż (kolor różowy) anjer, anjelierróża rose, roze, roosróżaniec kraalróżaniec rozenkrans, reeks, bidsnoer, ristróżańca rozenkrans, reeks, bidsnoer, ristróżnica verschil, onderscheidróżnica poglądów verschil, onderscheidróżnica symetryczna onderscheidingróżnica symetryczna (zob.XOR) ofróżnić (się) uiteenlopen, verschillen, schelenróżnić się uit elkaar houden, onderscheid makenróżnić się menigvuldig, verschillend, menigvoudigróżnić się variëren, afwisselen, werkenróżnorodny verschillend, menigvoudig, menigvuldigróżnorodny menigvuldig, verschillend, menigvoudigróżny uiteenlopend, verschillendróżny klaar, uitgesproken, helderróżny verschillend, menigvoudig, menigvuldigróżowy roze, rozig, rose, rooskleurigrtęć Mercuriusrtęć kwikzilver, kwikrubaszny hardhandig, lomp, onkies, grof, ruwrubel roebelrubin robijn

ruch motie, resolutieruch circulatie, roulatie, omloopruch oporu circulatie, roulatie, omloopruch powrotny bewegingruch społeczny motie, resolutieruch uliczny muntsoort, valutaruch w sieci bewegingruchliwy werkzaam, actief, bedrijvigruchliwy druk, bezetruchomości aandoenlijk, roerend, ontroerendruchomy resideren, gevestigd zijn, huizenruchomy los, mobiel, beweegbaar, roerendruchomy aandoenlijk, roerend, ontroerendruchomy afneembaarrufa achtersteven, spiegelrufą achtersteven, spiegelruina ruïneren, te gronde richtenrujnować ruïneren, te gronde richtenrujnował vermorzelen, intrappen, verbrijzelenrulon broodje, bolletje, kadetje, kadetrum rumrumienić się (ze wstydu) kleuren, blozen, rood wordenrumieniec kleuren, blozen, rood wordenrumieńca kleuren, blozen, rood wordenrumowisko puin, afval, rommel, prullariaRumun RoemeensRumunia Roemeniërura pijp, tabakspijprura itp. umożliwiające pozbycie się nadmiaru cieczy ze zbiornika czy akwenu

eb-

rura wydechowa pijp, tabakspijprura wydechowa binnenband, luchtpijp, luchtbandruszać ontroeren, aangrijpen, bewegenruszać aangrijpen, ontroeren, bewegenruszcie rooster, hek, afrastering, traliehekruszt rooster, hek, afrastering, traliehekrusztowanie prieelrusztowanie schavotrutyna routine, sleurrwać vaneenscheuren, doorscheurenryba vissenrybak visser, visverkoperrybą vissenrycerz paard, paard in schaakspel, ridderrycerz ridder, paard in schaakspel, paardrydwan karretje, wagen, handkar, karrygiel grendelen, afgrendelenryglować op slot, afgesloten

rygor stijfheidrygorystyczny streng, wettisch, gestreng, striktryk bulderen, brullen, loeien, daverenryk gillen, bulderen, blèren, brullenryknąć brullen, balken, grommen, blatenryknąć gillen, bulderen, blèren, brullenrylec griffel, etsnaald, schrijfstiftrym rijmen, berijmenrynce marktplein, markt, bazaar, marktplaatsrynce marktplaats, markt, marktpleinrynek marktplein, markt, bazaar, marktplaatsrynek marktplaats, markt, marktpleinrynek (handlowy) marktplaats, markt, marktpleinrynek branżowy marktplein, markt, bazaar, marktplaatsrynek rozwijający się marktplein, markt, bazaar, marktplaatsrysa barstrysą kerel, persoon, sujet, knul, snuiterrysą barstrysować toelachen, bekoren, aanlokkenrysownica dźwiękowa tafel, tabel, lijstrysownicy onderbroekrysownik schuiflade, la, laderysunek werkje, schets, tekeningrysunek rekenen, cijferenrysunek odręczny rekenen, cijferenrysunek techniczny werkje, schets, tekeningrysy twarzy karaktertrek, trek, gelaatstrekrytm ritmerytmiczny ritmischrytowanie etsrytownictwo prent, gravure, graveerwerkrywal meedingen, concurreren, wedijverenrywalizacja (o dostęp) wedijverrywalizacją wedijverrywalizować meedingen, wedijveren, concurrerenrywalizować meedingen, concurreren, wedijverenrywalizował meedingen, wedijveren, concurrerenryzyko kans lopen, op het spel zettenryzyko naruszenia bezpieczeństwa dobbelenryzyko utraty zabezpieczeń kans lopen, op het spel zettenryzykować kans lopen, op het spel zettenryzykować stijl, paal, post, deurpostryzykowny riskant, bedenkelijk, gewaagdryzykowny riskant, gewaagd, bedenkelijkryzykowny glad, ongrijpbaar, glibberigryż rijstryż opstaan, gaan staanrzadki zeldzaam, ongemeen, schaars

rzadki amper, kwalijk, nauwelijksrzadko zeldenrząd bestand, dossierrząd gouvernement, regering, overheidrząd wielkości roeienrządowy federaalrządy bestuur, heerschappij, bewindrządzić aanvoerder, chef, gebieder, baasrządzić regeren, besturen, aanvoerenrzece rivier, stroomrzece itp) in bad doen, baden, wassenrzecz aangelegenheid, ding, affaire, zaakrzecz ding, voorwerprzecz dingen, spullenrzecz konieczna ding, voorwerprzeczownik substantief, zelfstandig naamwoordrzeczownik substantief, zelfstandig naamwoordrzeczownik rodzaju męskiego mannelijkrzeczownik rodzaju żeńskiego vrouwelijkrzeczowy werkelijk, feitelijkrzeczoznawca deskundigrzeczpospolita republiek, vrijstaatrzeczywistość realiteitrzeczywisty werkelijk, effectief, daadwerkelijkrzeczywisty daadwerkelijk, werkelijk, effectiefrzeczywisty czas ekspozycji werkelijk, effectief, daadwerkelijkrzeczywisty czas naświetlania virtueelrzeczywisty czas pracy werkelijk, effectief, daadwerkelijkrzeczywiście inderdaad, metterdaad, waarachtigrzeczywiście werkelijk, echt, wezenlijkrzeczywiście werkelijk, wezenlijkrzeka rivier, stroomrzekomo naar men zegtrzemień riemrzemiosło kunstrzemiosło handelen, handel drijvenrzepa raap, knol, knolraap, koolzaadrześki levendig, druk, rap, kras, kwiekrześki snedig, geestig, gevat, ad remrzetelny raadzaamrzetelny billijk, fair, rechtvaardigrzeź moordpartij, bloedbadrzeź afslachten, slachtenrzeźba altaarrzeźba beeldhouwen, uithouwen, uithakkenrzeźba nad ołtarzem beeldhouwen, uithouwen, uithakkenrzeźbiarstwo altaarrzeźbiarstwo beeldhouwen, uithouwen, uithakken

rzeźbić beeldhouwen, uithakken, uithouwenrzeźbić beitelenrzeźnia slachthuis, abattoir, slachterijrzeźnia slachthuis, abattoir, slachterijrzeźnik slachten, afslachtenrzeżnik slachten, afslachtenrzodkiewce radijsrzodkiewka radijsrzucać afgietsel, gegoten voorwerprzucać strelen, liefkozen, aaien, aanhalenrzucać schadelijkrzucać keilen, werpen, uitspelen, gooienrzucać opgooien, gooienrzucać oszczerstwa opgooien, gooienrzucać się strelen, liefkozen, aaien, aanhalenrzucić keilen, werpen, uitspelen, gooienrzucić wyzwanie trotseren, tarten, uitdagen, uittartenrzucić zgłosić (wyjątek) keilen, werpen, uitspelen, gooienrzucić zgłosić wyjątek keilen, werpen, uitspelen, gooienrzut keilen, werpen, uitspelen, gooienrzut oka een blik werpen, een blik werpen opRzut poziomy omlijning, omtrekrzutki werkzaam, actief, bedrijvigrzutnik projector, projectietoestelrzutować rzutowanie strelen, liefkozen, aaien, aanhalenrzutowanie afgietsel, gegoten voorwerpRzym Romerzymski Romeinsrżeć brullen, balken, grommen, blatenrżenie brullen, balken, grommen, blatens (tryb) oznajmujący (gram.) indicatief, aantonende wijss drżenie beven, bibberen, rillen, huiverens grzech zondigens kręgosłup wervelkolom, spin, ruggegraats pismo geschrift, schriftuurs ryba vissens sok (soki) roślin (zwłaszcza drzew) saps sok soki roślin zwłaszcza drzew saps sól zoutens suszona śliwka snoeiens szloch snikkensad boomgaard, bongerdsadło lijvig, diksadowić plaats, oord, lokaal, pleksadowić się accepteren, aannemen, aanvaardensadyba woonplaats, domiciliesadysta sadistsadystyczny sadistisch

sadyście sadistsadyzm sadismesadza roetsadzą roetsadzić gewas, plantsafian MarokkoSahara Saharasakralna muzyka geheiligd, gewijd, heilig, sacraalsakramencie sacramentsakrament sacramentsaksofon saxofoonsala halsala bestek, wereldruim, speling, ruimtesala recepcyjna rechtszaalsaldo saldo, overschotsaldo balans (dotyczy dźwięku stereofonicznego)

saldo, overschot

salon zaal, salonsalon wystawowy zitkamer, huiskamer, woonkamersalut groeten, begroetensalutować groeten, begroetensalutowanie saluut, groetsalwą stroom, vloed, bergstroomsałacie salade, kropsla, latuw, slasałata salade, kropsla, latuw, slasałata slaatje, saladesałatce slaatje, saladesałatka slaatje, saladesam louter, alleen, verlaten, enigsam jeden louter, alleen, verlaten, enigSamarytanin Samaritaanssamca mannelijksamica wijfje, vrouwtjesamicą wijfje, vrouwtjesamiec mannelijksamochód automobiel, autosamochód auto, wagensamochód automobiel, autosamochód czteroosobowy auto, wagensamogłosce vocaal, vokaal, klinkersamogłoska vocaal, vokaal, klinkersamokontrolą gewicht, aplomb, zelfbewustheidsamolocie vliegtuig, vliegmachinesamolocie vliegmachine, vliegtuigsamolot vliegmachine, vliegtuigsamolot vliegtuig, vliegmachinesamolot vliegmachine, vliegtuigsamolot pasażerski vliegtuig, vliegmachine

samoodnawiająca się pamięć DRAM aperitief, borrelsamopoczucie gemoedstoestand, moreel, stemmingsamotnie louter, alleen, verlaten, enigsamotny louter, alleen, verlaten, enigsamotny eenzaamsamotny gepensioneerd, rustend, in rustesamotny enkel, bloot, loutersamowar samovarsamowola vergunning, licentiesamowolny willekeurig, arbitrair, eigenmachtigsamozapłon spontaansamuraj samoeraisandał sandaalsankcja sanctioneren, bekrachtigensaoobsługowy sklep spożywczogospodarczy)

supermarkt

saoobsługowy sklep spożywczo-gospodarczy)

supermarkt

sapać naar adem snakkensapać pof, poefsapał naar adem snakkensapie lange broek, pantalon, broeksapnięcie pof, poefsardela ansjovissardelą ansjovissardynce sardineSardynia Sardiniësardynka sardinesarkastyczny sarcastischsarkazm sarcasmesarna hertsarna reeSas Saksischsaski Saksischsataniczny satanischsatelicie trawant, satellietsatelita trawant, satellietSaturn Saturnussatysfakcja tevredenheidsatysfakcją tevredenheidsatysfakcjonować vergenoegd, tevreden, voldaansatysfakcjonować bevredigen, paaien, tegemoetkomen aansauna zweetkamer, saunasą are, vierkante decametersączyć neerdruipen, afdruipenSączyć, sączek filtreren, filteren, zijgensąd bank, zitbanksąd het hof maken, vrijen, scharrelen

sąd gerecht, balie, gerechtsgebouwsąd ostateczny het hof maken, vrijen, scharrelensądzić beoordelen, oordelen, berechtensądzić streven, zich inspannen, pogensądzić o czymś claimen, aanspraak maken opsąsiad gebuur, buurman, buur, nabuursąsiad buur, buurman, nabuur, gebuursąsiad zewnętrzny buur, buurman, nabuur, gebuursąsiadować belenden, grenzen aansąsiadujący aanliggend, aangrenzend, naburigsąsiedni aangrenzend, aanliggendsąsiedni aanliggend, aangrenzend, naburigsąsiedzi nabijheidsąsiedztwa nabuurschapsąsiedztwo omstreken, omtrek, omgevingsąsiedztwo nabijheidsąsiedztwo nabijheidsąsiedztwo nabijheidscana podium, bestuur, tribune, leidingscena scène, tafereel, toneel, tableauscenariusz draaiboek, scenario, scriptsceneria landschapsceptyczny scepticusschemat przetwarzania danych ontwerp, plan, concept, blauwdrukschemat węzła kader, omlijsting, lijst, raamschizma kerkscheuring, scheuring, schismaschlebiać vleienschludny duidelijk, netto, netto-schnąć dor, droogschnąć verflensen, kwijnen, verdorrenschodek treeplank, opstap, opstapje, treeschodkach opgang, trapschody opgang, trapschody opgang, trapschody ruchome roltrapschodzić naar beneden gaan, afdalenschorzenie affect, emotie, aandoeningschorzenie droefheit, hartzeer, beproevingschorzenie ziekte, kwaal, aandoeningschowek winkelschron toevluchtsoord, asiel, asylschron bunker, kazematschronienie toevluchtsoord, asiel, asylschronienie toevluchtschronienie bunker, kazematschronisko logement, herbergschronisko bunker, kazematschudnąć vlees

schudnąć reduceren, inkrimpen, herleidensecesją secessiesedna essentie, kern, wezen, essencesedno pit, kernsejf safe, geborgen, behouden, veiligsejm dieetsejm parlement, volksvertegenwoordigingsejmowy parlementairsekator hof, tuinsekcie sektesekcja zwłok branche, vak, taksekret confidentiesekretarce secretaressesekretarka secretaressesekretarz secretaressesekretarzyk etagère, rekseksualny generatief, geslachtelijk, seksueelsekta sektesektor sectorsektor uszkodzony sectorsekunda tweedesekundą tweedesekutnicą manen, vermanen, aanmanen, aansporenseler selderie, selderijsemantyka semantiek, betekenisleersemicki SemitischSemita Semietsen dromen, mijmerensen slapen, maffensens doel, plan, bedoeling, strekkingsens betekenis, zinsens wijsheidsensacja klapstuk, sensatiesensacyjny sensationeel, geruchtmakendsensowny matig, gematigd, bescheidensentyment affect, emotie, aandoeningsentyment sentiment, gevoel, gevoeligheidsentymentalny sentimenteelseparacja clausuur, schifting, afscheidingseparacja impulsów synchronizujących clausuur, schifting, afscheidingseplenić lispelenseplenienie lispelenseptyczny septisch, bederf veroorzakendser kaasSerb ServischSerbia Serviëserbski Servischserce hart

sercowy hart-serdeczny innig, hartelijkserdeczny hartelijk, innigserdeczny intiem, gezellig, innig, knusserdeczny przyjaciel hartelijk, innigserenada serenadeseria ketting, ketenseria bende, troep, schareseria kavel, perceelseria nestelen, een nest makenserial feuilleton, vervolgverhaalserial (powieść feuilleton, vervolgverhaalSerial Line IP slippen, uitglijdenserwer serverserwer źródłowy serverserwetce servetserwetka servetserwis eredienst, dienst, godsdienstoefeningserwować serveren, voorleggenseryjny feuilleton, vervolgverhaalsesja sessie, zitting, zittingsperiodeset inrichting, apparaat, hulpmiddelensetka honderdsezon kruiden, op smaak brengensezonowy (robotnik) toevallig, gelegenheids-sędzi beoordelen, oordelen, berechtensędzi arbiter, scheidsrechtersędzia arbiter, scheidsrechtersędzia beoordelen, oordelen, berechtensędzia arbiter, scheidsrechtersędzia (w sporcie) arbiter, scheidsrechtersędzia pokoju arbiter, scheidsrechtersędzia rozjemca scheidsrechter, arbitersędziwy oudsędziwy antiek, aloud, ouderwetssęk knopen, een knoop leggensęp aasgiersfałszować vervalsensfera kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedsfera kontroli rijk, staatsfera sterowania kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedsfora (psów) inpakken, pakken, verpakkenshell zgłoszony powłoka logowania interpretersherry sherry, xeresshodek treeplank, opstap, opstapje, treesiać uitzaaiensiano hooisiarka zwavel

siarka zwavelsiatka traliehek, afrastering, hek, roostersiatka netto, netto-, net, duidelijksiatka kierunkowa traliehek, afrastering, hek, roostersiatka znakowa netto, netto-, net, duidelijksiatkówka bal, danspartijsicie puzzel, raadselsidła jenever, klaresiebie uzelf, jijzelfsieć netto, netto-, net, duidelijksieć netwerk, netsieć (np. kolejowa) netwerk, netsieć elektryczna traliehek, afrastering, hek, roostersieć miejska menssieć połączeń netwerk, netsiedem zevensiedemdziesiąt zeventigsiedemnaście zeventiensiedlisko nestelen, een nest makensiedzenia achterste, kont, gat, bibssiedzenia zetel, brilsiedzenie zetel, brilsiedziba zetel, brilsiedziba archiwum logies, kwartier, onderkomen, woningsiedziba WWW liggingsiedzieć koesteren, broeden, broeden opsiekać fijnhakkensiekać fijnhakkensiekać mięso houwen, kappen, hakkensiekane/mielone mięso fijnhakkensiekiera hakbijl, bijlsierocie ouderloossierota ouderloossierotka ouderloossierp sikkel, zichtsierpień oogstmaand, augustussierść haardos, haarsierżancie sergeantsierżant sergeantsię zelf, vanzelfsię zelf, vanzelfsię mezelf, mijzelfsię uzelf, jijzelfsilnik locomotiefsilnik lotniczy locomotiefsilny vastensilny gezond, fit, validesilny robuust, hecht, potig, fors, ferm

silny krachtig, geducht, sterk, fiks, strafsiła doordrukkensiła sterktesiła przeciwelektromotoryczna sterktesiła robocza doordrukkensiła robocza beklemtonen, accentuerensiłą doordrukkensiłą sterkteSingapur Singaporesingle inline package resorberen, opslorpen, slurpensingle in-line package resorberen, opslorpen, slurpensiniak blauwe pleksiodła zadelsiodłać zadelsiodło zadelsiostra zuster, zussiostra przełożona intendantesiostrą zuster, zussiostrzany zus, broer, broeder, zustersiostrzenica nichtsiostrzeniec neef, oomzeggersiódma część zevendesiódmy zevendesitko vergietsito zeefsito kwadratowe zeefsitowie voortmaken, spoed maken, haast makensiwy grijs, grauwsiwy grijs, grauwskacz opborrelen, opwellen, ontspringenskakać hinkelenskakać springenskakać w górę hinkelenskakanka lijntje, koord, snoer, koorde, lijnskala aanslagskala odległość aanslagskala szarości aanslagskalować się aanslagskała klif, klipskała balanceren, doen schommelenskałą balanceren, doen schommelenskamielina verstening, fossielskamieliną verstening, fossielskandal achterklap, eerroof, lasterskandaliczny schandelijkskandował scanderenSkandynaw ScandinavischSkandynawia Scandinavië

skandynawski Scandinavischskanować scanderenskanować wyszukiwać scanderenskapować rank, twijg, rijsskarb schatskarb państwa schatskarbonka fonds, kas, geldkistskarcić manen, vermanen, aanmanen, aansporenskarga beschuldiging, aanklachtskarpecie sokskarpeta sokskarpetka sokskarżyć een proces aanspannen tegenskarżyć się klagen, zijn beklag doenskasować ontbinden, annuleren, afgelastenskasować afbestellenskasować uitwissen, uitvegen, wegvagenskasować gommen, met gom bestrijkenskazać afkeurenskazać schuldig bevindenskazać na wygnanie verbannen, uitbannenskazanie wraking, afkeuringskazany schuldig bevindenskazańca schuldig bevindenskazić ruimte, lokaliteit, oord, plaatsskazywać frase, zin, volzinskąpy gierig, pinnig, hebzuchtig, inhaligskąpy gemiddeldskąpy hebzuchtig, pinnig, inhalig, gierigskąpy ontzien, sparenskąpy pinnig, hebzuchtig, gierig, inhaligskierować adresserenskierować aanleggenskinąć głową ja knikken, knikkensklejać lijm, kleefmiddel, kit, kleefstofsklejce multiplexsklejka multiplexsklep kastsklep winkel, zaaksklep winkelsklep mięsny zuivelfabriek, melkinrichtingsklep nabiałowy zuivelfabriek, melkinrichtingsklep ze słodyczami winkel, zaaksklepienie łukowe gewelf, bolsklepikarz kruideniersklepikarz neringdoende, winkelierskład toondicht, toonzetting, compositieskład stortplaats

skład kolumn toondicht, toonzetting, compositieskład komputerowy toondicht, toonzetting, compositieskładać samenstellen, componerenskładać omvouwen, vouwen, plooienskładać komuś kondolencja bestaan uitskładać się bestaan uitskładać się na omvatten, beslaanskładać się na uitmaken, vormenskładać się z samenstellen, componerenskładanie samenscholingskładanie podpisu bijeenkomst, meeting, samenkomstskładka hoop, groep, schare, kudde, driftskładni zinsbouw, zinsleer, syntaxisskładnia zinsbouw, zinsleer, syntaxisskładnia wiersza polecenia zinsbouw, zinsleer, syntaxisskładnik lid, lidmaat, aanhangerskłonność gebogen, kromskłonność aanleg, gesteldheid, wilsbeschikkingskłonność helling, glooiingskłonność wilsbeschikking, gesteldheid, aanlegskłonność marmeren, aderenskobel haakje, kramp, nietje, klampskocz tak, aftakkingskoczna (muzyka) snedig, geestig, gevat, ad remskoczny levendig, druk, rap, kras, kwiekskoczyć springenskojarzenie bond, genootschap, associatieskojarzenie przyporządkowanie bond, genootschap, associatieskok tak, aftakkingskok springenskok springenskok o tyczce springenskok w dal opborrelen, opwellen, ontspringenskok warunkowy opborrelen, opwellen, ontspringenskok wzwyż springenskok zony springenskonsternować ontzetten, ontstellen, onthutsenskonstruować doen ontstaan, maken, formerenskonsultować się raadplegen, consulterenskończony beëindigd, afgelopen, afgewerkt, klaarskoordynowany bijeenschakelen, coördinerenskoro sinds, sedert, vanafskoroszyt ordner, mapskorpion schorpioenskorupa scheepsromp, bodem, romp, cascoskorupa schild, rugschild, schaalskory snel, spoedig, gezwind, haastig, gauwskorygowanie afstelling, instelling

skośny scheef, schuinskowronek leeuwerikskóra dierevel, vel, huid, pels, vachtskóra kozłowa vel, dierevel, vacht, pels, huidskóra niedźwiedzia vel, dierevel, vacht, pels, huidskóra wołowa dierevel, vel, huid, pels, vachtskórą taai, lederen, leerachtig, lerenskórce schillen, afpellen, jassenskórka (chleba) schillen, afpellen, jassenskórka (kartofla nagelriemskórzana torba podróżna handkoffer, koffer, valiesskórzany taai, lederen, leerachtig, lerenskracać inkorten, bekorten, afkortenskracać beknotten, begrenzen, beperkenskracać kortskracać (np. słowo) beknotten, begrenzen, beperkenskracania afkorting, verkortingskraj rand, zoomskraj wal, kant, kust, boord, oeverskrajność uiterst, extreem, ergst, bovenmatigskrajny uiterst, extreem, ergst, bovenmatigskrajny jammerlijkskrawek afkeurenskreślać tymczasowy krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenskreślić een miskraam krijgen, mislukkenskreślić uitwissen, uitvegen, wegvagenskręcać się worstelen, zich aftobben, spartelenskręcie kronkelenskrępowany plomp, logskręt kronkelenskrobać raspenskrobać afkrabbenskrobać krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenskrobał afkrabbenskromność bescheidenheid, discretieskromny nederig, onderdanig, deemoedigskromny bescheiden, discreet, ingetogenskroń slaapskrócić inkorten, bekorten, afkortenskrócić afkorten, bekorten, inkortenskrócić coś inkrimpen, korten, verkortenskrócić się beknotten, begrenzen, beperkenskrócie afkortingskrócie resumé, overzicht, excerptskrót afkortingskrót abstract, afgetrokkenskrót acroniemskrót hijsen, ophijsen

skrót (drogi) byteskrót klawiaturowy mnemonischskruszyć knarsen, piepenskruszyć achtergrond, grond, bodem, ondergrondskrypt handschrift, manuscript, kopijskrypt draaiboek, scenario, scriptskrypt wsadowy draaiboek, scenario, scriptskryty confidentieskrzeczeć babbelen, praten, keuvelenskrzek kuit, viskuit, kikkerdrilskrzele kieuwskrzyczeć afhandelen, afdoenskrzydła boord, kant, rand, zoom, bandskrzydła vleugel, vlerkskrzydło vleugel, vlerkskrzynia borst, boezemskrzynia na popiół borst, boezemskrzynka na listy bus, brievenbusskrzynka pocztowa bus, brievenbusskrzypce vioolskrzypieć knarsen, piepenskrzypienie knarsen, piepenskrzywdzić havenen, beschadigen, bedervenskrzywić twijnen, verbuigen, verdraaienskubać knagen, knabbelenskubać (pióra) afrukken, plukken, afbrekenskup koop, inkoop, aankoopskupiać agglomeraatskupiać middelpunt, binnenste, centrumskupiać brandpunt, focus, haardskupisko alertów wis, bundel, bosskurczyć (się) verbintenis, contractskurczyć się ineenkrimpen, ineenkronkelenskuteczny afdoend, effectief, doeltreffendskuteczny arbeider, werkman, werker, werkkrachtskutek indruk, effectslipy slip, slipjeslogan lijfspreuk, leus, leuze, deviesslot wbudowane gniazdo rozszerzeń sponning, sleuf, gleufslowiański Slaafsłabnąć bedaren, bekoelen, luwensłabnąć aanlengensłabo lichtjes, zwak, zwakjessłabostce aflaatsłabowity lichtjes, zwak, zwakjessłaby bevangen, timide, bedeesd, blosłaby zwak, lichtsława faam, gerucht, mare, befaamdheid

sława reputatie, faam, roep, naamsławą onderscheidingsławą faam, befaamdheid, mare, geruchtsławna osoba beroemd persoon, beroemdheidsławny beroemd, befaamd, alom bekendsławny beroemd, glorierijk, glorieussłodki zoet, oppassendsłodki sos śmietankowy zoet, oppassendsłodki ziemniak zoet, oppassendsłodkogorzki bitterzoetsłodko-gorzki bitterzoetsłodycz beminnelijkheid, lieftalligheidsłodycze snoep, zoetigheid, snoepgoedsłoma strosłomą strosłomka strosłonecznik zonnebloemsłony zoutensłony zoutsłoń olifantsłońce zonneschijnSłowacja SlowakijeSłowianin Slaafsłowiański Slavischsłowiański Slavonischsłowik nachtegaalsłownictwo vocabulaire, woordenschatsłowniczek glossariumsłownik woordenboeksłownik vocabulaire, woordenschatsłownik (obejmujący hasła z jakiejś dziedziny)

glossarium

słowo woord, bewoordingsłowo wyrównane woord, bewoordingsłowo zastrzeżone woord, bewoordingsłód moutsłuch gehoorsłuchacz inspecteur, revisorsłuchacz luisteraar, toehoordersłuchać aanhoren, beluisteren, luisterensłucham hallosłuchawce telefoonhoorn, hoornsłuchawka telefoonhoorn, hoornsłudze dienstmeisje, dienares, meidsłup mijlpaalsłup kuilsłup Poolsłup oświetleniowy kuil

słup oświetleniowy Poolsłuszny raadzaamsłuszny billijk, fair, rechtvaardigsłuszny rechter-, vandehandssłuszny billijk, rechtvaardig, fairsłużąca dienstmeisje, dienares, meidsłużący dienstmeisje, dienares, meidsłużba eredienst, dienst, godsdienstoefeningsłużbą eredienst, dienst, godsdienstoefeningsłużyć verplegen, zorgen voor, verzorgensłużyć serveren, voorleggensłynny beroemd, befaamd, alom bekendsłyszeć verstaan, horen, vernemensłyszeć gehoorsłyszenie gehoorsmaczny smakelijk, fijn, lekkersmak op smaak brengen, kruidensmak snoepensmak smakensmakołyk op smaak brengen, kruidensmakować smakensmakowity smakelijk, fijn, lekkersmar invettensmarować (smarem) botersmarowanie(maścią) aanwending, toepassingsmażyć bakken, fruitensmażyć (się) bakken, fruitensmok draak, vliegersmoła terensmród stanksmród stinken, vies ruikensmudze spoor, wagenspoor, karrespoorsmukły sprietig, schraal, mager, dun, luchtigsmukły rank, slank, tengersmutek leed, verdriet, smartsmutek bedroefdheid, zieleleedsmutek bedroefdheid, smart, droefheidsmutno droevig, triest, verdrietigsmutny blauwsmutny weemoedig, droefgeestig, melancholieksmutny rouw-smutny bedroefdsmycz de weg wijzen, geleiden, leidensmyczek boog, toogsnob snobsnobistyczny snobistischsobie uzelf, jijzelfsobie samej vanzelf, zelf

socjalista socialistsocjalistyczny socialistsocjalizm socialismesocjalny sociaal, maatschappelijksocjolog socioloogsocjologia sociologie, maatschappijleersocjologią sociologie, maatschappijleersoczewica linzesoczewicą linzesoczewka lenssoczewka magnetyczna lenssofa canapéSofia Sofiasok appelwijn, cidersok sapsok sapsokół haviksola (gatunek ryby) enkel, bloot, loutersolenny plechtig, statig, plechtstatigsolić zoutensolidarność gemeenschapszin, saamhorigheidsolidaryzować się verlangen, hunkeren, reikhalzensolidny vertrouwd, betrouwbaarsolidny robuust, hecht, potig, fors, fermsolidny krachtig, geducht, sterk, fiks, strafsolista solistsolo solosomnambulizm nachtsonacie sonatesopran sopraansortować soort, slag, aardsortować sortowanie gatunek soort, slag, aardsos saus, sop, jussos jus, sop, saussos z fasoli sojowej jus, sop, saussosna denneboom, den, pijnboomsowa uilsowiecki sovjet-sójce gaai, Vlaamse gaaisójka gaai, Vlaamse gaaisól zoutenspacerowicz wandelaarspacja pedestal, piëdestal, voetstukspacja nierozdzielająca ruimte, bestek, wereldruim, spelingspacja światło (na stronie) ruimte, bestek, wereldruim, spelingspać slapen, maffenspać alnie slapen, maffenspadek dalen, kleiner worden, afnemen

spadek waas, nesthaar, donsspadek druppel, waterdruppelspadek boedel, erfenis, erfstuk, erfdeelspadek napięcia anodowego druppel, waterdruppelspadek wydajności boedel, erfenis, erfstuk, erfdeelspadochron valscherm, parachute, springschermspajać lassen, wellenspajać nie zich aansluiten, lid worden, toetredenspakować się inpakken, pakken, verpakkenspalać aanbrandenspalać verbranden, verassenspalania verbrandingspalanie verbrandingspalina uitwasemensparaliżować lamleggen, verlammenspartaczyć beunhazen, knoeien, modderenspartaczyć afraffelensparzyć pokrzywą netel, brandnetelsparzyć się aanbrandenspaść verlagen, afdraaienspawacz lasserspawać lassen, wellenspawarka lasserspazm stuiptrekking, stuip, krampspazm krampspecjalista kenner, deskundige, expertspecjaliście kenner, deskundige, expertspecjalnie inzonderheid, vooral, in het bijzonderspecjalność afdeling, branche, vak, takspecjalny afzonderlijk, afgezonderdspecjalny afgezonderd, afzonderlijkspeculator ellendeling, ploert, schavuit, boefspecyficzny gek, raar, vreemd, eigenaardigspecyficzny specifiek, soortelijkspecyfik specifiek, soortelijkspełniać samenkomen, bijeenkomen, vergaderenspełniać vergadering, zittingspełniać zachcianki humeur, humor, gemoedsgesteldheidspełniać zachcianki gehoorzamenspełnić bevredigen, paaien, tegemoetkomen aanspełnić się opdraven, opdagenspermą zaad, spermaspeszony blo, timide, bevangen, bedeesdspeszyć się beschamen, beschaamd makenspędzać besteden, spenderen, spanderenspiąć accoladespieniężyć contant, baarspieniężyć beseffen, bevatten, begrijpen

spierać się disputeren, krakelen, twistenspierać się z kimś o coś disputeren, krakelen, twistenspieszyć się spoed maken, haast maken, voortmakenspiker omroepsterspin spinnenspinacz knippen, scheren, snoeienspinać knippen, scheren, snoeienspirala spiraalspiralny spiraalspirytus geestspirytyzm spiritismespis inventaris, boedelspis aangevenspis ulic dienstregeling, roosterspisek komplot, samenspanningspisek intrige, machinatie, konkelarijspiżarka provisiekastspiżarni provisiekastspiżarni provisiekastspiżarnia provisiekastspiżarnia provisiekastsplatać się kronkelenspleśniały vuns, vunzig, muf, dufsplunąć spuwen, spugen, rochelenspluwaczka spuugbak, spuwbak, kwispedoorspłacać zobowiązania afvoeren, elimineren, uitschakelenspłacać zobowiązania afwikkelen, liquideren, opheffenspłata afbetalingspławik vlotten, dobberen, drijvenspłukać gorgelen, afspoelen, spoelenspłukany defect, stuk, kapotspłukiwanie Vlissingenspocić się zweten, transpirerenspoczywać rest, overblijfsel, rommel, afvalspodek schoteltje, schotelspodnie lange broek, pantalon, broekspodnie pantalon, broek, lange broekspodobać się appelleren, een beroep doen opspodziewać (się) te wachten staan, wachten, afhalenspoglądać een blik werpen, een blik werpen opspoina lassen, wellenspojenie zich aansluiten, lid worden, toetredenspojrzenia het uiterlijk hebben van, er uitzienspojrzenia staren, turen, aanstarenspojrzenie staren, aanstaren, turenspojrzenie het uiterlijk hebben van, er uitzienspojrzenie sjilpen, piepen, tjilpen, kwetterenspokojny stil, bedaard, rustig, kalm

spokojny kalm, op zijn gemak, rustigspokojny Stille Oceaan, Grote Oceaanspokojny vredig, vreedzaamspokojny bedaard, stil, rustig, kalmspokój stil, bedaard, rustig, kalmspokój bestek, wereldruim, speling, ruimtespokrewniony aanverwant, verwantspołeczeństwa sociëteit, clubspołeczeństwo gemeente, gemeenschapspołeczeństwo sociëteit, clubspołeczność gemeente, gemeenschapspołeczność (w protokole SNMP) gemeente, gemeenschapspołeczny sociaal, maatschappelijkspontaniczny spontaansporadyczny hortend, intermitterendsporcie sportsporny aanvechtbaar, betwistbaarsporo menig, veel, velesport sportsportowiec atleetsportowiec sportman, sportsmansportowy atletischsportowy sportsposobność afdingen, pingelen, marchanderensposobność keer, maalsposobność incident, gebeurtenis, gebeurensposób trant, wijze, maniersposób weg, baan, routesposób gebruik, usance, gewoontesposób mówienia polissposób obsługi datagramu trant, wijze, maniersposób postępowania aanvliegensposób postępowania manier, wijze, trantspostrzec ontdekkenspostrzec affiche, aanplakbiljet, plakkaatspostrzec opvolgen, handelen volgensspostrzegać opvolgen, handelen volgensspostrzegawczość berisping, aanmerking, blaam, standjespostrzeżenie berisping, aanmerking, blaam, standjespostrzeżenie berisping, aanmerking, standje, blaamspotkać samenkomen, bijeenkomen, vergaderenspotkanie benoeming, aanstellingspotykać samenkomen, bijeenkomen, vergaderenspotykać (się) ontmoeten, aantreffenspotykać się ontmoeten, aantreffenspowiadać się erkennen, bekennen, biechten, toegevenspowodować verwekkenspowodować doen, maken, laten doen, laten

spożycie longtering, tering, tuberculosespożytkować uitbuiten, exploiteren, uitmelkenspożytkowywać (coś aannemen, huren, aanwervenspożywać slopen, verbruiken, consumerenspożywczy eten, etenswaar, spijs, gerechtspód bodem, achtergrond, ondergrond, grondspód stosu bodem, achtergrond, ondergrond, grondspódnica rok, vrouwenrokspódnicą rok, vrouwenrokspódniczka szkocka kilt, Schotse rokspójnik conjunctiespójność consequentie, gevolgspółgłoska consonant, medeklinkerspór controverse, pennestrijd, polemiekspór disputeren, krakelen, twistenspóźniony onbetaald, achterstalligspragniony dorstigsprawa zaak, aangelegenheid, ding, affairesprawa (rzecz) obojętna karwei, klus, opgave, taaksprawa (sądowa) karwei, klus, opgave, taaksprawa do zrobienia aangelegenheid, zaak, affaire, dingsprawa rzecz obojętna zaak, aangelegenheid, ding, affairesprawą saké, rijstwijnsprawdzać bedwingen, betomen, beteugelensprawdzać heerschappij, bewind, bestuursprawdzać speurtocht, speurwerk, zoektochtsprawdzać richten, besturen, dirigeren, mennensprawdzać (księgi controleren, checken, aflezensprawdzić dokładnie geldig verklarensprawdzony zaznaczony geruit, gebloktsprawiać doen, maken, laten doen, latensprawiedliwość Justitiasprawiedliwość billijkheidsprawiedliwość gerechtigheidsprawiedliwy raadzaamsprawiedliwy marktplein, markt, bazaar, marktplaatssprawiedliwy billijk, fair, rechtvaardigsprawny afdoend, effectief, doeltreffendsprawować władzę autoriteit, gezagsprawozdanie rekening, contosprawozdanie aantekening, commentaarsprawozdanie informeren, berichten, inlichtensprawozdanie z testowania rekening, contosprawy wojskowe militairsprecyzować specificerensprężyna opborrelen, opwellen, ontspringensprężyna łóżka springensprośny vettig, vet

sprośny schuin, obsceen, schunnigsprowadzać brengen, aandragen, bezorgensprowadzać hel, licht, klaarsprowadzać importeren, invoerensprowadzić downloadensprowadzić z serwera trekkensprytny bedreven, behendig, handig, bekwaamsprzączce gespen, vastgespen, dichtgespensprzączka gespen, vastgespen, dichtgespensprzątać ordelijksprzeciw się evenmin, nochsprzeciwić sie tegenspartelen, tegenstrevensprzeczka kwestie, strijd, twist, dispuutsprzeczny inconsequentsprzedaj overdoen, verhandelen, tappensprzedawać verkoop, vervreemdingsprzedawać overdoen, verhandelen, tappensprzedawać (papiery wartościowe) handelen, handeldrijven, zaken doensprzedawca kruideniersprzedawca zakenman, handelaar, koopmansprzedawca gazet i czasopism zakenman, handelaar, koopmansprzedawca kwiatów verkopersprzedaż beschikkingsprzedaż verkoop, vervreemdingsprzedaż detaliczna in het grootsprzedaż wiązana verkoop, vervreemdingsprzęcie uitrusting, accommodatie, inrichtingsprzęg interfacesprzęg równoległy wewy interfacesprzęgło grijpen, bemachtigensprzęt uitrusting, accommodatie, inrichtingsprzęt ijzerensprzęt kryptograficzny bijkomstig, bijbehorend, bijkomendsprzęt stacji roboczej aanpakken, aan komen lopensprzęt zboża aanpakken, aan komen lopensprzęt zbrojeniowy uitrusting, accommodatie, inrichtingsprzężony conjugeren, vervoegensprzyjać gunst, begunstiging, genadigheidsprzyjający goedgezind, toegenegen, gunstigspuchnąć aanzwellenspust haan van een vuurwapenspuszczać druppel, waterdruppelspychacz bulldozersrebny zilverensrebra zilverensrebrny Argentijnssrebro zilverensrebro w sztabach zilveren

srebrzysty Argentijnssrogi grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, crusrogi bar, hard, streng, duchtig, strafsrogi achtersteven, spiegelssać opzuigen, zuigen, lurkenssak zoogdierssania wurgen, choken, worgenstabilizacja priemen, prikken, steken, pikkenstabilization priemen, prikken, steken, pikkenstabilny stevig, vast, hecht, gevestigdstacja stationsgebouw, stationstacja bazowa z dwoma fizycznymi połączeniami z siecią

gastheer

stacja konwersacyjna terminalstacja nadrzędna stationsgebouw, stationstacja zdalna stationsgebouw, stationstacjonować buurt, wijk, stadswijkstacyjka ontsteking, ontbrandingstać goed staanstać gepast, betamelijk, passendstada kudde, roedelstadion stadie, etappe, overnachtingsplaatsstadko groep, kudde, schare, hoop, driftstado vlucht, vliegtochtstado kudde, roedelstado (gęsi) roedel, kuddestado (lecących ptaków kudde, roedelstajenny bruidegom, stalknechtstajnia stevig, vast, hecht, gevestigdstajnia boxstal staalstale bij voortduring, permanent, aldoorstalowy staalstała bestendig, constant, gestaagstała stały bestendig, constant, gestaagstała (wielkość) bestendig, constant, gestaagstały aanhoudend, blijvend, bestendigstały bestendig, constant, gestaagstały blijvend, aanhoudendstały beschermheilige, beschermheerstały gestaag, constant, bestendigstały flink, degelijk, deugdelijk, gedegenstały stevig, vast, hecht, gevestigdstały dostęp do Internetu flink, degelijk, deugdelijk, gedegenstały gość/klient bestendig, constant, gestaagstały obwód wirtualny aanhoudend, blijvend, bestendigstamtąd daar ... vandaan, vandaar, daarvanstan conditie, voorwaarde, bepaling

stan verzekeren, bewerenstan końcowy huwelijk, echtverbintenis, echtstan wyjątkowy crisisstan zawieszenia verzekeren, bewerenstanąć logerenstandard regel, standaardmaat, normstandard szyfrowania agend rządu USA proportie, verhouding, evenredigheidstandard zastrzeżony regel, standaardmaat, normstanik b.h., beha, bustehouderstanik (ale nie biustonosz!) b.h., beha, bustehouderstanowczość resolutie, motiestanowczy gevestigd, vast, stevig, hechtstanowczy positief, constructiefstanowić omvouwen, vouwen, plooienstanowić (całość) afsluiten, belemmeren, afdammenstanowić zagadkę dla uitmaken, vormenstanowiska aanwinst, acquest, buit, prooistanowisko houding, stand, positiestanowisko verzekeren, bewerenstanowisko pracy zich gedragenstanowisko pracy werkplaats, atelierstanowisko) stationsgebouw, stationStany Zjednoczone Verenigde Staten van Amerikastapiać alliage, legering, metaalmengselstarać się pogen, trachten, moeite doen, strevenstaranny duidelijk, netto, netto-starcie afschavingstarodawny antiek, aloud, ouderwetsstaroświecki ouderwets, gedateerd, uit de modestarożytność antiek, aloud, ouderwetsstarożytność oudheidstarożytny antiek, aloud, ouderwetsstarożytny ouderwets, aloud, antiekstarszawy hoogbejaard, bedaagdstarszy ouderstart krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenstart aanzetten tot, activeren, aanzettenstart of header aanzetten tot, activeren, aanzettenstart zimny aanzetten tot, activeren, aanzettenstartować ponownie hel, licht, klaarstartujący aanzetschakelaar, starterstary vergevorderd, oud, bejaardstary jak świat vergevorderd, oud, bejaardstarzeć się muf, adellijk, benauwd, goor, gortigstatek afzenden, verzenden, expediërenstatek pot, foedraal, bak, doos, etui, kokerstatek) afzenden, verzenden, expediërenstatua beeld, standbeeld

statucie charter, handvest, vrachtcontractstatut rechtstatystyczny statistiekstatystyka statistiekStatyw huisje, schuur, keet, kraam, loodsstaw louter, enkel, blootstaw waterplas, kolk, vijverstaw (akwen) waterplas, kolk, vijverstawać afslaan, halthouden, blijven staanstawać (w sądzie) opdraven, opdagenstawce stijl, paal, post, deurpoststawiacz min mijnenleggerstawiać czoła het hoofd biedenstawka stijl, paal, post, deurpoststawka ubezpieczeniowa premie, prijsstaż periode, tijdvakstąd hiervandaan, vanhierstąd als volgtstek biefstuk, biefstempel muntstempelstempel pocztowy muntstempelstenografia stenografie, stenostenografia snelschrift, stenografiestenografią stenografie, stenostenograficzny naar de letter, woordelijkstep steppester stuur, roerster stuur, roerstereotyp gemeenplaats, clichésternik (na statku) binnenbrengen, loodsensternik na statku binnenbrengen, loodsensterować heerschappij, bewind, bestuursterować omgaan met, manipuleren, hanterensterować navigerensterować richten, besturen, dirigeren, mennensterowanie heerschappij, bewind, bestuursterowanie zaprogramowane w pamięci heerschappij, bewind, bestuursterowanie ze sprzężeniem zwrotnym heerschappij, bewind, bestuursterownik conducteur, bestuurdersterownik wzmacniacza mocy conducteur, bestuurdersterownik zegara supervisor, controleur, opzichtersterta ophopen, opeenhopen, accumulerensterta ophopen, opeenhopen, accumulerensterylizować steriliserensterylizował steriliserensteward intendant, opzichter, meierstewardesa stewardessstewardessa stewardess

stęchły vuns, vunzig, muf, dufstękać stenen, kreunen, steunen, kermenstępce kielstępiać bot, stompstępić bot, stompstępka kielStężenie (roztworu) sterktesth do kogoś verafschuwen, een afschuw hebben vansth> coś komuś bijvoeglijke bepaling, attribuutsth> do kogoś aanvliegensth> do kogoś lijken op, gelijken, lijkensth> kimś achtersth> kimś opvolgen, handelen volgenssth> komuś vergezellen, accompagneren, begeleidensth> komuś met, tegenaan, tegen, jegenssth> komuś gelijk, vlak, effensth> o kimś zinspelensth> o kogoś aandachtig, attent, oplettendsth> od kogoś mijden, uit de weg gaan, ontwijkensth> z kimś zich aansluiten, lid worden, toetredenstłuc afbrekenstłuczce bult, bochelstłumić vernietigen, verwoesten, vernielenstłumić onderdrukken, verdringen, opkroppensto honderdstodoła loods, keet, schuur, barakstoik stoïsch, stoïcijnsstoik stoïsch, stoïcijnsstoisko huisje, schuur, keet, kraam, loodsstoisko z gazetami boxstojak kolom, steunpilaar, pilaar, colonnestojak drager, stut, leuning, steunstojak post, stijl, paal, deurpoststojak regel, standaardmaat, normstojący oprichten, stichten, inrichtenstok glooiing, hellingstok helling, glooiingstokrotce meizoentje, madeliefjestokrotka meizoentje, madeliefjestolarz timmermanstolica kapitaal, vermogenstoł tabel, tafel, lijststołek kruk, taboeretstołować (się) aanklampen, zich vastklampen aanstonoga duizendpootstop alliage, legering, metaalmengselstopa voetstopa procentowa proportie, verhouding, evenredigheid

stopą voetstopień trap, mate, graadstopień (również naukowy) trap, mate, graadstopień zawartości alkoholu drukproefstopka (listy) schaduwenstopniować afgestudeerd, gediplomeerdstopniowo geleidelijk, langzamerhandstopniowy geleidelijkstorczyk orchideestos kelderstos waas, nesthaar, donsstos boel, drom, menigte, hoop, massastos pogrzebowy kelderstos w pamięci ophopen, opeenhopen, accumulerenstos wywołań boel, drom, menigte, hoop, massastosować aanwenden, doorvoerenstosować administreren, beheren, besturenstosować aanwending, toepassingstosował opvolgen, handelen volgensstosowania krachtsinspanningstosowania aanwending, toepassingstosownie do tego tegen, bij, naar, tot, aan, voorstosowny gepast, passend, geschiktstosowny gepast, betamelijk, passendstosowny gemakkelijk, geschikt, doelmatigstosowny rechter-, vandehandsstosunek płciowy naaien, neukenstosunek zwarcia familiebetrekking, verwantschapstosunkowo vergelijkenderwijsstowarzyszać się aannemen, affiliërenstowarzyszenie bond, genootschap, associatieStowarzyszenie Producentów Maszyn Cyfrowych

bond, genootschap, associatie

stożek kegelstóg hooiberg, hooimijt, opperstóg ophopen, opeenhopen, accumulerenstóg siana ophopen, opeenhopen, accumulerenstół tabel, tafel, lijststół montażowy tabel, tafel, lijststrach beklemming, angst, benauwdheidstrach angststrach na wróble beklemming, angst, benauwdheidstracić verbeurdstracić opgeven, verbeuren, kwijtrakenstracić verloren, kwijt, vervlogenstracie nadeel, deficit, schade, stropstracony verloren, kwijt, vervlogenstrajk kloppen, slaan, houwen, klappen

strapienie verdriet doen, bedroeven, beproevenstraszliwy afgrijselijkstrasznie afgrijselijkstraszny afgrijselijkstraszny schrikaanjagend, ijselijkstraszny afschuwelijk, afgrijselijkstraszny doortrapt, slim, gewiekst, listigstraszyć doen schrikken, schrik aanjagenstraszyć verjagen, afschrikkenstraszyć (o duchu) spokenstrata nadeel, deficit, schade, stropstrata verklungelen, opmaken, verdoenstrategia strategie, krijgskundestrategia przydziału miejsca strategie, krijgskundestrategią strategie, krijgskundestrategiczny krijgskundig, strategischstraż bewaken, de wacht hebben, bewarenstrażnik bewaken, de wacht hebben, bewarenstrażnik więzienny bewaken, de wacht hebben, bewarenstrefa riem, ceintuur, gordelstrefa klimaatzone, zone, aardgordelstrefa wpływów klimaatzone, zone, aardgordelstres beklemtonen, accentuerenstreszczać resumeren, samenvattenstreszczać się resumeren, samenvattenstreszczenie verteren, verduwen, digererenstreszczenie resumé, overzicht, excerptstroik rietstromy kortaf, bruusk, abrupt, bot, steilstromy steilstrona leden, aanhangstrona bij-, ver, zij-, minder belangrijkstrona tytułowa aanblik, aanschijn, buitenkantstrona wzorcowa bij-, ver, zij-, minder belangrijkstrona zawietrzna leden, aanhangstrona zewnętrzna boer, page, edelknaapstroną boer, page, edelknaapstronę WWW) zaksięgować aanplakkenstronnicy achterban, aanhangstronniczy eenzijdig, partijdigstronniczy gedeeltelijk, partieelstronnik adept, beoefenaar, aanhangerStrop plafon, hoogtegrens, plafondstrój wieczorowy (smoking klederdracht, dracht, gewaad, costuumstróż waker, nachtwacht, kleppermanstruktura bikken, afbikkenstruktura kader, omlijsting, lijst, raamstruktura bouw, samenstelling, constructie

struktura z kontaktem sferycznym omlijning, omtrekstruktura) MOS z kanałem typu n bouw, samenstelling, constructiestrumień actueelstrumień loop, stroom, stromingstrumień drukowanych danych loop, stroom, stromingstrumień klucza toelachen, bekoren, aanlokkenstrumień ruchu (między węzłami w sieciach telekomunikacyjnych)

loop, stroom, stroming

strumyk beekje, beekstruna accoord, overeenstemming, akkoordstruna snaar, koorde, stembandstruna koorde, stemband, snaarstruś struisvogel, struisstrych dakkamertjestrych zolderkamerstrych Attischstryj oomstrzała pijl, scheutstrzałce pijl, scheutstrzałka pijl, scheutstrzec behoeden, beschermenstrzec się bewaken, de wacht hebben, bewarenstrzelać ontzetten, royeren, ontslaanStrzelec BoogschutterStrzelec (gwiazdozbiór) BoogschutterStrzelec gwiazdozbiór Boogschutterstrzemię aanspannen, het juk opleggenstrzyc maaienstrzykawce injectiespuitstrzykawka injectiespuitstrzyżyk winterkoninkjestudent studentstudent seminarium studentstudentka studentstudio studiostudiować studiestudiowanie studiestudnia goed, nu goedstukać kraan, tap, tapkraanstukać slaan, klappen, kloppen, opvallenstukać nie slaan, klappen, kloppen, opvallenstuknięcie klikken, klakken, kletteren, klappenstuknięcie slaan, klappen, kloppen, opvallenstukot klakken, klappen, kletteren, klikkenstukotać afdrogen, kletteren, afranselenstulecie eeuwstulecie eeuwstusunek houding

stusunek nie houdingstwierdzać beamen, billijken, goedkeurenstwierdzać constateren, vaststellen, bevindenstwierdzić constateren, vaststellen, bevindenstworzenia wezenstworzyć samenstellen, componerenstworzyć scheppen, creërenstyczeń louwmaand, januaristyczny aangrenzend, aanliggendstyk gewricht, geleding, lid, gelid, knoopstyk podwójny contact hebben, contact hebben metstykać się belenden, grenzen aanstykać się contact hebben, contact hebben metstykać się z contact hebben, contact hebben metstyl taalstyl trant, stijlstyl życia trant, stijlsubskrypcja abonnementsubstancja spul, stof, goedje, substantiesubstancja pochłaniająca absorberendsubstancją spul, stof, goedje, substantiesubstytut in de plaats stellen van, inboetensubtelny spitsvondig, subtiel, fijnsuchar biscuitsucho dor, droogsuchy dor, droogsuchy (klimat) dor, droogSudan Soedansuficie plafon, hoogtegrens, plafondsufiks suffix, achtervoegselsufit plafon, hoogtegrens, plafondsufler souffleursugerować aanwijzen, aangeven, aanduidensugestia bod, voorslag, aanbieding, aanbodsuicie gevolgsukces geluk, welstand, bloei, voorspoedsukces zegevieren, zegepralen, triomferensukienka een verband omleggensukinsyn snikkensuknia een verband omleggensuknia toga, jurk, japonsułtan sultansuma somma, som, bedrag, totaal, summasuma (msza) algeheel, totaalsuma częściowa uniesuma kontrolna checksumsuma logiczna keus, alternatief, keuzesuma logiczna zmiana unie

suma modulo 2 somma, som, bedrag, totaal, summasuma montażowa tal, aantal, getalsuma zbiorów unia złącze suma brył algeheel, totaalsumator amplitudowy zomersumienia gewetensumienie gewetensumienny consciëntieus, gewetensvolsumowanie optellingsupeł knopen, een knoop leggensupermarket (duży supermarktsupersam supermarktsupła verwikkeling, warboel, warnetsurowa bawełna wattensurowcach remedie, medium, middel, wegsurowy grof, cru, onbewerkt, onbehouwen, botsurowy grof, bot, onbewerkt, onbehouwen, crusurowy bar, hard, streng, duchtig, strafsuszka vloeipapiersuszyć dor, droogSuszyć kousje, lont, lampepitsutek tepel, speensuterena keldersuty uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendsuwak treksluiting, rits, ritssluitingsuwak przewijania treksluiting, rits, ritssluitingsuweren (moneta) oppermachtig, soeverein, oppermachtigsuweren moneta oppermachtig, soeverein, oppermachtigsweter Jerseysweter zapinany Jerseyswędzenia kriebelen, krieuwelen, jeukenswędzenie kriebelen, krieuwelen, jeukenswędzić kriebelen, krieuwelen, jeukenswoboda vrijdom, vrijheid, vlotheidswobodnie onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdswobodny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdswobodny toevallig, incidenteelsworzeń grendelen, afgrendelenswój je, jouwsybwencja ondersteuning, stipendium, subsidieSycylia Siciliësycylijski Siciliaanssyczeć sissen, fluitensygnalizował aangeven, aanwijzen, aanduidensygnalizuje pracę urządzenia daglichtsygnał een sein geven, seinensygnał intonatie, toonsygnał ostrzegawczy alarmeren, aanslaan, alarm slaansygnał wejściowy invoer

sygnał zerowy na wejściu invoersygnał zerowy na wejściu uitgeven, emitterensygnał zezwalający een sein geven, seinensygnatura handtekening, ondertekeningsygnatura zachowania handtekening, ondertekeningSyjam Thailand, Siamsyk sissen, fluitensylaba lettergreep, syllabesylwetce silhouet, schaduwbeeldsylwetka rekenen, cijferensylwetka silhouet, schaduwbeeldsymbol zinnebeeld, symboolsymbol celowania(na ekranie dla pióra świetlnego)

aanreiken, overhandigen

symbol niezdefiniowany nauwgezet, nauwkeurig, accuraatsymbol ogólny aard, karakter, geaardheidsymbol waluty nauwgezet, nauwkeurig, accuraatsymbol zaznaczenia zinnebeeld, symboolsymboliczny translator programu oneigenlijk, figuurlijksymbolizować symboliserensymbolizował symboliserensymetria symmetriesymetrią symmetriesymetryczny regelmatig, symmetrischsymfonia symfoniesymfonią symfoniesympatia medegevoel, deelnemingsympatia smakensympatią medegevoel, deelnemingsympatyczny genoeglijk, behaaglijk, aangenaamsympatyzował meevoelensymptom teken, symptoom, verschijnselsymptom nienormalnego zachowania teken, symptoom, verschijnselsymulować udawać chorego voorgeven, voorwenden, doen alsofsymulowany gekunsteld, gewrongen, gemaaktsyn zoonsynagoga synagoge, jodenkerksynchroniczny synchronischsyndrom syndroomsyndykacie syndicaat, vakvereniging, vakbondsyndykat syndicaat, vakvereniging, vakbondsypać strooien, rondstrooiensypialni slaapkamersypialnia slaapkamersypki mul, rulsypki mulsyrena kuif, toeter, claxonsyreną kuif, toeter, claxon

Syria Syriësyrop siroop, stroopSyryjczyk Syrischsyryjski Syrischsystem systeem, stelsel, bestelsystem gromadzenia i interpretacji danych

meizoentje, madeliefje

system sieciowy antwoorden, antwoorden opsystem telewizji kasetowej electronisch, elektronischsystem zero-jedynkowy systeem, stelsel, bestelsystematyczny gelijkmatig, regelmatig, geregeldsystematyczny systematischsytuacja uitzonderingsytuacja situatie, stand van zakensytuacja wyjątkowa situatie, stand van zakenszabla slagzwaardszablon patroon, sjabloon, schabloneszach (Iranu) sjahszachownica schaakbordszachowy schaakspel, schaakszachy schaakspel, schaakszacować schatten, begroten, waarderen, taxerenszacować waarde, gehalteszacował schatten, taxeren, waarderen, begrotenszacunek achten, achting hebben voorszacunek tel, achtingszacunek eerbiedigen, respecterenszafa kleerkast, hangkastszafa ścienna kastszafą kleerkast, hangkastszafka etagère, rekszafka kastszafocie schavotszajka bende, troep, schareszakal jakhalsszakal aasgierszakal rz jakhalsszal das, halsdoek, bouffante, sjaalszala (wagi) Panszalka (wagi) aanslagszalony krankzinnig, dol, gek, dolzinnigszalony gek, dolzinnig, krankzinnig, dolszalony maan-, lunairszalony dolzinnig, dol, gek, krankzinnigszalupą uitschrijven, lanceren, ontketenenszałas kinderbedszałas luifel, afdakSzałas bunker, kazemat

szampan champagneszampon het haar wassenSzanghaj Sjanghaiszanował achten, achting hebben voorszarańcza sprinkhaanszarlatan kwakzalver, charlatan, bedriegerszarlatan bedrieger, charlatan, kwakzalverszarpać vaneenscheuren, doorscheurenszarpnąć schokkenszarpnięcie aardbevingszarpnięcie schokkenszary grijs, grauwszary grijs, grauwszata een verband omleggenszata toga, japon, jurkszatański satanischszatni kleedkamer, vestiaire, garderobeszatnia kleedkamer, vestiaire, garderobeszczątki puin, afval, rommel, prullariaszczątkowy necrologieszczebel opstap, tree, opstapje, treeplankszczebiotać babbelen, praten, keuvelenszczeciną overeind gaan staanszczególna cecha afdeling, branche, vak, takszczególnie in het bijzonder, inzonderheidszczególnie w USA inzonderheid, vooral, in het bijzonderszczególny afzonderlijk, afgezonderdszczególny gek, raar, vreemd, eigenaardigszczególny afgezonderd, afzonderlijkszczególny specifiek, soortelijkszczegół bijzonderheid, item, detailszczegółowy ampel, gedetailleerd, in het kleinszczegółowy stiptheid, accuratesse, nauwgezetheidszczekać boomschors, schorsszczelina mond, gat, openingszczelina sponning, sleuf, gleufszczelina do ręcznego podawania papieru

sponning, sleuf, gleuf

szczelina sprzęgająca sponning, sleuf, gleufszczelina środkowa sponning, sleuf, gleufszczeliną barstszczelny stipt, nauwsluitend, streng, nauwszczepić inenten, vaccinerenszczepić (przeciwko chorobie) inenten, vaccinerenszczepionka entstof, vaccin, vaccineszczepionka (program tworzący sygnaturę programu wykonywalnego

entstof, vaccin, vaccine

szczepionka program tworzący entstof, vaccin, vaccine

sygnaturę programu wykonywalnegoszczerość openheidszczerość oprechtheid, openhartigheidszczerość juist, gelijk hebbend, gegrondszczery rein, puur, schoon, zindelijkszczery mennen, dirigeren, richten, besturenszczery authentiek, onvervalstszczery eerlijk, eerzaam, degelijkszczery natuurlijkszczery oprecht, ongeveinsd, innigszczery aalwaardig, aalwarig, eenvoudigszczerze ronduit, open en bloot, rondwegszczerze mówiąc ronduit, open en bloot, rondwegszczęka wang, koon, kaakszczęka kakement, kaakszczękać klikken, klakken, kletteren, klappenszczękać klakken, klappen, kletteren, klikkenszczęścia gelukszczęście Fortunaszczęście lot, fortuin, fortuinlijkheidszczęście gelukszczęśliwie gelukkigszczęśliwy gelukkigszczodry royaal, genereus, gul, goedgeefsszczotka borstelen, schuierenszczotka porównawcza borstelen, schuierenszczupak snoekszczupły sprietig, schraal, mager, dun, luchtigszczupły rank, slank, tengerszczur rot, ratszczycie hoogtepunt, toppuntszczycie spits, punt, top, tip, neus, piekszczypać klemmen, tokkelen, knijpen, nijpenszczypał aperitief, borrelszczypał doortrapt, slim, gewiekst, listigszczypce knijper, schaarszczypce do cukru (w kostkach) nijptangszczypcie klemmen, tokkelen, knijpen, nijpenszczyt hoogtepunt, toppuntszczyt piek, top, neus, tip, punt, spitsszczyt spits, punt, top, tip, neus, piekszczyt afknottenszczyt hoogtepunt, zenitszczyt (np. doskonałości) monteren, zettenszczyt (stosu) spits, punt, top, tip, neus, piekszczyt stosu afknottenszczytowy hoogtepunt, toppuntszczytowy poziom afknotten

szef chefkok, chefszef aanvoerder, baas, gebieder, chefszef (w firmach polskich prezes) aanvoerder, baas, gebieder, chefszef kuchni aanvoerder, chef, gebieder, baasszejk sjeikszelce spanszelescie ritselen, ruisenszelest ritselen, ruisenszeleścić ritselen, ruisenszelma boef, ellendeling, schavuit, ploertszepcie gefluister, fluisteringszept murmelen, murmelen (v. beekje)szept gefluister, fluisteringszeptać murmelen, murmelen (v. beekje)szeptać gefluister, fluisteringszereg roeienszereg serie, set, ris, rist, reeksszereg zbieżny bezwzględnie graad, stand, status, rangszeregowiec besloten, privé-, particulierszeregowy feuilleton, vervolgverhaalszeroki breed, wijdszeroki breedvoerig, ruim, groot, royaalszeroko breedvoerig, ruim, groot, royaalszerokość wijdte, ruimheid, breedteszeryf sheriff, landrechterszerzenie verspreiden, verbreiden, afgevenszerzyć verspreiden, verbreiden, afgevenszesnastkowy hexadecimaal, zestientalligszesnaście zestiensześcian derde macht, dobbelsteen, bloksześcian kierunkowy derde macht, dobbelsteen, bloksześcian wokseli derde macht, dobbelsteen, bloksześć zessześć pensów zessześćdziesiąt zestigsześćdziesiątka zestigsześćdziesiąty zestigsteszew naad, voegszew dichtnaaien, hechtenszewc schoenmakerszkalować roddelen, kwaadspreken, belasterenszkapa afjakkeren, afbeulen, afmattenszkarłat karmozijn, donkerroodszkarłatny karmozijn, donkerroodszkatułka borst, boezemszkic afschaduwingszkic wissel, cambioszkic uitstippelen, schetsen, ontwerpen

szkicować uitstippelen, schetsen, ontwerpenszkielecie skelet, gebeente, geraamteszkielet kader, omlijsting, lijst, raamszkielet schavotszkielet skelet, gebeente, geraamteszkielet (konstrukcji) kader, omlijsting, lijst, raamszklanka drinkglas, glasszklić verglazen, glazuren, glanzenszkliwa emaillerenszkliwo emaillerenszkło drinkglas, glasszkło brilszkło powiększające drinkglas, glasSzkocja Schotlandszkocki SchotSzkocki Schotsszkoda schade aanrichten, schadenszkoda kwetsen, letsel toebrengenszkoda blessure, wond, kwetsuur, verwondingszkoda schade, iets betreurenswaardigsszkoda następcza schade aanrichten, schadenszkodliwa inwazja invasie, invalszkodliwe naruszenie ochrony invasie, invalszkodliwe włamanie invasie, invalszkodliwy afkerigszkodliwy schadelijkszkodnik ongedierteszkodzić kwetsen, letsel toebrengenszkodzić onjuist, foutief, verkeerdszkolenie wspomagane komputerowo duim als lengtemaatszkolić gevolgszkolny leerschool, schoolszkoła leerschool, schoolszkoła (średnia lub wyższa) collegeszkoła z internatem leerschool, schoolszkoła zawodowa leerschool, schoolSzkot SchotSzkotka Schotseszlaban barrière, afsluiting, hek, heiningszlachecki nobel, edelszlachetność adel, edelenszlachetność edelheidszlachetny nobel, edelszlachta adel, edelenszlafrok kamerjasszlam slib, modder, drek, slijkszloch snikkenszlochać snikken

szlochaćSOB> snikkenszmaragd smaragdszmaragdowy smaragdszmata vodje, lomp, lap, tod, lor, vod, flardszmer murmelen, murmelen (v. beekje)sznur połączeniowy koorde, stemband, snaarsznurek met een band omgevensznurowadło kantsznurowadło rijgveter, veter, nestelsznurowadło koorde, stemband, snaarsznycel fijnhakkenszofer bestuurder, chauffeurszofer conducteur, bestuurderszok opschudden, schudden, schokkenszopa luifel, afdakszorstki doordringend, fel, guur, bijtendszorstki onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cruszorty korte broek, kniebroek, broekszosa weg, baan, routeszowinista chauvinistszowinizm chauvinismeszósta część zesdeszósty zesdeszpadel woelen, spitten, gravenszpagat vlechtenszpak spreeuwszpalta kolom, steunpilaar, pilaar, colonneszpara barstszparag aspergeszparą ruimte, bestek, wereldruim, spelingszperać morrelen, friemelen, scharrelenszpicruta roede, gard, spitsroede, stokjeszpiczasty puntig, spitsszpieg spieden, beloeren, bespiedenszpiegować spieden, beloeren, bespiedenSzpila kegelszpilce kegelszpilka do włosów kegelszpinak spinazieszpital hospitaal, gasthuis, ziekenhuisszpon klauwszpon spijkeren, nagelenszpula klos, spoel, bobineszpula taśmy bobine, klos, spoelszpulce bobine, klos, spoelszpulce klos, spoel, bobineszrama litteken, wondtekenszrapnel granaatkartets, shrapnel

sztab stafsztaba belemmeren, afsluiten, afdammensztacheta verbleektsztaludze rek, ezel, schraag, bok, banksztaluga rek, ezel, schraag, bok, banksztandar vaan, dundoek, vlagsztandar regel, standaardmaat, normSztokholm Stockholmsztolnia gaanderij, galerij, gang, galeriesztuce kunstsztuczka aanwensel, hebbelijkheidsztuczne ognie vuurwerksztuczność aanstellerij, onnatuurlijkheidsztuczny aangedaan, aangegrepensztuczny gekunsteld, gewrongen, gemaaktsztuczny satelita ziemi gekunsteld, gewrongen, gemaaktsztuka kunstsztuka toneelstuk, dramasztuka fragment, broksztuka panowania oorlog, krijgsztuka wojny kunstszturchnięcie een duw geven, toestoten, aanstotensztyft kegelsztylecie dolksztylet dolksztywny stram, star, stijf, houterig, stugsztywny afgemeten, plechtig, ceremonieelszufla scheppen, opscheppenszuflada schuiflade, la, ladeszukać het uiterlijk hebben van, er uitzienszum snorren, gonzen, razen, brommenszum ophef, leven, rumoer, lawaai, herrieszum śrutowy snorren, gonzen, razen, brommenszum zka ophef, leven, rumoer, lawaai, herrieszumieć snorren, gonzen, razen, brommenszupla spoel, klos, bobineszurać nogami mengen, temperen, mixen, vermengenszuranie (nogami) mengen, temperen, mixen, vermengenszwaczka naaisterszwajcar ZwitsersSzwajcaria Zwitserlandszwajcarski ZwitsersSzwajcarzy ZwitsersSzwecja ZwedenSzwed Zweedszwedzki Zweedsszwindel zwendelen, frauderen, knoeienszwindel foefje, streek, kneep, kunstgreep

szwindlować zwendelen, frauderen, knoeienszyb groeve, gracht, greppel, groef, kuilszyba drinkglas, glasszyba (okienna) glaswaar, vensterruit, glaswerkszybą glaswaar, vensterruit, glaswerkszybki vastenszybki snel, spoedig, gezwind, haastig, gauwszybki układ logiczny tranzystorowo-tranzystorowy

snel, spoedig, gezwind, haastig, gauw

szybki układ scalony TTL snel, spoedig, gezwind, haastig, gauwszybki układ scalony TTL gezwind, haastig, gauw, spoedig, snelszybki zarobek spoedigszybko afgrazenszybko gauw, hard, schielijk, in allerijlszybko schnący gauw, hard, schielijk, in allerijlszybkość proportie, verhouding, evenredigheidszybkość snelheid, vaart, spoed, radheidszybkość klatek snelheidsgrensszybkość zapisu snelheid, vaart, spoed, radheidszybkość zapisywania snelheid, vaart, spoed, radheidszybować vliegmachine, vliegtuigszybować een glijvlucht maken, zweefvliegenszybowanie een glijvlucht maken, zweefvliegenszybowca zeilvliegtuig, zweefvliegtuigszybowiec zeilvliegtuig, zweefvliegtuigszybowiec zeilvliegtuig, zweefvliegtuigszyć aanzetten, aannaaien, vastnaaienszyć steekszydełkować emplooi, karwei, werk, arbeidszyderczy uśmiech grijnslachen, spotlachen, ginnegappenszydzić bespotten, spotten, honenszydzić grijnslachen, spotlachen, ginnegappenszyfr z bieżącym kluczem cijfer, nummerszyfr złożeniowy codeszyfrować cijfer, nummerszyfrować versleutelenszyfrował versleutelenszyja nek, halsszyk bojowy treffen, slag, strijd, gevecht, kampszyk bojowy sjiek, chic, piekfijnszykowny sjiek, chic, piekfijnszyling shillingszympans chimpanseeszyna opvoeden, onderwijzenszyna spoorstaaf, railszyna pamięciowa spoorstaaf, railszyna sterująca boomstam, stamszynka ham

szyszka kegelściągać collecteren, innen, inzamelenściągać dane z serwera downloadenściągnąć rukkenścieg steekścieg wsteczny steekściek neerdruipen, afdruipenściek cloaca, zinkput, rioolściekać druipen, droppelen, druppelenścierać afvegen, wissen, afdrogen, afwissenścieranie się afschavingściereczka flanellenścierka lakenścierny doordringend, fel, guur, bijtendścieżka merken, tekenenścieżka pad, paadjeścieżka wyszukiwania afdruk, voetspoor, spoorścieżka zapisu steegścieżka zastępcza pad, paadjeścięcia vermorzelen, intrappen, verbrijzelenścigać najagen, nastrevenścigać sądownie een proces aanspannen tegenścigać się geslacht, stam, volksstamścisk aandrang, toeloop, runścisk jam, moes, marmeladeściskać grijpen, bemachtigenściskać comprimerenściskać knuffelenściskać drukken, dringen, persen, knellenściskać strakker aantrekken, aantrekkenściskać kurczowo drukken, dringen, persen, knellenścisłość accuratesse, stiptheid, nauwgezetheidścisłość nauwgezetheid, stiptheid, accuratesseścisłość nauwkeurigheid, stiptheid, precisieścisły precies, nauwgezet, accuraatścisły precies, scherp, juist, minutieusścisły stram, star, stijf, houterig, stugścisły specifiek, soortelijkścisły streng, duchtig, straf, bar, hardścisnąć jam, moes, marmeladeścisnąć aperitief, borrelściśle inderdaad, metterdaad, waarachtigściśle billijk, fair, rechtvaardigściśnięcie drukken, dringen, persen, knellenślad merken, tekenenślad afbakenenślad afdruk, voetspoor, spoorślad spoor, wagenspoor, karrespoor

ślad rewizji afbakenenŚląsk Sileziëśledzić afluisterenśledzić afbakenenśledzić afdruk, voetspoor, spoorśledztwa enquêteśledztwa keuring, examen, onderzoekśledztwo keuring, examen, onderzoekśledź zeebanket, haringślepa kiszka bijlage, appendix, aanhangselślepa uliczka doodlopende wegślepota blindheidślepy blindślepy nabój wit, blanco, oningevuld, blankśliczny behaaglijk, genoeglijkślimak schroef, propeller, schroefdraadślimak slak, huisjesslakślimak (współpracujący z kołem zębatym)

worm, wurm

ślina kwijl, speeksel, zever, spuugśliniaczek slabbetjeślinić się speeksel afscheiden, zeveren, kwijlenśliski glad, ongrijpbaar, glibberigśliwce pruimśliwka pruimślizg een glijvlucht maken, zweefvliegenślizgać się vliegmachine, vliegtuigślizgać się po wodzie een glijvlucht maken, zweefvliegenślub huwelijk, echt, echtverbintenisślub bruiloftsfeest, bruiloftślubny echten, legitimerenślusarz slotenmakerśluz slib, modder, drek, slijkśluza slotśmiać się lachenśmiało met gemak, allichtśmiało gespeend van, ontbloot vanśmiały brutaal, gedurfd, stoutmoedig, stoutśmiały gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaalśmiały stoutmoedig, gedurfd, stout, brutaalśmiały voorspeler, aanvallerśmiech lachenśmiech gelach, lachbui, hilariteitśmieci afwijzen, het verdommen, afkeurenśmiecie rommel, afval, prullaria, puinśmieć zich vermetelen, wagenśmiercionośny moorddadig, dodelijkśmierć dood, overlijden, sterfgeval

śmierdzący stinkendśmierdzieć smoken, rokenśmierdzieć stinken, vies ruikenśmiertelnie moorddadig, dodelijkśmiertelnik sterfelijkśmiertelny sterfelijkśmieszny vermakelijk, leuk, amusantśmieszny belachelijkśmieszny gek, belachelijk, lachwekkend, malśmieszyć opvrolijken, amuseren, onderhoudenśmieszyć aardig, leuk, amusant, vermakelijkśmietana vlaśmietanka vlaśmietanka (towarzyska) bloesemśmigło propeller, schroefdraad, schroefśniadania ontbijtśniadanie ontbijtśnieg sneeuwenśnieżenie sneeuwenśnieżyć sneeuwenśpiący druilerig, slaperigśpiący slaperigśpieszyć (się) spoed maken, haast maken, voortmakenśpieszyć się haastig, gehaastśpieszyć się spoed maken, haast maken, voortmakenśpiew gezang, zang, liedśpiewaczka zangeresśpiewać zingen, bezingenśpiewak zangeresśpiewnik gezangboek, gezangbundel, zangboekśredni gemiddeldśredni stopień scalenia gemiddeldśrednica middellijn, diameterśrednicą middellijn, diameterśroda woensdagśrodą woensdagśrodek middelpunt, binnenste, centrumśrodek middelpunt, binnenste, centrumśrodek beter maken, genezen, helenśrodek ośrodek gemiddeldśrodek antyelektrostatyczny antiseptisch middelśrodek chwastobójczy afwasmiddelśrodek miotający do broni palnej laxeermiddel, laxansśrodek znieczulający gemiddeld, doorsnee, middelbaarśrodki middel, werktuigśrodkowy intern, binnenlands, binnensteśrodkowy gemiddeld, doorsnee, middelbaarśrodowiska milieu, medium, omgeving

środowisko gemeente, gemeenschapśrodowisko CDE tafereel, schildering, beschrijvingśrodowisko graficzne milieu, medium, omgevingśrodowisko grupy roboczej milieu, medium, omgevingśrodowisko zabezpieczeń milieu, medium, omgevingśrodowisko zespołowe milieu, medium, omgevingśródziemnomorski Middellandse Zeeśruba propeller, schroefdraad, schroefśruba naaien, neukenśruba (statku) naaien, neukenśrubą naaien, neukenśrubokręcie schroevedraaierśrubokręt schroevedraaierśrubowaty spiraalświadczenie (z tytułu polisy ubezp. pré, voordeelświadczyć certificeren, getuigenświadczyć getuigeświadectwa acte, bedrijf, dokument, akte, stukświadectwa certificaat, acte, attest, getuigenisświadectwo acte, bedrijf, dokument, akte, stukświadectwo odporności na promienie Rentgena

acte, bedrijf, dokument, akte, stuk

świadek getuigeświadek naoczny getuigeświadomość bezinning, besef, bewustzijnświadomość bezinning, besef, bewustzijnświadomość istnienia produktu bezinning, besef, bewustzijnświadomość przekazu reklamy bezinning, besef, bewustzijnświadomy welbewust, bewustświadomy welbewust, bewustświadomy (<of sth> czegoś) welbewust, bewustświat aardrijk, wereldświatło aansteken, doen ontbranden, aanmakenświatło działania daglichtświatło punktowe zonlichtświatło stopu w samochodzie aansteken, doen ontbranden, aanmakenświatłoczułość proportie, verhouding, evenredigheidświatłowód vezelświatowy wereldwijdświąteczny festivalświątobliwy gewijd, heilig, sacraal, geheiligdświątyni slaapświder betingświder accoladeświdrach bretelsświeca kaarsensterkte, candela, kaarsświecą kaarsensterkte, candela, kaarsświeczka kaarsensterkte, candela, kaars

świecznik kandelaar, blakerświecznik kroonluchter, kroon, luchterświergocie piepen, sjilpen, tjilpen, kwetterenświergot sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpenświergot piepen, sjilpen, tjilpen, kwetterenświergotać sjilpen, kwetteren, piepen, tjilpenświerszcz krekel, kriekświetlik vuurvliegjeświetlik dakraam, patrijspoort, luikświetnie się bawić net, mooiświetność gezag, prestige, autoriteitświetny groots, grandioos, overweldigendświetny tof, tiptop, excellent, kostelijkświeży vers, onbedorven, luchtig, frisświeży luchtig, fris, vers, onbedorvenświęcie snipperdag, vakantiedag, rustdagświętej pamięci vergevorderd, laatświętej pamięci laterświęto festijn, feestmaal, smulpartij, gelagświęto snipperdag, vakantiedag, rustdagświętować vieren, opdragen, celebrerenświętował vieren, opdragen, celebrerenświęty gewijd, heilig, sacraal, geheiligdświęty heiligeświęty Mikołaj geheiligd, gewijd, heilig, sacraalświni zwijn, varkenświnia zwijn, varkenświnka morska Guinees biggetje, caviaświscie ritselen, ruisenświst fluiten, gierenświt aurora, morgenlicht, morgenroodświt dageraad, aanbreken van de dagświt zonsopgangświtać aurora, morgenlicht, morgenroodtabela tabel, tafel, lijsttabela woluminu tabel, tafel, lijsttabernakulum tabernakeltabletce tafel, tabel, lijsttabletka tafel, tabel, lijsttablica aanklampen, zich vastklampen aantablica dashboard, instrumentenbord, beschottablica (szczególnie pamiątkowa) tafel, tabel, lijsttablica autoreferencyjna aanplakbordtablica odwołująca się do siebie aanplakbordtablica odwzorowanie landkaart, kaarttablica ogłoszeń aanplakbordtablica rozmieszczenia pliku lijvig, diktablica samoodniesieniowa aanplakbord

tabliczka belemmeren, afsluiten, afdammentabliczka fotografische plaat, plaattabliczka dźwiękowa tafel, tabel, lijsttaborecie kruk, taboerettabulacja tafel, tabeltabulator machinetabulogram informować informeren, berichten, inlichtentabulowanie tafel, tabeltaca schotel, schaaltaca dienblad, presenteerbladtaca zabezpieczająca bakvistacą dienblad, presenteerbladtaczka kruiwagentajać wegsmelten, dooien, ontdooientajemnica mysterie, raadsel, geheimenistajemniczy mysterieus, geheimzinnigtajemny occulttajfun tyfoontajny confidentietajny agent verstand, geest, intellecttak ja, jaweltak jak ja, jaweltak jest voor, als, bij wijze van, hoe, tottak samo dito, identiektak samo jak als volgttak więc als volgttak! wiele ergo, dus, ook weer, tochtakcie ritme, tact, maat, beleidtaki ergo, dus, ook weer, tochtaki dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk eentaki owaki dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk eentaksometr uurwerk, kloktaksówce vigilante, huurrijtuig, aapjetaksówce taxitaksówka vigilante, huurrijtuig, aapjetaksówka taxitakt afranselentakt verzekeren, bewerentakt ritme, tact, maat, beleidtakt teektakt zegara teektaktyczny tactiektaktyczny tactiektaktyka tactiektakże evenzeer, ook, mede, eveneenstakże verzendentakże evenzeer, mede, eveneens, ooktakże <casement window> aan, tegen, voor, tot, bij, naar

także <fag> verzendentakże celny strzał w to miejsce evenzeer, ook, mede, eveneenstalencie talent, gave, aanleg, begaafdheidtalent gift, geschenk, donatie, cadeautalent talent, gave, aanleg, begaafdheidtalerz z tworzywa do rzucania fotografische plaat, plaattalia verdek, scheepsdek, dektalia middel, leest, tailletalia kart middel, leest, tailletalon bon, voucher, kaartje, coupontam ginds, aldaar, daar, er, daargindstam ginds, er, aldaar, daarginds, daartam i z powrotem ginds, aldaar, daar, er, daargindstama afsluiting, barrière, dam, sperdamtamci dat, datgene, zulksTamiza Theemstamować blokkeren, vastzettentamować afsluiten, belemmeren, afdammentampon bloktampon tampontamte dat, datgene, zulkstamten dattamten ginds, er, aldaar, daarginds, daartancerz danserestandeta rommel, afval, prullaria, puintango tango, stampentani goedkooptani hotel/pensjonat goedkooptani jak barszcz goedkooptaniec bal, danspartijtankwać reservoir, vergaarbaktańczyć bal, danspartijtańczyć tango tango, stampentańczyć walca walstapczan divan, Turkse staatsraad, rustbanktapeta behangtaras terrastarcie wrijvingtarcza (telefonu wijzerplaattarg marktplein, markt, bazaar, marktplaatstargi marktplein, markt, bazaar, marktplaatstargnięcie schokkentargować się afdingen, pingelen, marchanderentargować się pingelen, afdingen, marchanderentarka raspentarsować afsluiten, belemmeren, afdammentaryfa proportie, verhouding, evenredigheidtaryfa dienstregeling, rooster

tarzać broodje, bolletje, kadetje, kadettasiemka band, linttasować mengen, temperen, mixen, vermengentasowanie (kart) mengen, temperen, mixen, vermengentaśma schare, troep, bendetaśma band, linttaśma met een band omgeventaśma poprawkowa videobandtaśma zmian met een band omgeventaśma źródłowa systemu schare, troep, bendetato pappa, pa, pappietato pappa, pa, pappietatuaż taptoetatuować taptoetatuś pappa, pa, pappietatuś pappa, pa, pappietawerna drenkplaats, bar, cafétawerna herberg, uitspanningtawerną herberg, uitspanningtchawica luchtpijptchórzliwy geeltchórzostwa lafhartigheid, lafheidtchórzostwo lafhartigheid, lafheidte dit, dit hierteatr schouwburg, toneel, theaterteatr rewiowy schouwburg, toneel, theaterteatralność melodramateatralny schouwburg, toneel, theaterteatralny schouwburg-, toneel-, theater-technice techniektechniczny technischtechniczny ośrodek przetwarzania danych

technisch

technika techniektechnika techniektechnika technologietechnika grubowarstwowa techniektechnika cienkowarstwowa techniektechnika rozpoznawania obrazów doortrapt, slim, gewiekst, listigtechnika światłowodowa schouwburg, toneel, theatertechnika wykrywania błędów technologietechnologia techniektechnologia) drop-on-demand technologietechnologią technologieteczka boekentas, theca, aktentasteczka portefeuilleteczka konfiguracyjna leden, aanhangteka boekentas, theca, aktentas

tekscie teksttekst teksttekstylia weefseltekstylny weefseltektura kartonnenteledysk knippen, scheren, snoeientelefon opbellen, telefonerentelefon wewnętrzne opbellen, telefonerentelefon wewnętrzny achtervoegsel, suffixtelefoniczna pomoc techniczna adresboektelefonujący bezoekertelegraf overseinen, telegraferentelegraf Baudot—Verdan overseinen, telegraferentelegraficzny overseinen, telegraferentelegrafować overseinen, telegraferentelegram telegramtelegram metaaldraad, draadteleJkomunikacja communiquételemetria telemetrieteleskop sterrenkijker, telescoop, verrekijkertelewizja televisietelewizja televisietelewizją televisietemacie onderwerp, stof, thema, apropostemacie iets actueels, actualiteittemat stof, onderwerp, subjecttemat onderwerp, stof, thema, apropostemat iets actueels, actualiteittemat podmiot iets actueels, actualiteittempa treden, schrijden, stappen, lopentemperamencie temperamenttemperament temperamenttemperatura temperatuurtemperatura złącza p-n temperatuurtemperaturą temperatuurtempo proportie, verhouding, evenredigheidtempo snelheid, vaart, spoed, radheidtempo wielkość (miara względna) lopen, stappen, treden, schrijdenten datten dit, dit hierten kto przeżył dito, identiekten zielony dusdanige, dergelijke, zo'n, zulk eentendencja afdrijven, op drift zijn, drijventendencja wilsbeschikking, gesteldheid, aanlegtenis tennistenor tenorstem, tenorteologia theologie, godgeleerdheidteologia theorem theologie, godgeleerdheid

teologią theologie, godgeleerdheidteoretyczny akademisch, academischteoria theorieteorią theorieterapia therapieterapią therapieTerasa terrasteraz enfin, komaan, nou, nu, wel, tjateraz gdy enfin, komaan, nou, nu, wel, tjateraźniejszy tegenwoordig, actueelteren achtergrond, grond, bodem, ondergrondteren terreintermin benaming, naamwoord, naamtermin dadel, dactylustermin affiche, aanplakbiljet, plakkaattermin term, vaktermtermin amerykański Amerikaanstermin brytyjski Britstermin prawniczy wettig, wettelijk, gewettigd, legaaltermin przeciwstawny tegenover, aan de overkant vanterminal wizyjny scherm, schutterminal znakowy prosty terminalterminologią terminologie, vakwoordenboektermometr warmtemeter, thermometertermos thermosflestermostacie thermostaattermostat thermostaatterror terreur, schrikbewindterrorysta terroristterroryście terroristterroryzm terrorismeterroryzować schrik aanjagen, doen schrikkenterytorialny territoriaalterytorium territoir, ban, gebied, grondgebiedtest examen, keuring, onderzoektest wewnętrzny binnenste, binnenlands, interntest zgodności examen, keuring, onderzoektestamencie verbond, uiterste wil, testamenttestament verbond, uiterste wil, testamenttestament uiterste wil, verbond, testamenttestować examen, keuring, onderzoekteza proefschrift, stelling, dissertatietezą proefschrift, stelling, dissertatieteż evenzeer, ook, mede, eveneensteż nie evenmin, nochteż nie neen, geen, nee, nietteż nie evenzeer, mede, eveneens, ooktęcza regenboog

tęczą regenboogtęczówka (oka) Iristęczówka oka Iristęgi gezet, zwaarlijvig, corpulenttępić verdelgen, uitroeientępy bot, stomptępy gesmoord, toonloos, stomp, doftępy ić bot, stomptęsknić verlangen, hunkeren, reikhalzentęsknota verlangend, smachtendtęsknota heimweetęsknota za krajem verlangend, smachtendtętnica slagader, arterietętno pols, polsslag, telthe former>ten pierwszy daarvoor, vooraan, eerder, indertijdtkać weventkanina weefseltkanina do robienia worków weefseltkanina nieprzemakalna weefseltkwiący aangeboren, ingeborentkwić kleven, vastkleven, aanhangentlen zuurstoftlen cz zuurstoftlenić (włosy) watertło achtergrondtło okna achtergrondtłoczyć się hoop, boel, drom, massa, menigtetłoczyć się kudde, roedeltłok hoop, boel, drom, massa, menigtetłok zuigertłok perstłuc temperen, mengen, mixen, vermengenTłuczek stamper, vijzelstampertłum hoop, boel, drom, massa, menigtetłum gastheertłum massa, drom, hoop, menigte, boeltłumacz interpretertłumaczenia uitvoering, versietłumaczenie translatie, translaat, overzettingtłumaczenie (tekstu) translacja translatie, translaat, overzettingtłumaczenie języka symbolicznego samenscholingtłumaczyć vergaderen, samenkomen, bijeenkomentłumaczyć uitleggen, interpreteren, duidentłumaczyć pleitentłumaczyć translateren, overzetten, vertalentłumaczyć język symboliczny zestawić translateren, overzetten, vertalentłumaczyć się uitleggen, interpreteren, duidentłumaczyć się reproduceren, weergeven

tłumaczyć z języka programowania na język angielski

translateren, overzetten, vertalen

tłumić doven, blussen, uitdoen, uitblussentłumić onderdrukken, smoren, neerslaantłusty gedurfd, stout, stoutmoedig, brutaaltłusty lijvig, diktłusty vettig, vettłusty dik, vettig, vettłuszcz lijvig, diktłuszcz wielorybi invettentłuszczowy lijvig, dikto bestto hetto datto samo dito, identiektoalecie privaat, secreet, toilettoaleta privaat, secreet, toilettoaletka ladenkast, commodetoast branden, braden, roosterentobołek bundel, wis, bostodze toga, jurk, japontodze toga, japon, jurktoga toga, jurk, japontok tracé, route, leergang, cursus, koerstokarka draaibank, draaischijftokarnia draaibank, draaischijftoken adstructie, teken, bewijstolerować te wachten staan, afhalen, wachtentolerować lijden, aanzien, dulden, toelatentolerował te wachten staan, afhalen, wachtentolerował lijden, aanzien, dulden, toelatentolerując aanhoudend, blijvend, bestendigtom geluidssterkte, inhoud, volumetom (dyskowy)objętość głośność geluidssterkte, inhoud, volumeton intonatie, toonton odcień intonatie, toontona tontoną tontonąć verdrinken, verloren gaan, vergaantonąć zinken, aan de grond rakentopić verdrinken, verloren gaan, vergaanTopić wegsmelten, dooien, ontdooientopić się verdrinken, verloren gaan, vergaantopnieć wegsmelten, dooien, ontdooientopnieć dooitopola peppel, populiertopór hakbijl, bijltor afdruk, voetspoor, spoor

tor żużlowy steegtor/szlak wodny afdruk, voetspoor, spoortorba tas, zaktorba (foliowa consument, gebruiker, verbruikertorba na zakupy tas, zaktorbą tas, zaktorebka beurs, portemonnaie, geldbuideltorebka damska tasje, reticule, handtasjetorf turftorfowiska onderbindentorfowiska Moriaan, Moortorfowiska aanbinden, merentorfowiska Mauretaniërtornister knapzak, ranseltornister knapzak, ranseltorować drogę genist, geniesoldaat, baanbrekertorpeda torpederentorpedą torpederentorpedować torpederentors boomstam, stamtort koek, caketortura folteren, martelen, pijnigentorturą folteren, martelen, pijnigentorturować folteren, martelen, pijnigentortury folteren, martelen, pijnigentory kolejowe spoor, spoorwegtotalny algeheel, totaaltowar handelsartikel, artikeltowar colli, goederentowar koopwaar, handelswaar, waartowar na składzie handelsartikel, artikeltowar wyrzucony za burtę mikpunt, onderwerp, object, dingtowar wyrzucony za burtę dingen, spullentowarach handelswaar, koopwaartowarzyatwo sociëteit, clubtowarzyski sociaal, maatschappelijktowarzystwo akcyjne firma, handelsfirma, handelshuistowarzysz zich aaneensluiten, aansluitentowarzysz maat, kameraad, kornuit, makkertowarzysz maat, kornuit, kameraad, makkertowarzysz zabaw dziecinnych zich aaneensluiten, aansluitentowarzyszący ingesloten, bijgaandtowarzyszący zich aaneensluiten, aansluitentowarzyszący stewardtowarzyszyć vergezellen, accompagneren, begeleidentowarzyszyć verplegen, zorgen voor, verzorgentożsamość identiteittracić zabarwienie dalen, kleiner worden, afnemen

tradycja traditie, overleveringtradycją traditie, overleveringtradycyjny gewoon, gebruikelijktradycyjny oudertradycyjny traditioneeltraf incidenteel, toevalligtraf Fortunatraf lot, fortuin, fortuinlijkheidtraf bof, mazzel, geluk, buitenkansjetrafić slaan, kloppen, houwen, klappentrafić się gebeuren, aan de hand zijntrafienie slaan, kloppen, houwen, klappentrafna odpowiedź trafienie slaan, kloppen, houwen, klappentrafny rechter-, vandehandstragarz conciërge, portiertragedia tragischtragedią tragischtragiczny tragischtrakt afdruk, voetspoor, spoortraktacie verdrag, traktaat, verhandelingtraktat verdrag, traktaat, verhandelingtraktor trekker, tractortraktor do transporu drewna trekker, tractortraktować rondgeven, ronddelen, uitdelentraktować behandelen, curerentraktować na serio behandelen, curerentraktowania kuur, behandelingtraktowanie kuur, behandelingtramwaj tramtramwaj tramtransakcja aangelegenheid, zaak, affaire, dingtransakcja transactietransakcja globalna transactietransakcją transactietranscendentny extern, buiten-, uitwendig, uiterlijktransformować vervormentranslacja resolutie, motietranslator adresów aan, nabij, naast, dichtbij, bijtransmisja pojedyncza na żądanie uitzenden, omroepentransmisja radiofoniczna uitzenden, omroepentransmisja radiowa uitzenden, omroepentransmitować uitzenden, omroepentransmitować opsturen, sturen, doen toekomentransmitować (do wszystkich węzłów sieci)

opsturen, sturen, doen toekomen

transmitował opsturen, sturen, doen toekomentransparencie vaan, dundoek, vlagtransport transporteren, overbrengen, voeren

transport klucza transporteren, overbrengen, voerentransportować trekkentransportować transporteren, overbrengen, voerentranzystor tor, transistortranzystor polowy z rowkiem w ksztaJcie V

rechtopstaand, verticaal

tranzytywny transitief, overgankelijktrap overgang, passage, doorgangtrasa reisplan, route, tracé, baanvlaktrasa domyślna luchtwegtrasa zastępcza ścieżka zastępcza reisplan, route, tracé, baanvlaktrasować reisplan, route, tracé, baanvlaktratwa vlotten, dobberen, drijventratwa vlottratwa ratunkowa boot, schuittratwą vlottrawa grastrawa rosnąca na wydmach grastrawą grastrawić verteren, verduwen, digererentrawienia digestie, spijsverteringtrawienie digestie, spijsverteringtrawienie światłem przechodzącym etstrawnik perk, grasveld, gazon, grasmattrąba toeteren, de trompet steken, toetentrąbce toeteren, de trompet steken, toetentrąbka toeteren, de trompet steken, toetentrącać een duw geven, toestoten, aanstotentrącać slaan, klappen, kloppen, opvallentrącać łokciem stortplaatstrącenie łokciem aanstoten, een duw geven, toestotentrącić łokciem aanstoten, een duw geven, toestotentrąd melaatsheid, lepratrądzik eczeem, acne, dauwwormtrefl club, sociëteittrema angsttrenować drillen, oefenentresować borentreśc tevreden, vergenoegd, voldaantreśc inhoudtreściwy kernachtig, bondig, kort, beknopttreść inhoudtreść tenorstem, tenortreść ruchu pakietów aanklacht, beschuldigingtreść zasadnicza (dane właściwe przesyłane w pakietach sieciowych)

spul, stof, goedje, substantie

trędowaty lepralijder, leproos, melaatsetriumf gejubel

triumf zegevieren, zegepralen, triomferentriumfować zegevieren, zegepralen, triomferentriumfowanie gejubeltrochę gering, karig, min, luttel, kleintrolejbus trolleybustron troontrop afbakenentropiciel stopka(listy) aanhangwagentropić afdruk, voetspoor, spoortropikalny tropischtroska acht, attentie, aandachttroska zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgentroska tel, achtingtroskliwie zachtjes, voorzichtigtroskliwy aandachtig, attent, oplettendtroskliwy behoedzaam, voorzichtigtroskliwy nadenkendtroszczyć się zich bekommeren, bezorgd zijn, zorgentrójca Drieëenheidtrójkącie driehoek, triangeltrójkąt driehoek, triangeltrucht een duw geven, toestoten, aanstotentrucizna vergiftigen, vergallen, vergeventruciźnie vergiftigen, vergallen, vergeventrudność smart, verdriet, leedtrudność bezwaar, moeilijkheid, strubbelingtrudność knopen, een knoop leggentrudny zwaar, moeilijk, lastig, slimtrudny hardtrujący venijnig, vergiftig, giftigtrumna doodkist, kisttrunek alcohol, drank, alcoholische dranktrup lijk, kreng, kadavertrupa horde, bendetrupa troeptrupą kreng, kadaver, lijktruskawce aardbeitruskawka aardbeitrwać dłużej niż aanhouden, blijven aandringentrwała ondulacja Permtrwałość poprzez dziedziczenie leven, hachjetrwały aanhoudend, blijvend, bestendigtrwały blijvend, aanhoudendtrwały gestaag, constant, bestendigtrwały volhardendtrwały vasthoudendtrwały identyfikator gestaag, constant, bestendigtrwoga angst

trwonić verklungelen, opmaken, verdoentryb manier, wijze, tranttryb gemoedstoestand, moreel, stemmingtryb (pracy) rodzaj uprawnienia manier, wijze, tranttryb dostępu (w Uniksie) manier, wijze, tranttryb łączący conjunctief, aanvoegende wijstryb oznajmiający indicatief, aantonende wijstryb oznajmujący indicatief, aantonende wijstryb przezroczysty (wykonywania operacji)

uitzenden, omroepen

trybuna tribune, leiding, podiumtrygonometria driehoeksmeting, trigonometrietrygonometrią driehoeksmeting, trigonometrietryl trillers makentrylion triljoentryskać verspuiten, opspatten, stuiventrzask dichtslaantrzaskać barsttrzaskać knapperen, kletteren, knetterentrzaskać dichtslaantrzaskanie knapperen, kletteren, knetterentrzaśnięcie dichtslaantrząść aardbevingtrząść się schokkentrząść się opgooien, gooientrząść się rillen, huiveren, beven, bibberentrzcina staf, stoktrzcina riettrzcina suikerriettrzcina cukrowa staf, stoktrzciną staf, stoktrzeba przyznać że toegegeventrzeci derdetrzeci migdał derdetrzeć aanstrijken, wrijven, uitwrijventrzepnięcie adhesie betuigen, applaudisserentrzepotać skrzydłami aan de scharrel zijn, fladderentrzepotanie beven, bibberen, rillen, huiverentrzeszczeć knapperen, kletteren, knetterentrzeźwy nuchtertrzęsienie ziemi aardbevingtrzmiel hommeltrzon schacht, mijnschachttrzy drietrzy pensy drietrzydziestka dertigtrzydzieści dertigtrzykrotny drievoudig, driedubbel

trzymać morrelen, friemelen, scharrelentrzymać się z dala od bespreken, reserveren, intekenentrzymać w rezerwie blijventrzynaście dertientrzystopniowa wymiana komunikató verband, omgang, betrekkingtu hier, hierheentuba binnenband, luchtpijp, luchtbandtuba elektromagnetyczna pijp, tabakspijptubylca ingeboren, aangeborentubylec ingeboren, aangeborentuleja heester, struiktuleja mouwtulić knuffelentulipan tulptułów boomstam, stamtumulcie herrie, rel, roerigheid, getiertumult herrie, rel, roerigheid, getiertunel metrotunel tunneltunice tuniektunika tuniektuńczyk tonijntupecie gal, plantengal, galnoottupet wang, koon, kaaktupet zenuwtupet jus, sop, saustura anders maken, veranderenTurcja TurkijeTurcja kalkoenturecki TurksTurek Turkturnia alpenweide, alpturniej toernooi, steekspelturysta toeristturystyczny toeristturystyka toerismeturyście toeristtutaj hier, hierheentuzin dozijn, twaalftaltwardnieć harden, temperen, stalentwardość stugheid, hardheidtwardy hardtwardy krachtig, geducht, sterk, fiks, straftwardy koniec wiersza gevestigd, vast, stevig, hechttwardy myślnik afgemeten, plechtig, ceremonieeltwardy orzech do zgryzienia hardtwarz het hoofd biedentwarzowy gepast, passend, geschikt

twierdzenie spil, astwierdzenie theologie, godgeleerdheidtwierdzenie stelling, theorematwierdzić beweren, verzekerentwierdzić (bezpodstawnie) betuigen, verzekerentwoj het jouwe, de jouwetworzenie serwerów WWW constructie, bouw, aanbouwtworzyć samenstellen, componerentworzyć verwekkentworzyć verstoffelijken, materialiserentworzyć kopię zapasową scheppen, creërentworzyć mozaikę scheppen, creërentworzywa stoffelijk, materieeltwój je, jouwtwój het jouwe, de jouwetwór wezentwórca architect, bouwmeestertwórca v pisać auteur, schrijver, stilistty jou, aan jou, aan je, jety uzelf, jijzelfty sam jou, aan jou, aan je, jetyczka kuiltyczka Pooltydzień weektygodnik wekelijks, elke weektygodniowo wekelijks, elke weektygodniowy wekelijks, elke weektygodniówka gage, loon, bezoldiging, salaristygrys tijgertykwa kalebastykwą kalebastylko billijk, fair, rechtvaardigtylko pas, enkel, alleen, slechts, maartylko wstęgi boczne billijk, fair, rechtvaardigtylko z nazwy louter, alleen, verlaten, enigtylne światło (samochodu) achterlichttylne wejście achterdeurtylny achterhoedetył achterhoedetył kompilatora achterhoedetym niemniej wel, al, hoewel, ofschoon, alhoeweltymczasem intussen, inmiddels, daarentegentymczasowy tijdelijk, voorlopigtymczasowy tijdelijktynk kalken, aanstrijkentynkować kalken, aanstrijkentyp druklettertyp źródłowy drukletter

typowy eigenaardig, typischtyran dwingeland, geweldenaar, tirantysiąc duizendtysiąc (dolarów groots, grandioos, overweldigendtysiąc instrukcji na sekundę duizendTysiąclecie duizendjarig tijdperk, millenniumtysiąclecie millenniumtytan Titantytoń tabaktytuł titelen, tituleren, betitelentytuł szlachecki bedrijf, acte, dokument, akte, stuktytuł własności titelen, tituleren, betitelentytułować adresserenu góry afknottenubawić opvrolijken, amuseren, onderhoudenubezpieczać veilig stellen, verzekeren, assurerenubezpieczenia assurantie, verzekeringubezpieczenie assurantie, verzekeringubezpieczenie na życie assurantie, verzekeringubezpieczyć betuigen, verzekerenubezpieczyć veilig stellen, verzekeren, assurerenubiegać się o posadę match, wedstrijd, concoursubierać (się) een verband omleggenubierać się een verband omleggenubijać woordspelingubikacja WC, waterclosetubiór een verband omleggenuboczny minder belangrijk, ver, bij-, zij-ubogi erbarmelijk, beklagenswaardigubój afslachten, slachtenubóstwo gebrek, armoedeubrać aankleden, omkleden, kleden, bekledenubrać kleding, klerenubrać complet, stelletje, set, stelubranie aankleden, omkleden, kleden, bekledenubranie kleding, klerenubranie complet, stelletje, set, stelubranie ding, voorwerpubranie (męskie) kleren, kledingubranie cywilne ding, voorwerpubywać verminderen, afnemenucho ooruchodźca uitgewekene, vluchtelinguchwalać verordenen, decreterenuchwała doen, bezig zijn, ageren, handelenuchwała besluit, uitspraak, beslissinguchwycić sens bemachtigen, aangrijpen, grijpenuchwyt oor, kruk, handvat, hengsel, klink

uchwyt powiązania knippen, scheren, snoeienuchwyt środowiska oor, kruk, handvat, hengsel, klinkuchylać się mijden, uit de weg gaan, ontwijkenuchylać się ontwijken, mijden, uit de weg gaanuchylony op een kier staanduciążliwy drukkend, zwaaruciec weglopen, wegrennen, drossenuciec grendelen, afgrendelenuciec ontsnappen, ontkomen, ontgaanucieczce ontsnappen, ontkomen, ontgaanucieczka grendelen, afgrendelenucieczka ontsnappen, ontkomen, ontgaanuciekać ontsnappen, ontgaan, ontkomenuciekać się appelleren, een beroep doen opuciskać knellen, dringen, persen, drukkenuciskać persuciszyć stil, bedaard, rustig, kalmuciszyć się kalmte, rust, rustigheid, stilteuczcić waardig, zichzelf respecterend, deftiguczciwy eerlijk, eerzaam, degelijkuczelnia academie, hogeschool, genootschapuczelnia collegeuczeń studentuczęszczać verplegen, zorgen voor, verzorgenuczęszczać bezoeken, geregeld bezoekenuczony knap, ontwikkeld, geleerduczony wetenschapper, geleerdeuczta festijn, feestmaal, smulpartij, gelagucztować festijn, feestmaal, smulpartij, gelaguczucie affect, emotie, aandoeninguczucie recipiërenuczucie gevoeluczucie) gewaarwording, aandoeninguczyć instruerenuczyć afwennen, aflerenuczyć się leren, aanlerenuczyć się knap, ontwikkeld, geleerduczynny toegevend, inschikkelijk, meegaanduda bovenbeen, dijudaj fingeren, simuleren, doen alsofudaj voorgeven, voorwenden, doen alsofudawać aandoen, aangrijpenudawać fingeren, simuleren, doen alsofudawanie aanstellerij, onnatuurlijkheidudawanie aanmatiging, onbescheidenheiduderzać hamerenuderzać afrukken, plukken, afbrekenuderzający snedig, juist, geprononceerd, raak

uderzający kontrast snedig, juist, geprononceerd, raakuderzenie slaan, klappen, kloppen, opvallenuderzenie stompenuderzenie Jan Klaassenuderzenie aanspannenuderzenie serca slaan, klappen, kloppen, opvallenuderzenie takie j.w. aanhalen, strelen, liefkozen, aaienuderzyć slaan, klappen, kloppen, opvallenuderzyć zwłaszcza jakimś płaskim przedmiotem

slaan, klappen, kloppen, opvallen

udo bovenbeen, dijudostępniać tentoonstellen, belichtenudostępniać stutten, steunen, schragenudostępniać wspomagać obsługiwać rozpoznawać realizować pomoc techniczna obsługa

verlichten, vergemakkelijken

udostępnić verlichten, vergemakkelijkenudostępnienia loslaten, uitlaten, tappen, lossenudowadniać twisten, disputeren, krakelenudowadniać bewijzen, aantonenudowodnić schuldig bevindenudręczenie beklemming, benauwdheid, angstudręka doodsangst, doodsstrijd, agonieudręka beklemming, benauwdheid, angstudusić smoren, onderdrukken, neerslaanudział invoerudział belang inboezemen, interesserenudział deel, stuk, onderdeel, gedeelteudział dyskowy bijdrageudzielać verloten, lotenudzielić college gevenudzielić nagany stortplaatsudzielić poufnej informacji accoord, overeenstemmingufać vertrouwen, fiducie hebben inufać komuś/być zwolennikiem czegoś vertrouwen, fiducie hebben inufność fiducie, vertrouwen, geloofufność vertrouwen, fiducie hebben inufny zelfbewust, zelfverzekerdufundować baseren, grondvesten, funderenUganda Oegandaugniatać knedenugoda overeenstemming, samenklankuhonorować huldigen, vereren, erenujadać golfspel, golf, inham, bocht, boezemujadanie golfspel, golf, inham, bocht, boezemujarzmiać aanspannen, het juk opleggenujawniać stutten, steunen, schragenujawnić laten blijken, manifesteren

ujednolicić maken, doen, bedrijvenujemnie ontkennendujemny min, minusujemny negatief, clichéujęcia aanhouding, arrestatieujmować w cudzysłów aanhalen, citeren, noemenujmujący bekoorlijk, innemend, charmantujrzeć ziehier, kijk, ziedaar, hier, hierzoujście entree, ingang, toegangujście bek, muilujście danych zinken, aan de grond rakenujście zdarzeń bek, muilukartować slinks, bedrieglijkukazać się opdraven, opdagenukład akkoord, maatregelukład circuitukład logiczny odporny na szumy bende, troep, schareukład komplementarny MOS circuitukład LCDTL niskoprądowy diodowotranzystorowy

logica

układ mikroprocesorowy overeenstemming, samenklankukład RTL bikken, afbikkenukład zerojedynkowy montuur, vattingukład żądania i przyznania magistrali akkoord, maatregelukład żądania i przyznania magistrali circuitukładać arrangeren, aanrichten, ordenenukładać ophopen, opeenhopen, accumulerenukładać w stos arrangeren, aanrichten, ordenenukładance puzzel, raadselukłonić się boog, toogukłucia lul, pik, leuter, snikkel, jongeheerukłucie lul, pik, leuter, snikkel, jongeheerukłucie pikken, prikken, priemen, stekenukłuć pikken, prikken, priemen, stekenukochana schat, liefje, lief, lievelingukochana osoba schat, lieverd, lieveling, liefjeukochany schat, liefje, lief, lievelingukochona schat, liefje, lief, lievelingukończyć compleet, volledigukończyć studia afgestudeerd, gediplomeerdukośnie scheelzien, scheelkijken, loensenukośnik afkrakenukośnik (prawy) afkrakenukośny scheef, schuinukradkiem tersluiks, sluiks, steelsgewijsUkrainiec Oekraïensukraiński Oekraïensukraść achteroverdrukken, verdonkeremanen

ukraść klemmen, tokkelen, knijpen, nijpenukraść sluipenukryć blindukryć jas, mantelukryć vel, dierevel, vacht, pels, huidukryty verborgen, verdekt, clandestienukrywać verbergen, ontveinzen, verhelenukrywać veinzen, huichelenukrywać verborgen, verdekt, clandestienukrywać vel, dierevel, vacht, pels, huidukrywać się verbergen, ontveinzen, verhelenukrzyżować kruisen, kruisigenul bijenkorful bijenkorfulegać awarii floppen, in het water vallenulepszać verbeteren, veredelenulepszyć verbeteren, veredelenulewa stormulica dreef, laanulica straatulicą straatuliczka steeguliczka dreef, laanuliczka steeguliczny straatulokować afstemmen, aanpassen, adapterenulotka brochure, paperback, ingenaaid boekulotny zwakultimatum ultimatumulubienica uitverkorenulubieniec uitverkorenulubieniec troetelen, koesteren, vertroetelenulubiony uitverkorenulubiony uitverkorenulubiony troetelen, koesteren, vertroetelenulubiony afgezonderd, afzonderlijkułamek breuk, fractieułatwiać tentoonstellen, belichtenułatwiać verlichten, vergemakkelijkenułożyć arrangeren, aanrichten, ordenenułożyć się z wierzycielami arrangeren, aanrichten, ordenenułuda drogbeeld, begoocheling, illusieumarli doods, dodelijkumarły doods, dodelijkumeblowany gemeubileerdumęczyć kruisen, kruisigenumiar matigheidumiarkowany zacht, mild, zachtmoedig, zachtaardig

umiarkowany nuchter, bezadigd, sober, matigumiejętności belevenis, ervaring, ondervindingumiejętność bekwaamheid, kundigheidumiejętność geschiktheidumiejętny wetenschappelijkumiejscawiać situeren, leggen, plaatsenumiejscowienia liggingumiejscowienie houding, stand, positieumierać doodgaan, overlijden, stervenumieszczenia montuur, vattingumieścić situeren, leggen, plaatsenumieścić plaats, oord, lokaal, plekumieścić aanspannenumocnienie vormsel, aannemingumocować fixeren, bevestigen, bepalenumocowany vastenumorzyć (dług) ontbinden, annuleren, afgelastenumowa overeenstemming, samenklankumowa akkoord, maatregelumowa licencyjna verbintenis, contractumowa obustronna congresumowny willekeurig, arbitrair, eigenmachtigumówione spotkanie benoeming, aanstellingumówiony termin benoeming, aanstellingumycie wassingumyć sobie włosy het haar wassenumysłowy geestelijk, mentaalumywalnia vont, bekken, komumywalnia wasinrichting, washok, wasgelegenheiduncja onsuncja (28.35 grama) onsunia unieunieważniać vernietigen, verwoesten, vernielenunieważnić ontbinden, annuleren, afgelastenunikać mijden, uit de weg gaan, ontwijkenunikalny typisch, curieus, vreemdunikat weetgierigheid, nieuwsgierigheidunikat uniek, enigunikatowy uniek, eniguniważnić vernietigen, verwoesten, vernielenuniwersalny algemeen, universeeluniwersalny system przetwarzania informacji

algemeen, universeel

uniwersytecki academie, universiteituniwersytet academie, universiteitunosić się krankzinnig zijnunosić się w powietrzu zwevenuodporniony immuun, onvatbaar, resistent

upadać druppel, waterdruppelupadać vallen, neervallen, afvallen, stortenupadek instorten, ineenstorten, uiteenvallenupadek eb-upadek vallen, neervallen, afvallen, stortenupadek afgangupakować inpakken, pakken, verpakkenupał gloed, vuurupaństwawiać nationaliseren, naastenupaństwowić nationaliseren, naastenuparty koppig, halsstarrig, hardnekkiguparty afgemeten, plechtig, ceremonieeluparty halsstarrig, hardnekkig, koppiguparty się koppig, halsstarrig, hardnekkigupewniać betuigen, verzekerenupewniać się veilig stellen, verzekeren, assurerenupewniać się (<sth> co do czegoś) constateren, vaststellen, bevindenupewnić się constateren, vaststellen, bevindenupiec bakkenupierać się aandringenupierać się aanhouden, blijven aandringenupilnować het uiterlijk hebben van, er uitzienupiorny afgrijselijkupiór blinde, blinde bij kaarspel, geestupload uploadenupływać aflopen, ophouden, uitgaan, eindigenupodobanie bedenken, zich verbeeldenupodobanie hoe, bij wijze van, voor, als, totupokarzać się kleinmaken, vernederen, verootmoedigenupokorzenie verootmoediging, vernederingupokorzyć nederig, onderdanig, deemoedigupominać vermanen, aanmanen, manen, aansporenupominek aandenken, gedenkschriftupominek aandenken, gedenkschriftuporczywa (walka) bar, hard, streng, duchtig, strafuporczywy koppig, halsstarrig, hardnekkiguporczywy halsstarrig, hardnekkig, koppiguporządkować coś aanpassen, afstemmen, adapterenuporządkowanie afstelling, instellinguporządkowany systematischupoważniać machtigen, volmachtigen, autoriserenupoważnić machtigen, volmachtigen, autoriserenupoważnienie mandaat, bevoegdheid, machtigingupraszczać inkorten, bekorten, afkortenupraszczać vereenvoudigen, simplificerenuprawa cultuur, teelt, beschaving, bouwuprawa drzew tuinierenuprawa ogrodu cultuur, teelt, beschaving, bouw

uprawiać bebouwen, bewerken, kwekenuprawiać drillen, oefenenuprawiać geldkist, kas, fondsuprawiać autostop dobbelenuprawiać hazard hof, tuinuprawiać stręczycielstwo kampen, worstelenuprawiać zapasy agrarischuprawiać ziemię bebouwen, bewerken, kwekenuprawnianie mandaat, bevoegdheid, machtiginguprawnienie autoriteit, gezaguprawnienie mandaat, bevoegdheid, machtiginguprawnienie vrijdom, vrijheid, vlotheiduprawnienie titelen, tituleren, betitelenuprawnienie do zarządzania zadaniami geschiktheiduprawnienie do zmiany mandaat, bevoegdheid, machtiginguprawnienie publiczne mandaat, bevoegdheid, machtiginguprawnienie zdolność autoriteit, gezaguprościć vereenvoudigen, simplificerenuprowadzać ontvoerenuprowadzenia ontvoeringuprowadzenie ontvoeringuprowadzić ontvoerenuprzątać elimineren, afschaffen, opdoekenuprząż spanuprzednio al, reeds, alvast, alreedsuprzednio daarvoor, eerder, vooraan, indertijduprzedzać vooroordeel, vooringenomenheiduprzedzać (<against sb> do kogoś) anticiperen, prejudiciërenuprzedzenia vooroordeel, vooringenomenheiduprzedzenie vooroordeel, vooringenomenheiduprzedzić anticiperen, prejudiciërenuprzejmie zachtjes, voorzichtiguprzejmość gunst, begunstiging, genadigheiduprzejmość voorkomendheid, liefheiduprzejmość beleefdheid, hoffelijkheiduprzejmy voorkomend, lief, aardig, vriendelijkuprzejmy wellevend, beschaafd, welgemanierduprzejmy vriendelijk, voorkomenduprzejmy bereidwillig, bereidvaardiguprzejmy beschaafd, wellevend, welgemanierduprzywilejować preferentie, privilege, praeuprzywilejowany bevoorrecht, voorrangs-upust discontoupuść druppel, waterdruppeluradowany verrukturadowany jubel-Uran uraniumuran Uranus

uratować bergen, behouden, reddenuratować redden, bergen, behoudenuraz blessure, wond, kwetsuur, verwondinguraza trotsurazić beledigen, affronteren, krenkenuregulować (np. rachunek) afhandelen, afdoenurlop verlof, vrijafurlop vakantieurlop chorobowy sickness vakantieuroczy aanbiddelijk, aanbiddenswaardiguroczy bekoorlijk, innemend, charmanturoczy behaaglijk, genoeglijkuroczystość vieringuroda fraaiheid, schoonheid, knapheidurodzaj onbekrompenheid, overvloedurodzajny vruchtbaarurodzenia geboorteurodzenie geboorteurodziny verjaardag, geboortedag, verjaringurok appelleren, een beroep doen opurok aantrekkelijkheidurok aantrekkelijkheidurozmaicenia afleidingsmanoeuvreuruchamiać ontzetten, royeren, ontslaanuruchamiać aanrijden, voorrijdenuruchamiać (program) uitschrijven, lanceren, ontketenenuruchomić executeren, ter dood brengenuruchomić w tle aanzetten tot, activeren, aanzettenurwisko klif, klipurząd celny usance, gewoonte, gebruikurząd celny douanekantoor, grenskantoorurząd pocztowy aanplakkenurząd pocztowy postkantoorurządzać arrangeren, aanrichten, ordenenurządzać uitschrijven, regelen, organiserenurządzenia pomocnicze bijkomstig, bijbehorend, bijkomendurządzenie akkoord, maatregelurządzenie hulpmiddelen, inrichting, apparaaturządzenie peryferyjne slaafurządzenie zakłócające działanie systemów elektronicznych nieprzyjaciela

idee, benul, begrip, denkbeeld

urządzenie zewnętrzne uitrusting, accommodatie, inrichtingurzeczywistniać beseffen, bevatten, begrijpenurzędnik bediende, kantoorbediendeurzędnik ambtelijk, officieelurzędnik państwowy bediende, kantoorbediendeurzędnik stanu cywilnego officierurzędowy ambtelijk, officieel

usankcjonować ja zeggen, beamen, bevestigenusilny dringend, brandend, spoedeisendusłuchać gehoorzamenusługa elektroniczna speurtocht, speurwerk, zoektochtusługa o najwyższej możliwej jakości eredienst, dienst, godsdienstoefeningusługa uaktualniania sterowników vingerusługa uwierzytelniania speurtocht, speurwerk, zoektochtusługa zabezpieczenia eredienst, dienst, godsdienstoefeningusługi maklerskie courtageusługiwać te wachten staan, wachten, afhalenusługiwać serveren, voorleggenusługodawca sieciowy serverusłużny aandachtig, attent, oplettenduspokajać gematigd, bescheiden, matiguspokoić stil, bedaard, rustig, kalmuspokoić gematigd, bescheiden, matiguspokoić bedaard, stil, rustig, kalmuspokoić się wiegenusposobienia harden, temperen, stalenusposobienie karakter, geaardheid, aardusposobienie harden, temperen, stalenusposobiony aangedaan, aangegrepenusprawiedliwiać verontschuldigenusprawiedliwić verontschuldigenusprawnić wijzigen, modificerenusta bek, muilustalać determineren, nauwkeurig bepalenustalać z góry inrichten, oprichten, stichtenustalić determineren, nauwkeurig bepalenustalony onbeweeglijk, star, vastustanawiać inrichten, oprichten, stichtenustanowić inrichten, oprichten, stichtenustanowić gesticht, instituut, inrichtingustanowienie grondwet, constitutieustanowienie instellingustawa rechtustawa statuutustawać stoppen, aflaten, ophoudenustawą statuutustawiać inrichting, apparaat, hulpmiddelenustawianie inrichting, apparaat, hulpmiddelenustawić arrangeren, aanrichten, ordenenustawienie. układ akkoord, maatregelustąpić toegevenustęp kastustęp (w książce) artikel, paragraafustęp w książce artikel, paragraafustępował neerleggen, bedanken, afstand doen

ustępował bekoelen, bedaren, luwenustnie mondelingustny mondeling, oraalustronne (miejsce) enkel, bloot, louterustrój stelsel, staatsvorm, regimeusunąć uitwissen, uitvegen, wegvagenusunąć vernietigen, verwoesten, vernielenusunąć gommen, met gom bestrijkenusunąć reinigen, schoonmaken, louterenusunąć elimineren, afschaffen, opdoekenusunąć przekrwienie schoppen, trappenusunąć usuwanie (z IRC) elimineren, afschaffen, opdoekenusunąć zaznaczenie elimineren, afschaffen, opdoekenusuń uitwissen, uitvegen, wegvagenusuwalny afneembaarusuwanie źródeł zakłóceń radiowych akkoord, maatregelusychać verflensen, kwijnen, verdorrenuszanowanie eerbiedigen, respecterenuszczelniać strakker aantrekken, aantrekkenuszczelnić kalfateren, kalefateren, breeuwenuszczypliwy puntig, spitsuszczypnąć aperitief, borreluszko oor, kruk, handvat, hengsel, klinkuszkodzenie schulduszkodzenie styku vervaluszkodzić schade aanrichten, schadenuszkodzić havenen, beschadigen, bedervenuszkodzony kapot, stuk, defect, gehavend, kaduukuszkodzony sektor kwalijk, slecht, beroerd, kwaaduścisk omhelzen, omarmenuścisk bemachtigen, grijpenuścisk handdruk, handuścisk drukken, dringen, persen, knellenuścisk dłoni vasthakenuściskać knuffelenuścisnąć (rękę) drukken, dringen, persen, knellenuśmiech glimlachenuśmiech sieciowy glimlachenuśmiechać się glimlachenuśmiercać vernietigen, verwoesten, vernielenuśredniać gemiddelduświadomić illumineren, verlichtenuświęcać heiligenuświęcony geheiligd, gewijd, heilig, sacraalutalentowany capabel, kundig, bekwaamutalentowany eminent, uitstekend, aanzienlijkutalentowany getalenteerd, talentvolutknąć logeren

utkwiony wzrok staren, turen, aanstarenutopią Utopiautopijny utopistisch, utopischutracić ważność aflopen, ophouden, uitgaan, eindigenutracony verloren, kwijt, vervlogenutrapienia hoofdpijnutrapienie pestutrata wydajności druppel, waterdruppelutrzymać vertogen, betogen, argumenterenutrzymywać blijvenutrzymywać (coś w ruchu) vertogen, betogen, argumenterenutrzymywać (stosunki zich gedragenutrzymywanie stutten, steunen, schragenutrzymywanie się stutten, steunen, schragenutwardzać harden, temperen, stalenutworzyć samenstellen, componerenutworzyć doen ontstaan, maken, formerenutwór (muzyczny fragment, brokutwór liryczny tekstutwórz scheppen, creërenutykać kreupel lopen, hinken, mank lopenutykanie (na nogę) kreupel lopen, hinken, mank lopenutylizacja zin, aanvechting, lust, neiginguwaga acht, attentie, aandachtuwaga berisping, aanmerking, standje, blaamuwalniać bevrijdenuważać acht, attentie, aandachtuważać beoordelen, oordelen, berechtenuważający (<of sth> na coś) behoedzaam, voorzichtiguważnie aandachtig, met aandacht, attentuważny aandachtig, attent, oplettenduwertura ouvertureuwerturą ouvertureuwiązanie affect, emotie, aandoeninguwiązanie aanhechtinguwielbiać verafgoden, adoreren, aanbiddenuwielbiać adoratie, aanbiddinguwielbienie aanbidding, adoratieuwierzytelnienie geloofsbriefuwieść verleiden, verlokken, weglokkenuwięzić gevangen zetten, opsluitenuwięzić gevangenis, kerker, noruwolnić vrijstellen, ontslaanuwolnić afhelpenuwolnienie loslaten, uitlaten, tappen, lossenuwydatniać vermeerderenuwypuklać accentueren, beklemtonenuwypuklać met nadruk zeggen, benadrukken

uwypuklać wzmagać vermeerderenuwypuklenie nadruk, klemuzależnienia afhankelijkheiduzasadniać verontschuldigenuzasadniać garanderen, borg staan vooruzdą bedwingen, beteugelen, betomenuzdolnienia talent, begaafdheid, gave, aanleguzdolnienie talent, begaafdheid, gave, aanleguzdolniony bekwaam, capabel, kundiguzgadniać het eens zijn, overeenstemmenuzgadniać in orde, afgesproken, akkoorduzgadnianie opnemen, afboekenuzgodnić accoord, overeenstemminguzgodnienia handdruk, handuzgodnienie accoord, overeenstemminguzgodnienie włączania i wyłączania handdruk, handuzgodniony in orde, afgesproken, akkoorduzgodniony onbeweeglijk, star, vastuziemiać aanaardenuziemienia aanaardenuziemienie aanaardenuziemienie aarding, aardleidinguziemienie achtergrond, grond, bodem, ondergronduziemiony neutraal, afzijdig, onpartijdiguziom aanaardenuznać agnosceren, als waarheid aannemenuznaj agnosceren, als waarheid aannemenuznaj laten, laten begaan, laten schietenuznaj menen, geloven, houden vooruznania toejuichen, bij acclamatie benoemenuznanie toejuichen, bij acclamatie benoemenuznanie eerbetoon, eerbetuiginguznanie erkenninguzupełniać compleet, vollediguzupełniający aanvullenduzurpował kraken, overweldigen, usurperenuzyskać verkrijgen, buit makenuzyskiwać verkrijgen, buit makenużycie longtering, tering, tuberculoseużycie aanwending, toepassingużyteczność utilityużyteczny bevorderlijk, dienstig, nuttigużyteczny rozmiar ekranu: 13 behulpzaam, hulpvaardigużytek aannemen, huren, aanwervenużytkować uitbuiten, exploiteren, uitmelkenużytkownik gebruikerużytkownik zaawansowany gebruikerużywać betrachten, beoefenen

używać aanwending, toepassingużywać powtórnie aannemen, huren, aanwervenużywać życia aanwending, toepassingużywany tweedehandsużywany do tworzenia czasu przyszłego gaan, zullenużyźniać gieren, bemesten, mestenv accumuleren, ophopen, opeenhopenV (<spill morsenv całować (się) zoenen, kussenv leżeć rustenv przycinać (drzewa snoeienv zaopatrywać aanvoer, bezorgingverbum werkwoordverte klaar, afgewerkt, afgelopen, beëindigdw per, in, te, binnenw (pewnych) granicach feeëriekw biedzie samen, tezamen, bijeen, ineenw budowie volkomen, totaliter, heelw charakterze drachtig, zwangerw czasie aanhangigw dobrym guście anderw domu waas, nesthaar, donsw dół waas, nesthaar, donsw dużej mierze tegenwoordigw dużym stopniu tegenwoordigw gniewie op, omhoog, naar boven, opwaartsw gotowości omhoog, opwaarts, op, naar bovenw górę bovenw górę i w dół bovenw górze omhoog, opwaarts, op, naar bovenw każdym wypadku met de klok mee, rechtsomw każdym wypadku aan, tegen, voor, tot, bij, naarw kierunku obrotu wskazówek zegara met de klok mee, rechtsomw kierunku przeciwnym do obrotów wskazówek zegara

voorspeler, aanvaller

w końcu geruit, gebloktw kraju i za granicą geruit, gebloktw kropki spelonk, krocht, hol, grot, holtew którym zitkamer, huiskamer, woonkamerw którym najwięcej się przebywa archiefw lombardzie op bedw napięciu hiervandaan, vanhierw plamy/cętki gloeiend, vurig, verterend, verzendendw płomieniach circulerend, in omloopw płomieniach hiernaast, ernaast, daarnaastw pobliżu louter, alleen, verlaten, enigw połowie drogi over, overheen, aan de overkant vanw porównaniu z goed, okay, okee

w potrzebie rechter-, vandehandsw przeciwieństwie do anderw przybliżeniu ongeveer, een stuk of, circaw razie uszkodzenia niektórych elementów)

bijgevolg, dus, derhalve, zodoende

w rzeczywistości inderdaad, metterdaad, waarachtigw stosunku do lafhartig, laf, bangw strachu zinnebeeld, symboolw systemie AutoCAD van middelbare leeftijdw środku per, te, in, binnenw tej chwili ietsw twoim wieku achteruit, achterwaarts, rugwaartsw tyle achteruit, achterwaarts, rugwaartsw tym celu inclusief, inbegrepen, incluisw wielu wypadkach bijgevolg, dus, derhalve, zodoendew wyniku hierbijw zwrocie <with arms akimbo> podparłszy się pod boki

intussen, inmiddels, daarentegen

w zwrocie <without demur> bez sprzeciwu

intussen, inmiddels, daarentegen

w zwrocie: <in the meantime> w międzyczasie

per, in, te, binnen

w zwrocie: <in the meantime> - w międzyczasie

per, in, te, binnen

w żadnym wypadku in, te, binnen, perw żałobie per, in, te, binnenwabić verlokken, weglokken, verleidenwabić lekker, aanlokkelijkwabić lokkenwabik aas, lokaaswachlarz aanwakkeren, aanvuren, aanzettenwada nadeel, schaduwzijde, minpuntwada schuldwada w zabezpieczeniach nadeel, schaduwzijde, minpuntwada wymowy również jąkanie schuldwadą nadeel, schaduwzijde, minpuntwadliwe działanie uitvallen, haperen, stuk gaanwadliwy kwaadaardig, boosaardig, hatelijkwafel wafeltjewaga weegschaal, balans, waagwaga het gewicht bepalen, wegen, afwegenwaga gewichtwaga półciężka (w boksie) saldo, overschotwaga półciężka (w boksie) gewichtwagon automobiel, autowagon affuitwagon bestelauto, bestelwagenwagon (towarowy) wagon, spoorwagenwagon bagażowy bagagewagen

wagon sypialny slaaprijtuig, slaapwagenwagon towarowy wagon, spoorwagenwagonik trolley, beugelwahać się aarzelen, schoorvoeten, dubbenwahać się zwevenwahać się (w podjęciu decyzji) aarzelen, schoorvoeten, dubbenwahania geweifel, hapering, aarzelingwahanie się geschommel, schommelingwakacje vakantiewakacje (ferie) verlof, vrijafwalc walswalce worstelen, spartelen, zich aftobbenwalczyć strijden, kampen, strijd voerenwalec rol, cilinderwaleczny flink, braaf, eerlijk, dapper, fermwalet vijzel, dommekracht, krikWalia Waleswalić głową w mur dichtslaanWalijczyk Welshmanwalijski Welswalizce valies, handkoffer, kofferwalizka valies, handkoffer, kofferwalka strijden, kampen, strijd voerenwalka wręcz beetnemen, beetpakken, pakkenwalka wręcz worstelen, spartelen, zich aftobbenwaluta muntsoort, valutaWał dijk, waterkeringwał obronny bastion, bolwerk, wal, omwallingwał ochronny waterkering, dijkwał ochronny loopgraafwałek do włosów rol, cilinderwandal vandaal, straatschenderwanilia vanillewanilią vanillewanna bad, badkuipwanna bak, tobbe, teil, kuipwapno kalkwapno palone kalkwar gloed, vuurwarcaby damspelwarcie waarde, gehaltewarczeć kankeren, mopperen, sputteren, morrenwardze lipwarga lipwariant wariantowy (typ danych) dalen, kleiner worden, afnemenwariat bezetene, gek, krankzinnigewarknąć kankeren, mopperen, sputteren, morrenwarkocz vlechten

warkocz vlechtenwarstwa jas, overjaswarstwa aardlaagwarstwa zubożona aardlaagwarstwą dikte, lijvigheidwarszat programisty środowisko robocze rek, bank, schraag, ezel, bokWarszawa Warschauwarsztacie rek, bank, schraag, ezel, bokwarsztat winkel, zaakwarsztat werkplaatswart waarde, gehaltewart waardig, eerzaam, waarwarta bewaken, de wacht hebben, bewarenwartki gezwind, haastig, gauw, spoedig, snelwartościowa cecha prooi, buit, acquisitie, aanwinstwartościowy zeldzaamwartościowy kostbaar, waardevolwartość overschatten, overwaarderenwartość waarde, gehaltewartość skuteczna gemiddeldwartość systemowa spits, punt, top, tip, neus, piekwartość wyjściowa waard zijn, toekomen, verdienenwartość znamionowa waarde, gehaltewartość źródłowa porządku waarde, gehaltewartownik schildwacht, wachtwarunek conditie, voorwaarde, bepalingwarunek bevoegdheid, kwalificatiewarunek kwestie, vraag, navraagwarunek term, vaktermwarunek wstępny (konieczny) verzekeren, bewerenwarunek wystąpienia błędu voorwaarde, clausule, bepalingwarunek wyszukiwania voorwaarde, clausule, bepalingwarunek złożony conditie, voorwaarde, bepalingwarunkować conditie, voorwaarde, bepalingwasoryt etswasz je, jouwwasz het jouwe, de jouwewat wattwat wattwata wattenwatolina wattenwatroba leverwawrzyn laurier, lauwerwaza vont, bekken, komwazelina vaselinewazon vont, bekken, komwazon vaas, vat, pot, pulważce libel, waterjuffer, juffertje

ważka libel, waterjuffer, juffertjeważki gangbaar, geldig, geldend, vigerendważność relevantieważny erg, ernstig, belangrijk, voornaamważny gangbaar, geldig, geldend, vigerendważny (posiadający moc prawną) stoffelijk, materieelważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegenwąchać reuk, geur, luchtje, luchtwąs snor, knevelwąski smal, bekrompen, eng, krap, nauwwąski zeeëngte, nauw, kanaal, straatwąski zawęzić (np. zbiór przeszukiwanych informacji)

zeeëngte, nauw, kanaal, straat

wąsy snor, knevelwątek draad, garenwątek zablokowany draad, garenwątły zwak, lichtwątpić dubben, twijfelen, in dubio staanwątpliwość dubben, twijfelen, in dubio staanwątpliwy discutabel, twijfelachtig, dubieuswątpliwy aanvechtbaar, betwistbaarwątroba leverwąż slangwąż slangWC WC, waterclosetwcale iać erg, bijsterwchłaniać in beslag nemen, opslorpen, absorberenwchłaniający absorberendwchłanianie absorptie, opslorpingwchodzić (na statek aanklampen, zich vastklampen aanwchodzić na pokład aanklampen, zich vastklampen aanwciągać na listę uitlisten, een lijst makenwciągnąć w zasadzkę een hinderlaag leggenwciąż altijd, immer, steedswciąż herhaaldelijk, meermaalswciąż nogwciąży drachtig, zwangerwcięcie inspringenwciskać kit doen toekomen, sturen, opsturenwczasy snipperdag, vakantiedag, rustdagwczesny vroegtijdig, pril, vroegwczesny jeugdigheid, jeugdwczesny rozwój talentów vroegtijdig, pril, vroegwcześnie vroegtijdig, pril, vroegwcześniejszy voorafgaand, verleden, voorgaandwczoraj gisterenwczoraj wieczorem gisterenwczorajszy dzień gisteren

wdowa weduwewdowca weduwnaarwdowiec weduwnaarwdychać ophalen, inademenwdychać inspireren, bezielen, inboezemenwdzięczność erkenningwdzięczność erkentelijkheid, dankbaarheidwdzięczny gracieus, bevallig, sierlijkwdzięczny dankbaar, erkentelijkwdzięk sierlijkheidwdzięk Gratiewdzięk sierlijkheidwedług sedert, met ingang van, vanafwedług stałych kursów walut uurwedrzeć się doordringen, binnendringen, doorstotenwegetariański vegetarischwejścia deuropeningwejścia entree, ingang, toegangwejścia aanmeldingwejście deuropeningwejście entree, ingang, toegangwejście aanmeldingwejście invoerwejście radaru dalekiego zasięgu invoerwejście z klawiatury uitgeven, emitterenwejście zegarowe invoerwejście zerowe aanmeldingwejście/wyjście danych deuropeningwejście/wyjście danych entree, ingang, toegangwejść naar beneden gaan, afdalenwejść w życie indoen, insteken, stekenweksel wissel, cambiowelon omsluieren, sluierenwełna wollenwełną wollenwenecjanin Venetiaanswentyl verhandelen, tappen, overdoenwentylator aanwakkeren, aanvuren, aanzettenwentylator ventilator, wanWenus Venusweranda verandawerandą buigen, overhellen, hellen, aflopenwerandą verandawerbować dienst nemenwerbował dienst nemenwerdykcie judicium, sententie, uitspraak, vonniswerdykt judicium, sententie, uitspraak, vonniswersja uitvoering, versie

wersja o średniej szybkości afkorting, verkortingwersja zapoznawcza op smaak brengen, kruidenwersja zapoznawcza aroma, geurwersja zapoznawcza uitvoering, versieweryfikować controleren, checken, aflezenweryfikował controleren, checken, aflezenwesele bruiloftsfeest, bruiloftwesoły lustig, vrolijk, monterwesoły goedgeluimd, goedgehumeurdwesoły keurig, monterwesoły goedgeluimd, goedgehumeurdwesoły snaaks, schelmachtig, guitig, dartelwestchienie zuchten, kreunenwestchnąć zuchten, kreunenwestchnienie zuchten, kreunenwestern westwestern west, westenwestern westenwestern westers, Westers, westelijkwesz luisweteran veteraan, oudgediendeweterynarz dierenartswewnątrz per, te, in, binnenwewnątrz binnen, in, per, tewewnątrz ośrodka per, in, te, binnenwewnątrz siedziby binnen, in, per, tewewnętrzny binnenlands, inheems, inlandswewnętrzny intern, binnenlands, binnenstewewnętrzny binnenste, inwendigewewnętrzny binnenste, binnenlands, internwewnętrzny test po włączeniu binnenste, binnenlands, internwewnętrzny test po włączeniu aanplakkenwewy odwzorowane w pamięci Iowe-wy odwzorowane w pamięci Iowezwania dagvaarding, exploot, assignatiewezwanie dagvaarding, exploot, assignatiewezwanie (sygnał zmuszający do ujawnienia tożsamości)

trotseren, tarten, uitdagen, uittarten

węch stinken, vies ruikenwędrować trekken, rondtrekken, rondreizenwędrować rondreizen, rondtrekken, trekkenwędrować rondtrekken, trekken, rondreizenwędrował rondtrekken, trekken, rondreizenwędrowiec rondreizen, rondtrekken, trekkenwędrownik rondtrekkend, trekkend, migrerendwędrówka rondreizen, rondtrekken, trekkenwęgiel kool, steenkoolwęgiel drzewny dovekool, houtskool

Węgier Hongaarswęgierski Hongaarswęgorz aal, palingWęgry Hongarijewęzeł hoekwęzeł knopen, een knoop leggenwęzeł stropdas, daswęzeł (graficzny na krzywej składanej) knopen, een knoop leggenwęzeł (sieci) wierzchołek (grafu) geleding, knoop, knoest, knooppuntwęzeł (także jako jednostka szybkości: mila morska na godzinę)

knopen, een knoop leggen

węzeł graficzny na krzywej składanej knopen, een knoop leggenwęzeł kolejowy aansluitingwęzeł o wielu podłączeniach gastheerwęzeł także jako jednostka szybkości: mila morska na godzinę

knopen, een knoop leggen

węzłowaty mysterieus, geheimzinnigwężownica spoel, klos, bobinewhisky whiskywhisky whiskywhisky słodowa moutwiać houw, flap, slag, mep, klapwiadomości nieuws, nieuwigheid, nieuwtjewiadomość bericht, boodschapwiadomość nieuws, nieuwigheid, nieuwtjewiadomość woord, bewoordingwiadomość dnia bericht, boodschapwiadomość itp.) bericht, boodschapwiadomość jawna bericht, boodschapwiadomość odbita communiquéWiadro emmerwiadro na węgiel emmerwiadro na węgiel emmerwiara overtuigingwiara geloof, fiducie, vertrouwenwiarą overtuigingwiarą geloof, fiducie, vertrouwenwiarygodny authentiek, echt, onvervalst, waarwiatr op een klos winden, winden, spoelenwiatr północnozachodni op een klos winden, winden, spoelenwiatr północno-zachodni op een klos winden, winden, spoelenwiatrówka luchtdrukgeweerwiąz iep, olmwiązać inbinden, bindenwiązać stropdas, daswiązać koniec z końcem bemachtigen, grijpen, aangrijpenwiązanie strip, reep, band, strook, windselwiązanie walencyjne strip, reep, band, strook, windsel

wiązanka bos, wis, bundelwiązka bos, wis, bundelwiązka bundel, wis, boswiązka mutserd, brandstapel, mutsaardwiązka (np. chrustu) mutserd, brandstapel, mutsaardwiązka elektronów straal, spaakwiązka światłowodowa bos, wis, bundelwiążący strip, reep, band, strook, windselwibracja vibratie, trillingwibracją vibratie, trillingwibrować trillen, vibrerenwibrował trillen, vibrerenwice subsidiair, plaatsvervangendwiceprezes vice-president, ondervoorzitterwiceprezydent vice-president, ondervoorzitterwidelec kruis, vorkwidełki kruis, vorkwidły kruis, vorkwidnokrąg kim, horizon, gezichtseinderwidocznie klaarblijkelijk, duidelijk, blijkbaarwidocznie klaarblijkelijk, blijkbaar, duidelijkwidocznie in schijn, naar het schijntwidoczny aanwijsbaar, vertoonbaarwidoczny zichtbaarwidoczny dostępny naar buiten, eruit, buitenwaartswidok onderzoeken, nakijken, examinerenwidok richtmiddel, zoeker, vizierwidok gezicht, visioen, droombeeldwidokówka briefkaartwidowisk brilwidowiska spektakel, kijkspel, schouwspelwidowisko historyczne spektakel, kijkspel, schouwspelwidownia toehoorders, gehoor, auditoriumwidownia (w teatrze) geslacht, pand, huiswidz toeschouwerwidzenie gezicht, visioen, droombeeldwidzieć ontmoeten, aantreffenwidzieć się interviewenwidzowie toehoorders, gehoor, auditoriumwieczne pióro vulpenwieczność eeuwigheidwieczność onvergankelijkheid, eeuwigheidwieczny eeuwigwieczór avondwieczór nachtWiedeń Wenenwiedeński Weenswiedza bekendheid, kennis, kunde

wiedzą bekendheid, kennis, kundewiedzieć kennen, bekend zijn metwiedźma kol, tovenares, toverheks, hekswieę ergo, dus, ook weer, tochwiejski landelijk, boerswiek leeftijd, ouderdomwiek eeuwwiek dojrzewania leeftijd, ouderdomwiekowy oudwielbiciel bewonderaarster, vereersterwielbiciel vereerster, aanbidsterwielbiciel vriendin, vrijster, geliefde, minnareswielbiciel corridy bewonderaarster, vereersterwielbłąd kemel, kameelwiele kavel, perceelwiele menig, veel, velewiele veelWielkanoc Pasenwielki tof, tiptop, excellent, kostelijkwielki stopień scalenia groots, grandioos, overweldigendwielki stopień scalenia grootwielkoduszny nobel, edelwielkość hoeveelheid, boel, sterkte, grootheidwielkość omvang, bestek, groottewielkość wejściowa równoważna szumom

omvang, bestek, grootte

wielkość wyjściowa grootte, bestek, omvangwielokrotnie herhaaldelijk, meermaalswielokrotność multiplexer veelvoudwielokrotny veelvoudwielokrotny strumień rozkazów - wielokrotny strumień danych

veelvoud

wielonarodowy multinationaalwielopak kruisband, wikkel, banderolwieloraki veelvoudwieloryb walviswielozadaniowość multitaskingwieniec bekronen, kronenwieniec slinger, guirlande, slingerkranswieność (zasadom) grip, adhesiewieńca slinger, guirlande, slingerkranswieprzowina varkensvleeswieprzowiną varkensvleeswiercenie dom, simpel, onnozel, flauwwiercić aanborenwiercić się borenwierna (kopia) juist, gelijk hebbend, gegrondwierność (odtwarzania) accuratesse, stiptheid, nauwgezetheid

wierny bestendig, constant, gestaagwierny trouw, getrouwwiersz vislijn, snoer, sim, hengelsnoerwiersz roeienwiersz strofe, coupletwiersz na minutę wit, blanco, oningevuld, blankwiersz zależny strofe, coupletwierszyk rijmen, berijmenwiertarka borenwierzba wilgwierzbą wilgwierzch bovenstewierzch górny piek, top, neus, tip, punt, spitswierzchołek geleding, knoop, knoest, knooppuntWierzenie overtuigingwierzyć houden voor, menen, gelovenwieszać hangenwieś platteland, open veldwieś plaats, dorpwieśniak boer, plattelander, landmanwieśniak boer, landman, plattelanderwietrzyć frisse lucht toewaaien, wannen, waaienwietrzyk bries, trilgraswietrzyk zefierwiewiórce eekhoornwiewiórka eekhoornwieźć aanreiken, aangeven, afdragenwieża torenwieża metalowa torenwieża strzelista torenwięc ergo, dus, ook weer, tochwięc ergo, toch, ook weer, duswięcej meerwięcej informacji na ten temat można znaleźć w...

meer

więdnąć vervagenwiększość meerderheid, meerderjarigheidwięzienia gevangenis, kerker, norwięzienia nor, kerker, gevangeniswięzienie gevangenis, nor, kerkerwięzienie gevangenis, kerker, norwięzienie nor, kerker, gevangeniswięzień gevangenewięź aanhechtingwięź monteren, zettenwięź stropdas, daswięź enie binding, bandwięźienie nor, kerker, gevangenis

wigor sapwij duizendpootwikary pastoorwilczur Elzassischwilgoć vochtigwilgoć vochtig maken, bevochtigenwilgoć condens, aanslagwilgotny vochtigwilgotny vochtigwilgotny natwilk wolfwilla buitenverblijf, buiten, landhuiswina schuldwina schuldwiną aanrekenen, toeschrijven, toedichtenwiną schuldwinda liftwinić aanrekenen, toeschrijven, toedichtenwinien schuldigwinnica wijngaardwinnicą wijngaardwinny schuldigwino wijnwino hiszpańskie sherry, xereswinogrono druifwinorośl wijnstok, wingerdwinorośl wijngaard, wijnbergwinowajca schuldige, daderwiolonczela cello, cel, violoncelwiosce vlek, gehucht, buurtschapwiosełko peddelen, door het water plassenwioska vlek, gehucht, buurtschapwiosło riem, roeiriem, roeispaanwiosło peddelen, door het water plassenwiosłować riem, roeiriem, roeispaanwiosłować peddelen, door het water plassenwiosna springenwiosna opborrelen, opwellen, ontspringenwiosna lente, voorjaarwioślarz riem, roeiriem, roeispaanWiór kling, lemmer, lemmetwiór bikken, afbikkenwir doorroeren, roeren, omroerenwir (efekt graficzny) warrelen, wervelen, dwarrelen, kolkenwirnik hardloperwirować spinnenwirowania warrelen, wervelen, dwarrelen, kolkenwirtualny virtueel

wirtualny terminal sieciowy werkelijk, effectief, daadwerkelijkwirus viruswirus utajniony viruswisieć hangenwist (gra w karty) whistwist gra w karty whistwiśnia kerswitać groeten, begroetenwitać feestelijk inhalenwitalny vitaalwitamina vitaminewiwatować aanhechtsel, affixwiza visumwizą visumwizerunek afbeelding, prent, plaatwizja uitzichtwizja gezicht, visioen, droombeeldwizja na fali ciągłej gezicht, visioen, droombeeldwizować visumwizualny zichtbaarwizycie bezoeken, afgaan, opzoekenwizyta bezoeken, afgaan, opzoekenwizyta (na stronie WWW) slaan, kloppen, houwen, klappenwizyta powtórna bezoeken, afgaan, opzoekenwizyta próbna bezoeken, afgaan, opzoekenwizytator inspecteurwizytator bezoekerwkleić in, te, binnen, perwkleić aanplakkenwklęsłość houder, schede, foedraalwklęsły ingevallen, holwklęsły hol, ingevallenwkład bijdragewkład afgeven, deponeren, in bewaring gevenwkład invoerwkładce insteken, steken, indoenwkładka insteken, steken, indoenwkoło om ... heen, omtrent, ongeveer, omwkoło rondewkrótce dra, haast, gauw, alras, spoedigwlec trekkenwliczając w to inclusief, inbegrepen, incluiswliczyć bevatten, inhouden, behelzenwładać bestuur, heerschappij, bewindwładca lordwładca onder de knie krijgen, meester wordenwładca liniaalwładca oppermachtig, soeverein, oppermachtig

władza autoriteit, gezagwładza heerschappij, macht, mogendheidwładza kierownicza autoriteit, gezagwładzy) afvaardiging, delegatiewłamywacz inbrekerwłasne dzieło handwerkwłasność bezitting, eigendom, bezitwłasność domkniętości landgoed, boerderij, bezittingwłasność gwiazdy bijvoeglijke bepaling, attribuutwłasność obiektu landgoed, boerderij, bezittingwłasność otaczająca eigendom, eigendomsrechtwłasny usance, gewoonte, gebruikwłasny rijk zijn, bezitten, erop nahoudenwłaściciel eigenaarwłaściciel ziemski schede, foedraal, houderwłaściciel ziemski eigenaarwłaściciel ziemski chaperonnerenwłaściwie inderdaad, metterdaad, waarachtigwłaściwie een klein beetje, lichtelijk, ietwatwłaściwość bijvoeglijke bepaling, attribuutwłaściwość landgoed, boerderij, bezittingwłaściwość charakterystyka aanwensel, hebbelijkheidwłaściwość obiektu eigenschapwłaściwy adequaat, bijbehorendwłaściwy gemakkelijk, geschikt, doelmatigwłaściwy rechter-, vandehandswłaśnie precies, nauwgezet, accuraatwłaśnie grondig, radicaalwłączać grupa nestelen, een nest makenwłącznie incluis, inclusief, inbegrepenwłączyć smedenwłąsnoręcznie uzelf, jijzelfWłoch Italiaanswłochaty harig, ruig, ruigharigWłochy Italiëwłos haardos, haarwłoski Italiaanswłosy haardos, haarwłosy blond blondwłóczędze zwerver, vagebondwłóczęga zwerver, vagebondwłóczyć się rondreizen, rondtrekken, trekkenwłókno vezelwłókno vezelwłókno zaadkorrel, pit, korrelwłókno żarówki katoda bezpośrednio żarzona

aan de grond lopen, stranden

wnęka baai, inham, kreek

wnęka hol, uitholling, holtewnęka na moduły zakwnęka napędów niswnęka wstąpienie pauze, rustwnętrze per, te, in, binnenwnętrze binnenste, inwendigewnieść udział bijdragenwnikać doordringen, binnendringen, doorstotenwnikliwość guurheid, schelheid, felheidwnikliwy scherp, acuut, helder, voorbijgaandwniosek gevolgtrekking, conclusiewniosek uitgang, uiteindewniosek vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenwniosek onderstelling, hypothese, meningwnioskować deduceren, afleiden, abstraherenwnioskować besluiten, afleiden, concluderenwnioskowanie conclusie, gevolgtrekkingwnioskowanie wniosek conclusie, gevolgtrekkingwnosić udział bijdragenwnuczce kleindochterwnuczka kleindochterwnuk kleinkind, kleinzoonwoda waterwoda utleniona waterwodą waterWodnik WatermanWodnik (znak zodiaku) Watermanwodny water-wodny waterwodorost alge, wier, zeewierwodorosty zeewier, alge, wierwodospad watervalwodować (statek) uitschrijven, lanceren, ontketenenwodować statek uitschrijven, lanceren, ontketenenwojenny oorlog, krijgwojewództwa gouvernementwojewództwo gouvernementwojna oorlog, krijgwojna domowa civielWojna Światowa aardrijk, wereldwojsko heerschaar, leger, legermachtwojsko troepwojskowość militairwojskowy militairwokoło om ... heen, omtrent, ongeveer, omwokół om ... heen, omtrent, ongeveer, omwola uiterste wil, verbond, testamentwolcie volt

woleć prefereren, de voorkeur geven aanwolna przestrzeń bestek, wereldruim, speling, ruimtewolno op zijn gemak, zachtjes, langzaamwolnonośny kramp, haakje, klamp, nietjewolność vrijdom, vrijheid, vlotheidwolny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdwolny ontzien, sparenwolny od cła immuun, onvatbaar, resistentwolny od cła langzaamwolny od podatków onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdwolny od podatków vrij, onbezet, leeg, openwolt voltwolumen geluidssterkte, inhoud, volumewolumin geluidssterkte, inhoud, volumewołać noemen, heten, benoemen, uitmaken voorwołowina klapstuk, rundvleeswołowiną klapstuk, rundvleeswołowy koe, rundwonny stinkendwoń geur, aromaworek tas, zakworek ontzetten, ontslaan, royerenwosk bijenwaswosk schoensmeer, schoencrèmewosk pszczeli schoensmeer, schoencrèmewoskować schoensmeer, schoencrèmewozić dragen, voorhebben, voeren, brengenwódka wodkawódz aanvoerder, commandantwódz (plemienia) aanvoerder, baas, gebieder, chefwół richten, besturen, dirigeren, mennenwówczas ook weer, dus, ergo, tochwóz automobiel, autowóz affuitwózek affuitwózek kar, wagen, handkar, karretjewózek trolley, beugelwózek inwalidzki vrachtauto, truck, vrachtwagenwpajać doortrekken, verzadigenwpatrywać się staren, turen, aanstarenwpisać indoen, insteken, stekenwpisywać drukletterwpisywanie geschrift, schriftuurwplątać verwarren, betrekken, verstrikkenwplątywać (kogoś w coś) verwarren, betrekken, verstrikkenwpłata afbetalingwpłata transfer, afdrachtwpływ aandoen, aangrijpen

wpływ na wydajność (zwykle ujemny) invloed hebben op, beïnvloedenwpływać invloed hebben op, beïnvloedenwpływać zwiepen, zwieren, zwaaien, slingerenwpływać na aandoen, aangrijpenwprawa aanwenden, doorvoerenwprawdzie toegegevenwprawiać w zdumienie verwonderen, bevreemden, verbazenwprawić w ruch functioneren, het doenwprawić w zakłopotanie in verlegenheid brengenwprost daarvoor, eerder, vooraan, indertijdwprowadzać uitvoeren, presenteren, indienenwprowadzać w błąd begoochelen, illusies wekken bijwprowadzać w błąd indoen, insteken, stekenwprowadzenie inleiding, introductiewprowadzenie na urząd inleiding, introductiewprowadzenie w życie realizacja inleiding, introductiewprowadzić indoen, insteken, stekenwprowadzić aanspannenwprowadzić w życie uitvoeren, presenteren, indienenwrażenia klapstuk, sensatiewrażenie indruk, effectwrażenie effect, indrukwrażliwy receptief, gevoelig, ontvankelijkwrażliwy verstandigwrażliwy gevoelig, ontvankelijk, receptiefwrażliwy gunning, aanbestedingwreszcie eindelijk, ten slotte, per saldowręczać afleveren, leveren, bestellenwrodzony aangeboren, ingeborenwrodzony aangeboren, ingeborenwrodzony ingeborenwrodzony natuurlijkwrogi vijandelijk, vijandigwrogość vijandschap, animositeit, vijandigheidwrona bonte kraai, kraaiwrota draaihekwrota havenwróbel muswrócić hergeven, reproduceren, teruggevenwróg vijandwróżba teken, voorbode, voortekenwrzask gil, schreeuw, krijswrzask gillen, bulderen, blèren, brullenwrzawa lawaai, herrie, ophef, leven, rumoerwrzeciono spoelwrzeć op het kookpunt zijn, borrelen, kokenwrzesień september, herfstmaandwrzeszczeć gil, schreeuw, krijs

wrześien september, herfstmaandwrzos dopheide, dopheiwrzosowiska heideveld, heidewrzosowisko onderbindenwrzosowisko Moriaan, Moorwrzosowisko aanbinden, merenwrzosowisko Mauretaniërwrzód ettergezwel, abces, etterbuilwrzód zweerwrzucić(np. plik na serwer) uploadenwsadowy interpreter poleceń schild, rugschild, schaalwschodni oostenwschodni oriëntwschodni oriënt, oostenwschodni oosters, oostelijkwschodni oosters, oostelijkwschód oostenwschód oriëntwschód oriënt, oostenwschód oriënteren, inwerkenwschód (strona świata) oostenwschód (strona świata) oriëntwschód (strona świata) oriënt, oostenwschód słońca zonsopgangwsiadać aan boord gaan, scheep gaanwsiadać (załadowywać) na statek (lub samolot)

aan boord gaan, scheep gaan

wskazać identificeren, vereenzelvigenwskazanie voorbode, voorteken, tekenwskazany raadzaamwskazówka aanreiken, overhandigenwskazówka zinspelenwskazówka projektowa voorbode, voorteken, tekenwskazówki(informacje o zmniejszaniu wagi czcionki)

besturen, richten, dirigeren, mennen

wskazujący aanwijzend voornaamwoordwskazywać aangeven, aanwijzen, aanduidenwskaźnik ruchu dundoek, vaan, vlagwskaźnik stosu spitsroede, stokje, gard, roedewspaniałomyślny royaal, genereus, gul, goedgeefswspaniałomyślny grootmoedig, edelmoedigwspaniały bewonderenswaardigwspaniały grootwspaniały beroemd, glorierijk, glorieuswspaniały groots, grandioos, overweldigendwspaniały overweldigend, grandioos, grootswspierać helpen, assisteren, bijstaanwspierać się pleitbezorger, advocaat, verdediger

wspinaczce montage, zettingwspinaczka górska alpinisme, bergbeklimming, alpensportwspinać się klimmen, klauterenwspominać gewag maken van, noemen, vermeldenwspominać zich herinneren, onthouden, gedenkenwspominać zich herinneren, onthouden, gedenkenwspomnienia geheugen, heugenis, herinneringwspornik kramp, haakje, klamp, nietjewspornik montażowy vertroosten, troostenwspornikowy kramp, haakje, klamp, nietjewspólnik mededader, medeplichtigewspólnik zich aaneensluiten, aansluitenwspólnota brytyjska gemeente, gemeenschapwspólny bond, genootschap, associatiewspólny algemeen, gemeenschappelijkwspólny gewricht, geleding, lid, gelid, knoopwspólny wederkerig, wederzijds, onderlingwspółbieżny częsty powszechny algemeen, gemeenschappelijkwspółczesny actueel, tegenwoordigwspółczucia erbarmen, mededogen, medelijdenwspółczucie erbarmen, mededogen, medelijdenwspółczucie medegevoel, deelnemingwspółczuć verlangen, hunkeren, reikhalzenwspółczuć komuś meevoelenwspółczujący sympathiek, innemend, zielsverwantwspółczynnik proportie, verhouding, evenredigheidwspółczynnik dobroci voorkomendheid, liefheidwspółdziałać samenwerken, meewerkenwspółdziałać meewerken, samenwerkenwspółmałżonek eega, echtgenote, man, echtgenootwspółpraca bijdragewspółpracować samenwerken, meewerkenwspółpracownik zich aaneensluiten, aansluitenwspółpracownik maat, kameraad, kornuit, makkerwspółsprawca bijkomstig, bijbehorend, bijkomendwspółsprawca mededader, medeplichtigewspółwinny bijkomstig, bijbehorend, bijkomendwspółwinny mededader, medeplichtigewspółzawodnictwa wedijverwspółzawodnictwo wedijverwspółzawodniczyć meedingen, wedijveren, concurrerenwstaw insteken, steken, indoenwstawiać insteken, steken, indoenwstawić insteken, steken, indoenwstąpienie (np. na tron) aanwinst, acquest, buit, prooiwstążce band, lintwstążka band, lintwstecz achterover

wstecz achterwaarts, achteruit, rugwaartswsteczny achteroverwsteczny achterwaarts, achteruit, rugwaartswsteczny achterwaartswsteczny achterzijde, ommezijde, rugstukwsteczny odnośnik achteroverwsteczny odnośnik achterwaarts, achteruit, rugwaartswstędze spoel, klos, bobineWstęga band, lintwstęp inleiding, introductiewstęp wzbroniony inleiding, introductiewstęp wzbroniony besloten, privé-, particulierwstępny voorafgaand, preliminairwstępować (np. na tron) opgaan, opkomen, opstaan, rijzenwstręt gruwel, verschrikking, gruweldaadwstręt gruweldaad, verschrikking, gruwelwstręt tegenzin, hekel, afkeer, antipathiewstręt een afschuw hebben van, verafschuwenwstrętny afschuwelijkwstrętny ijselijk, afgrijselijkwstrętny misselijk, stuitend, onsmakelijkwstrętny vuil, smerigwstrętny afschuwelijkwstrętny venijnig, vergiftig, giftigwstrząs aardbevingwstrząs schokkenwstrząs opschudden, schudden, schokkenwstrząsać agiteren, opruien, ophitsen, opstokenwstrząśnięty gejaagd, opgewondenwstrzemięźliwość geheelonthouding, abstinentiewstrzemięźliwy nuchter, bezadigd, matig, soberwstrzemięźliwy continent, vasteland, werelddeelwstrzemięźliwy gematigd, bescheiden, matigwstrzyknąć inspuiten, injecterenwstrzymać aanhouding, arrestatiewstrzymać slapen, maffenwstrzymać onderdrukken, verdringen, opkroppenwstrzymać się bedwingen, betomen, beteugelenwstrzymać zatrzymanie reserveren, detineren, ophoudenwstrzymywać zich onthouden, zich abstinerenwstrzymywać verhinderen, verhoeden, belettenwstrzymywanie się terughoudendheid, onthoudingwstrzymywanie się od głosu terughoudendheid, onthoudingwstyd foeiwstydliwy bevangen, timide, bedeesd, blowstydzić się foeiwszechmocny almachtigwszechmogący almachtig

wszechstronny lijvig, veelomvattendwszechstronny algemeen, universeelwszechświat heelal, universum, scheppingwszelki elk, ieder, alleman, iedere, alwszerz over, overheen, aan de overkant vanwszędzie alom, allerwegen, overal, wijd en zijdwszyscy de hele ... doorwszystek de hele ... doorwszystkie de hele ... doorwszystkiego najlepszego bof, mazzel, geluk, buitenkansjewszystko de hele ... doorwszystko allemaal, alleswścieklizna razernij, hondsdolheid, dolheidwściekły doldriftig, verwoed, woedend, dolwśród in het midden van, medio, middenwśród tussenwtajemniczać de stoot geven totwtajemniczyć kogoś de stoot geven totwtargnąć binnenvallen, binnenrukkenwtedy ook weer, dus, ergo, tochwtedy <the Government> gouvernement, regering, overheidwtłoczyć doordrukkenwtorek dinsdagwtórny bijbehorend, bijkomend, bijkomstigwtrącać insteken, steken, indoenwtrącanie się storingwtrysk spuitje, inspuiting, injectiewtyczka ontstekingsbuis, bougiewtyczka (elektr.) ontstekingsbuis, bougiewuj oomwujek oomwulgarnie plat, triviaal, vulgair, onbenulligwulgarny plat, triviaal, vulgair, onbenulligwulkan vuurspuwende berg, vulkaanwupykłość heft, hals, handvat, gevest, knopwy jou, aan jou, aan je, jewyasfaltować asfaltwyasygnować fundusze budget, begrotingwyasygnowane fundusze Maria-Hemelvaartwybaczać begenadigen, vergevenwybaczenie vergeven, begenadigenwybaczyć vergeven, begenadigenwybawca Verlosserwybawcą Verlosserwybawiciel Verlosserwybierać uitkiezen, uitlezen, kiezenwybierać (numer) uitlezen, kiezen, uitkiezenwybierać (w wyborach) knabbelen, afkluiven

wybierać/nakręcać numer telefonu wijzerplaatwybierak schouderwybierak igłowy naaldwybierz uitkiezen, uitlezen, kiezenwybitny kapitaal, vermogenwybitny eminent, uitstekend, aanzienlijkwybitny merkwaardig, opmerkelijkwybitny onbetaald, achterstalligwybitny opmerkelijk, merkwaardigwyborny heerlijk, kostelijk, overheerlijkwyborowy keuze, keur, keus, optie, verkiezingwybory optie, verkiezing, keuze, keur, keuswybój (na drodze) bult, bochelwybór adresu wiersza keus, alternatief, keuzewybór trasy przez źródło keus, alternatief, keuzewybór trasy zastępczej keuze, keur, keus, optie, verkiezingwybór trasy zastępczej trasa zastępcza knabbelen, afkluivenwybór układu keuze, keur, keus, optie, verkiezingwybór wstępny optie, verkiezing, keuze, keur, keuswybór z menu verteren, verduwen, digererenwybrany knabbelen, afkluivenwybredny afzonderlijk, afgezonderdwybrzeże kust, kustlijn, zeekant, zeekustwybrzeże kust, zeekant, zeekust, kustlijnwybuch uitbarsting, ontploffing, explosiewybuchnąć barsten, splijten, scheurenwyburzanie afbraak, ontmanteling, sloopwycena belastingaanslag, aanslagwyceniać prijswychłostać afranselenwychowawca opvoeden, onderwijzenwychwycić beetnemen, pakken, beetkrijgenwycia steen en been klagen, weeklagenwyciąć maaienwyciąg abstract, afgetrokkenwyciąg hijsen, ophijsenwyciągać (coś z czegoś) abstract, afgetrokkenwyciągnąć (coś z czegoś) abstract, afgetrokkenwycie gillen, bulderen, blèren, brullenwycie iwania brullen, huilenwycieczce uitstapje, toer, tocht, trip, excursiewycieczce tocht, toer, reis, tripwycieczka uitstapje, toer, tocht, trip, excursiewycieczka uitstapje, excursie, tocht, trip, toerwycieczka tournee, rondreiswycinać lasy afzetten, beslaan, garnerenwycinek afkeurenwycinek (tablicy moot, plak, snede, schijf, filet

wycinek tablicy moot, plak, snede, schijf, filetwyciszanie sprakeloos, stomwyciśnięta masa pompoenwycofać terugtrekken, intrekkenwycofywać się ontwoekerenwyczerpany uitverkocht, op, uitgeputwyczerpujący lijvig, veelomvattendwyczerpywał uitverkocht, op, uitgeputwyczuć reuk, geur, luchtje, luchtwyczuwać bevoelen, tasten, voelen, betastenwyczuwalny verstandigwyczyn exploiteren, uitbuiten, uitmelkenwyczyn (bohaterski) exploiteren, uitbuiten, uitmelkenwyczyn bohaterski exploiteren, uitbuiten, uitmelkenwyć brullen, huilenwyć gillen, bulderen, blèren, brullenwyć (dot. syreny) gillen, bulderen, blèren, brullenwyćwiczyć gevolgwydaj besteden, spenderen, spanderenwydaj ontlokken, uitbrengen, slakenwydajność produktie, voortbrengingWydajność het veld ruimen, afstaanwydalać ontslaan, ontzetten, royerenwydalić verjagen, verdrijven, uitdrijvenwydanie uitgaaf, druk, uitgave, editiewydanie loslaten, uitlaten, tappen, lossenwydarzać się toegaan, voortgang hebben, gebeurenwydarzenia keer, maalwydatek onkosten, kostenwydawac z siebie het veld ruimen, afstaanwydawać uitdrukkenwydawać opbrengen, opleveren, afwerpenwydawać het veld ruimen, afstaanwydawać się opdraven, opdagenwydawać się beoordelen, oordelen, berechtenwydawać się lijken, overkomen, schijnenwydawać z siebie uitstralenwydawca uitgeverijwydawcą uitgeverijwydawnictwa afkondiging, openbaarmakingwydeptany vlijen, leggen, neerleggenwydobycie ontwikkeling, eliminatiewydobycie het veld ruimen, afstaanwydobyć abstract, afgetrokkenwydobywać afleidenwydrążenie hol, ingevallenwydruk próbny wissel, cambiowydrzeć afpersen, knevelen, afdwingen

wydychać getuigen van, uitademen, ademenwydychać aflopen, ophouden, uitgaan, eindigenwydzialać bevrijdenwydział departementwydział faculteitwydział (na uczelni) kastwydział humanistyczny departementwydział ik departementwydzielać rozpakowywać afleidenwydzielić betekenen, dagen, dagvaardenwydzieliną afscheidingwydzierżawić pachten, in pacht hebbenwyekspediować evenzeer, ook, mede, eveneenswyekspediować aan, tegen, voor, tot, bij, naarwygasić doven, blussen, uitdoen, uitblussenwygasnąć aflopen, ophouden, uitgaan, eindigenwygląd verschijning, verschijnenwygląd przycisku aanzien, air, schijn, aanblikwyglądać (prezentować się) het uiterlijk hebben van, er uitzienwygładzać gelijk, vlak, effenwygłaszać prediken, prekenwygłosić uitsprekenwygłosić (mowę) afleveren, leveren, bestellenwygnać verjagen, verdrijven, uitdrijvenwygnanie verbannen, uitbannenwygodnie aangenaamwygodny geriefelijk, gemakkelijk, comfortabelwygodny doelmatig, gemakkelijk, geschiktwygonić verjagen, verdrijven, uitdrijvenwygrywać winnen, verdienen, behalenwygwizdania boewyjaławiać steriliserenwyjaśniać rekening, contowyjaśniać uitleggen, duidelijk maken, beduidenwyjaśniać uiteenzetten, toelichtenwyjaśnić uitleggen, duidelijk maken, beduidenwyjaśnić uiteenzetten, toelichtenwyjaśnić coś z kimś uiteenzetten, toelichtenwyjaśnienie toelichting, explicatiewyjawić morsenwyjawić (sekret) openbaren, kenbaar makenwyjazd uittocht, vertrekwyjątek uitzonderingwyjątek afleidenwyjątek arytmetyczny uitzonderingwyjątkowy uitzonderlijkwyjechać uittreden, aftreden, bedankenwyjścia afrit, uitgang, uitweg

wyjście uitgeven, emitterenwyjście bek, muilwyjście ontwikkeling, eliminatiewyjście uniwersalne ontwikkeling, eliminatiewyjście zerowe afrit, uitgang, uitwegwyjść prijsgeven, afleggen, opgevenwyjść po angielsku uittreden, aftreden, bedankenwykałaczce tandenstokerwykałaczka tandenstokerwykaz aangevenwykluczać uitzonderenwykluczać uitsluitenwykluczyć uitsluitenwykład college gevenwykładać college gevenwykładowca lectorwykładowca lezerwykładowcą lectorwykładzina tapijt, kleed, vloerkleed, karpetwykładzina voeringwykonać executeren, ter dood brengenwykonać opdraven, opdagenwykonać kleren makenwykonać działać executeren, ter dood brengenwykonaj executeren, ter dood brengenwykonalny inschikkelijk, handelbaarwykonanie produktie, gewrocht, opbrengstwykonawca bouwondernemer, aannemerwykonuj opdraven, opdagenwykonywać oefenen, drillenwykonywać egzekucję executeren, ter dood brengenwykonywać krok afdrukwykonywać operacje zmiany wartości na tablicy bitów

spinnen

wykonywać rozkazy executeren, ter dood brengenWykop loopgraafwykopuj opduikelen, delven, opgraven, rooienwykopywać opduikelen, delven, opgraven, rooienwykorzystać w praktyce exploiteren, uitbuiten, uitmelkenwykorzystanie longtering, tering, tuberculosewykorzystuj doen ontstaan, maken, formerenwykorzystywać aanwending, toepassingwykorzystywać uitbuiten, exploiteren, uitmelkenwykorzysywać gescheldwykradać sluipenwykres intrige, machinatie, konkelarijwykres słupkowy afbeelding, figuur, beeldwykręcić numer wijzerplaat

wykręcie haarkloven, bedillenwykręt verschuivingwykrycie obiektu i ustalenie jego uspółrzędnych w radiolokacji

acquisitie

wykrywanie ontdekkingwykrzykiwać gieren, schreeuwen, roepen, joelenwykrzyknik tussenwerpselwykształcenie opvoeding, vormingwykup weksla aflossing, amortisatie, afschrijvingwykwintny beminnelijkwylać z posady strelen, liefkozen, aaien, aanhalenwylać z pracy ontzetten, ontslaan, royerenwyleczyć genezen, beter maken, helenwyleczyć op verhaal komen, aansterkenWylew bodem, achtergrond, ondergrond, grondwyładować ontslaan, ontzetten, royerenwyładować van boord gaanwyładować lossen, uitladen, afladenwyładowane koronowe bekronen, kronenwyładowanie (elektryczne) ontslaan, ontzetten, royerenwyładowanie (towaru) ontslaan, ontzetten, royerenwyładowywać lossen, uitladen, afladenwyłaniać (pojawiać opdagen, opdravenwyłączać waas, nesthaar, donswyłącznie uitsluitend, exclusiefwyłącznie maar, alleen, slechtswyłącznik roede, gard, spitsroede, stokjewyłącznik przyciskowy tocht, toer, reis, tripwyłącznik temperaturowy roede, gard, spitsroede, stokjewyłączny exclusief, uitsluitendwyłączny enkel, bloot, louterwyłączony niestandardowy invalide, gebrekkigwyłudzić aanwensel, hebbelijkheidwymachiwać fanfarekorps, fanfarewymagać opeisen, vereisen, rekenen, eisenwymagać nodig hebben, moeten, behoeven, hoevenwymawiać uitsprekenwymawiać niewyraźnie uitsprekenwymazać gommen, met gom bestrijkenwymazać uitwissenwymazać prawiedliwości uitwissen, uitvegen, wegvagenwymazywać gommen, met gom bestrijkenwymazywać usuwać zaznaczenie (pola wyboru) wyraźny

afvegen, wissen, afdrogen, afwissen

wymazywać ekran gommen, met gom bestrijkenwymiana ruilen, inruilen, wisselenwymiana stron centralewymianą inruilen, ruilen, wisselen

wymiar grootte, bestek, omvangwymiar sprawiedliwości afmeting, dimensiewymieniać ruilen, inruilen, wisselenwymieniać inruilen, ruilen, wisselenwymieniać (walutę) afwisselendwymieniać się centralewymienić centralewymienić (jakieś elementy na nowe) centralewymień ruilen, inruilen, wisselenwymierzenie belastingaanslag, aanslagwymię uier, pramwymijać inhalenwymiotować spugen, braken, overgeven, kotsenwymowa uitspraakwymówce laken, afkeuren, berispen, gispenwymusić doordrukkenwymuszać verplichten, dwingen, noodzakenwymuszanie afpersing, knevelarijwymuszenia knevelarij, afpersingwymysł fictie, verdichtsel, verbeeldingwymyślać (<sb> komuś) gescheldwynagradzać vergelden, lonen, terugdoen, belonenwynagrodzenie loon, bezoldiging, gage, salariswynajem pachten, in pacht hebbenwynajęcia aannemen, aanwerven, hurenwynajmować aannemen, aanwerven, hurenwynajmować huurwynajmował laten schieten, laten begaan, latenwynajmowanie w DHCP pachten, in pacht hebbenwynajmowanie zgodnie z protokołem DHCP

pachten, in pacht hebben

wynalazca uitvinderwynalazcą uitvinderwynalazek uchylać uitvindingwynaleźć uitdenken, bekokstoven, bedenkenwynik produktie, gewrocht, opbrengstwynik afstammen, het gevolg zijn vanwynik polecenia uitgeven, emitterenwynikać afstammen, het gevolg zijn vanwyniknąć ontstaanwyniosły hoog, verhevenwynosić gemiddeldwynosić średnio tal, aantal, getalwynurzać) się opdagen, opdravenwyobrazić sobie in verwachting raken, zwanger rakenwyobrazić sobie bedenken, zich verbeeldenwyobraźnia bedenken, zich verbeeldenwyobraźnia inbeelding, verbeelding

wyobrażać bedenken, zich verbeeldenwyobrażenie bedenken, zich verbeeldenwyobrażenie afbeelding, prent, plaatwyobrażenie begripwyobrażenie beeld, afbeelding, figuurwyodrębniać isoleren, afzonderenwyolbrzymiać chargeren, overdrijvenwypaczenie kader, omlijsting, lijst, raamwypadek ongeluk, accident, ongevalwypadek omstandigheidwypadek wystąpienie affaire, zaak, aangelegenheid, dingwypadek śmiertelny omstandigheidwypadek śmiertelny belangrijke gebeurtenis, evenementwypalać bakkenwypalać (pamięć stałą) aanbrandenwypalać (płyty CD) aanbrandenwyparcie się afzweringwyparować doen verdampen, uitdampen, indampenwypchanie (zwierzęcia) opvulsel, vulling, vulselwypełniać zerami przypisywać wartość zerową

invullen, dempen, spekken, vullen

wypiekać bakkenwypierać się afzwerenwypierać się ontkennenwypisuj neerschrijven, schrijven, uitschrijvenwypisując geschrift, schriftuurwypisywany schriftelijkwypłacie afbetalingwypłata transfer, afdrachtwypłukanie gorgelen, afspoelen, spoelenwypływ uitgeven, emitterenwypoczynek rest, overblijfsel, rommel, afvalwyposażać toerusten, uitrusten, uitvoerenwyposażenia bijkomstig, bijbehorend, bijkomendwyposażenie bijkomstig, bijbehorend, bijkomendwyposażenie uitrusting, accommodatie, inrichtingwyposażenie pomocnicze bijkomstig, bijbehorend, bijkomendwyposażenie pomocnicze uitrusting, accommodatie, inrichtingwyposażenie pomocnicze complet, stelletje, set, stelwyposażeń accessoireswyposażyć w obsługę za pomocą komponentów

toerusten, uitrusten, uitvoeren

wypowiedzieć (umowę) aangeven, aanbrengen, klikkenwypowiedź declaratie, aangifte, uitspraakwypożyczać huurwypracowanie toondicht, toonzetting, compositiewyprawa reis, tocht, toer, tripwyprostowany oprichten, stichten, inrichten

wyprowadzać aftappenwypróbować streven, zich inspannen, pogenwypróżniać hol, ledig, lens, loos, leegwyprzeć się afzwerenwyprzedaż verkoop, vervreemdingwyprzedzać voorafgaan, voorzijnwyprzedzenie gaan naar, aanpakken, genaken, naderenwyprzedzić anticiperen, prejudiciërenwypukłość heft, hals, handvat, gevest, knopwypuścić nowe wydanie nadruk, herdrukwypytywać een verhoor afnemen, ondervragenwyrabiać maken, doen, bedrijvenwyraz bewoording, betuiging, gezegdewyrazić podziękowanie agnosceren, als waarheid aannemenwyrazić zgodę (<to sth> na coś) ja zeggen, beamen, bevestigenwyrazisty klaar, uitgesproken, helderwyrazy uznania erkenningwyraźny apert, evident, kennelijk, duidelijkwyrażać uitdrukkenwyrażać ontlokken, uitbrengen, slakenwyrażenie bewoording, betuiging, gezegdewyrażenie znakowe bewoording, betuiging, gezegdewyregulować aanpassen, afstemmen, adapterenwyregulowanie afstelling, instellingwyrobnik werkkracht, werker, werkman, arbeiderwyroby garncarskie aardewerkwyrocznia orakelwyrok frase, zin, volzinwyrok judicium, sententie, uitspraak, vonniswyrostek robaczkowy bijlage, appendix, aanhangselwyrośle adenoidalne derdewyrozumiały goedertieren, schappelijk, lankmoedigwyrób fabricatie, aanmaak, fabricagewyrób produktie, gewrocht, opbrengstwyrównać do prawego marginesu gelijk, vlak, effenwyróżniać onderscheiden, onderkennenwyróżnienie nadruk, klemwyróżniona część (np. na listingu) jaartelling, item, deeltje, deelwyróżniony druk nadruk, klemwyruszać op reis gaan, afreizenwyrwać coś komuś knevelen, afpersen, afdwingenwyryć graveren, griffenwyrywać knijper, schaarwyrywać (włosy) afrukken, plukken, afbrekenwyrzeczenie się versterving, abnegatiewyrzekać się afzwerenwyrzekać się abnegeren, zichzelf verloochenenwyrzekać się opgeven, uitvallen, afstand doen van

wyrzić zgodę ja zeggen, beamen, bevestigenwyrzucać sobie ontzetten, royeren, ontslaanwysadzić na ląd ontslaan, ontzetten, royerenwysepka toonschaal, toonladder, scalawysepka (uliczna) toevluchtsoord, asiel, asylwysiaduj broeden op, koesteren, broedenwysiłek moeite, pogingwyskok springenwysłać verzendenwysłać voorspeler, aanvallerwysłać pocztą aanplakkenwysłanie (towaru) pakjewysłannik afgezant, bode, gezantwysłowić coś woord, bewoordingwysłowienie się bewoording, betuiging, gezegdewysmukły sprietig, schraal, mager, dun, luchtigwysoki hoog, verhevenwysoki verheven, hoogwysoki poziom logiczny hoog, verhevenWysoki sądzie hoog, verhevenwysoki stan logiczny hoog, verhevenwysokość stand, hoogtewysokość hoogtewysokość bariery potencjału stand, hoogtewysokość bariery potencjału hoogtewysokość stosu hoogtewyspa eilandwyspą eilandwystający onbetaald, achterstalligwystapić gebeuren, aan de hand zijnwystarczająco adequaat, bijbehorendwystarczająco gevoeglijk, op de juiste wijzewystarczający adequaat, bijbehorendwystarczający uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendwystarczający genoeg, voldoendewystarczający genoeg, voldoendewystarczyć voorgaand, verleden, voorafgaandwystawa pralen, paraderen, prijken, pronkenwystawa sklepowa tentoonstelling, expositiewystawca czeku schuiflade, la, ladewystawiać tentoonstellen, belichtenwystawić (na pokaz) belichten, tentoonstellenwystawić na scenie podium, bestuur, tribune, leidingwystawienie (sztuki) produktie, voortbrengingwystąpienie exemplaar, afdrukwystępować gebeuren, aan de hand zijnwystraszyć doen schrikken, schrik aanjagenwystrój pulpitu onderwerp, stof, thema, apropos

wysychać dor, droogwysyłać pocztą post, posterijenwysyłać reklamy doen toekomen, sturen, opsturenwysyłanie exporteren, uitvoerenwysyłka verzendenwysypisko (śmieci itp) stortplaatswysypisko śmieci stortplaatswyszczególniać specificerenwyszczególnić specificerenwyszczupleć rank, slank, tengerwyszukać informacje pełzać kruipenwyszukany geraffineerdwyszywać bordurenwyściełanie opvulsel, vulling, vulselwyścig wedijverwyścig geslacht, stam, volksstamwyświadczyć przysługę (<sb> komuś) afstemmen, aanpassen, adapterenwyświetlacz pralen, paraderen, prijken, pronkenwyświetlacz z matrycą aktywną pralen, paraderen, prijken, pronkenwyświetlać pralen, paraderen, prijken, pronkenwyświetlić pralen, paraderen, prijken, pronkenwyświęcać bestemmen, uittrekkenwytarcie afschavingwytępić verdelgen, uitroeienwytłumaczyć uiteenzetten, toelichtenwytop wegsmelten, dooien, ontdooienwytrwać blijven aandringenwytrwałość geduld, lijdzaamheidwytrwałość vasthoudendheidwytrwały volhardendwytrysk opspatten, verspuiten, stuivenwytrysk spuiten, sproeien, uitspuitenwytrzymać beklijven, duren, aanhoudenwytrzymałość sterktewytrzymywać te wachten staan, afhalen, wachtenwytwarzać maken, doen, bedrijvenwytwarzać egzemplarz verwekkenwytwarzanie generatie, geslachtwytworny bevallig, elegant, piekfijn, netwytworny keurigwytwórnia fabriekwywatować stikkenwyważenie saldo, overschotwywiad interviewenwywiad wojskowy bevattingsvermogen, intelligentiewywijać zwaaien, slingeren, swingenwywnioskować afhandelen, afwikkelen, afdoenwywnioskować besluiten, afleiden, concluderen

wywodzić (ród) aftappenwywołać noemen, heten, benoemen, uitmaken voorwywołać coś keer, maalwywołania odłożone na stosie ophopen, opeenhopen, accumulerenwywołanie zwrotne noemen, heten, benoemen, uitmaken voorwywołuj scheppen, creërenwywołuj naar buiten roepenwywołuj besluiten, afleiden, concluderenwywoływać naar buiten roepenwywoływać aanroepenwywoływać aanrijden, voorrijdenwywoływanie ontwikkeling, evolutiewywrotowy subversief, ondermijnendwywrócić kielwyzdrowieć beter worden, genezen, helenwyzerować nul, nihilwyzerować zerowy nulwyzeruj sprzęg hel, licht, klaarwyznaczać betekenen, dagen, dagvaardenwyznaczać administreren, beheren, besturenwyznaczać drogę trasa reisplan, route, tracé, baanvlakwyznaczać trasy reisplan, route, tracé, baanvlakwyznaczenie benoeming, aanstellingwyznaczony onbeweeglijk, star, vastwyznaczyc divan, Turkse staatsraad, rustbankwyznaczyć verloten, lotenwyznaczyć benoemen, aanstellenwyznaczyć betekenen, dagen, dagvaardenwyznaczyć emeryturę/rentę pensioenwyznać erkennen, bekennen, biechten, toegevenwyznaj erkennen, bekennen, biechten, toegevenwyznaj bekennen, biechten, erkennenwyznanie geloof, fiducie, vertrouwenwyznanie handwerk, beroep, ambachtwyzwalacz haan van een vuurwapenwyzwalacz tocht, toer, reis, tripwyzwania trotseren, tarten, uitdagen, uittartenwyzwanie trotseren, tarten, uitdagen, uittartenwyzwanie trotswyzwolić ontzetten, royeren, ontslaanwyzwolić się od czegoś bevrijdenwyzyskiwać exploiteren, uitbuiten, uitmelkenwyzywająco in weerwil van, niettegenstaandewyżej benoorden, ten noorden vanwyżej bovengenoemdwyżej wymieniony benoorden, ten noorden vanwyżej wymieniony bovengenoemdwyżerać corroderen, aantasten, bijten

wyższy opperste, prevalent, superieurwzajemne zrozumienie medegevoel, deelnemingwzbraniać się afwijzen, het verdommen, afkeurenwzbudzić wakker, wakendwzburzony onbewerkt, bot, onbehouwen, grof, cruwzdłuż langs, naar, blijkens, ingevolgewzdłuż bezijden, naast, behalvewzdłuż in de lengte, daarlangswzdłuż całej drogi in de lengte, daarlangswzdłuż dłuższego boku bezijden, naast, behalvewzdłużny in de lengte, daarlangswzdrygać się ineenkrimpen, ineenkronkelenwzdychać zuchten, kreunenwzgl. duży numer urządzenia aanvoerder, baas, gebieder, chefwzgląd tel, achtingwzgląd eerbiedigen, respecterenwzgląd saké, rijstwijnwzględnie tamelijkwzględny verwant, familielidwzględny numer pozycji verwant, familielidwzgórze aanaardenwziąć accepteren, aannemen, aanvaardenwziąć na swoje barki schouderwziąć pod uwagę beschouwen, overwegen, nagaanwziąć udział deelnemen, meemaken, meedoenwzkazany raadzaamwzmagać uitbouwen, vergroten, uitbreidenwzmagać vermeerderenwzmiance gewag maken van, noemen, vermeldenwzmiance verwijzing, referentiewzmianka gewag maken van, noemen, vermeldenwzmiankować zich herinneren, onthouden, gedenkenwzmocnienie acquest, aanwinst, buit, prooiwzniesienie helling, glooiingwzniesienie tepel, speenwznieść toast branden, braden, roosterenwznoisły nobel, edelwznosić opgaan, opkomen, opstaan, rijzenwznosić oprichten, stichten, inrichtenwznosić się torenwznoszenie (samolotu) klimmen, klauterenwznowić pracę komputera vernieuwen, renoverenwzorcowy modellerenwzornictwo grafika ilustracja sztuka (uwaga: w informatyce zazwyczaj znaczenie nie wchodzi w grę)

kunst

wzornik pisma matryca do powielania szablon

schablone, patroon, sjabloon

wzorzec knippatroon, patroonwzorzec slajdów regel, standaardmaat, normwzorzec zmienny knippatroon, patroonWzór formulewzór knippatroon, patroonwzór trant, stijlwzór kreskowania knippatroon, patroonwzór model modellerenwzór punktowy formeren, vormen, aangaanwzrastać opdrijven, verheffen, ophogenwzrok staren, aanstaren, turenwzrok richtmiddel, zoeker, vizierwzrok gezicht, visioen, droombeeldwzrokowy zichtbaarwzrost ontwikkeling, evolutiewzrost wasdom, ontwikkeling, groeiwzrost opstaan, gaan staanwzrost opklimmendwzrost rose, roze, rooswzrost globalny lichaamsbouw, gestalte, figuurwzruszać de schouders ophalenwzruszać aanslagwzruszać ramionami agiteren, opruien, ophitsen, opstokenwzruszający resideren, gevestigd zijn, huizenwzruszający emotioneel, aangrijpend, roerendwzruszenie gewaarwording, aandoeningwzruszenie ramionami de schouders ophalenwzruszony gejaagd, opgewondenwzruszyć (<one's shoulders> ramionami) de schouders ophalenX indexerenz buffer, bumper, stootkussenz sedert, met ingang van, vanafz met, samen metz biegiem czasu schier, bijkans, haast, bijnaz drogi! tweedehandsz konieczności ongerust, bezorgdz nogami po obu stronach czegoś (jak na koniu)

ongerust, bezorgd

z obawy przed incluis, inclusief, inbegrepenz oburzeniem beperkt, begrensd, eindigz perspektywy czasu wel, immers, zeker, tochz podziwem met overgavez poważaniem sedert, met ingang van, vanafz przerwami daarvoor, eerder, vooraan, indertijdz trudem gromadzić pruttelenz trudem wywalczony ongerust, bezorgdz tyłu aan het einde, achteraanz tyłu kiem mysterieus, geheimzinnig

z wielkim nosem uitzonderenz zegarkiem w ręku extern, buiten-, uitwendig, uiterlijkz zimną krwią sedert, met ingang van, vanafza achterza aan het einde, achteraanza duży in het buitenlandza granicą in het buitenlandza wszelką cenę achterza wszelką cenę evenzeer, mede, eveneens, ookzaabonować geabonneerd zijn opzaakcentować accentueren, beklemtonenzaakceptować accepteren, aanvaardenzaaklimatyzować acclimatiserenzaalarmować alarmeren, aanslaan, alarm slaanzaangażować się uitschrijven, lanceren, ontketenenzaawansowana technologia monolitycznych układów logicznych

aan, nabij, naast, dichtbij, bij

zabandażować zwachtel, verbandzabarwić schakering, nuance, nuanceringzabarwienie tintzabarwienie schakering, nuance, nuanceringzabawa amusement, vermaakzabawa spelzabawa verstoppertjezabawa w chowanego vermaak, amusementzabawiać opvrolijken, amuseren, onderhoudenzabawiać recipiërenzabawiać vermakelijk, amusant, leukzabawiać kriebelen, kietelenzabawka speelbal, stuk speelgoed, speeltuigzabawny aardig, leuk, amusant, vermakelijkzabawny humoristischzabawny gek, belachelijk, lachwekkend, malzabezpieczać behoeden, beschermenzabezpieczenie beschermingzabezpieczenie pand, borgstelling, onderpandzabezpieczenie w architekturze pand, borgstelling, onderpandzabezpieczyć betuigen, verzekerenzabezpieczyć blindzabezpieczyć inmaken, konfijten, inleggenzabezpieczyć fixeren, bevestigen, bepalenzabezpieczyć przechowywać zachować inmaken, konfijten, inleggenzabić ombrengen, doodmaken, dodenzabieg chirurgiczny chirurgie, wondheelkunde, heelkundezabijać ombrengen, doodmaken, dodenzablokować blokkadezablokować jam, moes, marmeladezabłocony troebel, modderig

zabójca moordenaarzabrać się (<sth> do czegoś) aanpakken, aan komen lopenzabrać się do czegoś) aanpakken, aan komen lopenzabraknąć floppen, in het water vallenzabraniać verbiedenzabraniać verbiedenzabronić jam, moes, marmeladezabronić verbiedenzaburzać een aanslag plegen op, aanrandenzaburzenie bezwaar, strubbeling, moeilijkheidzabytki oudheidzachcianka bevlieging, bui, gril, nuk, kuurzachęcać aanvuren, aanwakkeren, aansporenzachęcać ophitsen, agiteren, opstoken, opruienzachęcić aanvuren, aanwakkeren, aansporenzachęcić uitnodigen, vragen, inviteren, nodenzachęcić promoveren, bevorderenzachęta voorbode, voorteken, tekenzachłanny begerig, happig, belust, gretigzachmurzony onduidelijk, bewolktzachmurzyć wolkzachodni zonsondergangzachodni westzachodni west, westenzachodni westenzachodni westers, Westers, westelijkzachować redden, bergen, behoudenzachować jako schatzachować w pamięci bespreken, reserveren, intekenenzachowania de weg wijzen, geleiden, leidenzachowanie houding, gedrag, wandelzachowanie gedrag, houding, wandelzachowanie mediów lagerzachowuj inmaken, konfijten, inleggenzachowywać zich aanstellen, zich voordoenzachowywać zich gedragenzachowywać blijvenzachowywać sie nienaturalnie zich aanstellen, zich voordoenzachowywać sie nienaturalnie zich gedragenzachowywać się (dobrze) blijvenzachowywać się cicho vertogen, betogen, argumenterenzachowywać się źle vertogen, betogen, argumenterenzachód zonsondergangzachód westzachód west, westenzachód westenzachód słońca westzachód słońca west, westen

zachód słońca westenzachrypnięty schor, hees, rauwzachwycać się verrukken, in verrukking brengenzachwycający bewonderenswaardigzachwycony verruktzaciąć się jam, moes, marmeladezaciągnąć (się) do wojska dienst nemenzaciekawić puzzel, raadselzaciekły (bój) radeloos, wanhopigzaciemniać (się) versomberen, donker wordenzacierać uitwissenzacięty halsstarrig, hardnekkig, koppigzacisk haakje, klamp, nietjezacisk oor, kruk, handvat, hengsel, klinkzacisk handdruk, handzacisk de weg wijzen, geleiden, leidenzacisk terminalzacisk źródła haakje, klamp, nietjezacisnąć (usta) beurs, portemonnaie, geldbuidelzacofany achteroverzacofany achterwaarts, achteruit, rugwaartszacofany ouderwets, gedateerd, uit de modezacytować aanhalen, citeren, noemenzacytowanie aanhaling, citaatzaczaić się een hinderlaag leggenzacząć aanbinden, beginnen, aanvangenzaczątek pit, kernzaczekać wachten, afhalen, te wachten staanzaczepka aangrijpen, aantasten, aanvallenzaczynać (się) aanbinden, beginnen, aanvangenzad gat, kont, bibs, achterstezadaj vragenzadania karwei, klus, opgave, taakzadanie oefenen, drillenzadanie vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgavezadanie karwei, klus, opgave, taakzadanie wsadowe oefenen, drillenzadanie wydruku emplooi, karwei, werk, arbeidzadanie zawieszające karwei, klus, opgave, taakzadawać ból wee, zeer, pijnzadawać pytanie vragenzadenuncjować aangeven, aanbrengen, klikkenzadławić się wurgen, choken, worgenzadośćuczynienie verontschuldigingzadowalający bevredigendzadowolenia tevredenheidzadowolenia blijdschapzadowolenie tevredenheid

zadowolić bevredigen, paaien, tegemoetkomen aanzadowolony verheugd, verblijd, blijzadowolony voldaan, tevreden, vergenoegdzadrapania krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenzadraśnięcie krauwen, scharrelen, klauwen, krabbenzadrżećs kołczan beven, bibberen, rillen, huiverenzadziwiać verwonderen, bevreemden, verbazenzadziwiać verbazingwekkend, bevreemdendzadziwiający bevreemdend, verbazingwekkendzadziwiający verbazingwekkend, bevreemdendzafakturować factureren, declarerenzagadce puzzel, raadselzagadka puzzel, raadselzagadka puzzel, raadselzagadkowy mysterieus, geheimzinnigzagadnienie uitgeven, emitterenzagadnienie vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgavezagajnik struikgewas, bosjeszagęszczać compact, dichtzagęszczać comprimerenzagęścić verdikken, aandikkenzagięcie ellendeling, ploert, schavuit, boefzaginać omvouwen, vouwen, plooienzagłada ruïneren, te gronde richtenzagłuszać (radio) jam, moes, marmeladezagniecenia rimpelen, fronsenzagniewany kwaad, toornig, nijdig, booszagnieździć nestelen, een nest makenzagorzały konserwatysta keihardZagotować, wrzenie op het kookpunt zijn, borrelen, kokenzagraniczny uitheems, buitenlandszagrażać in gevaar brengenzagrażać bedreigen, dreigenzagrażać dreigen, bedreigenzagroda paardestal, stalzagroda hokzagrodzić bemachtigen, grijpen, aangrijpenzagrozić dreigen, bedreigenzagrożenie bedreiging, dreigement, dreigingzagwarantować borg staan voor, garanderenzagwozdka vraagstuk, vraagpunt, probleem, opgavezagwozdka kwestie, vraag, navraagzahaczyć haakje, slot, spang, agraafzainicjować de stoot geven totzainteresowania belang inboezemen, interesserenzainteresowanie belang inboezemen, interesserenzainteresowany geïnteresseerd, belangstellendZair Congo, Kongo

zaiteresowanie belang inboezemen, interesserenzajazd logement, herbergzając haaszająkiwał się stamelen, hakkelen, stotterenzajęcie actie, gedoe, optreden, handelingzajęcie aangelegenheid, zaak, affaire, dingzajęcie beroep, broodwinning, bedrijfzajęcie handelen, handel drijvenzajęć) dienstregeling, roosterzajęty druk, bezetzajęty verloofd, geëngageerdzajmować bezetten, beslaan, bekledenzajmować liggenzajmować (stanowisko) invullen, dempen, spekken, vullenzajmować się rondgeven, ronddelen, uitdelenzajmować stanowisko bezetten, beslaan, bekledenzajmowanie handwerk, beroep, ambachtzajmujący dużo miejsca uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendzakańczać toe, dicht, geslotenzakaz hamować verhinderen, verhoeden, belettenzakazić infecteren, besmetten, aanstekenzakazywać verbiedenzakazywać afschrikwekkendzakazywać verbiedenzakaźny aanstekelijk, verpestend, besmettelijkzakażenie infectie, besmettingzakąska twaalfuurtje, lunchzakład weddenzakład weddenzakład (założenie się) weddenzakładać weddenzakładać klamrę zaciskającą insluiten, implicerenzakładać się aanleggen, fitten, installerenzakładnik gijzelaar, garantzakłopotać in verlegenheid brengenzakłócenia ophef, leven, rumoer, lawaai, herriezakłócenia (sygnału) storingzakłócenie storingzakłócenie programu radiowego storingzakłócenie spokoju publicznrgo storingzakneblować moppen tappenzakodować codificerenzakomunikować berichten, meedelen, mededelenzakon aanvoeren, commanderen, bevelenzakonnica kloosterzuster, nonzakonnik monnikzakontraktować verbintenis, contractzakończenie uitgang, uiteinde

zakończenie przymiotników określających liczbę lub rodzaj nóg

gevolgtrekking, conclusie

zakończenie sygnału przerwania transmisji

uitgang, uiteinde

zakończenie wskazówka terminalzakończony beëindigd, afgelopen, afgewerkt, klaarzakończyć afhandelen, afwikkelen, afdoenzakończyć afmaken, beëindigen, afsluitenzakopać kuilen, begravenzakorkować prop, stekker, plug, stop, stopmiddelzakorzeniać się ankerzakotwiczyć ankerzakres ultrakrótkofalowy kloot, omgeving, bol, sfeer, gebiedzakres współrzędnych osi graad, stand, status, rangzakręt ombuigen, buigen, doorbuigenzakup koop, inkoop, aankoopzakurzony stoffigzakwas gistzakwaterować afstemmen, aanpassen, adapterenzakwaterować (wojsk.) buurt, wijk, stadswijkzakwaterowanie aanpassingzakwestionować procederenzalać bedelven, overstelpen, verpletterenzalecać adviseren, bekendmaken, aankondigenzalecać aanbevelen, aanprijzen, recommanderenzalecać się scharrelen, het hof maken, vrijenzalecany aanbevolenzalecenie recommandatie, aanbevelingzalecie prooi, buit, acquisitie, aanwinstzaledwie kwalijk, nauwelijks, amperzaledwie amper, nauwelijks, kwalijkzaległy onbetaald, achterstalligzaległy onbetaald, achterstalligzaległy wysunięty naprzód znakomity onbetaald, achterstalligzalet bedrijvende vorm, actief, bezitzaleta pré, voordeelzaleta waard zijn, toekomen, verdienenzalewać zondvloedzależeć afhankelijk zijn, afhangenzależeć scharnierzależeć od afhankelijk zijn, afhangenzależeć od czego afhankelijk zijn, afhangenzależnośc familiebetrekking, verwantschapzależność afhankelijkheidzależny afhankelijk, onderhorigzaliczać classificeren, indelenzaliczać aantal, getal, talzaładować laden

załadować ponownie afzenden, verzenden, expediërenzałamanie instorten, ineenstorten, uiteenvallenzałamuj afpersen, afdwingen, knevelenzałatwiać arrangeren, aanrichten, ordenenzałatwić (sprawę) afhandelen, afdoenzałączać omsluitenzałącznik aanhechtingzałącznik kraal, omheind terreinzałączyć (w przesyłce itp) omsluitenzałoga bemanningzałożenia vestiging, etablissement, instellingzałożenie Maria-Hemelvaartzałożenie vestiging, etablissement, instellingzałożenie (firmy) achtergrondzałożyć przynętę aas, lokaaszałożyć się inrichten, oprichten, stichtenzamachnięcie aanhalen, strelen, liefkozen, aaienzamaskować blindzamawiać aanvoeren, commanderen, bevelenzamazać vervagenzamazanie smeren, sauzen, doorsmeren, besmerenzamek slot, plecht, kasteel, burchtzamek slotzamek (u drzwi) slotzamek błyskawiczny treksluiting, rits, ritssluitingzamiana veranderen, anders makenzamiar bedoeling, doel, plan, strekkingzamiast in plaats daarvanzamiast tego in plaats daarvanzamiatać oprijlaan, opritzamieniać ruilen, inruilen, wisselenzamienić centralezamienić in de plaats stellen van, inboetenzamienić inruilen, ruilen, wisselenzamierzać anticiperen, prejudiciërenzamierzać mikken, mikken op, beogen, bedoelenzamierzać gemiddeldzamierzać doelwit, honk, doel, doelstelling, witzamierzony bedoeld, opzettelijk, moedwilligzamieszać aangrijpen, ontroeren, bewegenzamieszania beroering, agitatie, bewegingzamieszanie herrie, leven, rumoer, ophef, lawaaizamieszanie verwardheid, verwarringzamieszki herrie, rel, roerigheid, getierzamiłowanie smakenzamknąć slotzamknąć na klucz kooizamknięcia sluiten, dichtmaken, dichtdoen

zamknięty sluiten, dichtmaken, dichtdoenzamknięty begrensd, eindig, beperktzamoczyć indompelen, indopen, soppenzamontować (dysk w systemie) monteren, zettenzamordować ombrengen, doodmaken, dodenzamortyzować afbetalen, afschrijven, aflossenzamożny gefortuneerd, rijk, vermogendzamówić aanvoeren, commanderen, bevelenzamówienie aanvoeren, commanderen, bevelenzamrażać koelenzamrażarka vriezer, vriesvakzamrozić vriezenzamrożenie vriezenzamrożony bevrorenzamykać sluiten, dichtmaken, dichtdoenzamykać na zasuwę grendelen, afgrendelenzamysł werkje, schets, tekeningzamyślony nadenkendzamyślony nadenkendzanalizować onderzoeken, nakijken, examinerenzaniechać prijsgeven, afleggen, opgevenzaniechać een miskraam krijgen, mislukkenzaniechać afdankenzaniechać uittreden, aftreden, bedankenzaniechanie enia concessie, cessie, afstand, toegevingzaniedbać terugvallenzaniedbać veronachtzamenzaniedbać achterwege laten, weglatenzaniedbanie veronachtzamenzaniedbanie nonchalance, nalatigheidzaniedbywać veronachtzamenzaniedbywał bouwvallig, gammel, aftandszaniedbywanie nonchalance, nalatigheidzaniepokoić storing veroorzakenzaniepokojenia storing veroorzakenzaniepokojony lafhartig, laf, bangzanikać vervagenzanikać kleiner worden, afnemen, dalenzanikać płowieć dalen, kleiner worden, afnemenzanim voorzanurzenie indompelen, indopen, soppenzanurzyć onderdompelen, indompelenzanurzyć (się) duikenzanurzyć coś w onderdompelen, indompelenzaokrąglać rondezaopatruj toerusten, uitrusten, uitvoerenzaopatrywać aanvoer, bezorgingzaopatrzenie aflevering, levering, inlevering

zaopatrzenie w żywność aanvoer, bezorgingzaorać omploegen, ploegen, beploegenzaostrzyć aanzetten, scherpen, slijpenzaoszczędzić redden, bergen, behoudenzapach geur, aromazapach reuk, luchtje, lucht, geurzapach lucht, reuk, luchtje, geurzapach parfumerenzapach reuk, geur, luchtje, luchtzapach stinken, vies ruikenzapadce haan van een vuurwapenzapadnia achterdeurzapakować do worków ontzetten, ontslaan, royerenzapalanie ontsteking, ontbrandingzapalenia ontstekingzapalenie ontsteking, ontbrandingzapalenie ontstekingzapalenie keelontstekingzapalenie opon mózgowych longontstekingzapalenie płuc blindedarmontstekingzapalić aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapalić aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapalić (się) aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapalić papierosa aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapalić się aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapalniczce aansteker, vuurmakerzapalniczka aansteker, vuurmakerzapał enthousiasme, geestdriftzapał ambitie, vuur, ijverzapałka luciferzapamiętać uit het hoofd leren, van buiten lerenzapamiętywać uit het hoofd leren, van buiten lerenzaparcie verstopping, constipatie, obstipatiezapas inventaris, boedelzapas bespreken, reserveren, intekenenzapas winkelzapasowy een backup maken, een backup maken vanzapasowy tweedezapasowy ontzien, sparenzapasowy wkład ontzien, sparenzapaść instorten, ineenstorten, uiteenvallenzapatrywania standpunt, gezichtspuntzapewne waarschijnlijkzapewniać beweren, verzekerenzapewniać betuigen, verzekerenzapewniać bevestigen, aannemenzapewniać provianderen, spekken, bevoorradenzapewniać (<sth> o czymś) betuigen, verzekeren

zapewnić beweren, verzekerenzapewnić betuigen, verzekerenzapewnić fixeren, bevestigen, bepalenzapinać dichtknopenzapinać (się) gespen, vastgespen, dichtgespenZapinka vasthakenzapis discus, plaat, grammofoonplaat, schijfzapis piątkowy gebieder, chef, aanvoerder, baaszapisać redden, bergen, behoudenzapisać (dane) pisać neerschrijven, schrijven, uitschrijvenzapisać w testamencie nalatenzapisanie discus, plaat, grammofoonplaat, schijfzapisywać boekzapisywać jotazaplanować arrangeren, aanrichten, ordenenzaplecza een backup maken, een backup maken vanzapłacić okup loskopen, vrijkopen, afkopenzapłata afbetalingzapłon ontsteking, ontbrandingzapłon (silnika) ontsteking, ontbrandingzapłon silnika ontsteking, ontbrandingzapłonąć aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapłonąć aansteken, doen ontbranden, aanmakenzapobiegać beletten, verhinderen, verhoedenzapoczątkować de stoot geven totzapoczątkować het gevolg zijn van, afstammenzapominać afleren, vergeten, verlerenzapominalski vergeetachtigzapotrzebowania vorderen, rekwireren, opvorderenzapotrzebowanie żądanie vorderen, rekwireren, opvorderenzapowiadać beduiden, voorspellen, voorzeggenzapowiedzieć aandienen, aankondigen, adverterenzapowiedzieć uitloven, bieden, aanbiedenzapowiedź afschaduwingzapowiedź aandienen, aankondigen, adverterenzapowiedź aankondiging, verkondigingzapraszać uitnodigen, vragen, inviteren, nodenzaprosić vragenzaprosić uitnodigen, vragen, inviteren, nodenzaproszenia uitnodiging, invitatiezaproszenie uitnodiging, invitatiezaprotestować mikpunt, onderwerp, object, dingzaprowadzony porządek routine, sleurzaprzeczyć in tegenspraak zijn met, tegensprekenzaprzeczyć ontkennenzaprzęgać spanzapuszczone mieszkanie itp stortplaatszapychać (się) stoppen, dichten, dichtmaken

zapytać vragenzapytanie z podpowiedzią enquêtezapytywać een verhoor afnemen, ondervragenzarabiać verdienen, winnen, behalenzaradzić beter maken, genezen, helenzaraza infectie, besmettingzaraza pestzarazą pestzarazek microbezarazić infecteren, besmetten, aanstekenzaraźliwy aanstekelijk, besmettelijk, verpestendzarażenie infectie, besmettingzardzewiały roestigzareagować na coś w jakiś sposób reagerenzareagować <to sth> na coś <with sth> w jakiś sposób

reageren

zarejestrować aangevenzaręczony verloofd, geëngageerdzarobek gage, salaris, bezoldiging, loonzarobić verdienen, winnen, behalenzarobkach gage, loon, bezoldiging, salariszarodek microbezarozumiały nietig, ijdel, onbelangrijkZarys beperken, begrenzen, beknottenzarys omlijning, omtrekzarząd miasta administratiekantoor, bestuurzarządca beheerder, administrateurzarządca bestuurder, beheerder, administrateurzarządca plików intendant, opzichter, meierzarządzać besturen, administreren, beherenzarządzać administreren, beheren, besturenzarządzać bestemmen, uittrekkenzarządzać na poziomie wysokiego uszczegółowienia

administreren, beheren, besturen

zarządzanie administratiekantoor, bestuurzarządzanie administratiekantoorzarządzanie automatyczne administratiekantoor, bestuurzarządzanie zautomatyzowane administratiekantoor, bestuurzarządzenie aanvoeren, commanderen, bevelenzarządzić benoemen, aanstellenzarzut aanrekenen, toeschrijven, toedichtenZasada gronden, baserenzasada spokoju principe, beginsel, grondbeginselzasada superpozycji heerschappij, bewind, bestuurzasadą principe, beginsel, grondbeginselzasadniczy fundamenteelzasadniczy primairzasadniczy ingrijpend, grondig, radicaal

zasadowy basis-zasady bekeuring, proces-verbaal, notulenzasady postępowania strategie, krijgskundezasadzka een hinderlaag leggenzasilacz samochodowy/lotniczy bewerkerzasilać eten, bikken, gebruiken, vretenzasilać aanvoer, bezorgingzasilanie aanvoer, bezorgingzasilanie moc zdolność władza heerschappij, macht, mogendheidzasilanie zaopatrzenie aanvoer, bezorgingzasiłek ondersteuning, stipendium, subsidiezaskakiwał inhalenzaskakiwał geschrokkenzaskakując ontstellendzaskarżać een proces aanspannen tegenzaskoczenia betrappen, verrassen, snappenzaskoczenie betrappen, verrassen, snappenzaskoczyć betrappen, verrassen, snappenzasłona overgordijn, gordijn, scherm, doekzasłona dymna mantel, jaszasłonić jas, mantelzasłudze waard zijn, toekomen, verdienenzasługa creditzijde, tegoed, krediet, creditzasługa waard zijn, toekomen, verdienenzasługiwać waard zijn, toekomen, verdienenzasługiwać eerzaam, waardig, waarzasługiwać verdienen, winnen, behalenzasługiwać waard zijn, toekomen, verdienenzasłużyć (się) waard zijn, toekomen, verdienenzasłużyć się waard zijn, toekomen, verdienenzasnąć slapen, maffenzasobnik bunker, kazematzasobnik kart dienblad, presenteerbladzasobnik kart (dziurkowanych) blad, krantzasób opslaanzasób środek trwały prooi, buit, acquisitie, aanwinstzaspokoić stil, bedaard, rustig, kalmzastanawiać się zich verbazen, zich verwonderenzastanawianie się afspiegeling, weerglanszastanowienie nakomertjezastaw cijfer, nummerzastaw pionzastaw pand, onderpand, borgstellingzastawce schuif, klepzastawić pułapkę/sidła slag, valstrik, valzastawka schuif, klepzastąpić inboeten, in de plaats stellen vanzastąpić kogoś inboeten, in de plaats stellen van

zastąpienie vervanging, aflossingzastępca assistent, adjunct, helperzastępca stewardzastępca subsidiair, plaatsvervangendzastępca in de plaats stellen van, inboetenzastępczy afwisselendzastępować nowszą wersją vernietigen, verwoesten, vernielenzastępował inboeten, in de plaats stellen vanzastępowanie vervanging, aflossingzastępstwa vervanging, aflossingzastępstwa aflossing, vervangingzastępujący afwisselendzastosować afstemmen, aanpassen, adapterenzastosować aanwenden, doorvoerenzastosowanie aanwending, toepassingzastraszyć koezastraszyć doen schrikken, schrik aanjagenzastrzec sobie prawo autorskie copyright, kopijrechtzastrzegać bespreken, reserveren, intekenenzastrzerzenie bevoegdheid, kwalificatiezastrzeżenie bevoegdheid, kwalificatiezastrzeżenie kwestie, vraag, navraagzastrzyk spuitje, inspuiting, injectiezasymilować in zich opnemen, assimilerenzasypać stoppen, dichten, dichtmakenzasypuj belegerenzasypuj doortrekken, verzadigenzaszczepić inenten, oculeren, entenzaszczepić (przeciw chorobie) inenten, oculeren, entenzaszczycie vereren, huldigen, erenzaszczycie preferentie, privilege, praezaszczyt creditzijde, tegoed, krediet, creditzaszczyt huldigen, vereren, erenzaś maar, dochzaświadczać getuigen, certificerenzaświadczać legalizować getuigen, certificerenzaświadczyć getuigen, certificerenzaświadczyć betuigen, verzekerenzataić verbergen, ontveinzen, verhelenzatapiać verdrinken, verloren gaan, vergaanzatarg conflictzatem ook weer, dus, ergo, tochzatkać stoppen, dichten, dichtmakenzatkać się bedelven, overstelpen, verpletterenzatłoczenia congestie, bloedaandrang, aandrangzatłuszczony dik, vettig, vetzatoka baai, inham, kreekzatoka golfspel, golf, inham, bocht, boezem

zatonąć zinken, aan de grond rakenzatopić zondvloedzator jam, moes, marmeladezatruć vergiftigen, vergallen, vergevenzatrudniać aannemen, huren, aanwervenzatrudniać aanwending, toepassingzatrudniać (pracownika) wykorzystywać aannemen, huren, aanwervenzatrudnienia toepassing, aanwendingzatrudnienie toepassing, aanwendingzatrzymać aanhouding, arrestatiezatrzymać reserveren, ophouden, detinerenzatrzymać afslaan, halthouden, blijven staanzatrzymać logerenzatrzymać (się) boxzatrzymać (się) logerenzatrzymać się logerenzatrzymanie afslaan, halthouden, blijven staanzatrzymanie pracy procesora logerenzatrzymanie ze względu na adres boxzatrzymuj reserveren, detineren, ophoudenzatwardzenie verstopping, constipatie, obstipatiezatwierdzać beweren, verzekerenzatwierdzać bevestigen, aannemenzatwierdzenie bijval, acclamatie, toejuichingzatwierdzenie ja zeggen, beamen, bevestigenzatwierdzenie vormsel, aannemingzatwierdzić beamen, billijken, goedkeurenzatyczka ontstekingsbuis, bougiezatykać stoppen, dichten, dichtmakenzatykać ontstekingsbuis, bougiezaufania fiducie, vertrouwen, geloofzaufanie fiducie, vertrouwen, geloofzaufanie creditzijde, tegoed, krediet, creditzaufanie vertrouwen, fiducie hebben inzaufany vertrouwd, betrouwbaarzaufany człowiek zelfbewust, zelfverzekerdzaułek steegzauważyć plaatsbewijs, biljet, kaartjezauważyć affiche, aanplakbiljet, plakkaatzauważyć uwaga berisping, aanmerking, standje, blaamzawarcie (umowy) uitgang, uiteindezawartość inhoudzawartość łyżeczki do herbaty inhoudzawiadamiać adviseren, bekendmaken, aankondigenzawiadamiać adviseren, aankondigen, bekendmakenzawiadamiać aanplakkenzawiadomić aandienen, aankondigen, adverterenzawiadomienia verkondiging, aankondiging

zawiadomienie aankondiging, verkondigingzawiadomienie affiche, aanplakbiljet, plakkaatzawiadowca stacji stationschefzawias scharnierzawierać afhandelen, afwikkelen, afdoenzawierać bevatten, inhouden, behelzenzawierać smedenzawierać bevatten, inhouden, behelzenzawierać (umowę) omvatten, beslaanzawierający wszystkie funkcje inclusiefzawiesić afslaan, halthouden, blijven staanzawiesić się hangenzawieszać hangenzawieszenie monteren, zettenzawieść in de steek laten, laten merkenzawilca anemoonzawilec anemoonzawiły mysterieus, geheimzinnigzawiły compliceren, ingewikkeld makenzawiły gecompliceerd, ingewikkeldzawiniątko bundel, wis, boszawisć jaloezie, naijverzawistny ijverzuchtig, jaloers, afgunstigzawistny jaloers, afgunstig, ijverzuchtigzawiść benijden, jaloers zijn op, misgunnenzawładnąć bemachtigen, grijpen, aangrijpenzawodowiec professioneel, beroeps-zawodowiec (w sporcie) professioneel, beroeps-zawodowy professioneel, beroeps-zawody wedijverzawód smart, leed, verdrietzawód handwerk, beroep, ambachtzawód pisarza handwerk, beroep, ambachtzawód pisarza beroep, broodwinning, bedrijfzawór schuif, klepzawrotny duizeligzawrót głowy duizeling, duizeligheidzawstydzać foeizawstydzenie penarie, benardheid, knelpunt, hinderzawstydzić foeizawstydzić się beschamen, beschaamd makenzawstydzony beschaamdzawsze altijd, immer, steedszawsze permanent, aldoor, bij voortduringzawsze eenmaal, eens, wel eens, ooitzawsze dostępny altijd, immer, steedszawzięty koppig, halsstarrig, hardnekkigzawzięty volhardend

zazdrosny jaloers, afgunstig, ijverzuchtigzazdrosny geelzazdrosny (<of sb> o kogoś) ijverzuchtig, jaloers, afgunstigzazdrościć benijden, jaloers zijn op, misgunnenzazdrość benijden, jaloers zijn op, misgunnenzazdrość jaloezie, naijverzazębienie maas, breisteek, steek, strikzaznaczyć merken, tekenenzaznajomiony z czym (człowiek) welbewust, bewustzazwyczaj gewoonlijkzazwyczaj gewoonlijkzażalenie beschuldiging, aanklachtzażarty doldriftig, verwoed, woedend, dolzażądać nodig hebben, moeten, behoeven, hoevenzażenować in verlegenheid brengenzażyły intiem, gezellig, innig, knusząb tandząbek (czosnku) roze, rozig, rose, rooskleurigzbadać onderzoeken, nakijken, examinerenzbawca Verlosserzbawiać vrijkopen, loskopen, afkopenzbędny onnodigzbędny overtollig, overbodigzbiec weglopen, wegrennen, drossenzbieg uitgewekene, vluchtelingzbiegać się elkaar dekken, congruent zijnzbiegać się samenkomen, samenlopen, convergerenzbiegać się nadawać zbieżność elkaar dekken, congruent zijnzbiegowisko bijeenkomst, meeting, samenkomstzbierać collecteren, innen, inzamelenzbierać deduceren, afleiden, abstraherenzbierać oklaski deduceren, afleiden, abstraherenzbierać się vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzbierać się samenkomen, vergaderen, bijeenkomenzbierać sumować scherenzbierać wierzchnią warstwę oogstzbieranie danych o wydajności acquisitiezbieraniną hutspotzbieżny analoog, overeenkomend, gelijksoortigzbiorowy collectief, gemeenschappelijkzbiory oogstzbiór hoop, groep, schare, kudde, driftzbiór bestand, dossierzbiór inrichting, apparaat, hulpmiddelenzbiór danych gotowy inrichting, apparaat, hulpmiddelenzbiór docelowy woud, boszbiór drzew (w teorii grafów) ordner, mapzbiór zmian po wykonaniu operacji inrichting, apparaat, hulpmiddelen

zbiór znaków kodowanych alfabetycznie repertoirezbiór znaków kodowanych alfanumerycznie

bundel, wis, bos

zbiór znaków kodowanych alfanumerycznie

gevolg

zbiórka samenscholingzbitka rejon wis, bundel, boszbity uitgebreid, omvangrijk, veelomvattendzbliżać się benaderenzbliżać się aanvliegenzbliżony benaderenzbliżyć benaderenzbliżyć się aanvliegenzbocze helling, glooiingzbocze (impulsu) krawędź (grafu) wal, kant, kust, boord, oeverzbombardować bombarderenzboże eksteroog, eelt, likdoornzboże zaadkorrel, pit, korrelzbój straatschuimer, apachezbroja bepantsering, kuras, harnas, pantserzbroja kuras, bepantsering, harnas, pantserzbrylić się koek, cakezbudzić any wakker, wakendzbudzony wekken, wakker maken, opwekkenzbyt evenzeer, mede, eveneens, ookzbyt towarów verkoop, vervreemdingzbyt wysoka ocena overschatten, overwaarderenzbyteczny onnodigzdać inhalenzdalny verwijderd, ververwijderd, verzdanie voorwaarde, clausule, bepalingzdanie gedachte, mening, opinie, dunk, visiezdanie frase, zin, volzinzdanie (twierdzące) declaratie, aangifte, uitspraakzdarzenie belangrijke gebeurtenis, evenementzdarzenie zaszłość belangrijke gebeurtenis, evenementzdarzyć się toegaan, voortgang hebben, gebeurenzdarzyć się gebeuren, aan de hand zijnzdecydować besluiten, beslissen, uitmakenzdecydowanie definitief, voorgoedzdegenerować się degenereren, ontaarden, verbasterenzdegenerowany degenereren, ontaarden, verbasterenzdejmował afstandelijkzdemontować afstijgenzdenerwowany zenuwachtig, zenuw-, nerveuszdeprawować boemelen, brassen, aan de rol zijnzderzać się aanrijden, voorrijdenzderzać się slaan, klappen, kloppen, opvallen

zderzak bumper, stootkussen, bufferzderzenia botsing, aanvaring, aanrijdingzderzenie botsing, aanvaring, aanrijdingzderzyć się aanrijden, voorrijdenzdjąć reinigen, schoonmaken, louterenzdjąć z haka afhaken, loshakenzdjęcia fotograferen, kiekenzdjęcia (w filmie) fotografiezdjęcie beeld, prent, afbeelding, plaatzdjęcie (fot.) luikzdjęcie migawkowe fotograferen, kiekenzdławić onderdrukken, smoren, neerslaanzdobić versierenzdobienie sieraad, decoratie, tooiselzdobycia beetnemen, pakken, beetkrijgenzdobycz raafzdobyć buit maken, verkrijgen, behalenzdobyć wewnętrzną świadomość buit maken, verkrijgen, behalenzdobyć wewnętrzną świadomość verkrijgen, buit makenzdobywać buit maken, verkrijgen, behalenzdobywać uitreiken, verschaffen, verstrekkenzdolności przetwarzania aanpassingsvermogenzdolność bekwaamheid, kundigheidzdolność aanpassingsvermogenzdolność geschiktheidzdolność adresowania aanpassingsvermogenzdolność już wydrukowanej warstwy farby drukarskiej do przyjęcia następnej warstwy nadruku pułapkowanie

bekwaamheid, kundigheid

zdolność przystosowania się bekwaamheid, kundigheidzdolność przystosowawcza faculteitzdolny capabel, kundig, bekwaamzdolny bedreven, behendig, handig, bekwaamzdolny do narzucenia bekwaam, capabel, kundigzdołać administreren, beheren, besturenzdrada verraadzdrada verraadzdradą verraadzdradzać in de steek laten, laten merkenzdradzić tajemnicę/oddać coś in de steek laten, laten merkenzdrętwiały verdoofdzdrętwiały afgemeten, plechtig, ceremonieelzdrobniały luttel, karig, min, klein, geringzdrobnienia luttel, karig, min, klein, geringzdrobnienie luttel, karig, min, klein, geringzdrowie gezondheidzdrowy gezond, fit, validezdrowy na umyśle gezond van lijf en leden

zdrój badplaatszdrzemnąć się druilen, sluimeren, duttenzdrzemnąć się sluimeren, druilen, duttenzduciś vernietigen, verwoesten, vernielenzdumieć verwonderen, bevreemden, verbazenzdumieć bevreemdend, verbazingwekkendzdumiewać verwonderen, bevreemden, verbazenzdumiewający bevreemdend, verbazingwekkendzdumiewający eminent, uitstekend, aanzienlijkzdusić się onderdrukken, smoren, neerslaanzdychać doodgaan, overlijden, stervenzdyszany ademloos, amechtig, buiten ademzebra zebra, Kaapse ezelzebrać aggregatie, aggregaatzebrać vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzebrania bijeenkomst, meeting, samenkomstzebranie samenscholingzebranie bijeenkomst, meeting, samenkomstzebranie vergadering, zittingzechcieć wens, lust, verlangen, begeerte, zinzefir zefierzegar uurwerk, klokzegara wijzerplaatzegarek horloge, polshorlogezegarmistrz horlogemaker, klokkenmakerzejście na ląd (ze statku) daling, landingZelandia Zeelandzelówka enkel, bloot, louterzelżeć bedaren, bekoelen, luwenzemdleć zwakzemdleć bezwijmen, bewusteloos rakenzemdlenia bezwijmen, bewusteloos rakenzemsta wraakzemsta wraakzemścić się na kimś wraakzenit hoogtepunt, zenitzepsuty defect, stuk, kapotzepsuty rot, bedorven, verrotzepsuty verspildzepsuty fabrycznie rot, bedorven, verrotzera nul, nihilzera nulzerkać scheelzien, scheelkijken, loensenzero nul, nihilzero nihil, nulzero nulzero nastawiaine nulzero nieznaczące nihil, nul

zero nieznaczące nulzero początkowe nihil, nulzerować hel, licht, klaarzerowy nulzerowy (przewód elektr.) neutraal, afzijdig, onpartijdigzerwać een miskraam krijgen, mislukkenzerwanie een miskraam krijgen, mislukkenzesłać (nieszczęście) beproeven, bedroeven, verdriet doenzespół bende, troep, scharezespół groepering, groepZespół budynków complex, samengesteldzespół odczytującodziurkujący gevolgzespół projektowy bende, troep, scharezespół serwerów aggregatie, aggregaatzestaw znaków kodowanych alfabetycznie

repertoire

zestaw znaków kodowanych alfanumerycznie

bundel, wis, bos

zestaw znaków kodowanych alfanumerycznie

bijeenkomst, meeting, samenkomst

zestaw znaków kodowanych alfanumerycznie

gevolg

zestawiać w bloki blokkeren, vastzettenzeszlifować schaven, afschavenzesztywnienie stijfheidzeszyt oefenen, drillenzeszyt katern, schrift, afleveringzeszyt (szkolny) katern, schrift, afleveringześlizgnąć się slippen, uitglijdenzetrzeć vandoor, heen, verwijderd, overzetrzeć uitwissenzewnątrz buitenzewnętrzna strona buitenzewnętrzna strona oppervlakte, oppervlakzewnętrzny extern, buiten-, uitwendig, uiterlijkzewnętrzny daarbuiten, buiten, uiterlijkzewnętrzny buiten-, extern, uitwendig, uiterlijkzewnętrzny buitenzewnętrzny naar buiten, eruit, buitenwaartszewnętrzny leden, aanhangzez scheelzien, scheelkijken, loensenzeznaj certificeren, getuigenzeznania hergeven, reproduceren, teruggevenzeznanie getuigezezowaty scheelzien, scheelkijken, loensenzezwalać laten, laten begaan, laten schietenzezwalać toelaten, gedogen, toestaanzezwolenie toestemming, goedvinden, fiatzezwolenie toelaten, gedogen, toestaan

zezwolenie na zapis wij, ons, wezezwolenie zapisu wij, ons, wezezwolenie zdalne toestemming, goedvinden, fiatzezwolić loslaten, uitlaten, tappen, lossenzezwolić na opublikowanie toelaten, gedogen, toestaanzębach gebitzęby gebitzgadywać raden, gissen, doorzienzgadzać się accoord, overeenstemmingzgadzać się het eens zijn, overeenstemmenzgadzać się passen, in overeenstemming zijnzgadzać się (<to sth> na coś) het eens zijn, overeenstemmenzgaga maagbrand, maagzuur, zuurzgiełk ophef, leven, rumoer, lawaai, herriezgięcia verfomfaaien, kreukelen, frommelenzgięcia ellendeling, ploert, schavuit, boefzginać ombuigen, buigen, doorbuigenzginać gebogen, kromzginać omvouwen, vouwen, plooienzgłaszać się na ochotnika vrijwilliger, volontairzgłaszajacy się verzoeker, aanvragerzgłębiać onderzoeken, exploreren, nagaanzgłosce lettergreep, syllabezgłoska lettergreep, syllabezgłoszenie aanwending, toepassingzgnieść aandrang, toeloop, runzgniły rot, bedorven, verrotzgoda aanvaarding, aanneming, onthaalzgoda accoord, overeenstemmingzgoda overeenstemming, samenklankzgoda ja zeggen, beamen, bevestigenzgoda concertzgoda het eens zijn, toegeven, goedvindenzgoda toestemming, goedvinden, fiatzgoda beschermingzgodnie z kierunkiem ruchu wskazówek zegara

met de klok mee, rechtsom

zgodnie z obrotem wskazówek zegara met de klok mee, rechtsomzgodny aangenaam, behaaglijk, genoeglijkzgodny congruentzgodny adequaat, passend, overeenstemmendzgodny congruentzgodny consequentzgodny ze standardami branżowymi consonant, medeklinkerzgodzić się lid wordenzgodzić się het eens zijn, overeenstemmenzgorzkniały bitterzgrabny beminnelijk

zgromadzenia meeting, samenkomst, bijeenkomstzgromadzenie meeting, samenkomst, bijeenkomstzgromadzenie samenscholingzgromadzić vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzgryz happen, knauwen, bijten, beitsenzgryźliwość bitsheidzgryźliwy snibbig, bitszgryźliwy bars, nors, honds, nurks, onaardigzgrzeszyć zondigenzgrzewarka lasserzgrzytać piepen, knarsenzgrzytania raspenzguba nadeel, deficit, schade, stropziarnistość zaadkorrel, pit, korrelziarnko (grochu tuinboon, boon, veldboonziarnko (klasa JavaBeans) tuinboon, boon, veldboonziarno zaadkorrel, pit, korrelziarno zaadzidentyfikować identificeren, vereenzelvigenzieleń groenzielony groenziemia aanaardenZiemia (jako planeta) achtergrond, grond, bodem, ondergrondziemianin chaperonnerenziemniak pieper, aardappelziemski aards, aardenziemski aardsziewać wijd openstaan, gapenziewać wijd openstaan, gapenziewanie wijd openstaan, gapenziewnięcie wijd openstaan, gapenzima winterzimą winterzimnica oerwoud, jungle, rimboezimno koudzimny koudzimny koudzimorodek ijsvogelzjawa blinde, geest, blinde bij kaarspelzjawa gezicht, visioen, droombeeldzjawiać się opdraven, opdagenzjawianie się verschijning, verschijnenzjawienie się verschijning, verschijnenzjawiska verschijnsel, fenomeenzjawisko gezicht, visioen, droombeeldzjazd congreszjednoczenia uniezjednoczenie unie

zjednoczony verenigdzjedzony przez mole mottigzjełczały ransig, rans, ranzig, garstigzlecenia opdracht, boodschap, commissiezlecenie aanvoeren, commanderen, bevelenzlecenie vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenzlecenie zakupu opdracht, boodschap, commissiezlecić benoemen, aanstellenzlecić delegat delegeren, afvaardigenzlekceważenie nonchalance, nalatigheidzlepiać (się) koek, cakezlew zinken, aan de grond rakenzleżały muf, adellijk, benauwd, goor, gortigzlęknąć się kwartelzliczanie in aanmerking komen, meetellenzlikwidować afwikkelen, liquideren, opheffenzlokalizować situeren, leggen, plaatsenzlość gramschap, boosheid, toornzlość zenie gramschap, boosheid, toornzlot bijeenkomst, meeting, samenkomstzłamać afbrekenzłamać (zabezpieczenie houwen, kappen, hakkenzłamać zabezpieczenie houwen, kappen, hakkenzłamania breuk, gotisch lettertypezłamanie breuk, gotisch lettertypezłamanie ochrony pamięci breuk, gotisch lettertypezłamany defect, stuk, kapotzłapać aanfloepen, aanflitsen, aangaanzłapać spijkeren, nagelenzłapać kogoś na gorącym uczynku bemachtigen, grijpen, aangrijpenzłącze gewricht, geleding, lid, gelid, knoopzłącze aansluitingzłącze houder, schede, foedraalzłącze uniezłącze p-n stopniowe aansluitingzłącze przelotowe portu równoległego havenzłącze punkt połączenia interfacezłącze żeńskie aansluitingzłącze) ceramika—metal aanhechtingzłączenie zich aansluiten, lid worden, toetredenZłączka gewricht, geleding, lid, gelid, knoopzło kwetsen, letsel toebrengenzłocie gulden, goudenzłodziej dief, stelerzłodziejstwo diefstal, ontvreemdingzłom afkeurenzłościć ergeren, verontwaardigenzłościć grieven, bedroeven, ergeren

złość gramschap, boosheid, toornzłośliwość trotszłośliwy kwaadaardig, boosaardig, hatelijkzłośliwy boosaardig, hatelijk, kwaadaardigzłośliwy afschuwelijkzłośliwy hatelijk, boosaardig, kwaadaardigzłota moneta dziesięciodolarowa adelaar, arendzłota rybka goudviszłoto gulden, goudenzłoty gulden, goudenzłoty gulden, goudenzłoty (polska waluta) gulden, goudenzłowić aanfloepen, aanflitsen, aangaanzłoże afgeven, deponeren, in bewaring gevenzłożenie complex, samengesteldzłożenie skład toondicht, toonzetting, compositiezłożony complex, samengesteldzłożony z dwóch jednakowych elementów

complex, samengesteld

złożyć vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzłożyć (np. składany stolik w pociągu) opbergen, bergen, insluitenzłożyć składany stolik w pociągu opbergen, bergen, insluitenzłudzenie drogbeeld, begoocheling, illusiezły kwaad, toornig, nijdig, booszły kwalijk, slecht, beroerd, kwaadzły kapot, stuk, defect, gehavend, kaduukzmagać się worstelen, spartelen, zich aftobbenzmaleć verminderen, afnemenzmarnowany verspildzmarszczka rimpelen, fronsenzmartwienia verdriet, bedroevenzmartwienie droefheit, hartzeer, beproevingzmartwienie smart, verdriet, leedzmartwienie leed, verdriet, smartzmarznąć vriezenzmęczenie afmatten, afjakkeren, afbeulenzmęczony vermoeid, mat, moezmiana veranderen, anders makenzmiana verschuivingzmiana adresu afleidingsmanoeuvrezmiana kierunku ergo, dus, ook weer, tochzmiana strumienia magnetycznego na cal

ontsnappen, ontkomen, ontgaan

zmianą verschuivingzmielony achtergrond, grond, bodem, ondergrondzmieniać afwisselendzmieniać veranderen, anders makenzmieniać opmaken, redigeren, opstellen

zmieniać wijzigen, modificerenzmieniać (się) afwisselendzmieniać kolejno klaarspelen, doorkomen, slagenzmieniać liczbę anders maken, veranderenzmieniać się afwisselendzmieniać trasę (pakietu informacji w sieci)

bekeren

zmienić anders maken, veranderenzmienić się anders maken, veranderenzmienić (się) anders maken, veranderenzmienić kierunek afleiden, verstrooienzmienna związana wisselend, veranderlijk, afwisselendzmienny afwisselendzmienny afwisselendzmienny veranderen, anders makenzmienny wisselend, veranderlijk, afwisselendzmierzch dageraad, aanbreken van de dagzmierzch schemer, schemerdonker, halfdonkerzmierzch halfdonker, schemer, schemerdonkerzmieszać blo, timide, bevangen, bedeesdzmieszać temperen, mengen, vermengen, mixenzmieszać się beschamen, beschaamd makenzmieszanie penarie, benardheid, knelpunt, hinderzmieszany blo, timide, bevangen, bedeesdzmniejszać reduceren, inkrimpen, herleidenzmniejszać się afdraaien, verlagenzmniejszenia afnamezmniejszenie się dalen, kleiner worden, afnemenzmniejszyć afdraaien, verlagenzmniejszyć inkorten, verminderenzmniejszyć verslappen, zich verpozenzmniejszyć (się) bedaren, bekoelen, luwenzmniejszyć napięcie ontbinden, annuleren, afgelastenzmoczyć in de week zetten, weekmaken, wekenzmonopolizować accapareren, opkopenzmontować vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzmontować (urządzenie) vergaderen, samenkomen, bijeenkomenzmontowanie meeting, samenkomst, bijeenkomstzmora angstdroom, nachtduivel, incubuszmowa komplot, samenspanningzmrok halfdonker, schemer, schemerdonkerzmrożony mat, mat-zmuszać verplichten, dwingen, noodzakenzmuszać stuwenzmylić bedrieglijk, illusoirzmysł betekenis, zinzmysłowy zinnelijk, wellustig, sensueelzmyślony verdicht, denkbeeldig, fictief

znachor bedrieger, charlatan, kwakzalverznaczący doel, plan, bedoeling, strekkingznaczący veelbetekenend, betekenisvolznaczek voorbode, voorteken, tekenznaczek pocztowy port, frankering, portoznaczek pocztowy muntstempelznaczenie tal, aantal, getalznaczenie oneigenlijk, figuurlijkznaczenie doel, plan, bedoeling, strekkingznaczenie przenośne oogwenk, moment, ogenblik, telznacznie aanzienlijkznacznik dundoek, vaan, vlagznacznik kontekstu klienta (pozwalający na przechowywanie danych klienta w Internecie)

dundoek, vaan, vlag

znacznik stanu klienta merken, tekenenznacznik znak towarowy dundoek, vaan, vlagznaczny geruim, aanmerkelijk, aanzienlijkznaczyć importeren, invoerenznaczyć gemiddeldznać kennen, bekend zijn metznać się na kennen, bekend zijn metznajdować vinden, treffen, bevinden, aantreffenznajdować lokalizować situeren, leggen, plaatsenznajdować się toegaan, voortgang hebben, gebeurenznajomość kennis, relatie, bekendeznajomość lokalnych warunków bekendheid, kennis, kundeznajomość rzeczy kennis, relatie, bekendeznajomy kennis, relatie, bekendeznak aard, karakter, geaardheidznak merken, tekenenznak zaadkorrel, korrel, pitznak voorbode, voorteken, tekenznak "#" tablica asocjacyjna (w języku Perl) zob. hash table mieszać

sterretje, asterisk

znak nowej linii sterretje, asteriskznak odstępu mijlpaalznak sterujący transmisją aard, karakter, geaardheidznak unikowy voorbode, voorteken, tekenznak wodny kogelznak zabezpieczający voorbode, voorteken, tekenznak zapytania nauwgezet, nauwkeurig, accuraatznak zastępowania voorbode, voorteken, tekenznak zastrzeżony usługi voorbode, voorteken, tekenznak zgłoszenia aanleggenznakomitość beroemd persoon, beroemdheidznakomity kapitaal, vermogenznakomity eminent, uitstekend, aanzienlijk

znakomity onbetaald, achterstalligznaleźć vinden, treffen, bevinden, aantreffenznaleźć baseren, grondvesten, funderenznaleźć ukojenie w czymś vinden, treffen, bevinden, aantreffenznamię merken, tekenenznawca deskundigznawca beoordelen, oordelen, berechtenznęcać się gescheldznęcanie się gescheldzniechęcać afschrikken, verjagenzniechęcić afschrikken, verjagenzniesienie afschaffingzniesławić roddelen, kwaadspreken, belasterenznieść afschaffenznieść (na dół) afschaffenznieść niewolnictwo afschaffenznieść yć maagzniewaga beledigen, krenken, affronterenznieważać gescheldznieważać beledigen, krenken, affronterenzniewolenia lijfeigenschap, herendienstznikać verdwijnen, wijkenzniknięcia verdwijningzniknięcie verdwijningznikomy onbeduidend, beuzelachtig, luizigzniszczenie afbraak, ontmanteling, sloopzniszczenie vernietigingzniszczyć vernietigen, verwoesten, vernielenzniszczyć doven, blussen, uitdoen, uitblussenzniweczyć vernietigen, verwoesten, vernielenzniżka afnameznosić te wachten staan, afhalen, wachtenznosić beklijven, duren, aanhoudenznowu opnieuw, van voren af aan, nogmaalsznowu van voren af aan, nogmaals, opnieuwznużony vervelendzobacz ontmoeten, aantreffenzobacz <be> are, vierkante decameterzobacz <content> tevreden, vergenoegd, voldaanzobaczyć ontmoeten, aantreffenzobowiązanie verplichting, plichtzobowiązanie bitowe verplichting, plichtzobowiązując bereidwillig, bereidvaardigzobrazować uitbeelden, verbeelden, afbeeldenzodiak zodiak, dierenriemzoo dierentuinzoolog dierkundige, zoöloogzoologia zoölogie, dierkunde

zoologiczny zoölogie, dierkundezorganizować uitschrijven, regelen, organiserenzorza Aurorazorza morgenlicht, aurora, morgenroodzorza polarna Aurorazorza polarna morgenlicht, aurora, morgenroodzostać logerenzostawać achterblijven, nablijvenzostawać overig, verderzostawić op reis gaan, afreizenzranić havenen, beschadigen, bedervenzraz biefstuk, biefzrazić afschrikken, verjagenzrąb aplikacji kader, omlijsting, lijst, raamzrezygnować een miskraam krijgen, mislukkenzrezygnować uittreden, aftreden, bedankenzrezygnował prijsgeven, afleggen, opgevenzrezygnował gemeen, immoreel, onzedelijkzrobić afront afsnauwenzrobić pętlę declaratie, aangifte, uitspraakzrobić przerwę pauzerenzrobić sekcję onderzoeken, nakijken, examinerenzrobić zapas inspuiten, injecterenzrobić zrzutkę doen, aanmaken, bedrijven, makenzrozumiałem enzrozumiały begrijpelijk, bevattelijkzrozumieć bevatten, begrijpen, beseffenzrozumienie aanhouding, arrestatiezrównać aanleggen, aan de schouder brengenzrównoważony nuchterzryw barsten, splijten, scheurenzrywać (kwiaty) afrukken, plukken, afbrekenzrządzenie losu lotsbestemming, bestemming, lotzrzec się tronu bedanken, neerleggen, afstand doenzrzeczenie się afstand, ontslagname, ontslagnemingzrzeczenie się (np. odpowiedzialności) afstand, ontslagname, ontslagnemingzrzekać się bedanken, neerleggen, afstand doenzrzekać się (sterowania) afstaan, het veld ruimen, toegevenzrzeszać się zich aaneensluiten, aansluitenzrzędzić mopperen, kankeren, morren, sputterenzrzut zmian (zawartości pamięci) stortplaatszsiadać afstijgenzsługa waard zijn, toekomen, verdienenzsumować dodać aanvuren, aanwakkeren, aansporenzszyć aanzetten, aannaaien, vastnaaienzszywka haakje, kramp, nietje, klampzuchwały brutaal, gedurfd, stoutmoedig, stoutZulus Zoeloetaal, Zoeloe

zupa soepzupą soepzupełnie alles wel beschouwdzupełnie heel, volkomen, totaliterzupełnie grondig, radicaalzupełnie helemaal, heel, finaalzupełnie obcy człowiek louter, enkel, blootzupełny compleet, volledigzupełny uitdrukkenzupełny volkomen, perfect, in optima formazużycie longtering, tering, tuberculosezużycie energii voeren, dragen, brengen, voorhebbenzużywać slopen, verbruiken, consumerenzwabić lekker, aanlokkelijkzwabić lokkenzwalczać dwarsbomen, tegenwerken, belemmerenzwariowany geurig, aromatischzwarty compact, dichtzważać verstand, geest, intellectZważyć, odważyć het gewicht bepalen, wegen, afwegenzwedzki Zweedszwężać (się) zeeëngte, nauw, kanaal, straatZwiastowanie Annunciatie, Maria-Boodschapzwiastun voorbode, voortekenzwiązany aanverwant, verwantzwiązek bond, genootschap, associatiezwiązek familiebetrekking, verwantschapzwiązek informeren, berichten, inlichtenzwiązek typu "jeden do wielu" bond, genootschap, associatiezwiązek typu "jeden do wielu" verwijzing, referentiezwiązek zawodowy eerbiedigen, respecterenzwichnąć (staw) verrekken, ontwrichten, verstuikenzwiedzać spokenzwiedzać tournee, rondreiszwiedzać bezoeken, afgaan, opzoekenzwiedzanie bezoeken, afgaan, opzoekenzwierak anty nadawanieodbiór binnenband, luchtpijp, luchtbandzwierak anty nadawanie-odbiór binnenband, luchtpijp, luchtbandzwierzać się vertrouwen, toevertrouwenzwierzchnictwo dominionzwierzę dierlijkzwierzę dier, beestzwierzę troetelen, koesteren, vertroetelenzwierzę pociągowe dierlijkzwierzęcy dierlijkzwierzyć się vertrouwen, toevertrouwenzwierzyna spelzwiędnąć verflensen, kwijnen, verdorren

zwiększać vermeerderenzwiększać (się) opdrijven, verheffen, ophogenzwiększanie wyposażenia uitzetting, expansiezwięzły kortstondig, kortzwięzły kernachtig, bondig, kort, beknoptzwilżyć vochtigzwinąć instorten, ineenstorten, uiteenvallenzwinny bijtend, fel, guur, doordringendzwlekać aarzelen, schoorvoeten, dubbenzwlekać verdagen, aanhouden, uitstellenzwłaszcza inzonderheidzwłaszcza inzonderheid, vooral, in het bijzonderzwłaszcza in het bijzonder, inzonderheidzwłoce neiging tot uitstellenzwłoka vertragingzwłoki lijk, kreng, kadaverzwodniczy bedrieglijk, illusoirzwodzić kogoś begoochelen, illusies wekken bijzwolennik ledenzwolnic wolny onbezet, los, vlot, open, onbelemmerdzwolnić verslappen, zich verpozenzwolnić (tempo) ontzetten, royeren, ontslaanzwolnić kogoś z pracy loslaten, uitlaten, tappen, lossenzwolnienie ontslaan, ontzetten, royerenzwołać aanschrijvenzwołuj uitschrijven, bijeenroepen, convocerenzwołuj aanschrijvenzwoływać uitschrijven, bijeenroepen, convocerenzwora zespół odchylający jarzmo (magnetowidu)

aanspannen, het juk opleggen

zwornik gedachtezwój spoel, klos, bobinezwój klos, spoel, bobinezwracać powrót hergeven, reproduceren, teruggevenzwracać się (<sb> do kogoś) adresserenzwrotnikach keerkringzwrócić (do repozytorium) zgłosić się affiche, aanplakbiljet, plakkaatzwrócić pieniądze hergeven, reproduceren, teruggevenzwrócić uwagę reproduceren, weergevenzwycięstwa victorie, zege, overwinningzwycięstwo victorie, zege, overwinningzwyciężyć veroverenzwyczaj usance, gewoonte, gebruikzwyczaj douanezwyczajnie gewoonlijkzwyczajny gewoon, gebruikelijkzwyczajny louter, enkel, blootzwykle gewoonlijk

zwykle tekstowe gewoonlijkzwykły onopgesmukt, onbedekt, bloot, naaktzwykły algemeen, gemeenschappelijkzwykły ingeboren, aangeborenzwykły gewoon, gebruikelijkzwykły papier algemeen, gemeenschappelijkzwykły tekst gewoon, gebruikelijkzwymiotować spugen, braken, overgeven, kotsenzwyrodnieć degenereren, ontaarden, verbasterenzwyżka (cen) inflatiezygzak zaagvormigzygzakowaty zaagvormigzysk verdienste, baat, winst, gewinzysk na akcję acquest, aanwinst, buit, prooizysk na akcję i ekwiwalent akcji acquest, aanwinst, buit, prooizysk na akcję i ekwiwalent akcji verdienste, baat, winst, gewinzyskać buit maken, verkrijgen, behalenzyskać acquest, aanwinst, buit, prooizyskać na czasie verdienste, baat, winst, gewinźdźbła kling, lemmer, lemmetźdźbło kling, lemmer, lemmetźdźbło (trawy) kling, lemmer, lemmetźdźbło trawy schrijdenźle slechtźle onjuist, foutief, verkeerdźle zastosować misverstandźle zrozumieć misvatten, verkeerd begrijpenźle/nieudolnie kierować (instytucją itp) slechtźrebak ponyźródła oorsprong, afkomst, herkomstźródła aanslaan, wortel schietenźródła bron, wel, kwel, welputźródło bron, wel, kwel, welputźródło mocy sterowane cyfrowo bron, wel, kwel, welputźródło upuszczania bron, wel, kwel, welputźródło zasilania aanslaan, wortel schietenż wijfje, vrouwtjeżaba kikker, kikvorsżabą kikker, kikvorsżaden een of andere, een of ander, enigżaden evenmin, nochżaden niks, niemendal, niets, geen zierżaden (w zdaniach przeczących) neen, geen, nee, nietżaden z dwóch neen, geen, nee, nietżaden z nas niks, niemendal, niets, geen zierżagiel zeilenżakiet jasje, colbert, buisżal leed, verdriet, smart

żal betreuren, bejammerenżal berouw, boetvaardigheid, inkeerżal bedroefdheid, smart, droefheidżalić się klagen, zijn beklag doenżaluzja luikżałoba rouwżałosny erbarmelijk, beklagenswaardigżałosny betreurenswaardig, spijtigżałość ach, weeżałować betreuren, bejammerenżałować tot inkeer komen, berouw hebbenżałował betreuren, bejammerenżałował tot inkeer komen, berouw hebbenżar in gloed staan, gloeien, blakenżarcia opduikelen, opgraven, delven, rooienżarcie boerten, schertsen, gekscherenżarcie mop, pots, kwinkslag, grol, grapżargon jargon, taaltjeżargon techniczny jargon, taaltjeżarliwy gloeiend, verzendend, vurig, verterendżarłoczny begerig, happig, belust, gretigżarówka ampul, lampje, lamp, gloeilamp, peerżart boerten, schertsen, gekscherenżart mop, pots, kwinkslag, grol, grapżartować mop, pots, kwinkslag, grol, grapżartować bagatel, futiliteit, beuzelarijżartować z kogoś boerten, schertsen, gekscherenżartowniś hansworst, clown, harlekijnżarzyć się in gloed staan, gloeien, blakenżądać aanspraak maken op, claimenżądać inspectie houden, inspecterenżądać nodig hebben, moeten, behoeven, hoevenżądać informacji nodig hebben, moeten, behoeven, hoevenżądania aanspraak maken op, claimenżądania opeisen, vereisen, rekenen, eisenżądania voorwaarde, conditie, bepalingżądanie aanspraak maken op, claimenżądanie vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenżądanie danych vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenżądanie informacji dochodzenie opeisen, vereisen, rekenen, eisenżądanie zaprzestania EGP opeisen, vereisen, rekenen, eisenżądanie zaprzestania EGP vragen, aanvragen, inroepen, verzoekenżądanie znacznika czasu aanspraak maken op, claimenżądła pikken, prikken, priemen, stekenżądło pikken, prikken, priemen, stekenżądny dorstigżądza graagte, eetlust, hongerigheid, trekżądza trek hebben in, verkiezen, begeren

żądza passie, roes, lust, hartstochtżądzą passie, roes, lust, hartstochtże plaatsbewijs, biljet, kaartjeże menen, vermoeden, stellenże datżeberka aan de grond lopen, strandenżebrać schooien, bedelenżebrak schooier, bedelaarżebro rib, nerf, ribbel, ribbeżeby tegen, bij, naar, tot, aan, voorżeglarstwo navigatieżeglarz varensgezel, janmaat, zeemanżeglować navigerenżeglować zeilenżeglował navigerenżegluga navigatieżegnaj adieu, vaarwelżelastwo ijzerenżelazka ijzerenżelazko ijzerenżelazo ijzerenżenić się gehuwd, getrouwdżenował van zijn stuk brengen, dooreenhalenżenując verwarrendżeński wijfje, vrouwtjeżerować raafżeton bikken, afbikkenżeton slak, naaktslakżeton adstructie, teken, bewijsżeton kontrolny adstructie, teken, bewijsżłobek spieken, afkijkenżłób spieken, afkijkenżłób drenkbak, eetbak, krib, bak, trogżmija adderżmudny zeer, pijnlijk, deerlijk, smartelijkżniwa oogstżniwo oogstżołądek maagżołądź eikelżołd storten, uitbetalen, betalen, dokkenżołnierz soldaatżona echtgenote, eega, gemalin, vrouwżona prowadząca dom huisvrouw, vrouw des huizesżonaty gehuwd, getrouwdżonaty facet/domator gehuwd, getrouwdżongler jongleurżonglerka jonglerenżonglować jongleren

żonglowanie jonglerenżólty geelżółć galżółtaczka benijden, jaloers zijn op, misgunnenżółty geelżółw schildpadżółw (kursor w języku Logo) schildpadżrący beestachtig, bruut, ruw, dierlijkżubr oerosżuć kauwenżuć gumę bez przerwy kauwenżuk kever, tor, schildvleugeligeżuraw hijskraan, kraanżuraw (także ptak) hijskraan, kraanżurnal courant, dagblad, krantżużel asżwawo snel, spoedig, gezwind, haastig, gauwżwawy kwiek, druk, kras, levendig, rapżwawy snedig, geestig, gevat, ad remżwir gruis, gravel, steengruis, grindżycie leven, hachjeżyciowy vitaalżyczenie trek hebben in, verkiezen, begerenżyczenie verkiezen, begeren, trek hebben inżyczliwość voorkomendheid, liefheidżyczliwy goedaardig, onschuldigżyczliwy goedgezind, toegenegen, gunstigżyczliwy vriendelijk, voorkomendżyczyć verkiezen, begeren, trek hebben inżyczyć sobie verkiezen, begeren, trek hebben inżyć bestaanżyć z kimś w niezgodzie resideren, gevestigd zijn, huizenŻyd Hebreeuws, joodsŻyd jood, Hebreeërżydowski Hebreeuws, joodsżyjący levendżyjący vee, kudde, levende have, veestapelżyletka scheermesżyła marmeren, aderenżyłą marmeren, aderenżyrafa giraffeżyrafą giraffeżyrandol kroonluchter, kroon, luchterżyrant endossant, overdragerżyroskop gyroscoopżyrować (weksel) gireren, endosseren, wendenżyto roggeżywe srebro kwikzilver, kwik

żywica harsżywicą harsżywiciel rodziny kostwinnerżywić recipiërenżywić eten, bikken, gebruiken, vretenżywić voedenżywić do kogoś urazę voedenżywioł element, bestanddeel, beginselżywiołowy elementairżywiołowy spontaanżywność eetbaarżywność eten, etenswaar, spijs, gerechtżywopłocie haag, heg, stegżywopłot haag, heg, stegżywot leven, hachjeżywotny vitaalżywy levendżywy bezielen, verlevendigenżywy vee, kudde, levende have, veestapelżywy inwentarz smeuïg, meeslepend, vurig, pittigżyzny vruchtbaar